[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs

Eindtekst

Nummer: 2012D12286, datum: 2012-03-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z24505:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

15 maart 2012



Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van
de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in
het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,
voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de toegang
tot scholen te verbeteren voor leerlingen die extra ondersteuning
behoeven;

dat het wenselijk is de samenwerking tussen scholen bij de
onderwijskundige opvang van leerlingen die extra ondersteuning behoeven
te versterken;

dat het wenselijk is een andere wijze van financiering van de
ondersteuning van leerlingen in te voeren; 

dat daartoe onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de
expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en
beroepsonderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Wet op het
onderwijstoezicht dienen te worden gewijzigd; 

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

De Wet op het primair onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. De begripsomschrijving van “leerlinggebonden budget” vervalt.

2. De begripsomschrijving van “samenwerkingsverband” komt te luiden:


samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel
18a, tweede lid of een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in
artikel 18a, vijftiende lid, tenzij het tegendeel blijkt;. 

3. Onder vervanging van de slotpunt door een puntkomma wordt een nieuwe
begripsomschrijving toegevoegd, luidend:

schoolondersteuningsprofiel: een beschrijving van de voorzieningen die
zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven. 

Aa

	Artikel 4, vierde lid, komt te luiden:

	4. De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te
vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een
wijze die voor de leerling passend is.  De regeling bepaalt op welke
wijze burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen
inwinnen.

B

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde en nieuwe zevende lid wordt “leerlingen die extra
zorg behoeven” vervangen door: leerlingen die extra ondersteuning
behoeven.

2. In het vierde lid wordt de volgende volzin toegevoegd: Zo nodig
treedt het bevoegd gezag daarbij in overleg met:

a. een stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg, 

b. een instantie die jeugdgezondheidszorg uitvoert als bedoeld in
artikel 5 van de Wet publieke gezondheid, 

c. een instantie die maatschappelijke ondersteuning biedt als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder g, 2°, van de Wet maatschappelijke
ondersteuning, 

d. een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of 

e. een zorgaanbieder die geneeskundige geestelijke gezondheidszorg
levert welke behoort tot de prestaties omschreven bij of krachtens de
Zorgverzekeringswet. 

3. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidend:

5. Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een
schoolondersteuningsprofiel vast.

4. Het vijfde tot en met negende lid worden vernummerd tot het zesde tot
en met tiende lid.

C

In artikel 9, zesde lid, komt de derde volzin te luiden: 

Indien de eerste volzin niet kan worden toegepast voor een leerling
vanwege zijn handicap, wordt in het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in
artikel 40a, aangegeven welke vervangende onderwijsdoelen worden
gehanteerd.

D

In artikel 12, tweede lid, komt de tweede volzin te luiden: 

Daarbij wordt tevens het schoolondersteuningsprofiel betrokken. 

E

Artikel 13, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdelen b en c komen te luiden:

b. de wijze waarop aan de ondersteuning van het jonge kind wordt
vormgegeven; 

c. de wijze waarop aan de ondersteuning van leerlingen die extra
ondersteuning behoeven wordt vormgegeven,.

2. De punt aan het slot van onderdeel k wordt vervangen door “, en”
en toegevoegd wordt een onderdeel, luidend:

l. het samenwerkingsverband en in voorkomend geval de
samenwerkingsverbanden waarbij het bevoegd gezag van de school is
aangesloten.

F

In artikel 14, eerste lid, wordt “, personeel of de permanente
commissie leerlingenzorg” vervangen door “of het personeel” en
wordt “, het personeel of de permanente commissie leerlingenzorg”
vervangen door: of het personeel.

G

Artikel 17a wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het tweede lid wordt een derde volzin toegevoegd, luidend: Bij de
benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt de
ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap
op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen
voor een lid.

2. Een derde lid wordt toegevoegd, luidend:

3. Het eerste lid en het tweede lid, eerste volzin, zijn van
overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.

H

Aan artikel 17b wordt een derde lid toegevoegd, luidend:

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een
samenwerkingsverband.

I

Aan artikel 17c wordt een vierde lid toegevoegd, luidend:

4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een
samenwerkingsverband.

J

Het opschrift §2 wordt vervangen door "§2. Ondersteuningsstructuur" en
artikel 18 vervalt.

K

Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidend: 

Artikel 18a. Samenwerkingsverbanden

1. Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging
van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als
bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als
bedoeld in het vijftiende lid. 

2. Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in
het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor speciaal
onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,
voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot
cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met
uitzondering van vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten
bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt
zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen
binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren
en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo
passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. 

3. Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden
aaneengesloten gebieden aangewezen. 

3a. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de
landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een
school of instelling in België of in een van de bondsstaten
Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek
Duitsland.

4. De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid,
geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een
rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk,
waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen deelnemen, behoudens
deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten
van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van
geschillen.

5. Indien het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of
een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot
cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de
vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een
samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband,
wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van deelname aan het
samenwerkingsverband. 

6. Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:

a. het vaststellen van een ondersteuningsplan, 

b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en
ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, 

c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan
een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of
tot het speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een
school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of
ingeschreven, en

d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op
verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede
lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.

7. Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een
ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan
kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld
aan de door de school gewenste invulling van het
schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband
met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en
ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen.

8. Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:

a. de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin,
waaronder tevens zijn begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die
op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig
zijn,

b. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing
van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de
scholen, bedoeld in het tweede lid, mede bezien in het perspectief van
een meerjarenbegroting,

c. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale
scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen
voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, 

d. de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of
overplaatsing naar het basisonderwijs van leerlingen van scholen voor
speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie
de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40,
tiende lid, van de Wet op de expertisecentra betrekking heeft, is
verstreken,

e. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van
het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de
daarmee samenhangende bekostiging, 

f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de
ondersteuningsvoorzieningen en over de onafhankelijke
ondersteuningsmogelijkheden voor ouders,

g. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in de
artikelen 118, vierde lid, en 124, zich voordoen, waaronder de
vaststelling van de in artikel 124, eerste en tweede lid, bedoelde
peildatum, die is gelegen in de periode van 2 oktober tot en met 31 juli
daaropvolgend, 

h. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de
onderscheiden scholen is in de overdracht van de bekostiging voor
materiële instandhouding in een situatie als bedoeld in artikel 124,
zevende lid, of artikel 125, zesde lid,

i. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in artikel
125b zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in artikel 125b,
eerste lid, bedoelde peildatum, die is gelegen in de periode van 2
oktober tot en met 31 juli daaropvolgend, en

j. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de
onderscheiden scholen, bedoeld in het tweede lid, is in de overdracht
van de bekostiging personeelskosten in een situatie als bedoeld in
artikel 125b, derde lid.

9. Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een
concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft
plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende
gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het
samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op
het voortgezet onderwijs, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk
samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het overleg met
burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure,
vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders
van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor
het beslechten van geschillen. 

10. Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste
schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden
aan de inspectie.

11. Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk
geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van
leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs
in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. Bij algemene
maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking
tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.

12. Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie overeenkomstig
artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over
bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband
over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een
speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot
het speciaal onderwijs. 

13. Het samenwerkingsverband is bevoegd zonder toestemming van degene
die het betreft persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als
bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens te
verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is
voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b
tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in
de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd
gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aangemeld of
ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats
die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de
deskundigen, bedoeld in het elfde lid. Het samenwerkingsverband bewaart
de gegevens tot drie jaar na afloop van:

a. de beoordeling van de toelaatbaarheid van de leerling tot het
onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het
samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs,

b. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het
bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of
ingeschreven, of

c. de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of
ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die
toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de eerste
volzin te verwerken. 

14. Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring
als bedoeld in artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra
een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies
over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het
dertiende lid, afschrift aan de ouders.

15. Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen
en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan speciaal
onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd, kunnen een
landelijk samenwerkingsverband oprichten. Een landelijk
samenwerkingsverband omvat alle in Nederland gelegen en tot dezelfde
richting behorende scholen als bedoeld in de eerste volzin. Op een
landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met veertiende
lid, met uitzondering van het derde en vijfde lid, en het zestiende lid
van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft
met meer dan een richting bepaalt het bevoegd gezag eenmalig op basis
van welke richting de aansluiting bij het samenwerkingsverband
plaatsvindt.

16. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften
worden vastgesteld met betrekking tot de samenwerkingsverbanden.

L

Artikel 19 vervalt. 

M

Artikel 20 vervalt. 

N

Artikel 21 vervalt. 

O

Artikel 22 vervalt. 

P

Artikel 23 vervalt. 

Q

Artikel 24 vervalt. 

R

Artikel 25 vervalt. 

S

De artikelen 27 en 28 vervallen. 

T

Artikel 40, tweede tot en met zesde lid, wordt vervangen door: 

2. De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en
kan worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar
bereikt. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken
voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding
aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht. 

3. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat
extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders
verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps
van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra
ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de
beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en
bestrijden van onderwijsachterstanden. 

4. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft,
wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd
gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de
ondersteuningsbehoefte van de leerling en de
schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg
gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder
andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal
onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of
een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. 

5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing:

a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte
beschikbaar is, of

b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te
verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen
respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs
op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te
verklaren.

6. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling
zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de
aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet
binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de
ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn
waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn
ten hoogste 4 weken bedraagt. 

7. Indien de aanmelding een kind betreft dat niet is ingeschreven op een
andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en de beslissing over de
toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is
gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op
bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop het kind de
leeftijd heeft bereikt om te kunnen worden toegelaten tot de school,
tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de
leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een
definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt
geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te
behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de
leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop
de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de
aanmelding niet te behandelen. 

8. Een leerling wordt niet toegelaten tot een speciale school voor
basisonderwijs dan nadat het samenwerkingsverband waartoe de speciale
school voor basisonderwijs behoort de leerling toelaatbaar heeft
verklaard tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs
in het samenwerkingsverband. De beslissing over de toelaatbaarheid is
geen besluit als bedoeld in artikel 8:4 onder e van de Algemene wet
bestuursrecht.

9. De toelating van een leerling van een basisschool tot een speciale
school voor basisonderwijs van het samenwerkingsverband waaraan de
basisschool deelneemt wordt niet geweigerd op denominatieve gronden,
tenzij de ouders van de leerling weigeren te verklaren dat zij de
grondslag van het onderwijs van de school zullen respecteren.

10. Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de
betrokken groepsleraar. Definitieve verwijdering van een leerling vindt
niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat
een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere
school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een
school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling
voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

11. Indien tegen het besluit, bedoeld in het eerste lid, van het bevoegd
gezag van een openbare school bezwaar is gemaakt, besluit het bevoegd
gezag in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht
binnen 4 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het
indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

U

Artikel 40a komt te luiden: 

Artikel 40a. Ontwikkelingsperspectief

1. Voor een leerling die extra ondersteuning behoeft, stelt het bevoegd
gezag nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders
een ontwikkelingsperspectief vast. 

2. Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling
vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel
40, zevende lid, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes
weken na de definitieve plaatsing van de leerling vastgesteld. 

3. Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per
schooljaar met de ouders geëvalueerd.

4. Nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders kan
het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief bijstellen.

5. Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de
begeleiding, bedoeld in artikel 8, vierde lid. Indien bij de inrichting
van het onderwijs wordt afgeweken van één of meer onderdelen van het
onderwijsprogramma, wordt dat in het ontwikkelingsperspectief vermeld.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften over de
inhoud van het ontwikkelingsperspectief vastgesteld.

V

Na artikel 40b wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 40c. Schorsing 

1. Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een
periode van ten hoogste één week schorsen.

2. Het besluit tot schorsing wordt schriftelijk aan de ouders
bekendgemaakt.

3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een
periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in
kennis.

W

	Artikel 43 komt te luiden:

Artikel 43. Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering 

	1. Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een
landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, school als
bedoeld in de Wet op de expertisecentra en school als bedoeld in de Wet
op het voortgezet onderwijs is aangesloten.

	2. De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd
gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van:

	a. artikel 40, derde, vierde, vijfde en tiende lid, en

	b. artikel 40a, eerste en vierde lid.

	3. De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een
oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het
schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan. 

	4. Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de
ouders bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of
de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet
dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van
de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop
het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de
commissie het oordeel heeft uitgebracht. 

	5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met
betrekking tot de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de
wijze van benoeming en ontslag en de deskundigheid van de leden van de
commissie.  

X

Artikel 63 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid vervalt: , met dien verstande dat de beslissing
over de toelating van een leerling voor wie een leerlinggebonden budget
beschikbaar is uiterlijk drie maanden na ontvangst van het verzoek tot
toelating wordt genomen.

2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidend:

4. Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan beslissen een
aanmelding voor toelating niet te behandelen, indien de verstrekte
gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de
aanmelding of voor de voorbereiding van de toelatingsbeslissing, mits de
ouders de gelegenheid hebben gehad de aanmelding binnen een door het
bevoegd gezag gestelde termijn aan te vullen. Een beslissing om de
aanmelding niet te behandelen wordt aan de ouders bekendgemaakt binnen
vier weken nadat de aanmelding is aangevuld of nadat de daarvoor
gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De termijn voor het nemen van
de toelatingsbeslissing wordt opgeschort met ingang van de dag waarop
het bevoegd gezag krachtens de eerste volzin de ouders uitnodigt de
aanmelding aan te vullen, tot de dag waarop de aanmelding is aangevuld
of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. 

Y

Artikel 68 wordt gewijzigd als volgt: 

1. In het eerste lid vervalt in onderdeel d: waaronder begrepen de
bekostiging voor zorgvoorzieningen, bedoeld in artikel 120, vierde lid,
of artikel 132,.

2. In het eerste lid vervalt de laatste volzin.

3. Het zevende lid vervalt.

Z

Artikel 70a vervalt.

AA

Artikel 70b vervalt. 

BB

Artikel 113 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt in de derde volzin: en voor de basisscholen
van een samenwerkingsverband dat een instemming als bedoeld in artikel
18, zevende lid, heeft verkregen.

2. In het derde lid vervalt: , onverminderd artikel 118,.

CC

Artikel 115, tweede en derde lid, vervalt, alsmede de aanduiding "1."
voor het eerste lid.

DD

Artikel 118 wordt vervangen door:

Artikel 118. Bekostiging samenwerkingsverband materiële instandhouding

1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor
materiële instandhouding die samenhangt met de inrichting van de
ondersteuningsstructuur. 

2. De in het eerste lid bedoelde bekostiging is afhankelijk van het
aantal leerlingen op de vestigingen van de basisscholen in het
samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar
waarover de bekostiging plaatsvindt.

3. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks
vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze ministeriële regeling
wordt tezamen met de ministeriële regelingen, bedoeld in artikel 113,
zevende lid, binnen 4 weken na de vaststelling bekendgemaakt in de
Staatscourant, onder gelijktijdige overlegging aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal. Artikel 113, zevende lid, tweede volzin, is van
overeenkomstige toepassing.

4. Indien op 1 oktober het aantal leerlingen van de gezamenlijke
speciale scholen voor basisonderwijs in een samenwerkingsverband meer
bedraagt dan 2% van het aantal leerlingen op de vestigingen van de
scholen in het samenwerkingsverband, draagt het samenwerkingsverband
voor elke leerling van een speciale school voor basisonderwijs boven
voornoemde 2% het in artikel 115 bedoelde bedrag over aan de speciale
school voor basisonderwijs.

5. In het ondersteuningsplan wordt vastgelegd welk deel van de
bekostiging voor de materiële instandhouding die samenhangt met de
inrichting van de ondersteuningsstructuur voor zover na toepassing van
het vierde lid en artikel 118a die bekostiging nog resteert, op welke
basisschool in het samenwerkingsverband wordt ingezet. 

6. Bij de berekening op grond van het vierde lid wordt 2% van het aantal
leerlingen op de vestigingen van de scholen in het samenwerkingsverband
rekenkundig afgerond op een geheel getal.

7. De overdracht op grond van het vierde lid door het
samenwerkingsverband heeft betrekking op het kalenderjaar dat volgt op
de in het vierde lid bedoelde teldatum en vindt ten hoogste plaats voor
de aan het samenwerkingsverband op grond van het eerste lid toegekende
bekostiging van de materiële instandhouding die samenhangt met de
ondersteuningsstructuur. 

8. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging voor materiële
instandhouding toegekend in aanvulling op de in het eerste lid bedoelde
bekostiging.

9. De in het achtste lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij
ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor het
aantal leerlingen op de vestigingen van de scholen in het
samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar
waarover de bekostiging plaatsvindt.

10. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het
jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school
voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra,
voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs wordt
een bedrag in mindering gebracht op de in het achtste lid bedoelde
bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van
artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar
heeft verklaard tot het speciaal onderwijs. Het in de eerste volzin
bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring
opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met
één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden
vastgesteld. 

11. Het tiende lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen
opgenomen in residentiële instellingen aan wie op 1 oktober van het
jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt
onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als
bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra,
met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende
lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:

a. het samenwerkingsverband waartoe de school of school voor speciaal
onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot
cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waar de
leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële
instelling was ingeschreven, behoort, of 

b. het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig
is, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de
residentiële instelling niet was ingeschreven op een school of school
voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

EE

Artikel 118a wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt “het bestuur van de centrale dienst dan
wel het bevoegd gezag van alle scholen in een samenwerkingsverband”
vervangen door: het samenwerkingsverband.

2. In de tweede volzin wordt “het bestuur van de centrale dienst dan
wel op grond van artikel 118, tweede lid, aan het bevoegd gezag”
vervangen door “het samenwerkingsverband” en wordt “artikel 118,
vijfde lid” vervangen door: artikel 118, vierde lid.

FF

Na artikel 118a wordt ingevoegd artikel 118b, luidend:

Artikel 118b. Vermindering bekostiging materiële instandhouding bij
uitputting bekostiging materiële instandhouding samenwerkingsverband

Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 118, tiende lid,
eerste volzin, en elfde lid, de bekostiging voor materiële
instandhouding van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 118,
achtste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging
wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de
materiële bekostiging van alle scholen en scholen voor speciaal
onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot
cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één
of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het
samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt
per school dan wel school voor speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de
Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde
speciaal onderwijs bepaald op basis van het leerlingenaantal van de
desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.

FF1

	

In artikel 120, vierde lid, wordt "zorgvoorzieningen" vervangen door:
ondersteuningsvoorzieningen.

GG

Artikel 124 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste, tweede en derde lid wordt “artikel 20, eerste lid
onder d” vervangen door: artikel 18a, achtste lid, onderdeel g.

2. In het eerste lid wordt “het bevoegd gezag van alle scholen in het
verband dan wel, indien verschillende bevoegde gezagsorganen samenwerken
in het verband, het bestuur van de centrale dienst” vervangen door:
het samenwerkingsverband.

3. In het tweede lid wordt “van het aantal leerlingen van het
samenwerkingsverband” vervangen door “van het aantal leerlingen op
de vestigingen van de scholen in het samenwerkingsverband” en wordt
“het bevoegd gezag van alle scholen in het verband dan wel, indien
verschillende bevoegde gezagsorganen samenwerken in het verband, het
bestuur van de centrale dienst” vervangen door: het
samenwerkingsverband.

4. Het vierde en zesde lid vervallen. 

5. In het zevende lid wordt “artikel 20, eerste lid onder e, in het
reglement” vervangen door: artikel 18a, achtste lid, onderdeel h, in
het ondersteuningsplan”.

6. In het zevende lid wordt “het bestuur van de centrale dienst van
het verband” vervangen door: het samenwerkingsverband.

HH

Artikel 125 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “Het bevoegd gezag van alle scholen in het
verband dan wel, indien verschillende bevoegde gezagsorganen samenwerken
in het verband, het bestuur van de centrale dienst” vervangen door:
Het samenwerkingsverband.

2. In onderdeel c van het eerste lid, wordt “de permanente commissie
leerlingenzorg van het desbetreffende samenwerkingsverband” vervangen
door: het samenwerkingsverband. 

3. In het zesde lid wordt "Artikel 124, zesde en zevende lid" vervangen
door: Artikel 124, zevende lid.

HH1

Het opschrift van Afdeling 7 wordt vervangen door:

Afdeling 7. Personeelsbekostiging samenwerkingsverbanden

II

Na artikel 125 worden twee artikelen ingevoegd, luidend:

Artikel 125a. Vermindering bekostiging personeelskosten bij uitputting
personeelsbekostiging samenwerkingsverband

Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 132, vierde lid,
eerste volzin, en vijfde lid, de personeelsbekostiging van het
samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 132, tweede lid, overschrijdt,
wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze
minister in mindering gebracht op de personele bekostiging van alle
scholen en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de
expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het
gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt
gebracht wordt per school dan wel school voor speciaal onderwijs of
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4,
bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het
daaraan verzorgde speciaal onderwijs, bepaald op basis van het
leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het
samenwerkingsverband.

Artikel 125b. Overdracht van bekostiging personeelskosten aan scholen
voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs

1. Indien op de overeenkomstig artikel 18a, achtste lid, onderdeel i,
vastgestelde peildatum het aantal leerlingen dat door het
samenwerkingsverband toelaatbaar is verklaard tot het speciaal onderwijs
en is ingeschreven op scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de
Wet op de expertisecentra meer bedraagt dan op 1 oktober daaraan
voorafgaand, draagt het samenwerkingsverband voor het verschil per
leerling een bedrag over aan de school waar de leerling is ingeschreven.
Het in de eerste volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de
toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de
leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij
ministeriële regeling worden vastgesteld.

2. De overdracht op grond van het eerste lid heeft betrekking op het
schooljaar dat volgt op de in het eerste lid bedoelde peildatum.

3. Indien de in artikel 132, tweede lid, bedoelde bekostiging niet
voldoende is om daaruit de verplichtingen, bedoeld in dit artikel na te
komen, dragen alle scholen en scholen voor speciaal onderwijs en
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4,
bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer
vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband, de
de ontbrekende bekostiging over aan het samenwerkingsverband. Het
aandeel van de onderscheiden scholen en scholen voor speciaal onderwijs
en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in de eerste
volzin, wordt bepaald overeenkomstig de regeling die daarvoor op grond
van artikel 18a, achtste lid, onderdeel j, in het ondersteuningsplan van
het samenwerkingsverband is opgenomen. 

JJ

Artikel 132 komt te luiden:

Artikel 132. Grondslag bekostiging personeel samenwerkingsverband

1. Aan het samenwerkingsverband wordt personeelsbekostiging toegekend
voor ondersteuningsvoorzieningen. De grondslag voor de berekening van de
personeelsbekostiging voor ondersteuningsvoorzieningen is een bij
ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling van de
vestigingen van basisscholen in het samenwerkingsverband.

2. Aan het samenwerkingsverband wordt personeelsbekostiging toegekend in
aanvulling op de in het eerste lid bedoelde bekostiging.

3. De in het tweede lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij
ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor het
aantal leerlingen op vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband
op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de
bekostiging plaatsvindt.

4. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het
jaar waarover de bekostiging plaatsvindt was ingeschreven op een school
voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra,
wordt een bedrag in mindering gebracht op de in het tweede lid bedoelde
bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van
artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar
heeft verklaard tot het speciaal onderwijs. Het in de eerste volzin
bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring
opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met
één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden
vastgesteld. 

5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen
opgenomen in residentiële instellingen aan wie op 1 oktober van het
jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt
onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als
bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra,
met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende
lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:

a. het samenwerkingsverband waartoe de school of school voor speciaal
onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot
cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waar de
leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële
instelling was ingeschreven, behoort, of 

b. het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig
is, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de
residentiële instelling niet was ingeschreven op een school of school
voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

6. De bedragen, bedoeld in het eerste en derde lid, zijn de uitkomst van
een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen hoeveelheid
formatie per leerling, vermenigvuldigd met een bedrag. Bij de
vaststelling van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder
geval rekening gehouden met de ontwikkeling van de genormeerde
gemiddelde personeelslast van de leraren van speciale scholen voor
basisonderwijs. Bij de bedragen, bedoeld in het derde lid, wordt in
ieder geval rekening gehouden met de ontwikkeling van de genormeerde
gemiddelde personeelslast van de leraren van de scholen voor speciaal
onderwijs, de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en de scholen
voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. 

KK

Artikel 134 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het opschrift wordt na “bevoegd gezag” ingevoegd: ,
samenwerkingsverband.

2. Een negende lid wordt toegevoegd, luidend:

9. Het Rijk verstrekt jaarlijks aan het samenwerkingsverband bekostiging
ten behoeve van de materiële instandhouding. 

LL

Artikel 137 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “120, 121 en 132, tweede lid,” vervangen
door: 120 en 121. 

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Het Rijk verstrekt jaarlijks aan het samenwerkingsverband een bedrag
ten behoeve van de personeelskosten.

3. In het vijfde lid wordt “het bestuur van de centrale dienst”
vervangen door: het samenwerkingsverband.

MM

Artikel 148 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt: met inachtneming van het zorgplan. 

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na “centrale dienst”
ingevoegd: , een samenwerkingsverband. 

3. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt: dan wel een regionaal
expertisecentrum.

4. Toegevoegd wordt een vijfde lid, luidend:

5. Het samenwerkingsverband wendt het totaal van de in de artikelen 118
en 132 bedoelde bedragen voor de kosten voor de materiële
instandhouding en de personeelskosten uitsluitend aan voor kosten voor
materiële instandhouding en personeelskosten van het
samenwerkingsverband voor ondersteuningsvoorzieningen. 

NN

Artikel 163b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt na “rechtspersoon die de school
in stand houdt” telkens ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband.

2. In het vierde lid wordt na “bevoegd gezag” ingevoegd: dan wel het
samenwerkingsverband.

3. In het vijfde lid wordt na “rechtspersoon” ingevoegd: dan wel het
samenwerkingsverband.

OO

Na artikel 163b wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 163c. Taakverwaarlozing samenwerkingsverband

1. Indien naar het oordeel van Onze minister het samenwerkingsverband
zijn taak ernstig verwaarloost, kan tot een bij koninklijk besluit te
bepalen datum Onze minister de noodzakelijke voorzieningen treffen. 

2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet
eerder getroffen dan nadat het samenwerkingsverband in de gelegenheid is
gesteld om binnen een door Onze minister te stellen termijn alsnog zijn
taak naar behoren uit te voeren.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien
de bevoegde gezagsorganen, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, niet of
niet tijdig voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in genoemd artikel.

PP

Artikel 164 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “het bevoegd gezag van een school”
ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband.

2. In het tweede lid wordt na “het personeel van een school”
ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband of het personeel van een
samenwerkingsverband.

QQ 

Aan artikel 164a wordt een lid toegevoegd, luidend:

4. Het eerste tot en met het derde lid is van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van de kwaliteit van de uitoefening van de taken van het
samenwerkingsverband en de kwaliteit van het bestuur van het
samenwerkingsverband. 

RR

In artikel 171, eerste lid, artikel 172, eerste en derde lid, artikel
173, eerste lid, en artikel 175, tweede lid, wordt na “Het bevoegd
gezag” telkens ingevoegd: onderscheidenlijk het samenwerkingsverband.

SS

Artikel 178a, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel j vervalt.

2. In onderdeel k wordt na "visueel gehandicapte leerling" ingevoegd:
dan wel auditief of communicatief gehandicapte leerling.

TT

Artikel 183 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en tweede lid wordt “het bestuur van een centrale
dienst voor zover het betreft personeel dat is benoemd op bekostiging
voor zorgvoorzieningen als bedoeld in artikel 120, vierde lid, of
artikel 132” telkens vervangen door: het samenwerkingsverband. 

2. In het derde lid, eerste, tweede en vierde volzin, vervalt telkens:
onderscheidenlijk het bestuur van de centrale dienst.

UU

In artikel 183a, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid wordt “het
bestuur van de centrale dienst” telkens vervangen door: het
samenwerkingsverband.

VV

Artikel 184 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en tweede en het vierde lid, eerste volzin, wordt na
“centrale dienst” telkens ingevoegd: onderscheidenlijk het
samenwerkingsverband.

2. In het zevende lid wordt “het bevoegd gezag onderscheidenlijk het
bestuur van de centrale dienst” vervangen door: het bevoegd gezag, het
bestuur van de centrale dienst onderscheidenlijk het
samenwerkingsverband.

WW

In artikel 184a, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid wordt “het
bevoegd gezag van de school dan wel het bestuur van de centrale
dienst” vervangen door: het bevoegd gezag van de school, het bestuur
van de centrale dienst dan wel het samenwerkingsverband.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET OP DE EXPERTISECENTRA

De Wet op de expertisecentra wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de begripsomschrijving van “school” vervalt “a, b, c,” en
wordt “artikel 8, eerste lid tweede volzin” vervangen door: artikel
8, eerste lid, tweede of derde volzin.

2. In de begripsomschrijving van “instelling” wordt voor de
puntkomma ingevoegd: , en instelling, als bedoeld in artikel 8, eerste
lid, derde volzin.

3. De begripsomschrijving van “commissie voor de indicatiestelling”
vervalt.

4. Onder vervanging van de slotpunt door een puntkomma wordt een nieuwe
begripsomschrijving toegevoegd, luidend:

schoolondersteuningsprofiel: een beschrijving van de voorzieningen die
zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven. 

B

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt: 

1. De eerste volzin van het eerste lid komt te luiden: De regeling houdt
rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet
erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling
passend is, met dien verstande dat voor leerlingen die voortgezet
speciaal onderwijs volgen geldt dat zij slechts aanspraak op bekostiging
van vervoerskosten kunnen maken indien zij wegens hun handicap op ander
vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun
handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

2. In het vijfde lid vervallen de tweede en derde volzin.

C

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, eerste volzin, vervalt: a tot en met c en.

2. Aan het eerste lid worden een derde en vierde volzin toegevoegd,
luidend: 

Het onderwijs, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdelen a, b en c, en
het onderwijs aan meervoudig gehandicapte leerlingen die naast een
handicap als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdelen a, b en c, een
handicap hebben als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel f en h
tot en met m, wordt gegeven in instellingen voor speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs aan auditief of communicatief gehandicapte kinderen.
In verband met de spreiding van de instellingen kan het onderwijs door
de instelling worden aangeboden op een of meer andere locaties dan die
van de hoofdvestiging.

D

Artikel 8a vervalt. 

E

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding "1." geplaatst en het eerste lid,
onderdeel a, wordt vervangen door:

a.	 1˚. het geven van speciaal onderwijs of voortgezet speciaal
onderwijs aan kinderen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel
d, of aan meervoudig gehandicapte kinderen als bedoeld in artikel 8,
eerste lid, tweede volzin; dan wel

2˚. het geven van speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs
aan kinderen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, de onderdelen a, b en
c, of aan meervoudig gehandicapte kinderen als bedoeld in artikel 8,
eerste lid, derde volzin;.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na "van een leerling"
ingevoegd: die is ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op
het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs of een
instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.

3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na “schoolloopbaan”
ingevoegd: van auditief of communicatief gehandicapte leerlingen dan
wel.

4. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidend:

2. Met ingang van een bij ministeriële regeling te bepalen datum heeft
een instelling voor auditief en communicatief gehandicapte kinderen
tevens tot taak een leerling die is ingeschreven op een school als
bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet
onderwijs of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en
beroepsonderwijs te ondersteunen door een tolk.

F

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. Na de eerste volzin van het eerste lid wordt ingevoegd:

Zo nodig treedt het bevoegd gezag daarbij in overleg met:

a. een stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg, 

b. een instantie die jeugdgezondheidszorg uitvoert als bedoeld in
artikel 5 van de Wet publieke gezondheid, 

c. een instantie die maatschappelijke ondersteuning biedt als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder g, 2°, van de Wet maatschappelijke
ondersteuning, 

d. een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of 

e. een zorgaanbieder die geneeskundige geestelijke gezondheidszorg
levert welke behoort tot de prestaties omschreven bij of krachtens de
Zorgverzekeringswet.

2. In de derde volzin (nieuw) van het eerste lid wordt "Het" vervangen
door: Het onderwijs.

3. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidend:

2. Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een
schoolondersteuningsprofiel vast.

4. Het tweede tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en
met zevende lid.

G

In artikel 21, tweede lid, komt de tweede volzin te luiden:

Daarbij wordt tevens het schoolondersteuningsprofiel betrokken.

H

In artikel 22, eerste lid, onderdeel g, wordt “het regionaal
expertisecentrum” vervangen door: het samenwerkingsverband en in
voorkomend geval de samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 1 van
de Wet op het primair onderwijs of artikel 1 van de Wet op het
voortgezet onderwijs.

I

Artikel 28a komt te luiden:

Artikel 28a. Samenwerkingsverbanden

1. Het bevoegd gezag van een of meer scholen voor speciaal onderwijs of
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4,
bedoeld in artikel 2, vierde lid, is voor elke vestiging van die school
of scholen voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd,
aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a,
tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs of bij een landelijk
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van die
wet. Artikel 18a, vierde lid, en artikel 163c, derde lid, van die wet
zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Het bevoegd gezag van een of meer scholen voor voortgezet speciaal
onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot
cluster 3 en 4, bedoeld in artikel 2, vierde lid, is voor elke vestiging
van die school of scholen voor zover daaraan voortgezet speciaal
onderwijs wordt verzorgd, aangesloten bij een samenwerkingsverband als
bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in
artikel 17a, zestiende lid, van die wet. Artikel 17a, vierde lid, en
artikel 103h, derde lid, van die wet zijn van overeenkomstige
toepassing.

3. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan het bevoegd gezag
deelnemen aan een samenwerkingsverband op grond van artikel 18a, vijfde
lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 17a, vijfde lid, van
de Wet op het voortgezet onderwijs. 

J

Artikel 28b vervalt.

K

Artikel 28c vervalt.

L

Artikel 28d vervalt.

M

Artikel 28f vervalt.

N

In artikel 28g vervalt het derde lid.

O

In artikel 28h vervalt het derde lid.

P

In artikel 28i vervalt het vierde lid. 

Q

In artikel 39, eerste lid, wordt “Indien een kind toelaatbaar is
verklaard tot een van de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 2, tweede
lid onder a of b” vervangen door: Indien het betreft een kind als
bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a of b.

R

Artikel 40 wordt gewijzigd als volgt: 

1. In het eerste lid vervalt: met inachtneming van het tweede tot en met
het achtste lid en artikel 40b, 41 en 42, 42a. 

2. Het derde tot en met elfde lid wordt vervangen door:

3. De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en
kan worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar
bereikt. Indien het betreft een kind als bedoeld in artikel 2, tweede
lid onder a of b, kan de aanmelding worden gedaan vanaf de dag waarop
het kind de leeftijd van 2 jaar bereikt. De ouders doen de aanmelding zo
mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt
gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen
eveneens om toelating is verzocht.

4. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat
extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders
verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps
van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra
ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de
beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en
bestrijden van onderwijsachterstanden.

5. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft,
wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd
gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de
ondersteuningsbehoefte van de leerling en de
schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg
gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder
andere school kan ook worden verstaan een basisschool, een speciale
school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een
instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969.

6. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing:

a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte
beschikbaar is, of

b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te
verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen
respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs
op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te
verklaren.

7. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling
zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de
aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet
binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de
ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn
waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn
ten hoogste 4 weken bedraagt. 

8. Indien de aanmelding voor een school voor speciaal onderwijs, een
school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling
voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, een kind
betreft dat niet is ingeschreven op een andere zodanige school of
instelling of op een school als bedoeld in de Wet op het primair
onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag
waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het
kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet
eerder dan de datum waarop het kind de leeftijd heeft bereikt om te
kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school
en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt
de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de
toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt
genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing
beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die
volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing
wordt genomen de aanmelding niet te behandelen. 

9. Indien de aanmelding voor een school voor voortgezet speciaal
onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of
een instelling voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet
speciaal onderwijs, een leerling betreft die niet is ingeschreven op een
andere zodanige school of instelling of op een school als bedoeld in de
Wet op het voortgezet onderwijs, en de beslissing over de toelating is
10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet
genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10
weken, doch niet eerder dan de datum waarop de leerling voldoet aan de
voorwaarden om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk
geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling
wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een
definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt
geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te
behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de
leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop
de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de
aanmelding niet te behandelen. 

10. Een leerling wordt niet toegelaten tot een school voor speciaal
onderwijs of tot een school voor speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs,
behorend tot cluster 3 of cluster 4, dan nadat de leerling toelaatbaar
is verklaard tot het speciaal onderwijs.

11. De beslissing over toelaatbaarheid, bedoeld in het tiende lid, wordt
genomen: 

a. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was
ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair
onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4: door het
samenwerkingsverband waartoe die school behoort;

b. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was
ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair
onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling
was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school
als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die behoort tot een
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet
op het primair onderwijs: 

1. door het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling
woonachtig is, indien de leerling woonachtig is in Nederland;

2. door het samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een
instelling, waarvoor toelating wordt verzocht behoort, indien de
leerling buiten Nederland woonachtig is;

c. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was
ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair
onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling
was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school
als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die behoort tot een
landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende
lid, van de Wet op het primair onderwijs: door het landelijk
samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, of
de school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, waar de leerling
was aangemeld behoort.

12. Een leerling wordt niet toegelaten tot een school voor voortgezet
speciaal onderwijs of tot een school voor speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet
speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, dan nadat de
leerling toelaatbaar is verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs.

13. De beslissing over de toelaatbaarheid, bedoeld in het twaalfde lid,
wordt genomen 

a. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was
ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet
onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal
en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4: door het
samenwerkingsverband waartoe die school behoort;

b. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was
ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet
onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling
was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school,
bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, die behoort tot een
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet
op het voortgezet onderwijs: 

1. door het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling
woonachtig is, indien de leerling woonachtig is in Nederland;

2. door het samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een
instelling, waarvoor toelating wordt verzocht behoort, indien de
leerling buiten Nederland woonachtig is:

c. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was
ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet
onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal
en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de
leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of
een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, die
behoort tot een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel
17a, zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs: door het
landelijk samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een
instelling, of de school, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs,
waar de leerling was aangemeld behoort.

14. De beslissing over de toelaatbaarheid, bedoeld in het tiende en
twaalfde lid, is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4 onder e van de
Algemene wet bestuursrecht. Indien de leerling onmiddellijk voorafgaand
aan de toelating was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal
onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot
cluster 3 en 4 op grond van een toelaatbaarheidsverklaring waarvan de
periode, bedoeld in het vijftiende lid, bij de toelating nog niet is
verstreken, is geen nieuwe toelaatbaarheidsverklaring vereist.

15. De toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in het tiende
onderscheidenlijk twaalfde lid, heeft betrekking op een periode van
één of meer schooljaren. Indien de toelaatbaarheidsverklaring in de
loop van een schooljaar wordt gegeven, wordt de periode tot de eerste
dag van het eerstvolgende schooljaar toegevoegd aan de in de eerste
volzin bedoelde periode. In het laatste schooljaar waarop de
toelaatbaarheidsverklaring betrekking heeft, draagt het bevoegd gezag
van de school er zorg voor dat terugplaatsing of overplaatsing van de
leerling naar het basisonderwijs of voortgezet onderwijs plaatsvindt,
tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat voortgezet verblijf van de
leerling in het speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs
noodzakelijk is en het samenwerkingsverband, bedoeld in het tiende
onderscheidenlijk twaalfde lid, een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring
heeft verstrekt. 

16. Een leerling die is geplaatst in een inrichting, accommodatie of
residentiële instelling en die wordt toegelaten op basis van de
bekostiging, bedoeld in artikel 117, zesde of zevende lid, wordt door
die plaatsing en voor de duur daarvan aangemerkt als een leerling die
toelaatbaar is verklaard tot de school voor speciaal onderwijs,
voortgezet speciaal onderwijs of tot de school voor speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, die
aan die inrichting of accommodatie is verbonden dan wel waarmee die
residentiële instelling een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten.
Indien een leerling is toegelaten tot een school die is verbonden aan
een instelling als bedoeld in artikel 71c, eerste lid, maakt die school
afspraken met het samenwerkingsverband waartoe de leerling behoorde
direct voorafgaand aan de toelating tot de school, over de terugkeer van
de leerling.

17. De toelating van een leerling mag niet geweigerd worden op
denominatieve gronden, tenzij de ouders van de leerling weigeren te
verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs van de school zullen
respecteren dan wel onderschrijven. 

18. Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de
betrokken leraar of leraren. Definitieve verwijdering van een leerling
waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan
nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een basisschool,
een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal
onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,
een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een instelling, een
school voor voortgezet onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in
artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe
te laten. Indien het betreft een leerling van een instelling behorend
tot cluster 1 of 2 kan, in afwijking van de vorige volzin, tot
definitieve verwijdering worden overgegaan indien aantoonbaar gedurende
8 weken zonder succes is gezocht naar een zodanige school of instelling
waarnaar kan worden verwezen. Indien het betreft een leerling van een
school als bedoeld in artikel 71c, eerste lid, wordt in afwijking van de
tweede volzin, tot definitieve verwijdering overgegaan indien de
leerling niet langer is opgenomen in de inrichting of accommodatie,
bedoeld in genoemde bepaling. 

19. Indien na de toelating tot de school blijkt dat deze op welke grond
dan ook niet in overeenstemming met het tweede lid heeft plaatsgevonden,
wordt de leerling onmiddellijk verwijderd. 

20. Indien tegen een besluit van het bevoegd gezag van een openbare
school ingevolge het eerste, tweede, vijfde, zevende, achtste, negende,
tiende, twaalfde, zeventiende, achttiende of negentiende lid, bezwaar is
gemaakt, besluit het bevoegd gezag in afwijking van artikel 7:10 van de
Algemene wet bestuursrecht binnen 4 weken gerekend vanaf de dag na die
waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is
verstreken. 

21. Het bevoegd gezag van een openbare school besluit niet op het
bezwaarschrift, dan na overleg met de inspecteur en desgewenst met
andere deskundigen, tenzij het bezwaarschrift is gericht tegen een
besluit ingevolge het tweede of negentiende lid. 

22. Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing op de toelating
van een leerling tot een instelling. 

S

Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 40a. Schorsing

1. Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een
periode van ten hoogste één week schorsen.

2. Het besluit tot schorsing wordt schriftelijk aan de ouders dan wel,
indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, aan de leerling
bekendgemaakt.

3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een
periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in
kennis.

T

Artikel 40b komt te luiden:

Artikel 40b. Commissie voor de begeleiding

1. Het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, of de
bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen, niet zijnde
instellingen, stelt onderscheidenlijk stellen een commissie voor de
begeleiding in, die zodanig is samengesteld dat zij adequaat kan
adviseren vanuit zowel onderwijskundig als pedagogisch, psychologisch en
medisch oogpunt, rekening houdend met de handicap van de leerling.

2. De commissie voor de begeleiding heeft tot taak:

a. te adviseren over het vaststellen en bijstellen van het
ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 41a, eerste en vierde lid,

b. het ten minste één keer per jaar evalueren van het
ontwikkelingsperspectief en hiervan verslag te doen aan het bevoegd
gezag, 

c. te adviseren over terugplaatsing of overplaatsing van de leerling
naar het basisonderwijs of het voortgezet onderwijs, en

d. het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het
primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs,
te adviseren over de begeleiding van leerlingen op scholen als bedoeld
in die wetten. 

U

Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid, onderdeel a en onderdeel b komen te luiden:

a. te beoordelen of een kind gezien zijn handicap voor het onderwijs op
de instelling in aanmerking komt, dan wel in aanmerking komt voor
begeleiding door de instelling indien het kind is of wordt ingeschreven
op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet
op het voortgezet onderwijs, met dien verstande dat het oordeel van de
commissie betrekking heeft op een door haar te bepalen periode, 

b. voor afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a, te beoordelen of
het kind nog in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling dan
wel de begeleiding en indien het kind daarvoor in aanmerking komt voor
welke periode,.

2. Onder verlettering van onderdeel c van het tweede lid tot onderdeel
d, wordt na onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidend:

c. te adviseren over het vaststellen en bijstellen van het
ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 41a, eerste en vierde lid,
dan wel te adviseren over de inhoud van de begeleiding,. 

3. In het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het einde
van onderdeel d (nieuw) door “, en” na onderdeel d (nieuw) een
onderdeel ingevoegd, luidend:

e. het ten minste één keer per jaar evalueren van het
ontwikkelingsperspectief dan wel de begeleiding en hiervan verslag te
doen aan het bevoegd gezag. 

4. In het tweede lid wordt “De commissie wordt geleid door de
directeur van de instelling waarvoor toelating werd verzocht”
vervangen door “De commissie wordt geleid door een vertegenwoordiger
van de instelling waarvoor toelating wordt verzocht of waarvan
begeleiding wordt gevraagd” en wordt “naast de directeur van de
instelling” vervangen door: naast de vertegenwoordiger van de
instelling.

5. In het vierde lid, eerste volzin, wordt na “Geen kind wordt tot een
instelling toegelaten” ingevoegd: of begeleid door een instelling.

6. In het zevende lid wordt “De directeur” vervangen door: De
vertegenwoordiger van de instelling, bedoeld in het tweede lid,.

7. In het achtste lid wordt na “het verblijf van de betrokken leerling
op de instelling” ingevoegd: dan wel de begeleiding van de betrokken
leerling door de instelling.

8. In het negende lid wordt na “na het tijdstip waarop de leerling de
instelling heeft verlaten” ingevoegd: dan wel de begeleiding van de
leerling door de instelling is beëindigd.

V

Artikel 41a komt te luiden: 

Artikel 41a. Ontwikkelingsperspectief

1. Voor een leerling voor wie speciaal onderwijs dan wel voortgezet
speciaal onderwijs wordt verzorgd, stelt het betreffende bevoegd gezag
een ontwikkelingsperspectief vast na advies van de commissie voor de
begeleiding dan wel de commissie van onderzoek en nadat op
overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders dan wel, indien
de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, met de leerling. 

2. Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling
vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel
40, achtste of negende lid, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk
binnen zes weken na de definitieve plaatsing van de leerling
vastgesteld.

3. Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per
schooljaar met de ouders, dan wel, indien de leerling meerderjarig en
handelingsbekwaam is, met de leerling, geëvalueerd.

4. Na advies van de commissie voor de begeleiding dan wel de commissie
van onderzoek en nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met
de ouders, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam
is, met de leerling, kan het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief
bijstellen.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften over de
inhoud van het ontwikkelingsperspectief vastgesteld.

Va

	Na artikel 43 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 44. Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering 

	1. Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een
landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, school als
bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en school als bedoeld in de
Wet op het voortgezet onderwijs is aangesloten.

	2. De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd
gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van:

	a. artikel 40, vierde, vijfde, zesde en achttiende lid, en

	b. artikel 41a, eerste en vierde lid.

	3. De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een
oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het
schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan. 

	4. Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de
ouders bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of
de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet
dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van
de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop
het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de
commissie het oordeel heeft uitgebracht. 

	5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met
betrekking tot de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de
wijze van benoeming en ontslag en de deskundigheid van de leden van de
commissie.  

W

Aan artikel 61 wordt een lid toegevoegd, luidend:

5. Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan beslissen een
aanmelding voor toelating niet te behandelen, indien de verstrekte
gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de
aanmelding of voor de voorbereiding van de toelatingsbeslissing, mits de
ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is,
de leerling, de gelegenheid hebben gehad de aanmelding binnen een door
het bevoegd gezag gestelde termijn aan te vullen. Een beslissing om de
aanmelding niet te behandelen wordt aan de ouders dan wel de leerling
bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanmelding is aangevuld of
nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De termijn
voor het nemen van de toelatingsbeslissing wordt opgeschort met ingang
van de dag waarop het bevoegd gezag krachtens de eerste volzin de ouders
dan wel de leerling uitnodigt de aanmelding aan te vullen, tot de dag
waarop de aanmelding is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn
ongebruikt is verstreken.

X

Artikel 69 wordt gewijzigd als volgt: 

1. In het eerste lid vervalt in onderdeel d: waaronder begrepen de
bekostiging voor zorgvoorzieningen, bedoeld in artikel 120, vierde lid,
of artikel 132, van de Wet op het primair onderwijs,.

2. In het eerste lid vervalt de laatste volzin.

Y

Artikel 71a vervalt. 

Z

Artikel 71b vervalt. 

AA

Artikel 71c wordt vervangen door:

Artikel 71c. Bekostiging leerlingen gesloten instellingen en
residentiële instellingen

1. Het bevoegd gezag dat op zijn school, niet zijnde een instelling,
onderwijs verzorgt aan leerlingen die zijn opgenomen in inrichtingen als
bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen en accommodaties als bedoeld in artikel 29k, eerste
lid, van de Wet op de jeugdzorg, wordt in aanmerking gebracht voor
bekostiging op grond van artikel 112 en artikel 117, zesde lid, indien
het bevoegd gezag met die inrichting of accommodatie een
samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. 

2. Het bevoegd gezag dat op zijn school niet zijnde een instelling,
onderwijs verzorgt aan leerlingen van een residentiële instelling wordt
in aanmerking gebracht voor bekostiging op grond van artikel 112 en
artikel 117, zevende lid, indien het bevoegd gezag met die residentiële
instelling een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. Onder een
residentiële instelling als bedoeld in de eerste volzin wordt verstaan
een instelling voor gehandicaptenzorg, jeugdhulpverlening of
jeugdgezondheidszorg niet zijnde een inrichting of accommodatie, bedoeld
in het eerste lid, waarbij behandeling of opvang en onderwijs vanuit
één plan noodzakelijk is vanwege de aard of de duur van de behandeling
of opvang. 

3. Het bevoegd gezag doet Onze minister binnen een maand na de
totstandkoming van de overeenkomst dan wel de beëindiging ervan een
afschrift toekomen van de overeenkomst dan wel deelt de datum waarop de
overeenkomst is beëindigd mee.

BB

Artikel 73a vervalt.

CC

Artikel 76a komt te luiden:

Artikel 76a. Nevenvestiging school

1. Indien een bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling,
wenst over te gaan tot het inrichten van een nevenvestiging en het
daarover overeenstemming heeft bereikt met het samenwerkingsverband en
de gemeente waar die nevenvestiging zal worden gevestigd, dient het
bevoegd gezag voor 1 februari een daarop betrekking hebbend verzoek met
de gegevens waaruit de bedoelde overeenstemming blijkt, in bij Onze
minister.

2. Onze minister beslist voor 1 april daaropvolgend. Indien Onze
minister de inrichting van een nevenvestiging goedkeurt, vangt de
bekostiging van die nevenvestiging aan op 1 augustus volgend op de
goedkeuring. Voor de bekostiging wordt de nevenvestiging aangemerkt als
deel van de school die de nevenvestiging in stand houdt. 

DD

In artikel 76b, tweede lid, wordt “1 december” vervangen door: 1
april.

EE

In artikel 89, tweede lid, wordt na "artikel X van de Wet van 31 mei
1995 (Stb. 319)” ingevoegd: en artikel XXIV van de Wet van …. tot
wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van
de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in
het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,
voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. …).

FF

In artikel 111, eerste lid, vervalt: , niet zijnde instellingen,. 

GG

Artikel 114 wordt vervangen door:

Artikel 114. Extra bekostiging instellingen

De instellingen ontvangen in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in
artikel 111, jaarlijks een bij ministeriële regeling vast te stellen
bekostiging in verband met de visuele handicap van de leerlingen van de
instellingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin,
respectievelijk in verband met de auditieve en communicatieve handicap,
bedoeld in artikel 8, eerste lid, derde volzin, en de vervulling van de
taken, bedoeld in artikel 9, onderdelen b en c.

HH

Na artikel 116 wordt ingevoegd artikel 116a, luidend:

Artikel 116a. Vermindering bekostiging materiële instandhouding bij
uitputting bekostiging materiële instandhouding samenwerkingsverband 

1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 118, tiende
lid, eerste volzin, en elfde lid, van de Wet op het primair onderwijs de
bekostiging voor materiële instandhouding van het samenwerkingsverband,
bedoeld in artikel 118, achtste lid, van de Wet op het primair onderwijs
overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt
overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de materiële
bekostiging van alle scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 voor zover het
betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, en scholen als bedoeld
in de Wet op het primair onderwijs, waarvan één of meer vestigingen
zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat
in mindering wordt gebracht, wordt per school voor speciaal onderwijs of
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4
dan wel school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, bepaald
op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of
vestigingen.

2. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 89a, derde lid,
eerste volzin, en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs de
bekostiging voor de materiële instandhouding van het
samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 89a, eerste lid, van de Wet op
het voortgezet onderwijs overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die
bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht
op de materiële bekostiging van alle scholen voor voortgezet speciaal
onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot
cluster 3 en 4 voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet
speciaal onderwijs, en scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet
onderwijs, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied
van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt
gebracht, wordt per school voor voortgezet speciaal onderwijs of
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4
dan wel school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs,
bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende
vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.

II

Artikel 117 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste tot en met zestiende lid wordt vervangen door: 

1. Voor de bekostiging van personeel wordt een bedrag per school en een
bedrag per leerling toegekend, welke bedragen worden verhoogd met een
bedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van
de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

2. De bedragen, bedoeld in het eerste en derde lid, kunnen in elk geval
verschillend worden vastgesteld voor leerlingen

a. in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs;

b. jonger dan 8 jaar; en

c. 8 jaar en ouder.

3. Naast de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, ontvangt de school,
niet zijnde een instelling, per leerling een bedrag dat afhankelijk is
van de in de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende
of twaalfde lid, opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en
overeenkomt met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling
zijn vastgesteld en waarvan de berekeningswijze bij algemene maatregel
van bestuur is bepaald.

4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen en
onder welke voorwaarden aanvullende bekostiging voor personeelskosten
kan worden toegekend. In ieder geval wordt aan scholen, niet zijnde
instellingen, aanvullende bekostiging toegekend voor schoolleiding en
bestrijding van onderwijsachterstanden.

5. De instellingen ontvangen in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in
het eerste lid, jaarlijks een bij ministeriële regeling vast te stellen
bekostiging in verband met de visuele handicap van de leerlingen van de
instellingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin,
respectievelijk in verband met de auditieve en communicatieve handicap,
bedoeld in artikel 8, eerste lid, derde volzin, en de vervulling van de
taken, bedoeld in artikel 9, onderdelen b en c. De bekostigingsbedragen,
bedoeld in het eerste lid, en de eerste volzin zijn tezamen
redelijkerwijs voldoende voor het leiden en beheren van de instelling,
voor de taken, bedoeld in artikel 9, en voor de overige werkzaamheden
die verband houden met het onderwijs aan de instelling. Het twaalfde lid
is van overeenkomstige toepassing.

6. Voor scholen, niet zijnde instellingen, waaraan onderwijs wordt
gegeven aan leerlingen die zijn opgenomen in inrichtingen als bedoeld in
artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
en accommodaties als bedoeld in artikel 29k, eerste lid, van de Wet op
de jeugdzorg, wordt tevens bekostiging vastgesteld die is gebaseerd op
het aantal plaatsen in die inrichtingen en accomodaties. 

7. Voor scholen, niet zijnde instellingen, waaraan onderwijs wordt
gegeven aan leerlingen die zijn opgenomen in residentiële instellingen
wordt bekostiging vastgesteld die is gebaseerd op het aantal leerlingen
aan wie op de teldatum onderwijs wordt gegeven op basis van een
samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71c, tweede lid. Voor
elke leerling, bedoeld in de eerste volzin, ontvangt de school het voor
die schoolsoort vastgestelde normbedrag dat bij ministeriële regeling
is vastgesteld.

8. Bij ministeriële regeling worden het bedrag per school en per
leerling, bedoeld in het eerste lid, de vermenigvuldigingsbedragen van
de verhoging, bedoeld in het eerste lid, en de bekostigingsbedragen,
bedoeld in het zesde en zevende lid, vastgesteld.

9. Het bedrag per leerling, bedoeld in het achtste lid, is de som van:

a. de uitkomst van een bij algemene maatregel van bestuur vast te
stellen hoeveelheid formatie leraren per leerling, vermenigvuldigd met
een bedrag, en

b. de uitkomst van een bij algemene maatregel van bestuur vast te
stellen hoeveelheid formatie onderwijsondersteunend personeel per
leerling, vermenigvuldigd met een bedrag.

10. De verhoging, bedoeld in het achtste lid, is voor wat betreft het
bedrag per leerling de uitkomst van de in het negende lid, onder a,
bedoelde hoeveelheid formatie leraren per leerling, vermenigvuldigd met
een bedrag.

11. Het bedrag per school, het vermenigvuldigingsbedrag van de verhoging
voor wat betreft het bedrag per school, en de bekostigingsbedragen,
bedoeld in het achtste lid, zijn de uitkomst van een bij de algemene
maatregel van bestuur vast te stellen hoeveelheid formatie
vermenigvuldigd met een bedrag.

12. Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in het achtste lid,
wordt in ieder geval rekening gehouden met de ontwikkeling van de
geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd en de genormeerde
gemiddelde personeelslast van het personeel van scholen en worden nadere
regels vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop de gewogen
gemiddelde leeftijd en de geraamde gewogen gemiddelde leeftijd worden
vastgesteld. Indien aanvullende bekostiging wordt toegekend voor een
bepaalde categorie personeel kan in afwijking van de eerste volzin
rekening worden gehouden met de genormeerde gemiddelde personeelslasten
van die categorie personeel.

13. De bekostiging, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, voor wat
betreft schoolleiding, is redelijkerwijs voldoende voor het leiden en
beheren van de school, voor het geven van onderwijs aan de school en
voor de overige werkzaamheden die verband houden met het onderwijs aan
de school.

14. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in dit artikel, wordt aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet
in werking dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en
gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te
kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet
wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsontwerp zo
spoedig mogelijk ingediend. Het bepaalde in de vorige 3 volzinnen is
niet van toepassing indien het ontwerp van de algemene maatregel van
bestuur voordien aan de Kamer is overgelegd en door of namens de Kamer
te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in de vorige 3
volzinnen, kan worden afgeweken.

2. In het vierde lid vervalt: en bestrijding van onderwijsachterstanden.

JJ

Artikel 118 wordt gewijzigd als volgt: 

1. In het eerste en tweede lid wordt “dat door een commissie voor de
indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een van de
onderwijssoorten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die door de
school wordt verzorgd” telkens vervangen door: dat door een
samenwerkingsverband toelaatbaar is verklaard tot het speciaal dan wel
voortgezet speciaal onderwijs.

2. Het derde en vijfde lid vervallen. 

KK

Na artikel 118 wordt ingevoegd artikel 119, luidend:

Artikel 119. Vermindering bekostiging personeelskosten bij uitputting
bekostiging personeelsbekostiging samenwerkingsverband 

1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 132, vierde
lid, eerste volzin, en vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs
de personeelsbekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in
artikel 132, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs,
overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt
overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de personele
bekostiging van alle scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, voor zover
het betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, en scholen als
bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, waarvan één of meer
vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het
bedrag dat in mindering wordt gebracht, wordt per school voor speciaal
onderwijs en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs behorend tot
cluster 3 en 4 dan wel school als bedoeld in de Wet op het primair
onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de
desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.

2. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 85b, derde lid,
eerste volzin, en vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs de
personeelsbekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel
85b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs overschrijdt,
wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze
minister in mindering gebracht op de personele bekostiging van alle
scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 voor zover het betreft
het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, en scholen als
bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs waarvan één of meer
vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het
bedrag dat in mindering wordt gebracht, wordt per school voor voortgezet
speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
tot cluster 3 en 4 dan wel school als bedoeld in de Wet op het
voortgezet onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de
desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.

LL

Artikel 128 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid, onderdelen a en b, en het vijfde lid, onderdelen a
en b, wordt “dat door een commissie voor de indicatiestelling
toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten als bedoeld in
artikel 2, tweede lid, die door de school wordt verzorgd” telkens
vervangen door: dat door een samenwerkingsverband toelaatbaar is
verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal onderwijs.

2. In het vierde lid, onderdeel c, wordt “zesde, zevende, achtste,
negende en” vervangen door: achtste en.

3. In het vijfde lid, onderdeel c, vervalt: zesde, zevende, negende en. 

4. Het zesde lid komt te luiden: 

6. Naast de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, ontvangt de school,
niet zijnde een instelling, per leerling een bedrag dat afhankelijk is
van de in de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende
of twaalfde lid, opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en
overeenkomt met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling
zijn vastgesteld.

MM

In artikel 131, vierde lid, vervalt: dan wel het regionaal
expertisecentrum.

NN

In artikel 139, eerste lid, tweede volzin, wordt "de artikelen 114 en
131" vervangen door: de artikelen 111, 114 en 131.

OO

Artikel 143 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt: een regionaal
expertisecentrum,.

2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. een centrale dienst, een samenwerkingsverband of een school als
bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een centrale dienst, een
samenwerkingsverband of een school als bedoeld in de Wet op het
voortgezet onderwijs.

PP

Artikel 146a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt: , van een regionaal expertisecentrum.

2. Het vierde lid vervalt.

QQ

In artikel 157, eerste lid, aanhef en onderdeel a, vervalt telkens:
onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum.

RR

Artikel 161, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt: 

1. In de eerste volzin vervalt: , naar eventuele wijziging van de
criteria, bedoeld in artikel 28c, achtste lid, en naar eventuele
wijziging van de procedure, bedoeld in artikel 28c van deze wet, artikel
70b van de Wet op het primair onderwijs en artikel 77b van de Wet op het
voortgezet onderwijs.

2. In de tweede volzin vervalt: onderscheidenlijk het regionaal
expertisecentrum onderscheidenlijk de commissie voor de
indicatiestelling.

SS

In artikel 162h, eerste lid, wordt “als bedoeld in artikel 8, eerste
lid, tweede volzin” vervangen door: als bedoeld in artikel 8, eerste
lid, tweede en derde volzin.

TT

Artikel 164a, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel i wordt vervangen door:

i. de onderwijssoort dan wel het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde
lid, onder d;.

2. De punt aan het slot van onderdeel j wordt vervangen door een
puntkomma en toegevoegd worden de volgende onderdelen:

k. indien een leerling is ingeschreven op een school niet zijnde een
instelling: het registratienummer van het samenwerkingsverband, bedoeld
in de Wet op het primair onderwijs dan wel de Wet op het voortgezet
onderwijs, dat de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot het speciaal
dan wel voortgezet speciaal onderwijs en het volgnummer van de
toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende en twaalfde
lid; 

l. de begin- en einddatum van de periode waarvoor de leerling
toelaatbaar is verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal
onderwijs; en 

m. de bekostigingscategorie, bedoeld in de artikelen 118, tiende lid, en
132, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen
85b, derde lid, en 89a, derde lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs. 

UU

In artikel 169, eerste lid, vervalt: onderscheidenlijk het regionaal
expertisecentrum.

VV

In artikel 169a, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, vervalt
telkens: , het regionaal expertisecentrum.

WW

In artikel 170, eerste, tweede, derde en vierde lid, vervalt telkens:
onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum.

XX

In artikel 170a, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, vervalt
telkens: , het regionaal expertisecentrum.

ARTIKEL III. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. De begripsomschrijving van “leerlinggebonden budget” vervalt. 

2. Onder vervanging van de slotpunt door een puntkomma worden twee
begripsomschrijvingen toegevoegd, luidend:

schoolondersteuningsprofiel: een beschrijving van de voorzieningen die
zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven; 

samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel
17a, tweede lid of een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in
artikel 17a, zestiende lid, tenzij het tegendeel blijkt. 

Aa 

Artikel 4, vierde lid, eerste volzin, komt te luiden: De regeling houdt
rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet
erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling
passend is.  

Ab

	Voor artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6h. Meetellen onderwijstijd

	Indien een leerling gedurende een deel van de week onderwijs ontvangt
op een school voor voortgezet speciaal onderwijs, op een school voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel op een instelling
voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op
de expertisecentra, telt de tijd gedurende welke de leerling dit
onderwijs ontvangt mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling
ten minste moet ontvangen.

B

Artikel 10g wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt “artikel 10h” vervangen door: artikel 1.

2. Het zesde lid komt te luiden: 

6. Het ontwikkelingsperspectief dat het bevoegd gezag van een school
voor praktijkonderwijs op grond van artikel 26 vaststelt, bevat een
omschrijving van de wijze waarop voor de desbetreffende leerling het
praktijkonderwijs met inachtneming van artikel 10f, derde lid, wordt
verzorgd. 

C

Artikel 10h vervalt.

D

Artikel 11 vervalt. 

E

Na artikel 17 worden twee artikelen ingevoegd, luidend:

Artikel 17a. Samenwerkingsverbanden

1. Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging
van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als
bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als
bedoeld in het zestiende lid.

2. Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in
het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor voortgezet
speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt
verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de
expertisecentra, met uitzondering van de vestigingen waarvoor het
bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het
samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van
ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de
vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die
extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het
onderwijs krijgen.

3. Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden
aaneengesloten gebieden aangewezen. 

3a. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de
landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een
school of instelling in België of in een van de bondsstaten
Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek
Duitsland.

4. De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid,
geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een
rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk,
waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen deelnemen, behoudens
deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten
van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van
geschillen.

5. Indien het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal
onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,
behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra,
waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van
een samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit
samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van
deelname aan het samenwerkingsverband. 

6. Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:

a. het vaststellen van een ondersteuningsplan, 

b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en
ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid,

c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het voortgezet
speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als
bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven,


d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op
verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede
lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, en 

e. het in stand houden van een permanente commissie leerlingenzorg

7. Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een
ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan
kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld
aan de door de school gewenste invulling van het
schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband
met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en
ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen.

8. Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:

a. de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin,
waaronder tevens zijn begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die
op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig
zijn,

b. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing
van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de
scholen, bedoeld in het tweede lid, mede bezien in het perspectief van
een meerjarenbegroting,

c. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op scholen
voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs, 

d. de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of
overplaatsing naar het voortgezet onderwijs van leerlingen van scholen
voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring,
bedoeld in artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra
betrekking heeft, is verstreken,

e. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van
het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de
daarmee samenhangende bekostiging,

f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de
ondersteuningsvoorzieningen en over de onafhankelijke
ondersteuningsmogelijkheden voor ouders,

g. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in artikel
85d, zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in artikel 85d,
eerste lid, bedoelde peildatum, die is gelegen in de periode van 2
oktober tot en met 31 juli daaropvolgend, en

h. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de
onderscheiden scholen, bedoeld in het tweede lid, is in de overdracht
van de bekostiging in een situatie als bedoeld in artikel 85d, derde
lid.

9. Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een
concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft
plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende
gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het
samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op
het primair onderwijs, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk
samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het overleg met
burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure,
vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders
van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor
het beslechten van geschillen.

10. Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste
schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden
aan de inspectie.

10a. Het samenwerkingsverband kan een of meer voorzieningen in het
samenwerkingsverband aanduiden als “orthopedagogisch-didactisch
centrum”, met het oog op de doelstelling, bedoeld in het tweede lid.

11. De permanente commissie leerlingenzorg adviseert bevoegde
gezagsorganen in het samenwerkingsverband over het aanbod en de
invulling van leerwegondersteunend onderwijs en over het aanbieden van
dat onderwijs aan leerlingen voor wie de regionale verwijzingscommissie
heeft bepaald dat zij toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs. 

12. Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk
geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van
leerlingen tot het voortgezet speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel
van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de
aard van de noodzakelijke deskundigheid. 

13. Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie overeenkomstig
artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over
bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband
over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het voortgezet speciaal
onderwijs.

14. Het samenwerkingsverband is bevoegd zonder toestemming van degene
die het betreft persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als
bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens te
verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is
voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b
tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in
de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd
gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aangemeld of
ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats
die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de
deskundigen, bedoeld in het twaalfde lid. Het samenwerkingsverband
bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van:

a. de beoordeling van de toelaatbaarheid van de leerling tot het
voortgezet speciaal onderwijs,

b. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het
bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of
ingeschreven, of

c. de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of
ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die
toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de eerste
volzin te verwerken.

15. Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring
als bedoeld in artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de
expertisecentra een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt
van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als
bedoeld in het veertiende lid, afschrift aan de ouders.

16. Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen
en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt
verzorgd, kunnen een landelijk samenwerkingsverband oprichten. Een
landelijk samenwerkingsverband omvat alle in Nederland gelegen en tot
dezelfde richting behorende scholen als bedoeld in de eerste volzin. Op
een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met vijftiende
lid, met uitzondering van het derde en vijfde lid, en het zeventiende
lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen
heeft met meer dan een richting bepaalt het bevoegd gezag eenmalig op
basis van welke richting de aansluiting bij het samenwerkingsverband
plaatsvindt.

17. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften
worden vastgesteld met betrekking tot de samenwerkingsverbanden.

Artikel 17b. Begeleiding van leerlingen die extra ondersteuning behoeven

1. Ten aanzien van leerlingen die extra ondersteuning behoeven, is het
onderwijs gericht op individuele begeleiding die is afgestemd op de
behoeften van de leerling. Zo nodig treedt het bevoegd gezag daarbij in
overleg met:

a. een stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg, 

b. een instantie die jeugdgezondheidszorg uitvoert als bedoeld in
artikel 5 van de Wet publieke gezondheid, 

c. een instantie die maatschappelijke ondersteuning biedt als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder g, 2°, van de Wet maatschappelijke
ondersteuning, 

d. een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of 

e. een zorgaanbieder die geneeskundige geestelijke gezondheidszorg
levert welke behoort tot de prestaties omschreven bij of krachtens de
Zorgverzekeringswet.

2. Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een
schoolondersteuningsprofiel vast. 

F

In artikel 24, tweede lid, komt de tweede volzin te luiden: 

Daarbij wordt tevens het schoolondersteuningsprofiel betrokken.

G

Artikel 24a, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel b komt te luiden: 

b. de wijze waarop aan de ondersteuning van leerlingen die extra
ondersteuning behoeven wordt vormgegeven,.

2. Aan het slot van onderdeel g vervalt: en.

3. De punt aan het slot van onderdeel h wordt vervangen door “, en”
en toegevoegd wordt een onderdeel, luidend:

i. het samenwerkingsverband en in voorkomend geval de
samenwerkingsverbanden waarbij het bevoegd gezag van de school is
aangesloten.

H

In artikel 24d worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het tweede lid wordt een derde volzin toegevoegd, luidend: Bij de
benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt de
ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap
op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen
voor een lid.

2. Een derde lid wordt toegevoegd, luidend:

3. Het eerste lid en het tweede lid, eerste volzin, zijn van
overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.

I

Aan artikel 24e wordt een derde lid toegevoegd, luidend:

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een
samenwerkingsverband.

J

Aan artikel 24e1 wordt een vierde lid toegevoegd, luidend:

4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een
samenwerkingsverband.

K

Artikel 26 komt te luiden: 

Artikel 26. Ontwikkelingsperspectief

1. Het bevoegd gezag stelt nadat op overeenstemming gericht overleg is
gevoerd met de ouders een ontwikkelingsperspectief vast: 

a. voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven, voor zover het
betreft leerlingen die voorbereidend beroepsonderwijs, middelbaar of
hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk
onderwijs volgen;

b. voor leerlingen die praktijkonderwijs volgen. 

2. Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling
vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel
27, lid 2f, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes
weken na de definitieve plaatsing van de leerling vastgesteld.

3. Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per
schooljaar met de ouders geëvalueerd.

4. Nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders kan
het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief bijstellen.

5. Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de
begeleiding, bedoeld in artikel 17b. Indien voor leerlingen als bedoeld
in het eerste lid, onder a, bij de inrichting van het onderwijs wordt
afgeweken van één of meer onderdelen van het onderwijsprogramma, wordt
dat in het ontwikkelingsperspectief vermeld. Bij algemene maatregel van
bestuur worden nadere voorschriften over de inhoud van het
ontwikkelingsperspectief vastgesteld.

L

Artikel 27 wordt gewijzigd als volgt: 

1. In het eerste lid, derde volzin, wordt na “een andere school,”
ingevoegd: een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school
voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

2. Na het tweede lid worden zeven leden ingevoegd, luidend:

2a. De aanmelding van leerlingen voor toelating geschiedt schriftelijk.
De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de
datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij
welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht.

2b. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een leerling betreft
die extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders
verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps
van de leerling of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra
ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de
beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en
bestrijden van onderwijsachterstanden.

2c. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning
behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het
bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de
ondersteuningsbehoefte van de leerling en de
schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg
gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder
andere school kan ook worden verstaan een school voor voortgezet
speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een instelling als
bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969.

2d. De leden 2b en 2c zijn niet van toepassing: 

a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte
beschikbaar is, of

b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te
verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen
respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs
op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te
verklaren, of

c. indien de leerling niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating
gesteld bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in
het eerste lid.

2e. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een
leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de
aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet
binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de
ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn
waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn
ten hoogste 4 weken bedraagt. 

2f. Indien de aanmelding een leerling betreft die niet is ingeschreven
op een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een
school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling
voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het
daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, en de beslissing over
de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is
gedaan nog niet genomen, wordt de leerling met ingang van de dag volgend
op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop de leerling
voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden toegelaten tot de school,
tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de
leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een
definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt
geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te
behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de
leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop
de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de
aanmelding niet te behandelen. 

2g. Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan beslissen een
aanmelding voor toelating niet te behandelen, indien de verstrekte
gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de
aanmelding of voor de voorbereiding van de toelatingsbeslissing, mits de
ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is,
de leerling, de gelegenheid hebben gehad de aanmelding binnen een door
het bevoegd gezag gestelde termijn aan te vullen. Een beslissing om de
aanmelding niet te behandelen wordt aan de ouders dan wel de leerling
bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanmelding is aangevuld of
nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De termijn
voor het nemen van de toelatingsbeslissing wordt opgeschort met ingang
van de dag waarop het bevoegd gezag krachtens de eerste volzin de ouders
dan wel de leerling uitnodigt de aanmelding aan te vullen, tot de dag
waarop de aanmelding is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn
ongebruikt is verstreken.

3. In het negende lid wordt "handelingsplan, bedoeld in artikel 10e,
zesde lid, juncto artikel 10g, vierde lid" vervangen door:
ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 26.

La

Na artikel 27b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27c. Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering 

1. Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een
landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, school als
bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en school als bedoeld in de
Wet op de expertisecentra is aangesloten.

2. De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd
gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van:

a. artikel 26, eerste lid en vierde lid, en

b. artikel 27, eerste lid, derde volzin en de leden  2b, 2c en 2d.

3. De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een
oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het
schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan. 

4. Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders
bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de
verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet dan
nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van de
beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het
geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de
commissie het oordeel heeft uitgebracht. 

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met
betrekking tot de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de
wijze van benoeming en ontslag en de deskundigheid van de leden van de
commissie.  

M

Artikel 53b, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel d vervalt: waaronder begrepen formatierekeneenheden die
zijn toegekend op basis van bekostiging voor zorgvoorzieningen, bedoeld
in artikel 120, vierde lid, of artikel 132 van de Wet op het primair
onderwijs,.

2. In de voorlaatste volzin vervalt na “artikel 10e”: , en het
uitoefenen van taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 10h, zesde lid.


3. De laatste volzin vervalt. 

N

In artikel 69, tweede lid, vervalt: als bedoeld in artikel 10h.

O

Artikel 77, vierde lid, komt te luiden:

4. Aan het samenwerkingsverband wordt een budget toegekend ten behoeve
van aanvullende ondersteuning voor leerlingen van de scholen in het
samenwerkingsverband, in aanvulling op de bekostiging voor het
samenwerkingsverband, berekend op grond van het bij of krachtens deze
afdeling bepaalde. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
worden voorschriften vastgesteld omtrent dit budget. 

P

De artikelen 77a en 77b vervallen.

Q

Na artikel 85a worden drie artikelen ingevoegd, luidend:

Artikel 85b. Grondslag bekostiging personeel samenwerkingsverband

1. Aan het samenwerkingsverband wordt personeelsbekostiging toegekend.

2. De in het eerste lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij
ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor het
aantal leerlingen op vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband
op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de
bekostiging plaatsvindt.

3. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het
jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school
voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet onderwijs
behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra,
wordt een bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde
bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van
artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar
heeft verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs. Het in de eerste
volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de
toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de
leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij
ministeriële regeling worden vastgesteld. 

4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen
opgenomen in residentiële instellingen aan wie op 1 oktober van het
jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt
onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als
bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra,
met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende
lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:

a. het samenwerkingsverband waartoe de school of school voor voortgezet
speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waar de
leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële
instelling was ingeschreven, behoort, of 

b. het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig
is, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de
residentiële instelling niet was ingeschreven op een school of school
voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de
expertisecentra.

5. De bedragen per leerling, bedoeld in het tweede lid, zijn de uitkomst
van een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen hoeveelheid
formatie per leerling, vermenigvuldigd met een bedrag. Bij de
vaststelling van de bedragen, bedoeld in het tweede lid, wordt in ieder
geval rekening gehouden met de ontwikkeling van de genormeerde
gemiddelde personeelslast van de scholen voor speciaal onderwijs, de
scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en de scholen voor speciaal
en voortgezet speciaal onderwijs.

Artikel 85c. Vermindering bekostiging personeelskosten bij uitputting
bekostiging personeelsbekostiging samenwerkingsverband

Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 85b, derde lid,
eerste volzin, en vierde lid, de personeelsbekostiging van het
samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 85b, eerste lid, overschrijdt,
wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze
Minister in mindering gebracht op de personele bekostiging van alle
scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de
Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn
gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in
mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor voortgezet
speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op het expertisecentra, voor zover
het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, bepaald
op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of
vestigingen in het samenwerkingsverband. 

Artikel 85d. Overdracht van bekostiging personeelskosten aan scholen
voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs

1. Indien op de overeenkomstig artikel 17a, achtste lid, onderdeel g,
vastgestelde peildatum het aantal leerlingen dat door het
samenwerkingsverband toelaatbaar is verklaard tot het voortgezet
speciaal onderwijs en is ingeschreven op scholen voor voortgezet
speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover
het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, meer
bedraagt dan op 1 oktober daaraan voorafgaand, draagt het
samenwerkingsverband voor het verschil per leerling een bedrag over aan
de school waar de leerling is ingeschreven. Het in de eerste volzin
bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring
opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met
één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden
vastgesteld.

2. De overdracht op grond van het eerste lid heeft betrekking op het
schooljaar dat volgt op de in het eerste lid bedoelde peildatum.

3. Indien de in artikel 85b, eerste lid, bedoelde bekostiging niet
voldoende is om daaruit de verplichtingen, bedoeld in dit artikel na te
komen, dragen alle scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs
en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en
4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het
daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, waarvan één of meer
vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband, de
ontbrekende bekostiging over aan het samenwerkingsverband. Het aandeel
van de onderscheiden scholen en scholen voor voortgezet speciaal
onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in de
eerste volzin, wordt bepaald overeenkomstig de regeling die daarvoor op
grond van artikel 17a, achtste lid, onderdeel h, in het
ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband is opgenomen.

R

Na artikel 89 worden twee artikelen ingevoegd, luidend:

Artikel 89a. Bekostiging samenwerkingsverband materiële instandhouding

1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging voor materiële
instandhouding toegekend.

2. De in het eerste lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij
ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor het
aantal leerlingen op vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband
op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de
bekostiging plaatsvindt.

3. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het
jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school
voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet onderwijs
behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra,
wordt een bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde
bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van
artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar
heeft verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs. Het in de eerste
volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de
toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de
leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij
ministeriële regeling worden vastgesteld. 

4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen
opgenomen in residentiële instellingen aan wie op 1 oktober van het
jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt
onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als
bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra,
met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende
lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:

a. het samenwerkingsverband waartoe de school of school voor voortgezet
speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waar de
leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële
instelling was ingeschreven, behoort, of 

b. het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig
is, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de
residentiële instelling niet was ingeschreven op een school of school
voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de
expertisecentra.

Artikel 89b. Vermindering bekostiging materiële instandhouding bij
uitputting bekostiging materiële instandhouding samenwerkingsverband

Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 89a, derde lid,
eerste volzin, en vierde lid, de materiële bekostiging van het
samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 89a, eerste lid, overschrijdt,
wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze
Minister in mindering gebracht op de materiële bekostiging van alle
scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de
Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn
gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in
mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor voortgezet
speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op het expertisecentra, voor zover
het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, bepaald
op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of
vestigingen in het samenwerkingsverband. 

S

Artikel 99 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het zesde lid, onderdeel a, wordt na "voortgezet onderwijs"
ingevoegd: of een samenwerkingsverband.

2. Na het achtste lid wordt een negende lid ingevoegd, luidend:

9. Het samenwerkingsverband wendt het totaal van de in de artikelen 85b
en 89a bedoelde bedragen voor personeelskosten en de materiële
instandhouding uitsluitend aan voor personeelskosten en kosten voor
materiële instandhouding van het samenwerkingsverband voor
ondersteuningsvoorzieningen.

T

In artikel 103, eerste lid, artikel 103a, eerste en derde lid, en
artikel 103a1, eerste lid, wordt na "Het bevoegd gezag" telkens
ingevoegd: onderscheidenlijk het samenwerkingsverband.

U

In artikel 103g, eerste lid, wordt na “rechtspersoon die de school in
stand houdt” ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband.

V

Na artikel 103g wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 103h. Taakverwaarlozing samenwerkingsverband

1. Indien naar het oordeel van Onze Minister het samenwerkingsverband
zijn taak ernstig verwaarloost, kan tot een bij koninklijk besluit te
bepalen datum Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen. 

2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet
eerder getroffen dan nadat het samenwerkingsverband in de gelegenheid is
gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn
taak naar behoren uit te voeren.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien
de bevoegde gezagsorganen, bedoeld in artikel 17a, tweede lid, niet of
niet tijdig voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in genoemd artikel.

W

In artikel 104, eerste lid, wordt na “het bevoegd gezag van een
school” ingevoegd: dan wel het samenwerkingsverband.

X

Aan artikel 104a wordt een lid toegevoegd, luidend:

4. Het eerste tot en met het derde lid is van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van de kwaliteit van de uitoefening van de taken van het
samenwerkingsverband en de kwaliteit van het bestuur van het
samenwerkingsverband. 

ARTIKEL IV. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

In hoofdstuk 2, titel 2, komt § 2 te luiden als volgt:

§ 2. Grondslag vermindering bekostiging vbo-groen in een AOC in verband
met passend onderwijs

Artikel 2.2.5. Vermindering bekostiging bij uitputting bekostiging
samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs

De artikelen 85c en 89b van de Wet op het voortgezet onderwijs zijn van
overeenkomstige toepassing ten aanzien van een agrarisch
opleidingscentrum voor zover het betreft het in die instelling verzorgde
voorbereidend beroepsonderwijs.

B

Artikel 7.4.8, wordt gewijzigd als volgt:

1. In het opschrift wordt na "examens" ingevoegd: ; informatie
ondersteuningsaanbod.

2. In het tweede lid wordt "en de examens" vervangen door: , examens en
het ondersteuningsaanbod voor gehandicapte deelnemers die extra
ondersteuning behoeven.

C

Artikel 8.1.3, derde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het slot van onderdeel e vervalt: en.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door ", en"
wordt een onderdeel toegevoegd, luidend:

g. indien sprake is van een gehandicapte deelnemer, de extra
ondersteuning die voortvloeit uit zijn handicap.

D

Hoofdstuk 12, titel 4, komt te luiden:

TITEL 4. BEPALINGEN MET BETREKKING TOT PASSEND ONDERWIJS

Artikel 12.4.1. Tijdelijke verstrekking middelen aan instellingen

1. Onze Minister voegt voor een bij ministeriële regeling te bepalen
periode aan de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs, berekend op
grond van artikel 2.2.2, al dan niet onder door hem op te leggen
verplichtingen, een bedrag toe in verband met de invoering van passend
onderwijs.

2. Het bedrag wordt voor een periode van een jaar berekend door het voor
leerlinggebonden financiering voor alle instellingen gezamenlijk
vastgestelde budget voor het studiejaar dat start op het tijdstip van
inwerkingtreding van dit artikel over de instellingen te verdelen naar
rato van het gemiddelde bedrag dat een instelling voor de drie
studiejaren daaraan voorafgaand ontving voor leerlinggebonden
financiering. Voor zover het betreft de leerlinggebonden financiering
voor cluster 2, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de
expertisecentra, wordt op het budget, bedoeld in de eerste volzin, het
deel van het leerlinggebonden budget als bedoeld in artikel 2.2.7 zoals
luidend voor inwerkingtreding van dit artikel in mindering gebracht. 

ARTIKEL V. WIJZIGING WET MEDEZEGGENSCHAP OP SCHOLEN

De Wet medezeggenschap op scholen wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel d wordt vervangen door:

d. “samenwerkingsverband”: een samenwerkingsverband als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op
het voortgezet onderwijs.

2. In onderdeel i wordt “dan wel het regionaal expertisecentrum”
vervangen door: dan wel het samenwerkingsverband.

B

In artikel 2 wordt “en de regionale expertisecentra” vervangen door:
en de samenwerkingsverbanden.

C

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en in het tweede lid wordt “en een regionaal
expertisecentrum” telkens vervangen door: en een samenwerkingsverband.

2. In het vijfde lid wordt “en van een regionaal expertisecentrum”
vervangen door: en van een samenwerkingsverband.

3. In het twaalfde lid wordt “het regionaal expertisecentrum”
vervangen door: het samenwerkingsverband.

D

Na artikel 4 wordt ingevoegd:

Artikel 4a. Ondersteuningsplanraad

1. Het samenwerkingsverband stelt naast de medezeggenschapsraad, bedoeld
in artikel 3, vijfde lid, een ondersteuningsplanraad in. 

2. De leden van de ondersteuningsplanraad worden afgevaardigd uit en
door de leden van de afzonderlijke medezeggenschapsraden van de in
artikel 18a, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs,
respectievelijk van de in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het
voortgezet onderwijs, bedoelde scholen en wel zo dat het aantal leden,
gekozen uit personeel onderscheidenlijk uit ouders of leerlingen, elk de
helft van het aantal leden van de raad bedraagt.

3. Artikel 3, zevende, achtste, twaalfde en dertiende lid, is van
overeenkomstige toepassing op de ondersteuningsplanraad.

E

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 5. Voorzitter
(gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en ondersteuningsplanraad.

2. In de eerste volzin wordt “en de gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad” vervangen door: , de gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad en de ondersteuningsplanraad.

F

In artikel 9 wordt “een regionaal expertisecentrum” vervangen door:
een samenwerkingsverband.

G

In artikel 10, onderdeel b, vervalt: en het zorgplan.

H

In artikel 11, wordt in onderdeel p “; en” vervangen door een
punt-komma, wordt in onderdeel q de slotpunt vervangen door “; en”
en wordt toegevoegd:

r. vaststelling of wijziging van het schoolondersteuningsprofiel,
bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van
de Wet op de expertisecentra en artikel 1 van de Wet op het voortgezet
onderwijs.

I

Na artikel 14 wordt ingevoegd artikel 14a, luidend:

Artikel 14a. Instemmingsrecht ondersteuningsplanraad

Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de
ondersteuningsplanraad met betrekking tot de vaststelling of wijziging
van het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 18a van de Wet op het
primair onderwijs, respectievelijk artikel 17a van de Wet op het
voortgezet onderwijs.

J

Na artikel 29 wordt ingevoegd:

Artikel 29a. Bepalingen van overeenkomstige toepassing op
ondersteuningsplanraad

De artikelen 21, 22, 23, 24, eerste lid, en 28 zijn van overeenkomstige
toepassing op de ondersteuningsplanraad.

K

In artikel 30, eerste en derde lid, wordt “regionaal
expertisecentrum” telkens vervangen door: samenwerkingsverband.

L

In artikel 37 wordt "bedoeld in artikel 20, eerste en tweede lid en"
vervangen door "bedoeld in artikel 20, eerste en tweede lid, " en wordt
na "ingesteld" toegevoegd: en de ondersteuningsplanraad.

M

In artikel 38, eerste lid, wordt “of een regionaal expertisecentrum”
vervangen door: of een samenwerkingsverband.

N

In artikel 39 wordt “regionale expertisecentra” vervangen door:
samenwerkingsverbanden. 

ARTIKEL VI. WIJZIGING WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

De Wet op het onderwijstoezicht wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel i komt te luiden: 

i. samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1
van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het
voortgezet onderwijs,. 

2. In onderdeel j wordt de zinsnede “met dien verstande dat waar het
het toezicht op de uitoefening van de taken van het regionaal
expertisecentrum betreft hieronder wordt verstaan het bestuur van de
rechtspersoon, bedoeld in artikel 28b, vijfde lid, van de Wet op de
expertisecentra” vervangen door: met dien verstande dat waar het het
toezicht op de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband
betreft hieronder wordt verstaan het bestuur van de rechtspersoon,
bedoeld in artikel 18a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs
en artikel 17a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

B

Artikel 3, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt: 

1. In onderdelen a en b wordt “kwaliteit van de uitoefening van de
taken van het regionaal expertisecentrum” vervangen door: kwaliteit
van de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband.

2. In onderdeel b wordt “dan wel van het regionaal expertisecentrum”
vervangen door: dan wel van het samenwerkingsverband. 

3. In onderdeel c wordt “en van de uitoefening van de taken van het
regionaal expertisecentrum” vervangen door: en van de uitoefening van
de taken van het samenwerkingsverband.

C

Hoofdstuk 3a wordt vervangen door: 

HOOFDSTUK 3A. TOEZICHT SAMENWERKINGSVERBANDEN

Artikel 15a. Reikwijdte

Dit hoofdstuk is van toepassing op het toezicht op de uitoefening van de
taken van het samenwerkingsverband.

Artikel 15b. Taken en bevoegdheden bij het toezicht

Artikel 4 en artikel 8 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15c. Uitoefening van het toezicht

1. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
de inspectie het onderzoek tevens verricht aan de hand van aspecten van
kwaliteit, te weten:

a. de wijze waarop invulling is gegeven aan het ondersteuningsplan,
bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs en artikel
17a van de Wet op het voortgezet onderwijs, en de wijze waarop het wordt
uitgevoerd;

b. het aantal leerplichtige jongeren wonend in het gebied van het
samenwerkingsverband dat niet is ingeschreven bij een school als bedoeld
in de Leerplichtwet 1969, en

c. het aantal leerplichtige leerlingen van scholen in het
samenwerkingsverband dat het onderwijs aan de school waaraan hij is
ingeschreven gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vier
weken zonder geldige reden niet meer volgt.

2. De artikelen 12, 13, 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15d. Vaststelling en openbaarmaking van inspectierapporten

De artikelen 20 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing.

D

In artikel 24f wordt, onder vernummering van het zestiende lid tot
zeventiende lid, na het vijftiende lid een lid ingevoegd, luidend:

16. Uit het basisregister onderwijs worden aan het samenwerkingsverband
met betrekking tot leerlingen die door het samenwerkingsverband
toelaatbaar zijn verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal
onderwijs verstrekt: 

a. de datum van in- of uitschrijving op een school voor speciaal
onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school
voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en
4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra;

b. het registratienummer van de school of, indien sprake is van een
nevenvestiging, het registratienummer daarvan;

c. het registratienummer van het samenwerkingsverband dat de leerling
toelaatbaar heeft verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal
onderwijs en het volgnummer van de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld
in artikel 40, tiende en twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra;


d. de begin- en einddatum van de periode waarvoor de leerling
toelaatbaar is verklaard tot het speciaal dan wel voortgezet speciaal
onderwijs; en 

e. de bekostigingscategorie, bedoeld in de artikelen 118, tiende lid, en
132, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen
85b, derde lid, en 89a, derde lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs.

ARTIKEL VII. WIJZIGING VAN DE LEERPLICHTWET 1969

In artikel 1a1, eerste lid, onderdeel a, van de Leerplichtwet 1969 wordt
"in de artikelen 8, eerste, tweede, derde, vierde, zevende lid,
onderdeel a, achtste en negende lid" vervangen door: in de artikelen 8,
eerste, tweede, derde, vierde, achtste lid, onderdeel a, negende en
tiende lid. 

ARTIKEL VIII. Wijziging Wet van 28 november 2002 tot wijziging van de
Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op
het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een
leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale
expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering) (Stb. 2002,
631)

De artikelen VII, VIIa, VIII en XIV van de Wet van 28 november 2002 tot
wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair
onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de
invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van
regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering) (Stb.
2002, 631) vervallen.

ARTIKEL IX. OPRICHTING RECHTSPERSOON EN VASTSTELLING EERSTE
ONDERSTEUNINGSPLAN SAMENWERKINGSVERBAND 

1. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, van de Wet op
het primair onderwijs, wordt uiterlijk op 1 november volgend op de datum
van inwerkingtreding van dat artikel opgericht. 

2. De rechtspersoon, bedoeld in artikel in 17a, vierde lid, van de Wet
op het voortgezet onderwijs, wordt uiterlijk op 1 november volgend op de
datum van inwerkingtreding van dat artikel opgericht.

3. Het eerste ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband wordt voor
1 mei volgend op de datum van inwerkingtreding van de artikelen, bedoeld
in het eerste en tweede lid, toegezonden aan de inspectie.

ARTIKEL IXA. EERSTE ONDERSTEUNINGSPLAN

1. Het samenwerkingsverband legt een voorstel voor het eerste
ondersteuningsplan uiterlijk op 1 februari volgend op de datum van
inwerkingtreding van artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs en
artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs voor aan de
ondersteuningsplanraad. De ondersteuningsplanraad spreekt zich binnen
vier weken uit over dit voorstel. 

2. Indien aan het te nemen besluit van het samenwerkingsverband over het
eerste ondersteuningsplan de instemming is onthouden, wordt het voorstel
door het samenwerkingsverband binnen twee weken voorgelegd aan de
commissie voor geschillen, bedoeld in de Wet medezeggenschap op scholen.

3. De commissie voor geschillen doet in geschillen over het eerste
ondersteuningsplan uiterlijk op 15 april volgend op de datum van
inwerkingtreding, bedoeld in het eerste lid, uitspraak.

4. Van een uitspraak van de commissie voor geschillen als bedoeld in het
derde lid staat, in afwijking van artikel 36 van de Wet medezeggenschap
op scholen, geen beroep open bij de ondernemingskamer van het
gerechtshof te Amsterdam. 

ARTIKEL X. Overgangsbekostiging SAMENWERKINGSVERBANDEN IN VERBAND MET
AFSCHaFFING LEERLINGGEBONDEN FINANCIERING

1. In het eerste schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair
onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het samenwerkingsverband,
bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, voor het
aantal leerlingen van alle vestigingen van scholen in het
samenwerkingsverband waarvoor op 1 oktober van het daaraan voorafgaande
schooljaar een leerlinggebonden budget beschikbaar was, een
overgangsbekostiging voor personele kosten. De overgangsbekostiging
wordt berekend door voor elke leerling de personele bekostiging van het
voor die leerling geldende leerlinggebonden budget te verminderen met de
personele bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in
artikel 70a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, zoals die
bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop
artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is vervallen. 

2. In het eerste schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair
onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het samenwerkingsverband,
bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs tot 1 januari
van het desbetreffende schooljaar voor het aantal leerlingen van alle
vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband waarvoor op 1
oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden
budget beschikbaar was, een overgangsbekostiging voor materiële
instandhouding. De overgangsbekostiging wordt berekend door voor elke
leerling de materiële bekostiging van het voor die leerling geldende
leerlinggebonden budget te verminderen met de materiële bekostiging van
het gedeelte van dat budget, bedoeld in artikel 70a, vierde lid, van de
Wet op het primair onderwijs, zoals die bepaling luidden op de dag
direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het
primair onderwijs is vervallen.

3. In het eerste schooljaar waarin artikel 77a van de Wet op het
voortgezet onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het
samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet
onderwijs, voor het aantal leerlingen van alle vestigingen van scholen
in het samenwerkingsverband waarvoor op 1 oktober van het daaraan
voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden budget beschikbaar was, een
overgangsbekostiging voor personele kosten. De overgangsbekostiging
wordt berekend door voor elke leerling de personele bekostiging van het
voor die leerling geldende leerlinggebonden budget te verminderen met de
personele bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in
artikel 77a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals
die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop
artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs is vervallen. 

4. In het eerste schooljaar waarin artikel 77a van de Wet op het
voortgezet onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het
samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet
onderwijs tot 1 januari van het desbetreffende schooljaar voor het
aantal leerlingen van alle vestigingen van scholen in het
samenwerkingsverband waarvoor op 1 oktober van het daaraan voorafgaande
schooljaar een leerlinggebonden budget beschikbaar was, een
overgangsbekostiging voor materiële instandhouding. De
overgangsbekostiging wordt berekend door voor elke leerling de
materiële bekostiging van het voor die leerling geldende
leerlinggebonden budget te verminderen met de materiële bekostiging van
het gedeelte van dat budget, bedoeld in artikel 77a, vierde lid, van de
Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidden op de dag
direct voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het
voortgezet onderwijs is vervallen.

5. De omvang van de bekostiging, bedoeld in het eerste en tweede lid,
wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen
wijze overeenkomstig artikel 70a, tweede en vierde lid, van de Wet op
het primair onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het
primair onderwijs is vervallen.

6. De omvang van de bekostiging, bedoeld in het derde en vierde lid,
wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen
wijze overeenkomstig artikel 77a, tweede en vierde lid, van de Wet op
het voortgezet onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het
voortgezet onderwijs is vervallen.

ARTIKEL XI. Overgangsbekostiging (V)SO-SCHOLEN CLUSTER 3 EN 4 IN VERBAND
MET AFSCHaFFING LEERLINGGEBONDEN FINANCIERING

1. In het eerste schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair
onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het bevoegd gezag van een
school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de
expertisecentra, voor het aantal leerlingen waarvoor op 1 oktober van
het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden budget
beschikbaar was, de personele bekostiging van het gedeelte van dat
budget, bedoeld in artikel 70a, vierde lid, van de Wet op het primair
onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan
het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is
vervallen. Het bevoegd gezag, bedoeld in de eerste volzin, maakt met het
samenwerkingsverband of de samenwerkingsverbanden waartoe de scholen,
bedoeld in de Wet op het primair onderwijs behoren waar de in de eerste
volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, afspraken over de
besteding van de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin. In afwijking
van de eerste volzin, ontvangt het samenwerkingsverband waartoe de
scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs behoren waar de
in de eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, de
bekostiging, bedoeld in de eerste volzin, indien de bevoegde
gezagsorganen van alle betrokken scholen voor speciaal onderwijs en
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs daarmee instemmen. Bij
ministeriële regeling worden nadere voorschriften vastgesteld omtrent
de toepassing van de vorige volzin.

2. In het eerste schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair
onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het bevoegd gezag van een
school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de
expertisecentra, voor het aantal leerlingen waarvoor op 1 oktober van
het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden budget
beschikbaar was, tot 1 januari van het desbetreffende schooljaar de
materiële bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in
artikel 70a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, zoals die
bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop
artikel 70a van de Wet op het primair onderwijs is vervallen. Het
bevoegd gezag, bedoeld in de eerste volzin, maakt met het
samenwerkingsverband of de samenwerkingsverbanden waartoe de scholen als
bedoeld in de Wet op het primair onderwijs behoren waar de in de eerste
volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, afspraken over de
besteding van de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin. In afwijking
van de eerste volzin, ontvangt het samenwerkingsverband waartoe de
scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs behoren waar de
in de eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, de
bekostiging, bedoeld in de eerste volzin, indien de bevoegde
gezagsorganen van alle betrokken scholen voor speciaal onderwijs en
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs daarmee instemmen. Bij
ministeriële regeling worden nadere voorschriften vastgesteld omtrent
de toepassing van de vorige volzin.

3. In het eerste schooljaar waarin artikel 77a van de Wet op het
voortgezet onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het bevoegd
gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in
de Wet op de expertisecentra, voor het aantal leerlingen waarvoor op 1
oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden
budget beschikbaar was, de personele bekostiging van het gedeelte van
dat budget, bedoeld in artikel 77a, vierde lid, van de Wet op het
voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het
voortgezet onderwijs is vervallen. Het bevoegd gezag, bedoeld in de
eerste volzin, maakt met het samenwerkingsverband of de
samenwerkingsverbanden waartoe de scholen als bedoeld in de Wet op het
voortgezet onderwijs behoren waar de in de eerste volzin bedoelde
leerlingen waren ingeschreven, afspraken over de besteding van de
bekostiging, bedoeld in de eerste volzin. In afwijking van de eerste
volzin, ontvangt het samenwerkingsverband waartoe de scholen als bedoeld
in de Wet op het voortgezet onderwijs behoren waar de in de eerste
volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, de bekostiging, bedoeld
in de eerste volzin, indien de bevoegde gezagsorganen van alle betrokken
scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs daarmee instemmen. Bij ministeriële regeling worden
nadere voorschriften vastgesteld omtrent de toepassing van de vorige
volzin.

4. In het eerste schooljaar waarin artikel 77a van de Wet op het
voortgezet onderwijs door deze wet is vervallen, ontvangt het bevoegd
gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in
de Wet op de expertisecentra, voor het aantal leerlingen waarvoor op 1
oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar een leerlinggebonden
budget beschikbaar was, tot 1 januari van het desbetreffende schooljaar
de materiële bekostiging van het gedeelte van dat budget, bedoeld in
artikel 77a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals
die bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop
artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs is vervallen. Het
bevoegd gezag, bedoeld in de eerste volzin, maakt met het
samenwerkingsverband of de samenwerkingsverbanden waartoe de scholen als
bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs behoren waar de in de
eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, afspraken over de
besteding van de bekostiging, bedoeld in de eerste volzin. In afwijking
van de eerste volzin, ontvangt het samenwerkingsverband waartoe de
scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs behoren waar
de in de eerste volzin bedoelde leerlingen waren ingeschreven, de
bekostiging, bedoeld in de eerste volzin, indien de bevoegde
gezagsorganen van alle betrokken scholen voor voortgezet speciaal
onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs daarmee
instemmen. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften
vastgesteld omtrent de toepassing van de vorige volzin.

5. De omvang van de bekostiging, bedoeld in het eerste en tweede lid,
wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen
wijze overeenkomstig artikel 70a, tweede en vierde lid, van de Wet op
het primair onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het
primair onderwijs is vervallen.

6. De omvang van de bekostiging, bedoeld in het derde en vierde lid,
wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen
wijze overeenkomstig artikel 77a, tweede en vierde lid, van de Wet op
het voortgezet onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het
voortgezet onderwijs is vervallen.

ARTIKEL XIA. VERPLICHTE HERBESTEDING GEDEELTE BEKOSTIGING
SAMENWERKINGSVERBAND

1. Het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het
primair onderwijs, besteedt in het tweede schooljaar waarin artikel 70a
van de Wet op het primair onderwijs door deze wet is vervallen, de
personele bekostiging, bedoeld in het tweede lid, bij de scholen voor
speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd behorend
tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, die in het
laatste schooljaar waarin artikel 70a van de Wet op het primair
onderwijs van toepassing was, de ambulante begeleiding verzorgden ten
behoeve van leerlingen op scholen in het samenwerkingsverband. 

2. De omvang van de personele bekostiging, bedoeld in het eerste lid,
wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen
wijze overeenkomstig artikel 70a, tweede en vierde lid, van de Wet op
het primair onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 70a van de Wet op het
primair onderwijs is vervallen.

3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd of komt
te vervallen, indien en naar mate de bevoegde gezagsorganen van de
scholen die zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband, bedoeld in
het eerste lid, personeel dat in dienst was bij het bevoegd gezag van
een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs en op die school was belast met ambulante
begeleiding, hebben overgenomen. Bij ministeriële regeling worden
regels gegeven met betrekking tot de berekening van de in de eerste
volzin bedoelde vermindering. 

4. Het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het
voortgezet onderwijs, besteedt in het tweede schooljaar waarin artikel
77a van de Wet op het voortgezet onderwijs door deze wet is vervallen de
personele bekostiging, bedoeld in het vijfde lid, bij de scholen voor
voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs
wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de
expertisecentra, die in het laatste schooljaar waarin artikel 77a van de
Wet op het voortgezet onderwijs van toepassing was, de ambulante
begeleiding verzorgden ten behoeve van leerlingen op scholen in het
samenwerkingsverband.

5. De omvang van de personele bekostiging, bedoeld in het vierde lid,
wordt berekend op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen
wijze overeenkomstig artikel 77a, tweede en vierde lid, van de Wet op
het voortgezet onderwijs, zoals die bepalingen luidden op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop artikel 77a van de Wet op het
voortgezet onderwijs is vervallen.

6. De verplichting, bedoeld in het vierde lid, wordt verminderd of komt
te vervallen indien en naar mate de bevoegde gezagsorganen van de
scholen die zijn aangesloten bij het samenwerkingsverband, bedoeld in
het vierde lid, personeel dat in dienst was bij het bevoegd gezag van
een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs en op die school was belast
met ambulante begeleiding, hebben overgenomen. Bij ministeriële
regeling worden regels gegeven met betrekking tot de berekening van de
in de eerste volzin bedoelde vermindering. 

ARTIKEL XII. Vermindering bekostiging samenwerkingsverband in verband
met leerlingen die zijn geïndiceerd door een commissie voor de
indicatiestelling

1. De artikelen 118, tiende lid, en 132, vierde lid, van de Wet op het
primair onderwijs en de artikelen 85b, derde lid, en 89a, derde lid, van
de Wet op het voortgezet onderwijs zijn van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van de bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in
artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel
17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor zover het
leerlingen betreft die woonachtig zijn in het gebied van het
samenwerkingsverband en die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan
het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, waren ingeschreven op een
school voor speciaal onderwijs respectievelijk voortgezet speciaal
onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot
cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, en die tot dat
onderwijs toelaatbaar zijn verklaard door een commissie voor de
indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de
expertisecentra zoals dat artikel luidde voor de datum van
inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K, van deze wet, van wie de
geldigheidsduur van de indicatie eindigt op een datum die is gelegen na
de inwerkingtreding van laatstgenoemd artikelonderdeel. 

2. De artikelen 118, tiende lid, en 132, vierde lid, van de Wet op het
primair onderwijs en de artikelen 85b, derde lid, en 89a, derde lid, van
de Wet op het voortgezet onderwijs zijn van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van de bekostiging van een landelijk samenwerkingsverband
als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet op het primair
onderwijs of artikel 17a, zestiende lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs, voor zover het leerlingen betreft die op 1 oktober van het
jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, waren
ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs respectievelijk
voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de
expertisecentra, die is aangesloten bij een landelijk
samenwerkingsverband, en die tot dat onderwijs toelaatbaar zijn
verklaard door een commissie voor de indicatiestelling als bedoeld in
artikel 28c van de Wet op de expertisecentra zoals dat artikel luidde
voor de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K, van deze
wet, van wie de geldigheidsduur van de indicatie eindigt op een datum
die is gelegen na de inwerkingtreding van laatstgenoemd
artikelonderdeel.

3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt bij
ministeriële regeling de indicatie van de leerling voor een bepaalde
onderwijssoort omgezet naar één van de normbedragen die bij
ministeriële regeling worden vastgesteld. Dit normbedrag blijft van
toepassing totdat het samenwerkingsverband het normbedrag heeft bepaald
dan wel de leerling niet langer is ingeschreven op een school voor
speciaal onderwijs respectievelijk voortgezet speciaal onderwijs of
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4,
bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

ARTIKEL XIII. Vereveningsregeling PERSONELE bekostiging
samenwerkingsverband primair onderwijs

1. Vanaf het tweede schooljaar vanaf de datum van inwerkingtreding van
artikel 132 van de Wet op het primair onderwijs wordt gedurende vijf
schooljaren voor alle samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 1 van
de Wet op het primair onderwijs de bekostiging, bedoeld in artikel 132,
tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs gecorrigeerd door het
bedrag, berekend volgens het tweede lid, erbij op te tellen indien het
een positief bedrag is dan wel af te trekken indien het een negatief
bedrag is. 

2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt:
het bedrag, bedoeld in artikel 132, vierde lid, eerste volzin, van de
Wet op het primair onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober
2011 wordt vermeerderd met de som van de personele bedragen van het
leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 70a van de Wet op het
primair onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor
de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op
basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste
volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in
artikel 132, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, op basis
van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze
berekening wordt in het tweede schooljaar vanaf de datum van
inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en
vervolgens in het derde, vierde, vijfde en zesde schooljaar
vermenigvuldigd met een voor dat schooljaar bij algemene maatregel van
bestuur vast te stellen percentage.

3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

ARTIKEL XIV. Vereveningsregeling MATERIëLE bekostiging
samenwerkingsverband primair onderwijs

1. Vanaf 1 januari na de datum van inwerkingtreding van artikel 118 van
de Wet op het primair onderwijs wordt gedurende vijf jaren voor alle
samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair
onderwijs de bekostiging, bedoeld in artikel 118, achtste lid, van de
Wet op het primair onderwijs gecorrigeerd door het bedrag, berekend
volgens het tweede lid, erbij op te tellen indien het een positief
bedrag is dan wel af te trekken indien het een negatief bedrag is. 

2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt:
het bedrag, bedoeld in artikel 118, tiende lid, eerste volzin, van de
Wet op het primair onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober
2011 wordt vermeerderd met de som van de materiële bedragen van het
leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 70a van de Wet op het
primair onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor
de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op
basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste
volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in
artikel 118, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, op basis
van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze
berekening wordt in het tweede jaar vanaf de datum van inwerkingtreding
bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het
derde, vierde, vijfde en zesde jaar vermenigvuldigd met een voor dat
jaar bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage.

3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

ARTIKEL XV. Vereveningsregeling PERSONELE bekostiging
samenwerkingsverband VOORTGEZET onderwijs

1. Vanaf het tweede schooljaar vanaf de datum van inwerkingtreding van
artikel 85b van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt gedurende vijf
schooljaren voor alle samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 1 van
de Wet op het voortgezet onderwijs de bekostiging, bedoeld in artikel
85b, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs gecorrigeerd
door het bedrag, berekend volgens het tweede lid, erbij op te tellen
indien het een positief bedrag is dan wel af te trekken indien het een
negatief bedrag is. 

2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt:
het bedrag, bedoeld in artikel 85b, derde lid, eerste volzin, van de Wet
op het voortgezet onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober
2011 wordt vermeerderd met de som van de personele bedragen van het
leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 77a van de Wet op het
voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor
de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op
basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste
volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in
artikel 85b, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, op
basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze
berekening wordt in het tweede schooljaar vanaf de datum van
inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en
vervolgens in het derde, vierde, vijfde en zesde schooljaar
vermenigvuldigd met een voor dat schooljaar bij algemene maatregel van
bestuur vast te stellen percentage.

3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

ARTIKEL XVI. Vereveningsregeling MATERIëLE bekostiging
samenwerkingsverband VOORTGEZET OnDERWIJS

1. Vanaf 1 januari na de datum van inwerkingtreding van artikel 89a van
de Wet op het voortgezet onderwijs wordt gedurende vijf jaren voor alle
samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het
voortgezet onderwijs de bekostiging, bedoeld in artikel 89a, eerste lid,
van de Wet op het voortgezet onderwijs gecorrigeerd door het bedrag,
berekend volgens het tweede lid, erbij op te tellen indien het een
positief bedrag is dan wel af te trekken indien het een negatief bedrag
is. 

2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt:
het bedrag, bedoeld in artikel 89a, derde lid, eerste volzin, van de Wet
op het voortgezet onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober
2011 wordt vermeerderd met de som van de materiële bedragen van het
leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 77a van de Wet op het
voortgezet onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor
de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op
basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste
volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in
artikel 89a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, op
basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze
berekening wordt in het tweede jaar vanaf de datum van inwerkingtreding
bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het
derde, vierde, vijfde en zesde jaar vermenigvuldigd met een voor dat
jaar bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage.

3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

ARTIKEL XVII. HERINDICATIE ZITTENDE (V)SO-LEERLINGEN

1. Het eerste ondersteuningsplan dat wordt vastgesteld door een
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet
op het primair onderwijs omvat de procedure en het beleid met betrekking
tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het basisonderwijs, bedoeld
in de Wet op het primair onderwijs, dan wel voortgezet verblijf op de
school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de
expertisecentra, van leerlingen 

a. die op de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K,
waren ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde
speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de
expertisecentra, 

b. die tot dat onderwijs toelaatbaar zijn verklaard door een commissie
voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de
expertisecentra zoals luidend voor inwerkingtreding van artikel II,
onderdeel K, 

c. van wie de geldigheidsduur van de indicatie eindigt op een datum die
is gelegen na de inwerkingtreding van laatstgenoemd artikelonderdeel en 

d. die in het gebied van het samenwerkingsverband woonachtig zijn, 

met dien verstande dat de beoordeling van deze leerlingen met het oog op
terugplaatsing of overplaatsing naar het basisonderwijs of voortgezet
verblijf in het speciaal onderwijs plaatsvindt binnen twee jaar na
inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K. De vorige volzin is van
overeenkomstige toepassing op een landelijk samenwerkingsverband als
bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet op het primair
onderwijs, met dien verstande dat de herindicatie betrekking heeft op de
leerlingen van de scholen voor speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs die zijn aangesloten bij het landelijk
samenwerkingsverband.

2. Het eerste ondersteuningsplan dat wordt vastgesteld door een
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet
op het voortgezet onderwijs omvat de procedure en het beleid met
betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het voortgezet
onderwijs, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel
voortgezet verblijf op de school voor voortgezet speciaal onderwijs of
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4,
bedoeld in de Wet op de expertisecentra van leerlingen 

a. die op de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K
waren ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan
verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4,
bedoeld in de Wet op de expertisecentra, 

b. die tot dat onderwijs toelaatbaar zijn verklaard door een commissie
voor de indicatiestelling als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de
expertisecentra zoals luidend voor inwerkingtreding van artikel II,
onderdeel K, 

c. van wie de geldigheidsduur van de indicatie eindigt op een datum die
is gelegen na de inwerkingtreding van laatstgenoemd artikelonderdeel en 

d. die in het gebied van het samenwerkingsverband woonachtig zijn, 

met dien verstande dat de beoordeling van deze leerlingen met het oog op
terugplaatsing of overplaatsing naar het voortgezet onderwijs of
voortgezet verblijf in het voortgezet speciaal onderwijs plaatsvindt
binnen twee jaar na inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K. De
vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op een landelijk
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid, van de
Wet op het voortgezet onderwijs, met dien verstande dat de herindicatie
betrekking heeft op de leerlingen van de scholen voor voortgezet
speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die zijn
aangesloten bij het landelijk samenwerkingsverband.

ARTIKEL XVIII. Verdeling en overdracht nog niet bestede bekostiging
REC's en samenwerkingsverbanden primair onderwijs

1. Het regionaal expertisecentrum, bedoeld in artikel 28b van de Wet op
de expertisecentra, zoals dat artikel luidde op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop dat artikel door deze wet is
vervallen, draagt zorg voor de verdeling en de overdracht van de nog
niet bestede bekostiging aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen
die op die dag waren aangesloten bij het regionaal expertisecentrum. 

2. Het bestuur van een centrale dienst draagt zorg voor de verdeling en
de overdracht van de nog niet bestede bekostiging van een
samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18 van de Wet op het primair
onderwijs, zoals dat artikel luidde op de dag direct voorafgaand aan het
tijdstip waarop dat artikel door deze wet is vervallen, aan de bevoegde
gezagsorganen van de scholen die op die dag deelnamen aan dat
samenwerkingsverband. 

3. De overdracht, bedoeld in het eerste respectievelijk tweede lid,
dient uiterlijk één jaar na inwerkingtreding van artikel II, onderdeel
J, respectievelijk artikel I, onderdeel J, te zijn gerealiseerd. 

ARTIKEL XIX. Verdeling en overdracht nog niet bestede bekostiging
samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs

1. Het bevoegd gezag van de school die op grond van artikel 7, eerste
lid, van het Besluit RVC's en regionaal zorgbudget is aangewezen door de
bevoegde gezagsorganen van de scholen binnen een samenwerkingsverband
als bedoeld in artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals
dat artikel luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop
dat artikel door deze wet is vervallen, draagt zorg voor de verdeling en
de overdracht van de nog niet bestede bekostiging van dat
samenwerkingsverband aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen die op
die dag deelnamen aan dat samenwerkingsverband. 

2. De overdracht dient uiterlijk één jaar na inwerkingtreding van
artikel III, onderdeel C, te zijn gerealiseerd. 

ARTIKEL XX. Laatste jaarverslag regionaal expertisecentrum

Artikel 157 van de Wet op de expertisecentra, zoals dat artikel luidde
op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop dat artikel door
deze wet is gewijzigd, blijft van toepassing op het kalenderjaar waarin
de verdeling en de overdracht van de nog niet bestede bekostiging van
het regionaal expertisecentrum, bedoeld in artikel XVIII, is
gerealiseerd. 

ARTIKEL XXI. Nevenvestiging in plan regionaal expertisecentrum

Een verzoek van het bevoegd gezag om goedkeuring door Onze Minister van
de inrichting van een nevenvestiging die is opgenomen in een plan als
bedoeld in artikel 76a, derde lid, van de Wet op de expertisecentra
zoals luidend voor de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel CC,
wordt aangemerkt als een verzoek van het bevoegd gezag als bedoeld in
artikel 76a, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra zoals luidend
na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel CC, indien het plan
tezamen met de gegevens waaruit de in artikel 76a, vierde lid, van de
Wet op de expertisecentra zoals luidend voor de inwerkingtreding van
artikel II, onderdeel CC, bedoelde overeenstemming blijkt door het
regionaal expertisecentrum voor de inwerkingtreding van artikel II,
onderdeel CC, ter goedkeuring aan Onze Minister is gezonden. 

ARTIKEL XXII. VERMINDERING expertisebekostiging

Met ingang van 1 augustus 2013 ontvangt het bevoegd gezag dat op 31 juli
2013 expertisebekostiging ontving op grond van artikel VII, tweede lid,
of artikel VIIa, derde lid, van de Wet van 28 november 2002 tot
wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair
onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de
invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van
regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering) (Stb.
2002, 631) 90% van die expertisebekostiging.

ARTIKEL XXIII. INSTELLINGEN IN OPRICHTING

1. In afwijking van artikel 8, eerste lid, derde volzin, van de Wet op
de expertisecentra wordt het onderwijs, bedoeld in die volzin, tot 1
augustus 2015 gegeven in scholen voor speciaal onderwijs, scholen voor
voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs, verdeeld als aangegeven in de in die volzin genoemde
onderwijssoorten. 

2. Het bevoegd gezag van een instelling in oprichting meldt Onze
Minister welke scholen als bedoeld in het eerste lid in dat schooljaar
samenwerken in de instelling in oprichting.

3. Voor de bekostiging van personeel wordt aan de scholen, bedoeld in
het eerste lid, een bedrag per school en een bedrag per leerling
toegekend, welke bedragen worden verhoogd met een bedrag dat wordt
vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de
school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar. De bedragen,
bedoeld in de eerste volzin, worden bij ministeriële regeling
vastgesteld. In aanvulling op de bekostiging, bedoeld in de eerste
volzin, ontvangt de school van de instelling in oprichting waarmee wordt
samengewerkt, een bedrag in verband met de auditieve en communicatieve
handicap van de leerlingen.

4. De instelling in oprichting ontvangt jaarlijks een bij ministeriële
regeling vast te stellen bekostiging in verband met de auditieve en
communicatieve handicap van de leerlingen van de scholen, bedoeld in het
eerste lid, die is gebaseerd op het aantal leerlingen van de scholen
waarmee de instelling in oprichting samenwerkt.

5. Op de instellingen in oprichting zijn de artikelen in de Wet op de
expertisecentra die betrekking hebben op instellingen van
overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 114 en artikel
117, eerste en vijfde lid, van genoemde wet. 

ARTIKEL XXIV. OMZETTING BEKOSTIGING SCHOLEN CLUSTER 2 IN BEKOSTIGING VAN
INSTELLINGEN MET NEVENVESTIGINGEN

1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke scholen voor
speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 2, bedoeld in de Wet
op de expertisecentra, met ingang van 1 augustus 2015 in aanmerking
kunnen worden gebracht voor bekostiging als instelling voor speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs aan auditief of communicatief gehandicapte
kinderen of nevenvestiging daarvan, als bedoeld in de Wet op de
expertisecentra, en onder welke voorwaarden dit geschiedt. 

2. Titel III, Afdeling 1, van de Wet op de expertisecentra is niet van
toepassing op een bestuursoverdracht of samenvoeging die samenhangt met
de omzetting, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL XXIVA. BEKOSTIGING VAN HET LANDELIJK WERKVERBAND EPILEPSIE EN
ONDERWIJS

Onze minister verstrekt aan het bevoegd gezag van de school voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs “De Waterlelie” te
Cruquius en het bevoegd gezag van de school voor speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs “De Berkenschutse”  te Heeze bekostiging ten
behoeve van ambulante begeleiding aan leerlingen met epilepsie. De
bekostiging wordt jaarlijks vastgesteld bij beschikking van Onze
minister.

ARTIKEL XXV. AFHANDELING VAN VOOR DE DATUM VAN INWERKINGTREDING VAN
ARTIKEL XXIV INGEDIENDE VERZOEKEN

Voor de datum van inwerkingtreding van artikel XXIV ingediende verzoeken
om een voorziening als bedoeld in Titel IV, afdeling 3, van de Wet op de
expertisecentra van een bevoegd gezag van een school waaruit een
instelling als bedoeld in artikel XXIV is ontstaan, worden, indien
daarop na de datum van inwerkingtreding van artikel XXIV van deze wet
wordt beslist, geacht te zijn gedaan door het bevoegd gezag van de
instelling en ten behoeve van de instelling.

ARTIKEL XXVI. Overgangsregeling instellingen cluster 1

Tot het tijdstip waarop de periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 114
van de Wet op de expertisecentra, zoals dat artikel luidde voor de
inwerkingtreding van artikel II, onderdeel GG van deze wet, is
verstreken, blijft bedoeld artikel 114 van de Wet op de expertisecentra
van toepassing op instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid,
tweede volzin, van de Wet op de expertisecentra. Tot het in de eerste
volzin bedoelde tijdstip blijven de artikelen 111 en 114 van de Wet op
de expertisecentra, zoals die artikelen zijn gewijzigd door deze wet,
ten aanzien van de in de eerste volzin bedoelde instellingen buiten
toepassing.

ARTIKEL XXVII. BESTUURLIJKE FUSIES OPENBARE EN BIJZONDERE SCHOLEN IN HET
(V)SO

Gedurende zeven jaar na inwerkingtreding van artikel 18a van de Wet op
het primair onderwijs en artikel 17a van de Wet op het voortgezet
onderwijs blijft ten aanzien van een bestuurlijke fusie als bedoeld in
artikel 28 van de Wet op de expertisecentra, de voorwaarde op grond van
artikel 66c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, dat met de
bestuurlijke fusie wordt voorkomen dat een of meer daarbij betrokken
scholen door toepassing van de artikelen 147 en 148 van die wet wordt
opgeheven of niet meer voor bekostiging in aanmerking komt, buiten
toepassing.

ARTIKEL XXVIII. SAMENLOOP MET HET WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING van de Wet
op het primair onderwijs in verband met verzelfstandiging van
dislocaties

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 2 mei 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in
verband met verzelfstandiging van dislocaties (Kamerstukken 32 760), tot
wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel C, van die wet eerder
in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel KK, van deze
wet, komt artikel I, onderdeel KK, van deze wet te luiden:

KK

Artikel 134 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het opschrift wordt na “bevoegd gezag” ingevoegd: ,
samenwerkingsverband.

2. Een elfde lid wordt toegevoegd, luidend:

11. Het Rijk verstrekt jaarlijks aan het samenwerkingsverband
bekostiging ten behoeve van de materiële instandhouding.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 2 mei 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in
verband met verzelfstandiging van dislocaties (Kamerstukken 32 760), tot
wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel C, van die wet later
in werking treedt dan artikel I, onderdeel KK, van deze wet, wordt in de
aanhef van artikel I, onderdeel C, van die wet “onder vernummering van
het zesde tot en met achtste lid tot achtste tot en met tiende lid”
vervangen door: onder vernummering van het zesde tot en met negende lid
tot achtste tot en met elfde lid.

ARTIKEL XXIX. SAMENLOOP MET HET WETSVOORSTEL TOT Wijziging van de Wet op
het primair onderwijs in verband met de wettelijke verankering van
afdelingen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 mei 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in
verband met de wettelijke verankering van afdelingen voor internationaal
georiënteerd basisonderwijs (Kamerstukken 32 795), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel A, van die wet later in werking treedt
dan artikel I, onderdeel A, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel
A, van die wet “basisregister onderwijs” vervangen door:
schoolondersteuningsprofiel. 

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 mei 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in
verband met de wettelijke verankering van afdelingen voor internationaal
georiënteerd basisonderwijs (Kamerstukken 32 795), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel C, van die wet eerder in werking is
getreden of treedt dan artikel I, onderdeel T, van deze wet, wordt in
artikel I, onderdeel T, van deze wet, onder vernummering van het tiende
en elfde lid van artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs tot het
elfde en twaalfde lid, na het negende lid een lid ingevoegd, luidend:

10. Tot een afdeling als bedoeld in artikel 85a kan uitsluitend worden
toegelaten degene die: 

a. een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezit of mede een
dergelijke nationaliteit bezit en van wie ten minste een van de ouders
voor een bepaalde tijd in Nederland of het grensgebied van Nederland
werkzaam is, dan wel

b. uitsluitend de Nederlandse nationaliteit bezit, langere tijd in het
buitenland heeft doorgebracht doordat ten minste een van de ouders voor
een bepaalde tijd in het buitenland werkzaam was en de leerling daar
langer dan 2 jaar onderwijs heeft genoten volgens het daar geldende
onderwijssysteem, dan wel

c. uitsluitend de Nederlandse nationaliteit bezit en waarvan blijkens
een schriftelijke verklaring van de werkgever vaststaat dat ten minste
een van de ouders binnen 2 jaar voor ten minste 2 jaar in het buitenland
werkzaam zal zijn en de leerling mee verhuist naar het buitenland. 

3. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 mei 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in
verband met de wettelijke verankering van afdelingen voor internationaal
georiënteerd basisonderwijs (Kamerstukken 32 795), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel C, van die wet later in werking treedt
dan artikel I, onderdeel T, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel
C, van die wet de aanhef vervangen door “In artikel 40 wordt onder
vernummering van het tiende en elfde lid tot elfde en twaalfde lid een
lid ingevoegd, luidende:” en wordt “5. Tot” vervangen door: 10.
Tot. 

ARTIKEL XXX. SAMENLOOP MET HET WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN de Wet op
het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra onder meer in
verband met aanpassing van de methode van jaarlijkse prijsbijstelling
ten aanzien van de materiële voorzieningen

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 14 september 2005 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de
Wet op de expertisecentra onder meer in verband met aanpassing van de
methode van jaarlijkse prijsbijstelling ten aanzien van de materiële
voorzieningen (Kamerstukken 30 246), tot wet is of wordt verheven, en
artikel II, onderdeel B, van die wet later in werking treedt dan artikel
II, onderdeel GG, van deze wet, vervalt artikel II, onderdeel B, van die
wet. 

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 14 september 2005 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de
Wet op de expertisecentra onder meer in verband met aanpassing van de
methode van jaarlijkse prijsbijstelling ten aanzien van de materiële
voorzieningen (Kamerstukken 30 246), tot wet is of wordt verheven, en
artikel III, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of
treedt dan artikel I, onderdeel DD, van deze wet, komt in artikel I,
onderdeel DD, van deze wet, het derde lid van artikel 118 van de Wet op
het primair onderwijs te luiden: 

3. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld bij
ministeriële regeling. Het bekostigingsbedrag wordt voor 1 oktober bij
ministeriële regeling aangepast naar aanleiding van een
prijsbijstelling, indien de toestand van 's Rijks schatkist zich
daartegen niet verzet. Het aangepaste bekostigingsbedrag geldt met
ingang van 1 januari volgend op de datum, bedoeld in de tweede volzin.
Bij ministeriële regeling en met ingang van een in die regeling
genoemde datum kan het bekostigingsbedrag naar aanleiding van een
prijsbijstelling voor een in die regeling aan te geven periode worden
verhoogd.

3. Indien het bij koninklijke boodschap van 14 september 2005 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de
Wet op de expertisecentra onder meer in verband met aanpassing van de
methode van jaarlijkse prijsbijstelling ten aanzien van de materiële
voorzieningen (Kamerstukken 30 246), tot wet is of wordt verheven, en
artikel III, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan
artikel I, onderdeel DD, van deze wet, komt artikel III, onderdeel A,
van die wet te luiden: 

A

Artikel 118, derde lid, komt te luiden: 

3. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld bij
ministeriële regeling. Het bekostigingsbedrag wordt voor 1 oktober bij
ministeriële regeling aangepast naar aanleiding van een
prijsbijstelling, indien de toestand van 's Rijks schatkist zich
daartegen niet verzet. Het aangepaste bekostigingsbedrag geldt met
ingang van 1 januari volgend op de datum, bedoeld in de tweede volzin.
Bij ministeriële regeling en met ingang van een in die regeling
genoemde datum kan het bekostigingsbedrag naar aanleiding van een
prijsbijstelling voor een in die regeling aan te geven periode worden
verhoogd.

ARTIKEL XXXI. SAMENLOOP MET HET WETSVOORSTEL TOT Wijziging van de Wet op
het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Experimentenwet
onderwijs en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met volledige
decentralisatie van arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 juli 2009 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de
Wet op de expertisecentra, de Experimentenwet onderwijs en de Wet
medezeggenschap op scholen in verband met volledige decentralisatie van
arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs (Kamerstukken 31 997), tot
wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel P, van die wet later
in werking treedt dan artikel I, onderdeel TT, van deze wet, wordt in
artikel I, onderdeel P, van die wet “het bestuur van een centrale
dienst voor zover het betreft personeel dat is benoemd op bekostiging
voor zorgvoorzieningen als bedoeld in artikel 120, vierde lid, of
artikel 132” vervangen door: het samenwerkingsverband.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 juli 2009 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de
Wet op de expertisecentra, de Experimentenwet onderwijs en de Wet
medezeggenschap op scholen in verband met volledige decentralisatie van
arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs (Kamerstukken 31 997), tot
wet is of wordt verheven, en artikel II, onderdeel P, van die wet later
in werking treedt dan artikel II, onderdeel UU, van deze wet, vervalt in
artikel II, onderdeel P, van die wet: onderscheidenlijk het regionaal
expertisecentrum.

ARTIKEL XXXII. SAMENLOOP met het wetsvoorstel tot wijziging van onder
meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de
expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel O, van die wet later in werking treedt
dan artikel II, onderdeel R, van deze wet, vervalt artikel I, onderdeel
O, van die wet.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de
expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel P, van die wet later in werking treedt
dan artikel II, onderdeel T, van deze wet, vervalt artikel I, onderdeel
P, van die wet.

3. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de
expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel R, van die wet later in werking treedt
dan artikel II, onderdeel V, van deze wet, vervalt artikel I, onderdeel
R, van die wet.

4. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de
expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel Y, van die wet later in werking treedt
dan artikel II, onderdeel CC, van deze wet, vervalt artikel I, onderdeel
Y, van die wet.

5. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de
expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel Q, van die wet eerder in werking is
getreden of treedt dan artikel II, onderdeel U, van deze wet, komt in
artikel II, onderdeel U, van deze wet het derde lid te vervallen en
wordt in het tweede lid “Onder verlettering van onderdeel c van het
tweede lid tot onderdeel d” vervangen door: Onder verlettering van
onderdelen c en d van het tweede lid tot onderdelen d en e.

6. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de
expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel Q, van die wet later in werking treedt
dan artikel II, onderdeel U, van deze wet, vervallen het tweede tot en
met vierde lid van artikel I, onderdeel Q, van die wet.

7. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de
expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel N, van die wet eerder in werking is
getreden of treedt dan artikel XIII van deze wet, komt artikel XIII,
tweede lid, van deze wet te luiden:

2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt:
het bedrag, bedoeld in artikel 132, vierde lid, eerste volzin, van de
Wet op het primair onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober
2011 wordt verminderd met het bedrag dat gemoeid is met de leerlingen
die op 31 juli 2011 14 jaar of ouder waren. Het resterende bedrag wordt
vermeerderd met de som van de personele bedragen van het
leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 70a van de Wet op het
primair onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor
de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op
basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste
volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in
artikel 132, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, op basis
van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze
berekening wordt in het tweede schooljaar vanaf de datum van
inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en
vervolgens in het derde, vierde, vijfde en zesde schooljaar
vermenigvuldigd met respectievelijk 90%, 75%, 60% en 30%.

8. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de
expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel N, van die wet eerder in werking is
getreden of treedt dan artikel XIV van deze wet, komt artikel XIV,
tweede lid, van deze wet te luiden:

2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt:
het bedrag, bedoeld in artikel 118, tiende lid, eerste volzin, van de
Wet op het primair onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober
2011 wordt verminderd met het bedrag dat gemoeid is met de leerlingen
die op 31 juli 2011 14 jaar of ouder waren. Het resterende bedrag wordt
vermeerderd met de som van de materiële bedragen van het
leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 70a van de Wet op het
primair onderwijs, zoals die bepaling luidde op de dag direct
voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd artikel is vervallen, voor
de vestigingen van de scholen, behorend tot het samenwerkingsverband op
basis van de telgegevens van 1 oktober 2011. De som van de in de eerste
volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met het bedrag, bedoeld in
artikel 118, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, op basis
van het aantal leerlingen op 1 oktober 2011. De uitkomst van deze
berekening wordt in het tweede jaar vanaf de datum van inwerkingtreding
bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het
derde, vierde, vijfde en zesde jaar vermenigvuldigd met respectievelijk
90%, 75%, 60% en 30%.

9. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de
expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel N, van die wet eerder in werking is
getreden of treedt dan artikel XV van deze wet, komt artikel XV, tweede
lid, van deze wet te luiden:

2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt:
het bedrag, bedoeld in artikel 85b, derde lid, eerste volzin, van de Wet
op het voortgezet onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober
2011 wordt vermeerderd met het bedrag dat gemoeid is met de leerlingen
die op 31 juli 2011 14 jaar of ouder waren en op 1 oktober 2011 stonden
ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs of een school voor
speciaal of voortgezet onderwijs voor zover daaraan speciaal onderwijs
werd verzorgd en die woonachtig zijn in het gebied van het
samenwerkingsverband. Dit bedrag wordt vervolgens vermeerderd met de som
van de personele bedragen van het leerlinggebonden budget, bedoeld in
artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die bepaling
luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop genoemd
artikel is vervallen, voor de vestigingen van de scholen, behorend tot
het samenwerkingsverband op basis van de telgegevens van 1 oktober 2011.
De som van de in de eerste volzin bedoelde bedragen wordt verminderd met
het bedrag, bedoeld in artikel 85b, tweede lid, van de Wet op het
voortgezet onderwijs, op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober
2011. De uitkomst van deze berekening wordt in het tweede schooljaar
vanaf de datum van inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid,
vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het derde, vierde, vijfde en
zesde schooljaar vermenigvuldigd met respectievelijk 90%, 75%, 60% en
30%.

10. Indien het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op de
expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs (Kamerstukken 32 812), tot wet is of wordt
verheven, en artikel I, onderdeel N, van die wet eerder in werking is
getreden of treedt dan artikel XVI van deze wet, komt artikel XVI,
tweede lid, van deze wet te luiden:

2. De correctie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend als volgt:
het bedrag, bedoeld in artikel 89a, derde lid, eerste volzin, van de Wet
op het voortgezet onderwijs op basis van de telgegevens van 1 oktober
2011 wordt vermeerderd met het bedrag van dat gemoeid is met de
leerlingen die op 31 juli 2011 14 jaar of ouder waren en op 1 oktober
2011 stonden ingeschreven op het speciaal onderwijs, of een school voor
speciaal of voortgezet onderwijs voor zover daaraan speciaal onderwijs
wordt verzorgd en die woonachtig zijn in het gebied van het
samenwerkingsverband. Dit bedrag wordt vervolgens vermeerderd met de
som van de materiële bedragen van het leerlinggebonden budget, bedoeld
in artikel 77a van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals die
bepaling luidde op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop
genoemd artikel is vervallen, voor de vestigingen van de scholen,
behorend tot het samenwerkingsverband op basis van de telgegevens van 1
oktober 2011. De som van de in de eerste volzin bedoelde bedragen wordt
verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 89a, tweede lid, van de
Wet op het voortgezet onderwijs, op basis van het aantal leerlingen op 1
oktober 2011. De uitkomst van deze berekening wordt in het tweede jaar
vanaf de datum van inwerkingtreding bedoeld in het eerste lid,
vermenigvuldigd met 100% en vervolgens in het derde, vierde, vijfde en
zesde jaar vermenigvuldigd met respectievelijk 90%, 75%, 60% en 30%.

ARTIKEL XXXIII. SAMENLOOP MET HET WETSVOORSTEL TOT Wijziging van diverse
onderwijswetten in verband met onder meer afschaffen van de
verblijfsduurbeperking in het voortgezet onderwijs, bewaken van de
examenkwaliteit in het voortgezet onderwijs en het voortgezet algemeen
volwassenenonderwijs, alsmede uitbreiding van de
staatsexamenmogelijkheden

Indien het bij koninklijke boodschap van 16 november 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband
met onder meer afschaffen van de verblijfsduurbeperking in het
voortgezet onderwijs, bewaken van de examenkwaliteit in het voortgezet
onderwijs en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, alsmede
uitbreiding van de staatsexamenmogelijkheden (Kamerstukken 32 558), tot
wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel A, vijfde lid, van die
wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel III, onderdeel
L, derde lid, van deze wet, vervalt artikel III, onderdeel L, derde lid,
van deze wet.

ARTIKEL XXXIV. 	[Vervallen]

ARTIKEL XXXV. SAMENLOOP met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op
het onderwijstoezicht en enige andere wetten in verband met de invoering
van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het
onderwijs bij het toezichtproces

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 oktober 2009 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en
enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd
toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het
toezichtproces (Kamerstukken 32 193), tot wet is of wordt verheven, en
artikel I, onderdeel B, van die wet eerder in werking is getreden of
treedt dan artikel VI, onderdeel B, van deze wet, komt artikel VI,
onderdeel B, van deze wet te luiden:

B

In artikel 3, tweede lid, onderdelen a en f, wordt “regionale
expertisecentra” vervangen door: samenwerkingsverbanden.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 oktober 2009 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en
enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd
toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het
toezichtproces (Kamerstukken 32 193), tot wet is of wordt verheven, en
artikel I, onderdeel B, van die wet later in werking treedt dan artikel
VI, onderdeel B, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel B, van die
wet “regionale expertisecentra” vervangen door:
samenwerkingsverbanden. 

3. Indien het bij koninklijke boodschap van 31 oktober 2009 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en
enige andere wetten in verband met de invoering van geïntegreerd
toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het
toezichtproces (Kamerstukken 32 193), tot wet is of wordt verheven, en
artikel III, onderdeel B, van die wet eerder in werking is getreden of
treedt dan artikel II, onderdeel RR, van deze wet, vervalt artikel II,
onderdeel RR, van deze wet.

ARTIKEL XXXVI. SAMENLOOP met het wetsvoorstel tot Wijziging van de
Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de
expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs, de Wet
studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
schoolkosten en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het
treffen van diverse maatregelen ten behoeve van het bestrijden van
verzuim en voortijdig schoolverlaten

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 april 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet
educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op
het primair onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet op het
voortgezet onderwijs in verband met het treffen van diverse maatregelen
ten behoeve van het bestrijden van verzuim en voortijdig schoolverlaten
(Kamerstukken 32 356), tot wet is of wordt verheven, en artikel IV van
die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel
E, tweede lid, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel E, tweede
lid, van deze wet “onderdeel j” vervangen door “onderdeel k” en
wordt “k. het samenwerkingsverband” vervangen door: l. het
samenwerkingsverband.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 april 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet
educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op
het primair onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet op het
voortgezet onderwijs in verband met het treffen van diverse maatregelen
ten behoeve van het bestrijden van verzuim en voortijdig schoolverlaten
(Kamerstukken 32 356 ), tot wet is of wordt verheven, en artikel IV van
die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel E, tweede lid,
van deze wet, wordt in artikel IV van die wet “onderdeel j”
vervangen door “onderdeel k” en wordt “k. het verzuimbeleid”
vervangen door: l. het verzuimbeleid. 

3. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 april 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet
educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op
het primair onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet op het
voortgezet onderwijs in verband met het treffen van diverse maatregelen
ten behoeve van het bestrijden van verzuim en voortijdig schoolverlaten
(Kamerstukken 32 356), tot wet is of wordt verheven, en artikel VII,
onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan
artikel III, onderdeel G, derde lid, van deze wet, wordt in artikel III,
onderdeel G, derde lid, van deze wet “onderdeel g” vervangen door
“onderdeel h” en wordt “h. het samenwerkingsverband” vervangen
door: i. het samenwerkingsverband.

4. Indien het bij koninklijke boodschap van 1 april 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet
educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op
het primair onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet op het
voortgezet onderwijs in verband met het treffen van diverse maatregelen
ten behoeve van het bestrijden van verzuim en voortijdig schoolverlaten
(Kamerstukken 32 356 ), tot wet is of wordt verheven, en artikel VII,
onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan artikel III,
onderdeel G, derde lid, van deze wet, wordt in artikel VII, onderdeel A,
van die wet “onderdeel g” vervangen door “onderdeel h” en wordt
“h. het verzuimbeleid” vervangen door: i. het verzuimbeleid. 

ARTIKEL XXXVII. SAMENLOOP MET HET WETSVoorstel van de leden Hamer,
Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van der Veen houdende
wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de
expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en
beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling inzake toelating
tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers (regeling
toelatingsrecht onderwijs)

1. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet
van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van
der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet
op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet
educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling
inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers
(regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of
wordt verheven en artikel I van die wet eerder in werking is getreden of
treedt dan artikel I, onderdeel T, van deze wet, worden in artikel I,
onderdeel T, van deze wet, de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst en in het eerste
lid komt de aanhef te luiden: Onder vernummering van het zevende tot en
met negende lid tot het twaalfde tot en met veertiende lid, wordt het
tweede tot en met zesde lid van artikel 40 vervangen door:.

2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In lid 1b wordt “Onverminderd het tweede tot en met vierde lid”
vervangen door: Onverminderd de overige leden van dit artikel.

2. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet
van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van
der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet
op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet
educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling
inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers
(regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of
wordt verheven en artikel I van die wet later in werking treedt dan
artikel I, onderdeel T, van deze wet, worden in artikel I van die wet de
volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel B, artikel 40, lid 1b, van de Wet op het primair
onderwijs wordt “Onverminderd het tweede tot en met vierde lid”
vervangen door: Onverminderd de overige leden van dit artikel.

2. In onderdeel C wordt in de aanhef “de nieuwe leden zeven tot en met
negen” vervangen door “de nieuwe leden twaalf tot en met veertien”
en worden het zevende tot en met negende lid van artikel 40 van de Wet
op het primair onderwijs vernummerd tot het twaalfde tot en met
veertiende lid.

3. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet
van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van
der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet
op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet
educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling
inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers
(regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of
wordt verheven en artikel IA van die wet eerder in werking is getreden
of treedt dan artikel II, onderdeel R, van deze wet, worden in artikel
II, onderdeel R, van deze wet, de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede lid komt de aanhef te luiden: Onder vernummering van
het twaalfde tot en met veertiende lid tot drieëntwintigste tot en met
vijfentwintigste lid, wordt het derde tot en met elfde lid vervangen
door:. 

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In lid 1a wordt “Onverminderd het tweede tot en met vierde lid”
vervangen door: Onverminderd de overige leden van dit artikel.

4. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet
van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van
der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet
op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet
educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling
inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers
(regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of
wordt verheven en artikel IA van die wet later in werking treedt dan
artikel II, onderdeel R, van deze wet, worden in artikel IA van die wet
de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel B, artikel 40, lid 1a, van de Wet op de expertisecentra
wordt “Onverminderd het tweede tot en met vierde lid” vervangen
door: Onverminderd de overige leden van dit artikel.

2. In onderdeel C wordt in de aanhef “de nieuwe leden twaalf tot en
met veertien” vervangen door “de nieuwe leden drieëntwintig tot en
met vijfentwintig” en worden het twaalfde tot en met veertiende lid
van artikel 40 van de Wet op de expertisecentra vernummerd tot het
drieëntwintigste tot en met vijfentwintigste lid.

5. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet
van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van
der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet
op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet
educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling
inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers
(regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of
wordt verheven en artikel II van die wet eerder in werking is getreden
of treedt dan artikel III, onderdeel L, van deze wet, wordt in artikel
III, onderdeel L, tweede lid, van deze wet, de aanhef vervangen door
“Na lid 2d worden zeven leden ingevoegd, luidend:”, worden de leden
2a tot en met 2g vernummerd tot de leden 2e tot en met 2k en wordt in
lid 2h (nieuw) “De leden 2b en 2c zijn niet van toepassing”
vervangen door: De leden 2f en 2g zijn niet van toepassing.

6. Indien het bij brief van 21 december 2005 ingediende voorstel van wet
van de leden Hamer, Jasper van Dijk, Dibi, Van der Ham en Kraneveldt-van
der Veen houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet
op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet
educatie en beroepsonderwijs en de Algemene wet gelijke behandeling
inzake toelating tot onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers
(regeling toelatingsrecht onderwijs) (Kamerstukken 30 417) tot wet is of
wordt verheven en artikel II van die wet later in werking treedt dan
artikel III, onderdeel L, van deze wet, worden in artikel II van die wet
de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel B komt de aanhef te luiden: In artikel 27 worden, onder
vernummering van de leden 2a tot en met 2g tot de leden 2e tot en met
2k, vier leden ingevoegd, luidende:.

2. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: 

B1

In artikel 27, lid 2h (nieuw) wordt “De leden 2b en 2c zijn niet van
toepassing” vervangen door: De leden 2f en 2g zijn niet van
toepassing.

ARTIKEL XXXVIII. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

 

 

 PAGE    

 PAGE   78