[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2012D11127, datum: 2012-03-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed; Parijs, 17 oktober 2003 (2012D11126)

Preview document (🔗 origineel)


VERDRAG INZAKE DE BESCHERMING VAN HET IMMATERIEEL CULTUREEL ERFGOED;

PARIJS, 17 OKTOBER 2003 (Tbr. 2011, 151)

Toelichtende nota

Inleiding

In de huidige samenleving zijn mensen steeds vaker op zoek naar
ankerpunten om antwoorden te krijgen op vragen als: wie zijn wij, wat
bindt ons, welke verhalen vertellen wij en wat voor betekenis hebben die
in het licht van de toekomst? Immaterieel erfgoed kan zo’n ankerpunt
bieden en het is dan ook niet verwonderlijk dat er in toenemende mate
belangstelling is voor deze vorm van cultureel erfgoed.

Door globalisering dreigt de verscheidenheid van uitingen van
immateriële cultuur in de wereld te verdwijnen. Voor UNESCO (
Organisatie voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur van de Verenigde
Naties) was dit de aanleiding om het Verdrag inzake de bescherming van
het immaterieel cultureel erfgoed (hierna: het ‘Verdrag’) te
initiëren met als doel het immaterieel cultureel erfgoed wereldwijd
veilig te stellen. 

Dit nieuwe Verdrag vormde de uitkomst van een lang proces. De
concepttekst werd tussen 2001-2003 geschreven. Met dit Verdrag beoogt
UNESCO zichtbaar te maken dat niet alleen het wereldwijd veilig stellen
van materieel erfgoed, maar ook van immaterieel erfgoed van het grootste
culturele belang is.

I. Voorgeschiedenis van het Verdrag

Al in de jaren zeventig vroeg UNESCO aandacht voor de functie, betekenis
en waarde van culturele uitdrukkingen en praktijken, dat wil zeggen de
immateriële kant van cultuur. In 1989 nam de Algemene Vergadering van
UNESCO de Aanbeveling inzake de bescherming van traditionele cultuur en
folklore aan (15 november 1989, http://portal.unesco.org). Vanwege het
vrijblijvende karakter hiervan en het gebruik van, volgens de lidstaten
verouderde begrippen als folklore, kwam deze aanbeveling nauwelijks tot
uitvoering. In 1994 volgde de lancering van het Living Human Treasures
(Levende menselijke schatten) programma, met als doel dat de
meester-beoefenaars van immaterieel erfgoed hun kennis en vaardigheden
overdragen aan volgende generaties. Het rapport Our creative Diversity
(Report of the World Commission on Culture and Development, Unesco
Publishing, 1996) maakte duidelijk dat de op 16 november 1972 te Parijs
tot stand gekomen Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel
en het natuurlijk erfgoed van de wereld, het Werelderfgoedverdrag van
UNESCO (Trb. 1973, 155) niet voldoende is om uitingen van cultuur, zoals
verhaaltradities of gebruiken, te bewaren. Om de rijkdom en diversiteit
van dergelijke cultuuruitingen recht te doen zouden andere vormen van
erkenning moeten worden ontwikkeld. 

In 2001 bracht UNESCO de First Proclamation of 19 Masterpieces of the
Oral and Intangible Heritage of Humanity (Eerste proclamatie van 19
meesterwerken van het mondelinge en immateriële erfgoed van de
mensheid) uit. Het betrof - in navolging van de Werelderfgoedlijst - een
lijst van meesterwerken die meer zichtbaarheid moest geven aan deze vorm
van erfgoed en daarmee erkenning ervoor moest genereren. In de plaats
van de begrippen folklore en volkscultuur werd de term immaterieel
cultureel erfgoed gebruikt. De meesterwerken moesten voldoen aan de
volgende criteria: uitzonderlijke waarde, geworteld in de plaatselijke
gemeenschap, technisch en kwalitatief excellent en in het voortbestaan
bedreigd. Hoewel de erkenning van het belang van immaterieel cultureel
erfgoed positief werd ontvangen, kwamen er op zowel inhoud als procedure
van het meesterwerkenprogramma ook kritische reacties. Vele experts
beschouwden de gehanteerde uitgangspunten (hiërarchische lijst,
uniciteit én tegelijkertijd diversiteit, samenwerking met de
‘beoefenaars’ van het erfgoed) als tegenstrijdig. De lijst met
Masterpieces, waarin tot 2005 negentig cultuuruitingen waren opgenomen,
werd in 2008 geïntegreerd in de Representatieve Lijst van het Verdrag
inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed. 

In oktober 2003 nam de 32ste Algemene Vergadering van UNESCO het Verdrag
inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed aan. Dit
gebeurde met de steun van Nederland, dat daarmee aangaf sympathiek te
staan tegenover de wens van veel Afrikaanse, Aziatische en
Zuid-Amerikaanse landen om een immaterieel erfgoed-verdrag op te
stellen.  

Het Verdrag trad op 20 april 2006 in werking. In de West-Europese regio
hebben onder andere België, Denemarken, Frankrijk, Italië, Luxemburg,
Noorwegen, Spanje en Zwitserland geratificeerd.

II. De doelstellingen van het Verdrag

Het Verdrag schept een kader voor internationale samenwerking ten
behoeve van het veiligstellen van de diversiteit van immaterieel
cultureel erfgoed in de wereld. Het Verdrag gaat ervan uit dat deze vorm
van erfgoed nauw samenhangt met het proces van overdracht van dit
erfgoed aan volgende generaties en de betekenisgeving ervan. In die zin
is immaterieel erfgoed geen object, maar levende ervaring en kennis,
dwz. levend erfgoed. Culturele gebruiken, tradities, verhalen,
ambachtelijke vaardigheden, die tezamen het immateriële erfgoed van de
wereld vormen, worden steeds opnieuw gecreëerd en van een
gemeenschappelijke betekenis voorzien. Dat versterkt het gevoel van
identiteit en continuïteit van gemeenschappen, groepen en individuen en
bevordert het respect voor culturele diversiteit en menselijke
creativiteit. Het Verdrag beschrijft immaterieel erfgoed als de bron van
culturele diversiteit en als een garantie voor duurzame ontwikkeling.

Het betreft vaak immaterieel erfgoed van gemeenschappen, groepen en soms
individuen, dat wil zeggen erfgoed van regionale en lokale aard, waarvan
het behouden en zichtbaar maken tot de verantwoordelijkheid van de
wereldgemeenschap wordt gerekend. 

Algemene doelstellingen

De doelstellingen van het Verdrag zijn het veilig stellen of borgen
(safeguarding) van het voortbestaan van deze dynamische vorm van
erfgoed; het verzekeren van respect voor het erfgoed van gemeenschappen,
groepen en individuen en het vergroten van het bewustzijn van en
waardering voor dat erfgoed op lokaal, nationaal en internationaal
niveau. Het Verdrag biedt geen handvatten voor het in standhouden van
immaterieel erfgoedpraktijken die op gespannen voet staan met de rechten
van de mens. 

Het Verdrag is ook bedoeld om een betere internationale balans te
bewerkstelligen tussen enerzijds het behoud van - materieel -
Werelderfgoed, dat wordt gedomineerd door westerse landen, en 
anderzijds het veiligstellen van immaterieel erfgoed dat vooral in de
niet-westerse landen te vinden is. UNESCO wil bevorderen dat het
immateriële erfgoed naast en in samenhang met het materiële
werelderfgoed wordt bewaard. Gaat het bij het werelderfgoed om het
unieke, authentieke object van universele waarde, bij het immateriële
erfgoed gaat het juist om de niet-hiërarchische diversiteit van brede
cultuuruitingen. De samenhang tussen materieel en immaterieel erfgoed
krijgt bij de wereldwijde operationalisering van het Verdrag steeds meer
aandacht. Toch heerst de opvatting dat er voor het veilig stellen van
immaterieel erfgoed andere methoden noodzakelijk zijn. Bij immaterieel
erfgoed gaat het om levende cultuur die steeds verandert. De tastbare
voorwerpen en objecten die ermee verbonden zijn veranderen mee. 

In dit Verdrag zijn ontwikkeling en overdracht van immaterieel erfgoed
aan volgende generaties de drijfveren; niet het bevriezen of op een
gekunstelde wijze in leven houden van uitingen van immaterieel erfgoed.
Het Verdrag gaat dan ook uit van een dynamisch erfgoedbegrip. Dat uit
zich zowel in de UNESCO-definitie van immaterieel erfgoed als in de
domeinen waarop dit erfgoed zich manifesteert. 

Begrippen

Onder immaterieel erfgoed wordt in het Verdrag verstaan: zowel de
praktijken, voorstellingen, uitdrukkingen, kennis en vaardigheden als de
instrumenten, objecten en culturele ruimtes die daarmee worden
geassocieerd en die gemeenschappen, groepen en individuen erkennen als
deel van hun cultureel erfgoed. Het immaterieel erfgoed zoals in het
Verdrag gedefinieerd manifesteert zich in de volgende domeinen: 

(a) mondelinge tradities en uitdrukkingen (inclusief taal als vehikel
van immaterieel erfgoed),

(b) podiumkunsten, (c) sociale gewoonten, rituelen, feestelijke
gebeurtenissen, (d) kennis en praktijken betreffende de natuur en het
universum, (e) traditionele ambachten.

In dit Verdrag wordt niet het begrip protection, zoals in het
Werelderfgoedverdrag, maar safeguarding van immaterieel erfgoed
gebruikt. ‘Safeguarding’ betekent iets anders dan het traditionele
‘in stand houden’. Het is beschermen in de zin van het ‘levend
houden’ van immaterieel erfgoed, inclusief activiteiten als
identificeren, inventariseren, documenteren, zichtbaar maken, promoten
en onderwijzen.

 III. Werking en verplichtingen van het Verdrag

Bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed op nationaal niveau

Het Verdrag bepaalt dat de staten die hierbij partij zijn, zich
verplichten tot het beschermen, identificeren en definiëren van de
verschillende elementen van immaterieel cultureel erfgoed, die aanwezig
zijn op hun grondgebied - met de medewerking van gemeenschappen, groepen
en non-gouvernementele organisaties.

Het Verdrag wil immaterieel erfgoed op een niet-hiërarchische wijze
benaderen en er geldt geen criterium als ‘authenticiteit’. Het gaat
om de diversiteit van cultuur en om vormen van erfgoed die steeds in
verandering zijn. 

De verdragsluitende partij dient één of meerdere inventarissen op te
stellen van het immaterieel cultureel erfgoed dat aanwezig is op zijn
grondgebied. Dat kan een inventaris van al bestaande deelinventarisaties
zijn. Het kan gaan om immaterieel erfgoed van internationaal, nationaal,
regionaal of specifiek stedelijk karakter. Deze inventaris dient
regelmatig te worden bijgewerkt. 

Het maken van inventarissen is geen doel op zichzelf, maar dient de
zichtbaarheid van het immateriële erfgoed, de bewustwording van de
betekenis ervan en de bevordering van de culturele dialoog op nationaal,
lokaal en internationaal niveau. Het gaat om een dynamische vorm van
inventariseren, die als basis kan dienen voor een doeltreffend algemeen
beleid op het terrein van immaterieel erfgoed. 

 

Staten die partij zijn bij het Verdrag stemmen ermee in maatregelen te
nemen ter bescherming, ontwikkeling en promotie van immaterieel erfgoed.
Dit doen zij door het voeren van een algemeen beleid, door het aanwijzen
van een of meerdere competente instellingen en door het aanmoedigen van
wetenschappelijk, artistiek en technisch onderzoek. Dit laatste betreft
ondermeer het effectief beschermen van immaterieel erfgoed, en dan
vooral het bedreigde immaterieel erfgoed. Van belang zijn het bevorderen
van overlevering en documentatie ter verbetering van de toegankelijkheid
van het immaterieel erfgoed en het treffen van maatregelen op het
terrein van educatie, informatie en vergroting van het bewustzijn van
het algemene publiek, in het bijzonder van jongeren. 

De lidstaat dient regelmatig te rapporteren over de maatregelen die door
de lidstaat zijn genomen ten behoeve van de implementatie van het
Verdrag. In de verslagen moet relevante informatie over deze
inventarissen zijn opgenomen.

Het Verdrag legt sterk de nadruk op de rol van de dragers van het
immateriële erfgoed, de beoefenaars. Dat kunnen groepen, gemeenschappen
of individuele dragers zijn die door hun activiteiten immaterieel
erfgoed levend houden en willen overdragen aan toekomstige generaties.
Deze groepen definiëren hun eigen immateriële erfgoed en zijn zowel
beoefenaar, schepper als bewaarder van het erfgoed. Het Verdrag stelt
dat zij betrokken dienen te worden bij het veiligstellen van het
immateriële erfgoed en staat daarmee een bottom-up benadering voor.

Er is een actieve participatie van alle partijen nodig om het Verdrag
uit te voeren, bijvoorbeeld in de overdracht van bewustzijn en kennis
over dit erfgoed aan jongeren door middel van educatieve programma’s
in het onderwijs.

Bekrachtiging voor Nederland

De Nationale UNESCO Commissie bracht eind 2008 een positief advies uit
aan de minister van OCW inzake bekrachtiging voor Nederland van het
Verdrag. Het advies benadrukt ondermeer dat partij worden de nationale
discussie over immaterieel erfgoed, volkscultuur en identiteit zal
bevorderen en zal bijdragen aan de cultuurparticipatie van brede groepen
in de samenleving alsmede aan de bewustwording van de betekenis van dit
erfgoed. De dragende rol van gemeenschappen past in het Nederlandse
beleid van cultuurparticipatie en cultuureducatie. Bovendien biedt het
Verdrag de gelegenheid om diversiteit van immateriële cultuuruitingen
internationaal te bespreken en te onderzoeken. Met partij worden bij het
Verdrag geeft Nederland aan dat men het belang van immaterieel erfgoed
dat veel draagvlak heeft in niet-westerse landen, erkent. 

Implementatie in Nederland

Nederland wil met de implementatie van het Verdrag de bewustwording,
zichtbaarheid, kennis en daarmee het behoud van immaterieel erfgoed (en
nieuwe vormen ervan) versterken. 

Om dit te bewerkstelligen lijkt de bestaande infrastructuur van
instellingen te voldoen. Het advies van de Nationale UNESCO Commissie
ondersteunt deze constatering.

In Nederland zijn verschillende instellingen op rijks-, provinciaal en
gemeentelijk niveau actief op het terrein van immaterieel erfgoed en
volkscultuur. Zij leveren een bijdrage aan de bestudering, documentatie,
promotie en toegankelijkheid van het immaterieel erfgoed. Zo doet het
Meertens Instituut wetenschappelijk onderzoek naar de verschijnselen van
het alledaagse leven in onze samenleving en documenteert deze. Het
Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed heeft als
doelstelling het toegankelijk maken en promoten van de achtergronden van
het dagelijks leven en het immaterieel erfgoed, en het Fonds voor
Cultuurparticipatie bevordert op laagdrempelige wijze de participatie
aan volkscultuur. Maar ook instellingen als het Nederlands
Openluchtmuseum in Arnhem, het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen,
verschillende stadsmusea, provinciale erfgoedhuizen en interculturele
instellingen als Kosmopolis en NiNsee zijn op allerlei manieren
(wetenschappelijk, promotioneel, in presentaties) actief op het terrein
van het immaterieel erfgoed. Niet alleen voor deze instellingen, maar
ook voor de talloze volksculturele verenigingen, heemkundekringen,
ambachten- en gildeorganisaties betekent bekrachtiging voor Nederland
van het Verdrag en het samenstellen van een inventaris erkenning van hun
inspanningen om het immaterieel erfgoed over te dragen. 

De belangrijkste verplichting die het Verdrag op nationaal niveau stelt,
is het samenstellen van een of meerdere inventarissen van het
immaterieel erfgoed op het grondgebied van de desbetreffende staat. Het
gaat in dit Verdrag om levend erfgoed van gemeenschappen en groepen
mensen, die dienen te worden betrokken bij het in kaart brengen en
veilig stellen van het immaterieel erfgoed. De inventaris zal daarbij
gericht zijn op het benoemen en overdragen van immaterieel erfgoed aan
volgende generaties. 

Tegen deze achtergrond kiest Nederland voor het samenstellen van een
brede inventaris die via een bottom-up benadering tot stand komt. Dat
wil zeggen dat groepen en gemeenschappen (verenigingen,
heemkundekringen, volksculturele organisaties etc. die het immaterieel
erfgoed ‘dragen’ en ‘beoefenen’ en er kennis over hebben) zelf
actief betrokken zullen zijn bij het inventariseren en het zichtbaar
maken ervan. Op deze manier zal de inventaris een inclusief karakter
hebben en de rijke diversiteit van verschillende cultuuruitingen kunnen
laten zien. Deze verenigingen en organisaties kunnen hun immaterieel
erfgoed aanmelden voor plaatsing op de nationale inventaris. Het is de
bedoeling dat de inventarisatie resulteert in een interactieve
publiekstoegankelijke on-line database, waar aanmeldingen naar toe
kunnen worden gestuurd, waar informatie kan worden verkregen en waar
nieuwe methoden van veiligstellen van dit erfgoed kunnen worden
onderzocht.

Zo zal deze inventaris van, voor en door het veld zijn.

In de brief ‘Meer dan Kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid’
van 10 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/2011, 32820, nr.1) heeft het
kabinet aangegeven dat het een topinstituut voor immaterieel erfgoed en
volkscultuur wil vormen door het samengaan van het Nederlands
Openluchtmuseum en het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en
Immaterieel Erfgoed. Het is de bedoeling dat dit topinstituut het
opzetten en uitvoeren van de nationale inventaris op zich neemt, in
samenwerking met het Meertens Instituut en het Fonds voor
Cultuurparticipatie. 

Het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed maakt op
dit moment, in samenwerking met het Nederlands Openluchtmuseum, het
Meertens Instituut en het Fonds voor Cultuurparticipatie een plan van
aanpak voor het samenstellen van de nationale inventaris. Het ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft randvoorwaarden voor dit plan
van aanpak meegegeven. Het plan van aanpak zal onder andere een
procedure voor het indienen en beoordelen van immaterieel
erfgoeddossiers bevatten, waarmee immaterieel erfgoedorganisaties zich
kunnen aanmelden. Er zullen beoordelingscriteria worden ontwikkeld voor
plaatsing op de inventaris. Tevens zal de procedure voor benoeming van
een adviescommissie en de werkwijze van deze commissie inzake de
beoordeling van de aangemelde dossiers worden beschreven. In deze
adviescommissie zullen verschillende soorten expertise aanwezig moeten
zijn, bijvoorbeeld op het terrein van culturele diversiteit en
jongerencultuur. Voor 1 mei 2012 zal het plan van aanpak worden
ingediend bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Voor
de uitvoering van de inventaris is een structurele bijdrage van het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikbaar van
€200,000,- en voor (het beheer van) de database een bedrag van
€100,000,-. 

   

De nationale inventaris vormt de basis voor de selectie van immaterieel
erfgoed dat in aanmerking komt voor een nominatie voor een van de
internationale lijsten van het Verdrag, de zogenaamde Representatieve
Lijst van het immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid, die bedoeld
is om de diversiteit van het immaterieel erfgoed van de wereld zichtbaar
te maken. Voorwaarde voor een internationale nominatie is dat het
betreffende immaterieel erfgoed element is opgenomen in een nationale
inventaris. 

De inventaris kan eveneens een belangrijke functie vervullen in de
opbouw van kennis van methodieken voor het ‘doorgeven’ en
‘beschermen’ van het immaterieel erfgoed voor de toekomst. Deze
methodieken kunnen een plaats krijgen in de inventaris.

Omdat het de immaterieel erfgoedorganisaties zelf zijn die hun erfgoed
dienen te identificeren, te documenteren en veilig te stellen, kunnen
experts en expertinstellingen op het gebied van (immaterieel) cultureel
erfgoed een belangrijke rol vervullen bij de ondersteuning van deze
immaterieel erfgoedorganisaties. Deze samenwerking kan ervoor zorgen dat
er een kwalitatief goed dossier wordt ontwikkeld voor opname in de
inventaris. Provinciale erfgoedhuizen (in sommige gevallen met een
immaterieel erfgoed consulent), maar ook (stads)musea of een
streekarchief kunnen een dergelijke rol vervullen. Het is aan het
Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed, en vanaf
2013 aan het topinstituut voor immaterieel erfgoed en volkscultuur, om
een netwerk van landelijke en lokale expertinstellingen te creëren, dat
een bijdrage levert aan bewustwording, educatie en kennisopbouw op het
gebied van immaterieel erfgoed. 

Immaterieel cultureel erfgoed (gebruiken, ambachten etc.) en roerend
(kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen) en onroerend (gebouwen,
landschappen) materieel erfgoed staan vaak met elkaar in verband en
versterken elkaar. Ook in de UNESCO-verdragen voor werelderfgoed en
immaterieel cultureel erfgoed. Bij de molens van Kinderdijk die deel
uitmaken van de Werelderfgoedlijst, horen de kennis en de ambachten van
het droogmalen. Omgekeerd is voor de Bloedprocessie van Brugge in
Vlaanderen, die op de Representatieve Lijst van het immaterieel erfgoed
staat, de stad Brugge (werelderfgoed) de belangrijke materiële context.
Het is noodzakelijk het beleid en de maatregelen ter bescherming van het
materiële en het immateriële erfgoed op elkaar af te stemmen.
Benadrukt moet worden dat bij het Verdrag het uitgangspunt steeds het
levende erfgoed is en niet de context die bij het fysieke erfgoed hoort.

Immaterieel cultureel erfgoed heeft ook een relatie met het terrein van
de amateurkunst. In de domeinen die het Verdrag beschrijft, zoals dans,
theater, poppentheater, zang, muziek en verhalen vertellen, is een
interactie met de amateurkunsten aan te wijzen. Bij de actieve
beoefening van het ‘levende’  en laagdrempelige erfgoed kunnen brede
groepen uit de samenleving worden betrokken. In het advies van de
Nationale UNESCO Commissie wordt deze kans voor cultuurparticipatie
expliciet benadrukt. Het landelijke Fonds voor Cultuurparticipatie
heeft, naast amateurkunst en cultuureducatie, volkscultuur als een van
zijn beleidspijlers. Bovendien heeft het kabinet in ‘Meer dan
Kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid’ aangegeven dat met
ingang van het nieuwe cultuurstelsel op 1 januari 2013 het Fonds voor
Cultuurparticipatie binnen het programma innovatie amateurkunst pilots
zal financieren in het kader van de uitvoering van het Verdrag.

 

Voor cultuureducatie betekent het Verdrag eveneens een stimulans. In
samenwerking met het onderwijs kunnen expertinstellingen en immaterieel
cultureel erfgoedgemeenschappen jongeren kennis bijbrengen over
tradities, gebruiken en ambachten en hen bewust maken van het belang van
dit erfgoed en de overdracht ervan. Het Fonds voor Cultuurparticipatie,
de erfgoedhuizen, musea, het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en
Immaterieel Erfgoed en het nieuwe kennisinstituut voor amateurkunst en
cultuureducatie (per 1 januari 2013) kunnen hieraan meewerken.

In het geval van bijvoorbeeld ambachten zal verkend moeten worden hoe
kennis en vaardigheden kunnen worden overgedragen aan volgende
generaties. 

Ten behoeve van de implementatie van het Verdrag is voor nog nader te
bepalen onderzoeksprojecten en activiteiten op het terrein van
communicatie €50.000,- beschikbaar binnen het bestedingsplan van het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed op internationaal
niveau

Het Verdrag kent bepalingen waarbij twee lijsten worden ingesteld: de
Representatieve Lijst van het immaterieel cultureel erfgoed van de
mensheid en de Lijst van immaterieel cultureel erfgoed waarvan het
behoud dringend gewaarborgd moet worden.

Eerstgenoemde lijst heeft als doel om immaterieel erfgoed beter
zichtbaar te maken, het bewustzijn van het belang ervan en respect voor
culturele diversiteit te bevorderen. 

Op de lijst van immaterieel cultureel erfgoed, waarvan het behoud
dringend gewaarborgd moet worden, worden elementen ingeschreven die niet
kunnen overleven zonder onmiddellijke beschermingsmaatregelen. Hiervoor
kan internationale bijstand worden aangevraagd. 

Voordrachten voor zowel de Representatieve Lijst als voor de zogenoemde 
Lijst van Bedreigd Immaterieel Erfgoed dienen met de grootst mogelijke
participatie en toestemming van de desbetreffende gemeenschap, groep of
individuen tot stand te komen.

Lidstaten worden aangemoedigd om gezamenlijk multinationale voordrachten
te doen in het geval het element zich op het grondgebied van meer dan
een staat bevindt.

Het voordragen van immaterieel erfgoed elementen voor opname op de
Representatieve Lijst en de Lijst van Bedreigd Immaterieel Erfgoed
geschiedt door de staat die partij is bij het Verdrag en op wiens
grondgebied de desbetreffende elementen zich bevinden. Een lidstaat is
niet verplicht voordrachten te doen voor de internationale lijsten van
het Verdrag. 

Nederland overweegt om na partij te zijn geworden bij het Verdrag een
voordracht van immaterieel erfgoedelementen te doen voor opname op de
Representatieve Lijst.

Op 1 juni 2011 waren 136 staten partij bij het Verdrag. Op 1 juni 2011
bevatte de Representatieve Lijst 213 elementen. De Lijst van Bedreigd
Immaterieel Erfgoed bevatte 16 elementen. 

Implementatie buiten Nederland

Het Verdrag vormt internationaal een belangrijk instrument om het
culturele erfgoed in die landen waarin het vooral een immateriële
verschijningsvorm heeft (Afrikaanse, Zuid-Amerikaanse en Aziatische
landen) zichtbaar te maken en levend te houden. Door ratificatie erkent
Nederland - aansluitend bij het advies van de Nationale UNESCO Commissie
– het belang van het behoud van het immaterieel erfgoed in deze landen
en geeft het aan deze landen daarin te willen ondersteunen. 

In het internationaal cultuurbeleid waarvoor de bewindspersonen van
Buitenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verantwoordelijk
zijn, wordt in het beleidsplan voor het Gemeenschappelijk Cultureel
Erfgoed (GCE) over 2009-2012 aandacht gevraagd voor het immaterieel
cultureel erfgoed. Dit betekent dat aanvragen voor behoud van het
gemeenschappelijk cultureel erfgoed in de acht GCE-prioriteitslanden ook
immaterieel erfgoedprojecten kunnen betreffen. In het najaar van 2011
zal een onderzoek naar de ervaringen met het GCE-programma plaatsvinden
met het oog op de continuïteit van het programma na 2012. Bij het
opnieuw bezien van de prioriteiten voor het programma vanaf 1 januari
2013, kan het zichtbaar maken en veiligstellen van gemeenschappelijk
immaterieel cultureel erfgoed middels specifieke projecten worden
uitgewerkt en ondersteund. 

Met zijn expertise op het gebied van immaterieel cultureel erfgoed kan
Nederland participeren in de internationale discussie over en een
bijdrage leveren aan de implementatie van het Verdrag op wereldniveau. 

Om gepaste beschermingsmaatregelen voor het immaterieel erfgoed te
kunnen nemen heeft UNESCO overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag een
fonds in het leven geroepen, het ‘Fonds voor het immaterieel cultureel
erfgoed’. Hieraan leveren alle staten die partij zijn bij het Verdrag
financiële bijdragen. Nederland heeft in 2010 reeds een vrijwillige
bijdrage aan het fonds geleverd. De verplichte bijdrage van Nederland
zal na inwerkingtreding van het Verdrag jaarlijks ongeveer 42.000 euro
bedragen ten laste van de begroting van het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap. 

Nederland overweegt om, net als voor het werelderfgoed is gedaan, voor
het immaterieel erfgoed bij te dragen aan het Nederlandse Fund-in-trust 
(NFIT) bij UNESCO, waarmee specifieke projecten kunnen worden
ondersteund.

Voor internationale projecten in het kader van het GCE-programma en in
het kader van UNESCO-programma’s binnen het NFIT, is in totaal
€150,000,- gereserveerd ten laste van de begroting van het ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 

Andere ondersteuning werd in het kader van het Verdrag incidenteel al
door Nederlandse deskundigen verstrekt, onder meer ten behoeve van het
onderzoek in het kader van voordrachten van elementen voor de Lijst van
Bedreigd Immaterieel Erfgoed.

Hoofdstuk IV: Het Verdrag in het perspectief van het overige
internationale instrumentarium tot bescherming van het erfgoed

Voor wat betreft het Immaterieel Cultureel Erfgoed zijn voor Nederland
de volgende verdragen en instrumenten van belang:

Het Werelderfgoedverdrag, de Overeenkomst inzake de bescherming van het
cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld. Bij dit verdrag is het
Koninkrijk der Nederlanden sinds 1992 partij. Op de Nederlandse lijst
staan negen werelderfgoederen, waarvan er een gelegen is in de
voormalige Nederlandse Antillen, thans Curaçao. In november 2010 bood
de Commissie Herziening Voorlopige Lijst Werelderfgoed haar advies over
herziening van de Nederlandse Voorlopige Lijst Werelderfgoed aan. De
Commissie adviseerde om negen erfgoederen op te nemen op deze lijst. In
juli 2011 besloot het kabinet om acht erfgoederen op de voorlopige lijst
van het werelderfgoed te plaatsen.

 

De UNESCO-Overeenkomst betreffende de bescherming en de bevordering van
de diversiteit van cultuuruitingen (Parijs, 20 oktober 2005; Trb. 2007,
89). Het Koninkrijk der Nederlanden werd in 2009 partij bij dit verdrag.
In dit verdrag is vastgelegd dat cultuuruitingen niet alleen van
toenemend belang zijn in het internationale economische verkeer, maar
ook belangrijke culturele waarden vertegenwoordigen. Landen dienen
daarom beleid te voeren dat bijdraagt aan culturele diversiteit op hun
grondgebied. Zo schept het verdrag voorwaarden voor de bescherming en
ontplooiing van een diversiteit aan culturen en cultuuruitingen. Wat het
Europese cultuurbeleid betreft was Nederland al enige tijd gebonden aan
dit verdrag, omdat de Europese Gemeenschap in 2006 toetrad tot het
verdrag. 

Het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor Intellectuele
Eigendom (Stockholm,

14 juli 1967; Trb. 1970, 188); WIPO, de World Intellectual Property
Organisation is een VN- organisatie die zich bezig houdt met
intellectuele eigendomsrechten en zich richt op de ontwikkeling van een
gebalanceerd en toegankelijk internationaal systeem van

intellectuele eigendomsrechten. In dit kader zijn relevant de
onderhandelingen in het Intergovernmental Committee on Intellectual
Property and Genetic Resources, Traditional Knowledge and Folklore (IGC)
(oktober 2000) over de effectieve bescherming van ' traditional
knowledge , traditional cultural expressions/folklore  and genetic
resources' . Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
stemt de inbreng van Nederland af met het ministerie van Veiligheid en
Justitie en met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De bescherming van immaterieel erfgoed raakt aan andere
beschermingsregimes, zoals die van de Europese bescherming van
streekproducten en de Vogel- en Habitatrichtlijnen van de Europese Unie.
Daarvoor is het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
verantwoordelijk. Bij de operationalisering van het Verdrag voor het
immaterieel erfgoed zal rekening worden gehouden met nationale en
internationale wetgeving gericht op het behoud en duurzaam beheer van de
biologische diversiteit in het algemeen.

Of er maatregelen nodig zijn voor grensafbakening tussen verschillende
beschermingsregimes zal gaandeweg duidelijk worden. 

V: Artikelsgewijze toelichting op het Verdrag

De doelstellingen van het Verdrag worden verwoord in artikel 1; deze
zijn het beschermen van het voortbestaan van deze dynamische vorm van
erfgoed; het verzekeren van respect voor het erfgoed van gemeenschappen,
groepen en individuen en het vergroten van waardering van dat erfgoed op
lokaal, nationaal en internationaal niveau. Het Verdrag is ook bedoeld
om een betere internationale balans te bewerkstelligen tussen het
werelderfgoed, dat wordt gedomineerd door westerse landen, en het
immateriële erfgoed dat vooral in de niet-westerse landen te vinden is.


Artikel 2 geeft de definities van gebruikte termen ‘immaterieel
cultureel erfgoed’, ‘beschermen’ en ‘lidstaten’.

Onder immaterieel cultureel erfgoed wordt in het Verdrag verstaan: zowel
de praktijken, voorstellingen, uitdrukkingen, kennis en vaardigheden,
als de instrumenten, objecten en culturele ruimtes die daarmee worden
geassocieerd en die gemeenschappen, groepen en individuen erkennen als
deel van hun cultureel erfgoed. Het immaterieel erfgoed zoals in het
Verdrag gedefinieerd betreft: (a) mondelinge tradities en uitdrukkingen
(inclusief taal als vehikel van immaterieel erfgoed), (b) podiumkunsten,
(c) sociale gewoonten, rituelen, feestelijke gebeurtenissen, (d) kennis
en praktijken betreffende de natuur en het universum, (e) traditionele
ambachten.

Hoewel taal als drager van immaterieel cultureel erfgoed in het Verdrag
is opgenomen (artikel 2), maakt het beschermen en bewaren van
individuele talen geen onderdeel uit van het Verdrag. Talen leven in
verhalen, liederen en rituelen en worden langs die weg veilig gesteld.
De bescherming van talen en de overdracht van tradities en uitdrukkingen
zijn dus nauw met elkaar verbonden.

Middels de digitale en interactieve Atlas van bedreigde talen, waarvan
de derde editie in 2009 werd gelanceerd, vraagt UNESCO afzonderlijk
aandacht voor de talen die met uitsterven worden bedreigd. 

Beschermen (safeguarding) betekent het levend houden van immaterieel
erfgoed door identificatie, documentatie, onderzoek, promotie,
overdracht aan volgende generaties, educatie en revitalisering (in het
geval het immaterieel erfgoed element nog tijdig te redden valt).

UNESCO heeft begrippen als folklore, volkscultuur en traditionele
cultuur vervangen door immaterieel cultureel erfgoed. In Nederland
worden de begrippen volkscultuur en immaterieel erfgoed vaak als
synoniemen gebruikt. Voor een deel overlapt volkscultuur met immaterieel
erfgoed. Volkscultuur gaat over de cultuur van alledag, over hoe mensen
hun leven hebben vormgegeven, vroeger en nu, over gewoonten en
gebruiken, tradities en rituelen. Op verzoek van de rijksoverheid heeft
het Meertens Instituut in 2009 een definitie geleverd, die als volgt
luidt: ‘volkscultuur verwijst naar het geheel van cultuuruitingen die
als wezenlijk worden ervaren voor specifieke groepen, steeds onder
verwijzing naar traditie, verleden en nationale, regionale en lokale
identiteiten.’ Bij immaterieel cultureel erfgoed gaat het om
cultuuruitingen zoals gewoonten, kennis en gebruiken, die groepen mensen
zo belangrijk vinden dat men ze verder wil ontwikkelen en doorgeven aan
volgende generaties. Die immateriële cultuuruitingen kunnen
manifestaties van de cultuur van alledag zijn of alledaagse gewoonten,
maar het kunnen ook uitzonderlijke gewoontes zijn die sporadisch
voorkomen. Als voorbeeld van immaterieel erfgoed kan het
Sinterklaasfeest worden genoemd, dat als eerste naar voren kwam in een
onderzoek van het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel
Erfgoed naar tradities die het waard zijn om door te geven. Daar
tegenover staat het ‘samen een kopje koffie drinken met een koekje
erbij’: cultuur van alledag, maar niet nodig om met maatregelen veilig
te stellen. 

Artikel 3 bepaalt de relatie van het Verdrag met andere internationale
instrumenten.

UNESCO wil bewerkstelligen dat het immateriële erfgoed naast en in
samenhang met het materiële werelderfgoed, wordt beschermd. Het
onderhavige Verdrag is bedoeld als complementair aan het
Werelderfgoedverdrag. Er zijn verschillen in begrippen en
beschermingsmaatregelen. In het werelderfgoed wordt cultureel en
natuurlijk erfgoed van unieke uitzonderlijke universele waarde
beschermd, waarbij het begrip van authenticiteit belangrijk is. In het
Verdrag gaat het om het levend houden van de niet-hiërarchische
diversiteit van immateriële cultuuruitingen. 

In de artikelen 4 tot en met 8 worden de organen van het Verdrag en hun
functies beschreven.

De Algemene Vergadering komt om de twee jaar samen en vernieuwt om de
twee jaar de helft van de leden van het intergouvernementele Comité dat
is samengesteld uit en wordt verkozen door Staten die partij zijn bij
het Verdrag. Vierentwintig staten zijn lid van het Comité. De leden
worden verkozen voor een periode van vier jaar. Bij de verkiezing worden
de principes van evenwichtige geografische spreiding en toerbeurt
nageleefd.

De taken van het Comité zijn ondermeer het onderzoeken van verzoeken
tot inschrijving op de twee internationale lijsten van het Verdrag en
van verzoeken om internationale bijstand, het identificeren en
presenteren van praktijkvoorbeelden (best practices) van bescherming,
het presenteren van voorstellen voor het gebruik van de middelen van het
Fonds, het voorbereiden en ter goedkeuring aan de Algemene Vergadering
voorleggen van operationele richtlijnen voor de uitvoering van het
Verdrag en het onderzoeken en voor de Algemene Vergadering samenvatten
van de verslagen, die worden voorgelegd door de lidstaten.

In de artikelen 11 tot en met 15 wordt bepaald dat lidstaten zich
verplichten tot het beschermen, identificeren en definiëren van de
verschillende elementen van het immaterieel cultureel erfgoed die
aanwezig zijn op hun grondgebied met medewerking van gemeenschappen,
groepen en relevante niet-gouvernementele organisaties.

Identificeren en definiëren betekent dat elke lidstaat een of meer
inventarissen van het immaterieel cultureel erfgoed dat aanwezig is op
zijn grondgebied samenstelt, op een manier die is afgestemd op zijn
eigen situatie. 

Lidstaten dienen verder maatregelen te nemen ter bescherming,
ontwikkeling en promotie van immaterieel erfgoed door middel van
algemeen beleid, aanwijzen van competente instellingen, aanmoedigen van
onderzoek, faciliteren van overlevering en documentatie om de
toegankelijkheid van het immaterieel erfgoed te bevorderen. Van groot
belang is daarbij het stimuleren van bewustwording, ontsluiting en
educatie, in het bijzonder voor jonge mensen, het geven van informatie
aan een breed publiek en het initiëren van specifieke
trainingsprogramma’s gericht op het waarborgen van het erfgoed binnen
de betrokken gemeenschappen. 

Artikel 15 bespreekt de participatie van gemeenschappen en bepaalt dat
deze groepen actief bij het beheer van immaterieel erfgoed betrokken
moeten worden. 

Artikel 16 betreft de Representatieve Lijst van immaterieel erfgoed. De
criteria voor plaatsing zijn ruim en hebben betrekking op zichtbaarheid,
bewustwording van het belang van immaterieel erfgoed en dialoog rond
culturele diversiteit en menselijke creativiteit. Nominatie vindt plaats
samen met de betrokken gemeenschappen en met hun toestemming. Als
voorwaarde voor inschrijving geldt dat het element al is opgenomen in
een nationale inventaris, er maatregelen zijn genomen ter bescherming en
promotie en het betreffende erfgoed niet in gevaar is.

Een voordracht wordt door een adviescommissie onderzocht en met een
aanbeveling om het element al dan niet in te schrijven op de
Representatieve Lijst aan het Intergouvernementeel Comité voor de
bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed voorgelegd, waarna het
Comité beoordeelt of het zal worden ingeschreven.

Artikel 17 betreft de lijst van immaterieel erfgoed dat dringend
bescherming behoeft. Als criterium geldt dat ondanks de inspanningen van
de gemeenschap of groep en de betrokken staat/lidstaten het element
wordt bedreigd in zijn voortbestaan. Er moeten beschermingsmaatregelen
zijn ingesteld die de groep in staat stellen de praktijk voort te zetten
of overdracht te verzekeren. 

De lijst wordt opgesteld en gepubliceerd door het Comité van het
Verdrag. In geval van extreme urgentie kan het Comité staten die partij
zijn, uitnodigen om een voordracht voor de lijst te doen. Ook kan een
lidstaat op wiens grondgebied het element zich bevindt of een andere
lidstaat, de betreffende gemeenschap, dan wel een adviesorganisatie, een
urgent geval onder de aandacht brengen van het Comité. 

Artikel 18 heeft tot doel het opzetten van voorbeeldpraktijken voor de
bescherming van immaterieel erfgoed vooral ten behoeve van
ontwikkelingssamenwerking.

Artikel 19 definieert de internationale samenwerking en bepaalt dat de
lidstaten de bescherming van het immaterieel erfgoed erkennen als
algemeen belang voor de mensheid.

Artikel 20 bepaalt dat internationale bijstand kan worden verleend voor
het beschermen van erfgoed dat is opgenomen op de Lijst van Bedreigd
Immaterieel Erfgoed, voor het voorbereiden van inventarissen en voor de
ondersteuning van programma’s en projecten op nationaal, subregionaal
en regionaal niveau. Het kan gaan om het inzetten van experts, studies
naar aspecten van bescherming, oprichting van infrastructuren, etc.

Elke lidstaat kan internationale bijstand vragen. Bijstand wordt
geregeld door middel van een overeenkomst tussen de lidstaat en het
Comité. De begunstigde lidstaat rapporteert over de inzet van de
middelen.

De artikelen 25 t/m 28 bevatten bepalingen over het Fonds voor het
immaterieel cultureel erfgoed.

Het fonds bestaat uit een trustfonds en wordt gevoed o.a. door
verplichte bijdragen van de lidstaten, andere bijdragen, schenkingen of
legaten, fondsen uit ontvangsten van evenementen etc. Lidstaten dienen
tweejaarlijks 1% van hun bijdrage aan de gewone begroting van UNESCO in
het Fonds te storten en kunnen daarnaast vrijwillig aan het Fonds
bijdragen. Het Comité beslist over het gebruik van deze middelen op
basis van richtlijnen die worden bepaald door de Algemene Vergadering. 

Lidstaten kunnen internationale bijstand aanvragen voor de ondersteuning
van programma’s, projecten en activiteiten op nationaal, subregionaal
en regionaal niveau die gericht zijn op het beschermen van het
immaterieel cultureel erfgoed, de voorbereiding van inventarissen en
immaterieel erfgoed dat dringend moet worden beschermd. Het Comité van
het Verdrag heeft de taak een plan te ontwerpen voor het gebruik van de
middelen van het Fonds.

De artikelen 29 en 30 bepalen dat de lidstaten verslag moeten doen van
wat zij voor de implementatie van het Verdrag hebben gedaan. Het Comité
dient tijdens de Algemene vergadering van UNESCO verslag uit te brengen
van haar werkzaamheden. 

 VI: Koninkrijkspositie

De regeringen van Aruba en Curaçao erkennen het belang van het Verdrag
en achten medegelding ervan voor hun land wenselijk. Voor Curaçao zal
het Verdrag echter pas aanvaard kunnen worden nadat de interne
regelgeving is aangepast. De regering van Sint Maarten beraadt zich nog
over de wenselijkheid van medegelding.  

Het Verdrag zal ook gelden voor het Caribische deel van Nederland waar
de wetgeving al zodanig is aangepast dat geen verdere
uitvoeringswetgeving nodig is.

Het Verdrag zal dus voor het Europese en Caribische deel van Nederland
en voor Aruba worden aanvaard. 

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Buitenlandse Zaken

 PAGE   10 

 PAGE   2 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (van het
Koninkrijk) wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer
instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op
Raad van State).