[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Hoofdlijnennotitie Biobased Economy

Bijlage

Nummer: 2012D14524, datum: 2012-04-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Bedrijvenbeleid in Uitvoering waarin opgenomen innovatiecontracten en de human capitalagenda’s van de topsectoren en enkele andere thema’s van het bedrijvenbeleid en de hoofdlijnenennotitie biobased economy (2012D14521)

Preview document (🔗 origineel)


BIJLAGE 2:		Hoofdlijnennotitie Biobased Economy

Inleiding 

Deze Hoofdlijnennotitie Biobased Economy schetst de integrale
middellange termijnvisie van het kabinet, waarbij wordt aangegeven welke
inspanningen nodig zijn in de hele keten van duurzame
biomassavoorziening naar biobased toepassingen. Het Innovatiecontract
Biobased Economy is daaraan complementair en geeft een nadere invulling
op het terrein van kennis en innovatie. Daarnaast geeft deze notitie ook
invulling aan de motie Van Veldhoven waarin een visie op de
mogelijkheden voor de optimale benutting van biomassa werd gevraagd.

De biobased economy kan met de juiste keuzes economische kansen bieden
èn deels een oplossing bieden voor maatschappelijke uitdagingen, zoals
klimaatverandering, energiezekerheid en grondstoffenschaarste. Nederland
heeft de kennis, de infrastructuur, het kapitaal en topsectoren om een
koppositie in de biobased economy in te nemen. Ook in diverse regio’s
liggen goede kansen, vooral in het verantwoord gebruik van reststromen.
De biobased economy kan resulteren in inkomensgroei in een aantal
sectoren en nieuwe werkgelegenheidsperspectieven. Slim gebruik van
biomassa, het zorgen voor een goed ondernemingsklimaat (in termen van
wet- en regelgeving en financiële instrumenten) en de inrichting van
duurzaamheidskaders zijn noodzakelijk om een optimale overgang naar de
biobased economy mogelijk te maken. 

De Europese Commissie (EC) geeft aan dat de Europese bio-economie een
omzet vertegenwoordigt van 2000 miljard euro en goed is voor 22 miljoen
banen of 9% van de werkgelegenheid in de Unie. Het gaat hierbij om de
actuele situatie van de volgende betrokken sectoren: landbouw, bosbouw,
visserij, productie van levensmiddelen, pulp en papier alsmede delen van
de chemische, biotechnologische en energiesector. Volgens ramingen zou
elke euro die de EU in bio-economisch onderzoek en innovatie investeert,
tegen 2025 jaarlijks een toegevoegde waarde van 1 euro in de
bio-economie genereren. 

Deze hoofdlijnennotitie is een nadere uitwerking van de kabinetsreacties
op het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) en het advies van de
Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa (CDB). Deze
hoofdlijnennotitie beschrijft de visie en inzet van het kabinet op de
ontwikkeling van een biobased economy en wil daarmee de kansen benutten
voor de verdere uitbouw van de biobased economy als dwarsdoorsnijdend
thema van de topsectoren: de chemische sector (innovatie, nieuwe
materialen, duurzaamheid), de energievoorziening (behalen klimaatdoelen,
vermindering afhankelijkheid fossiele grondstoffen, duurzame biomassa
voor elektriciteit en warmte en vervoer), de agro-food sector (duurzame
biomassaproductie, bioraffinage, benutting en verwaarding van
reststromen), de logistiek (Rotterdam als Bio-port, Eemshaven
geavanceerde duurzame biobrandstoffen als vervanger voor benzine en
diesel), de tuinbouw (uitgangsmaterialen, inhoudsstoffen en verwaarding
reststromen) en life sciences (groene en witte biotechnologie).

De transitie naar een duurzame biobased economy is in belangrijke mate
gebaseerd op internationaal onderscheidende kennisontwikkeling en
innovatie. De overheid heeft daartoe in het kader van de
Topsectorenaanpak allereerst de lange termijn kennisvragen inzichtelijk
laten maken door de Wetenschappelijke en Technologische Commissie (WTC).
Daarnaast is samen met het bedrijfsleven en kennisorganisaties gewerkt
aan een vraaggestuurde middellange termijn via het innovatiecontract
voor de biobased economy. In het Innovatiecontract Biobased Economy
“Groene groei – Van biomassa naar business” heeft de grote
samenwerking tussen vele partijen geresulteerd in een dynamische agenda
met concrete ambities voor de toekomst. 

Het kabinet omarmt deze doelstellingen en deelt de mening dat om de
goede uitgangspositie van Nederland tot economische voorsprong uit te
bouwen en bij te laten dragen aan de concurrentiekracht van Nederland,
er de komende jaren strategische allianties gesloten moeten worden
tussen deze sectoren op basis van nieuwe businesskansen. Deze beide
agenda's zijn de komende jaren richtinggevend voor de Nederlandse inzet
in Europa. Deze notitie heeft verder een nauwe relatie met verschillende
beleidsterreinen, welke zijn opgenomen in bijlage I.

De transitie naar een biobased economy

Met de biobased economy wordt “een economie die zijn grondstoffen
betrekt uit de levende natuur (biomassa, ‘groene grondstoffen’) als
onderdeel van een groene of duurzame economie” bedoeld. Zo’n
economie legt zich toe op “het halen van de hoogste waarde en het
grootste nut uit de waardevolle groene grondstoffen”. In de
kabinetsreactie op het advies van de SER is de visie op de transitie
naar een biobased economy als volgt verwoordt: “De overgang van een
economie gebaseerd op fossiele grondstoffen naar een biobased economy is
een complexe systeeminnovatie in een niet-stabiele internationale
omgeving. Dit vraagt op nationaal en Europees niveau om een
geïntegreerde benadering op systeemniveau.  Dat betekent inzetten op:
een structurele innovatieaanpak, gericht op waardecreatie op basis van
cascadering (het zo efficiënt mogelijk toepassen van biomassa). Naast
technologische oplossingen is aandacht voor infrastructuur, logistiek,
marktontwikkelingen en overheidsregulering vereist”. 

Er ligt een nauwe relatie met de productie van voedsel. Om zo efficiënt
mogelijk gebruik te maken van biomassa en reststromen moet gestreefd
worden naar coproductie. Hier raken bioketens voor de productie voedsel
en van niet-voedsel toepassingen elkaar, waarbij de ontwikkeling
van een biobased economy geen negatieve effecten op de
voedselvoorziening mag hebben. Biomassa kan, mits duurzaam geproduceerd
en benut, zichzelf blijven hernieuwen. Biomassa heeft de unieke
eigenschap dat het gebruikt kan worden voor toepassingen waar koolstof
onmisbaar is, zoals vloeibare brandstoffen, chemicaliën en materialen. 

Optimale benutting van biomassa

Om op een kosteneffectieve manier met een biobased economy een bijdrage
te leveren aan duurzame groei, zou optimale waardecreatie voorop moeten
staan. Ook de motie Van Veldhoven adresseert dit punt door te vragen
naar een visie op de mogelijkheden voor de optimale benutting van
biomassa. 

Bedrijven die biomassa telen, vervoeren en kopen zijn vrij om de
biomassa in te zetten zoals zij wensen. Daarbij heeft het beleid van de
overheid wel invloed op de mogelijkheden waarop biomassa kan worden
benut. Het landbouwbeleid, innovatiebeleid en de Europese doelstellingen
voor duurzame energie hebben invloed op de manier waarop biomassa wordt
ingezet. 

Het kabinet hanteert de volgende uitgangspunten, die richting geven aan
het beleid bij de productie van biomassa:

Het optimaliseren en verduurzamen van de productie van biomassa in de
landbouw, bosbouw, visserij en andere sectoren waarbij biomassaproductie
optreedt. Stimuleren van de ontwikkeling van alternatieve manieren om
grondstoffen te produceren zonder inzet van grond en biomassa,
bijvoorbeeld kunstmatige fotosynthese. Het verhogen van de opbrengst per
hectare bij landbouwproductie en tegengaan van verspilling bij de oogst
en verwerking (zie ook paragraaf 3).

Het sluiten en optimaliseren van kringlopen, waarbij nutriënten
(fosfaat, stikstof) worden behouden, organisch stofgehalte op peil
blijft en biomassa benut kan worden voor compostering.

Stimuleren van ontwikkeling van technologie: bioraffinage, vergassing,
pyrolyse, torrefactie (zie ook paragraaf 5).

Duurzaamheid om de uitputting van gronden, omzetten van bossen naar
landbouwgrond, aantasting van biodiversiteit, additionele
broeikasgasemissies, negatieve direct en indirecte effecten bij
landgebruiksverandering en ontginning van veen te vermijden (zie ook
paragraaf 6).

Een volgende stap in de bioketen is de behandeling en verwerking van
biomassa en de toepassing. Het cascaderingsprincipe richt zich hierbij
op de toepassingsfase. Dit cascadeprincipe is een theoretisch model dat
aangeeft bij welke toepassing een hoeveelheid biomassa de meeste
economische toegevoegde waarde heeft. Het gaat hierbij dus om een
toegevoegde waarde in euro’s per gewichtseenheid. Een relatief hoge
toegevoegde waarde per gewichtseenheid heeft biomassa bijvoorbeeld in de
farmacie, een relatief lage in de energietoepassingen. Daarbij zijn de
volumes biomassa die ingezet worden onderin de cascade weer groter dan
bovenin de cascade. Belangrijke notie hierbij is dat er erg veel soorten
biomassa zijn en dat biomassa niet voor elke toepassing geschikt zijn.  

Bij het optimaliseren van de bioketen wordt er ingezet om biotisch
materiaal zo lang mogelijk in haar verschillende verschijningvormen in
de productieketen te houden, door hergebruik, het opsplitsen in
verschillende fracties en door reststromen voor energietoepassingen te
benutten. Het is noodzakelijk hiervoor nieuwe technologien te
ontwikkelen of te verbeteren, zoals bioraffinage, vergassing, pyrolyse
en torrefactie. 

Het kabinet zet daarbij verschillende instrumenten in, die tot kansrijke
initiatieven leiden zoals de Bioprocess Pilot Facilty, die publieke en
private partijen, inclusief het MKB, de kans bieden om hun ideeën te
testen, te ontwikkelen en op te schalen naar commerciële exploitatie.
Ook andere ondersteuningsmogelijkheden binnen het Topsectorenbeleid
worden ingezet. Er zijn nog steeds veel reststromen, afval en residuen
die beter kunnen worden benut voor de biobased economy. Het gaat daarbij
erom dat producten niet meer zo maar in een afvalstadium terecht komen,
maar meerdere keren worden hergebruikt of dat afval weer nuttig kan
worden toegepast. 

Wel zijn in dit verband de Europees afgesproken doelstellingen voor
duurzame energie relevant voor de inzet van sommige soorten biomassa. De
Nederlandse doelstelling is om in 2020 14 % van het energieverbruik op
te wekken uit hernieuwbare bonnen. Voor de productie van hernieuwbare
transportbrandstoffen geldt een doelstelling van 10%. Het realiseren van
deze doelstellingen noodzaakt een stevige bijdrage van bio-energie.
Zonder energieproductie op basis van biomassa zullen beide
doelstellingen niet worden gehaald. Dit leidt er toe dat momenteel veel
initiatieven rond biomassa zich richten op hernieuwbare elektriciteit,
groen gas en biobrandstoffen. Voor de biomassa die wordt ingezet voor de
doelstelling voor hernieuwbare transportbrandstoffen gelden
duurzaamheidscriteria vanuit de Richtlijn hernieuwbare Energie. Voor
vaste biomassa die wordt ingezet voor de productie van hernieuwbare
elektriciteit, warmte en gas niet. Het kabinet is er wel voorstander van
om ook hiervoor bij voorkeur in Europees verband geharmoniseerde
duurzaamheidscriteria in te voeren. 

 

Om de inzet op duurzaamheid, consistent beleidsinstrumentarium en
economische waarde te verenigen is het van belang dat de ontwikkeling
van de biobased economy en de effectiviteit van de inzet van
overheidsmiddelen systematisch gevolgd kunnen worden. 

Het voornemen is om bovenstaande randvoorwaarden te monitoren aan de
hand van de zich ontwikkelende internationale criteria voor duurzaamheid
 en biobased economy (o.a. in de EU, maar ook in nationale en
internationale fora, zoals de  OESO en NEN/CEN-verband). Verder wordt
het overheidsbeleid voor de transitie naar een biobased economy bepaald
door de volgende randvoorwaarden: adequaat kennis- en innovatiebeleid,
borging van duurzaamheid, nauwe aansluiting bij Europees en
internationaal beleid, bevorderen van interacties tussen alle betrokken
partijen en een effectief overheidsinstrumentarium.  

Integraal beleid

Bevorderen van interacties tussen alle betrokkenen. Samenbrengen van
marktpartijen, wetenschap en overheid gericht op sectoroverstijgende en
regionale samenwerking. Om zo de samenwerking tussen ketens en
coproductie van toepassingen te bevorderen en reststromen en
afvalstoffen optimaal te benutten. Daarbij  is het maatschappelijk
middenveld nadrukkelijk betrokken.

Wegnemen van botsende belangen. Het kabinet erkent dat de transitie naar
een economie die mede gebaseerd is op groene grondstoffen hinder kan
ondervinden van belemmeringen in bestaande wet- en regelgeving. Bij het
bedrijfsleven zijn botsende belangen geïnventariseerd die de
investeringen of bedrijfsvoering in BBE beperken. De belemmeringen
kunnen van operationele aard zijn of fundamenteel. De fundamentele
belemmeringen die de transitie van de biobased economy in Nederland in
de weg staan zijn samen te vatten in vijf thema’s:

Innovaties binnen biobased economy zijn niet altijd financieel haalbaar
voor het bedrijfsleven.

Het ontbreken van certificering voor de biobased economy.

Gebrek aan acceptatie van GMO’s in de landbouw.

Accijnzen en importheffingen beperken transitie biobased economy.

Het ontbreken van een gelijk speelveld door inconsistenties in
regelgeving, beleid en samenwerking tussen sectoren en tussen landen.

Het programma Botsende belangen BBE zet zich in de belemmeringen die de
investeringen in de BBE weg te nemen of te beperken.

Het is zaak dat het ontbreken van een gelijk speelveld potentiële
investeringen in de biobased economy niet mogen frustreren. Een
voorbeeld hiervan betreft de Europese importheffingen op groene
grondstoffen die gebruikt worden door de chemische industrie.
Oplossingen voor dergelijke belemmeringen moeten in Europees verband
worden gevonden. Nederland zal er daarom gericht voor pleiten om binnen
het EU handels- en landbouwbeleid meer ruimte te creëren voor
additionele invoer van duurzame groene grondstoffen voor de bulkchemie
en andere industrie, waaronder fermentatie. Door het voeren van
integraal beleid tracht het kabinet met bestaand en nieuw
instrumentarium, waaronder de Green Deals, deze belemmeringen op te
heffen.

Borgen van beleidscoherentie. Het kabinet voert integraal en coherent
beleid ten aanzien van de biobased economy en de aanpalende
beleidsterreinen, zoals genoemd in de inleiding. Inzet van biomassa in
de economie vraagt om slimme oplossingen en een sterk geïntegreerde
keten om publieke doelen te borgen en te realiseren. Dit betreft het
vermijden van activiteiten en toepassingen die schadelijk zijn voor het
behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit, het realiseren van
klimaatdoelen, bescherming van bossen, het duurzaam gebruik van
essentiële fosfaatvoorraden en sociale aspecten zoals landrechten,
voedselzekerheid, arbeidsnormen en het stimuleren van innovaties die
helpen deze publieke doelen dichterbij te brengen. Daarbij komen vragen
rondom toepassingsgebieden, zoals biobrandstoffen en energie, en de
ontwikkeling van logistiek en biomassahubs aan de orde. 

Ambitieuze kennis- en innovatieagenda

Nederland heeft een sterke uitgangspositie gezien de aanwezigheid van
sectoren zoals de chemie, energie, logistiek, water en de agro- en
tuinbouwsector. Nederland vormt daarbij de toegangspoort tot Europa voor
groene grondstoffen met duurzaamheid als randvoorwaarde. Dit betekent
inzetten op een structurele innovatieaanpak, op basis van cascadering en
efficiënter gebruik van biomassa en reststromen. Via de cross-sectorale
topsectorenaanpak van dit kabinet zal de overgang naar een biobased
economy worden versneld, waarbij zowel naar de langere als de korte
termijn moet worden gekeken. 

Het kabinet zet in op (meer focus in) technologische ontwikkeling,
onderzoek, bijeenbrengen van partijen en vertaling naar concrete
business cases. Hierbij is onderzoek enerzijds gericht op de voorziening
van biomassa (zoals reststromen uit de agro- en houtsector, agrarische
productie en bosbouw,natuur- en landschapsbeheer, micro-organismen,
algen), anderzijds op de toepassing en gebruik van biomassa
(bijvoorbeeld voor de chemische industrie). Naast technologisch
onderzoek is er nadrukkelijk aandacht voor sociale, ecologische en
economische vraagstukken en het bevorderen van samenwerking tussen
universiteiten op alle toepassingen van biomassa, met eveneens een
evenwichtige spreiding tussen fundamenteel en toegepast onderzoek.
Verder zoekt het kabinet nauwe aansluiting bij Europese onderzoeks- en
innovatiefondsen, waaronder de “Common Strategic Framework for
Research and Innovation ‘Horizon2020’”. De Commissie ziet de
kennis- en innovatieagenda als essentieel om tot een bio-economie te
komen. Inzet van Nederland is om intensief bij te dragen aan deze
agenda. Dit wordt nader toegelicht in de paragraaf over “Europees
beleid en internationale samenwerking”.

Wetenschaps- en Technologie Commissie (WTC):  “Naar groene chemie en
groene materialen”

De transitie naar een duurzame biobased economy is in belangrijke mate
gebaseerd op internationaal onderscheidende kennisontwikkeling en
innovatie. Het kabinet heeft daartoe in het kader van de
Topsectorenaanpak allereerst de lange termijn kennisvragen inzichtelijk
laten maken door de Wetenschaps- en Technologie Commissie (WTC). In zes
programma’s heeft de WTC de wetenschappelijke aspecten benoemd met
aandacht voor een evenwicht tussen: sociaal- en natuurwetenschappelijke
vragen en tussen de ontwikkeling van kennis en kunde in agro en chemie. 

Deze zes programma’s, benoemd door bedrijfsleven, wetenschap en
overheid, zijn:  groen bulkchemie, katalyse en omzetting, bioraffinage,
holistische chemie, agro en logistiek en maatschappelijke aspecten. Het
kabinet geeft in samenwerking met bedrijfsleven en wetenschap invulling
aan dit technologische onderzoek aangevuld met onderzoek naar mogelijke
andere sleuteltechnologieën, zoals de productie van basischemicaliën
en andere biotische grondstoffen zonder tussenkomst van planten en de
productie van biomassa zonder of met volledige terugwinning van fosfaat.
Daarnaast is er ook nadrukkelijk aandacht voor onderzoek naar de
ecologische, sociale en economische aspecten. Deze zijn van belang om de
richting van technologisch onderzoek en valorisatie mede te helpen
bepalen.

Innovatiecontract Biobased Economy: “Groene groei – Van biomassa
naar business” 

In samenwerking met het bedrijfsleven en kennisorganisaties is
bijgevoegd het kabinet aan een vraaggestuurde middellange termijn
benadering voor kennis en innovatie via het innovatiecontract voor de
biobased economy. Het Innovatiecontract Biobased Economy heeft zes
‘workpackages’ geïdentificeerd: Biobased materialen, BioEnergy en
BioChemicals, Geïntegreerde bioraffinage, Teeltoptimalisatie en
biomassaproductie, Terugwinnen en hergebruik: water, nutriënten en
bodem en Economie, beleid en duurzaamheid. Dit Innovatiecontract volgt
op ‘Een punt op de horizon’ uit juni 2011, waarin vijf Topsectoren
een visie op hoofdlijnen geschreven  hebben voor de onderzoeks- en
innovatieagenda van de biobased economy. Voor de verdere uitwerking komt
er een TKI Biobased Economy, van waaruit regie wordt gevoerd met
betrekking tot de samenwerking, kennisuitwisseling, synergie en
valorisatie over de verschillende biobased onderdelen binnen de
topsectoren.

Om de goede uitgangspositie van Nederland tot economische voorsprong uit
te bouwen en bij te laten dragen aan de concurrentiekracht van Nederland
er de komende jaren strategische allianties gesloten moeten worden
tussen deze sectoren op basis van nieuwe businesskansen. Twee
voorwaarden zijn vanaf het begin essentieel: maximale verwaarding van de
groene grondstof en duurzaamheid. Gerichte en samenhangende innovatie op
vele terreinen is de beste manier om deze twee doelstellingen te
realiseren.”  

Biomassavoorziening

De Nederlandse overheid ondersteunt de ontwikkeling van technologie in
de primaire productie door in te zetten op veredeling, nieuwe teelten en
microbiologie en de optimale benutting van biomassa uit reststromen. Er
komen steeds méér (technologische) mogelijkheden voor het economisch
hergebruiken van reststromen en afval. Ook het aanbod van biomassa uit
bos, natuur en landschap neemt toe. Op basis daarvan kan afval van
biologische oorsprong, zoals mest, swill (gekookt keukenafval en
etensresten), sloophout en restmateriaal uit natuur en landschap worden
hergedefinieerd tot groene grondstof, waarbij de negatieve economische
waarde wordt omgezet in een positieve waarde. 

Daarnaast roept de logistiek van grondstoffen en restproducten nieuwe
uitdagingen op, waaronder het bewaren van waardevolle mineralen, zoals
fosfaat, in de keten. Dit hangt ook samen met het sluiten van
aanverwante biomassakringlopen voor voedsel en veevoer, waaronder het
tegengaan van verarming van gronden elders, het sluiten van
nutriëntenkringlopen en het omgaan met biomassa overschot, o.a. mest en
dierlijke producten. Verder ligt er voor de overheid op dit terrein een
belangrijke rol om wet- en regelgeving en beleid rond biomassaproductie
af te stemmen met andere beleidsterreinen (bodem, water, voedsel en
veevoer, nutriënten, maritiem, afval en milieu) en topsectoren chemie,
agrofood en tuinbouw. Daarbij is de vereenvoudiging en verduidelijking
van de regelgeving rond de verwerking van organische reststromen in gang
gezet en zal de sector hierover worden voorgelicht.

Voor het vergroten van de beschikbare biomassa in Nederland, Europa en
derde landen, waaronder ontwikkelingslanden, zet het kabinet in op:

Stimulering van innovatie van gerichte veredeling, nieuwe teelten,
duoteelten en microbiologie, mits deze niet ten koste gaan van voedsel
en diervoeder. Meer en beter toepassen van biomassa uit reststromen
(zowel uit industriële processen als uit beheer van bos, natuur en
landschap).

Agenderen op Europees niveau. Bij de herziening van het
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), is het van belang dat het nieuwe
Europese beleid ruimte biedt aan het vergroten van de beschikbaarheid
van duurzame biomassa op basis van een marktgedreven aanpak. Eveneens is
het in het Europese handelsbeleid en aangrenzende beleidsterreinen,
zoals bodem-, water-, nutriënten, gmo- , klimaat- en
biodiversiteitsbeleid van belang de kansen en dilemma’s van de
biobased economy te agenderen.

Logistieke excellentie. Logistiek is van belang voor Nederland als
beoogd knooppunt van handel en distributie. Ruimtelijk gezien ontwikkelt
de biobased economy zich in de regio (concentratiegebieden Rotterdamse
haven, Eemshaven/Delfzijl, Gent-Terneuzen) en de Greenports. De overheid
zal regionale samenwerking bevorderen, waarbij de zorg voor adequate
logistieke verbindingen beslissingen vraagt die vaak het regionale
niveau overstijgen. 

Tenslotte zijn de relaties met 3e landen gericht op import en doorvoer
van belang.

Het stellen van eenduidige duurzaamheidscriteria

Duurzaamheid is een randvoorwaarde bij de transitie naar een biobased
economy. Het kabinet kan duurzaamheid borgen door zorg te dragen voor
toepassen van criteria, door (internationale) afspraken te maken over
wettelijk bindende duurzaamheidsaspecten van biomassaproductie, door
vrijwillige afspraken met ondernemers te maken voor het hanteren van
aanvullende eisen en of het borgen van de informatievoorziening over
duurzaamheid van biomassa (transparantie).

De definitie die het breedst wordt geaccepteerd, is die van de Commissie
Brundtland: duurzaamheid is de bevrediging van onze behoeften zonder die
van toekomstige generaties te compromitteren. Voor de toepassing van
biomassa hanteert het kabinet de definitie zoals in het rapport van de
SER beschreven: “In algemene zin betekent het begrip duurzaamheid in
de biobased economy dat de kansen van gebruik van biomassa worden benut
zonder dat dit de draagkracht van de aarde aantast of negatieve sociale
gevolgen heeft”. 

Er is berekend dat de beschikbaarheid van biomassa in Nederland,
bijvoorbeeld uit de bos- en houtsector, maar de reststromen uit de
voedings- en genotmiddelenindustrie,  niet voldoende groot is om de
ambities zoals in het innovatiecontract staan te realiseren (onderzoek
van Elbersen cs, 2011). Om in de groeiende behoefte van biomassa te
voorzien zal er biomassa van buiten Nederland en Europa nodig zijn. 

Belangrijk bij duurzaamheid is dat er voldoende biomassa voor menselijk
gebruik wordt geproduceerd zonder dat verlies van ecosystemen en
biodiversiteit optreedt. Daarom speelt bij het bepalen van de
duurzaamheid van biomassa naast een duurzame productie van biomassa ook
de verdeling van de biomassa voor de verschillende toepassingen
(voedsel, veevoer, chemie, meststof, energie, brandstoffen) een rol. Dit
hangt samen met het sluiten van aanverwante biomassakringlopen voor
voedsel en veevoer, waaronder het tegengaan van verarming van gronden
elders, het sluiten van nutriëntenkringlopen en het omgaan met biomassa
overschot, onder andere mest en dierlijke producten. 

De direct betrokken ministeries van EL&I en I&M werken nauw samen op het
terrein van duurzaamheid van biomassa. In gezamenlijke reacties op
eerder genoemde adviezen van de SER en de CDB (Commissie
Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa) is helder aangegeven dat
duurzaamheid van biomassa en van alle toepassingen van biomassa een
randvoorwaarde is voor een transitie naar een biobased economy. Het
ontwikkelen van duurzaamheidscriteria voor biomassa zal plaatsvinden via
wettelijke vastlegging, vrijwillige initiatieven en via
intergouvernementele processen en afspraken met daarbij zoveel mogelijke
coherentie nastrevend voor producenten. Beheerders van bossen
bijvoorbeeld worden nu geconfronteerd met verschillende
duurzaamheidscriteria afhankelijk van de toepassing (bijvoorbeeld voor
papier en energie). Daarbij bevind de verduurzaming van de verschillende
biomassatoepassingen zich in verschillende fases. Zo geldt voor
biobrandstoffen een wettelijk regime, bestaan voor biomassa voor energie
vrijwillige, nationale systemen, terwijl voor biobased toepassingen in
de chemie vrijwillige systemen recentelijk zijn opgestart. 

Europese criteria voor vloeibare biomassa voor energietoepassingen

Op basis van Europese regelgeving (Richtlijn Hernieuwbare Energie) heeft
Nederland inmiddels wettelijke eisen gesteld aan de duurzaamheid van
biobrandstoffen. Daarnaast is Nederland er ook voorstander van dat
wettelijke duurzaamheidsnormen voor vaste en gasvormige biomassa voor
energie worden ontwikkeld, bij voorkeur in de Europese regelgeving. 

Begin 2012 zal de Europese Commissie met voorstellen komen om ook de
indirecte landgebruikseffecten mee te nemen in de
duurzaamheidsbeoordeling van biobrandstoffen. Nederland is voorstander
dat de duurzaamheid bij biobrandstoffen wordt gecompleteerd door ook
indirecte effecten van landgebruik daarin te verdisconteren. Ook de
rapportageverplichtingen voor de sociale onderdelen in de richtlijn
dient op een transparante en duidelijke manier te worden vormgegeven.

Verbreding van criteria biomassa

Het kabinet wil duurzaamheidscriteria verbreden naar andere toepassingen
van biomassa. Dit betekent een breed internationaal systeem van
afspraken over duurzaamheidscriteria voor biomassa en
biomassatoepassingen van productie tot en met consumptie, dat
maatschappelijk geaccepteerd is en stabiele kaders biedt voor het
bedrijfsleven. Daartoe zet het kabinet in op: 

Stapsgewijze verhoging en verbreding naar andere biomassa van bindende
normen voor duurzaamheid in Europees kader;

Vrijwillige hantering van aanvullende duurzaamheidscriteria door het
bedrijfsleven;

Transparantie over de aard en herkomst van de biomassa.

Via vrijwillige afspraken kan veel bereikt worden. Deze vrijwillige
inzet kan eventueel ook versterkt worden, indien noodzakelijk, door
harmonisatie in Europees kader. De vrijwillige afspraken van de Ronde
Tafels en de NTA (Nederlandse Technische Afspraak) zijn tot op heden
succesvol gebleken. In Nederland bestaat een breed draagvlak voor de NTA
8080/8081. Deze is gezamenlijk door de markt, maatschappelijke
organisaties en de overheid ontwikkeld en is goeddeels gebaseerd op de
criteria van het Toetsingskader Duurzame Biomassa. Er wordt daarbij
voortgebouwd op de ervaringen van duurzaamheidsnormen voor
biobrandstoffen.

Op Nederlands initiatief heeft CEN (Europese Comité voor Normalisatie)
besloten een nieuwe TC (Technische Commissie) op te richten voor
normontwikkeling op het gebied van duurzaam geproduceerde biomassa voor
biobrandstoffen en energie (CEN/TC 383). Daarnaast wordt een CEN-traject
in gang gezet voor de ontwikkeling van normen voor biobased producten. 
De Nederlandse overheid stimuleert de ontwikkeling van
duurzaamheidssystemen, de certificatie van duurzame biomassastromen en
het gebruik daarvan door bedrijven. In dit geval worden onder andere de
activiteiten van de NEN (Nederlands Normalisatie-Instituut) in
nationaal, Europees en mondiaal verband gesteund.

In september 2011 is door drieënveertig partijen uit het bedrijfsleven
en het maatschappelijk middenveld in Nederland het Manifest Biobased
Economy ondertekend, bedoeld om de totstandkoming van een biobased
economy zo efficiënt mogelijk te begeleiden en te ondersteunen. In dit
manifest verbinden de partijen zich onder meer tot een gezamenlijk
streven naar een biobased economy die de draagkracht van ecosystemen en
de eerste levensbehoeften van mensen als randvoorwaarden erkent.

De Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa adviseert het kabinet
sinds 2009 over de verschillende aspecten van duurzaamheid van biomassa
en biobrandstoffen. Aanvankelijk lag de focus vooral op de duurzaamheid
van biobrandstoffen, sinds juli 2011 is op verzoek van het ministerie
van I&M en EL&I het mandaat uitgebreid naar duurzaamheidsvraagstukken
over de hele biobased economy, inclusief vraagstukken rondom voedsel en
de relatie met fossiele grondstoffen.

Wereldwijd werkt Nederland samen met andere landen aan het ontwikkelen
van internationale standaarden voor de duurzaamheid van biobrandstoffen,
bio-energie en biobased producten. Dit gebeurt onder ander via de OESO,
FAO, UNEP, ISO en CEN. In de OESO wordt gewerkt aan een aanbeveling voor
basisprincipes voor duurzaamheid van biobased producten. Daarnaast is
Nederland in samenwerking met de OESO een onderzoek gestart naar
cijfermatige vergelijking en harmonisatie van de verschillende
duurzaamheidscriteria voor biomassa. In het kader van het Global Bio
Energy Partnership werkt Nederland met andere landen aan een
geaccepteerde lijst van duurzaamheidsindicatoren (ecologische, sociale
en economische) voor biobrandstoffen en bio-energie.

Intensieve Europese en internationale samenwerking

De transitie naar een biobased economy is in sterke mate afhankelijk van
importen van biomassa en op internationaal onderscheidende
kennisontwikkeling en innovatie. Dat leidt mede toe dat de inzet van de
overheid wordt gekenmerkt door een sterke internationale en Europese
oriëntatie, waarbij naast technologische oplossingen, vooral ook
aandacht is voor gerichte onderzoeks- en innovatieprogramma’s en een
transparant kader voor duurzaamheid, marktontwikkeling, infrastructuur,
logistiek en beleidsinstrumentarium.

Europese samenwerking

Drijfveren binnen Europa voor de ontwikkeling van een biobased economy
zijn: innovatie, aanpak van klimaatverandering, concurrentiekracht,
energievoorziening en duurzaamheid. Nederland draagt bij aan de algemene
visieontwikkeling op de biobased economy voor Europa. Daartoe heeft
Nederland samen met Duitsland en Frankrijk in 2009 in een memorandum
aangedrongen op een geïntegreerde aanpak van biobased economy (langs de
gehele waardeketen van biomassa) binnen de Europese Commissie (EC). Deze
geïntegreerde systeembenadering is opgenomen in de mededeling
“Innovating for Sustainable Growth: a bioeconomy for Europe”, die
februari 2012 door de EC is gepresenteerd. 

De EC benadrukt hierin het belang van een Europese biobased economy door
in te zetten op innovatie en onderzoek, een coherent
beleidsinstrumentarium in te richten en nauwe samenwerking tussen alle
betrokken stakeholders. Er liggen verder belangrijke relaties met ander
beleid, waaronder de mededelingen over “Sustainable Agriculture” and
“Raw Materials”. 

De Europese Commissie benadrukt dat bij de uitwerking van de mededeling
er nauwe aansluiting moet zijn bij de “Common Strategic Framework for
Research and Innovation ‘Horizon2020’” met een totaalbudget van 80
miljard voor de jaren 2014-2020. Binnen deze Horizon2020 liggen
verschillende relaties met de biobased economy te weten: “Food
security, sustainable agriculture and the Bio-Economy” toegewezen
budget €4.5 miljard, maar ook “Climate action and resource
efficiency including raw materials”, “Secure, clean and efficient
energy”, “Health, demographic changes and wellbeing”,
“Inclusive, innovative and secure societies”, “Industrial
Leadership and Competitive Frameworks”.

Een ander belangrijk instrument van de EC is “A resource-efficient
Europe” (Flagship Initiative Europe 2020), waarin een lange
termijnkader wordt geboden voor acties op tal van beleidsgebieden, zoals
klimaat, energie, vervoer, industrie, grondstoffen, landbouw, visserij,
biodiversiteit en regionale ontwikkeling. Dit instrument biedt meer
zekerheid voor investeringen en innovaties en zorgt dat op alle
relevante beleidsgebieden voldoende rekening wordt gehouden met
efficiënt gebruik van hulpbronnen.

De Nederlandse inzet is erop gericht om deze financieringsmogelijkheden
voor de ontwikkeling van technologie en innovatie optimaal te benutten
in samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere Europese
lidstaten. Daarnaast zet Nederland ook in op andere innovatiesubsidies
en –tenders, waarbij contra-financieringsmogelijkheden aanwezig om in
Europees verband haar eigen middelen te versterken. Er zijn algemene
middelen te ontvangen voor de verschillende biobased sectoren ter
bevordering van onderzoek van toekomstige en opkomende technologieën.
De Commissie heeft verder nadrukkelijk aandacht voor het MKB, de
synergie tussen de verschillende sectoren en tussen regio’s en
lidstaten in relatie tot de onderzoeksprogramma’s en het ontwikkelen
en stimuleren van pps-constructies.

 

Nederland zal verder het belang van consistent beleidsinstrumentarium en
belemmerende regelgeving blijven benadrukken. Richtlijnen die belemmeren
moeten in samenspraak met de Commissie en andere lidstaten worden
aangepakt met daarbij aandacht voor de volgende gebieden:
industriebeleid, afvalbeleid, bodem-, water- en milieubeleid,
innovatiebeleid,  onderwijs, logistiek en infrastructuur voor
biomassastromen in de EU en handelsregimes met derde landen. 

Biobrandstoffen en bio-energie worden via de Richtlijn Hernieuwbare
Energie gestimuleerd. De EC heeft in het kader van het Lead Market
Initiative, biobased producten aangewezen als een van de belangrijke
toekomstige markten voor de EU. Voor toepassingen, zoals bioplastics,
wordt ook in EU-verband gewerkt aan normstelling, waaronder op het
terrein van duurzaamheid. De Nederlandse overheid neemt samen met andere
voorlopers binnen de EU het initiatief om deze ontwikkeling van
normstelling te ondersteunen.

Nederland zal er gericht voor pleiten om binnen het Europese handels- en
landbouwbeleid meer ruimte te creëren voor additionele invoer van
duurzaam geproduceerde ‘groene’ grondstoffen voor de bulkchemie en
de andere industrieën. Als gevolg van het handels- en landbouwbeleid
van de EU is het mogelijk om ‘groene’ grondstoffen vrij te
importeren uit bijna 100 (ontwikkelings)landen. Importtarieven en
invoerquota zijn echter van toepassing op de invoer uit hoogontwikkelde
landen en opkomende economieën als Brazilië. Deze tarieven en quota,
die op EU-niveau worden vastgesteld en in een WTO-verplichtingenschema
van de EU-27 formeel zijn vastgelegd, vormen soms een belemmering voor
investeringen voor de productie van chemische bouwstenen. Deze
beleidskeuzes van de gezamenlijke EU-lidstaten op het terrein van
handels- en landbouwbeleid in de vorm van invoertarieven en invoerquota
hebben tot gevolg dat chemische bedrijven sommige grondstoffen (ethanol,
zetmeel, melasse) echter niet uit álle landen tegen wereldmarktprijzen
kunnen importeren. Binnen het Europese landbouwbeleid biedt het
vergroten van de Europese productie van biomassa mogelijkheden, evenals
de stimulering van innovatie, waarbij het Nederlandse beleid in eerste
instantie gericht is op het verwaarden van (bestaande) reststromen. 

Internationale samenwerking

De internationale strategie is er op gericht om de biobased economy in
Nederland in relatie tot de wereld te versterken. Naast aandacht voor
samenwerking op het vlak van innovatie en technologie is er aandacht
voor het ontwikkelen van duurzame biomassa productieketens. Hiervoor
richt de Nederlandse overheid zich, naast Europa, op de landen:
Brazilië, Verenigde Staten, Canada, Maleisië, Oekraïne, Rusland. Deze
landen bieden op het terrein van marktontwikkeling en uitwisseling van
kennis en innovatie kansen voor Nederland. Vervolgens wordt er ook
gekeken naar de mogelijkheden in Colombia, Vietnam en Indonesië.

Er is nog geen sprake van een gelijk speelveld voor biomassa in de
gehele waardeketen, waarbij importheffingen en handelsbarrières een
verstorende rol kunnen spelen. Daarnaast zijn duurzaamheidscriteria bij
veel biomassatoepassingen niet opgenomen. Verder bestaat er een vrije
markt voor maïs en graan evenals voor veel fossiele grondstoffen,
terwijl voor de invoer van bio-ethanol een invoerheffing geldt. Dit
belemmert potentiële investeringen in biomassa en toepassingen ervan.
Voor veel landen die biomassa willen exporteren gelden
handelsbeperkingen van vaak technische aard. Het is van belang dat de
onnodige handelsbeperkingen en -belemmeringen voor biomassa worden
geagendeerd op Europees niveau. 

De Nederlandse overheid ondersteunt publiek private
samenwerkingsverbanden bij het zoeken naar internationale partners.
Voorbeelden zijn het onderzoeksprogramma Biobased Performance Materials,
dat samenwerkingsverbanden sluit met Brazilië en het
onderzoeksprogrogramma BE-Basic, dat samenwerkt met Maleisië. Via de
Duurzame Biomassa Programma’s zijn 41 pilots voor duurzame productie
en certificering van diverse gewassen ondersteund in zowel
ontwikkelingslanden als OECD landen. Verder zal het bedrijfsleven (met
daarbij specifiek aandacht voor het MKB) ondersteund worden met behulp
van economische diplomatie. Concreet worden er technologie en
handelsmissies georganiseerd naar landen binnen de EU (bijvoorbeeld
Duitsland), maar ook naar de Verenigde Staten en andere omvangrijk
economische regio’s die interessant zijn voor het Nederlandse
bedrijfsleven. 

Bijlage I: De ontwikkeling van de biobased economy vindt in nauwe
afstemming met de volgende beleidsterreinen plaats:

Duurzaamheidsagenda: benoemt de speerpunten en acties van het kabinet
bij het creëren van een groene economie. De ambitie in deze agenda,
waarin de hoofdlijnennotitie biobased economy is aangekondigd, is dat
Nederland de toegangspoort voor Europa wordt op het terrein van biomassa
en dat de grondstoffen en productieketens voor biomassa en de biobased
economy worden verduurzaamd.

Afvalbrief: benoemt de inzet van het kabinet om 60 miljard kilo afval te
verminderen of te recyclen of in te zetten voor de productie van
energie. Relatie met ontwikkeling van deze notitie ligt met name op het
vereenvoudigen van regelgeving voor organische reststromen

Klimaatbrief: geeft aan dat een klimaatneutrale economie alleen
gerealiseerd kan worden als ook biomassa wordt ingezet. Daarbij moet ook
rekening worden gehouden met mogelijke schaarste aan duurzame biomassa
op termijn. Daarbij speelt de concurrentie tussen de verschillende
toepassingen van biomassa, waaronder voedselvoorziening. Dit vraagt om
een biomassa efficiënte inzet van biomassa in de verschillende sectoren
op het juiste moment.

Green Deals: De Green Deal aanpak genereert en faciliteert kansen van
bedrijven, burgers en kennisinstellingen op het terrein van de Biobased
Economy, door bijvoorbeeld belemmeringen in wet- en regelgeving weg te
nemen, toegang te bieden tot bestaand instrumentarium, te bemiddelen of
partijen bij elkaar te brengen. 

Brief Toekomstig Mestbeleid: benoemt de inzet, ook in Europees kader, om
hoogwaardige producten uit dierlijke mest met de kwaliteit van kunstmest
in de toekomst als kunstmest te erkennen.

Het advies van de Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen:
In een eerste reactie heeft het Kabinet aangegeven de hoofdlijnen van
het advies, en ook bijzonder de inzet van ‘no net loss’ (uiterlijk
in 2020 geen verlies aan biodiversiteit als gevolg van menselijk
handelen) te onderschrijven. Vertegenwoordigers van ondernemers
onderschrijven deze inzet ook. Voor de zomer van 2012 komt het Kabinet
met een uitgebreidere reactie op het advies van de Taskforce.

Grondstoffennotitie: visie van het kabinet waarin de duurzaamheid en
voorzieningszekerheid  van grondstoffen centraal staan.

Ketenakkoord Fosfaatkringloop: is vastgelegd om binnen twee jaar de
fosfaatkringloop "te sluiten" en een duurzame markt te creëren voor het
toepassen van secundaire fosfaatgrondstoffen.

Kabinetsreactie Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Energierapport

 Kamerstuknummer 32357-30/2011D47619, motie Veldhoven, 3 oktober 2011

 ‘Innovating for Sustainable Growth: A bioeconomy for Europe’,
Communication of the European Commission, 2012

  HYPERLINK
"http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011
/09/13/kamerbrief-naar-de-top-het-bedrijvenbeleid-in-actie-s.html"
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/
09/13/kamerbrief-naar-de-top-het-bedrijvenbeleid-in-actie-s.html 

 ‘Naar groene chemie en groene materialen, Kennis- en innovatieagenda
voor de biobased economy’. Wetenschappelijke en Technologische
Commissie voor de biobased economy, Den Haag, 2011, p.21.

 ‘Kennis- en innovatieagenda’, WTC, p.21.

 ‘Kennis- en innovatieagenda’, WTC, p.22.

 SER-advies 10/05 ‘Meer chemie tussen groen en groei’, december 2010

 Kamerstuknummer 32357-30/2011D47619, motie Veldhoven, 3 oktober 2011

 ‘Naar groene chemie en groene materialen, Kennis- en innovatieagenda
voor de biobased economy’. Wetenschappelijke en Technologische
Commissie voor de biobased economy, Den Haag, 2011, p.21.

 ‘Naar groene chemie en groene materialen, Kennis- en innovatieagenda
voor de biobased economy’. Wetenschappelijke en Technologische
Commissie voor de biobased economy, Den Haag, 2011, p.21.

 Innovatiecontract Biobased Economy: “Groene groei – Van biomassa
naar business”, 2012

 Innovatiecontract Biobased Economy: “Groene groei – Van biomassa
naar business”, 2012

 Conform definitie van de VN-commissie Brundtland uit 1987.

 …, SER 2010.

 Kabinetsreactie Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid,
Kamerstuknummer 28 625 Nr. 130

 XX PM I&M

 XX PM I&M

 XX PM I&M

 XX 28.09.2011

 ‘Groene Groei: investeren in biodiversiteit en natuurlijke
hulpbronnen’, december 2011.

 Kabinetsreactie Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid,
Kamerstuknummer 28 625 Nr. 130

 ‘Energierapport’, 2011, Kamerstuknummer 31510, nr. 45