[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33171 Adv RvSt inzake Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEU L48/1)

Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEU L48/1)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2012D06359, datum: 2012-02-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z02440:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W03.11.0503/II	's-Gravenhage, 22 december 2011

Bij Kabinetsmissive van 29 november 2011, no.11.002860, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij
de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk
Wetboek in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/7/EU van het
Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2011 betreffende
bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEU
L48/1), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van richtlijn 2011/7/EU
betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties
(de richtlijn) in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De richtlijn
vervangt richtlijn 2000/35/EG van 29 juni 2000 inzake
betalingsachterstand bij handelstransacties. Zij scherpt de vorige
richtlijn in verschillende opzichten aan. In het bijzonder komen voor
overheden striktere betalingstermijnen te gelden dan voor ondernemingen.
De mogelijkheden om bij overeenkomst af te wijken van de (hoogte van de)
wettelijke rente bij te late betaling worden voor overheden verder
beperkt.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen onder andere over de wijze
van implementatie. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige
aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1.	Strikte en nauwkeurige implementatie

De Afdeling heeft in het bijzonder het voorgestelde artikel 6:119b BW
vergeleken met artikel 4 van de richtlijn. Daarbij is de Afdeling het
volgende opgevallen. De Afdeling neemt bij de vergelijking mede in
aanmerking dat de toelichting stelt dat is gekozen voor een strikte
implementatie van de richtlijn en dat afgezien is van aanvullend
nationaal beleid.

a.	Artikel 6:119b lid 4 BW stelt dat de termijn voor aanvaarding van een
prestatie bij overeenkomsten tussen ondernemingen en
overheidsinstanties, indien deze meer dan 30 dagen bedraagt,
uitdrukkelijk opgenomen moet zijn in de overeenkomst en
aanbestedingsdocumenten. Blijkens de toelichting is onvoldoende dat de
termijn enkel is opgenomen in de overeenkomst of het
aanbestedingsdocument. Artikel 4, vijfde lid, van de richtlijn spreekt
in dit kader echter van overeenkomst of aanbestedingsdocumenten. 

De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen.

b.	Artikel 6:119b lid 5 BW vormt de implementatie van artikel 4, zesde
lid, van de richtlijn. Voor overheidsinstanties als bedoeld in de
richtlijn is de betalingstermijn 30 dagen, tenzij uitdrukkelijk anders
is overeengekomen en de bijzondere aard of eigenschappen van het
contract dit objectief rechtvaardigen. De termijn is nooit langer dan 60
dagen. In de tekst van artikel 6:119b lid 5 BW wordt 'objectieve
rechtvaardiging' mede ingevuld door de criteria voor onbillijke bedingen
of praktijken uit artikel 7, eerste lid, van de richtlijn. De tekst van
artikel 4, zesde lid, van de richtlijn verwijst evenwel niet naar deze
criteria voor de invulling van objectieve rechtvaardiging. 

De Afdeling adviseert dat in artikel 6:119b lid 5 BW dan ook niet te
doen. De invulling van het begrip "objectieve rechtvaardiging" wordt
daarmee aan de rechtspraktijk overgelaten. 

c.	Voor de beoordeling of een beding of praktijk kennelijk onbillijk is,
moet op basis van de richtlijn onder andere in aanmerking worden genomen
of het gaat om een aanmerkelijke afwijking van goede handelspraktijken.
In het voorstel wordt dit criterium vertaald naar hetgeen in goede
handelspraktijken gebruikelijk is. De vertaling in het wetsvoorstel van
dit onderdeel sluit niet aan op de tekst van de richtlijn. 

De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen.

2.	Uitdrukkelijk overeenkomen van langere betalingstermijn

Ingevolge artikel 6:119a lid 5 BW is afwijking van de maximale
betalingstermijn tussen ondernemingen alleen mogelijk voor zover dit
"uitdrukkelijk overeengekomen" is. De toelichting stelt dat onvoldoende
is dat een dergelijke termijn in de algemene voorwaarden van één van
de partijen staat en dat deze voorwaarden op de overeenkomst van
toepassing zijn verklaard. In dat geval zal voornoemd beding niet geldig
zijn en buiten toepassing moeten blijven, aldus de toelichting. De
Afdeling geeft in overweging deze in de toelichting vermelde opvatting
in de tekst van het artikel tot uitdrukking te brengen. Elders in het
Burgerlijk Wetboek gebeurt dat ook wel door te stellen dat een beding
"uitdrukkelijk en anders dan door een verwijzing naar in een ander
geschrift voorkomende bedingen is overeengekomen". 

De Afdeling adviseert in het wetsvoorstel bij de bovengenoemde redactie
aan te sluiten.

3.	Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het
advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, 

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W03.11.0503/II met redactionele kanttekeningen die de
Afdeling in overweging geeft.

In artikel I, onderdeel A, voorzien in een vernummering van de
verwijzingen naar voorgaande leden in artikel 6:96 lid 5 en lid 6 BW
(oud) en in de verwijzing naar dat artikel in de artikelen 241 en 242
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 

In het voorgestelde artikel 6:96 lid 4 BW “ten minste een bedrag van
40 euro” vervangen door: ten minste een bij algemene maatregel van
bestuur te bepalen bedrag.

In artikel I, onderdeel B, aanhef, "vierde tot en met achtste lid tot
het zesde tot en met tiende lid" vervangen door: vierde tot en met zesde
lid tot het vijfde tot en met achtste lid.

In het voorgestelde artikel 6:96 lid 5 BW "betaaltermijn" vervangen
door: betalingstermijn.

In artikel I, onderdeel D, "artikel 119a of artikel 119b" vervangen
door: artikelen 119a en 119b. 

De inhoud van artikel II opnemen in de Overgangswet nieuw Burgerlijk
Wetboek.

In de transponeringstabel bij de toelichting de verwijzing naar het
geschrapte artikel 3:92a BW vervangen door een verwijzing naar artikel
10:128 BW.

 	Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23
februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij
handelstransacties (PbEU L48/1).

 	Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni
2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij
handelstransacties (PbEG L200/35).

 	Artikel 7, eerste lid, onder a, richtlijn 2011/7/EU.

 	Voorgestelde artikelen 6:119a lid 4 en 6:119b lid 4 en lid 5 BW.

 	Artikelen 8:902 lid 2 en 8:1179 lid 2 BW.

 PAGE    

  PAGE  2 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........