[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld in de plenaire behandeling van wetsvoorstel 33 106, d.d. 6 maart 2012 (passend onderwijs)

Bijlage

Nummer: 2012D09756, datum: 2012-03-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld in de plenaire behandeling van wetsvoorstel 33 106, d.d. 6 maart 2012 (passend onderwijs) (2012D09755)

Preview document (šŸ”— origineel)


Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de plenaire
behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van enkele onderwijswetten in
verband met de organisatie en financiering van de ondersteuning van
leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Kamerstukken II,
2011/12, 33 106) d.d. 6 maart 2012

Mevrouw Ortega-Martijn, Christen Unie

Is de zorg terecht dat leerlingen tussen wal en schip komen
(thuiszitters) en leerlingen zonder ondersteuning in de klas komen?
Graag reactie minister. 

De zorg dat leerlingen tussen wal en schip raken en thuis komen te
zitten zonder ondersteuning in de klas komen te zitten is niet terecht.
Het bevoegd gezag onderzoekt of de leerling extra ondersteuning nodig
heeft om het onderwijsprogramma te doorlopen. Het is in het belang van
de school om dat goed te onderzoeken. De school is immers zorgplichtig
voor de leerling. Hierbij onderzoekt de school ook of het nodig is om
extra middelen vanuit het samenwerkingsverband toe te voegen of dat het
nodig is dat de school bij het samenwerkingsverband toelaatbaarheid tot
het (voortgezet) speciaal onderwijs aanvraagt. Als de school
aanvankelijk de te leveren ondersteuning onderschat, dan kan dat leiden
tot problemen in de verdere schoolloopbaan van de leerling. De school is
dan gehouden alsnog een zwaarder ondersteuningsaanbod aan te bieden.
Zowel de school als de leerling heeft er dus niets aan wanneer er een
leerling in de klas komt zonder dat de benodigde ondersteuning is
geregeld.

Oproep aan de minister om de bezuiniging in te perken tot een
realistische uitdaging voor het onderwijs. De prestatiebeloning van
leraren kan worden ingezet als dekking, niemand zit erop te wachten. 

Structureel is de regering niet bereid de bezuiniging te heroverwegen.
Een deel van de oploop van middelen voor prestatiebeloning is wel al
eerder tijdelijk ingezet om de temporisering van de bezuiniging te
dekken. Ik begrijp wel dat de bezuiniging voor scholen voor (voortgezet)
speciaal onderwijs (v)so een moeilijke maatregel is. De gevolgen van de
bezuinigingen in het (v)so worden dan ook gemonitord.

Waarom voor alle leerlingen een bezuiniging terwijl de groei zit in het
vso- cluster 4? Vraag is welke oorzaak dit heeft. De minister gaat uit
van misbruik. Is dat het hele verhaal? Samenleving heeft meer gebroken
gezinnen. 

Er is een aantal vragen gesteld die ingaan op de oorzaken van de groei
van het aantal geĆÆndiceerde leerlingen. Het kabinet heeft steeds
aangegeven dat er meerdere factoren een rol spelen bij de groei van het
aantal kinderen met een indicatie voor (v)so/lgf en breder het aantal
kinderen dat een beroep doet op andere (jeugd)zorgvoorzieningen. Het
betreft dan bijvoorbeeld een verbetering van de diagnostiek in
combinatie met een verruiming van definities en de toenemende eisen die
vanuit de samenleving aan jongeren worden gesteld. Maar Ć©Ć©n van die
factoren wordt zeker Ć³Ć³k gevormd door de prikkels in het onderwijs en
de bekostiging daarvan.

Dit wetsvoorstel beoogt om het stelsel zodanig te wijzigen dat
dergelijke prikkels worden weggenomen. 

Wil de minister niet alleen kijken naar budgetten maar ook naar
behoeften? En hoe is dit te meten en te evalueren met alle partijen.
Graag reactie minister. 

Het doel van passend onderwijs is juist uitgaan van de
ondersteuningsbehoefte Ć©n van de mogelijkheden van de leerling en
daarvoor een zo passend mogelijk onderwijsaanbod bieden. Uitgangspunt is
nu juist niet meer de indicatie op basis van een beperking met
bijbehorende zorgbudgetten. Er zijn leerlingen met meer en minder
ondersteuningsbehoefte en het is aan de school en aan het
samenwerkingsverband om te bepalen welke ondersteuning de leerling
krijgt en aan het samenwerkingverband hoe de budgetten worden ingezet. 

Er zijn diverse onderzoeken, onder andere van de SER, verricht naar de
oorzaak van de stijging in zorgbehoefte onder jongeren. Die onderzoeken
signaleren verschillende tendensen, maar bieden geen eenduidige
verklaring voor de stijging. Het opnieuw uitzetten van een onderzoek
hiernaar zou leiden tot bevestiging van de tendensen en een variƫteit
van verklaringen en heeft dan ook geen toegevoegde waarde.

Waarom is er niet gekozen voor een experimenteer periode? 

In de afgelopen jaren is al de nodige praktijkervaring opgedaan. Hierbij
is vooral ingezet op de inrichting van een regionaal sluitend
onderwijszorgaanbod binnen de bestaande regelgeving. Dit kon in de vorm
van startsubsidies, stimuleringssubsidies en de inrichting van
veldinitiatieven. Daarnaast was er voor scholen de mogelijkheid om een
smal of breed experiment passend onderwijs in te richten. Er is een
aantal experimenten toegekend waarbij op verschillende aspecten van
passend onderwijs is geƫxperimenteerd. Daarnaast wordt de
stelselwijziging niet in Ć©Ć©n keer doorgevoerd, maar gefaseerd
gedurende de schooljaren 2012-2013 en 2013-2014. Tegen deze achtergrond
acht ik invoering verantwoord en acht ik het niet nodig om nog
uitgebreider te experimenteren.

Wil de minister toezeggen om 1 jaar na invoering de evaluatie toe te
sturen? En toezeggen dat als er problemen zijn direct maatregelen te
nemen? 

Al eerder is toegezegd dat de ECPO eind 2012 en eind 2013 een evaluatie
van de invoering van passend onderwijs opstelt. Deze zal ik u dan
toesturen. Zowel naar aanleiding van deze evaluatie als van eventueel
andere tussentijdse signalen zullen knelpunten geĆÆdentificeerd worden
en waar mogelijk zullen we daarvoor, zoveel mogelijk met alle
betrokkenen samen, tot oplossingen komen.

Er wordt van leraren verwacht om hun vak te onderhouden Ć©n om
zorgleerlingen te herkennen en te begeleiden. Dat wordt al vanaf komende
zomer van hen verwacht. Is voldoende duidelijk wat leraren moeten
kunnen? Zijn vakbonden bijvoorbeeld betrokken bij het ontwikkelen van
een profiel voor docenten? Er is professionaliseringsbudget beschikbaar,
maar kunnen leraren op zoā€™n korte termijn worden klaargestoomd voor de
invoering van passend onderwijs, zowel via bijscholing als in
lerarenopleidingen? 

De regering investeert parallel aan het wetsvoorstel in de
professionalisering van leraren en schoolleiders. Voor
professionalisering in po, vo en mbo (inclusief register en
lerarenopleidingen) is 100 miljoen euro beschikbaar in 2012 en 150
miljoen euro structureel vanaf 2013. Er zijn afspraken gemaakt in de
bestuursakkoorden po, vo en mbo over de investeringen en het monitoren
van de resultaten. De investeringen worden aan schoolbesturen
beschikbaar gesteld via de prestatiebox, zodat zij zelf op maat kunnen
bepalen hoe het geld wordt ingezet. 

Veel leraren zijn voldoende toegerust om om te gaan met verschillen
tussen leerlingen. Dit neemt niet weg dat er nog een forse slag te maken
is en dat de invoering van passend onderwijs de noodzaak hiervoor
versterkt. Het is echter niet zo dat er komende zomer al dingen
veranderen, de invoering van het stelsel gaat geleidelijk. Ook komen er
niet opeens veel meer kinderen vanuit het (v)so terug naar het regulier
onderwijs. Landelijk is er in de financiering ruimte om 70.000 plekken
in het (v)so in stand te houden. Samenwerkingsverbanden beslissen zelf
of zij de plekken in deze omvang in stand houden. De bezuiniging op de
groepsgrootte zorgt ervoor dat het geld dat een (v)so school per
leerling krijgt lager is dan het bedrag dat ze nu krijgen. Dit leidt tot
grotere groepen in het (v)so. Daarnaast is het ook nu al duidelijk waar
leraren aan moeten voldoen, hierover zijn in de bestuursakkoorden
prestatieafspraken gemaakt op basis van de indicatoren die de inspectie
hanteert. In het algemeen geven de bekwaamheidseisen zoals vastgelegd in
de wet Beroepen in het Onderwijs de kaders voor de gewenste
professionaliteit van de docenten en voor het curriculum van de
lerarenopleidingen. Die bekwaamheidseisen worden vastgesteld op voorstel
van de Onderwijscoƶperatie, waardoor de docenten hierbij dus
rechtstreeks betrokken zijn. 

Er worden mensen ontslagen met specifieke expertise. Binnen het
convenant met het onderwijsveld zijn afspraken gemaakt over de inzet van
professionaliseringsgeld en voor doorstroom van werk naar werk. Blijft
hiermee voldoende expertise behouden? Worden ontslagen professionals
ingezet voor bijscholing van leraren en permanent als intern begeleider?
Zo ja, is hier voldoende geld voor? 

Inzet van de mobiliteitsafspraken die zijn gemaakt is dat professionals
afkomstig uit het (v)so niet worden ontslagen maar dat zij van werk naar
werk worden begeleid, bij voorkeur binnen het onderwijs om hun expertise
te behouden. Zij kunnen bijvoorbeeld tijdelijk of permanent worden
ingezet voor de bijscholing van leraren in het omgaan met verschillen
tussen leerlingen in de klas door de professionaliseringsmiddelen in te
zetten. Ook kunnen samenwerkingsverbanden ervoor kiezen om deze mensen
in dienst te nemen om leerlingen te begeleiden, dit kan bijvoorbeeld
vanuit het zorgbudget van de samenwerkingsverbanden. Ik ga ervan uit dat
hiervoor voldoende geld beschikbaar is. De feitelijke ontwikkeling van
de personele gevolgen van de bezuiniging en in hoeverre personeel kan
worden herplaatst binnen het onderwijs, wordt gemonitord door de
partijen die samen de mobiliteitsafspraken hebben gemaakt. Op basis van
de resultaten uit de monitor kunnen de afspraken worden bijgesteld.

Leerplicht: rechten leerlingen als kind worden geweigerd. Hoe loopt de
bekostiging dan? 

Wanneer de school een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, de
toelating weigert, moet de school een andere school zoeken die bereid is
de leerling toe te laten. De school die de leerling toelaat, zal de
bekostiging voor de extra ondersteuning ontvangen.

Waarom is er een boete voor de ouders als de school het kind weigert? 

Ouders kunnen een boete krijgen wanneer zij de leerplicht van hun kind
niet vervullen. In het huidige systeem moeten ouders zelf zoeken naar
een geschikte school voor hun kind. Dat is juist Ć©Ć©n van de knelpunten
in de huidige situatie: ouders kunnen van het kastje naar de muur worden
gestuurd.

Daarom wordt met dit wetsvoorstel de zorgplicht ingevoerd. Dan kan de
school de toelating weigeren, maar dan moet zij een andere passende plek
bij een andere school vinden. Hiermee is geborgd dat de leerling een
plek heeft en dat aan de Leerplichtwet kan worden voldaan. Ouders
krijgen dan geen boete.

Graag instemmingsrecht op het ontwikkelingsperspectief. Hoe staat de
minister tegenover ondertekening door ouders? Graag toezegging minister.


Zoals al aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag is het
ontwikkelingsperspectief een ander instrument dan het handelingsplan.
Het heeft ook een andere functie. Het ontwikkelingsperspectief wordt
gebaseerd op onderwijskundige gegevens en lijkt meer op het schooladvies
aan het einde van de basisschool, waar ook geen instemmingvereiste
geldt. In het ontwikkelingsperspectief wordt naast het
uitstroomperspectief van de leerling ook vastgelegd welke ondersteuning
de leerling krijgt en de onderdelen waarop wordt afgeweken van het
reguliere onderwijsprogramma. De regering is van oordeel dat het
vaststellen van een ontwikkelingsperspectief na overleg met de ouders
voldoende is en een instemmingsrecht van ouders of ondertekening van
ontwikkelingsperspectief niet nodig is. Dat laat onverlet dat overleg
tussen ouders en school over het ontwikkelingsperspectief van essentieel
belang is voor een goede ondersteuning van de leerling en dat het
daarbij uiteraard de bedoeling is dat school en ouders proberen tot
overeenstemming te komen.

Gemeenten hebben zorgplicht voor huisvesting en vervoer. Het is van
belang de gevolgen van passend onderwijs voor vervoer goed te monitoren.
Hoe gaat de minister dat doen? 

Over evaluatie van passend onderwijs heb ik al toezeggingen gedaan aan
uw Kamer. Om vinger aan de pols te houden is de ECPO gevraagd om het
proces van invoering van passend onderwijs te evalueren. Gekeken wordt
op welke wijze de effecten van passend onderwijs op het
leerlingenvervoer in deze evaluatie kunnen worden ingepast.

Er moet garantie bestaan dat kinderen niet tussen wal en schip raken en
dat scholen beschikken over voldoende expertise en middelen om dit
wetsvoorstel succesvol in te voeren. 

Er blijft ook na de bezuiniging 1,9 miljard euro beschikbaar voor extra
ondersteuning aan leerlingen. Ik ben van mening dat, hoewel het voor
scholen voor (v)so een moeilijke maatregel is, het ook na de
bezuinigingen nog steeds mogelijk is om op een adequate wijze onderwijs
en ondersteuning te bieden en dat er voldoende expertise aanwezig
blijft. Met de invoering van het nieuwe stelsel passend onderwijs wordt
de zorgplicht ingevoerd. Dat betekent dat voor leerlingen die extra
ondersteuning nodig hebben een zo veel mogelijk passende plek in het
onderwijs wordt gerealiseerd. Dat kan op de school van aanmelding of op
een andere school. Dat betekent dat er geen leerlingen tussen wal en
schip hoeven te vallen.

Vindt u het ook van belang dat SBOā€™s naar identiteit/demografie
blijven bestaan? Vindt de minister het ook van belang dat een sbo-school
van een bepaalde richting de kans krijgt te blijven bestaan in een
regio? Ik wijs hierbij ook op de vaak regio-overstijgende reikwijdte van
een sbo-school. Hier zouden contractuele samenwerkingsafspraken tussen
schoolbestuur en samenwerkingsverband uitkomst bieden, maar alleen als
deze afdwingbaar zijn. 

Binnen het samenwerkingsverband worden afspraken gemaakt over welke
leerlingen op de sbo-school worden geplaatst. Het is de keuze van het
samenwerkingsverband of en hoeveel sbo-scholen er in het
samenwerkingsverband in stand worden gehouden. Dat is in het huidige
systeem ook al zo. 

Wanneer voor ouders de richting zo zwaar weegt en zij hebben de voorkeur
voor een sbo-school van een bepaalde richting, dan kan de ouder het kind
rechtstreeks aanmelden bij de school. Als het samenwerkingsverband een
toelaatbaarheidsverklaring voor het sbo voor deze leerling afgeeft, kan
de school de leerling toelaten.

Is er een strijdigheid tussen inclusief onderwijs voor zorgleerlingen en
het specialiseren van scholen in hun zorgprofielen? Betekent dit dat er
feitelijk speciaal onderwijs wordt georganiseerd binnen het regulier
onderwijs? En is dit ook niet een vorm van risico-uitsluiting, in plaats
van het bieden van kansen aan ieder kind? Een te grote drang naar
specialisatie per school roept wel veel vragen op.

Nee, er is geen sprake van strijdigheid, maar wel van het maken van
keuzes. Het gaat niet om een keuze tussen of inclusief onderwijs of om
specialisatie binnen reguliere scholen. Het zal in de praktijk veel meer
gaan om tussenvormen.

Samenwerkingsverbanden hebben vrijheid in de wijze waarop zij het geheel
van de voorzieningen voor extra ondersteuning inrichten. Als zij er maar
voor zorgen dat iedere leerling die extra ondersteuning nodig heeft, een
zoveel mogelijk passend aanbod krijgt. Dat kan op verschillende
manieren. De bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband kunnen
er bijvoorbeeld voor kiezen een speciale klas in de reguliere school in
te richten. Maar men kan er ook voor kiezen ondersteuning binnen de
reguliere klas te bieden of naar een speciale school te gaan.

Welke definitie wordt gegeven aan extra ondersteuning? Als de juiste
ondersteuning niet wordt gegeven aan een leerling, dreigt bijvoorbeeld
afstroom van havo naar vmbo. Het is op zoā€™n moment aan ouders om aan
te tonen dat er extra ondersteuning nodig is. Hoe moet volgens de
minister daarmee omgegaan worden?

Voor leerlingen met een beperking wordt een ontwikkelingsperspectief
opgesteld dat uitgaat van de capaciteiten en mogelijkheden van
leerlingen, maar ook rekening houdt met de beperkingen. De extra
ondersteuning die wordt geboden vloeit voort uit het
ontwikkelingsperspectief van een leerling. Als dat perspectief is dat
een leerling in staat is een HAVO-diploma te halen, dan moet de extra
ondersteuning dit ook daadwerkelijk mogelijk maken. De te bieden extra
ondersteuning kan van leerling tot leerling en van school tot school
verschillen en wordt daarom niet nader ingevuld. Het
ontwikkelingsperspectief is daarmee bepalend en vormt het vertrekpunt
voor de te bieden ondersteuning.

Er zijn signalen uit het veld dat hun leerlingenpopulatie afwijkt (met
name autisme). Wat worden de criteria voor verevening? Is er niet het
risico dat de samenwerkingsverbanden eigen onderzoeken gaan doen en
financieren om aan te tonen dat hun populatie afwijkt? 

Het huidige aantal leerlingen met een indicatie is ongelijk verdeeld
over het land. 

Inderdaad zijn er signalen uit het veld, waarin men aangeeft dat er
inhoudelijke redenen zijn voor hun bovengemiddeld aantal indicaties.
Deze signalen zijn er al langer. Dat is juist de reden geweest dat aan
de ECPO advies is gevraagd over de verevening. Juist om te toetsen in
hoeverre er daadwerkelijk sprake is van deze inhoudelijke verschillen.
De ECPO heeft geconcludeerd dat voor zover deze er zijn, er al rekening
mee wordt gehouden (namelijk middels het achterstandenbeleid) en dat er
dus geen inhoudelijke reden is om niet te verevenen. 

Voor een aantal regioā€™s betekent dit een opgave. Juist daarom is er
een overgangsregeling om de samenwerkingsverbanden ook de tijd te geven
om hierop te anticiperen. 

Ik ga er dan ook vanuit dat de samenwerkingsverbanden dit doen. En dat
zij hun energie richten op het met elkaar inrichten van een optimale
ondersteuningsstructuur voor hun leerlingen en niet in het uitzetten en
financieren van allerlei eigen onderzoeken om de verevening ter
discussie te stellen.

Er komt een verantwoordingsplicht bij voor scholen richting
samenwerkingsverbanden. Tegelijkertijd zal er ook verantwoording moeten
zijn richting medezeggenschapsraad en inspectie. Is het niet beter om de
verantwoording te stroomlijnen, zowel horizontaal als verticaal,
bijvoorbeeld binnen Ć©Ć©n document? Dit neemt veel bureaucratie weg en
geeft scholen de kans om zich richting alle gremia te verantwoorden. 

Er is in het huidige wetsvoorstel al sprake van een stroomlijning in de
verantwoordingsinformatie. Er zijn twee belangrijke, verplichte,
documenten; het ondersteuningsplan en het jaarverslag. 

Middels deze beide documenten wordt verantwoording  afgelegd richting
ouders en schoolbesturen (dus horizontaal) maar ook richting de overheid
(de inspectie beoordeelt deze documenten).

De rol van inspectie roept vragen op over het afrekenen op opbrengsten
en meer leerlingen in het regulier onderwijs. Hoe gaat de Inspectie hier
mee om? Zo wil de minister scholen steeds meer afrekenen op
toetsresultaten en cijfers, bijvoorbeeld via de invoering van centrale
toetsing. Tegelijkertijd worden scholen zoveel mogelijk gestimuleerd om
zorgleerlingen op te nemen, terwijl dit ten koste kan gaan van
toetsresultaten. Hoe gaat de Inspectie meewegen dat meer zorgleerlingen
in het regulier onderwijs terecht zullen komen? Graag een reactie.

Ā De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs die
scholen leveren. Hierbij betrekt zij onder andere de opbrengsten van de
school. BijĀ de beoordeling van de eindresultaten houdt de inspectie nu
en straks rekening met de populatie van de school. Kern is dat de school
ook voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben kan laten zien
welke opbrengsten worden gerealiseerd.

De vraag is of er een minimumbekostiging aan basiszorg vastzit, zodat
schoolbesturen op een realistische manier de zorgplicht kunnen
vervullen. Graag een reactie. 

Een samenwerkingsverband bepaalt het ondersteuningsplan en als onderdeel
daarvan de verdeling en toekenning van middelen voor extra
ondersteuning. Het is aan het samenwerkingsverband om te bepalen hoeveel
middelen zij toedeelt voor datgene wat zij onder basisondersteuning
verstaan. 

Dit uitgangspunt staat los van de zorgplicht. Zorgplicht impliceert dat
wanneer een leerling extra ondersteuning nodig heeft de school de plicht
heeft er zorg voor te dragen dat de leerling ofwel op de betreffende
school ofwel elders een passende onderwijsplek krijgt. 

Is reorganisatie van cluster 2 nodig? Wegen de kosten en baten tegen
elkaar op?

Omdat cluster 2, verenigd in SimƩa, heeft aangeven vanwege hun geringe
aantal scholen en specifieke expertise over te willen gaan op de
landelijke systematiek van cluster 1, betekent dat dat er niet met
scholen (en aansluiting bij de regionale samenwerkingsverbanden), maar
met een beperkt aantal instellingen wordt gewerkt, die onderwijs moeten
kunnen verzorgen voor alle leerlingen met een auditieve en/of
communicatieve handicap, dus doof, slechthorend en ernstige
spraakproblemen. Dat is inherent aan de keuze voor een landelijke
systematiek.

Er zijn op dit moment 11 besturen cluster 2. Eigenlijk had men het idee
om van de 11 besturen, 11 instellingen te vormen. Zoals aangegeven, is
dit niet mogelijk omdat niet alle besturen voor alle doelgroepen
onderwijs kunnen verzorgen. 

De regering gaat ervan uit dat met de fusie tot instellingen betere
randvoorwaarden ontstaan om voor alle leerlingen een zo passend mogelijk
aanbod te doen. Daarmee staan de baten in verhouding tot de kosten.

Overigens betekent het feit dat er met instellingen wordt gewerkt niet
dat het onderwijs op 1 locatie wordt gegeven, want een instelling kan
meerdere onderwijslocaties hebben.

 

Waarom komt er geen apart budget voor cluster 3 en 4, zoals voor cluster
1 en 2 wel het geval is?

Gelet op de omvang van het cluster 3 onderwijs naar aantallen leerlingen
en scholen, en de goede landelijke en regionale spreiding, is er
inderdaad geen reden om hier een landelijke systematiek in te voeren. 

Het budget voor cluster 3 is op dit moment af te bakenen omdat bekend is
hoeveel leerlingen een indicatie hebben voor cluster 3. Dat wil echter
niet zeggen dat er geen enkele overlap is tussen de groep leerlingen in
cluster 3 en de leerlingen in cluster 4. Juist Ć©Ć©n van de redenen voor
het afschaffen van de landelijke indicatiestelling is dat de indeling
arbitrair is. Er zijn leerlingen in cluster 3 ZML, die ook in cluster 4
zouden kunnen zitten en andersom. 

Daarnaast zijn ook leerlingen die geen indicatie hebben, maar wel een
ondersteuningsbehoefte. Eveneens zijn er leerlingen die wellicht
onterecht een indicatie hebben gekregen. Na invoering van passend
onderwijs krijgt het samenwerkingsverband juist de ruimte om hier
flexibel mee om te gaan. De zorgplicht borgt dat iedere leerling ook
daadwerkelijk de ondersteuning krijgt die hij nodig heeft. Een
budgetafbakening in de nieuwe systematiek zou niet alleen arbitrair
zijn, maar ook deze ruimte voor samenwerkingsverbanden juist weer
beperken. 

Kan de minister garanderen dat leerlingen niet in een KDC komen door
passend onderwijs? 

De vrees dat meervoudig gehandicapte leerlingen hun onderwijsperspectief
verliezen en in dagbesteding terecht komen, is ongegrond. De intensieve
begeleiding in het onderwijs voor deze leerlingen wordt bekostigd vanuit
zowel het onderwijs als AWBZ en/of Jeugdzorg. Hierin komt geen
verandering. Voor leerlingen met een grote begeleidingsvraag moeten het
betreffende samenwerkingsverband en schoolbestuur, de gemeente en de
zorginstellingen met elkaar afstemmen over de inzet van de noodzakelijke
begeleiding. Ā 

Aanpassingen van schoolgebouwen zijn te voorzien. Graag gevolgen voor
huisvesting stevig monitoren. Graag reactie minister.

Gemeenten hebben via de uitkering van het Gemeentefonds de middelen om
waar nodig de onderwijsgebouwen op orde te brengen en eventueel aan te
passen aan een gewijzigde behoefte. Ik ga er van uit dat die behoefte
beperkt zal zijn. Immers bij de nieuwbouw van scholen geldt al een
aantal jaren de eis van de zogenaamde ā€œintegrale toegankelijkheidā€.
Daarmee is de toegankelijkheid en het gebruik van het gebouw door
gehandicapten en/of rolstoelgebonden leerlingen en docenten gewaarborgd.
In loop der jaren zijn ook aanpassingen gedaan voor leerlingen die met
een leerlinggebondenfinanciering naar het reguliere onderwijs zijn
gegaan. In de afgelopen jaren zijn er omvangrijke middelen toegevoegd
aan het Gemeentefonds voor de onderwijshuisvesting. Dat geld is bedoeld
om bestaande gebouwen uit te breiden en te moderniseren. Mocht er als
gevolg van de invoering van passend onderwijs alsnog sprake zijn van
gewijzigde of aanvullende huisvestingsvoorzieningen, dan beschikken de
gemeenten over het budget om daar invulling aan te geven. Ik acht
verdere monitoring op dit punt dan ook niet nodig.

De heer Van der Ham, D66

Bij de analyse van groei wordt geconcludeerd dat de definities zijn
verruimd, maar is die verruiming dan onterecht? Een andere factor is een
betere diagnostiek: maar is dat dan erg? 

Er is een aantal vragen gesteld die ingaan op de oorzaken van de groei
van het aantal geĆÆndiceerde leerlingen. Het kabinet heeft steeds
aangegeven dat er meerdere factoren een rol spelen bij de groei van het
aantal kinderen met een indicatie voor (v)so/lgf en breder het aantal
kinderen dat een beroep doet op andere (jeugd)zorgvoorzieningen. Het
betreft dan bijvoorbeeld een verbetering van de diagnostiek in
combinatie met een verruiming van definities en de toenemende eisen die
vanuit de samenleving aan jongeren worden gesteld. Maar Ć©Ć©n van die
factoren wordt zeker Ć³Ć³k gevormd door de prikkels in het onderwijs en
de bekostiging daarvan.

Dit wetsvoorstel beoogt om het stelsel zodanig te wijzigen dat
dergelijke prikkels worden weggenomen. 

Gebrek analyse van de groei blijkt ook uit andere zaken. De Inspectie
weet nog niet hoe zij de kwaliteit gaat beoordelen. Hebben we niet
geleerd van eerdere initiatieven en als dit niet bekend is, hoe gaan we
straks evalueren of het een succes is? 

Het toezicht van de inspectie is risicogericht, mocht uit een
risicoanalyse blijken dat er signalen of aanwijzingen zijn dat een
samenwerkingsverband te weinig kwaliteit levert, kan de inspectie er toe
overgaan een kwaliteitsonderzoek uit te voeren. Tijdens dat
kwaliteitsonderzoek wordt aan de hand van een waarderingskader
vastgesteld of er tekortkomingen zijn.

Het risicomodel dat de inspectie momenteel uitwerkt is gebaseerd op de
parameters:

Het aantal thuiszitters; 

De spreiding en doorstroom in het onderwijs; 

Opbrengsten, resultaten van het onderwijs; 

(Eerder gegeven) inspectieoordelen; 

Signalen, bijvoorbeeld het aantal, de inhoud en de uitkomsten van
beroep- en bezwaarprocedures die voorgelegd worden aan de commissie
gelijke behandeling; 

De verdeling van de zorgmiddelen; 

De deskundigheid op het gebied van zorg van de leraar. 

De inspectie zal het risicomodel ook na inwerkingtreding verder
aanscherpen.

Bij haar onderzoek naar de kwaliteit van het samenwerkingsverband
hanteert de inspectie een waarderingskader, het inhoudelijk kader voor
het toezicht. In dit waarderingskader staan de kwaliteitsaspecten
verwoord die de inspectie in haar toezicht betrekt alsmede de
uitwerkingen daarvan in de vorm van indicatoren. Op dit moment werkt de
inspectie de volgende kwaliteitsaspecten uit in indicatoren: intern
toezicht, kwaliteitszorg, management en organisatie en resultaten. De
operationalisering zal nog dit jaar gereed zijn.

De school moet in ieder geval verplicht zijn om de aanmelding in
behandeling te nemen, als de school van mening is dat de informatie van
de ouders onvoldoende is om aan te tonen dat de leerling extra
ondersteuning nodig heeft. Het mag nooit een reden zijn om een leerling
te weigeren. (Voorkomen schuiven met leerlingen). Hoe wilt u deze
tekortkoming tackelen?

Het is in het belang van de ouders en de leerling om de benodigde
gegevens die van belang zijn voor de school om vast te kunnen stellen of
de leerling extra ondersteuning (tijdig) beschikbaar te stellen.
Verwacht wordt dat ouders, gezien dit belang, bereid zijn de gevraagde
informatie aan de school te overhandigen. Wanneer blijkt dat de school
van mening is, op grond van de aangeleverde informatie en/of eventueel
aanvullend onderzoek, dat het niet gaat om een leerling die extra
ondersteuning nodig heeft, dan geldt de zorgplicht niet. In dat geval
kan de school besluiten om de leerling toe te laten (zonder extra
ondersteuning) of de school kan de toelating weigeren. Ā  

Indien de school de leerling weigert, moeten de ouders hun kind (net
zoals bij alle leerlingen die geen extra ondersteuning nodig hebben) bij
een andere school aanmelden.

Het schorsen van leerlingen en ook zorgleerlingen in het voortgezet
onderwijs kan ook grote consequenties hebben. Hoe wil de minister ervoor
zorgen dat leerlingen ook daar ā€˜gezienā€™ worden, en niet verder na
een schorsing in de ellende afdwalen? Geldt hier ook een zorgplicht? 

Een leerling mag voor maximaal Ć©Ć©n week geschorst worden. Ook
gedurende de periode van schorsing blijft de school waar de leerling
ingeschreven is, verantwoordelijk voor die leerling. Als het gaat om een
leerling die extra ondersteuning nodig heeft, blijft de zorgplicht
onverkort van kracht. Schorsing leidt daarmee dus niet tot het afdwalen
van leerlingen, maar is een uiterst signaal dat bepaald gedrag echt niet
getolereerd wordt. 

Samen met het college bescherming persoonsgegevens heb ik zorgen over de
wijze waarop met gezondheidsgegevens wordt omgesprongen. Is dat nu wel
goed genoeg geregeld? Graag een reactie.

Er zijn voldoende waarborgen voor een zorgvuldige omgang met
gezondheidsgegevens:

Dit wetsvoorstel regelt voor de omgang met gezondheidsgegevens door
samenwerkingsverbanden het volgende:

- Bepaald is dat samenwerkingsverbanden gezondheidsgegevens alleen mogen
verwerken, als dat noodzakelijk is voor de uitoefening van drie
specifieke, wettelijke taken:

De beoordeling van de toelaatbaarheid tot het (v)so

De advisering over de ondersteuningsbehoefte van leerlingen

De toewijzing van extra middelen/voorzieningen aan scholen

- Ook bevat het wetsvoorstel ā€“ n.a.v. het advies van de Raad van State
- een aantal extra waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer:

Het samenwerkingsverband mag gezondheidsgegevens maximaal 3 jaar bewaren

Het samenwerkingsverband mag gezondheidsgegevens niet aan derden
verstrekken

De gegevens moeten worden bewaard op een plaats die uitsluitend
toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen die
adviseren over de toelaatbaarheid.

Voor de omgang met gezondheidsgegevens door scholen, bevat de huidige
wetgeving (Wet bescherming persoonsgegevens) waarborgen:

- 	de Wbp bepaalt dat scholen gezondheidsgegevens van leerlingen slechts
mogen verwerken, ā€œvoor zover dat met het oog op de speciale
begeleiding van leerlingen of het treffen van bijzondere voorzieningen
in verband met hun gezondheidstoestand noodzakelijk isā€ (artikel 21
Wbp). Ook hier is dus sprake van doelbinding. 

- 	de Wbp bevat een algemene norm voor het bewaren van persoonsgegevens,
die ook op scholen van toepassing is: persoonsgegevens mogen niet langer
worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwerkelijking van de
doeleinden waarvoor zij zijn verzameld.

- 	de sectororganisaties in het PO en VO hebben deze algemene norm nader
uitgewerkt in een model-privacyreglement. Hierin is bepaald dat
leerlinggegevens worden bewaard tot 2 jaar nadat de leerling de school
heeft verlaten (tenzij bepaalde gegevens langer moeten worden bewaard
o.g.v. een wettelijke bewaarplicht).

Klopt het dat door een tekortkoming in de regelgeving diensten die
binnen de samenwerkingsverbanden worden geleverd onder een ongunstig BTW
tarief zouden vallen? 

Scholen zijn vrijgesteld van BTW voor het geven van wettelijk onderwijs
en de daarmee nauw samenhangende diensten. Voor de huidige
samenwerkingsverbanden wsns geldt de onderwijsvrijstelling als zodanig
niet, maar daar geldt de vrijstelling voor sociaal culturele
instellingen. Dat wil zeggen dat de diensten die worden verleend door
samenwerkingsverbanden een vrijstelling van BTW hebben. 

Met betrekking tot de nieuwe samenwerkingsverbanden passend onderwijs
(po en vo) vindt er op dit moment overleg plaats met het ministerie van
financiƫn, om helder te regelen dat de dienstverlening in het kader van
de ondersteuning van leerlingen binnen de samenwerkingsverbanden niet
BTW-plichtig is.

De chauffeurs van het leerlingenvervoer zijn vaak niet geschoold voor de
omgang met leerlingen met de meest uiteenlopende gedragsproblemen. Hoe
wil de minister de kwaliteit en begeleiding van het leerlingenvervoer
verbeteren.

Het nut van de kennis van chauffeurs over de specifieke kenmerken van de
te vervoeren leerlingen in het algemeen en de omgang met
gedragsproblemen in het bijzonder wordt breed gedeeld. 

In dit kader zijn de cursussen voor chauffeurs van het Sociaal fonds
taxi interessant. Ook een taxipaspoort met daarin informatie over hoe om
te gaan met de leerling kan chauffeurs helpen bij een beter
leerlingenvervoer. Verder zijn er taxibedrijven en scholen voor speciaal
onderwijs die over de leerlingen voorlichtingsbijeenkomsten voor
chauffeurs organiseren. Ook zijn er taxibedrijven waarvan de chauffeurs
voor aanvang van het schooljaar een kennismakingsgesprek hebben met de
ouders. Aan deze wijze van invulling wordt niet alleen aandacht besteed
in het handboek professioneel aanbesteden leerlingenvervoer, ook is er
een folder gemaakt voor de scholen voor speciaal onderwijs om hen te
attenderen op de belangrijke rol die zij kunnen spelen bij het
leerlingenvervoer, vooral met betrekking tot kennis over de handicaps. 

Welke mogelijkheden zijn er voor samenwerkingsverbanden om ambulante
begeleiders in dienst te nemen? 

Samenwerkingsverbanden krijgen het budget voor ambulante begeleiding dat
resteert na de bezuiniging (43%). Dit maakt onderdeel uit van het
ondersteuningsbudget dat het samenwerkingsverband gaat ontvangen. De
schoolbesturen die het samenwerkingsverband vormen kunnen vanuit deze
middelen ambulant begeleiders in dienst nemen. 

Schoolbesturen in samenwerkingsverbanden kunnen ook ambulant begeleiders
in dienst nemen vanuit de middelen voor professionalisering, als de
ambulant begeleider ook een rol heeft in het professionaliseren van het
docententeam. Ook kunnen reguliere scholen voor primair of voortgezet
onderwijs ambulant begeleiders in dienst nemen als leraar, voor zover
zij een onderwijsbevoegdheid hebben of halen, bijvoorbeeld middels de
mobiliteitsbevorderende maatregelen.

In Zeeland is een pilot geweest waarbij een zorglokaal is ingericht.
Leerkrachten konden hier met vragen terecht over zorgleerlingen. Is er
straks wel voldoende ruimte om zoā€™n goed voorbeeld verder uit te
rollen?

Samenwerkingsverbanden krijgen na invoering van passend onderwijs een
ondersteuningsbudget voor lichte en zware ondersteuning. Het is aan de
samenwerkingsverbanden om met behulp van de beschikbare middelen te
komen tot een optimale ondersteuningsstructuur zodat voor alle
leerlingen een zo passend mogelijk aanbod kan worden gedaan. De keuze
voor een ā€˜zorglokaalā€™ kan hier onderdeel van uitmaken. Op de website
  HYPERLINK "http://www.passendonderwijs.nl/" \o
"http://www.passendonderwijs.nl/"  www.passendonderwijs.nl  worden
voorbeelden geplaatst van hoe verschillende regioā€™s uitwerking geven
aan passend onderwijs, zoals een zorglokaal. Dit kan andere scholen en
samenwerkingsverbanden inspireren en het voorkomt dat iedereen zelf het
wiel opnieuw moet uitvinden.

ICT: in het onderwijs wordt steeds meer gewerkt met ICT toepassingen,
maar de ontwikkeling van specifieke lesmethodes voor bijvoorbeeld
leerlingen met specifieke stoornis blijft achter. Er is geen markt voor
deze ontwikkeling, daarom moet de minister daar middelen voor vrijmaken.
Graag reactie. 

Het is inderdaad zo dat de markt van het (v)so voor veel commerciƫle
uitgevers te klein is. Daarom investeer ik dan ook in de ontwikkeling
van leermiddelen en toetsen voor de verschillende doelgroepen in het
(v)so. Het accent ligt daarbij wel op de kernvakken Nederlands,
Rekenen/Wiskunde en Engels. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van
ICT-toepassingen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de nieuwe methode voor het
vso, uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht, die helemaal digitaal
beschikbaar zal komen, rekenboog.zml en speciaal rekenen. Door het
Landelijk Netwerk Autisme is ook voor de door de heer Van der Ham
genoemde doelgroep veel materiaal beschikbaar gekomen. Bovendien wordt
met ingang van 2012 door mij een project gefinancierd om de
toegankelijkheid van digitale leermiddelen voor visueel gehandicapten in
het funderend onderwijs te verbeteren en richtlijnen op te stellen voor
toegankelijk materiaal. De resultaten hiervan zijn ook van belang voor
andere stoornissen.

D66 wil informatieplicht over de samenstelling van het
samenwerkingsverband. Alle interne regels moeten op internet, wie zitten
in de commissies? Voorkomen dat er dubbele petten optreden!

Er komt in wet- en regelgeving geen informatieplicht over de
samenstelling van de samenwerkingsverbanden. Gezien de huidige praktijk
is dat naar mijn mening niet nodig. Ook zonder deze verplichting hebben
veruit de meeste samenwerkingsverbanden een website waarop ook
informatie wordt gegeven over de organisatie, werkwijze, et cetera.

Wel moeten samenwerkingsverbanden in de statuten regelen hoe de taken in
het samenwerkingsverband worden verdeeld en welke afspraken er worden
gemaakt. 

Daarnaast geldt de Code goed bestuur. Op grond daarvan moet het
samenwerkingsverband intern toezicht instellen.

Hoe staat het met de verzuiling in de samenwerkingsverbanden? Er mogen
geen keuzes op basis van denominatie in plaats van op inhoud worden
gemaakt. Geen gesleur met leerlingen of hoge kosten voor
leerlingenvervoer.

Ieder samenwerkingsverband moet een samenhangend geheel van
voorzieningen hebben met als doel om voor iedere leerlingen een zo veel
mogelijk passend aanbod te kunnen realiseren, ongeacht denominatie van
een leerling. 

Indien de school binnen het samenwerkingsverband geen passende plek kan
bieden aan de leerling, brengt de zorgplicht met zich mee dat de school,
binnen of eventueel buiten het samenwerkingsverband, in overleg met de
ouders, een passende oplossing voor het kind zoekt. 

De minister stelt een zorgplicht voor scholen in. Wat houdt dat precies
in? Beslissen de scholen zelf wat daaronder moet worden verstaan? Is het
aanbieden van Ć©Ć©n school in een samenwerkingsverband genoeg om aan die
plicht te hebben voldaan? D66 wil criteria hebben om te kunnen
beoordelen wat die zorgplicht precies inhoudt in relatie tot de afstand
van de school die wordt aangeboden. Krijgen leerlingen in het vso binnen
zo'n samenwerkingsverband nu bijvoorbeeld ook onderwijs op havo-niveau
aangeboden? Wat wordt met hoogbegaafden en kinderen met een
onderwijsachterstand gedaan? Heeft elke school tot taak om zijn aandeel
zorgleerlingen op te vangen? Wij moeten ervoor zorgen dat een leerling
niet als een hete aardappel wordt doorgeschoven. Hoe waarborgen wij dat
binnen samenwerkingsverbanden naar de beste oplossing en niet naar de
goedkoopste oplossing wordt gezocht? Sommige scholen zijn bovendien heel
specialistisch ingericht, bijvoorbeeld alleen voor externaliserende
problematiek, zoals dat in jargon heet, of juist alleen maar voor
internaliserende problematiek. Er kunnen dan conflicten tussen de
samenwerkingsverbanden en de specialisaties ontstaan. Wat geeft in zo'n
geval de doorslag? Op al die punten hoor ik graag een reactie.

De zorgplicht houdt in dat een school de toelating van een leerling die
extra ondersteuning nodig heeft, niet weigert, dan nadat de school een
andere school heeft gevonden die de leerling toe wil laten. 

Het referentiekader biedt handvatten om passend onderwijs in de
dagelijkse onderwijspraktijk vorm te geven.

Dit geeft ruimte voor zowel het samenwerkingsverband als de school om
voorzieningen voor ondersteuning in te richten die zijn afgestemd op de
regionale en lokale situatie. Hierbij passen geen landelijke criteria
ten aanzien van de zorgplicht over bijvoorbeeld welke afstand van huis
naar school acceptabel is. Dat wordt per kind en in overleg met ouders
bepaald. Dat geldt ook voor leerlingen in het vso die havo-vwo kunnen
volgen en hoogbegaafden. Ook hier bekijkt de school per leerling of en
zo ja, hoe dat mogelijk is. Indien leerlingen een achterstand oplopen
als gevolg van slecht onderwijs, komt de inspectie in beeld. 

Voor iedere school geldt de zorgplicht voor leerlingen die extra
ondersteuning nodig hebben. Dat betekent echter niet dat de school een
leerling moet toelaten als er geen passend aanbod op de school is. In
dat geval moet er een andere school worden gevonden. Het is dus niet
mogelijk om leerlingen heen en weer te schuiven omdat de
verantwoordelijkheid ligt bij de school van aanmelding en niet bij het
samenwerkingsverband. De school doet een passend aanbod.

Op basis van het schoolondersteuningsprofiel kan de school ervoor kiezen
zich te specialiseren in een specifiek onderwijsaanbod. Die keuze wordt
overgelaten aan de school, maar wel natuurlijk in overleg met het
samenwerkingsverband waarvan de school onderdeel uitmaakt. Wanneer
hierover goede afspraken worden gemaakt, hoeft dit niet tot conflicten
te leiden.

De middelen van de samenwerkingsverbanden moeten ten goede komen aan
leerlingen. Hoe wordt de inzet van de middelen beoordeeld? 

Schoolbesturen en samenwerkingsverbanden leggen via het jaarverslag,
jaarrekening en het ondersteuningsplan verantwoording af over de inzet
van de ontvangen middelen en de daarmee bereikte resultaten. 

Als met ā€˜afrekenenā€™ wordt bedoeld dat er middelen worden
teruggevorderd, dan is dat niet het geval. Er is geen sprake van een
geoormerkt budget: het blijft lumpsum. Als echter wordt bedoeld dat de
Inspectie samenwerkingsverbanden beoordeeld op hun kwaliteit en dat de
inzet van middelen hierbij een aandachtspunt is, dan is dit wel het
geval. De inspectie ontwikkelt een toezichtkader voor de
samenwerkingsverbanden. Onderdeel van het toezicht op de
samenwerkingsverbanden is of middelen in voldoende mate ten goede komen
aan het onderwijs. Ook kan de inspectie erop toezien dat
samenwerkingsverbanden de verkregen gelden in voldoende mate
distribueren naar de deelnemende scholen. 

Daarnaast geeft de budgetfinanciering een sterke intrinsieke prikkel
voor een efficiƫnte, doelmatige, inzet van de middelen. 

De vragen die zijn gesteld hebben mij overtuigd dat een dergelijk
instrument wel nuttig zou zijn. Ik zal in overleg treden met de
sectororganisaties om dit voorstel met hen te bespreken en te bezien of
dit een goede manier is om de benodigde gegevens te verkrijgen of dat er
betere manieren zijn. Daarbij vind ik het, indien voor deze mogelijkheid
wordt gekozen, wel belangrijk dat het College Bescherming
Persoonsgegevens zijn oordeel hierover kan geven. Daarom zal een
eventueel voorstel op dit terrein in de vorm van een initiatief
wetswijziging aan de Kamer worden gezonden, zodat deze conform de
procedure eerst wordt voorgelegd aan het CBP.

De heer Jasper van Dijk, SP

Hoe kan in een samenwerkingsverband sprake zijn van dekkend aanbod als
er geen cluster 3,4 of sbo-school hoeft te zijn binnen het
samenwerkingsverband?

In alle samenwerkingsverbanden po is een sbo school. Ook neemt in alle
samenwerkingsverbanden het (v)so deel, maar het is inderdaad niet zo dat
ook in alle samenwerkingsverbanden zowel cluster 3 als 4 participeert.
In dat geval kan in een dekkend aanbod worden voorzien door met
naastgelegen samenwerkingsverbanden hierover afspraken te maken. Vanwege
de geografische afbakening van de samenwerkingsverbanden blijft ook in
die gevallen duidelijk welk samenwerkingsverband bij toelaatbaarheid tot
het (v)so verantwoordelijk is voor de bekostiging van deze leerlingen.

Waarom niet kiezen voor Ć©Ć©n lijn voor inrichting van
samenwerkingsverband? Hoe voorkom je bureaucratie, en komt er een
maximaal percentage voor?

De vrijheid die samenwerkingsverbanden hebben bij hun inrichting en bij
hun beleid maakt het mogelijk dat ze kunnen aansluiten bij de lokale en
regionale situatie. De mate waarin nieuwe bureaucratie ontstaat in de
samenwerkingsverbanden is afhankelijk van hoe het samenwerkingsverband
wordt ingericht. De schoolbesturen die de samenwerkingsverbanden vormen,
hebben er belang bij om de bureaucratie in het samenwerkingsverband zo
klein mogelijk te houden. Immers, al het geld dat daaraan wordt besteed,
kunnen schoolbesturen niet besteden aan de ondersteuning of verwijzing
van hun eigen leerlingen. Daarnaast zijn scholen, leraren, ouders en
leerlingen gebaat bij heldere werkprocessen en korte lijnen. De ECPO
wordt gevraagd om een voorstel te doen om de invoering van passend
onderwijs te monitoren en evalueren, waarbij specifiek aandacht wordt
besteed aan de mate van bureaucratie en administratieve lasten in het
samenwerkingsverband. Het vaststellen van een maximum percentage voor de
mate waarin er sprake is van bureaucratie lijkt mij daarbij niet zinvol,
maar ik wil dit wel goed in de gaten houden. Daarom neem ik het voorstel
van de heer Elias om in de komende periode iemand aan te stellen om de
mate van bureaucratie te bewaken, zeer serieus. Ik kom hier later in
mijn beantwoording op andere vragen nog op terug. 

Welke mogelijkheden heeft de minister om in te grijpen bij falende
besturen? 

Falende schoolbesturen kunnen niet uit het samenwerkingsverband worden
gezet. Alle schoolbesturen dienen immers verplicht aangesloten te zijn.

Indien het bestuur van een school of samenwerkingsverband in strijd met
de wet handelt, kan inderdaad een bekostigingssanctie worden getroffen.
Als er sprake is van wanbeheer of van ernstige verwaarlozing van de taak
van het samenwerkingsverband zijn er echter andere manieren om in te
grijpen. Zo kan de minister, nadat het samenwerkingsverband een termijn
heeft gehad om de taak zelf naar behoren te gaan uitvoeren, de
aanwijzing geven aan het samenwerkingsverband om bepaalde maatregelen te
treffen en kan de minister bij taakverwaarlozing een voorziening
treffen.

Groei aantal zorgleerlingen valt wel mee: in vso wel stijging met name
in cluster 4 / autisme. Hoe komt dat? Misschien door 2e fase /
schaalvergroting: is het niet beter eerst te onderzoeken hoe deze
stijging wordt veroorzaakt? 

De groei van het aantal geĆÆndiceerde leerlingen heeft zich niet alleen
beperkt tot de sector vo. In het primair onderwijs (basisonderwijs en
sbo) is het aantal geĆÆndiceerde leerlingen voor zware ondersteuning met
ongeveer 14.000 gestegen in de periode van 2003 tot 2010. Dit zit met
name in de groei van het aantal leerlingen met een rugzakje. Inderdaad
ligt het verwijspercentage in het voorgezet onderwijs hoger. Daarbij kan
meespelen dat de organisatie van het po zich er meer voor leent om
bepaalde problematiek (bijvoorbeeld m.b.t. autisme) op een natuurlijke
wijze te ondervangen doordat er een grote mate van structuur,
overzichtelijkheid en kleinschaligheid is (vrijwel de gehele tijd
deelname in dezelfde groep, met dezelfde leerkracht).Daarnaast komen
sommige problemen pas duidelijk tot uiting op latere leeftijd
(pubertijd). 

Waarom wordt niet landelijk vastgelegd wanneer leerling recht heeft op
speciaal onderwijs?

Deze criteria worden inderdaad niet meer landelijk bepaald, maar het
samenwerkingsverband krijgt de ruimte om eigen keuzes te maken waar het
de invulling van de extra ondersteuning betreft. Dat kan bijvoorbeeld
binnen het regulier onderwijs zijn, in een aparte voorziening of binnen
het speciaal onderwijs. 

Het beeld dat dit betekent dat het wiel dan 150 keer moet worden
uitgevonden, klopt niet. De sectororganisaties ontwikkelen binnen het
referentiekader een instrumentarium bestaande uit modellen,
handreikingen en goede voorbeelden dat de samenwerkingsverbanden bij de
implementatie ondersteunt.

Mag een zorgleerling altijd worden toegelaten, ook als alleen de
grondslag van de school wordt geaccepteerd? 

De toelating van een leerling mag niet geweigerd worden op denominatieve
gronden, tenzij de ouders van de leerling weigeren te verklaren dat zij
de grondslag van het onderwijs van de school zullen respecteren dan wel
onderschrijven.

Het niet landelijk vaststellen van de basiszorg levert ook een probleem
op voor lerarenopleidingen. Tot welk punt moeten zij opleiden? Hoe moet
dit volgens de minister worden opgelost?

Scholen formuleren in hun schoolondersteuningsprofiel welke extra
ondersteuning zij kunnen bieden aan leerlingen. Het
schoolondersteuningsprofiel komt tot stand in de school en wordt
opgesteld door het team (de directeur, de leraren, de intern begeleider
of de zorgcoƶrdinator) van de school. Daarom is ervoor gekozen de
investeringen in de professionalisering van leraren aan schoolbesturen
beschikbaar te stellen via de prestatiebox. Dit maakt het voor
schoolbesturen mogelijk om het zittend onderwijspersoneel conform het
schoolondersteuningsprofiel verder op te leiden en bij te scholen. 

Ten aanzien van beginnende leraren is in de bestuursakkoorden po en vo
vastgelegd dat de begeleiding en ondersteuning van deze beginnende
leraren in primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs, wordt
verbeterd zodat in 2015 minstens 80% tevreden is over deze begeleiding.
In het bestuursakkoord mbo is vastgelegd dat de MBO-Raad en de HBO-raad
afspraken maken over de gezamenlijke verantwoordelijkheid van ROCā€™s en
lerarenopleidingen voor een goede begeleiding van beginnende docenten in
het mbo. Het streefdoel voor 2015 is dat de begeleiding van beginnende
leraren substantieel is verbeterd.

De lerarenopleiding is er verantwoordelijk voor dat toekomstige docenten
toegerust zijn aan de hand van de bekwaamheidseisen die gelden voor de
desbetreffende sector. De inspectie kijkt vervolgens of de docenten deze
vaardigheden ook in voldoende mate in de uitoefening van hun beroep
hanteren. Een goede docent beheerst volgens de inspectie een aantal
basisvaardigheden (zoals helder uitleggen en leerlingen actief bij de
lesstof betrekken) en een aantal complexe vaardigheden (zoals de lesstof
afstemmen op een heterogene groep leerlingen). Deze vaardigheden gelden
voor alle leraren en staan los van een schoolondersteuningsprofiel van
een specifieke school. 

Als ouders aanbod weigeren dan staan zij weer met lege handen. Waarom is
hiervoor gekozen? Ouders moeten een betere positie krijgen en meer
betrokken worden.

Als de school waar de ouders hun kind aanmelden het aanbod niet zelf
kunnen bieden, biedt zij na overleg met de ouders een aanbod op een
andere school. 

Mocht dit desondanks leiden tot een aanbod waar ouders zich niet in
kunnen vinden, dan hoeven zij niet in te gaan op dit aanbod. Hier is
voor gekozen, zodat ouders zelf besluiten of zij hun kind wel of niet
inschrijven.

Ouders kunnen hun kind dan aanmelden bij een andere school.

Alle samenwerkingsverbanden zijn nu het wiel aan het uitvinden op het
gebied van toewijzing. Dit leidt tot meer bureaucratie. Hierop graag
reactie van de minister. 

Zie antwoord op vraag van de heer Van Dijk over het voorkomen van
bureaucratie bij samenwerkingsverbanden. Daarnaast hebben de
sectororganisaties het referentiekader opgesteld en gaan zij verder met
de ontwikkeling van de daaraan gerelateerde instrumenten. Daarin worden
de verschillende mogelijkheden voor samenwerkingsverbanden ten aanzien
van toewijzing en toedeling van middelen benoemd. Ook worden vanuit de
ondersteuning bij de implementatie goede voorbeelden verspreid. Het is
dan ook niet nodig dat alle samenwerkingsverbanden zelf het wiel
uitvinden.

Wat als kind meer ondersteuning nodig heeft dan basisondersteuning en
daarvoor is geen geld? 

Met elkaar bepalen de besturen in het samenwerkingsverband op welke
wijze de beschikbare middelen worden verdeeld zodat iedere leerling de
passende ondersteuning geboden kan worden die het nodig heeft. De
regering gaat ervan uit dat het beschikbare budget toereikend is om
iedere leerling een passende plaats in het onderwijs te bieden.

Het aantal thuiszitters zou af moeten nemen maar lukt dat met
bezuinigingen? Eerder meer thuiszitters naar mijn idee, deelt de
minister dit? 

De stelselwijziging maakt dat scholen een zorgplicht hebben voor elke
aangemelde leerling. Budgettaire beperking mag geen aanleiding zijn tot
meer thuiszitters. Ik ben van mening dat wanneer ondersteuningsmiddelen
effectief en efficiƫnt ingezet worden, het beschikbare bedrag voldoende
zijn moet.

Gaat de professionalisering van leraren op tijd klaar zijn?

De regering investeert parallel aan het wetsvoorstel in de
professionalisering van leraren en schoolleiders. Voor
professionalisering in po, vo en mbo (inclusief register en
lerarenopleidingen) is 100 miljoen euro beschikbaar in 2012 en 150
miljoen euro structureel vanaf 2013. Er zijn afspraken gemaakt in de
bestuursakkoorden po, vo en mbo over de investeringen en het monitoren
van de resultaten. De investeringen worden aan schoolbesturen
beschikbaar gesteld via de prestatiebox, zodat zij zelf op maat kunnen
bepalen hoe het geld wordt ingezet. 

Veel leraren zijn voldoende toegerust om om te gaan met verschillen
tussen leerlingen. Dit neemt niet weg dat de inspectie in het
onderwijsverslag constateert dat er nog een forse slag te maken is en
dat de invoering van passend onderwijs de noodzaak hiervoor versterkt.
Het is echter niet zo dat er komende zomer al dingen veranderen, de
invoering van het stelsel gaat geleidelijk. Ook komen er niet opeens
veel meer kinderen vanuit het (v)so terug naar het regulier onderwijs.
Landelijk is er in de financiering ruimte om 70.000 plekken in het (v)so
in stand te houden. Samenwerkingsverbanden beslissen zelf of zij de
plekken in deze omvang willen behouden. De bezuiniging op de
groepsgrootte zorgt ervoor dat het geld dat een (v)so school per
leerling krijgt lager is dan het bedrag dat ze nu krijgen. Dit leidt tot
grotere groepen in het (v)so.

Daarnaast is het ook nu al duidelijk waar leraren aan moeten voldoen,
hierover zijn in de bestuursakkoorden prestatieafspraken gemaakt op
basis van de indicatoren die de inspectie hanteert en zijn op basis van
de wet Beroepen in het Onderwijs voorschriften geformuleerd over
bevoegdheids- en bekwaamheidseisen.

Hoe pakt de minister het probleem van autisme in Eindhoven op? Daar zijn
immers meer zorgleerlingen.

Ik ga ervan uit dat u doelt op het Cambridge onderzoek naar of
autismespectrumstoornissen vaker voorkomen bij kinderen van mensen
werkzaam in IT/ hoogwaardige technologische sectoren. Dat onderzoek is
gebaseerd op een aantal kinderen in de leeftijd van 4 t/m 16 jaar met
als diagnose autisme. Aan scholen is gevraagd hoeveel leerlingen die
diagnose hebben. Naast Eindhoven zijn Haarlem en Utrecht betrokken als
controleregioā€™s. De ECPO is gevraagd om een reactie te geven op dit
onderzoek en antwoord te geven op de vraag of dit onderzoek aanleiding
is om af te wijken van de systematiek van verevening. De ECPO geeft een
aantal redenen waarom het onderzoek onvoldoende aanleiding biedt om af
te wijken van de verevening. Zo is er niet beoordeeld of de diagnose
terecht is gesteld, is het mogelijk dat er in Eindhoven meer bekend is
over autisme (vanwege aanwezige expertise daar) en worden kinderen met
kenmerken eerder aangemeld voor een diagnose, is er mogelijk sprake van
onderdiagnose in de controleregioā€™s Haarlem en Utrecht en geven
onderzoekers aan dat in iedere regio een vergelijkbaar percentage
leerlingen speciale leerlingenzorg nodig heeft. Als minder kinderen
autisme hebben, zijn er klaarblijkelijk meer kinderen met een andere
stoornis.

Ook is aanvullend in het systeem waarin de indicaties voor (v)so worden
beargumenteerd en vastgelegd (CvI-Net), gekeken hoeveel indicaties per
gemeente zijn afgegeven voor leerlingen met een stoornis in het
autistisch spectrum (ass). Dit aantal is vervolgens afgezet tegen het
totaal aantal kinderen (van 4 t/m 16) in de gemeente. Resultaat was dat
de gemeente Eindhoven niet tot de top 5 gemeenten in Nederland behoort
als het gaat om de indicaties ass.

Zou de rol van gemeenten versterkt moeten worden? De VNG vindt dat er te
weinig is geregeld in het huidige wetsvoorstel. 

Er is een verplichting in het wetsvoorstel opgenomen voor het
samenwerkingsverband en de gemeenten om te komen tot een procedure voor
het beslechten van geschillen. Ik kan me voorstellen dat voor zowel
gemeenten als samenwerkingsverbanden een landelijke geschillencommissie
duidelijkheid en zekerheid biedt over wat gebeurt als beide partijen er
niet uitkomen. 

Het wettelijk vastleggen dat een landelijke commissie door mij wordt
ingesteld, is niet de oplossing. We moeten waken voor het onnodig
juridificeren. Bovendien acht ik het een verantwoordelijkheid van
gemeenten en samenwerkingsverbanden om er samen uit te komen. 

Is de minister bereid om scholen meer tijd te geven de bezuiniging over
meerdere jaren uit te smeren?

De regering is niet bereid de bezuiniging te heroverwegen en de
bezuiniging verder uit te smeren dan dat ik heb gedaan bij de
temporisering in april 2011 is niet mogelijk binnen het budgettaire
kader.

Hoeveel begeleiding moet een school kunnen geven? 

Inderdaad is basiszorg een term die niet in het wetsvoorstel voorkomt;
die term wordt geĆÆntroduceerd in het referentiekader. Evenmin legt het
wetsvoorstel vast hoeveel begeleiding een school minimaal moet leveren.
Dat is gedaan om regioā€™s ruimte te geven om de extra ondersteuning van
leerlingen vorm te geven en omdat scholen verschillen in welk aanbod zij
kunnen bieden. Bovendien kan in dat laatste verandering optreden; wat
een school nu nog niet kan, kan zij over drie jaar misschien wel,
bijvoorbeeld omdat docenten zich meer hebben bekwaamd of
gespecialiseerd. Het wetsvoorstel regelt wƩl dat elk
samenwerkingsverband moet zorgen dat elke leerling een zo passend
mogelijk aanbod krijgt. In het samenwerkingverband bepalen scholen in
overleg wat welke school gaat bieden.

Hoe wordt de toelaatbaarheid tot het (v)so geregeld?

Het samenwerkingsverband beoordeelt, op advies van deskundigen, of de
leerling toelaatbaar is tot het (v)so. De procedure en criteria hiervoor
worden vastgelegd in het ondersteuningsplan.

Wanneer er geen plaats is op (v)so dan vervalt de zorgplicht. Kan dit?

De aanname dat de zorgplicht dan vervalt, is niet juist. De situatie
waarop met de vraag wordt gedoeld, houdt in dat ouders hun kind
aanmelden op een school waar geen plaatsruimte is. Hun kind wordt dan op
een wachtlijst geplaatst. Onduidelijk is dan of het een kind betreft dat
extra ondersteuning nodig heeft, eventueel in de vorm van
toelaatbaarheid tot het (v)so. De zorgplicht treedt dan dus (nog) niet
in werking. Ouders doen er dan beter aan om hun kind aan te melden bij
een school die wel plaatsruimte heeft. Deze school gaat dan onderzoeken
of het kind inderdaad extra ondersteuning nodig heeft. Als dat het geval
blijkt te zijn, ligt de zorgplicht bij die school. Die school krijgt dan
de verantwoordelijkheid om het kind binnen de eigen school een passende
onderwijsplek te bieden, of, als dat niet mogelijk is, zorg te dragen
voor een passende onderwijsplek (en daaraan wordt alleen voldaan als
daar daadwerkelijk plaatsruimte is) op een andere school. 

Basiszorg is niet in wet geregeld. Dat zou wel moeten om ongelijkheid
tegen te gaan. Graag reactie. 

Basiszorg, oftewel basisondersteuning, is een term die niet in het
wetsvoorstel voorkomt; die term wordt geĆÆntroduceerd in het
referentiekader. Het wetsvoorstel regelt wƩl dat elk
samenwerkingsverband moet zorgen dat elke leerling een zo passend
mogelijk aanbod kan krijgen. In het samenwerkingverband bepalen scholen
in overleg wat welke school gaat bieden. Dat is gedaan omdat scholen
verschillen in welk aanbod zij kunnen bieden. Bovendien kan in dat
laatste verandering optreden; wat een school nu nog niet kan, kan zij
over drie jaar misschien wel, bijvoorbeeld omdat docenten zich meer
hebben bekwaamd of gespecialiseerd. Als dat voor alle scholen in het
samenwerkingsverband het geval is, stijgt het niveau van dat wat het
referentiekader onder basiszorg verstaat. 

Basiszorg is niet het WAT. Het WAT is ā€˜elke leerling een zo passend
mogelijk aanbod biedenā€™. Basiszorg of basisondersteuning is de wijze
waarop scholen dit doen, dus eerder het HOE. Basisondersteuning kan
inderdaad per samenwerkingsverband verschillen. Dat is niet vreemd,
omdat het totaalpakket, een zodanig aanbod voor lichte en zware
ondersteuning in een samenwerkingsverband aanwezig moet zijn dat elke
leerling een zo passend mogelijk onderwijsaanbod kan krijgen.

Samenwerkingsverband en afzonderlijke schoolbesturen voeren via de
ondersteuningsplanraad overleg met ouders en personeel tijdens de
ontwikkeling van het ondersteuningsplan en informeren ouders en
personeel optimaal na vaststelling van dat ondersteuningsplan. Er
ontstaat dus geen onduidelijkheid voor ouders en personeel en eventuele
ongelijkheid is naar mening van de regering beperkt tot een acceptabele
variƫteit. 

De wet Beroepen in het Onderwijs geeft middels bevoegdheids- en
bekwaamheidseisen ook nu al voldoende handreikingen om zittend en
aankomend personeel toe te rusten op vroegtijdige signalering van
ondersteuningsbehoeften, voortgangsbewaking van en onderwijs aan Ɣlle
leerlingen.

Het referentiekader geeft een definitie en nadere invulling van
basiszorg of basisondersteuning. Omdat de sectororganisaties voornemens
zijn dit referentiekader op te nemen in de Codes Goed Bestuur, is
hiermee sprake van een landelijke definitie en handreiking. Het
wettelijk opnemen is, gegeven bovengenoemde overwegingen, niet
noodzakelijk.

De motie Smits verzoekt de sluiting van scholen voor vso te voorkomen.
Wat als er toch sluiting plaatsvindt door passend onderwijs?

Het lijkt mij goed hier twee zaken te onderscheiden. 

Allereerst de motie Smits die specifiek gaat over scholen die door de
bezuinigingen in de problemen komen. Ik heb toentertijd toegezegd dat ik
dit nauwgezet zal volgen en zo nodig maatregelen zal treffen. Dit zal
altijd maatwerk zijn, net zoals nu het geval is bij scholen die in de
problemen komen.

Ten tweede kunnen op termijn keuzes van het samenwerkingsverband om
minder leerlingen door te verwijzen naar het speciaal onderwijs en meer
kinderen extra ondersteuning te bieden in het regulier onderwijs, leiden
tot een situatie waarin minder capaciteit in het speciaal onderwijs
nodig is. Ook krimp en verevening kunnen hiertoe leiden. In het uiterste
geval kan dit op termijn leiden tot sluiting van sommige scholen, maar
de verwachting is dat dit slechts beperkt het geval zal zijn. Immers, er
zijn en blijven altijd leerlingen waarvoor het speciaal onderwijs het
meest passend is.

Leraren moeten straks kunnen omgaan met allerhande handicaps en
gedragsstoornissen. Hoe worden de lerarenopleidingen daarop aangepast?
Graag een toelichting.

Zie het antwoord op de vraag van het lid Van der Ham naar de
mogelijkheden van het samenwerkingsverband om de ambulant begeleiders in
dienst te nemen.

De heer Dijkgraaf, SGP

Het antwoord van de regering op vragen van de Raad van State was
ā€œsamenwerkingsverbanden verzorgen geen onderwijs en in die zin is er
dus geen relatie met artikel 23 van de Grondwetā€. Hier gaat de
minister wel kort door de bocht, toch?

Vindt de regering een verplichting (zorgplicht) zonder bijbehorend
budget acceptabel? De regering zou, gelet op de vrijheid van onderwijs,
op zijn minst een richtingwijzer moeten opnemen. 

Samenwerkingsverbanden geven geen onderwijs en strikt genomen is er dus
geen relatie met artikel 23. Dit neemt niet weg dat beslissingen van het
samenwerkingsverband wel het onderwijs op de scholen kunnen raken. De
heer Dijkgraaf wijst daarbij op een zorgplicht zonder bijbehorend
budget. Bij de zorgplicht gaat het echter niet om het opleggen van een
verplichting zonder budget. In totaal is er bij scholen en
samenwerkingsverbanden 1.9 miljard euro beschikbaar om die ondersteuning
te bieden. 

Een samenwerkingsverband kan een centraal aanmeldpunt inrichten
(postbus). De SGP gaat ervan uit dat de systemen die naast een
postbusfunctie ook een verdeelfunctie hebben niet tegen de zin van de
school opgelegd kunnen worden. Vrijheid van ouders om een school van hun
voorkeur te kunnen kiezen is hier ook in geding. Graag een bevestiging
van dit uitgangspunt door de minister. 

De vrijheid van ouders om hun kind aan te melden bij de school van hun
voorkeur is het uitgangspunt, ook als een centraal aanmeldpunt wordt
ingericht. Ouders dienen in dat geval bij de aanmelding aan te geven wat
de school van hun voorkeur is. Die school heeft de zorgplicht. Het is
aan de samenwerkingsverbanden om al dan niet tot de inrichting van een
centraal aanmeldpunt te besluiten.

Thuiszitters: is de tijdelijke plaatsing van een leerling echt een
oplossing? Wat te doen als een school wel op tijd weet dat de leerling
geweigerd moet worden, maar lange tijd niet geweigerd kan worden omdat
er geen alternatief is. De leerling wordt dan tijdelijk geplaatst maar
kan niet de juiste ondersteuning krijgen: heeft de leerling hier baat
bij? En is het niet de taak van het samenwerkingsverband om na weigering
een passende plek te vinden? Graag een reactie van de minister. 

Een tijdelijke plaatsing kan een oplossing zijn om te voorkomen dat
leerlingen onnodig achterstand oplopen. In het geschetste voorbeeld
lijkt het instrument gebruikt te worden omdat de afspraken in het
samenwerkingsverband ontoereikend zijn. Doel van de
samenwerkingsverbanden is om goede afspraken te maken op basis waarvan
voor alle leerlingen een zo passend mogelijk aanbod te bieden, binnen
een termijn van uiterlijk 10 weken. In het genoemde voorbeeld zou de
oplossing zijn dat de afspraken in het samenwerkingsverband worden
aangepast zodat wel binnen 10 weken voor alle leerlingen een aanbod kan
worden geboden. Het weghalen van de zorgplicht bij het schoolbestuur is
dan ook geen oplossing. Bovendien kan de zorgplicht niet naar een
samenwerkingsverband. Een samenwerkingsverband biedt immers geen
onderwijs. 

De scholen voor cluster 2 worden verplicht omgevormd tot instellingen
vanwege een technische oorzaak. Waarom kan er geen landelijke
organisatie gerealiseerd worden in de samenwerking tussen de bestaande
scholen? Graag een toelichting waarom dit uitvoeringstechnisch niet
mogelijk zou zijn. 

Scholen worden niet verplicht tot instellingen omgevormd wegens een
technische oorzaak.Ā  Omdat cluster 2, verenigd in SimĆ©a, heeft
aangeven vanwege hun geringe aantal scholen en specifieke expertise over
te willen gaan op de landelijke systematiek van cluster 1, betekent dat
dat er niet met scholen (en aansluiting bij de regionale
samenwerkingsverbanden), maar met een beperkt aantal instellingen wordt
gewerkt, die onderwijs moeten kunnen verzorgen voor alle leerlingen met
een auditieve en/of communicatieve handicap, dus doof, slechthorend en
ernstige spraakproblemen. Dat is inherent aan de keuze voor een
landelijke systematiek.

Er zijn op dit moment 11 besturen cluster 2. Eigenlijk had men het idee
om van de 11 besturen, 11 instellingen te vormen. Zoals aangegeven, is
dit niet mogelijk omdat niet alle besturen voor alle doelgroepen
onderwijs kunnen verzorgen. 

Overigens betekent het feit dat er met instellingen wordt gewerkt niet
dat het onderwijs op 1 locatie wordt gegeven, want een instelling kan
meerdere onderwijslocaties hebben.

Er zijn teveel verschillende geschillenregelingen en commissies. Maak
logische en eenduidige keuzes door bijvoorbeeld de Commissie gelijke
behandeling behandeld geschillen met betrekking tot een handicap en/of
chronische ziekte in plaats van dat een nieuw orgaan dat gaat doen.
Toetst de regering op het voorkomen van stapeling van commissies? Heeft
de minister nagedacht over bijvoorbeeld een aparte kamer bij de
Commissie gelijke behandeling? 

Mijn vertrekpunt is juist een zo min mogelijke stapeling van dergelijke
regelingen en commissie. Zie hiervoor het wetsvoorstel. Daarom ben ik
ook terughoudend tegenover een aantal amendementen dat juist oproept
hiervoor nieuwe voorzieningen te treffen. Als het gaat om de rol van de
CGB het volgende. Deze beoordeelt of er sprake is van ongelijke
behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Dit oordeel is
niet-bindend. Verder strekt de bevoegdheid van de CGB zich niet uit tot
het (voortgezet) speciaal onderwijs, omdat er voor deze leerlingen
vanzelfsprekend al sprake is van ā€˜ongelijke behandelingā€™. Het
inrichten van een geschillencommissie die voor het gehele stelsel
passend onderwijs bindende uitspraken zou kunnen doen, zou daarom niet
in lijn zijn met de grondslag van de CGB.

Overleg van het samenwerkingsverband met de gemeente kost veel tijd en
is een risico voor de inhoud van passend onderwijs. Gaat de minister in
overleg met de VNG over een landelijk alternatief voor
geschillenbeslechting? 

Schoolbesturen en samenwerkingsverbanden kunnen in overleg met gemeenten
tot afspraken komen over samenhangende zorg in het belang van hun
leerlingen. Ik zie hierin eerder een kans dan een risico voor passend
onderwijs. In het wetsvoorstel is een verplichting opgenomen voor het
samenwerkingsverband en de gemeenten om te komen tot een procedure voor
het beslechten van geschillen. Het is aan de sectororganisaties om te
bezien of een landelijke voorziening dienstbaar kan zijn aan hun leden.

Hoe verdedigt de regering de invloed van gemeenten op
onderwijsvoorzieningen nu het grondwettelijke uitgangspunt is dat
verticale delegatie alleen is toegestaan voor uitvoeringstechnische
zaken. Krijgt de gemeente niet een te grote rol? 

Het wetsvoorstel wijzigt niet de verantwoordelijkheden van de
schoolbesturen en de verticale delegatie voor uitvoeringstechnische
zaken. 

In het wetsvoorstel is geregeld dat het bevoegd gezag met gemeente en/of
(jeugd-)zorg de onderwijsondersteuning voor een leerling zo nodig
afstemt voor wat betreft de mogelijkheden voor opvoed- en
opgroeiondersteuning voor het kind en het gezin. Van instemmingsrecht
van gemeenten kan geen sprake zijn.

Nu is er geen regeling is waarmee leerling uit (v)so regulier onderwijs
kunnen volgen, kiest de inspectie zelf maximale grens terwijl daar geen
wettelijke basis voor is. Dit is niet acceptabel en er moeten heldere
wettelijke regels komen. Gaat de minister hiermee aan de slag? 

Het klopt dat er geen wettelijke basis is om de regeling waarmee
leerlingen uit (voortgezet) speciaal onderwijs regulier onderwijs kunnen
volgen te beoordelen anders dan de voorschriften in het Onderwijskundig
besluit WEC (artikel 11 en 12). In dit besluit wordt geen maximum grens
voor deze samenwerking genoemd. 

De regering acht het niet wenselijk om in wet- en regelgeving een
maximumgrens aan te geven omdat situaties kunnen verschillen en zodoende
maatwerk kan worden geleverd.

Wel staat in wet- en regelgeving dat het moet gaan om een deel van het
schoolplan, waaruit valt af te leiden dat het niet gaat om een volledige
uitbesteding van het onderwijsprogramma.

Op dit moment worden gesprekken met de inspectie gevoerd over de door
hun gehanteerde maximumgrens.

Houdt de inspectie duidelijk rekening met de fase waarin de ontwikkeling
van passend onderwijs zich bevindt? (bijvoorbeeld om het eerste
ondersteuningsplan op tijd klaar te hebben, is erg lastig voor een
samenwerkingsverband) Dit is met name van belang voor een zorgvuldig
invoeringstraject.

Ja. De inspectie ziet erop toe of samenwerkingsverbanden zich houden aan
de wettelijke voorschriften, maar houdt hierbij, als altijd, rekening
met de specifieke situatie. Ā 

De SGP gaat ervan uit dat in de evaluatie eind 2013 ook zal worden
bezien hoe de bezuiniging zich verhoudt tot de bestuurskracht die op dat
moment in de samenwerkingsverbanden aanwezig is.

Dat is correct.

Vindt de regering het een realistische opgave voor sommige
samenwerkingsverbanden dat zij alleen al door de verevening 2 tot 3
miljoen gekort worden, een kwart van het huidige budget? De SGP vindt
dat in ieder geval het automatisme waarmee het wetsvoorstel verplicht in
2015 de verevening te starten eruit gehaald moet worden.

Ja. De verevening leidt tot een forse opgave voor sommige
samenwerkingsverbanden. 

Maar de regering van mening dat het, doordat er sprake is van een
overgangsregeling, geen onmogelijke opgave is. Juist doordat er
stapsgewijs wordt toegegroeid naar het verevende budget is er tijd voor
samenwerkingsverbanden om hierop anticiperen. Pas in 2019-2020 is sprake
van een volledig verevende situatie. 

De heer Elias, VVD

De lerarenopleidingen moeten fors inzetten op professionalisering zodat
leraren om kunnen gaan met verschillen in de klas. Kan de minister een
beeld schetsen hoe snel dit zal gaan, en hoe de professionalisering er
verder uit zal zien?

Differentiatie en het leren omgaan met verschillen tussen leerlingen in
de klas maakt ook nu onderdeel uit van het curriculum van de
lerarenopleidingen. Aanvullend worden nu gesprekken gevoerd met de
HBO-raad en de PO-Raad zodat lerarenopleidingen op korte termijn
kwaliteitsafspraken maken met het afnemend veld. Daarnaast zijn vanaf
2016 de kennisbases in de lerarenopleidingen volledig ingevoerd, zodat
toekomstige leraren van meet af aan goed zijn toegerust. 

We moeten klip en klaar weten waar financiering voor bedoeld is en hoe
deze gebruikt wordt (zodat het niet fout kan gaan zoals dat bij de
expertisebekostiging ging, die gebruikt werd voor het normale
onderwijs-zorg proces). Is de minister dit met mij eens?

Ik ben het met u eens dat niet dezelfde fout gemaakt moet worden als met
de expertisebekostiging. Er is echter wel een verschil. De
expertisebekostiging was toegekend met een heel specifiek doel. De
lumpsumfinanciering biedt meer ruimte. Het is echter wel belangrijk dat
de beschikbare middelen zo effectief en efficiƫnt mogelijk ingezet
worden. 

Het systeem van budgetfinanciering heeft een sterke intrinsieke prikkel
in zich voor samenwerkingsverbanden om dit ook na te streven.
Instrumenten als het jaarverslag en het ondersteuningsplan geven (op
hoofdlijnen) informatie over de wijze waarop de middelen zijn ingezet en
de resultaten die hiermee worden bereikt. Ook de Inspectie speelt
hierbij een rol waar het gaat om doel- en rechtmatigheid van middelen

Wat is een reƫel verantwoord sociaal minimum? Welke sleutel is reƫel
voor bijvoorbeeld de epilepsiescholen, de dovenscholen en de
tyltylscholen? Aan de minister de vraag: hoe wil zij bewerkstelligen dat
we beter en objectiever bepalen hoeveel onderwijskrachten we bij welk
soort onderwijs minimaal nodig hebben? 

Bij de bepaling welke verhouding docent ā€“ leerlingaantal werkbaar is,
spelen allerlei factoren mee: de precieze zwaarte van de problematiek
van de betreffende kinderen, eventuele bijkomende problematiek, de
ervaring en deskundigheid van de docent, de mate waarin de docent een
beroep kan doen op extra ondersteuning (onderwijsassistent,
intercollegiale consultatie, jeugdzorg) etc. Verder geldt dat het aspect
groepsgrootte vanuit het perspectief van de leraar, de
schoolorganisatie, en de rijksoverheid heel verschillend gewaardeerd kan
worden.

Ik begrijp de wens van de heer Elias om te komen tot objectieve normen,
maar denk tegelijkertijd dat gezien deze overwegingen het niet
realistisch is om te verwachten dat het daadwerkelijk mogelijk is een
dergelijk norm objectief vast te stellen. 

De in het wetsvoorstel opgenomen categorieƫn van bekostiging voor het
(v)so (laag, midden en hoog) is gebaseerd op de huidige bekostiging en
de daaraan gekoppelde groepsgrootte. De scholen ontvangen deze middelen
in de vorm van lumpsumbekostiging. Met inachtneming van bovenstaande
overwegingen zal de school daarom zelf keuzes maken waaronder over de
groepsgrootte.

Een landelijke regeling optuigen voor geschillencommissie, zoals het
amendement van de PvdA en D66 beoogt, geeft veel gedoe terwijl er in
verleden weinig beroep op werd gedaan (zie de landelijke
geschillencommissie samenwerkingsverbanden Weer samen naar school die
sinds 2007 geen geschillen meer heeft voorgelegd gekregen). Hoe ziet de
minister dit? 

Zoals reeds is aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag is
een geschillenregeling voor ouders in passend onderwijs, in zoā€™n brede
vorm, naar mijn mening niet noodzakelijk. In het stelsel passend
onderwijs hebben ouders voldoende mogelijkheden om een geschil voor te
leggen aan een onafhankelijke deskundige en kan de juridische
constructie toereikend worden geacht. Het inrichten van een
geschillencommissie op alle mogelijke punten leidt tot een complexere
rechtsgang, met als extra risico de mogelijkheid van dubbelingen in
procedures.

 ā€œRechters hebben de deskundigheid niet in huis als het gaat om zaken
van (passend) onderwijsā€ (zei een juridisch deskundige in het
rondetafelgesprek) Graag reactie van de minister hierop: herkent zij dit
signaal en wat betekent dat voor zowel de positie van ouders als van de
school? Wat voor consequenties heeft dat voor de mogelijke hang naar de
rechter? 

Nee, ik herken niet het signaal dat rechters de deskundigheid niet in
huis hebben als het gaat om zaken van (passend) onderwijs. Rechters
hebben in ons land veel ervaring met onderwijszaken bijvoorbeeld op het
gebied van de toelating of het leerlingenvervoer.

Wil de minister de toezegging doen dat er een
ā€˜anti-bureaucratie-sheriffā€™ aangenomen wordt voor 1 juni?

Ik neem dit voorstel van de heer Elias zeer serieus en ik vind de
gedachte sympathiek. Het is ook voor mij belangrijk dat er geen onnodige
extra bureaucratie en administratieve lasten ontstaan in het
samenwerkingsverband. Daarbij wil ik aangeven dat ik geen fan ben van
het woord sheriff, dat heeft de connotatie in zich van handhaver en
strikte regels en dat is niet mijn beeld. Ik denk zelf meer aan een
ā€˜bureaucratie-waakhondā€™, die alert is op signalen dat het in een
samenwerkingsverband niet goed gaat en er dan op afgaat en iemand die af
en toe steekproefsgewijs polshoogte komt nemen. De sectororganisaties en
het ministerie van OCW hebben nu een gedeelde verantwoordelijkheid in de
ondersteuning bij de implementatie van passend onderwijs en daarnaast
wordt de mate van bureaucratie door de ECPO gemonitord. Ik wil oppassen
dat we niet teveel dingen naast elkaar optuigen, maar zie ook wel het
nut van dit voorstel. Daarom zeg ik u toe dat ik samen met de
sectororganisaties zo snel mogelijk een voorstel voor de uitwerking
hiervan maak, die aansluit bij wat we al aan voorzieningen voor
implementatie hebben getroffen, en dat ik u daarover informeer.

Gevraagd wordt naar de mogelijkheid om een standaardovereenkomst vast te
stellen voor EMG-scholen, die te maken krijgen met passend onderwijs Ć©n
met de decentralisatie van de AWBZ.

Ik deel uw opvatting dat scholen die onderwijs en zorg bieden aan
ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen niet lastig gevallen moeten
worden met onnodige bureaucratie. Scholen maar ook de ouders en de
leerlingen moeten zo min mogelijk lastig worden gevallen met procedures
en onderzoek. Deze leerlingen beschikken al over een dik medisch dossier
en moeten op basis daarvan direct kunnen worden toegelaten op het
speciaal onderwijs voor de gehele periode, dit wil zeggen voor de
leeftijd 4 tot 12 jaar speciaal onderwijs en vanaf 12 jaar voortgezet
speciaal onderwijs. De staatssecretaris van het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik overleggen hoe de samenwerking
tussen onderwijs en zorg voor deze kinderen juridisch, financieel en
inhoudelijk vormgegeven kan worden.

Gemeenten willen een stevigere verankering van hun positie in de wet en
grotere rol richting SWV. Heeft de minister dit signaal ook opgevangen
en wil zij in gesprek gaan met ze? Kan de minister aangeven wat zij van
het gevraagde instemmingsrecht vindt en of ze de gemeenten tegemoet wil
komen en zo ja hoe? 

Zoals ik in de nota naar aanleiding van het schriftelijk verslag al heb
aangegeven is de regering van mening dat eenzijdige instemming van
gemeenten op ondersteuningsplannen geen garantie geeft op goede
afstemming. 

Het samenwerkingsverband en de gemeente overleggen, elk vanuit de eigen
verantwoordelijkheid, met elkaar over de vraag hoe de aansluiting tussen
de ondersteuning in het onderwijs en de (jeugd)zorg vanuit de gemeente
het beste tot stand kan komen.

Instemmingsrecht van de gemeenten zou de eigen verantwoordelijkheid van
het samenwerkingsverband te zeer doorkruisen. Een dergelijk recht zou
voorbij gaan aan het feit dat het ondersteuningsplan veel meer omvat dan
de afstemming met (jeugd)zorg. Bovendien hebben de meeste
samenwerkingsverbanden te maken met meerdere gemeenten waarmee overlegd
moet worden over het ondersteuningsplan. Een instemmingsrecht van elke
gemeente kan bij verschil van opvatting tussen de gemeenten complicerend
werken in de besluitvorming.

Volgens het principeakkoord met de onderwijswereld zou 60 miljoen euro
worden opgehoest om de personele maatregelen op te vangen en expertise
te behouden: 

waar komt dat geld vandaan? (uit de enveloppegelden en afschaffing van
de groeiregeling in speciaal onderwijs volgens het verslag van het
schriftelijk overleg van 20 februari?)

Maar met die informatie heeft de Tweede Kamer toch nog niet geaccordeerd
om het hiervoor uit te geven? Het budgetrecht ligt toch bij de Tweede
Kamer. Gebeurt dat voordat een eventueel akkoord wordt getekend?

Begrijp ik dus goed dat er nog gƩƩn handtekeningen zijn gezet? 

Betekent dat dat gƩƩn van die organisaties betrokken zijn bij de
staking van vandaag? CNV onderwijs toch wel? Zijn er meer organisaties
die zich verzetten? Is dan niet de facto het hele akkoord van tafel? En
betekent dat dan niet dat de vakbond het overheidsbeleid beslissend
beĆÆnvloedt of zelfs bepaald. Daar moet een eind aan komen. 

Graag een reactie van de minister hierop!

Ik wil het budgetrecht van de Tweede Kamer in het geheel niet ter
discussie stellen. Ik heb u in mijn reactie op de vragen die zijn
gesteld in het schriftelijk overleg aangegeven wat de dekking is van de
incidentele mobiliteitsmiddelen. Met het toesturen van het
onderhandelaarsakkoord, de vragen die u daarover hebt gesteld en mijn
reactie op deze vragen heb ik u geĆÆnformeerd over mijn
beleidsvoornemens op dit thema. Tenzij u het oneens bent met deze
beleidsvoornemens, ga ik ervan uit dat ik uw steun heb om het verder
langs deze lijn uit te werken en uit te voeren. De afspraken uit het
akkoord worden momenteel verder uitgewerkt en de conclusie dat er nog
geen handtekeningen zijn gezet, is dus juist. 

De werknemersorganisaties die partner zijn bij het convenant, te weten
CNV Onderwijs, AVS en CMHF, waren betrokken bij de staking van afgelopen
dinsdag. Zij hebben bij het bereiken van het onderhandelaarsakkoord
aangegeven het niet eens te zijn met de hoogte van de bezuiniging, maar
ik ben het met u eens dat dit geen goede situatie is. Ik wil er dan ook
voor zorgdragen dat het geen blijvende situatie is dat men aan de ene
kant een convenant tekent en aan de andere kant actie voert. Op het
moment dat het convenant wordt getekend, moet het ook duidelijk zijn dat
er geen sprake meer kan zijn van actievoeren. Ik zal natuurlijk niet
wachten tot het moment dat we de pen ter hand nemen om dit kenbaar te
maken. Op korte termijn wil ik hier met de betrokken organisaties een
gesprek over voeren. Overigens ben ik niet met u van mening dat de
vakbonden het overheidsbeleid beslissend beĆÆnvloeden of bepalen. De
vakbonden uiten hun mening. Het parlement is verantwoordelijk voor de
keuzes die worden gemaakt. 

De inzet van de afgesproken mobiliteitsmaatregelen is het belangrijkste
en dat is dat zo veel mogelijk expertise behouden blijft voor het
onderwijs en dat er zo weinig mogelijk gedwongen ontslagen plaatsvinden.
Door deze investering aan de ā€˜voorkantā€™ kunnen nog meer extra kosten
aan de ā€˜achterkantā€™ in de vorm van uitkeringskosten, worden
bespaard.

De heer Klaver, GroenLinks

Dat de minister 300 miljoen bezuinigt, betekent dit dat zij vindt dat er
teveel mensen in het onderwijs werken? Dat het onderwijs met minder
personeel toekan?

Hoewel de bezuiniging voor scholen voor (v)so een moeilijke maatregel
is, is de regering van mening dat het ook na de bezuinigingen nog steeds
mogelijk is om op een adequate wijze onderwijs en begeleiding te geven
in het (v)so en dat er voldoende expertise aanwezig blijft. De regering
is daarom niet bereid de bezuinigingsmaatregel te heroverwegen. Dat is
iets anders dan dat ik van mening zou zijn dat er teveel mensen in het
onderwijs werken of dat de mensen die in het onderwijs werken geen
nuttig werk doen. 

Wat gaat de minister doen met de noodkreet die uit het veld klinkt, dat
deze wet te snel komt?

De hervorming die met passend onderwijs wordt beoogd, hoeft niet van de
ene op de andere dag doorgevoerd te worden. Het nieuwe stelsel wordt
gefaseerd ingevoerd gedurende de schooljaren 2012-2013 en 2013-2014.
Juist door deze fasering ben ik van mening dat een zorgvuldige invoering
vanaf augustus 2012 mogelijk is. Daarnaast heb ik met de temporisering
van de bezuiniging bewust meer ruimte gecreƫerd voor een zorgvuldige
invoering. Bovendien: over de invoering van passend onderwijs wordt al
een aantal jaar gepraat. Ik vind het belangrijk om, na jaren van
voorbereiding op passend onderwijs, duidelijkheid te geven en
daadwerkelijk over te gaan tot de invoering ervan. Breed leeft het idee
dat de huidige situatie niet houdbaar is.

Als de verandering te hard gaan volgens de betrokkenen, denk er dan over
om meer uit te trekken voor de uitvoering of meer inzet in het
transitieproces. Graag reactie van de minister op mijn voorstel om de
middelen voor prestatiebeloning in te zetten om in het transitieproces
ambulant begeleiders in de klassen te laten om de docenten on the job te
coachen.

Om een zorgvuldige invoering van passend onderwijs te bevorderen is in
april 2011 besloten om de bezuiniging te temporiseren. Een deel van de
oploop van middelen voor prestatiebeloning is toen al ingezet om de
temporisering van de bezuiniging te dekken. Een verdere verschuiving
tussen de budgetten is niet mogelijk.

Is de minister er nog steeds van overtuigd dat ze de daling van het
aantal thuiszitters gaat bewerkstelligen, ondanks het ingewikkelde
proces dat we ingaan, ondanks de bezuiniging op deskundigen? 

Ieder samenwerkingsverband moet een samenhangend geheel van
voorzieningen hebben met als doel om voor iedere leerlingen een zo veel
mogelijk passend aanbod te kunnen realiseren, ongeacht denominatie van
een leerling. 

Indien de school binnen het samenwerkingsverband geen passende plek kan
bieden aan de leerling, brengt de zorgplicht met zich mee dat de school,
binnen of eventueel buiten het samenwerkingsverband, in overleg met de
ouders, een passende oplossing voor het kind zoekt. 

Gaat de minister monitoren in hoeveel gevallen scholen geen goede plek
voor een leerling weten te vinden?

Ik niet apart monitoren in hoeveel gevallen scholen geen goede plek voor
een leerling hebben weten te vinden. Het antwoord op de vraag wat een
passende plek is, is immers deels subjectief en hangt deels ook af van
het regionale aanbod en de regionale voorzieningen. Er zijn echter wel
indicaties: het aantal thuiszitters, het aantal klachten dat door de
ouders bij de school wordt ingediend, het aantal keren dat ouders en/of
school de bemiddeling van een consulent inschakelen, het aantal keren
dat ouders een juridische procedure aangaan en in hun gelijk worden
gesteld. De Inspectie van het Onderwijs maakt ook van deze gegevens
gebruik in haar toezicht op scholen en samenwerkingsverbanden en kan
worden gevraagd daarover te rapporteren.

Volgens het ACTAL zit er een besparing in wetsvoorstel op basis van
terugdringen van het aantal wettelijk verplichte administratieve
handelingen, maar: 

Hoe gaan de scholen straks elkaar in het samenwerkingsverband overtuigen
van het geld dat hun leerlingen nodig hebben? (kan ook weer neerkomen op
grote bureaucratie die in elk samenwerkingsverband verschillend is)

Houdt de minister dit bij of laat ze dit aan de besturen over?

Waarom heeft ze hier geen geloofwaardiger inschatting van gemaakt?

Wil de minister de Kamer in ieder geval nauwgezet blijven informeren
over de ontwikkeling van de bureaucratie?

Samenwerkingsverbanden maken in hun ondersteuningsplan afspraken over de
verdeling van middelen. De schoolbesturen die de samenwerkingsverbanden
vormen, hebben er belang bij om de bureaucratie in het
samenwerkingsverband zo klein mogelijk te houden. Immers, al het geld
dat daaraan wordt besteed, kunnen schoolbesturen niet besteden aan de
ondersteuning of verwijzing van hun eigen leerlingen. Daarnaast hebben
de sectororganisaties het referentiekader opgesteld en gaan zij verder
met de ontwikkeling van de daaraan gerelateerde instrumenten. Daarin
worden de verschillende mogelijkheden voor samenwerkingsverbanden ten
aanzien van toewijzing en toedeling van middelen benoemd. Zoals ook is
gemeld in de memorie van toelichting gaat de inschatting van de
administratieve lasten die is gedaan bij dit wetsvoorstel expliciet over
de lasten die ontstaan als gevolg van voorschriften vanuit de overheid.
Een inschatting van de last die samenwerkingsverbanden zelf gaan
creƫren hoort hier dan ook niet bij. Echter, het is belangrijk om wel
zicht te houden op de mate waarin deze bureaucratie gaat ontstaan.
Daarom is aan de ECPO gevraagd om een voorstel te doen om de invoering
van passend onderwijs te monitoren en evalueren, waarbij specifiek
aandacht wordt besteed aan de mate van bureaucratie en administratieve
lasten in het samenwerkingsverband. Ik wil dit goed in de gaten houden,
daarom voel ik ook voor het voorstel van de heer Elias om in de komende
periode iemand aan te stellen om de mate van bureaucratie in de
samenwerkingsverbanden te bewaken.

Voor het primair onderwijs krijgt Rotterdam als verantwoordelijke voor
jeugdzorg te maken met drie samenwerkingsverbanden voor po: hoeveel
bureaucratie heeft dit tot gevolg?

De ECPO is gevraagd om bij de monitoring van passend onderwijs,
specifiek aandacht te besteden aan de mate van bureaucratie en
administratieve lasten in het samenwerkingsverband. De mate waarin
bureaucratie ontstaat, is afhankelijk van de wijze waarop de
samenwerkingsverbanden worden ingericht en hoe op dit punt de afspraken
tussen schoolbesturen en de gemeenten worden vormgegeven. Om effectieve
en efficiƫnte zorg en ondersteuning in te kunnen zetten, hebben zowel
de gemeenten als de schoolbesturen er alle belang bij om de bureaucratie
en de administratieve lasten binnen de samenwerking zo klein mogelijk te
houden. De ECPO is gevraagd om bij de monitoring van passend onderwijs,
specifiek aandacht te besteden aan de mate van bureaucratie en
administratieve lasten in het samenwerkingsverband. Ik wil dit goed in
de gaten houden, daarom voel ik ook wat voor het voorstel van de heer
Elias om in de komende periode iemand aan te stellen om de mate van
bureaucratie in de samenwerkingsverbanden te bewaken.

De doelstelling van het vergroten van de arbeidsmarktgerichtheid van het
(v)so is te prijzen, maar hangt dit samen met de regierol die gemeenten
krijgen met de in te voeren Wet Werken naar Vermogen?

De arbeidsmarktgerichtheid van het speciaal onderwijs is geen onderdeel
van dit wetsvoorstel, maar van het wetsvoorstel kwaliteit (voortgezet)
speciaal onderwijs, dat volgende week geagendeerd staat in uw Kamer.

In samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs nemen zowel scholen voor
praktijkonderwijs als scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs deel.
Beiden leiden leerlingen, die geen startkwalificatie zullen kunnen
behalen, maar die wel kunnen werken, op tot een zo passend en duurzaam
mogelijke plaats op de (betaalde) arbeidsmarkt. Hoe dit precies zal
samenhangen met het uitvoeren van het wetsvoorstel Werken naar Vermogen
is op dit moment nog niet te voorspellen, maar het lijkt evident dat het
van belang is dat gemeenten hun taak en rol (ook) preventief invullen.
Samenwerking en mogelijk intensivering daarvan tussen scholen voor
praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs enerzijds en
gemeenten anderzijds is dan ook van essentieel belang. Dat gebeurt in
ieder geval via afstemming tussen samenwerkingsverbanden en gemeenten
over het ondersteuningsplan en vervolgens via de realisatie van dat
ondersteuningsplan. In een aantal voorloperprojecten, dat zich inmiddels
heeft gemeld bij de departementen van OCW en VWS, is in samenwerking met
gemeenten toeleiden naar de arbeidsmarkt, Ć©Ć©n van de doelstellingen.

Wat is de overlap met de 30 arbeidsmarktregioā€™s?

De samenwerkingsverbanden komen zoveel mogelijk overeen met de
geografische grenzen van gemeenten en daarmee ook van de (nog grotere)
arbeidsmarktregioā€™s. De schaalgrootte verschilt.

Op welke wijze is in afstemming tussen de arbeidsmarktregioā€™s en de
samenwerkingsverbanden voorzien?

Het wetsvoorstel regelt afstemming met de actor die in de nabije
toekomst verantwoordelijk is voor de uitvoering van de stelselherziening
jeugdzorg, voor de begeleiding in het kader van de AWBZ en voor de
uitvoering van het wetsvoorstel Werken naar Vermogen. Dat zijn de
gemeenten (en niet de arbeidsmarktregioā€™s).

Wat is de verwachte toename van overleg en bureaucratie?

De mate waarin (een toename van) bureaucratie ontstaat in de
samenwerkingsverbanden is afhankelijk van de wijze waarop het
samenwerkingsverband wordt ingericht, en van de keuzes die
schoolbesturen daarbij maken. De schoolbesturen die de
samenwerkingsverbanden vormen, hebben er alle belang bij om de
bureaucratie en de administratieve lasten in het samenwerkingsverband zo
klein mogelijk te houden. Dit zal per samenwerkingsverbanden
verschillen. Daarom is nu niet op voorhand te stellen hoe de omvang van
de bureaucratie zich ontwikkelt.

Daarom is de ECPO gevraagd om bij de monitoring van passend onderwijs,
specifiek aandacht te besteden aan de mate van bureaucratie en
administratieve lasten in het samenwerkingsverband. Zie ook mijn reactie
op de gedachte van een bureaucratie-sheriff van de heer Elias.

Is de minister bereid om de regionale indeling nog eens goed tegen het
licht te houden met name gelet op de relatie jeugdzorg en arbeidsmarkt
en op de uitvoerbaarheid van deze taken door de gemeenten?

Zoals ik al stelde in de nota naar aanleiding van het verslag is het
onmogelijk om tot Ć©Ć©n ideale regionale indeling voor alle domeinen te
komen. Elk stelsel kent eigen historisch gegroeide vormen van regionale
samenwerking. Het kabinet heeft gekozen om samenwerkingsverbanden te
vormen die de leerling-stromen volgen en grotendeels overeenkomen met
gemeentegrenzen. 

Een regionale afbakening bevordert de samenwerking tussen onderwijs en
gemeenten sterk en maakt het gemakkelijker om afspraken te maken over de
aansluiting van de onderwijsondersteuning op ondersteuning uit het brede
(jeugd)zorgdomein. In de afspraken die het kabinet met de VNG heeft
gemaakt over de vormgeving van de bovenlokale samenwerking over de zorg
voor jeugd, staat dat bij het maken van afspraken tussen gemeenten over
de bovenlokale uitvoering van takenĀ rekening wordt gehouden met en zo
mogelijk aangesloten wordt bij andere relevante samenwerkingsverbanden,
zoals de GGD-regioā€™s, de veiligheidsregioā€™s, de regioā€™s in het
passend onderwijs en de regioā€™s in het kader van werken naar vermogen.
De buitengrenzen van de verschillende samenwerkingsverbanden zijn bij
voorkeur hetzelfde. Mocht bij de verdere uitwerking van passend
onderwijs of bij de decentralisatie van de jeugdzorg blijken dat
aanpassing van de regio-indeling wenselijk is dan is daarvoor ruimte,
als hiervoor draagvlak is bij de betrokken partijen.  

Kinderen moeten tussen 3 jaar en 10 weken voor vijfde verjaardag kind
bij minimaal Ć©Ć©n school aanmelden. Betekent dit ook dat ouders niet
alvast een plaats op de wachtlijst kunnen claimen voor de derde
verjaardag? Zo nee, wil de minister dit nog regelen?

Als ouders een kind aanmelden voordat het kind de leeftijd van 3 jaar
heeft bereikt, is er sprake van een vooraanmelding. Dat betekent dat de
leerling op een vooraanmeldlijst komt te staan en geen plaats op een
wachtlijst kan claimen. Ik heb niet het voornemen om iets aanvullends te
regelen ten aanzien van wachtlijsten. Het is aan de school om hier
beleid op te formuleren. Voorwaarde daarbij is wel dat de school een
transparant en consistent beleid voert.

De minister geeft ouders verplichtingen, maar welke rechten geeft ze aan
ouders?

De bepalingen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen zijn bedoeld om de
werking van de zorgplicht mogelijk te maken en komen dus ten goede aan
de leerling.Ā Daarbij hebben ouders en leerlingen verschillende rechten.
De belangrijkste:

De zorgplicht biedt voor alle leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte de mogelijkheid voor een passende plek in het
onderwijs.

Als de school te lang doet over haar toelatingsbeslissing heeft de
leerling recht op tijdelijke plaatsing op de school van aanmelding.

De drempel tot verwijderen van een leerling door de school wordt
verhoogd.

Het samenwerkingsverband moet ouders een afschrift sturen van het
besluit over toelaatbaarheid van hun kind en van adviezen over de
ondersteuningsbehoefte.

Ouders kunnen, net als leraren, invloed uitoefenen op het
ondersteuningsbeleid via de medezeggenschap op school en in het
samenwerkingsverband. 

Indien het samenwerkingsverband voor het interne toezicht een raad van
toezicht instelt, kan de ondersteuningsplanraad een bindende voordracht
voor Ć©Ć©n zetel doen.

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag aangegeven, biedt het
stelsel ouders en leerlingen verschillende mogelijkheden om eventuele
geschillen rondom extra ondersteuning voor te leggen. 

Wat betreft de positie van de ouders en de rol van de inspectie: Hoe
wordt zeker gesteld dat de ondersteuning ook echt geboden wordt? Moeten
ouders plaatsnemen in het klaslokaal of gaat de Inspectie dit weer doen?

Ouders kunnen in alle gevallen de school (de leerkracht, de
zorgcoƶrdinator, de directie van de school en/of het bevoegd gezag)
aanspreken op de uitvoering van de afspraken die de school met de ouders
maakt in het kader van de extra ondersteuning.

Daarnaast kunnen die ouders via het interne toezicht invloed controle
uitoefenen op de geboden ondersteuning. 

Daarnaast zal de inspectie - zoals zij ook nu al doet - bij de
beoordeling van de kwaliteit van de school ook de leerlingenzorg
beoordelen. Hierbij kan de inspectie ervoor kiezen ook het onderwijs aan
deze leerlingen te observeren. De kernkaders voor primair en voortgezet
onderwijs bevatten normindicatoren voor de leerlingenzorg. Deze spelen
een belangrijke rol bij het bepalen of een school basistoezicht of
aangepast toezicht krijgt

En hoe komt de inspectie aan de mensen om dit uit te voeren? Is de
capaciteit van de inspectie voldoende?

De inspectie werkt het toezichtkader momenteel uit. Voordat het toezicht
op het nieuwe stelsel in werking treedt, zal de inspectie bezien welk
organisatiemodel hierbij het best past en hoeveel personeel in
verschillende functies nodig is. Het is op dit moment niet mogelijk hier
een antwoord op te geven.

Inspectie beoordeelt scholen altijd positief als onderwijs van voldoende
kwaliteit is. Dus hoe worden scholen nu gestimuleerd om leerlingen met
een ondersteuningsbehoefte op te nemen?

Schoolbesturen hebben een zorgplicht. De inspectie houdt toezicht op de
kwaliteit van het onderwijs en of de leerlingen de ondersteuning krijgen
die zij nodig hebben. 

De afweging van een schoolbestuur om al dan niet leerlingen met een
ondersteuningsbehoefde op te nemen wordt, nog in positieve noch in
negatieve zin, beĆÆnvloed door het toezichtkader.

Minister vindt denominatie of pedagogische richting ondergeschikt aan
aanwezige expertise handicap kind, maar een kind is meer dan een
handicap. Hoe gaat de minister waarborgen dat de onderwijsvrijheid van
ouders en kinderen minstens zo sterk is, liever nog sterker dan die van
bevoegd gezag? 

Nee, ik vind dat niet ondergeschikt. In de vraag wordt een belangrijk
keuzevraagstuk aan de orde gesteld. Ouders kunnen (net als nu) voorkeur
hebben voor onderwijs van een bepaalde godsdienstige of
levensbeschouwelijke richting. Als een school niet zelf de leerling
toelaat, moet in overleg met de ouders worden nagegaan op welke andere
school of instelling toelating wel mogelijk is. De beslissing van ouders
om hun kind bij een bepaalde school aan te melden, kan zijn ingegeven
door motieven van uiteenlopende aard. Bijvoorbeeld: de ondersteuning die
kan worden geboden, richting van de school, thuisnabijheid,
schoolklimaat, pedagogisch concept en de kwaliteit van het aangeboden
onderwijs. Vaak gaat het om een combinatie van motieven. 

De vraag kan zijn hoe te handelen als ouders hun kind hebben aangemeld
bij een school van een bepaalde richting, terwijl de school niet kan
voldoen aan de bij het kind horende ondersteuningsvraag. In een
dergelijke situatie brengt de zorgplicht met zich dat de school, in
overleg met de ouders, een passende oplossing voor het kind zoekt.
Daarbij mag van de school worden verwacht dat zij hierbij betrekt hoe
zwaar de hiervoor genoemde elementenĀ (dus ook de voorkeur voor
onderwijs van een bepaalde richting) wegen voor de ouders.

Wanneer adequate ondersteuning kan worden geboden door een school van
een andere richting of door een (richting-neutrale) openbare school, zal
dit voor sommige ouders een goed alternatief vormen. Ingeval de richting
een zwaarwegend element is voor de ouders, mag worden verwacht dat wordt
gekeken of binnen het samenwerkingsverband of eventueel daarbuiten een
school kan worden gevonden die wel de gewenste combinatie van richting
en ondersteuningsaanbod kent. Opgemerkt wordt dat het (voortgezet)
speciaal onderwijs niet in alle richtingen wordt aangeboden. Als geen
van de alternatieven voor de ouders acceptabel zijn, is de vraag of de
school waarbij het kind is aangemeld het kind moet toelaten, ook al
staat op voorhand vast dat nietĀ aan de ondersteuningsvraag kan worden
voldaan.Ā In die situatie kiest een ouder ervoor om de
ondersteuningsvraag ondergeschikt te maken aan de gewenste keuze voor
het verlangde onderwijs van een bepaalde richting. Hoewel de keuze voor
onderwijs van een bepaalde richting een zwaarwegend recht is van de
ouders, gaat dit recht niet vanzelfsprekend voor het belang van het kind
in die zin dat recht wordt gedaan aan zijn ondersteuningsvraag. Of van
de school kan worden gevergd een kind toe te laten van wie bekend is dat
voor zijn specifieke handicap of stoornis niet de goede ondersteuning of
aanpak kan worden aangeboden, zal afhangen van de specifieke
omstandigheden van het geval, waarbij het redelijk voorkomt om niet
alleen de belangen van de ouders en van het desbetreffende kind, maar
ook de belangen van de al op school zittende kinderen zorgvuldig te
wegen. De draagkracht van de school kan in bepaalde gevallen leiden tot
een beperking van de keuzevrijheid van ouders. Dit is onder het huidige
systeem van leerlinggebonden financiering ook zo.

Hoe krijgt de minister en hoe krijgt de Kamer inzicht in de landelijke
ondersteuningsbehoefte (als er geen landelijke indicatiestelling meer
is)?

Ook met de landelijke indicatiestelling hadden Minister en Kamer geen
zicht op de landelijke ondersteuningsbehoefte:

de indicatiestelling functioneert als een slagboom; er zijn leerlingen
die (net) niet in aanmerking komen voor indicatie, maar die wel een
ondersteuningsbehoefte hebben; 

soms werd en wordt te snel en ten onrechte een indicatiestelling
verleend; 

het rapport over de verevening laat onverklaarbare en (dus)
ontoelaatbare regionale verschillen in indicatiestelling zien. 

Echter, het is wel degelijk interessant om de populatie ā€˜leerlingen
die extra ondersteuning nodig hebbenā€™ te monitoren. Voor de groep die
wordt verwezen naar speciale voorzieningen (sbao, lwoo/pro of (v)so) is
dit mogelijk. Dit wetsvoorstel voorziet er op dit moment nog niet in dat
dit zicht er ook is voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte in
het reguliere onderwijs. De vragen die zijn gesteld hebben mij overtuigd
dat een dergelijk instrument wel nuttig zou zijn. Ik zal in overleg
treden met de sectororganisaties om dit voorstel met hen te bespreken en
te bezien of dit een goede manier is om de benodigde gegevens te
verkrijgen of dat er betere manieren zijn. Daarbij vind ik het, indien
voor deze mogelijkheid wordt gekozen, wel belangrijk dat het College
Bescherming Persoonsgegevens zijn oordeel hierover kan geven. Daarom zal
een eventueel voorstel op dit terrein in de vorm van een initiatief
wetswijziging aan de Kamer worden gezonden, zodat deze conform de
procedure eerst wordt voorgelegd aan het CBP. 

Hoe krijgt de kamer inzicht in het aantal kinderen dat in de oude
situatie tot cluster 3 of 4 zou hebben gehoord en het aantal kinderen
dat lichtere ondersteuning nodig heeft?

Het is de vraag of het wel relevant is om ook na invoering van passend
onderwijs een onderscheid te kunnen maken tussen leerlingen die al dan
niet ā€˜in de huidige situatie tot cluster 3 of 4 zouden hebben
behoordā€™. 

Op dit moment functioneert de indicatiestelling  namelijk als een
slagboom; er zijn leerlingen die (net) niet in aanmerking komen voor
indicatie, maar die wel een ondersteuningsbehoefte hebben; 

Anderzijds werd en wordt er soms te snel en ten onrechte een
indicatiestelling verleend. Echter, het is wel degelijk interessant om
de populatie ā€˜leerlingen die extra ondersteuning nodig hebbenā€™ te
monitoren. Voor de groep die wordt verwezen naar speciale voorzieningen
(sbao, lwoo/pro of (v)so) is dit mogelijk. Dit wetsvoorstel voorziet er
op dit moment nog niet in dat dit zicht er ook is voor leerlingen met
extra ondersteuningsbehoefte in het reguliere onderwijs. De vragen die
zijn gesteld hebben mij overtuigd dat een dergelijk instrument wel
nuttig zou zijn. Ik zal in overleg treden met de sectororganisaties om
dit voorstel met hen te bespreken en te bezien of dit een goede manier
is om de benodigde gegevens te verkrijgen of dat er betere manieren
zijn. Daarbij vind ik het, indien voor deze mogelijkheid wordt gekozen,
wel belangrijk dat het College Bescherming Persoonsgegevens zijn oordeel
hierover kan geven. Daarom zal een eventueel voorstel op dit terrein in
de vorm van een initiatief wetswijziging aan de Kamer worden gezonden,
zodat deze conform de procedure eerst wordt voorgelegd aan het CBP. 

Hoe komen we te weten of er genoeg, te veel of te weinig geld naar
passend onderwijs gaat? (door te stoppen met labelen verdwijnen de
problemen van de kinderen niet)

De komende jaren zullen de ontwikkelingen in passend onderwijs
nauwlettend gevolgd worden via evaluatie en monitoring. In dat kader zal
de vraag naar de inzet van de beschikbare middelen en de toereikendheid
daarvan aan de orde komen.Ā 

Hoe weten we of scholen leerlingen onderindiceren om niet teveel geld
kwijt te zijn aan (v)so? Of over-indiceren om meer geld binnen te halen
in hun eigen samenwerkingsverband?

Als scholen leerlingen onderindiceren, dan zal dat tot problemen in de
schoolloopbaan van deze leerlingen leiden. Immers de leerling krijgt
niet de ondersteuning die deze nodig heeft. Dat zal leiden tot discussie
in het samenwerkingsverband en ook de inspectie zal in het toezicht
hierop letten. Scholen en besturen hebben er onderling belang bij dat
zij niet over-indiceren. Immers dat leidt tot een (te) snelle uitputting
van middelen van het samenwerkingsverband. Ik verwacht dan ook dat men
elkaar kritisch bevraagt binnen een samenwerkingsverband.

Welke verantwoordelijkheid ligt nog bij de minister en waar kan de kamer
deze minister op aanspreken, zonder dat zij verwijst naar de
verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag?

De minister is en blijft verantwoordelijk voor het stelsel. In het
functioneren van dat stelsel hebben de bevoegde gezagen wel een
essentiƫle rol. Zij zijn gebonden aan het wettelijke kader. De minister
ziet via de inspectie erop toe dat de besturen hun wettelijke
verantwoordelijkheid naleven.

Wil de minister haar politieke lot verbinden aan het welslagen van dit
wetsvoorstel?

U kunt mij erop aanspreken dat ik alle inspanningen verricht die binnen
mijn mogelijkheden liggen om de invoering van de wetgeving passend
onderwijs te laten slagen. Ook kunt u mij erop aanspreken dat ik de
invoering van passend onderwijs nauwgezet volg en tijdig bijstuur waar
dat nodig is. Dat zal ik in goed overleg met uw Kamer doen.

De heer Dijsselbloem, PvdA

Is de minister bereid te kijken naar de problemen die bij de invoering
van elke nieuwe verdelingsystematiek zich voor zullen doen (bijv.
Eindhoven)? En zijn er nog meer van dit soort plekken die te maken
hebben met forse verevening?

In het algemeen is aan de ECPO gevraagd om een voorstel te doen om de
invoering van passend onderwijs te monitoren en evalueren. Voor de
specifieke situatie in Eindhoven, zie het antwoord op een vergelijkbare
vraag die door Van Dijk is gesteld. 

		

De PvdA bepleit dat we de komende drie jaar de middelen van de
Lerarenbeurs inzetten en niet de helft maar de volledige lerarenbeurs
wordt ingezet om leraren om te scholen of bij te scholen tbv passend
onderwijs. Graag reactie van de minister.

Afspraak als onderdeel van het onderhandelaarsakkoord is dat in 2012 de
helft van het vrijvallende budget voor de Lerarenbeurs in po en vo
prioritair beschikbaar komt voor met ontslag bedreigd (v)so personeel.
Het overige vrijvallende budget blijft gewoon beschikbaar voor reguliere
aanvragers. Leraren kunnen voor dat budget - en ook voor het budget van
komende jaren - zelf de keuze maken om zich om- of bij te scholen in het
kader van de invoering van passend onderwijs. In de praktijk zien we dat
dat juist ook al gebeurt. Veel leraren maken ook nu al de keuze om zich
juist op dit terrein te scholen, bijvoorbeeld door het volgen van een
master Special Educational Needs. De Lerarenbeurs is bij uitstek een
instrument van leraren zelf om zich verder te professionaliseren op hun
vakgebied. Het lijkt mij niet juist om vanuit de overheid nu de
keuzemogelijkheden van de docent op dit punt terug te draaien. Ook is
het zo dat afspraken over de Lerarenbeurs zijn gemaakt tussen het
ministerie van OCW en de sociale partners. Aanpassing van deze afspraken
moeten ook door deze partijen worden gedaan en gedragen.

Daarnaast ben ik het met de heer Dijsselbloem eens dat de
scholingsbehoefte mede als gevolg van de invoering van passend onderwijs
groot is en verder zal toenemen. Daarom investeert de komende jaren
juist ook extra in de professionalisering van docenten en schoolleiders.


Zijn er voldoende middelen om de verwachte extra vraag naar
onderwijsconsulenten in de eerste jaren van invoering aan te kunnen? En
zijn er voldoende consulenten om de extra vraag te kunnen bemensen?

In de nota naar aanleiding van het schriftelijk verslag heb ik op de
vraag of er voldoende middelen beschikbaar zijn voor de
onderwijsconsulenten en er voldoende capaciteit aan onderwijsconsulenten
is, aangegeven dat voor de werkzaamheden van de onderwijsconsulenten een
subsidie beschikbaar is van 1,9 miljoen euro op jaarbasis.
Onderwijsconsulenten werken op afroep en op declaratiebasis onder de
verantwoordelijkheid van de Stichting Ondersteuning Scholen en Ouders
(SOSO), die de subsidie ontvangt. De SOSO is verantwoordelijk voor
voldoende capaciteit aan onderwijsconsulenten.

Hoe kan de Inspectie straks ingrijpen als de samenwerkingsverbanden niet
functioneren of als de scholen hun verantwoordelijkheid niet nemen?
Graag meer informatie over hoe de inspectie met scholen omgaat die hun
verantwoordelijkheid niet nemen. Huidige tekst in Memorie van
Toelichting erg mager, graag meer garanties voor scholen.

Het toezicht van de inspectie is risicogericht, mocht uit een
risicoanalyse blijken dat er signalen of aanwijzingen zijn dat een
school os samenwerkingsverband te weinig kwaliteit levert, voert de
inspectie een kwaliteitsonderzoek uit. Tijdens dat kwaliteitsonderzoek
wordt aan de hand van een waarderingskader vastgesteld of er
tekortkomingen zijn. Op basis van dit onderzoek geeft de inspectie de
kwalificatie, ā€˜basisā€™, ā€˜zwakā€™, ā€˜zeer zwakā€™. Er kunnen
verschillende escalatiestappen worden gemaakt om de onderwijskwaliteit
op (zeer) zwakke scholen te verbeteren. Beginnend met een bestuurlijk
gesprek met een vertegenwoordiging van de inspectieleiding, gevolgd door
prestatieafspraken tot en met een melding aan de Minister van OCW die
over kan gaan tot bekostigingssancties

De afgebakende taakverdeling tussen schoolbesturen en
samenwerkingsverband is vastgelegd in wettelijke voorschriften en
bepaalt de scheidslijn tussen de onderscheiden verantwoordelijkheden. Er
kan echter sprake zijn van een afhankelijkheidsrelatie. Indien de
inspectie echter een verband vermoedt tussen bijvoorbeeld de verdeling
van de middelen door het samenwerkingsverband en achterblijvende
kwaliteit van de zorg op scholen, intervenieert de inspectie ook bij het
samenwerkingsverband (en niet alleen bij de school). Andersom kan het
ook zo zijn dat het samenwerkingsverband niet tot een samenhangend
geheel aan zorgvoorzieningen komt, omdat bepaalde scholen zich niet
houden aan gemaakte afspraken. In dat geval wordt primair het
samenwerkingsverband aangesproken, maar kan de inspectie in aanvulling
hierop ook het desbetreffende schoolbestuur aanspreken. Kortom,
interventie door de inspectie vanwege achterblijvende kwaliteit of op
het terrein van de naleving van wet- en regelgeving kunnen gericht zijn
op het samenwerkingsverband, op het schoolbestuur of op beide. 

Graag toezichtkader voorleggen aan Tweede Kamer voordat dat in werking
treedt.

Het door mij goedgekeurde toezichtkader zal eind 2012 aan de Kamer
worden gezonden. 

Medezeggenschap: enorme belasting voor ouders. Waarom niet mogelijk
maken om ook niet-leden van MR af te vaardigen naar
ondersteuningsplanraad?

Leden van de ondersteuningsplanraad zullen inderdaad ook lid zijn van
een medezeggenschapsraad. Er is voor een getrapt systeem gekozen omdat
de ondersteuningsplanraad op deze wijze een rechtstreekse relatie heeft
met de deelnemende scholen en met de besluiten in de
medezeggenschapsraden. Wel vindt de regering het belangrijk dat de
ondersteuningsplanraad indien gewenst advies kan vragen van experts
passend onderwijs. Deze mogelijkheid is vermeld in de memorie van
toelichting. 

Het is aan de medezeggenschapsraden in het samenwerkingsverband om een
goede keuze te maken bij de afvaardiging. Verder worden de samenstelling
en organisatie vastgelegd in het reglement van de
ondersteuningsplanraad. Bij het opstellen daarvan is het aan de besturen
in het samenwerkingsverband om een goede afweging te maken tussen een
goede vertegenwoordiging en een werkbare organisatie. De
sectororganisaties en het invoeringsprogramma kunnen daarbij
ondersteuning verlenen in de vorm van verspreiden van goede voorbeelden
en modelontwikkeling.

Hoe staat het met de in de motie Dijkgraaf Elias gevraagde tussentijdse
evaluatie voor eind 2012? In voorbereiding of zelfs uitvoering? Waar zal
deze evaluatie zich op richten en wat kunnen we nog met de uitkomsten?

De tussentijdse evaluaties van de invoering van passend onderwijs eind
2012 en eind 2013 zijn toegezegd en zijn dus in voorbereiding. Ik zal de
ECPO vragen deze evaluaties op te leveren. De evaluaties richten zich
onder meer op de vorming en inrichting van de samenwerkingsverbanden. Op
basis van de uitkomsten zal indien daartoe aanleiding is de
implementatie worden bijgestuurd. De wijze waarop wordt bepaald door de
uitkomsten van de evaluatie. 

Verzoek om de monitor van de personele consequenties ook aan de Kamer te
sturen per kwartaal.

Bij de beantwoording van de vragen die zijn gesteld in het schriftelijk
overleg heb ik reeds toegezegd u regelmatig te informeren over de
uitwerking en uitvoering van deze maatregelen. De resultaten van de
monitoring maken hier onderdeel van uit. Ik zal u telkens de gegevens
die ik beschikbaar heb, doen toekomen. Een deel van de gegevens kan per
kwartaal uit de tussenrapportages van de sociale plannen worden
gedistilleerd, maar een deel zal ook aan de scholen voor (v)so moeten
worden gevraagd. Dit zal mogelijk niet per kwartaal, maar per halfjaar
plaatsvinden om de administratieve lasten voor scholen te beperken. 

Monitor en daarnaast evaluatie voorzien door de ECPO in 2014: wat gaan
deze meten?

Vanwege regelgeving is het niet mogelijk dat ECPO na 2014 nogmaals wordt
verlengd. Daarom zal de commissie worden gevraagd, naast de toegezegde
tussenevaluaties, een evaluatieprogramma op te leveren dat het kader
biedt voor de evaluatie in 2014 en verder en vervolgens voor de
uitvoering aan een andere actor kan worden overgedragen.

Wat zijn nu voor de minister de kengetallen en de concrete doelen? Is de
minister bereid zich te verbinden aan gewenste effecten of te voorkomen
neveneffecten zoals het aantal thuiszitters, de klassengrootte,
expertise vs expertiseverlies, veiligheid in de klas, ziekteverzuim
onder docenten etc.?

De vraag naar het stellen van meetbare doelen is begrijpelijk, maar
complex:

dit veronderstelt een nulmeting; de daarvoor noodzakelijke gegevens zijn
echter niet (volledig) beschikbaar;

ook wanneer alle benodigde gegevens wel beschikbaar zouden zijn, is het
de vraag of het vergelijken van huidige en toekomstige gegevens
methodologisch verantwoord is; de onderliggende situatie is immers
veranderd;

ontwikkeling van leerlingen, veiligheid in de klas en ziekteverzuim van
docenten is niet aan Ć©Ć©n variabele of beleidsontwikkeling toe te
schrijven. 

Juist omdat de evaluatievraag methodologisch complex is, wordt de ECPO
gevraagd daarvoor een voorstel te doen. 

Dat neemt niet weg dat de door de PvdA genoemde potentiƫle effecten wel
indicatoren zijn voor beleid en (deels) ook voor het nieuwe
toezichtkader. Ook in het bestuursakkoord dat de staatssecretaris en ik
op 17 januari jl. met de PO-raad sloten, zijn in dit kader relevante
afspraken gemaakt. ā€˜In geval van volumevermindering in het
(voortgezet) speciaal onderwijs, is de kans op verdichting van de
problematiek in het (v)so reƫel (o.a. in relatie tot de veiligheid en
belasting van docenten).Ā Er wordt daarom een monitor gestart die deze
ontwikkeling volgt en in kaart brengt.ā€™

Op geen enkele wijze gegarandeerd dat de regionale samenwerking in
Jeugdzorg respectievelijk passend onderwijs samenvallen. Graag een
toezegging dat het kabinet die analyse alsnog zal maken en die
aansluiting alsnog zal brengen

Zie het antwoord op de vraag van de heer Klaver op dit onderwerp.

Samenwerking tussen gemeenten en scholen moet worden geregeld. OCW heeft
scholen en gemeenten opgeroepen om als pioniers die samenwerking vorm te
geven. Hoeveel reacties zijn hierop al binnengekomen?

Er zijn 36 aanvragen binnen gekomen. Hierbij zijn circa 120 gemeenten en
60 samenwerkingsverbanden in oprichting betrokken. 

Relatie tot jeugdzorg: belangrijk om gemeentegrenzen te volgen. Waarom
dan toch binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam drie
samenwerkingsverbanden? Graag reactie van de minister, heeft zij contact
met de onderwijswethouder van Rā€™dam?

De belangrijkste uitgangspunten bij de vorming van de
samenwerkingsverbanden passend onderwijs zijn de voorkeuren van de
besturen in de regio en de geografische afbakening langs
gemeentegrenzen. Dit, conform de motie over het behouden van de
verworvenheden van de bestaande samenwerkingsverbanden, die vorig jaar
is ingediend door de leden Elias, Ferrier en Beertema (31 497, nr. 44).
Steeds is gestreefd naar een goed evenwicht tussen de wensen van
besturen, het respecteren van de verworvenheden van de bestaande
samenwerkingsverbanden en de afbakening langs gemeentegrenzen. Het was
helaas niet mogelijk om in alle gevallen, aan de wensen van alle
betrokkenen tegemoet te komen. Daarom is er in een aantal gevallen voor
gekozen de strikte afbakening op gemeentegrenzen los te laten en de
wensen en verworvenheden binnen het onderwijs te laten prevaleren. Dat
geldt ook voor de gemeente Rotterdam. Daarover is ook contact geweest
met de gemeente.

Reboundvoorzieningen wordt op bezuinigd onder het kopje bureaucratie,
maar rebound is toch geen bureaucratie. Kan de minister dit toelichten?

Er wordt niet bezuinigd op reboundvoorzieningen. Voor rebound blijft
hetzelfde bedrag op dezelfde manier beschikbaar voor
samenwerkingsverbanden vo. Ik ga ervan uit dat u doelt op de bezuiniging
op Op de Rails. Deze bezuiniging valt onder onderdeel 1 met als titel
bureaucratie projecten en aanvullende bekostiging. Op de Rails valt
onder de projecten omdat het een project betreft dat wordt gefinancierd
vanuit een tijdelijke subsidieregeling. 

Worden kinderen die uit psychiatrie komen of jeugdgevangenis ook
toegelaten, en gaat voor hen ook de zorgplicht gelden? Hebben de scholen
een opnameplicht? Drempelloze instroom in MBO is geschrapt, komen deze
kinderen het MBO nog binnen?

De zorgplicht geldt voor alle kinderen die extra ondersteuning nodig
hebben, dus ook als zij afkomstig zijn uit een residentiƫle
voorziening. Scholen hebben geen opnameplicht, maar als gevolg van de
zorgplicht wel de verplichting om het kind zelf toe te laten of, indien
dat gezien de extra ondersteuningsbehoefte niet mogelijk is, een andere
passende onderwijsplek aan te bieden.

Voor instroom in niveau 2 van het mbo hebben studenten voortaan een
diploma voortgezet onderwijs nodig of een diploma niveau 1. Op niveau 1,
de entree-opleiding, blijft drempelloze instroom mogelijk, dus ook voor
jongeren uit residentiƫle voorzieningen. Het mbo blijft wel een
beroepsopleiding, gericht op het behalen van een startkwalificatie en
het uitoefenen van een volwaardig beroep. Daarom is de route via het mbo
voor jongeren uit het vso niet automatisch de beste weg richting
arbeidsmarkt. 

Wil de minister haar medewerking verlenen aan een onafhankelijke
uitvoeringstoets in opdracht van de kamer?

Ook ik vind het van belang om goed de vinger aan de pols te houden en de
effecten van passend onderwijs nauwgezet te volgen. Daarover heb ik
reeds uitgebreid afspraken met u gemaakt. Zo zal ik u eind dit jaar een
door de ECPO uitgevoerde tussenevaluatie over passend onderwijs
aanbieden om na te gaan waar we op dat moment staan. Dit biedt reeds een
onafhankelijke toets. 

Mevrouw Ferrier, CDA

Mijn eerste vraag aan de minister is of nu echt transparant wordt wat de
zorgkosten per leerling zijn. Ik heb daar nog steeds zorgen over, kunnen
we straks dat geld wel volgen en zeker weten dat het daar komt waar wij
willen? Graag een duidelijk antwoord van de minister.

Er zijn verschillende vragen gesteld over de inzet van middelen. Daarbij
is verwezen naar de expertisebekostiging. Er is echter wel een verschil
met de expertisebekostiging. Deze was namelijk toegekend met een heel
specifiek doel. De lumpsumfinanciering biedt meer ruimte. Het is echter
wel belangrijk dat de beschikbare middelen zo transparant, effectief en
efficiƫnt mogelijk ingezet worden. Het systeem van budgetfinanciering
heeft een sterke intrinsieke prikkel in zich voor samenwerkingsverbanden
om dit ook na te streven. Instrumenten als het jaarverslag en het
ondersteuningsplan geven informatie over de wijze waarop de middelen
zijn ingezet en de resultaten die hiermee worden bereikt. Ook de
Inspectie speelt hierbij een rol waar het gaat om doel- en
rechtmatigheid van middelen. Dit alles is echter nog steeds op
hoofdlijnen, en met name het leggen van een koppeling tussen inzet van
middelen en resultaten blijft lastig. Overigens doet dit vraagstuk zich
met name voor bij de extra ondersteuning op reguliere scholen. Wanneer
leerlingen die extra ondersteuningsbehoefte hebben in het reguliere
onderwijs als zodanig geregistreerd zouden worden in de Basisregistratie
Onderwijsnummer (Bron), dan zou het mogelijk zijn om deze leerlingen
meerjarig te volgen. Daardoor kan er ook iets gezegd worden over de
effectiviteit van de geboden ondersteuning. Daarnaast zou er op
schoolniveau een koppeling gelegd kunnen worden met de middelen, ervan
uitgaande dat de bekostiging die vanuit het samenwerkingsverband wordt
ontvangen is bedoeld voor de leerlingen die extra ondersteuning nodig
hebben. De administratieve lasten van deze vorm van
informatievoorziening zijn tot een minimum beperkt. Het wetsvoorstel dat
nu voorligt, voorziet niet in een dergelijke mogelijkheid. De vragen die
zijn gesteld hebben mij overtuigd dat een dergelijk instrument wel
nuttig zou zijn. Ik zal in overleg treden met de sectororganisaties om
dit voorstel met hen te bespreken en te bezien of dit een goede manier
is om de benodigde gegevens te verkrijgen of dat er betere manieren
zijn. Daarbij vind ik het, indien voor deze mogelijkheid wordt gekozen,
wel belangrijk dat het College Bescherming Persoonsgegevens zijn oordeel
hierover kan geven. Daarom zal een eventueel voorstel op dit terrein in
de vorm van een initiatief wetswijziging aan de Kamer worden gezonden,
zodat deze conform de procedure eerst wordt voorgelegd aan het CBP. 

Het beeld bestaat op teveel plaatsen dat er straks geen plaatsen meer in
het speciaal onderwijs zullen zijn: is niet het geval, dat het reguliere
onderwijs ongelimiteerd volstroomt met zorgleerlingen zonder dat daar
geld voor beschikbaar is, ook dat is niet conform de werkelijkheid. Ik
vraag dan ook aan de minister hoe ervoor gezorgd wordt vanuit het
ministerie dat ouders, en docenten goed geĆÆnformeerd zijn over wat er
nu precies gaat gebeuren. En op welke manier zorgt het Ministerie dat
goede voorbeelden worden verspreid.

Zodra het wetvoorstel is aanvaard door beide Kamers zal de voorlichting
aan ouders worden geĆÆntensiveerd. Op dit moment kunnen ouders, leraren,
schoolbesturen en samenwerkingsverbanden al terecht op de website  
HYPERLINK "http://www.passendonderwijs.nl/" \o
"http://www.passendonderwijs.nl/"  www.passendonderwijs.nl . Op deze
website, die onlangs geheel is vernieuwd, is informatie te vinden over
passend onderwijs voor de verschillende doelgroepen. Ook worden via deze
website voorbeelden en ervaringen van scholen en samenwerkingsverbanden
met passend onderwijs gepubliceerd.

Wij willen juist nu, in de overgangsfase naar het nieuwe systeem, dat de
minister met een actieplan thuiszitters komt.

Volgende week donderdag op de dag van de leerplicht ontvangt uw Kamer de
jaarlijkse leerplichtrapportage. Ik wil de Kamer dan ook voorstellen het
gesprek over de thuiszitteraanpak te voeren nadat u volgende week kennis
heeft kunnen nemen van de cijfers.

Bij de begrotingsbehandeling hebben we daarom om een toezegging gevraagd
(en gekregen) dat professionaliseringsgelden met name in passend
onderwijs worden ingezet. Er zijn immers meerdere factoren die de
kwaliteit van onderwijs bepalen, maar uiteindelijk kan de kwaliteit van
onderwijs nooit hoger zijn dan de kwaliteit van de leraar. Hoe staat het
nu met deze toezegging?

Het schoolondersteuningsprofiel, waarin wordt geformuleerd welke
ondersteuning een school kan verzorgen, komt tot stand in de school en
wordt opgesteld door het team van een school (de directeur, de leraren,
de intern begeleider of de zorgcoƶrdinator) van de school. De
opleidingsbehoefde van zittend onderwijspersoneel kan aan de hand van
het schoolondersteuningsprofiel in kaart worden gebracht. Daarom is
besloten om de investeringen in de professionalisering beschikbaar te
stellen aan schoolbesturen via de prestatiebox, zij kunnen dan zelf op
maat bepalen hoe het volledige bedrag wordt ingezet.

Als de leerling in het speciaal onderwijs zit, dan is een
symbioseregeling met een reguliere school wel mogelijk. Maar is het
andersom ook mogelijk? Dat de leerling ingeschreven staat op een
reguliere school, en dat het vervolgens via symbiose ondersteuning
krijgt uit het speciaal onderwijs? En als dat niet mogelijk is, kan de
minister dan aangeven waarom dat dan niet kan? Het cluster-2 onderwijs
ervaart dit in ieder geval als een grote hindernis. Graag een reactie
van de minister.

Het idee bestaat dat een leerling die is ingeschreven in het reguliere
onderwijs wettelijk geen (deel van het) onderwijs mag volgen op het
speciaal onderwijs. 

Voor wat betreft het primair onderwijs is dit onjuist. Artikel 15 WPO
geeft expliciet aan dat als een leerling een deel van het onderwijs
volgt op een andere school, dit gewoon meetelt voor het wettelijk
verplichte aantal uren dat de leerling tenminste moet ontvangen. Voor
wat betreft het voortgezet onderwijs is dit juist. Daar ontbreekt een
dergelijke bepaling. Overigens spreken we in dit geval niet van
symbiose, want die term is exclusief voorbehouden aan leerlingen uit het
speciaal onderwijs die een deel van het onderwijsprogramma volgen op het
regulier onderwijs.

Wat betreft de mogelijkheid dat een reguliere school ondersteuning
krijgt uit het speciaal onderwijs, geldt dat cluster 1 en 2 een
ondersteuningsplicht krijgen voor leerlingen in het regulier onderwijs.

Wat vindt de minister van de suggestie van het CDA om eind 2013 in de
eerste evaluatie heel nadrukkelijk de samenwerking tussen
samenwerkingsverband en (in eerste instantie) provincies en afstemming
met gemeenten tot op dat moment mee te nemen. Vragen die we tegen die
tijd beantwoord zouden willen zien, zijn bijvoorbeeld: Zijn er problemen
met de grenzen van de samenwerkingsverbanden? Uit Rotterdam bijvoorbeeld
ontvangen we nu al bezorgde geluiden dat de regio-indeling van passend
onderwijs problemen zou kunnen opleveren bij het vinden van synergie
tussen de jeugdzorg en passend onderwijs. Graag een reactie van de
minister.

Ja, het kabinet is bereid om in de evaluatie van de invoering van
passend onderwijs eind 2013 ook de relatie tussen passend onderwijs en
(jeugd)zorg mee te nemen. Eventuele problemen met de grenzen van de
samenwerkingsverbanden kunnen dan ook aan de orde komen. Overigens wordt
de regio-indeling vastgelegd bij ministeriƫle regeling. Hiervoor is
gekozen om wijzigingen mogelijk te maken. Al eerder heb ik aangegeven
dat het mogelijk is om tot wijziging van de regio-indeling te komen. Dat
hoeft dan ook niet te wachten op de evaluatie. Voorwaarde is wel dat er
draagvlak is voor de wijziging.

Een andere zorg die we al meerdere jaren uit het veld horen, is dat er
schotten zijn tussen middelen die van OCW en van VWS komen. Ook de
samenwerking van inspecties voor de jeugdzorg en het onderwijs is niet
optimaal. Voorbeelden van scholen die hier problemen mee ondervinden
zijn scholen verbonden aan residentiƫle jeugdinstellingen en
tyltylscholen (kinderen met IQ<35).

Zowel mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als ikzelf zijn
warme voorstander van samenwerking tussen onderwijs en (jeugd)zorg.
Werken volgens de principes van ā€˜1 kind, 1 gezin, 1 planā€™ levert
betere resultaten op voor kinderen en kan bovendien efficiencywinst
opleveren. De staatssecretaris en ik voeren overleg over de wijze waarop
de samenwerking tussen onderwijs en zorg voor kinderen met ernstig
meervoudige problematiek en een laag ontwikkelingsperspectief juridisch,
financieel en inhoudelijk vormgegeven kan worden. De verschillen in wet-
en regelgeving en de verschillende wijze van samenwerking die scholen en
zorginstellingen in de praktijk voorstaan om tot een structurele
oplossing te komen, maken een voor iedereen acceptabele oplossing niet
eenvoudig. Daar waar er reƫle knelpunten zijn om tot betere
samenwerking te komen, zoals bijvoorbeeld bij de tyltylscholen, pakken
we dat op (zie ook het antwoord op de vraag van de heer Elias op dit
thema).

De inspecties van het onderwijs en die van de jeugdzorg gaan regelmatig
samen op pad, recent bijvoorbeeld naar de instellingen voor gesloten
jeugdzorg. Ook de voorbereiding van de invoering van passend onderwijs
en de transitie van de jeugdzorg stemmen we goed op elkaar af, onder
meer door de voorloperaanpak passend onderwijs ā€“ zorg voor jeugd. In
deze aanpak ondersteunen de beide departementen een flink aantal
schoolbesturen en gemeenten om in de praktijk uit te werken op welke
wijze scholen en gemeenten de invoering van passend onderwijs en
transitie zorg voor jeugd zo slim mogelijk kunnen combineren om tot
integrale ondersteuning en zorg voor hun jeugdigen te kunnen komen.

Nu passend onderwijs binnenkort ingevoerd wordt en de contouren van het
nieuwe stelsel van jeugdzorg steeds duidelijker worden, zouden wij als
CDA graag een hoofdlijnenbrief willen krijgen van de minister van OCW,
samen met staatssecretaris VWS over de kansen en knelpunten rond de
samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs. 

Zoals eerder gezegd, onderschrijf ik het belang van een hechte
verbinding tussen passend onderwijs en de zorg voor jeugd. De Kamer
wordt hierover bij zowel de brieven over de jeugdzorg als passend
onderwijs geĆÆnformeerd. Een aparte hoofdlijnenbrief over die verbinding
voegt daaraan niets toe. 

 PAGE    

 PAGE   1