[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van het Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 26-27 april 2012 te Luxemburg

Bijlage

Nummer: 2012D17524, datum: 2012-04-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Geannoteerde agenda JBZ-Raad 26-27 april 2012 (2012D17522)

Preview document (🔗 origineel)


Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van het

Gemengd Comité en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken,

26-27 april 2012 te Luxemburg

I. Immigratie en Asiel

Gemengd Comité

Routekaart voor een coherent EU-antwoord op de aanhoudende migratiedruk

- Oriënterend debat / goedkeuring van de routekaart 

Het Gemengd Comité en de Raad zullen de concept-routekaart ter
bestrijding van de verhoogde migratiedruk bespreken. Tijdens de JBZ-Raad
van 8 maart 2012 is op basis van presentaties van Frontex en de
Commissie gesproken over de actuele uitdagingen bij de bestrijding van
illegale immigratie. Het Voorzitterschap kondigde op basis van de input
van de lidstaten aan om een routekaart op te stellen.

Op 7 maart jl. is op initiatief van Oostenrijk, Duitsland en Nederland
een bijeenkomst georganiseerd met enkele andere lidstaten met een hoge
asielinstroom (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Zweden en België) om te
spreken over deze problematiek. Tijdens deze bijeenkomst is een
gezamenlijke bijdrage vastgesteld met daarin aandachtspunten die de
aanwezige lidstaten gemeenschappelijk hebben gesignaleerd en die aan de
orde zouden moeten komen in de routekaart. Naar het zich laat aanzien
zijn veel van deze aandachtspunten verwerkt in de concept-routekaart. 

De routekaart wordt een levend document dat al naar gelang de actuele
ontwikkelingen in de EU kan worden aangepast. De voorgestelde
prioriteiten worden door Nederland ondersteund. Nederland vindt het
positief dat in de concept-routekaart de bestrijding van illegale
immigratie via de Grieks-Turkse grens, het misbruik van de reguliere
procedure, de samenwerking met derde landen en terugkeer als
prioriteiten zijn benoemd.

Nederland zal tijdens de Raad nogmaals onderstrepen dat op dit moment de
situatie aan de grens tussen Turkije en Griekenland het grootste punt
van zorg is. In dit verband acht Nederland het van belang dat de
gezamenlijke Frontex-operatie Poseidon Land aan de Turks-Griekse grens
goed geëquipeerd is. Frontex heeft begin 2012 aangegeven dat het nog
materieel en personeel nodig heeft om deze operatie op volle sterkte te
krijgen vóór juni, wanneer het seizoen het meest gunstig is voor
illegale migranten om de reis te wagen. Mede in het kader van de motie
Ormel (Kamerstuk 33 001, nr. 9) ondersteunt Nederland de oproep van
Frontex. Nederland levert een substantiële bijdrage aan deze operatie
en heeft andere lidstaten opgeroepen dit ook te doen. Tijdens deze Raad
zal Nederland deze oproep indien nodig herhalen. In de
concept-routekaart is verder aandacht voor het vergroten van de
opvangcapaciteit van asielzoekers in Griekenland. 

Nederland zal tijdens de Raad ervoor pleiten in de routekaart de nodige
aandacht te schenken aan de implementatie van de
samenwerkingsovereenkomst tussen Frontex en Turkije. In maart hebben
Frontex en Turkije hierover een akkoord bereikt. Nederland is verheugd
dat vooruitgang is geboekt op het gebied van samenwerking bij
grensbewaking tussen de EU en Turkije. 

Ook het thema ‘terugkeer’ krijgt over de hele linie de noodzakelijke
aandacht in de concept-routekaart. Er zijn verschillende stappen
opgenomen die moeten leiden tot de verdere implementatie van de
Raadsconclusies van juni 2011 over terug- en overname. Onder andere zal
de Raad herkomst- en transitlanden identificeren die prioriteit zouden
moeten krijgen bij het aangaan van nieuwe onderhandelingen over terug-
en overnameovereenkomsten.

Nederland zal ten slotte benadrukken dat er niet alleen aandacht moet
zijn voor het bestrijden van illegale immigratie aan de zuidelijke en
zuidoostelijke buitengrenzen. De illegale immigrant aldaar wil namelijk
vaak doorreizen naar andere EU-landen, waaronder Nederland.

Raad - wetgevende besprekingen

Gemeenschappelijk Europees asielstelsel 

- Stand van zaken / bepaalde kwesties

Het Deense Voorzitterschap zal tijdens de JBZ-Raad de stand van zaken
toelichten rond het gemeenschappelijke Europese asielstelsel (GEAS). De
belangrijkste ontwikkelingen op het terrein van het GEAS betreffen de
Dublin-verordening en de Opvangrichtlijn. 

In het Coreper van 4 april 2012 hebben de lidstaten ingestemd met de
Raadspositie inzake de Dublin-verordening in eerste lezing. Hiermee is
aan het Voorzitterschap het mandaat verleend om de triloog met het
Europese Parlement te starten. In de Raadspositie is, ter vervanging van
het door de Europese Commissie voorgestelde ‘tijdelijke
opschortingsmechanisme’, een mechanisme opgenomen dat in een
vroegtijdig stadium kan signaleren dat een lidstaat onder verhoogde druk
komt te staan (het zogenoemde ‘mechanisme van vroegtijdige
waarschuwing’). Het kabinet, dat zeer terughoudend stond ten opzichte
van het ‘tijdelijke opschortingsmechanisme’, vindt dit een bijzonder
gunstige ontwikkeling. 

Het kabinet staat positief ten opzichte van het ‘mechanisme van
vroegtijdige waarschuwing’ omdat het de lidstaten aanzet tot het
treffen van preventieve (beheers)maatregelen. Hierdoor wordt voorkomen
dat in een lidstaat het asielstelsel vastloopt en een asielcrisis
ontstaat. In de triloog zal duidelijk worden of dit alternatief ook voor
het Europees Parlement aanvaardbaar is. 

Voorts zullen de gesprekken met het Europees Parlement zich naar
verwachting concentreren op de maximale termijnen voor het verzoeken om
terugname van een asielzoeker, de termijnen voor het indienen van
rechtsmiddelen, de bewaringsgronden en het samenbrengen van
familieleden. Voor Nederland staat een goede uitvoerbaarheid van de
verordening voorop, de inzet concentreert zich dan ook hierop.

In antwoord op een vraag van het Tweede Kamerlid Schouw (D66) in het
algemeen overleg van 6 maart 2012 over de naleving van fundamentele
rechten wijst het kabinet erop, dat in de Raadspositie in de preambule
van de verordening specifiek is opgenomen dat "wat betreft de
behandeling van personen die onder deze verordening vallen alle
lidstaten gebonden zijn aan hun verplichting op grond van instrumenten
van internationaal recht waarbij zij partij zijn, inclusief de relevante
arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens". In de
gesprekken tussen de lidstaten en de Commissie over de Raadspositie
heeft Nederland aangegeven deze overweging en in het bijzonder de
laatste zinsnede over de jurisprudentie van het EHRM expliciet te
ondersteunen. 

Voor wat betreft de Opvangrichtlijn hebben de lidstaten aan het
Voorzitterschap in het Coreper van 21 maart mandaat gegeven voor het
starten van een informele triloog met het Europees Parlement om te komen
tot een snel akkoord in tweede lezing. Naar verwachting zullen de
gesprekken met het Europees Parlement zich vooral richten op de
artikelen over detentie, de voorwaarden voor het verrichten van arbeid
door asielzoekers, de hoogte van de materiële verstrekkingen en de
wijze waarop wordt vastgesteld of een asielzoeker behoefte heeft aan
extra voorzieningen in de opvang. Voor Nederland is het belangrijk dat
de 72-uurs toets niet terugkomt in de richtlijn en dat de artikelen
omtrent uitgeprocedeerde asielzoekers in detentie, illegalen die worden
aangehouden en asielaanvragen ongewijzigd blijven. 

Het Voorzitterschap is voornemens de voortgang in de onderhandelingen
over de Procedurerichtlijn te bevorderen. Met name op het vlak van de
toegang tot de asielprocedure, de vervolgprocedures en het beroep op de
rechter zijn er nog verschillen van opvattingen waarin het
Voorzitterschap vooruitgang wil boeken.

Raad – niet-wetgevende besprekingen

Routekaart voor een coherent EU-antwoord op de aanhoudende migratiedruk

- Goedkeuring van de routekaart

Zie punt 1.

Concept-Raadsconclusies over de totaalaanpak inzake migratie en
mobiliteit 

- Oriënterend debat over de Raadsconclusies die ter goedkeuring
geagendeerd worden op de Raad Algemene Zaken

De Raad zal een oriënterend debat voeren over de
concept-Raadsconclusies betreffende de totaalaanpak inzake migratie en
mobiliteit (GAMM), met als doel om te bezien hoe deze Raadsconclusies in
een later stadium kunnen worden geïmplementeerd. Het Deense
Voorzitterschap is voornemens de Raadsconclusies vast te stellen tijdens
de Raad Algemene Zaken van 29 mei 2012.

De Commissie stelt voor de totaalbenadering van migratie (GAM) uit te
breiden tot een totaalaanpak van migratie en mobiliteit (GAMM). De
Commissie wil deze aanpak strategischer en efficiënter inzetten en meer
verbinden met andere beleidsvelden, zoals het beleid voor visa voor kort
verblijf, het buitenlands beleid (inclusief ontwikkelingssamenwerking),
en de interne beleidsprioriteiten van de EU. Er komt een nieuwe
volwaardige pijler voor asiel en internationale bescherming, naast de
bestaande pijlers bestrijding van illegale immigratie, faciliteren van
legale migratie, mobiliteit en migratie en ontwikkeling. 

Het kabinet heeft in het BNC-fiche van 23 december 2011 (Kamerstukken
II, 2011/12, 22112, nr. 1297) zijn standpunt ten aanzien van deze
mededeling aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt. Nederland staat
overwegend positief tegenover de door Commissie voorgestelde
aanpassingen. De voorstellen sluiten op hoofdlijnen aan bij de meer
geïntegreerde benadering van de externe dimensie van migratie waar
Nederland voorstander van is. 

Mobiliteitspartnerschappen worden het belangrijkste instrument voor de
implementatie van de GAMM. Vanwege de verbinding van
mobiliteitspartnerschappen met het beleid voor visa voor kort verblijf
zullen in eerste instantie vooral landen uit het nabuurschapsbeleid van
de EU in aanmerking komen voor een mobiliteitspartnerschap. Nederland
kan zich in deze voorstellen vinden. 

Voor landen die niet in aanmerking komen voor visumfacilitatie zal een
alternatief ontwikkeld moeten worden. De Commissie stelt daartoe een
nieuwe, lichtere samenwerkingsvorm voor: de gemeenschappelijke agenda
inzake migratie en mobiliteit (de CAMM). Nederland heeft aarzelingen bij
deze gemeenschappelijke agenda omdat hierin de koppeling met effectieve
samenwerking op het vlak van terugkeer ontbreekt. Een
mobiliteitspartnerschap of een CAMM vormt het kader voor gezamenlijke
projecten van de EU-lidstaten en het derde land die zich richten op de
pijlers van de GAMM. Deelname aan mobiliteitspartnerschappen of een CAMM
geschiedt op basis van vrijwilligheid.

Terug- en overnameovereenkomsten

- Stand van zaken / Raadsconclusies 

De Commissie zal de Raad informeren over de voortgang in de
onderhandelingen met derde landen over EU-terug- en
-overnameovereenkomsten. In het bijzonder zal de Raad aandacht besteden
aan de uitonderhandelde overeenkomst met Turkije. Deze overeenkomst is
in februari 2011 door de Raad goedgekeurd maar door Turkije nog niet
ondertekend. 

Het Voorzitterschap zal concept-Raadconclusies presenteren over de
samenwerking met Turkije. Daarbij worden de mogelijkheden bezien voor
het bereiken van voortgang in de ondertekening en de implementatie van
deze overeenkomst. 

Het kabinet hecht veel waarde aan een spoedige ondertekening en
implementatie omdat hierdoor de feitelijke uitzetting van illegaal
verblijvende vreemdelingen uit Nederland en andere EU-lidstaten naar
Turkije vergemakkelijkt zal worden. Dit is mede van belang voor
Griekenland, waar jaarlijks een groot aantal illegale vreemdelingen de
EU binnenkomt via de Turks-Griekse grens. Zoals verwoord in de brief
over het EU-visumbeleid voor de naaste buren van de Unie verwacht het
kabinet van Turkije dat het alles in het werk zal stellen om de terug-
en overnameovereenkomst te ondertekenen, te ratificeren en vervolgens te
implementeren.

Diversen

Onder dit agendapunt zijn nog geen onderwerpen aangemeld.

II. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap

Raad - wetgevende besprekingen

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over het gebruik van
passagiersgegevens voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en
vervolgen van terroristische misdrijven en zware criminaliteit

- Algemene oriëntatie

Het Deense Voorzitterschap heeft het voornemen om tijdens deze
bijeenkomst van de Raad een algemene oriëntatie te bereiken over de
ontwerprichtlijn over het gebruik van passagiersgegevens voor het
voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische
misdrijven en zware criminaliteit (ontwerprichtlijn EU PNR), op basis
waarvan het kan gaan onderhandelen met het Europees Parlement en de
Commissie. Dit betekent dat er in de Raad politieke overeenstemming moet
worden bereikt over de tekst. Dit voornemen is ambitieus, aangezien de
lidstaten op een aantal punten nog fors van mening verschillen zoals de
bewaartermijn en de nationale ruimte om PNR-gegevens van risicovluchten
van intra-EU verkeer op te vragen. Het voorzitterschap heeft niet als
inzet om op elk van deze punten afzonderlijk een compromis te bereiken,
maar heeft zich als doel gesteld om overeenstemming over het gehele
pakket te bereiken. De besluitvorming ten aanzien van de richtlijn in de
Raad geschiedt bij gekwalificeerde meerderheid. Dit betekent dat
Nederland specifieke onderdelen van de tekst alleen kan beïnvloeden als
daarvoor voldoende steun is van andere lidstaten. Als de richtlijn als
totaalpakket wordt voorgelegd, waarop lidstaten alleen “ja” of
“nee” kunnen zeggen, zal Nederland een afweging moeten maken.

Nederland kan zich op de meeste punten goed vinden in het bereikte
onderhandelingsresultaat. Wel is er een aantal belangrijke aspecten
waarover ik graag met u van gedachten wissel op 25 april aanstaande.

Gebruik PNR gegevens voor bestrijding van illegale migratie en voor
grenscontroles

Relatie met de API-richtlijn;

Bewaartermijn;

Evaluatie van de richtlijn

Intra-EU verkeer: verzamelen gegevens van risicovluchten of alle
vluchten? 

Ad 1. Gebruik PNR gegevens voor bestrijding van illegale migratie en
voor grenscontroles (ruimte voor nationale wetgeving)

Nederland wil de mogelijkheid open houden om PNR-gegevens conform
nationale wetgeving ook voor bestrijding van illegale migratie en ten
behoeve van grenscontroles te gebruiken. Op basis van de
onderhandelingen in de afgelopen periode is het Kabinet tot de conclusie
gekomen dat deze richtlijn de ruimte daartoe biedt, gezien m.n. de
rechtsgrondslag van het voorstel (politiële en justitiële
samenwerking). Dit betekent ook dat de richtlijn in het algemeen niet
ziet op het tegengaan van illegale immigratie en de verbetering van de
grenscontroles van personen, en dus nationale wetgeving op deze
terreinen niet belemmert. Het voornemen van het kabinet om meer gebruik
te maken van passagiersgegevens in het grensproces (zie de brief van de
Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 9 maart 2012
(Kamerstukken II, 2011/12, 32 317, nr. 111) wordt derhalve niet beperkt
door deze richtlijn. Op basis van deze conclusie ben ik van mening dat
afdoende tegemoet wordt gekomen aan de Nederlandse wensen op dit punt.
Ik zal dat overeenkomstig uitdragen in de Raad.

Voorts worden de mogelijkheden om in concrete gevallen data op te
vragen, ten behoeve van de strafvordering, niet door de richtlijn
gewijzigd.

Ad 2. Relatie met de API-richtlijn

Nederland heeft vanaf het begin het belang uitgesproken dat lidstaten
maar één loket (single window) en ICT-voorziening hoeven te
ontwikkelen voor het verzamelen van PNR/API-gegevens, uiteraard met
inachtneming van de juridische regimes die voor elk doel kunnen
verschillen. Dit ook ten einde de kosten van ontwikkeling en beheer
(inclusief beveiliging) zo laag mogelijk te houden (zie ook onder het
kopje kosten). De huidige tekst van de richtlijn lijkt deze ruimte te
bieden, zodat luchtvaartmaatschappijen passagiersgegevens aan één
loket kunnen aanleveren en voor internationale vluchten niet met dubbele
administratieve lasten voor PNR en API worden geconfronteerd. Onder
voorbehoud van deze interpretatie van de richtlijn kan Nederland op dit
punt akkoord gaan met het voorstel en zal dat op deze wijze uitdragen in
de Raad.

Ad 3. De bewaartermijn

De totale bewaartermijn is vijf jaar. Gedurende de eerste twee jaar is
er een relatief ruime toegang tot de volledige set gegevens, ook voor
personen die zich uitsluitend bezig houden met gerichte controles.
Daarna mogen de gegevens nog drie jaar worden ingezien, onder striktere
voorwaarden. Nederland heeft eerder aangegeven vast te willen houden aan
de bewaartermijn van twee jaar, maar de toegang tot de persoonsgegevens
al na een aantal dagen te willen beperken voor medewerkers die enkel als
taak hebben het vergelijken van PNR-gegevens met “watchlists” en
profielen ten behoeve van gerichte controles. Hiervoor bestaat nog
onvoldoende steun. Wel heeft een aantal (maar vooralsnog een minderheid
van) lidstaten moeite met deze lange bewaartermijn.

Ad 4. De evaluatie van de richtlijn

Nederland heeft ingezet op een evaluatie nadat er gedurende twee jaar
ervaring is opgedaan. Dit is vier jaar na de uiterlijke
implementatietermijn van de richtlijn geworden, aangezien de Commissie
heeft aangegeven voor een gedegen evaluatie meer tijd nodig te hebben.
Veel lidstaten zullen een heel nieuw systeem moeten opzetten en het kost
tijd om daar ervaringen mee op te doen, opdat het systeem zo optimaal
mogelijk kan worden ingezet. Wel zullen na twee jaar al de ervaringen
met het verzamelen en gebruiken van PNR-gegevens ten aanzien van
intra-EU verkeer worden geëvalueerd. Vrijwel alle landen konden zich
vinden in deze evaluatieperiodes. Gelet op de argumenten en het
politieke krachtenveld, kan ik mij vinden in de huidige formulering.

Ad 5. Intra-EU verkeer: verzamelen gegevens van risicovluchten of alle
vluchten?

In het huidige voorstel hebben lidstaten de mogelijkheid om nationaal
ook van intra-EU vluchten PNR-gegevens te verzamelen. Nederland wil zelf
eerst ervaring opdoen met internationale vluchten, maar kan aanvaarden
als andere landen wel direct PNR-gegevens van intra-EU vluchten gaan
verzamelen.

In het voorstel staat verder dat lidstaten er ook voor mogen kiezen om
ten aanzien van intra-EU verkeer alleen van risicovluchten de gegevens
te verzamelen. Hier is Nederland geen voorstander van: op voorhand is
niet vast te stellen wat risicovluchten zijn en het is de vraag of deze
routes snel gewijzigd kunnen worden in de systemen van de
luchtvaartmaatschappij. Bovendien kan dit concurrentievervalsing
opleveren als vluchten van bepaalde bestemmingen wel en van andere
bestemmingen niet worden opgevraagd. Op dit moment is er geen
meerderheid tegen het opnemen van de mogelijkheid alleen voor
risicovluchten informatie op te vragen.

Kosten

Daarnaast heb ik u eerder toegezegd nadere informatie te verschaffen
over de kosten voor een EU-PNR systeem. 

Indicatief kan gesteld worden dat de kosten van de EU PNR richtlijn voor
de luchtvaartmaatschappijen volgens de Commissie neerkomen op een bedrag
van maximaal € 0,10 per ticket. Dit is echter slechts een indicatie,
omdat deze schatting uit 2009 dateert en de technologische
ontwikkelingen erg snel gaan, hetgeen de kosten van dataverkeer omlaag
lijkt te brengen. Dit bedrag per ticket komt voor rekening van de
luchtvaartmaatschappijen, die het eventueel kunnen doorbelasten aan de
reiziger. De ontwikkel- en inrichtingskosten van de
passagiersinformatie-eenheid worden door de Commissie voor een land met
een grote luchthaven, zoals Schiphol, op € 25 miljoen geschat op basis
van het meest recente onderzoek uit 2009. Tijdens de Informele JBZ-Raad
op 26-27 januari jl. bleken veel lidstaten, waaronder Nederland,
voorstander van een (gedeeltelijke) financiering van deze kosten uit het
(op te richten) Interne Veiligheidsfonds. De operationele kosten zullen
door de lidstaten zelf moeten worden betaald en deze zullen uiteraard
variëren afhankelijk van de uiteindelijke gebruiksmogelijkheden van het
systeem en de daarbij samenhangende vereiste personele inzet. De
personele inzet wordt door de Commissie voor grote
luchthavens vooralsnog geraamd op 70-100 fte voor een 24/7 systeem dat
zowel met PNR als met API werkt. Jaarlijkse onderhoudskosten (exclusief
personeelskosten) komen volgens de Commissie neer op 10 procent van de
oprichtingskosten. Deze bedragen zijn indicatief. Zij zijn immers
gebaseerd op de Impact Assessment van de Commissie van 2009 en gelden
voor de gehele EU. Zij zijn dus niet toegespitst op de Nederlandse
situatie.

 

Onverminderd de beperkingen in de reikwijdte van de richtlijn is het van
belang om de samenhang met het gebruik van passagiersgegevens in het
grensbeheer in het oog te houden. In de eerste plaats om administratieve
lasten voor luchtvaartmaatschappijen beperkt te houden. Bij samenloop
van verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen om PNR-data, inclusief
informatie uit vertrekcontrolesystemen (DCS) en andere voor
grenscontrole verzamelde passagiersgegevens (API) te verstrekken aan de
overheid, is het wenselijk daarvoor één loket in te richten (‘single
window’). De luchtvaartmaatschappijen hoeven dan niet dezelfde
gegevens op hetzelfde tijdstip meerdere keren aan verschillende
overheidsdiensten te verstrekken. Vanuit de single window is dan voor de
verschillende overheidsdiensten, met elk hun eigen communautaire en
nationaal wettelijke bevoegdheden, het desbetreffende deel van de
gegevens beschikbaar.

Ontwikkeling, beheer, beveiliging en onderhoud van ICT-systemen waarbij
grootschalige gegevensverwerking plaatsvindt, is zeer kostbaar. Het is
onwenselijk om kostenvoordelen van gezamenlijk gebruik van
ICT-infrastructuur door de overheid onmogelijk te maken. Daarom gaat het
kabinet er vanuit dat de ICT-infrastructuur die in het kader van de
vernieuwing van het grensbeheer voor grenscontroles wordt ontwikkeld,
ook voor een deel gebruikt kan worden voor de uitvoering van de EU-PNR
richtlijn. Een zeer ruwe (indicatieve) schatting van de besparingen in
dat geval is € 10 miljoen. Vanzelfsprekend zal daarbij wel onverkort
moeten worden vastgehouden aan de sectorspecifieke verwerkingsregels
over toegang, gebruik, bewaren en beveiliging van de passagiersgegevens
(PNR en API) binnen het systeem. Ook bij een gedeelde ICT-infrastructuur
moet immers technisch en juridisch gecompartimenteerd worden gewerkt
volgens de sectorspecifieke regels die gelden ten aanzien van de
verwerking van de data (gebruiksdoel, toegang, bewaartermijn enz.). Het
kabinet gaat er derhalve van uit dat de verzameling en verwerking van
passagiersgegevens op grond van de EU PNR richtlijn, kan plaatsvinden
door gebruik te maken van één single window en één infrastructuur,
binnen de specifieke regels die deze richtlijn stelt met betrekking tot
toegang, verwerking en gegevensbescherming. 

Precursoren van explosieven

- Oriënterend debat

Het Voorzitterschap zal, herinnerend aan de ambitie in het
Stockholmprogramma om hier een aanpak voor te realiseren, de Raad
uitnodigen zijn visie te geven op een voorstel voor een compromis tussen
de Europese instellingen over het voorstel voor een verordening ter
voorkoming van misbruik van precursoren (grondstoffen) voor explosieven.
Het oorspronkelijke voorstel (COM (2010) 473) heeft als doel de
beschikbaarheid van chemische stoffen waarmee explosieven gemaakt kunnen
worden te beperken (precursoren).

Eind 2010 hebben kabinet en Kamer positief gereageerd op het
oorspronkelijke voorstel van de Commissie. De lidstaten formuleerden hun
positie in november 2011, waarna onder Pools Voorzitterschap drie
trilogen plaatsvonden in november en december 2011. Drie punten stonden
hierbij centraal, te weten vergunning versus registratie, gedelegeerde
handelingen en bepalingen rond ammoniumnitraat. In de triloog werd geen
overeenstemming bereikt. Een duaal systeem bleek te kunnen worden
aanvaard door een gekwalificeerde meerderheid in de Raad, en niet het
oorspronkelijke voorstel voor een vergunningensysteem. De Commissie en
het Europees Parlement echter hebben duidelijk gemaakt een
vergunningsysteem te prefereren gezien het hogere niveau van beveiliging
dat hiermee bereikt wordt.

Het compromisvoorstel van het Voorzitterschap bevat de volgende
hoofdelementen:

alle lidstaten kunnen beslissen of ze volledig toegang verbieden voor
particulieren voor de stoffen in bijlage I van de verordening, in
concentraties die hoger zijn dan die in de bijlage, danwel of zij ervoor
kiezen vrijstellingen toe te staan voor enige of alle stoffen in
overeenstemming met de verordening;

indien een lidstaat besluit af te wijken van het hiervoor genoemde
algemene verbod, zal een particulier die de stoffen uit bijlage I wil
aanschaffen worden verplicht om een licentie te bezitten;

lidstaten kunnen een registratiesysteem opzetten voor aankopen van de
twee meestgebruikte stoffen, als zij inschatten dat een
vergunningenstelsel voor deze stoffen tot grote administratieve lasten
leidt (waterstofperoxide en nitromethaan - onder bepaalde
concentratiegrenzen); naar verwachting geldt dit voor één lidstaat;

een lidstaat die, bij de inwerkingtreding van de verordening, reeds een
werkend registratiesysteem heeft voor de toegang tot de stoffen die zijn
opgenomen in bijlage I, mag dit behouden, mits het voldoet aan de eisen
van de verordening; dit geldt voor één lidstaat;

een evaluatie van het hele systeem voor het beperken van de toegang tot
precursoren van explosieven dient plaats te vinden vijf jaar na de
inwerkingtreding van de verordening, waarbij alle relevante aspecten in
acht worden genomen (zoals bijvoorbeeld veiligheid en
proportionaliteit).

Indien overeenstemming wordt bereikt in de Raad, hoopt het
Voorzitterschap dat dit aanbod kan worden aanvaard door het Europees
Parlement en de Commissie. Gezien de posities van Europees Parlement en
de de Commissie lijkt dit voorstel de laatste mogelijkheid tot een
oplossing te komen tussen de instellingen. Enkele lidstaten stelden zich
tot op heden op weinig flexibel op.

Nederland steunt het voorstel van het Voorzitterschap, overwegende dat
dit compromisvoorstel dichter bij de oorspronkelijke Nederlandse positie
ligt dan de Raad tot op heden innam, andere oplossingen niet haalbaar
lijken, een verbetering ten opzichte van de status quo noodzakelijk is
en er een reëel risico lijkt te bestaan dat het voorstel anders in het
geheel niet wordt aangenomen.

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over strafrechtelijke
sancties op handel met voorkennis en marktmanipulatie

- Gedeeltelijke algemene oriëntatie

Het Voorzitterschap beoogt tijdens deze bijeenkomst van de Raad een
gedeeltelijke algemene oriëntatie te bereiken over de tekst van het
voorstel voor een richtlijn over strafrechtelijke sancties voor handel
met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik). Het is van
belang erop te wijzen dat de algemene oriëntatie alleen betrekking
heeft op de artikelen en bijbehorende overwegingen die niet rechtstreeks
verbonden zijn met de ontwerpverordening marktmisbruik (COM (2011) 651),
waarover thans onder verantwoordelijkheid van de Ecofin Raad wordt
onderhandeld. De desbetreffende artikelen en overwegingen betreffen de
min of meer standaardbepalingen die in richtlijnen van
materieelstrafrechtelijke aard worden gehanteerd, zoals ten aanzien van
sancties, de aansprakelijkheid van rechtspersonen en strafbare
deelnemingsvormen. De bespreking van de overige artikelen zal worden
vervolgd op het moment dat de onderhandelingen over de
ontwerpverordening verder zijn gevorderd. 

Het voorstel stelt minimumregels vast voor de strafbaarstelling van de
kernverboden van de verordening marktmisbruik, te weten handel met
voorwetenschap en marktmanipulatie. Het verplicht de lidstaten op deze
gedragingen effectieve, proportionele en afschrikwekkende
strafrechtelijke sancties te stellen. 

Het voorstel maakt deel uit van het pakket aan maatregelen dat de
Commissie heeft gepresenteerd om marktmisbruik tegen te gaan. Daartoe
behoort ook de ontwerpverordening. Beide voorstellen zijn met elkaar
verweven, waarbij de ontwerprichtlijn kan worden gezien als
strafrechtelijk sluitstuk op de bestrijding van marktmisbruik. Tevens
vormt dit voorstel onderdeel van de uitwerking van het EU
strafrechtbeleid waarover de Commissie eind vorig jaar een mededeling
heeft gepubliceerd (COM (2011) 573).

Nederland kan de ambitie van het Deense Voorzitterschap om een
gedeeltelijke algemene oriëntatie over de richtlijn te bereiken
steunen. Het belangrijkste punt betreft het bevestigen van de keuze om
niet te voorzien in verdergaande harmonisatie van strafniveaus, zoals
besproken tijdens de Informele Raad van 26-27 januari jl. De verwachting
is dat ook de andere lidstaten zullen kunnen instemmen met een
gedeeltelijke algemene oriëntatie.

Verordening van het Europees Parlement en de Raad over wederzijdse
erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken

- Oriënterend debat / Bepaalde onderwerpen

Tijdens deze bijeenkomst van de Raad zal er een oriënterend debat
worden gevoerd over bepaalde elementen van het voorstel voor een
verordening inzake wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in
burgerlijke zaken, zoals de werkingssfeer van de verordening,
certificering, vereenvoudigde en versnelde procedure voor het
slachtoffer en de verhouding van de ontwerp-verordening tot verordening
Brussel II-bis. Het voorstel beoogt te regelen dat de bescherming die
een persoon in één lidstaat geniet, op basis van een
beschermingsmaatregel, zoals een civielrechtelijk contact- of
gebiedsverbod, gehandhaafd en voortgezet wordt in elke andere lidstaat
waar deze persoon verblijft of zal verblijven. Dit voorstel, dat zich
beperkt tot een Europees beschermingsbevel in burgerlijke zaken, vormt
een aanvulling op de richtlijn Europees beschermingsbevel in strafzaken.

De onderhandelingen in de raadswerkgroep over de door de Commissie
voorgestelde tekst zijn nog gaande.

Nederland staat positief ten opzichte van initiatieven tot bescherming
van slachtoffers van een strafbaar feit op het grondgebied van de EU.
Een eenvoudige procedure om beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken
mee te nemen naar een andere lidstaat draagt bij aan de versterking van
de positie van slachtoffers. De wijze waarop dit onderwerp in de
verordening is uitgewerkt roept echter nog enkele vragen op. Zo is niet
geheel duidelijk wat precies van de lidstaat van erkenning en
tenuitvoerlegging wordt verwacht, indien erkenning en tenuitvoerlegging
gevraagd wordt van een beschermingsmaatregel die in de betreffende
lidstaat niet bekend is. Nederland wil pas een definitief standpunt
bepalen over de voorgestelde verordening als de onduidelijkheden zijn
opgehelderd en de onderhandelingen in de raadswerkgroep zijn afgerond.

Het Nederlandse standpunt op de vier voorlopige bespreekpunten die zijn
aangedragen door het voorzitterschap is als volgt. 

De verhouding van de voorgestelde verordening tot de richtlijn Europees
beschermingsbevel in strafzaken (richtlijn 2011/99/EU): de verhouding
tussen beide instrumenten is niet geheel duidelijk. Civielrechtelijke
beschermingsmaatregelen waarbij de aanleiding voor de
beschermingsmaatregel een (vermeend) strafbaar feit is vallen onder de
richtlijn Europees beschermingsbevel in strafzaken en niet onder de
verordening. Het is moeilijk denkbaar welke gedragingen aanleiding
kunnen geven tot een beschermingsmaatregel die niet tevens een
(vermeend) strafbaar feit opleveren. Nederland stelt zich op het
standpunt dat de Juridische Dienst van de Raad in kaart brengt hoe beide
instrumenten zich precies tot elkaar verhouden en hoe het slachtoffer te
werk dient te gaan bij het ten uitvoer laten leggen van een
beschermingsmaatregel in een andere lidstaat.

De vraag of het instrument van de uitgifte door de lidstaat waarin de
beschermingsmaatregel is genomen adequaat is: het betreft hier het
instrument van certificering dat tevens gebruikt wordt bij onder meer
beslissingen inzake huwelijkszaken en de ouderlijke verantwoordelijkheid
op grond van de verordening Brussel II-bis. Het instrument van
certificering is doelmatig en is bruikbaar voor de tenuitvoerlegging van
beschermingsmaatregelen in een andere lidstaat.

De vraag of de in de voorgestelde verordening neergelegde procedure
leidt tot een eenvoudige en snelle procedure voor het slachtoffer: deze
vraag kan nog niet beantwoord worden, omdat de onderhandelingen over de
uitvoeringsaspecten van de voorgestelde verordening nog niet zijn
afgerond.

De vraag of beschermingsmaatregelen die onder de verordening Brussel
II-bis (verordening (EG) nr. 2201/2003) vallen wel of niet tevens onder
de voorgestelde verordening vallen: Nederland en diverse andere
lidstaten hebben ter zake gevraagd om een schriftelijk advies van de
Juridische Dienst van de Raad, doch dit advies is nog niet ontvangen.

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de
bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese
Unie

- Presentatie door de Commissie

De Commissie zal het voorstel voor een richtlijn betreffende de
bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese
Unie presenteren. Het voorstel ziet op het ontnemen van crimineel
vermogen (confiscatie) en het leggen van beslag (bevriezing). De
Commissie stelt harmonisering voor van de nationale wetgeving over
confiscatie en bevriezing in de lidstaten. De richtlijn vloeit voort uit
de mededeling van de Commissie van 2008 over de opbrengsten van
criminaliteit (‘Misdaad mag niet lonen’ (COM (2008) 766)). De
voorgestelde richtlijn moet leiden tot een verdere harmonisatie van de
regelingen van de lidstaten inzake bevriezing en confiscatie. Het beoogt
het wederzijds vertrouwen en samenwerking tussen lidstaten te
versterken.

De richtlijn is op hoofdlijnen positief door de lidstaten ontvangen. De
onderhandelingen zijn nog niet begonnen. Nederland is ambitieus in het
streven om criminele winsten te ontnemen. Het voorstel kan volgens
Nederland een noodzakelijke bijdrage leveren aan versterking van de
internationale samenwerking bij het optreden tegen het wegsluizen van
crimineel vermogen. Nederland onderschrijft dan ook de doelstellingen
van de voorgestelde richtlijn, maar plaatst daar wel twee kanttekeningen
bij. De eerste betreft de werkingssfeer. De richtlijn beperkt zich tot
confiscatie van winsten behaald met het plegen van enkele ernstige
misdrijven. Dit zal deels te maken hebben met de gekozen institutionele
basis. Voor Nederland geldt echter als uitgangspunt dat terzake van alle
misdrijven criminele winsten worden ontnomen. Nederland zou dan ook
willen bezien welke ruimte er bestaat om wat betreft de werkingssfeer
een stap verder te zetten. Nederland merkt daarnaast op dat het voorstel
wel erg verstrekkende informatieverplichtingen inhoudt richting de
Commissie. De lidstaten moeten periodiek allerlei statistieken
overleggen inzake onder meer opbrengsten van confiscatie, en de waarde
van beslagen goederen in binnen- en buitenland. Dit zijn verstrekkende
administratieve verplichtingen. Naleving daarvan gaat ten koste van
kostbare capaciteit, onder meer bij de opsporing. Uw Kamer zal op korte
termijn een BNC-fiche over het voorstel ontvangen.

Raad - niet-wetgevende besprekingen

Ontwerp-raadsconclusies aangaande deradicalisering en disengagement van
terroristische activiteiten

- Aanneming

De raadsconclusies aangaande deradicalisering en disengagement van
terroristische activiteiten liggen mogelijk ter bespreking voor in deze
bijeenkomst van de Raad. Op moment van schrijven is de agendering echter
nog niet definitief.

De raadsconclusies roepen de lidstaten onder andere op om samenwerking
tussen de publieke autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau
te versterken om de aanpak van deradicalisering en disengagement te
optimaliseren. Daarbij worden de lidstaten tevens opgeroepen om de
samenwerking met het maatschappelijk middenveld te zoeken en de
samenwerking met de private sector te verstevigen. Tevens worden de
lidstaten uitgenodigd gerichte interventies en strategieën op te zetten
ten behoeve van deradicalisering en disengagement van individuen. De
Europese Commissie wordt onder meer uitgenodigd om het gebruik van het
Radicalisation Awareness Network te stimuleren en het delen van
ervaringen met deradicalisering en disengagement tussen lidstaten en
derde landen te ondersteunen.

De raadsconclusies sluiten aan bij de Nederlandse aanpak van
deradicalisering en disengagement, zoals onder meer omschreven in de
Nationale Contraterrorismestrategie 2011-2015 (Kamerstukken II, 2011/11,
29 754, nr. 203). Nederland kan de raadsconclusies steunen.

Toetreding van de Europese Unie tot het Europees verdrag voor de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

- Gedachtewisseling / bepaalde onderwerpen

Het Voorzitterschap en de Commissie zullen tijdens deze bijeenkomst van
de Raad een toelichting geven over de stand van de onderhandelingen over
de toetreding van de EU tot het EVRM. Het Voorzitterschap streeft ernaar
tijdens de Raad unanimiteit te bereiken over de onderhandelingsinzet van
de EU, zodat de toetredingsonderhandelingen in Straatsburg kunnen worden
hervat.

In het Verdrag van Lissabon is verbindend vastgelegd dat de EU zal
toetreden tot het EVRM (art. 6 lid 2 VEU). De toetreding tot het EVRM
werd aan de zijde van de Raad van Europa (RvE) mogelijk door de
inwerkingtreding van een wijziging van het EVRM ten gevolge van de
inwerkingtreding van protocol 14 in juni 2010. De onderhandelingen
tussen de EU en de Raad van Europa zijn in juli 2010 gestart. Het
ambtelijke Stuurcomité Mensenrechten van de Raad van Europa heeft het
concept-toetredingsakkoord in oktober 2011 besproken. De Europese
Commissie heeft tijdens deze vergadering aangegeven dat het namens de EU
geen gezamenlijke EU-positie kon innemen. De EU-lidstaten blijken meer
tijd nodig te hebben om tot overeenstemming te komen. De afgelopen
periode is hierover in Brussel op raadswerkgroepniveau verder gesproken.
Het gaat dan met name om de voorgestelde stemvoorschriften in het
Comité van Ministers bij het toezicht op de naleving van uitspraken van
het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, om de precieze draagwijdte
van het akkoord en om een bepaling voor onderwerpen op het gebied van
het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Er dient
een gezamenlijke EU-positie vastgesteld te worden voordat de
onderhandelingen met de Raad van Europa kunnen worden hervat. Inmiddels
is gebleken dat vrijwel alle lidstaten akkoord kunnen gaan met de door
het Voorzitterschap voorgestelde onderhandelingsinzet.

Nederland kan het concept-toetredingsakkoord in beginsel aanvaarden,
maar heeft eerder wel begrip getoond voor de wensen van enkele andere
landen, met name inzake het toezicht op de naleving van Hofuitspraken
door het Comité van Ministers. Uitgangspunt daarbij is dat de
wijzigingsvoorstellen in overeenstemming moeten zijn met het
onderhandelingsmandaat van juni 2010. De inzet namens de EU op de
hierboven aangeduide onderwerpen – stemvoorschriften in het Comité
van Ministers en de bepaling op het terrein van het GBVB – is intussen
verder verduidelijkt en wordt door vrijwel alle lidstaten, waaronder
Nederland, gesteund. Daarnaast hecht Nederland aan een duidelijke en
precieze EU-interne toepassingsregeling. Deze wens wordt door veel
lidstaten gedeeld en is nu ook duidelijk gemarkeerd in de tekst van het
Voorzitterschap die uitgangspunt vormt voor de onderhandelingsinzet.
Nederland zal er tijdens de Raad nogmaals op wijzen dat het
toetredingsakkoord en de interne toepassingsregels nauw aan elkaar
verbonden zijn en dat deze een totaalpakket vormen. Pas als er
overeenstemming bestaat over zowel het concept-toetredingsakkoord als
over de EU-interne regels zal Nederland aan dit totaalpakket zijn
goedkeuring hechten. De onderhandelingen over de
interne-toepassingsregels dienen zo snel mogelijk te worden gestart.

Implementatie van besluit 2009/316/JBZ van de Raad betreffende de
oprichting van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS)

- Stand van zaken

Tijdens deze bijeenkomst van de Raad zal worden gesproken over de stand
van zaken met betrekking tot de inwerkingtreding van het Europees
Strafregister Informatiesysteem (ECRIS). Met ECRIS wordt het mogelijk om
geautomatiseerd strafrechtelijke gegevens uit te wisselen tussen de
EU-lidstaten. ECRIS geeft uitvoering aan het kaderbesluit uitwisseling
gegevens uit het strafregister (2009/315/JBZ), waaraan de lidstaten
uiterlijk 27 april 2012 moeten voldoen. Vanaf genoemde datum zullen het
Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Polen, Spanje, Italië,
Griekenland en Nederland aangesloten zijn op het ECRIS. Verschillende
lidstaten zullen binnen enkele maanden volgen. In de overgangsfase
totdat iedere lidstaat is aangesloten op het ECRIS zullen het nieuwe
elektronische systeem en het oude handmatige (papieren) systeem naast
elkaar blijven bestaan. Wel gelden de nieuwe reactietermijnen (in
beginsel verstrekking van de justitiële gegevens binnen 10 werkdagen).
In Nederland is het ECRIS tijdig in de regelgeving geïmplementeerd door
middel van een wijziging van het Besluit politiegegevens en het Besluit
justitiële gegevens die op 1 april jl. in werking is getreden. 

Gemengd Comité

SIS II

- Stand van zaken

De Commissie zal een korte schets geven van de stand van zaken van het
SIS II project. De Commissie heeft de laatste maanden samen met
nationale experts gewerkt aan oplossingen voor enkele knelpunten in SIS
II. 

Zo loopt de huidige testperiode om de systemen van de lidstaten te
kwalificeren, de Compliance Test Extended (CTE), mogelijk uit. De
Commissie gaat ervan uit dat deze mogelijke uitloop binnen de totale
planning kan worden opvangen. De Commissie houdt vast aan de
inwerkingtreding van het SIS II in het eerste kwartaal van 2013. De rek
is echter langzamerhand wel uit de planning.

De in voorgaande vergaderingen gesignaleerde capaciteitsproblemen bij de
Franse beheerorganisatie van het CSIS en de firma JDC spelen niet meer.
Er was de laatste maanden discussie over de gereedheid van diverse
testtools, maar er lijkt een voor alle partijen (incl. Duitsland,
Oostenrijk en Frankrijk) bevredigende oplossing te zijn gevonden. De
testfase om het centrale systeem te kwalificeren ligt op schema.

 

Nederland kan de planning en oplossingsvoorstellen van de Commissie
steunen.

 Kamerstukken 21501-02, nr. 1096.

 Richtlijn 2004/82/EG van 29 april 2004 betreffende de verplichting voor
vervoerders om passagiersgegevens door te geven.