[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” zoekmachine] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2012D15601, datum: 2012-04-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake samenwerking bij de bestrijding van grensoverschrijdende fraude met socialezekerheidsuitkeringen en -premies door arbeid en met basisuitkeringen ten gunste van werkzoekenden alsmede met niet-aangemelde werkzaamheden en illegaal grensoverschrijdend uitzendwerk (Nederlands-Duits Verdrag tot bestrijding van grensoverschrijdende zwarte arbeid); ā€™s-Gravenhage, 12 januari 2012 (Trb. 2012, 45) (2012D15600)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek
Duitsland inzake samenwerking bij de bestrijding van
grensoverschrijdende fraude met socialezekerheidsuitkeringen en
ā€“premies door arbeid en met basisuitkeringen ten gunste van
werkzoekenden alsmede met niet-aangemelde werkzaamheden en illegaal
grensoverschrijdend uitzendwerk (Nederlands-Duits Verdrag tot
bestrijding van grensoverschrijdende zwarte arbeid); ā€™s-Gravenhage, 12
januari 2012 (Trb. 2012, 45) 

TOELICHTENDE NOTA

Algemeen

Sinds lange tijd vindt intensief grensoverschrijdend werknemersverkeer
plaats tussen Duitsland en Nederland en bestaat een intensieve
samenwerking op het gebied van de sociale zekerheid, de
arbeidswetgeving, inclusief handhaving van de betrokken regelingen. De
samenwerking op dit gebied vindt plaats op basis van Verordening (EG)
nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
betreffende de coƶrdinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166
van 30 april 2004) en Richtlijn 96/71/EG van het Europese Parlement en
van de Raad van de Europese Unie van 16 december 1996 betreffende de
terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van
diensten (PbEG L 018 van 21 januari 1997).  

Het doel van het onderhavige verdrag is aan de betrokken instanties meer
helderheid te verschaffen over de kaders van hun samenwerking bij
fraudebestrijding en een platform te scheppen waarbinnen die
samenwerking verder vormgegeven en geĆÆntensiveerd kan worden.

Nadere afspraken zijn nodig, omdat in de praktijk is gebleken dat de
Europese regels - algemeen als zij naar hun karakter zijn - niet altijd
voldoende aangeven hoever de samenwerking ten behoeve van de handhaving
mag gaan. Bij de uitvoering van deze regels bestaat er behoefte aan meer
houvast en met name een nadere specificering van de wederzijdse
verplichtingen ten aanzien van gegevensuitwisseling. Deze behoefte aan
verduidelijking bestaat niet alleen in relatie tot Duitsland, maar ook
tot andere EU-lidstaten. Om die reden heeft Nederland met verschillende
EU-lidstaten vergelijkbare nadere afspraken gemaakt teneinde de
wederzijdse verplichtingen te verhelderen. Zo zijn met het Verenigd
Koninkrijk, Frankrijk, Tsjechiƫ, Slowakije, Bulgarije, Portugal en
Polen nadere afspraken over samenwerking gemaakt, meestal in de vorm van
een ā€˜memorandum of understandingā€™ of een intentieverklaring, die
geen verdragsstatus hebben.

In Duitsland is het gebruikelijk dat internationale afspraken waarbij de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het geding kan zijn, een
juridisch bindend karakter hebben. Daarom is deze regeling met Duitsland
gegoten in de vorm van een verdrag, ook al bestaat er inhoudelijk weinig
verschil met de afspraken met bovengenoemde landen. 

Artikelsgewijze toelichting

De preambule geeft aan op grond van welke internationale afspraken de
gegevensuitwisseling kan plaatsvinden. Vervolgens wordt in artikel 1
omschreven op welke aspecten van de sociale politiek de samenwerking
plaatsvindt, namelijk de sociale verzekeringen, andere regelingen tot
ondersteuning van werkzoekenden en op het terrein van de arbeidsmarkt. 

Artikel 3

De verschillende bevoegde instanties worden aangewezen krachtens artikel
3. De bevoegde ministeries wijzen de centrale instanties belast met de
in artikel 1, eerste lid, gespecificeerde verplichtingen aan. De
centrale instanties zullen eveneens de hoofdverantwoordelijkheid voor de
uitvoering van het verdrag dragen.

Artikel 5

Voor wat betreft de vormen van samenwerking tussen de instanties wordt
gespecificeerd in welke situaties de bevoegde instanties elkaar zullen
ondersteunen, de wijze waarop die ondersteuning plaatsvindt en welke
gegevens in dit verband uitgewisseld kunnen worden. 

Artikel 6

Dit artikel beschrijft de procedures rondom de informatie-uitwisseling
die spontaan kan geschieden, of op verzoek van een der partijen. 

Artikel 7

Ieder der partijen draagt in principe zijn eigen kosten.

Artikel 8

Met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer worden
nadere voorwaarden gesteld aan de gegevensuitwisseling. In principe
vindt de grensoverschrijdende gegevensuitwisseling plaats binnen de
kaders van Verordening (EG) nr. 883/2004. Hoofdregel van deze
Verordening is dat bij overdracht van gegevens van de ene lidstaat aan
de andere, tot het moment van overdracht de regels van het verstrekkende
land gelden. Na overdracht van de gegevens gelden voor het gebruik van
de gegevens de regels van de ontvangende lidstaat. 

In de relatie met Duitsland bleek het noodzakelijk dit uitgangspunt
nader te specificeren. De bepalingen ter zake benadrukken vooral de
zorgvuldigheid waarmee de gegevensuitwisseling plaats moet vinden, de
garantie van de doelbinding en de zorgvuldigheid bij het beheer en de
vernietiging van gegevens. Van Duitse zijde hecht men er aan dat
gegevens die aan Nederland worden verstrekt niet ruimer gebruikt worden
dan voor vergelijkbare gegevens voor Duits binnenlands gebruik
geoorloofd zou zijn (ook al zou dat in de Nederlandse context wellicht
wel mogelijk zijn). In de omgang met uit Duitsland afkomstige gegevens
zal daarmee in de uitvoering rekening worden gehouden.

Artikel 9

Verdere uitwerking van de verplichtingen uit het verdrag zal
plaatsvinden onder regie van een gemengde commissie, waarin zowel de
overheid als de uitvoeringsinstellingen aangewezen krachtens artikel 3
vertegenwoordigd zijn. Deze commissie evalueert de resultaten van de
samenwerking, en geeft zonodig uitleg bij vragen over de verdere
toepassing van het verdrag. 

Artikel 10

Artikel 10 maakt het mogelijk dat verdragspartijen overeenkomen bepaalde
aspecten van de toepassing van het verdrag door middel van een toe te
voegen bijlage nader te specificeren. Een dergelijke bijlage zal een
integrerend onderdeel vormen van het verdrag en zal aan te merken zijn
als van uitvoerende aard. Indien er sprake is van een verdrag kan dit
beschouwd worden als een uitvoeringsverdrag dat op grond van artikel 7,
onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen
parlementaire goedkeuring behoeft, behoudens het bepaalde in artikel 8
van die Rijkswet.

Koninkrijkspositie

Het verdrag zal, wat het Koninkrijk betreft, alleen voor het Europese
deel van Nederland gelden.

De minister van Buitenlandse Zaken,

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (van het
Koninkrijk) wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer
instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de
Raad van State).