[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Stabiliteitsprogramma Nederland

Bijlage

Nummer: 2012D19255, datum: 2012-04-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Concept Stabiliteitsprogramma Nederland April 2012 (het akkoord van VVD, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie) (2012D19254)

Preview document (🔗 origineel)






Stabiliteitsprogramma Nederland 











	CONCEPT april 2012 













Consistentie met het Nationaal Hervormingsprogramma

In het kader van de stroomlijning van het Europese semesterproces worden
het Nationaal Hervormingsprogramma en het Stabiliteitsprogramma tegelijk
bij de Europese Commissie ingediend. De inhoud van beide documenten
overlapt elkaar hier en daar, bijvoorbeeld op het gebied van de
macro-economische vooruitzichten. Het Stabiliteitsprogramma concentreert
zich op macro-economische ontwikkelingen, begrotingsontwikkelingen en
het begrotingsbeleid, terwijl het Nationaal Hervormingsprogramma de
prioritaire beleidsmaatregelen omvat in het kader van de
Europa-2020-strategie. Waar nodig verwijzen deze documenten naar elkaar.


Inhoud

 	 	Pagina

Hoofdstuk 1 	Uitvoering van de aanbevelingen ten aanzien van de
buitensporigtekortprocedure in Nederland	6

Hoofdstuk 2	Algeheel beleidskader en doelstellingen	9

Hoofdstuk 3	Economische vooruitzichten	13

Hoofdstuk 4	Overheidssaldo en -schuld	19

Hoofdstuk 5	Gevoeligheidsanalyse en vergelijking met vorige actualisatie
22

Hoofdstuk 6	Houdbaarheid van de overheidsfinanciën	27

Hoofdstuk 7	Kwaliteit van de overheidsfinanciën	31

Hoofdstuk 8	Institutionele kenmerken van de overheidsfinanciën	35

Bijlage 	Tabellen	37



Hoofdstuk 1 Uitvoering van de aanbevelingen ten aanzien van de
buitensporigtekortprocedure in Nederland 

In het Regeerakkoord werd voorzien dat Nederland in 2012 een tekort zou
hebben van minder dan 3%. De economische omstandigheden zijn sindsdien
echter aanzienlijk verslechterd. Als gevolg van lagere inkomsten komt de
budgettaire positie van Nederland slechter uit dan werd verwacht ten
tijde van het Regeerakkoord en ten tijde van het Stabiliteitsprogramma
van vorig jaar. 

De regering is volledig gecommitteerd te voldoen aan de aanbevelingen
van de buitensporigtekortprocedure. Hiertoe zal het kabinet in het
parlement draagvlak zoeken voor aanvullende maatregelen waardoor het
begrotingstekort in 2013 ten minste op de 3%-norm uitkomt. De
aanvullende maatregelen zullen de economische groei versterken en de
werking van de woning- en arbeidsmarkt verbeteren. Ook leveren de
maatregelen een significante bijdrage aan de aanpak van problemen op het
terrein van klimaat en energie, op een zodanige wijze dat het de
economische groei bevordert.

Dit hoofdstuk geeft een breed overzicht van de verslechterende
economische en budgettaire vooruitzichten en gaat in op de voortgang met
betrekking tot de aanbevelingen in de buitensporigtekortprocedure. 

Ontwikkeling van de begrotingspositie 2011-2015

Vergeleken met de actualisatie van het Stabiliteitsprogramma 2011 zijn
de economische groeivooruitzichten voor Nederland aanzienlijk
verslechterd (zie figuur 1.1). Door de onzekerheid over de
schuldencrisis en de vertraging van de wereldhandel raakte de
Nederlandse economie in de tweede helft van 2011 opnieuw in recessie (de
economische vooruitzichten worden verder besproken in hoofdstuk 3). 

Figuur 1.1 Verslechterende groeiprestaties en –vooruitzichten (% bbp)

Het teleurstellende groeipercentage heeft zijn weerslag gehad op het
overheidssaldo. Het begrotingstekort voor 2011 kwam beneden de
verwachtingen van het Stabiliteitsprogramma 2011 uit, namelijk 4,7
procent in plaats van 3,7 procent. 

Net als tijdens de vorige neergang blijkt het begrotingssaldo in
Nederland zeer gevoelig te zijn voor conjuncturele ontwikkelingen. De
automatische stabilisatoren aan de inkomstenkant van de begroting hebben
geleid tot een slechter dan verwachte realisatie over 2011 met
meerjarige doorwerking in 2012-2015. Terugvallende
consumentenbestedingen, mede als gevolg van de ontwikkelingen op de
huizenmarkt, en lagere winsten hebben geleid tot veel lagere
belastingopbrengsten dan beoogd. De geraamde verslechtering van de
begrotingspositie in 2012-2015 is bijna volledig toe te schrijven aan de
lager dan verwachte inkomsten (zie hoofdstuk  5). 

De buitensporigtekortprocedure

De regering is volledig gecommitteerd te voldoen aan de aanbevelingen
van de buitensporigtekortprocedure. Hiertoe zal het kabinet in het
parlement draagvlak zoeken voor aanvullende maatregelen waardoor het
begrotingstekort in 2013 ten minste op de 3%-norm uitkomt. De
aanvullende maatregelen zullen de economische groei versterken en de
werking van de woning- en arbeidsmarkt verbeteren. Ook leveren de
maatregelen een significante bijdrage aan de aanpak van problemen op het
terrein van klimaat en energie, op een zodanige wijze dat het de
economische groei bevordert (zie hoofdstuk 2).

Tabel 1.2 Benodigde extra maatregelen

 	2011	2012	2013

1. EMU-saldo volgens CEP-raming (CPB, Mrt 2012; % bbp)	-5,0	-4,6	-4,6

2. Doorwerking voorlopige realisatie CBS 2011	0,2	0,2	0,2

3. Ex post effect te nemen extra maatregelen op saldo (% bbp)	 	0,2	1,4

Resulterend EMU-saldo (ex post; =1+2+3) 	-4,7	-4,2	-3



Met een feitelijk tekort van ten minste -3% in 2013 zal het structurele
saldo naar verwachting verbeteren van -3,9% bbp in 2010 naar -1,3% bbp
in 2013, oftewel een gemiddelde verbetering van 0,9% per jaar. De
aanbeveling uit de buitensporigtekortprocedure om een gemiddelde
structurele  verbetering van het begrotingstekort van ¾% bbp over de
periode 2011-2013 te realiseren wordt dan bereikt. De regering wil de
begrotingspositie na 2013 verder verbeteren in de richting van de
middellange-termijndoelstelling (MTO), met een gemiddelde jaarlijkse
verbetering van het structurele tekort van ten minste 0,5% per jaar
zoals vereist uit hoofde van de preventieve arm van het Stabiliteits- en
Groeipact.

Tabel 1.3 Samenvatting van de beleidsreactie op de aanbevelingen van de
buitensporigtekortprocedure

Reactie van Nederland op de 126(7)-aanbevelingen

Aanbeveling	Reactie

Maak tegen 2013 een einde aan de buitensporigtekortsituatie. 	Het
kabinet is gecommitteerd om aan de desbetreffende aanbeveling te
voldoen.

Hiertoe zal het kabinet in het parlement draagvlak zoeken voor
aanvullende maatregelen waardoor het begrotingstekort in 2013 ten minste
op 3%-norm uitkomt.

 

Realiseer een gemiddelde structurele  verbetering van het
begrotingstekort van ¾% bbp per jaar over de periode 2011-2013.	Het
structurele tekort zal naar verwachting verbeteren van 4,0% bbp in 2010
naar 1,3% bbp in 2013, d.w.z. een gemiddelde jaarlijkse verbetering van
meer dan 0,9% bbp. 

Stop de snelle stijging van de  schuldquote.	Aanvullende maatregelen
zullen dragen bij aan de stabilisatie van de staatsschuld.

Specificeer de maatregelen die nodig zijn om het buitensporige tekort
tegen 2013 gecorrigeerd te hebben. 	De aanvullende maatregelen zullen de
economische groei versterken en de werking van de woning- en
arbeidsmarkt verbeteren. Ook leveren de maatregelen een significante
bijdrage aan de aanpak van problemen op het terrein van klimaat en
energie, op een zodanige wijze dat het de economische groei bevordert.



Hoofdstuk 2 Algeheel beleidskader en doelstellingen

De huidige economische situatie stelt de Europese landen voor grote
uitdagingen. Op EU-niveau blijft het herstellen van de stabiliteit in de
eurozone de allerhoogste prioriteit. Op nationaal niveau is het zaak
concurrerend te blijven in een voortdurend veranderende wereld, de
particuliere en publieke schuldniveaus te verlagen, en te anticiperen op
de stijging van de overheidsuitgaven aan gezondheidszorg en pensioenen
als gevolg van de vergrijzing. Om aan deze uitdagingen het hoofd te
bieden, volgt de overheid een tweeledige aanpak: 1) het waarborgen van
gezonde en op de lange termijn houdbare overheidsfinanciën en 2) het
doorvoeren van maatregelen ter versterking van de economische groei. Dit
hoofdstuk biedt een overzicht van de voortgang die tot dusver is geboekt
met betrekking tot het Regeerakkoord, en toont bovendien additionele
tekortverlagende en structurele hervormingsmaatregelen waarvoor het
kabinet  steun zal zoeken in het parlement. 

Inleiding

Het kabinet werkt aan gezonde overheidsfinanciën en versterking van de
economie, om sterker uit de economische crisis te komen. Naast
begrotingsmaatregelen neemt Nederland daarom ook groeibevorderende
maatregelen en voert het structurele hervormingen door. Meer details
over de structurele hervormingen die Nederland voornemens is door te
voeren in reactie op de aanbevelingen in het kader van de
Europa-2020-strategie en het Euro-plus Pact, zijn te vinden in het
Nationale Hervormingsprogramma.

Voortgang betreffende tekortverlagende maatregelen uit Regeerakkoord

Net als in het merendeel van de rest van de wereld, heeft de crisis van
2008 aanzienlijke gevolgen gehad voor de overheidsfinanciën van
Nederland. De Nederlandse overheid heeft met succes de financiële
sector weten te stabiliseren en de negatieve effecten van de financiële
crisis op de reële economie weten te beperken, onder andere door het
verstrekken van kapitaalinjecties. Daarnaast heeft de overheid
stimuleringsmaatregelen doorgevoerd en de automatische stabilisatoren in
staat gesteld hun werk te doen, in overeenstemming met het Europees
Economisch Herstelplan. De Nederlandse overheidsfinanciën zijn daardoor
flink uit het lood geslagen: het begrotingsoverschot van 0,5 procent in
2008 veranderde in een begrotingstekort van 5,6 procent in 2009.

De terugkeer naar gezonde overheidsfinanciën is sinds 2009 de
hoofdprioriteit voor de regering geweest. Het Regeerakkoord van 2010
bevat een meerjarig pakket met tekortverlagende maatregelen om ervoor te
zorgen dat het begrotingstekort in 2015 met in totaal €18 miljard
wordt verlaagd. 

Aanvullende maatregelen

De regering is volledig gecommitteerd te voldoen aan de aanbevelingen
van de buitensporigtekortprocedure. Hiertoe zal het kabinet in het
parlement draagvlak zoeken voor aanvullende maatregelen waardoor het
begrotingstekort in 2013 ten minste op de 3%-norm uitkomt. De
aanvullende maatregelen zullen de economische groei versterken en de
werking van de woning- en arbeidsmarkt verbeteren. Ook leveren de
maatregelen een significante bijdrage aan de aanpak van problemen op het
terrein van klimaat en energie, op een zodanige wijze dat het de
economische groei bevordert.

Pensioen

Als onderdeel van de aanvullende maatregelen, en in overeenstemming met
de verplichtingen krachtens het Europlus Pact, zal de
pensioengerechtigde leeftijd worden verhoogd. Een eerste stap zal al in
2013 worden gezet, door de AOW-leeftijd in dat jaar met 1 maand te
verhogen. In de jaren daarna zal de AOW-leeftijd  - in stappen  -
verder worden verhoogd. Dit leidt ertoe dat uiterlijk in 2019 de
pensioengerechtigde leeftijd van 66 wordt bereikt, en uiterlijk in 2024
een leeftijd van 67. Een overgangsregeling kan de omvang van de
inkomensgevolgen beperken voor mensen die weinig mogelijkheden hebben om
het verlies te compenseren.

Daarna wordt de AOW-leeftijd aan de levensverwachting gekoppeld. In 2014
zal de pensioenleeftijd voor aanvullende pensioenen worden verhoogd naar
67 jaar. Met deze maatregel wordt uitsluitend nieuwe opbouw geraakt. In
aanvulling op de verhoging op de richtleeftijd, worden de fiscaal
maximale opbouwpercentages voor het aanvullend pensioen neerwaarts
aangepast. Per saldo wordt structureel 0,7 mrd bespaard op de fiscale
faciliëring voor aanvullend pensioen (Witteveenkader). 

Het beschikbare budget voor de extra ‘doorwerkbonussen’ wordt
beëindigd. Tevens zal het beschikbare budget voor ‘mobiliteit’ na
2013 niet verder toenemen (totale opbrengst 800 mln in 2013). 

Arbeidsmarkt

Werkgevers gaan de eerste zes maanden van de WW uitkering betalen.
Daartegenover staat dat ontslagvergoedingen worden beperkt. Het
resterende deel van de ontslagvergoeding wordt gebruikt voor
(om)scholing en van werk-naar-werk trajecten. Ontslagregelingen worden
op deze manier activerende ontslagregelingen die ingezet worden ten
behoeve van scholing en toeleiding naar een andere baan. De duur en
hoogte van de WW-uitkering blijven ongewijzigd.

Omdat deze wijzigingen  pas in 2014 effectief worden zal de WW-premie
voor werkgevers in 2013 tijdelijk worden verhoogd. Dit zorgt in 2013
voor 500 miljoen extra inkomsten.

Woningmarkt

Op de woningmarkt vinden belangrijke structurele hervormingen plaats.
Het is essentieel om de hypotheekschulden te verminderen, zowel vanuit
micro- als vanuit macro-perspectief. Tegelijkertijd is het van belang om
het vertrouwen op de woningmarkt te bevorderen. De regering is daarom
voornemens om de hypotheekrenteaftrek te handhaven. Vanaf januari 2013
moeten nieuwe hypotheken gedurende de looptijd in 30 jaar volledig en
ten minste annuïtair worden afgelost om in aanmerking te komen voor de
hypotheekrenteaftrek (structurele besparing 5,4 mld). Om de risico’s
van hoge hypotheekschulden verder te beperken, wordt de Loan-to-Value
ratio geleidelijk beperkt tot 100%.   

Om de doorstroming op de woningmarkt te verbeteren, wordt de
overdrachtsbelasting op woningen permanent verlaagd tot 2%. Dat draagt
bij aan langdurige zekerheid op de woningmarkt en lagere financiële
risico’s. De maatregel wordt gefinancierd uit de afschaffing van de
onbelaste reiskostenvergoeding, inclusief het onbelaste privégebruik
van lease-auto’s. Dit bevordert dat mensen dichterbij hun werk gaan
wonen en vermindert de milieu- en filedruk.

De huren voor huurders met een inkomen van 33.000-43.000 euro per jaar
mogen worden verhoogd met de inflatie plus 1% (afgeroomd met de
verhuursverheffing per 2013). 

Gezondheidszorg

In de gezondheidszorg worden maatregelen genomen om de stijgende 
AWBZ-kosten te beperken, zullen mensen meer gaan bijdragen aan de
stijgende kosten (waarbij lage inkomens voor het eigen risico een
compensatie ontvangen via de zorgtoeslag) en worden scherpe afspraken
gemaakt met instellingen. Gezamenlijk leveren deze maatregelen 1,6
miljard op. 

Er wordt onderzoek gedaan hoe het norminkomen van medisch specialisten
meer in lijn te brengen met hun collega's in andere landen. 

Loonmatiging 

Ten aanzien van de lonen voor ambtenaren (excl. zorg) geldt voor 2 jaar
een nullijn. De tranches voor de loonbijstelling voor 2012 en 2013
worden ingehouden voor de contractloonstijging. Dit levert een besparing
van 900 mln. op in 2012 oplopend naar 1.650 mln. in 2013 e.v. 

In overleg met de sector zal 75 miljoen extra worden uitgetrokken om de
kwaliteit van leraren en schoolleiders te versterken. 

Loonmatiging in de marktsector zal worden bevorderd, onder meer door de
tabelcorrectiefactor in de belastingen één jaar niet toe te passen,
waardoor een loonstijging wordt belast tegen een hoger marginaal tarief.


De maximumduur van de wachtgeldregeling voor politici wordt per 1
september 2012 gelijkgesteld aan de maximum WW-duur. 

Ook hogere inkomens zullen in deze tijd een extra bijdrage moeten
leveren aan het oplossen van de begrotingsproblematiek. Hogere inkomens
(inclusief bonussen) worden in 2013 tijdelijk extra belast met een
werkgeversheffing (“eenmalige crisisheffing”: opbrengst van 500
mln).  Daarnaast wordt de werkgeversheffing op excessieve
vertrekbonussen verhoogd van 30 naar 75%.

Vergroening 

Het algemene BTW-tarief wordt in oktober 2012 met twee procentpunt
verhoogd. Dit leidt tot extra belastinginkomsten  van 4 mld in 2013. Dit
wordt vanaf 2013 in toenemende mate gecompenseerd door een lagere
inkomstenbelasting, in het bijzonder voor werkenden met een lager
inkomen. Het samenspel van deze maatregelen leidt een aanzienlijke
budgettaire besparing op korte termijn, en draagt bij aan een sterker
belastingstelsel en een beter functionerende arbeidsmarkt op
middellangetermijn. 

Een fiscaal vergroeningspakket zal worden voorgesteld, onder meer om het
gebruik van fossiele brandstoffen te beperken door het zwaarder belasten
van energieproducten. Het gaat dan om de aardgasheffing, kolenbelasting,
rode diesel, leidingwater, eurovignet (totale opbrengst 890 mln). De
accijnzen op alcohol, tabak en frisdrank worden verhoogd (625 mln). 

Er komt 200 miljoen euro extra geld vrij voor stimulering in
verduurzaming van de economie, onder meer voor meer woningisolatie en
duurzaam bouwen. Er komt ook een onderzoek naar het onderbrengen  van
zonnepanelen onder het lage BTW-tarief. 

Bedrijfsleven 

Een aantal reserveringen voor lastenverlichting wordt ingehouden. Dit
levert 430 mln aan opbrengsten. De aftrek van deelnemingsrente wordt
beperkt (150 mln).

De bankenbelasting wordt verdubbeld, waardoor de opbrengst toeneemt van
300 tot 600 mln. De grondslag van de belasting wordt gevormd door de
ongedekte passiva van de bank. Zo streeft de regering naar lagere
risico’s en meer financiële stabiliteit.

Schatkistbankieren

De regering stelt voor om in 2013 verplicht schatkistbankieren zonder
leenfaciliteit in te voeren voor gemeenten, provincies en waterschappen.
Dit heeft een positief effect op de omvang van de staatschuld.
Depositotarieven en inleentarieven worden geharmoniseerd.

Overige maatregelen

In de sectoren onderwijs en zorg wordt de efficiency vergroot door de
administratieve regeldruk aan te pakken. Op de Rijksbegroting worden
diverse taakstellingen  doorgevoerd (875 mln structureel). 

Een deel van maatregelen in het pakket van 18 mld komt (deels) te
vervallen voor een bedrag van 1 mld. Het gaat in het bijzonder om
passend onderwijs (100 mln), griffierechten (240 mln), natuur (200 mln),
PGB’s (150 mln), openbaar vervoer (100 mln), eigen bijdragen GGZ (40
mln), huishoudinkomenstoets (54 mln), preventieve/palliatieve zorg (100
mln) en BTW podiumkunsten (48 mln). Nederland handhaaft de norm voor
internationale samenwerking (0,7% BNP).

Het begrotingsbeleid van de overheid

Wat betreft het begrotingsbeleid heeft het kabinet vastgehouden aan de
begrotingsregels die de vorige kabinetten ook goede diensten hebben 
bewezen, maar zijn sommige regels aangescherpt (zoals beschreven in het
stabiliteitsprogramma voor 2011). Zoals overeengekomen in het nieuwe 
Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en
monetaire unie, zullen de lidstaten van de eurozone de
EU-begrotingsregels zoals uiteengezet in het Stabiliteits- en Groeipact
in nationale wetgeving omzetten. Meer details over deze ontwerpwetgeving
en het Nederlandse begrotingsbeleid zijn te vinden in hoofdstuk 8. Meer
informatie over de Nederlandse maatregelen in het kader van het
Euro-plus Pact zijn te vinden in het Nationaal Hervormingsprogramma.

Hoofdstuk 3 Economische vooruitzichten

Uit de meest recente prognose van het Centraal Planbureau (CPB) blijkt
dat de economische vooruitzichten voor Nederland aanzienlijk zijn
verslechterd. Naar verwachting zal de economische groei in 2012 uitkomen
op –¾%, in 2013 op 1¼% en in zowel 2014 als 2015 op 1½%. Op basis
van deze groeicijfers wordt voorzien dat het bbp pas in 2014 terug is op
het niveau van voor de crisis; een netto verlies aan groei van 6 jaar.
De gematigde groeivooruitzichten zijn voornamelijk te wijten aan de
dalende particuliere consumptie. De toename van de wereldhandel en de
daarop volgende verbetering van de uitvoerprestaties zullen in 2013-2015
naar verwachting de belangrijkste katalysatoren van de groei zijn.
Desalniettemin zijn de vooruitzichten onzeker en blijft er sprake van
verhoogde neerwaartse risico’s.

Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de onderliggende macro-economische
veronderstellingen die zijn gebruikt in deze actualisatie van het
stabiliteitsprogramma. In dit hoofdstuk ligt de nadruk op de korte- tot
middellange-termijnvooruitzichten, d.w.z. de periode 2012-2015. De
vooruitzichten op middellange termijn worden in meer detail beschreven
in het nationale hervormingsprogramma. Het basisscenario voor de in dit
hoofdstuk gepresenteerde economische vooruitzichten is gebaseerd op de
meest recente vooruitzichten (2011-2015) die op 20 maart 2012 door het
CPB zijn vrijgegeven (CEP). 

De Nederlandse economie is in de tweede helft van 2011 in een recessie
beland. De werkloosheid is gestegen en het is de verwachting dat deze in
2012 en 2013 verder zal toenemen. Volgens het CPB zal in 2012 een traag
herstel intreden, maar er is sprake neerwaartse risico’s en de
mondiale groeivooruitzichten zijn minder rooskleurig geworden. In het
vierde kwartaal van 2011 verhevigde de crisis in de eurozone, waardoor
ook elders financiële zwakheden naar voren kwamen. Het marktvertrouwen
zal waarschijnlijk zwak blijven en de schuldencrisis blijft het grootste
risico vormen voor de toekomst. Andere ontwikkelingen, zoals de
politieke spanningen in het Midden-Oosten en hun effect op de olieprijs,
blijven eveneens zorgwekkend.

Internationale ontwikkelingen en technische aannames

Voorzien wordt dat het groeitempo van de wereldeconomie in de komende
jaren tussen 3% en 4% zal liggen. Het groeitempo van de opkomende
economieën zal in 2012 naar verwachting 5,4% bedragen. De VS en de
eurozone blijven daarbij achter, met groeipercentages van
respectievelijk 1,8% en -0,5%. Met name de prestaties van de eurozone
zijn zorgwekkend. De negatieve groeicijfers maken het onmogelijk om uit
de huidige schuldencrisis te groeien. In de hoogontwikkelde economieën
hebben de gemiddelde schuldniveaus ongeëvenaarde hoogtes bereikt,
terwijl het leeuwendeel aan leeftijdsgerelateerde additionele uitgaven
nog moet komen. De belangrijkste uitdagingen zijn het structureel
verbeteren van de overheidsfinanciën en tegelijkertijd het versterken
van de groei en het herstellen van het vertrouwen (zoals uiteengezet in
de Annual Growth Survey).

Daarnaast blijft sprake van andere risico's. De groei in de
ontwikkelings- en opkomende economieën zal naar verwachting vertragen
als gevolg van de verslechtering van het externe klimaat en een
verzwakking van de binnenlandse vraag. Hoewel de Chinese groei relatief
hoog blijft, zal deze in 2012 naar verwachting tot 7,5% dalen,
vergeleken met de dubbele groeicijfers in 2010. Verder hebben de
politieke ontwikkelingen in het Midden-Oosten en Iran de olieprijs doen
dalen naar $124 in februari. Zolang deze ontwikkelingen voortduren, kan
de olieprijs hoog blijven. Tabel 3.1 toont de externe aannames die aan
het Nederlandse basisscenario ten grondslag liggen. 

Tabel 3.1 Externe aannames

 	2011	2012	2013	2014	2015

Kortlopende rente (jaargemiddelde)	1,4	0,9	0,8	1,2	1,7

Langlopende rente (jaargemiddelde)	2,9	2,3	2,7	3,0	3,3

USD/€-wisselkoers (jaargemiddelde)	1,39	1,29	1,29	1,29	1,29

Nominaal-effectieve wisselkoers	0,7	-2,6	0,1	 0,1	0,1 

Mondiale bbp-groei	3,5	2 ¾ 	3 ¾ 	4 ½ 	4 ½ 

Bbp-groei in de EU	1,5	- ½ 	1 	1 ½ 	1 ½ 

Mondiale bbp-groei m.u.v. de EU	4,2	4,1	4,3	 4,2	4,2 

Groei van relevante buitenlandse markten	4,0	-1 ¾ 	4 ½ 	6 	6 

Wereldinvoervolume m.u.v. de EU	7,4	6,2	6,8	 6,8	6,8 

Olieprijs (Brent, USD per vat)	111,34	111	111	111	111



Conjuncturele ontwikkelingen en vooruitzichten volgens het basisscenario

De Nederlandse economie zal in 2012 naar verwachting met ¾% krimpen.
Dit is voornamelijk het gevolg van de lage binnenlandse vraag en het
feit dat de relevante wereldhandel met 1¾% afneemt. Uit de
gerealiseerde bbp-cijfers blijkt dat de Nederlandse economie voor de
tweede keer sinds 2008 van een herstel in een recessie is beland. De
verwachting is dat de economische groei in de loop van 2012 positief
wordt. Met economische groeicijfers van rond 1½% per jaar vanaf 2013,
zal het herstel naar verwachting gematigd zijn. Dit is in
overeenstemming met internationale onderzoeken die aangeven dat
economisch herstel na een financiële crisis langer duurt en gematigder
is. De verwachting is dat het bbp in 2014 terug is op het niveau van
vóór de crisis; een netto verlies aan groei van 6 jaar. 

Tabel 3.2 Bijdragen aan de reële bbp-groei, 2010-2015

 	2010	2011	2012	2013-2015

	aandeel in %	 	 	 

Particuliere consumptie	33	-0,3	-¼	0

Investeringen in woningen	4	0,2	-¼	0

Kapitaalinvesteringen	5	0,3	-¼	¼ 

Overheidsbestedingen	28	0,2	-¼ 	0

Uitvoer	30	0,9	0	1¼ 

Totaal (reële bbp-groei)	 	1,2	-¾ 	1½ 

	 	 	 	 



Zoals blijkt uit tabel 3.2 hierboven, is de uitvoer (gecorrigeerd voor
importcomponenten) goed voor ruwweg een derde van het bbp en zal naar
verwachting in de periode 2011-2015 de grootste bijdrage aan de
bbp-groei leveren. Daarom blijven de mondiale economische ontwikkelingen
van groot belang voor de Nederlandse economie. Zoals blijkt uit tabel
3.1, zal de relevante wereldhandel naar verwachting in 2012 afnemen, met
negatieve gevolgen voor het Nederlandse bbp. In 2013 groeit de relevante
wereldhandel weer, zij het in een betrekkelijk gematigd tempo.

Vanuit lange-termijnperspectief wordt voorzien dat de groeibijdrage van
de binnenlandse-vraagcategorieën de komende periode opvallend laag zal
zijn. Tijdens de late jaren negentig droeg de particuliere consumptie
elk jaar meer dan 1%-punt bij tot de bbp-groei. Dit was mede te danken
aan een aanzienlijke stijging van de huizenprijzen en een toename van
het reële inkomen van huishoudens. Na 2000 nam het effect van de
particuliere consumptie op de bbp-groei af en liep de bijdrage ervan aan
de groei terug tot nul in 2006. De groeibijdrage van de investeringen is
in deze periode eveneens aanzienlijk teruggelopen. Dit kan deels worden
verklaard uit het feit dat de Nederlandse particuliere sector begonnen
is zijn schulden af te bouwen om de balanspositie te verbeteren (kader
3.1). De overheidsuitgaven vormde de enige binnenlandse vraagcategorie
die van 2006-2010 een positieve invloed had op de groei. Deze positieve
bijdrage had een prijs: het begrotingssaldo verslechterde van -0,3% in
2005 naar -5,1% in 2010.

De overheid moet de komende periode haar financiën weer op orde
brengen. Bovendien zullen de gematigde vermogens- en
inkomensontwikkelingen naar verwachting de particuliere consumptie
temperen. Daarnaast is de verwachting dat huishoudens een deel van hun
vermogensverliezen zullen aanzuiveren; voorzien wordt dat de spaarquote
op de middellange termijn zal stijgen (zie kader 3.1). De prognose is
derhalve dat de groeibijdrage van de overheidsuitgaven en de
particuliere consumptie in 2012 negatief zal zijn en in 2013-2015
neutraal. Na een daling van bijna 1% in 2011, wordt voorzien dat de
consumptie in 2012 met nog eens ½% zal afnemen. Voor 2013-2015 voorziet
het CPB een gematigde groei op jaarbasis van ½%. De investeringen
zullen, zo wordt voorzien, in 2012 met 3¼% dalen. Als gevolg van het
verwachte aantrekken van de wereldhandel in 2013, zullen de
investeringen naar verwachting herstellen met ongeveer 3½% groei voor
2013-2015. Hiermee dragen de investeringen in deze periode ¼% bij aan
de groei. Zoals hierboven vermeld, wordt verwacht dat de groei echter
voornamelijk afkomstig zal zijn uit de handel; meer dan drie kwart van
de bbp-groei in de periode 2011-2015 (gemiddeld bijna 1%-punt per jaar)
kan worden toegeschreven aan de uitvoer.

Box 3.1 Schuldafbouw in Nederland

In 2010 daalde de schuld van de particuliere sector (bestaande uit
huishoudens en niet-financiële ondernemingen) met 2,7 procentpunt, van
226,1% bbp naar 223,4%. Niet-financiële ondernemingen verminderden hun
schuld met ruwweg 2 procentpunt, terwijl de schuld van huishoudens met
0,6 procentpunt daalde. Dit is opmerkelijk, omdat de schuld van
huishoudens meer dan twintig jaar lang is gestegen. Het CPB verwacht dat
huishoudens de komende jaren hun schuld zullen blijven afbouwen. De
individuele spaarquote van huishoudens zal naar verwachting in 2013
positief worden, voor de eerste keer sinds 2001. Niet-financiële
ondernemingen vertonen een enigszins ander beeld. Hun schuld is gedaald
en de afgelopen 5 jaar onder 100% bbp gebleven. Dientengevolge zijn
niet-financiële ondernemingen nog steeds in staat te investeren,
hetgeen bijdraagt aan een bescheiden kwartprocent aan groei over de
periode 2013-2015. 

Hoewel de schuld van de Nederlandse particuliere sector naar
internationale normen relatief hoog is, is de solvabiliteit van zowel
huishoudens als niet-financiële ondernemingen sterk. De solvabiliteit
van niet-financiële ondernemingen is in 2010 op 48,6% uitgekomen, het
hoogste cijfer sinds 1973. Daarnaast toont de grafiek hieronder de
schuldpositie van Nederlandse huishoudens samen met de activa van deze
huishoudens (alles als percentage bbp). Met de activa ruwweg vier keer
zo groot als het totale bedrag aan schuld van de huishoudens, zijn
Nederlandse huishoudens opmerkelijk solvabel. 

 Vermogenspositie van huishoudens (% bbp)

 

Bron: CPB, CEP 2012, Tabel 5. Consumptie, inkomen en vermogen van
huishoudens, 1970-2013





Tabel 3.3 Macro-economische vooruitzichten

 	ESR-code	2011	2011	2012	2013	2014	2015



Niveau	% groei	% groei	% groei	% groei	% groei



(mld €)





	Reëel bbp	B1*g	603,6	1,2	- ¾   	1 ¼ 	1 ½ 	1 ½ 

Nominaal bbp (€ mld)	B1*g	 	2,6	1 	3 	3 ¼ 	3 ¼ 

Componenten van het reële bbp





 

Particuliere consumptieve bestedingen	P.3	270,5	-0,9	-½ 	 ½ 	 ½ 	 ¼ 

Consumptieve bestedingen van de overheid	P.3	170,5	0,2	- ¾ 	 ¼ 	0 	 ¼


Bruto investeringen in vaste activa	P.51	112,2	5,7	-3¼ 	3 ¾ 	3¾ 	3 ¼


Voorraadmutaties (∆)	P.52+P.53	2,2	0,0	- ¼ 	-0 	0 	0 

Uitvoer van goederen en diensten	P.6	499,0	3,8	- ¾ 	3 	5 	5 ¼ 

Invoer van goederen en diensten	P.7	450,7	3,6	-1½ 	2¾ 	4¾ 	5 

Bijdragen aan reële bbp-groei





 

Finale binnenlandse vraag	 	555,4	0,7	-1 	1 	1 	 ¾ 

Voorraadmutaties (∆)	P.52+P.53	2,2	0,0	- ¼ 	-0 	-0 	0 

Externe saldo van goederen en diensten	B.11	48,3	0,5	 ½ 	 ½ 	 ¾ 	 ¾ 



Middellange-termijnscenario

De potentiële groei voor de periode 2011-2015 zal naar verwachting 1½%
per jaar bedragen. De voorziene werkelijke groei is de som van de
potentiële groei, het conjuncturele herstel en de korte-termijneffecten
van overheidsbezuinigingen. De werkelijke groei zal, zo wordt voorzien,
gemiddeld 1% bedragen gedurende de periode 2011-2015, terwijl in de
vorige prognose een gemiddelde groei van 1¼% werd verwacht. Voor meer
details over de vooruitzichten op de middellange termijn, zie hoofdstuk
3 van het nationale hervormingsprogramma.

Sectorbalansen	  

De groei van in Nederland geproduceerde exportgoederen (uitgezonderd
energie) zal in 2012 naar verwachting afnemen (zie tabel 3.4). Dit is
voornamelijk het gevolg van een daling van de relevante wereldhandel
(zie tabel 3.1). De groei van de uitvoer in 2013 blijft eveneens
gematigd. 

Tabel 3.4 Nederlandse uitvoerresultaten 

 	2011	2012	2013

Binnenlands geproduceerde uitvoer van goederen (uitgezonderd energie)
1,8	-½ 	3½ 

Prijzen van Nederlandse uitvoer	1,7	½ 	¼ 

Arbeidskosten per eenheid product ten opzichte van concurrenten
(verwerkende industrie)	-2,9	-½ 	-½ 



De uitvoer van binnenlands geproduceerde goederen groeien in de periode
2011-2015 met gemiddeld 2,6%. Dit is iets hoger dan in de voorgaande
tien jaar. Belangrijkste redenen hiervoor zijn de lichte depreciatie van
de euro en wat slapte op de arbeidsmarkt, waardoor de arbeidskosten per
eenheid product zich de komende jaren gunstig kunnen ontwikkelen. De
versterking van het concurrentievermogen compenseert deels de lagere
groei van de wereldhandel.

Arbeidsmarkt

De krimp van de economie, die in de tweede helft van 2011 een aanvang
nam, zal naar verwachting leiden tot een stijging van de werkloosheid,
van 4,5% in 2011 naar 6% in 2013. Dit is grotendeels het gevolg van een
stijging van het arbeidsaanbod. Veel mensen die tijdens de economische
crisis niet op de arbeidsmarkt intraden (het
"ontmoedigde-werknemer-effect”) komen thans op de arbeidsmarkt.
Daarnaast zou de inkomensonzekerheid meer personen per huishouden ertoe
kunnen hebben aangezet naar werk te zoeken (het
"toegevoegde-werknemer-effect”). De arbeidsparticipatie, ten slotte,
van oudere mannen is aanzienlijk gestegen. Bezorgdheid omtrent het
inkomen na uittreding zou in dit opzicht een rol kunnen hebben gespeeld.
De werkgelegenheid zal, zo wordt voorzien, tot 2015 relatief constant
blijven. Dit is een gevolg van de onverwachte krimp van de Nederlandse
economie in 2012: in de projectie van vorig jaar was de verwachting dat
de werkgelegenheid in 2011 en 2012 met ¾% zou groeien. Wanneer de groei
in 2015 op een bescheiden 1½ % stabiliseert, zal het werkloosheidspeil
naar verwachting dalen naar 5½%.

Tabel 3.5 Arbeidsmarktontwikkelingen

 	ESR-code	2011	2011	2012	2013	2014	2015



Niveau	% groei	% groei	% groei	% groei	% groei

1. Werkgelegenheid (x duizend personen)

8671,5	0,3	- ¼ 	-0 	 ¼ 	 ¾ 

2. Werkgelegenheid (mld gewerkte uren)

 	0,1	- ½ 	- ¼ 	0 	 ¾ 

3. Werkloosheidscijfer (% van beroepsbevolking)

389,2	4,5	5 ½ 	6 	6 	5 ½ 

4. Arbeidsproductiviteit (per werknemer)	 	 	0,9	- ½ 	1¼ 	1¼ 	 ¾ 

5. Arbeidsproductiviteit, gewerkte uren	 	 	1,0	- ¼ 	1¾ 	1½ 	1 

6. Loonsom van werknemers	D.1	307,0	2,2	2 ½ 	1¼ 	2¾ 	3 ½ 

7. Loon per werknemer	 	35,401	2,0	3 	1½ 	2½ 	2 ¾ 



Hoofdstuk 4 Overheidssaldo en -schuld

Sinds Nederland in de buitensporigtekortprocedure is gekomen in december
2009 zijn veel maatregelen genomen om het buitensporige tekort aan te
pakken. Echter, omdat de macro-economische omstandigheden zijn
verslechterd en hierdoor vooral structurele tegenvallers zijn opgetreden
aan de inkomstenkant van de begroting is het EMU saldo verslechterd. De
regering is gecommitteerd te voldoen aan de aanbevelingen van de
buitensporigtekortprocedure.  Dit hoofdstuk gaat verder in op de
saldo-ontwikkeling tussen het vorige en dit stabiliteitsprogramma.
Hierbij wordt zowel naar het feitelijke als het structurele saldo
gekeken. Tenslotte wordt stilgestaan bij de EMU-schuld. De cijfers uit
dit hoofdstuk zijn beleidsarm en gebaseerd op het CEP 2012 en de CBS
realisatie 2011 en wijken daarmee af van de cijfers in hoofdstuk 1 en 2.

Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het begrotingssaldo en de
overheidsschuld voor de periode 2011-2015. De eerste paragraaf
beschrijft de beleidsstrategie en ambitie van dit kabinet. Vervolgens
richt dit hoofdstuk zich op het begrotingssaldo en de schuld op de
middellange en de langere termijn. Deze paragraaf behandelt ook de
doelstelling van Nederland op de middellange termijn. 

De gegevens in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de meest recente
economische vooruitzichten van het CPB (CEP 2012) en de (doorwerking van
de) CBS-realisatie van het EMU-saldo 2011. 

Tabel 4.1 toont het consolidatiepad van het Regeerakkoord in 2010. De
economische ontwikkelingen zijn in zowel 2011 als 2012 echter minder
gunstig dan bij de start van dit kabinet voorzien werd. Hoewel de
regering de uitgaven volgens plan heeft teruggebracht, hebben de
conjuncturele ontwikkelingen geleid tot veel lagere inkomsten voor de
overheid. Zoals aangegeven in hoofdstuk 1, is de geraamde verslechtering
van het begrotingssaldo bijna volledig toe te schrijven aan lager dan
verwachte inkomsten. Meer informatie over de exacte aard van de
verslechtering van de begrotingsvooruitzichten vergeleken met de
actualisatie van het Stabiliteitsprogramma voor 2011 is te vinden in
hoofdstuk 5.

Tabel 4.1 Begrotingssaldo en overheidsschuld (% bbp) 

 	2011	2012	2013	2014	2015

Begrotingssaldo

Regeerakkoord (10/2010)	-4,0	-2,7	-1,8	-1,4	-0,9

Miljoenennota 2012 (09/2011)	-4,2	-2,9	-2,5	-2,4	-1,8

CPB CEP (03/2012) inclusief CBS doorwerking	-4,7	-4,4	-4,4	-3,9	-3,1

Overheidsschuld

Regeerakkoord (10/2010)	61,1	67,1	66,9	66,0	64,8

Miljoenennota 2012 (09/2011)	64,7	65,3	66,1	66,4	66,2

CPB CEP (03/2012)	65,6	70,2	73,0	75,0	76,0



Tabel 4.2 Middellange-termijndoelstelling (gebaseerd op geen
beleidswijzigingen (CEP))

Structureel EMU-saldo 	2011	2012	2013	2014	2015

Structureel EMU-saldo Regeerakkoord	-4,2	-2,9	-1,8	-1,3	-1,1

Structureel EMU-saldo CEP	-3,8	-2,7	-3,0	-2,8	-2,3

Verschil	0,4	0,2	-1,2	-1,5	-1,2

 

Naast het terugdringen van het tekort op de korte termijn, streeft
Nederland ook naar een geringer structureel tekort op de middellange
termijn. Voor de jaren 2014 en 2015 streeft de overheid naar een
verbetering van het structurele tekort van gemiddeld 0,5% per jaar. 

Bovenstaande tabel laat zien dat het structurele EMU-saldo in 2011 en
2012 licht verbeterd is ten opzichte van de raming in het vorige
stabiliteitsprogramma. Dit heeft te maken met de verslechterde
economische situatie waardoor de output gap is toegenomen en hierdoor de
conjunctuurcorrectie vergroot is. Deze toename is groter dan de
verslechtering van het feitelijke EMU-saldo ten opzichte van het
Regeerakkoord. 

Voor 2013 tot en met 2015 is de raming voor het structurele saldo
verslechterd terwijl de groeiraming nauwelijks of zelfs licht is
verbeterd in deze jaren vergeleken met de vorige MLT-raming. Dat het
structurele saldo dan toch is verslechterd, terwijl de
bezuinigingsmaatregelen van het kabinet niet zijn gewijzigd, heeft te
maken met het feit dat aan de inkomstenkant de tegenvallers een
structurele doorwerking kennen. Deze tegenvallers zijn groter dan je op
basis van het economisch beeld zou verwachten.

Schuld van de totale overheid

De tekorten zorgen ervoor dat de overheidsschuld de komende jaren nog
blijft stijgen. Daarnaast hebben de stortingen in het EFSF en het ESM
tot een schuldtoename geleid voor Nederland. Hier staat tegenover dat de
schuld uit hoofde van de financiële interventies aan het afnemen is. 

Tabel 4.3 Schuld overheid (gebaseerd op geen beleidswijziging (CEP))

% bbp	2011	2012	2013	2014	2015

1. Bruto schuld	65,2	70,2	73,0	75,0	76,0

2. Mutatie in bruto schuldquote	2,3	5,0	2,8	2,0	1,0

Bijdragen aan mutaties in bruto schuld	 	 	 	 	 

3. Primair saldo	3,0	2,5	2,4	1,9	1,0

4. Rentelasten	2,0	2,0	2,1	2,2	2,3

5. Stock/flow-aanpassing	-2,7	0,4	-1,7	-2,1	-2,3







	Waarvan noemereffect	-1,4	-0,8	-2,1	-1,8	-2,2



Hoofdstuk 5 Gevoeligheidsanalyse en vergelijking met vorige
actualisatie

Vergeleken met het vorige Stabiliteitsprogramma is de economische groei
in 2011 lager uitgevallen dan voorzien. Voor 2012 wordt een nog groter
verschil verwacht. Ten gevolge van de lagere groeiprognose zijn het
begrotingstekort en de schuld van de overheid opwaarts bijgesteld. In
dit hoofdstuk wordt ten eerste een beschrijving gegeven van de
belangrijkste verschillen ten opzichte van de vorige actualisatie van
het Stabiliteitsprogramma. Daarna wordt  in dit hoofdstuk een analyse
gegeven van de effecten van alternatieve scenario’s ten aanzien van
macro-economische kernvariabelen. Gezien de relevantie ervan voor de
huidige situatie (zoals beschreven in hoofdstuk 3), worden een scenario
met lagere groei van de wereldhandel en een scenario met een scherpe
daling van de huizenprijzen gepresenteerd.

Vergelijking met de vorige actualisatie

Na een betrekkelijk sterk begin in 2011 verloor de economische
bedrijvigheid aan kracht en viel deze in de tweede helft van het jaar
terug in een recessie. Dit was voornamelijk het gevolg van de
onzekerheden ten aanzien van de overheidsschuldencrisis (die van grote
invloed was op het consumentenvertrouwen en de uitgaven) en de afkoeling
van de wereldhandel. Dientengevolge viel het groeicijfer voor 2011 lager
uit dan in de vorige actualisatie werd verwacht, namelijk 1,2 procent in
plaats van 1¾ procent. Voor 2012 is het verschil nog groter (-2¼%).
Voor de jaren 2014 en 2015 zal, zo wordt voorzien, de groei iets hoger
zijn dan in de vorige actualisatie, als gevolg van een verwachte
inhaalgroei. Tabel 5.1 toont de verschillen met het vorige
Stabiliteitsprogramma. 

Tabel 5.1 Afwijking van vorige actualisatie

 	ESR Code	2011	2012	2013

Groei reëel bbp (%)	 	 	 	 

Vorige actualisatie	 	1¾	1½	1¼

Huidige actualisatie	 	1,2	-¾ 	1¼ 

Verschil	 	-0,55	 -2¼ 	0

Begrotingstekort 	EDP B.9	 	 	 

(% bbp)





Vorige actualisatie	 	-3,7	-2,2	-1,8

Huidige actualisatie	 	-4,7	-4,2	-3

Verschil	 	-1,1	-2,0	-1,2

Overheidsschuld 	 	 	 	 

Vorige actualisatie	 	64,5	64,9	64,7

Huidige actualisatie	 	65,2	70,2	70,7

Verschil	 	0,7	5,3	6,0



De verslechterende groeiprognose is uiteraard van invloed op de
overheidsfinanciën. Het begrotingstekort, zo wordt voorzien, zal veel
hoger zijn dan in de vorige actualisatie. Zonder aanvullende
beleidsmaatregelen zou het verschil tussen de actualisaties van de
voorziene tekorten in 2013 en 2014 uitkomen op 2,7 procent, en in 2015
slechts licht dalen ten gevolge van het aantrekken van de economische
groei. Deze verslechtering wordt vrijwel geheel veroorzaakt door
tegenvallende ontvangsten, zoals in tabel 5.2 is te zien. 

Analyse van begrotingsuitkomsten 2011 en verslechterende voorspelling
2012-2015

In 2011 waren de ontwikkelingen in de uitgaven vergeleken met de
prognose in het vorige Stabiliteitsprogramma hetzelfde (zie tabel 5.2).
Dankzij een gunstige rentestand waren de rentelasten lager dan verwacht.
De gasbaten vielen gunstig uit ten gevolge van de hoge olieprijs waaraan
de gasbaten zijn gekoppeld. Desalniettemin zijn de uitgaven hetzelfde
gebleven ten gevolge van een aantal kleine tegenvallers in een breed
scala van kosten. Vanaf 2012 wordt aan de uitgavenzijde een
vergelijkbare uitkomst verwacht. De gasbaten en de lage rentekosten
zullen, zo wordt voorzien, tegenvallers in werkloosheidsuitkeringen en
zorgkosten compenseren. 

Zoals kan worden gezien hebben de ontwikkelingen in de ontvangsten
echter grote negatieve gevolgen gehad. In 2011 vertaalden lagere
winsten, een lagere consumptie en de ontwikkeling op de huizenmarkt zich
in aanzienlijke inkomstentegenvallers bij onder meer de
vennootschapsbelasting (-0,3% bbp), de omzetbelasting (btw; -0,2% bbp)
en de overdrachtsbelasting (-0,2% bbp). In de periode 2013-2015 kent de
loon- en inkomensheffing de grootste tegenvaller. 

Tabel 5.2 De invloed van de ontwikkelingen in de ontvangsten en
uitgaven op het geraamde begrotingssaldo van het CPB (Maart 2012; % bbp)

 	2011	2012	2013	2014	2015

1. Vorige actualisatie	-3,7	-2,2	-1,8	-1,4	-0,9

2. Ontwikkelingen in ontvangsten 	-1,3	-2,2	-2,7	-2,7	-2,4

Waarvan: 	 	 	 	 	 

Loon- en inkomensheffing 	-0,2	-0,8	-1,2	-1,1	-1,1

Premies werknemersverzekering	-0,1	-0,1	-0,2	-0,3	-0,2

Omzetbelasting (btw)	-0,2	-0,4	-0,2	-0,3	-0,2

Vennootschapsbelasting	-0,3	-0,3	-0,3	-0,3	-0,2

Dividendbelasting	-0,1	-0,1	-0,2	-0,1	-0,1

Overdrachtsbelasting 	-0,2	-0,3	-0,2	-0,2	-0,2

Overige belastingontvangsten	-0,2	-0,2	-0,3	-0,4	-0,4

3. Ontwikkelingen in uitgaven	0,0	-0,2	-0,1	0,0	0,0

Waarvan: 	 	 	 	 	 

Rentebetalingen 	0,4	0,3	0,4	0,4	0,4

Gasbaten	0,3	0,4	0,4	0,4	0,3

Sociale uitgaven	-0,2	-0,2	-0,3	-0,3	-0,2

Overig 	-0,5	-0,7	-0,6	-0,5	-0,5

4. CEP-prognose van het CPB (=1+2+3) 	-5,0	-4,6	-4,6	-4,1	-3,3



Zoals beschreven in hoofdstuk 1 zal het kabinet in het parlement
draagvlak zoeken voor aanvullende maatregelen waardoor het
begrotingstekort in 2013 minimaal op de 3%-norm uitkomt. De aanvullende
maatregelen zullen de economische groei versterken en de werking van de
woning- en arbeidsmarkt verbeteren. 

Alternatieve scenario’s en risico’s, waaronder de gevoeligheid van
begrotingsvoorspellingen

Zoals vermeld in hoofdstuk 3, zijn de economische vooruitzichten zeer
onzeker. Gezien de omvangrijke handels- en financiële betrekkingen van
Nederland vloeien de voornaamste risico’s ten aanzien van het
basisscenario voort uit externe bronnen. Deze gevoeligheidsanalyse
presenteert derhalve de mogelijke effecten van een vertraging in een van
de meest invloedrijke externe aannames ten aanzien van de Nederlandse
economische prestaties, namelijk de relevante wereldhandel. Daarnaast
worden de effecten van een scherpe daling van de huizenprijzen met
betrekking tot het basisscenario geanalyseerd. Beide scenario’s gaan
uit van een verandering van de variabelen begin 2012, en presenteren
vervolgens de effecten daarvan over de periode 2012-2013. Beide
scenario’s zijn door het ministerie van Financiën opgestelde
ramingen, op basis van de meest recente versie van SAFFIER (het door het
CPB gehanteerde model voor korte-termijnprojecties,
middellange-termijnscenario’s en analyses van Regeerakkoorden en
beleidsopties).

Scenario 1: Een vertraging van de wereldhandel, lagere Nederlandse
uitvoer

Het herstel van de wereldeconomie zou op de korte termijn zwakker kunnen
zijn ten gevolge van een langzamer herstel van het consumenten- en
producentenvertrouwen. Dit zou hogere besparingen door consumenten met
zich meebrengen en een veel lagere opbouw van voorraden door de
bedrijvensector, en daarmee resulteren in een negatieve impuls voor de
wereldhandel. Ten gevolge van een, vergeleken met de basis, lagere
vraag, zowel internationaal als binnenlands, zou de werkgelegenheid in
de projecties dalen. Lagere btw-opbrengsten, in combinatie met een
stijging van de werkloosheidsuitkeringen, zouden in dit scenario leiden
tot een verslechtering van het EMU-saldo. Tabel 5.3 toont de verwachte
gevolgen over de periode 2012-2013 van een daling van de relevante
wereldhandel met 2 procentpunt in vergelijking met de basis in het
scenario van het programma.

Tabel 5.3 Alternatief scenario 1: vertraging van de wereldhandel met 2
procent 

(afwijkingen in %)

 	Basisscenario 2012	Basisscenario 2013	Afwijking van basisscenario
2012	Afwijking van basisscenario 2013	Cumulatieve afwijking van
basisscenario





	(2012-2013)

Volume bbp	-¾ 	1¼	-0,4	-0,2	-0,6

Consumentenprijsindex (CPI)	2,3	1,7	0	-0,2	-0,2

Lonen particuliere sector	1¾ 	1½ 	-0,4 	-0,2 	-0,6 

Volume particuliere consumptie	-½ 	½	0	-0,4	-0,4

Volume particuliere beleggingen (m.u.v. beleggingen in woningen)	-3¼
7½	-2,2	0,2	-2

Volume goederenuitvoer (m.u.v. energie)	-1¾	3¾ 	-1,8	0,2	-1,6

Werkgelegenheid	½	-¼	-0,2	-0,2	-0,4

EMU-saldo (% bbp)	-4,2	-3,0	-0,2	-0,2	-0,4



Scenario 2: Een daling van 10 procent in de huizenprijzen

Tabel 5.4 toont de verwachte effecten over de periode 2012-2013 van een
daling van de huizenprijzen van 10 procent begin 2012. De prijsdaling
zou de netto vermogenspositie van huishoudens aantasten, met een
daaropvolgende negatieve invloed op de consumptie. In de CPB-modellen
zou de lagere consumptie op haar beurt leiden tot lagere productie, die
eveneens van negatieve invloed is op de particuliere beleggingen. Het
volume van de uitvoer zou volgens het CPB daarentegen licht profiteren
van lagere huizenprijzen, aangezien lagere lonen en prijzen zouden
leiden tot een verbetering van de concurrentiepositie. Zoals kan worden
gezien, zijn de negatieve gevolgen van een daling van de huizenprijzen
voor het bbp en het EMU-saldo naar verwachting betrekkelijk bescheiden.

Tabel 5.4 Alternatief scenario 2: 10% daling van de huizenprijzen
(afwijkingen in %)

 	Basisscenario 2012	Basisscenario 2013	Afwijking van basisscenario
2012	Afwijking van basisscenario 2013	Cumulatieve afwijking van
basisscenario





	(2012-2013)

Volume bbp	-¾ 	1¼	-0,1	0	-0,1

Consumentenprijsindex (CPI)	2,3	1,7	-0,1	-0,3	-0,4

Lonen particuliere sector	1¾ 	1½ 	-0,2 	-0,2 	-0,4 

Volume particuliere consumptie	-½ 	½	-0,3	-0,2	-0,5

Volume particuliere beleggingen (m.u.v. beleggingen in woningen)	-3¼
7½	-0,3	0	-0,3

Volume goederenuitvoer (m.u.v. energie)	-1¾	3¾ 	0	0,1	0,1

Werkgelegenheid	½	-¼	0	-0,1	-0,1

EMU-saldo (% bbp)	-4,2	-3,0	-0,1	0	-0,1



Hoofdstuk 6	Houdbaarheid van de overheidsfinanciën

In juni 2010 raamde het CPB het houdbaarheidsgat in 2015 op 4,5 van het
bbp, ofwel €29 miljard euro. Het netto effect van de maatregelen van
het Regeerakkoord vertaalt zich in een vermindering van het
houdbaarheidstekort met ongeveer €24 miljard euro. Recente
actualisaties door het CPB laten een verslechtering zien van het
robuuste structureel saldo (het structureel saldo gecorrigeerd voor
rentebetalingen en gasbaten) ten gevolge van de recente economische
ontwikkelingen. De raming van het houdbaarheidstekort door het CPB in
2015 is 2,6 procent van het bbp ofwel €17 miljard. 

Het houdbaarheidstekort

Het terugdringen van het overheidstekort in de komende jaren is nodig om
de overheidsfinanciën houdbaar te maken. Houdbare overheidsfinanciën
zijn een voorwaarde voor een verantwoordelijke intergenerationale
inkomensverdeling. Wanneer de overheidsfinanciën niet houdbaar zijn,
wordt een grote aanpassingslast bij volgende generaties neergelegd. De
vergrijzing van de Nederlandse bevolking zet de houdbaarheid van de
overheidsfinanciën onder druk. Demografische projecties laten zien dat
bij de verhouding gepensioneerden/werkenden in de periode tot 2040 zal
verdubbelen. Hierdoor zullen de uitgaven en de inkomsten uit belasting
en sociale premies verder uiteen gaan lopen, aangezien
ouderdomgerelateerde uitgaven aan staatspensioen (AOW) en
gezondheidszorg sneller zullen stijgen dan de ontvangsten. Voor de
Nederlandse regering is verbetering van de houdbaarheid van de
overheidsfinanciën een prioriteit, teneinde onder meer de negatieve
budgettaire effecten van een vergrijzende bevolking terug te dringen.
Het kabinet heeft daarom een ambitieus pakket aan maatregelen
voorgesteld om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verbeteren.

In maart 2012 publiceerde het CPB nieuwe ramingen voor het Nederlandse
houdbaarheidstekort, als onderdeel van de actualisatie van de
middellange-termijnvoorspellingen tot 2015. Het Planbureau houdt hierbij
rekening met het Pensioenakkoord en raamt het houdbaarheidstekort op 2,6
procent van het bbp (CEP, 2012). Het kabinet baseert haar
houdbaarheidsbeleid voor de lange termijn op de cijfers van het CPB,
aangezien daarin specifieke Nederlandse bijzonderheden en daarnaast de
implicaties van indirecte belastingen op pensioenuitkeringen in
aanmerking worden genomen. Voor internationale vergelijkingen zijn de
cijfers van de Commissie echter meer geschikt. 

In de vorige raming van het CPB, in maart 2010, werd het
houdbaarheidsgat geraamd op 4,5% bbp. Het Regeerakkoord van oktober 2010
bevat een groot aantal maatregelen die in 2015 het houdbaarheidsgat
terugdringen. Het CPB berekende in maart 2012 het totale effect van deze
maatregelen op rond 3,4% bbp, en nam bij de actualisatie van de recente
berekeningen als uitgangspunt een houdbaarheidsgat van 1,1% bbp in 2015.
In de recente actualisatie van de economische projecties wordt,
vergeleken met de laatste macro-economische projecties voor de
middellange termijn, een lagere groei van de belastingontvangsten
voorzien. De structurele overheidsuitgaven zijn eveneens opwaarts
bijgesteld, zij het licht. Samen genomen leiden deze twee effecten tot
een vermindering van het primaire overheidssaldo (het structureel saldo
van de overheid met uitzondering van rentebetalingen en gasbaten) met
rond 2,1% bbp. Anderzijds neemt het CPB nu het volledige
terugverdieneffect van het pensioenakkoord in zijn raming van het
houdbaarheidsgat op. Het pensioenakkoord bestaat uit de volgende
elementen:  (i)  De pensioengerechtigde leeftijd voor het ontvangen van
het AOW-pensioen is verhoogd en gekoppeld aan de levensverwachting; (ii)
de pensioengerechtigde leeftijd voor aanvullend pensioen is eveneens
gekoppeld aan de levensverwachting; (iii) De sociale partners hebben een
aantal belangrijke veranderingen in de aard van
aanvullend-pensioenovereenkomsten voorgesteld.

In februari 2012 heeft de Tweede Kamer een wet aangenomen waarin de
eerste twee elementen zijn vastgelegd. Het derde element is nog
onderwerp van gesprek. 

Als onderdeel van de aanvullende maatregelen, en in overeenstemming met
de verplichtingen krachtens het Euro-plus Pact, zal de
pensioengerechtigde leeftijd worden verhoogd. Een eerste stap zal al in
2013 worden gezet, door de AOW-leeftijd in dat jaar met 1 maand te
verhogen. In de jaren daarna zal de AOW-leeftijd  - grotere stappen  -
verder worden verhoogd. Dit leidt ertoe dat uiterlijk in 2019 de
pensioengerechtigde leeftijd van 66 wordt bereikt, en uiterlijk in 2024
een leeftijd van 67. Daarna wordt de AOW-leeftijd aan de
levensverwachting gekoppeld.  In 2014 zal de pensioenleeftijd voor
aanvullende pensioenen worden verhoogd naar 67 jaar. Met deze maatregel
wordt uitsluitend nieuwe opbouw geraakt. In aanvulling op de verhoging
op de richtleeftijd, worden de fiscaal maximale opbouwpercentages voor
het aanvullend pensioen neerwaarts aangepast. Per saldo wordt 0,7 mrd
bespaard op de fiscale faciliëring voor aanvullend pensioen
(Witteveenkader). Ook wordt het beschikbare budget voor regelingen
ouderenparticipatie/scholing en vitaliteitsparen beperkt (met 800 mln in
2013). Het CPB heeft deze maatregelen nog niet meegenomen in de
CEP-berekeningen van het houdbaarheidsgat. 

Lange-termijnramingen

Tabel 6.1 toont de huidige ramingen van de Vergrijzingswerkgroep van het
EPC (Comité voor het Economisch Beleid). Met een verwachte
publicatiedatum in mei 2012 zijn deze actueler dan de nationale
projecties, die uit juni 2010 stammen. De nationale projecties worden
slechts eenmaal in de vier jaar bijgesteld, en derhalve zijn in de
actualisatie van het Stabiliteitsprogramma van dit jaar uitsluitend de
projecties van de Vergrijzingswerkgroep opgenomen. Deze verschillen in
twee belangrijke opzichten van de nationale projecties en de huidige
raming van het houdbaarheidsgat. Ten eerste hanteert de
Vergrijzingswerkgroep een cohortsimulatiemodel met een discretionaire
benadering van pensioenhervormingen. Deze benadering leidt tot relatief
conservatieve uitkomsten. In de nationale prognoses wordt een sneller
stijgende participatie van oudere werknemers voorzien, ten gevolge van
hervormingen in het verleden zoals de afschaffing van zeer
aantrekkelijke (fiscaal gefaciliteerde) regelingen voor vervroegde
uittreding in 2006 (Wet VPL). Een tweede belangrijk nadeel is het feit
dat het Nederlandse pensioenakkoord van 2011 niet kon worden meegenomen
in de huidige ramingen van de Vergrijzingswerkgroep, waarvan de
afsluitingsdatum viel in september 2011. De tabel hieronder toont
derhalve niet de effecten van het recente pensioenakkoord. Het
pensioenakkoord zal worden verwerkt in de actualisatie van het zogeheten
Sustainability report eind dit jaar. 

Tabel 6.1 Houdbaarheid van de overheidsfinanciën 

% bbp	2010	2020	2030	2040	2050

Totaal uitgaven*





	Waarvan:

Ouderdomgerelateerde uitgaven





	Pensioenuitgaven	6,8	7,4	9,1	10,4	10,4

Uitgaven sociale zekerheid	1,5	1,5	1,5	1,5	1,5

Ouderdoms- en vervroegde pensioenen	4,8	5,9	7,7	8,9	8,9

Overige pensioenen (invaliditeit, nabestaanden)	2,0	1,6	1,5	1,5	1,6

Beroepspensioenen 	4,9	5,3	6,4	7,5	7,6

Gezondheidszorg	7,0	7,5	7,9	8,1	8,1

Lange-termijnzorg	3,8	4,4	5,4	6,7	7,6

Onderwijsuitgaven	5,3	5,0	5,1	5,3	5,2

Overige ouderdom-gerelateerde uitgaven	0	0	0	0	0

Waarvan: geconsolideerde staatspensioenfondsactiva	0	0	0	0	0

Aannames

Groei arbeidsproductiviteit	1,0	1,4	1,5	1,5	1,5

Groei reëel bbp	1,1	1,2	1,1	1,4	1,4

Participatiegraad mannen 

(leeftijd 15 -64)	83,7	83,5	82,6	82,8	82,4

Participatiegraad vrouwen

(leeftijd 15 – 64)	72,6	75,6	76,5	77,8	77,3

Totaal participatiegraad

(leeftijd 15 – 64)	78,2	79,6	79,6	80,3	79,9

Werkloosheid (20-64)	4,0	3,1	3,1	3,1	3,1

Bevolking leeftijd 65+ t.o.v. totale bevolking (%)	15,4	19,9	24,3	27,0
26,9



Voorwaardelijke verplichtingen

Tabel 6.3 toont de voorwaardelijke verplichtingen van de centrale
overheid. In 2011 is het totale bedrag aan door de centrale overheid
verstrekte garanties aanzienlijk gestegen, van €156,64 miljard in 2010
tot €241.35 miljard in 2011. Het grootste deel van de garanties houdt
verband met de maatregelen ter waarborging van de (internationale)
financiële stabiliteit (zo is de garantie van Nederland voor het EFSF
bijna €100 miljard). De verhoging van het kapitaal van het IMF in 2011
heeft eveneens geleid tot aanzienlijke aanvullende garanties van
Nederland, namelijk €47,31 miljard in 2011 in plaats van €28,79
miljard in 2010.

Tabel 6.3 Voorwaardelijke verplichtingen van de centrale overheid

In miljarden euro	2010	2011

Staatsgaranties	156,64	241,35

Waarvan: in verband met de (internationale) financiële stabiliteit	 
 

Staatsgarantiefaciliteit voor interbancaire leningen	39	33,17

Betalingsbalanssteun EU	2,46	2,34

EFSF	25,87	97,78

EFSM	2,95	2,84

Deelneming van de Nederlandsche Bank in het kapitaal van het IMF 	28,79
47,31

Deelneming in ABN AMRO	0,95	0,95



Met het doel de risico’s te beperken heeft de regering de
begrotingsregels ten aanzien van de verstrekking van garanties
aangescherpt. Op elk nieuwe garantieregeling of op aanpassingen aan
bestaande regelingen wordt een beoordelingskader toegepast. Belangrijke
elementen van dit beoordelingskader zijn: 

Een grondige analyse van de noodzaak van het verstrekken van een
garantie of lening door de overheid. Garanties en leningen worden
uitsluitend verstrekt wanneer de regering het belang inziet van het
dragen van risico’s die niet in de markt kunnen worden gedragen, of
wanneer aanzienlijke efficiëntievoordelen kunnen worden bereikt.

De aan garanties en leningen verbonden risico’s moeten worden
vastgesteld. De vuistregel voor de prijsstelling van de risico’s is
dat de prijsstelling ten minste alle gerelateerde risico’s omvat
(waaronder uitvoeringskosten). De jaarlijkse premie moet worden
vastgesteld op 3% van de maximale blootstelling die uit de voorgestelde
regeling voortvloeit, tenzij een andere premie kan worden onderbouwd. De
premie zal doorgaans aan de eindgebruiker in rekening worden gebracht.
Indien de aan de eindgebruiker in rekening gebrachte premie lager is dan
de gerelateerde kosten, dient het betrokken ministerie dit binnen zijn
begroting te compenseren.

Er dient adequate governance te zijn om de risico’s waaraan de
centrale overheid wordt blootgesteld te beperken.

Alle garantieregelingen worden onderworpen aan toezicht vooraf door het
ministerie van Financiën. Nieuwe garanties en
leningen/leningsregelingen, alsook aanpassingen in bestaande regelingen,
vormen altijd onderdeel van de besluitvorming door de Ministerraad.
Bovendien is een commissie opgezet die alle bestaande garantieregelingen
op basis van het beoordelingskader zal heroverwegen. Alle
garantieregelingen worden periodiek beoordeeld. De doelstellingen van
deze beoordeling zijn de noodzaak en waarde van de regeling te
heroverwegen (herbeoordeling) en de kwantificatie van de risico’s en
prijsstelling te actualiseren (herwaardering). 

Hoofdstuk 7 - Kwaliteit van de overheidsfinanciën

Het kabinet zal de kwaliteit van de overheidsfinanciën bevorderen aan
zowel de uitgaven- als de inkomstenzijde. Aan de uitgavenkant daalt de
collectieve uitgavenquote hetgeen groeibevorderend kan werken. Aan de
inkomstenzijde zorgen hervormingen voor een eenvoudiger, meer solide en
fraudebestendiger belastingstelsel. Daarnaast heeft het kabinet een
hervorming ingevoerd voor verdere verbetering van het resultaatgericht
begroten.

	

Verantwoord begroten

In 2011 is bij een hervorming getiteld Verantwoord Begroten een nieuw
pakket maatregelen ingevoerd dat beoogt het stelsel van
resultaatgerichte programmabegrotingen verder te verbeteren. De invoer
van de nieuwe begrotingsopstelling wordt afgerond in de
begrotingsstukken voor 2013 waarin de volgende verbeteringen zichtbaar
zullen zijn:

Programma-uitgaven voor ieder beleidsartikel zullen worden uitgesplitst
in 12 verplichte financiële instrumenten (zoals subsidie, overdrachten
aan uitvoerende organen, overdrachten aan sociale fondsen, enz.);

Alle apparaatskosten van een departement worden onder één artikel
gerangschikt (gescheiden van beleidsuitgaven);

Deze apparaatskosten worden uitgesplitst in de algemene posten personeel
en materiële kosten. Daarbinnen worden uitgaven aan eigen personeel,
inhuur en ICT apart vermeld.

De beleidsinformatie zoals vermeld in de begrotingsstukken dient
nauwkeuriger overeen te stemmen met de feitelijke taak en
verantwoordelijkheid van het Ministerie binnen een bepaald
begrotingsterrein.

Behaalde of beoogde resultaten mogen alleen als zodanig worden
gecommuniceerd wanneer de overheid een belangrijke en actieve rol speelt
op een bepaald begrotingsterrein.

Ingrijpende beleidswijzigingen en evaluatielessen dienen kort te worden
vermeld als aparte posten in de begrotingsopstelling.

Invoering van deze hervorming vindt plaats in nauwe samenwerking met de
Algemene Rekenkamer en moet resulteren in kortere, meer zakelijke
begrotingsstukken en voorkomen dat beleidsinformatie wordt gebruikt voor
de zelflegitimering van programma’s.

Ontwikkelingen aan de uitgavenzijde

Tabel 7.1 overheidsuitgaven en ontvangsten in percentage bbp.

	2011	2012	2013	2014	2015

Totale ontvangsten	45,5	45,5	45,2	45,4	45,5

waarvan belastingen	23,2	23,2	22,8	22,9	23,3

waarvan sociale premies	15,5	16,0	16,2	16,4	16,3

waarvan inkomen uit vermogen	2,7	3,0	2,8	2,7	2,5

waarvan andere ontvangsten	4,2	3,4	3,4	3,4	3,5

Totale uitgaven	50,1	50,0	49,8	49,5	48,9

waarvan zorg	10,4	10,7	10,9	11,2	11,4

waarvan sociale zekerheid	12,6	13,0	12,9	12,7	12,5

waarvan openbaar bestuur 	10,9	10,8	10,4	9,9	9,6

waarvan onderwijs	5,4	5,5	5,4	5,3	5,3

waarvan rentelasten	2,0	2,0	2,1	2,2	2,3

waarvan andere uitgaven	8,8	8,0	8,1	8,2	7,8

EMU-saldo CEP	-4,7	-4,6	-4,6	-4,1	-3,3



De totale uitgavenquote daalt tussen 2011 en 2015 in het meest recente
CEP-beeld van het CPB. Een daling van de collectieve uitgavenquote kan
groeibevorderend werken. De daling van de uitgavenquote wordt vooral
gerealiseerd door de afname van de collectieve uitgaven aan openbaar
bestuur. Hiertegen over staat een oplopende uitgavenquote zorg. Ten
opzichte van het vorige stabiliteitsprogramma zijn de rente-uitgaven
lager uitgekomen, mede als gevolg van lagere rentepercentages die door
de kapitaalmarkten worden gevraagd.

Ontwikkelingen aan de inkomstenzijde

Reeds gerealiseerd

Vennootschapsbelasting

In 2011 heeft het parlement een wet goedgekeurd waarmee twee
onevenwichtigheden in de vennootschapsbelasting werden weggenomen, te
weten de renteaftrekbeperking voor overnameholdings en de invoering van
een objectvrijstelling voor vaste inrichtingen. 

IB-ondernemers

De zelfstandigenaftrek, die voorheen afliep bij oplopende winst, is
omgezet in een vaste basisaftrek voor ondernemers. Dit stimuleert
ondernemers tot doorgroei. Dit komt de Nederlandse economie ten goede.

Voorkomen belastingfraude

Het parlement heeft in 2011 ingestemd met diverse wetswijzigingen ter
voorkoming van belastingfraude. Zo zal men nog maar één bankrekening
mogen opgeven voor de ontvangst van belastingteruggaven en toeslagen. De
maatregel beoogt onder meer te voorkomen dat fraudeurs andermans
burgerservicenummer misbruiken om belastingteruggaven of toeslagen naar
hun eigen rekening te laten overmaken. Naast deze wetswijzigingen heeft
de Belastingdienst ook zelf een aantal maatregelen getroffen om fraude
tegen te gaan.

Autobelastingen

De Nederlandse belastingwetgeving bevat faciliteiten die het gebruik van
zeer zuinige auto’s stimuleren. Het gaat om faciliteiten voor de
motorrijtuigenbelasting, de BPM en de fiscale bijtelling van de auto van
de zaak. In 2011 heeft het parlement een wet aangenomen waarbij de
criteria waaraan een auto moet voldoen om als zeer zuinig te worden
aangemerkt, zijn aangescherpt. De nieuwe criteria stimuleren fabrikanten
om meer zeer zuinige auto’s op de Nederlandse markt te brengen en
stimuleren consumenten om de zuinigste auto’s te kopen.

RDA

Sinds 1 januari 2012 is een nieuw fiscaal instrument van kracht dat
investeringen in onderzoek en ontwikkeling stimuleert, de zogeheten
Research & Development Aftrek (RDA). De RDA is vormgegeven als een extra
aftrek van de belastbare ondernemingswinst voor kosten van R&D
uitgezonderd loonkosten. In 2012 bedraagt de RDA 40% van zulke kosten,
waarvoor een bedrag van €250 miljoen beschikbaar is. Het percentage
zal in 2013 en volgende jaren worden bepaald door het beschikbare budget
en de ontwikkeling van het totale bedrag aan R&D-kosten (uitgezonderd
loonkosten).

In voorbereiding

Voor de additionele belastingmaatregelen om het begrotingstekort terug
te dringen wordt verwezen naar hoofdstuk 2.

Daarnaast heeft de regering diverse onderzoeken en wetswijzigingen in
voorbereiding. Bij de verdere uitwerking zal het kabinet rekening houden
met de nieuw ontstane politieke situatie. Hierna wordt ingegaan op deze
onderwerpen.

Vennootschapsbelasting

Er is een wetsvoorstel in voorbereiding dat excessieve aftrek van
deelnemingsaftrek in de vennootschapsbelasting tegengaat.

IB-ondernemers

Voor IB-ondernemers is een verkenning van de mogelijkheden van een
‘winstbox’ gestart. Dit is een speciaal regime voor IB-ondernemers
met een apart tarief en minder aftrekposten.

Bankenbelasting  

Op 15 december 2011 is een wetvoorstel inzake invoering van een
bankenbelasting naar de Kamer gestuurd. De voornaamste reden voor
invoering van een dergelijke belasting is dat de regering zich tijdens
de financiële crisis in 2008-2009 gedwongen heeft gezien aanzienlijke
bedragen te investeren in de stabiliteit van het Nederlandse bankwezen.
De belasting zal worden geheven over het totaal aan ongedekte schulden
van een bank. Deze ongedekte schulden zijn gelijk aan het totaal van de
passiva op de balans minus het toetsingsvermogen, de feitelijk voor
dekking in aanmerking komende tegoeden die onder een
depositogarantiestelsel vallen en de vorderingen in verband met de
verzekeringsactiviteiten van de betrokken bank. Kortlopende ongedekte
schulden zullen onder een hoger tarief (0,022%) vallen dan langlopende
(0,011%). Hiermee wordt beoogd risico’s te mitigeren en de financiële
stabiliteit te vergroten.

Commissie Van Dijkhuizen

In februari 2012 is de Commissie Van Dijkhuizen ingesteld. Deze
commissie zal korte- en lange-termijnscenario’s zal verkennen om de
Nederlandse inkomstenbelasting en toeslagen eenvoudiger, meer solide en
meer fraudebestendig te maken. Dit onderzoek richt zich mede op de
mogelijkheden voor een wezenlijke verlaging van de
inkomstenbelastingtarieven (daaronder begrepen een verschuiving van
loon/inkomstenbelasting naar de indirecte belastingen).

Kader 7.1 - Informatie over de ontwikkeling van de overheidsfinanciën
in Nederland

Naast periodieke publicaties over het overheidstekort en de
overheidsschuld van Nederland zijn er nog meer publicaties waarin de
ontwikkeling van de openbare financiën tot uiting komt.

Het CBS publiceert jaarlijks de overheidsbalans. Deze overheidsbalans
verschaft informatie over het netto vermogen van de overheid. De activa
van de overheid bestaan voor 2/3de  uit niet-financiële activa zoals
wegen, onroerend goed en delfstofvoorraden. Merk op dat toekomstige
ontwikkelingen niet op de balans staan, zoals de belastingcapaciteit en
de pensioenoverdrachten.

Sinds 2009 bevat iedere budgettaire nota een overzicht van de
interventies in verband met de financiële crisis en de eurocrisis. Deze
‘Monitor Financiële interventies’ omvat (1) een samenhangend
overzicht van alle getroffen begrotingsmaatregelen en de lokalisering
van elk daarvan op de begroting van elk individueel departement, (2) een
balans, (3) een overzicht van alle (toerekenbare) uitgaven en
ontvangsten en (4) de in verband daarmee afgegeven garanties.

Niet alle risico’s voor de overheidsfinanciën – zoals
voorwaardelijke verplichtingen – zijn in de begrotingen en balansen
opgenomen. Informatie over overheidsgaranties wordt (sinds 1948)
gepubliceerd in de Miljoenennota en/of het Financieel Jaarverslag Rijk.
Belangrijk hierbij zijn de garanties in verband met de financiële
crisis, de eurocrisis en garanties op exportkredieten.

Relevant voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de lange
termijn zijn de vergrijzingsnota’s van het CPB, dat met enige
regelmaat geactualiseerde versies publiceert, laatstelijk in maart 2012.
Informatie over de houdbaarheid van overheidsfinanciën is opgenomen in
hoofdstuk 6 van dit Stabiliteitsprogramma.

In 2011 heeft het Ministerie van Financiën de ‘Schokproef
overheidsfinanciën’ gepubliceerd. In deze publicatie worden de
effecten van de financiële crisis, de Europese schuldencrisis en een
mondiale economische crisis doorgerekend. De modelsimulaties bevatten
rechtstreekse gevolgen voor de economie en overheidsfinanciën en
indirecte effecten op bijv. garanties.

Hoofdstuk 8 Institutionele kenmerken van de overheidsfinanciën 

Het geactualiseerde Stabiliteitsprogramma van vorig jaar beschreef de
begrotingsregels van de overheid. De enige wijziging sindsdien is dat de
overheid werkt aan een wet die de Europese begrotingsregels in nationale
wetgeving vervat: de Wet Houdbare Overheidsfinanciën – Wet HOF. Dit
is een van de toezeggingen van Nederland in het kader van het Euro-plus
Pact. Het wetsvoorstel vormt ook een afspiegeling van de vereisten zoals
vastgelegd in het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in
de economische en monetaire unie, en zal een bijdrage leveren aan de
invoering van de Richtlijn van de Raad tot vaststelling van
voorschriften voor begrotingskaders van de lidstaten. Dit hoofdstuk
richt zich daarom op deze nieuwe wet.

Belangrijkste onderdelen van de nieuwe wet

Het wetsvoorstel bevat twee hoofdcomponenten, te weten:

Regels om ervoor te zorgen dat Nederland voldoet aan de vereisten van
het Stabiliteits-en Groeipact. 

Regels om ervoor te zorgen dat alle overheidssectoren bijdragen aan
naleving van de Europese begrotingsregels.

Het wetsontwerp verplicht Nederland om voldoende aanvullende maatregelen
te nemen wanneer, op basis van de economische ramingen van het CPB,
verwacht wordt dat de nationale en/of Europese begrotingsregels niet
gehaald zullen worden. Hetzelfde geldt wanneer de Europese Commissie of
Raad aangeeft dat het begrotingsbeleid van Nederland niet leidt tot
adequate naleving van de Europese begrotingsregels.

Bovendien omvat het wetsvoorstel de belangrijkste uitgangspunten van het
begrotingsbeleid dat Nederland al sinds 1994 voert. Tot nu toe waren
deze uitgangspunten steeds gebaseerd op politieke overeenstemming aan
het begin van een nieuwe regeerperiode. De afspraken waren van dien aard
dat voor de uitvoering ervan strikt genomen geen wettelijke verankering
nodig was.  Het nu toch vastleggen van de kernpunten van de
begrotingsregels in artikel 2 doet recht aan de lange termijn
noodzakelijkheid om een degelijk begrotingsbeleid zeker te stellen

De belangrijkste uitgangspunten van het huidige begrotingsbeleid

De nieuwe regering stelt een meerjarig begrotingsraamwerk vast voor de
gehele regeerperiode (vier jaar).

Er is een strikte scheiding tussen inkomsten en uitgaven. De
uitgavenkant van de begroting wordt beheerst door middel van een vast
uitgavenplafond gedurende de gehele regeerperiode. Dit houdt in dat
overschrijdingen in de uitgaven moeten worden gecompenseerd binnen het
vastgestelde uitgavenplafond.  Gegeven de strikte scheiding tussen
inkomsten en uitgaven, kunnen inkomstenmeevallers niet worden gebruikt
om uitgaventegenvallers op te lossen. 

Het wetsvoorstel omvat ook de huidige praktijk waarbij het
onafhankelijke CPB alle economische ramingen maakt waarop de regering
haar begrotingsbeleid baseert. Voor de evaluatie achteraf van het
begrotingsbeleid worden de cijfers over het overheidssaldo aangeleverd
door het eveneens onafhankelijke CBS.

Het wetsvoorstel bevat daarnaast de verplichting dat alle
overheidssectoren bijdragen aan de naleving van de Europese
begrotingsregels, met inbegrip van de middellange-termijndoelstelling.
Dit is ook een van de verplichtingen uit de Richtlijn van de Raad tot
vaststelling van voorschriften voor begrotingskaders van de lidstaten.
Het wetsvoorstel bevat daarom ook regels ten aanzien van de beheersing
van het EMU-saldo van de decentrale overheden en andere
overheidssectoren. Niet-naleving kan leiden tot het opleggen van
sancties. 

BIJLAGE Tabellen

Tabel 1a. Macro-economische vooruitzichten

 	ESA-code	2011	2011	2012	2013	2014	2015



Niveau	mutatie-tempo	mutatie-tempo	mutatie-tempo	mutatie-tempo
mutatie-tempo



(€ miljard)





	Reëel bbp	B1*g	603,6	1,2	-¾      	1 ¼ 	1 ½ 	1 ½ 

Nominaal bbp (€ miljard)	B1*g	 	2,6	1  	3  	3 ¼ 	3 ¼ 

Componenten van het reële bbp





 

Particuliere consumptieve bestedingen	P.3	270,5	-0,9	-½ 	 ½ 	 ½ 	 ¼ 

Consumptieve bestedingen van de overheid	P.3	170,5	0,2	- ¾ 	 ¼  	0  	
¼ 

Bruto investeringen in vaste activa	P.51	112,2	5,7	-3¼ 	3 ¾ 	3¾ 	3 ¼


Voorraadmutaties (∆)	P.52+P.53	2,2	0,0	- ¼ 	-0  	0  	0  

Uitvoer van goederen en diensten	P.6	499,0	3,8	-¾ 	3  	5  	5 ¼ 

Invoer van goederen en diensten	P.7	450,7	3,6	-1½ 	2¾ 	4¾ 	5  

Bijdragen aan reële bbp-groei





 

Finale binnenlandse vraag	 	555,4	0,7	-1  	1  	1  	 ¾ 

Voorraadmutaties (∆)	P.52+P.53	2,2	0,0	-¼ 	-0  	-0  	0  

Extern saldo van goederen en diensten	B.11	48,3	0,5	 ½ 	 ½ 	 ¾ 	 ¾ 



Tabel 1b. Prijsontwikkelingen

 	ESA-code	2011	2011	2012	2013	2014	2015



niveau	mutatie-tempo	mutatie-tempo	mutatie-tempo	mutatie-tempo
mutatie-tempo

1. bbp-deflator

100	1,4	1 ¾ 	1 ½ 	1 ¾ 	1 ¾ 

2. Particuliere consumptiedeflator

100	2,3	2 ¼ 	1 ¾ 	1 ¾ 	2  

3. HICP

100	2,5	2 ¼ 	1 ½ 	1 ¾ 	2  

4. Overheidsconsumptie-deflator

100	1,5	2 ¼ 	1 ½ 	2 ¼ 	2 ¾ 

5. Investeringsdeflator

100	-1,0	1 ¾ 	2 ¼ 	1 ¼ 	1 ¼ 

6. Uitvoerprijsdeflator

100	4,6	2  	 ¾ 	 ¼ 	0  

7. Invoerprijsdeflator

100	4,8	2 ½ 	 ¾ 	 ¼ 	 ¼ 



Tabel 1c. Arbeidsmarktontwikkelingen

 	ESA-code	2011	2011	2012	2013	2014	2015



niveau	mutatietempo	mutatietempo	mutatietempo	mutatietempo	mutatietempo

1. Werkgelegenheid, personen (x 1.000)

8671,5	0,3	- ¼ 	-0  	 ¼ 	 ¾ 

2. Werkgelegenheid, aantal gewerkte uren 

 	0,1	- ½ 	- ¼ 	0  	 ¾ 

3. Werkloosheid (% van de  beroepsbevolking)

389,2	4,5	5 ½ 	6  	6  	5 ½ 

4. Arbeidsproductiviteit, personen	 	 	0,9	- ½ 	1 ¼ 	1 ¼ 	 ¾ 

5. Arbeidsproductiviteit, aantal gewerkte uren	 	 	1,0	- ¼ 	1 ¾ 	1
½ 	1  

6. Loonsom van werknemers	D.1	307,0	2,2	2 ½ 	1 ¼ 	2 ¾ 	3 ½ 

7. Loonsom per werknemer (€)	 	35.401	2,0	3  	1 ½ 	2 ½ 	2 ¾ 



Tabel 1d. Sectorale saldi

% bbp	ESA-code	2011	2012	2013	2014	2015

1. Netto kredietverlening/kredietneming ten opzichte van de rest van de
wereld	B.9	7	6 ½ 	7 ½ 	8 ¼ 	8 ¾ 

waarvan:	 	 	 	 	 	 

- Saldo van goederen en diensten	 	8	8	8 ¼ 	8 ¾ 	9

- Saldo van primaire  inkomsten en overdrachten	 	0,3	0	 ¾ 	1	1 ¼ 

- Kapitaalrekening	 	-1,4	-1 ½ 	-1 ½	-1 ½	-1 ½

2. Spaarsaldo van de particuliere sector	B.9	12	11	12	12 ¼ 	12

Benodigde aanvullende maatregelen (inclusief doorwerking CBS-realisatie
2011)	 	 	0,4	1,6



3. EMU-saldo	EDP B.9	-4,7	-4,2	-3,0	NA	NA

4. Statistische discrepantie	 	 	 	 	 	 



Tabel 2a. Begrotingsvooruitzichten van de totale overheid

 	 	 	ESA-code	2011	2011	2012	2013	2014	2015





Niveau	% bbp	% bbp	% bbp	% bbp	% bbp





(€ miljard)





	Netto financieringssaldo (EDP B.9) per overheidssector	 	 	 	 	 
 	 

1. Totale overheid	S.13	-27,711	-4,7	-4,2	-3,0	NA	NA

2. Centrale overheid	S.1311	-16,550	-2,7	-2,7	-2,3	-2,4	-1,6

3. Deelstaten	S.1312	-16,811	-2,8	-2,7	-2,3	-2,4	-1,6

4. Lokale overheid	S.1313	-4,007	-0,7	-0,8	-0,7	-0,5	-0,5

5. Sociale-zekerheidsfondsen	S.1314	-7,154	-1,2	-1,1	-1,6	-1,2	-1,3

Totale overheid (S13)	 	 	 	 	 	 	 

6. Totale inkomsten	TR	274,0	45,5	45,5	45,2	45,4	45,5

7. Totale uitgaven	TE1	301,8	50,1	50,0	49,8	49,5	48,9

Benodigde aanvullende maatregelen (inclusief doorwerking CBS-realisatie
2011) 	 	 

0,4	1,6



8. EMU-saldo	EDP B.9	-27,7	-4,7	-4,2	-3,0	NA	NA

9. Rentelasten 	EDP D.41	12,3	2,0	2,0	2,1	2,2	2,3

10. Primair saldo2	 	-15,4	-2,6	-2,5	-2,4	-1,9	-1,0

11. Eenmalige en andere tijdelijke maatregelen3	 	0,0	0,0	0,0	0,0	0,0
0,0

Enkele componenten van inkomsten	 	 	 	 	 	 	 

12. Totaal aan belastingen (12=12a+12b+12c)	 	139,4	23,2	23,2	22,8	22,9
23,3

12a. Belastingen op productie en invoerheffingen 	D.2	69,5	11,5	11,4
11,4	11,2	11,2

12b. Huidige belastingen op inkomen, vermogen, etc. 	D.5	68,4	11,4	11,5
11,1	11,4	11,8

12c. Kapitaalheffingen 	D.91	1,5	0,3	0,3	0,3	0,2	0,2

13. Sociale lasten 	D.61	93,3	15,5	16,0	16,2	16,4	16,3

14. Inkomen uit vermogen  	D.4	16,0	2,7	3,0	2,8	2,7	2,5

15. Overige 4	 	25,3	4,2	3,4	3,4	3,4	3,5

16=6. Totale inkomsten 	TR	274,0	45,5	45,5	45,2	45,4	45,5

Belastingdruk (D.2+D.5+D.61+D.91-D.995)5	 	232,7	38,7	38,8	38,6	39,0
39,3

Enkele componenten van uitgaven

17. Loonsom van werknemers + intermediair verbruik	D.1+P.2	105,3	17,5
17,4	16,9	16,4	16,0

17a. Loonsom van werknemers  	D.1	58,9	9,8	9,6	9,3	9,1	8,9

17b. Intermediair verbruik  	P.2	46,5	7,7	7,8	7,5	7,3	7,1

18. Sociale uitkeringen (18=18a+18b)	 	140,2	23,3	23,9	24,0	24,1	24,1

18a. Sociale overdrachten in natura geleverd via marktproducenten
D.6311, D.63121, D.63131	69,0	11,5	11,8	11,9	12,0	12,2

18b. Sociale overdrachten anders dan in natura	D.62	71,2	11,8	12,1	12,1
12,0	11,9

19=9. Rentelasten 	EDP D.41 	12,3	2,0	2,0	2,1	2,2	2,3

20. Subsidies 	D.3	8,9	1,5	1,3	1,2	1,2	1,2

21. Bruto investeringen in vaste activa 	P.51	21,0	3,5	3,7	3,6	3,4	3,2

22. Overige6 	 	14,0	2,3	1,7	1,9	2,2	2,0

23=7. Totale uitgaven 	TE1	301,8	50,1	50,0	49,8	49,5	48,9

PM: Overheidsconsumptie (nominaal)	P.3	169,1	28,1	28,4	28,1	27,8	27,7

 

Tabel 2b. Uitsplitsing van inkomsten

 	 	Jaar 	Jaar 	Jaar 	Jaar 	Jaar 	Jaar 



2011	2011	2012	2013	2014	2015

 	 	Niveau (mln euro)	% 	% 	% 	% 	% 



	bbp	bbp	bbp	bbp	bbp

1. Totale inkomsten bij ongewijzigd beleid	216 490 	0,1	0,3	0,8	1,2	1,4

2. Discretionaire inkomstenmaatregelen	 2 088	0,4	0,5	0,0	0,3	0,3



Tabel 2c. Uitgaven die moeten worden uitgesloten van het uitgavenplafond

 	2011	2011	2012	2013	2014	2015

	Niveau	% 	% 	% 	% 	% 

	 	bbp	bbp	bbp	bbp	bbp

1. Uitgaven aan EU-programma’s die volledig worden gecompenseerd door
inkomsten uit EU-fondsen	0,337	0,06	0,04	0,06	0,05	0,03

2. Uitgaven die volledig worden gecompenseerd door gemandateerde
inkomstenstijgingen	38,59	6,40	6,51	6,68	6,84	6,95

Waarvan uitgaven aan de zorg	34,99	5,81	5,77	5,91	6,05	6,18

Waarvan uitgaven aan sociale zaken	3,60	0,59	0,74	0,77	0,79	0,77

3. Niet-discretionaire mutaties in uitgaven aan
werkloosheids-uitkeringen	8,7	-	0,33	 0,11	0,02	0,00



Tabel 3. Uitgaven van de totale overheid naar functie (op basis van
ongewijzigd beleid)

% bbp	COFOG-code	Jaar 2009	Jaar 2015





	1. Algemene overheidsdiensten	1	5,9	5,1

2. Defensie	2	1,4	1,2

3. Openbare orde en veiligheid	3	2,1	2,1

4. Economische zaken	4	6	4,2

5. Milieubescherming	5	1,8	1,6

6. Huisvesting en gemeenschapsvoorzieningen	6	0,7	0,6

7. Zorg	7	8,3	9,6

8. Recreatie, cultuur en religie	8	1,8	1,6

9. Onderwijs	9	5,9	5,8

10. Sociale zekerheid	10	17,3	17,2

11. Totale uitgaven (= post 7=23 in Tabel 2)	TE1	51,2	48,9



Tabel 4. Ontwikkelingen in de schuldpositie van de totale overheid

% bbp	ESA-code	2011	2012	2013	2014	2015

1. Bruto schuld	 	65,2	70,2	70,7	NA	NA

2. Mutatie in bruto schuldquote	 	2,3	5	2,8	2,0	1,0

Bijdragen aan mutaties in bruto schuld	 	 	 	 	 	 

3. Primair saldo	 	3,0	2,5	2,4	1,9	1,0

4. Rentelasten	EDP D.41	2,0	2,0	2,1	2,2	2,3

5. Stock/flow-aanpassing	 	-2,7	0,4	-1,7	-2,1	-2,3

waarvan:	 	 	 	 	 	 

- Kastransverschillen	 	0,3	0,1	0,0	-0,1	0,0

- Netto toename van financiële activa	 	-1,5	1,1	0,3	-0,2	-0,1

waarvan:	 	 	 	 	 	 

- opbrengsten uit privatiseringen	 	 	 	 	 	 

- Waarderingseffecten en overige	 	-1,4	-0,8	-2,1	-1,8	-2,2

Impliciete rente op schuld	 	2,9	2,3	2,7	3,0	3,3

Overige relevante variabelen	 	 	 	 	 	 

6. Liquide financiële activa	 	NA	NA	NA	NA	NA

7. Netto financiële schuld (7=1-6)	 	NA	NA	NA	NA	NA

8. Schuldafschrijving (bestaande obligaties) sinds het einde van het
vorige jaar	 	4,6	4,9	5,0	4,5	5,5

9. Percentage schuld luidende in vreemde valuta	 	2,2	NA	NA	NA	NA

10. Gemiddelde looptijd	 	7	NA	NA	NA	NA



Tabel 5. Conjuncturele ontwikkelingen

 	ESA-code	2011	2012	2013	2014	2015

1. Reële bbp-groei	 	1,2	-0,7	1,3	1,6	1,6

2. EMU-saldo totale overheid	EDP B.9	-4,7	-4,2	-3,0	NA	NA

3. Rentelasten	EDP D.41	2,0	2,0	2,1	2,2	2,3

4. Eenmalige en andere tijdelijke maatregelen	 	0,0	0,0	0,0	0,0	0,0

5. Potentiële bbp-groei	 	1,2	0,5	0,8	1,0	1,1

Bijdragen aan groei:	 	 	 	 	 	 

- Arbeid	 	0,2	-0,4	-0,1	-0,1	-0,1

- Kapitaal	 	0,5	0,4	0,4	0,5	0,5

- Totale factorproductiviteit	 	0,5	0,5	0,5	0,6	0,6

6. Output gap (EC-methode)	 	-2,1	-3,3	-2,9	-2,3	-1,8

7. Conjuncturele begrotingscomponent	 	-1,2	-1,8	-1,6	-1,3	-1,0

8. Voor de conjunctuur gecorrigeerd saldo (2-7)	 	-3,6	-2,5	-1,3	NA	NA

9. Voor de conjunctuur gecorrigeerd primair saldo (8+3)	 	-1,6	-0,5	0,9
NA	NA

10. Structureel saldo (8 - 4)	 	-3,6	-2,5	-1,3	NA	NA



Tabel 6. Afwijking ten opzichte van eerdere actualisatie

 	ESR Code	2011	2012	2013	2014	2015

Groei reëel bbp (%)	 	 	 	 	 	 

Vorige actualisatie	 	1¾	1½	1¼	1¼	1¼

Huidige actualisatie	 	1,2	-¾ 	1¼ 	1½	1½

Verschil	 	-0,55	 -2¼ 	0	¼ 	¼

Begrotingstekort 	EDP B.9	 	 	 	 	 

(% bbp)







Vorige actualisatie	 	-3,7	-2,2	-1,8	-1,4	-0,9

Huidige actualisatie	 	-4,7	-4,2	-3	 NA	NA 

Verschil	 	-1,1	-2	-1,2	 NA	NA

Overheidsschuld	 	 	 	 	 	 

(% bbp)







Vorige actualisatie	 	64,5	64,9	64,7	64,1	63

Huidige actualisatie	 	65,2	70,2	70,7	 NA	NA 

Verschil	 	0,7	5,3	6	 NA	 NA



Tabel 7. Houdbaarheid van de overheidsfinanciën

% bbp	2010	2020	2030	2040	2050

Totale uitgaven*





	waarvan:

leeftijdsgerelateerde uitgaven





	Pensioenuitgaven	6,8	7,4	9,1	10,4	10,4

Sociale-zekerheidsuitgaven	1,5	1,5	1,5	1,5	1,5

Ouderdoms- en vroegpensioenvoorzieningen	4,8	5,9	7,7	8,9	8,9

Overige pensioenvoorzieningen (arbeidsongeschiktheid, nabestaanden)	2,0
1,6	1,5	1,5	1,6

Arbeidsgerelateerde pensioenen 	4,9	5,3	6,4	7,5	7,6

Gezondheidszorg	7,0	7,5	7,9	8,1	8,1

Langdurige zorg	3,8	4,4	5,4	6,7	7,6

Onderwijsuitgaven	5,3	5,0	5,1	5,3	5,2

Overige leeftijdsgerelateerde uitgaven	0	0	0	0	0

waarvan: geconsolideerde overheidspensioenfondsactiva	0	0	0	0	0

Aannames

Groei van de arbeidsproductiviteit	1,0	1,4	1,5	1,5	1,5

Reële bbp-groei	1,1	1,2	1,1	1,4	1,4

Participatiegraad (mannen) 

(15-64 jaar)	83,7	83,5	82,6	82,8	82,4

Participatiegraad (vrouwen)

(15-64 jaar)	72,6	75,6	76,5	77,8	77,3

Totale participatiegraad

(15-64 jaar)	78,2	79,6	79,6	80,3	79,9

Werkloosheidsgraad (20-64)	4,0	3,1	3,1	3,1	3,1

Aantal 65+'ers als % van de totale bevolking	15,4	19,9	24,3	27,0	26,9



Tabel 8. Externe aannames

 	2011	2012	2013	2014	2015

Kortlopende rente (jaargemiddelde)	1,4	0,9	0,8	1,2	1,7

Langlopende rente (jaargemiddelde)	2,9	2,3	2,7	3,0	3,3

USD/€-wisselkoers (jaargemiddelde)	1,39	1,29	1,29	1,29	1,29

Nominale effectieve wisselkoers	0,7	-2,6	0,1	 0,1	0,1 

Mondiale bbp-groei	3,5	2 ¾ 	3 ¾ 	4 ½ 	4 ½ 

Bbp-groei in de EU	1,5	- ½ 	1  	1 ½ 	1 ½ 

Mondiale bbp-groei m.u.v. de EU	4,2	4,1	4,3	 4,2	4,2 

Groei van relevante buitenlandse markten	4,0	-1 ¾ 	4 ½ 	6  	6  

Wereldinvoervolume, m.u.v. de EU	7,4	6,2	6,8	 6,8	6,8 

Olieprijs (Brent, USD per vat)	111,34	111	111	111	111





 Door afronding kan het totaal afwijken van de som. 

 Zie bijvoorbeeld Reinhart, C. M. en Rogoff, K. (2009), “The Aftermath
of Financial Crises,”

American Economic Review 99: 466-472.

 Als gevolg van afronding kan het totaal afwijken van de som der delen.

 Zie uitgebreide toelichting in het CEP 2012 (CPB) op pagina 83-84.

 De cijfers met betrekking tot de groei zijn gebaseerd op de laatste
CEP-prognose van het CPB  (gebaseerd op ongewijzigd beleid). De tekort-
en schuldcijfers in de huidige actualisatie zijn voor 2013 gebaseerd op
berekeningen van het ministerie van Financiën.  

 Inclusief doorwerking CBS en te nemen maatregelen in 2012 en 2013. 

 Gasbaten tellen binnen het Nederlandse begrotingsraamwerk als negatieve
uitgaven.

 De tabellen geven afgeronde cijfers. In enkele gevallen kunnen de
totalen van regels dus ten gevolge van afronding afwijken van de
individuele regels. Tenzij anders vermeld, zijn deze cijfers gebaseerd
op de meest recente gegevens van de Vergrijzingswerkgroep
(publicatiedatum mei 2012). NB: de Europese Commissie gebruikt een
cohortsimulatiemodel voor lange-termijnramingen voor de arbeidsmarkt dat
leidt tot nogal

conservatieve uitkomsten in termen van participatie. 

 Gebaseerd op het CEP 2012

 Inclusief CBS realisatie 2011.

 Dit onderdeel van het wetsvoorstel moet wellicht worden aangepast,
zodra de Commissie de uitgangspunten publiceert voor het automatische
correctiemechanisme dat in werking moet treden in geval van een
afwijking van de middellange-termijndoelstelling of het aanpassingspad
daarnaartoe.

 Voor de jaren 2014 en 2015 streeft de Nederlandse overheid een
structurele verbetering van het tekort na van gemiddeld 0,5% per jaar.

 EMU saldo is inclusief doorwerking  CBS realisatie 2011. Voor de jaren
2014 en 2015 streeft de Nederlandse overheid een structurele verbetering
van het tekort na van gemiddeld 0,5% per jaar.

 Voor 2011 en 2012 is het schuldcijfer gebaseerd op het CPB (CEP 2012).
Het schuldcijfer voor 2013 resulteert uit de aanname voor de
tekortdoelstelling 2013. Voor de jaren 2014 en 2015 streeft de
Nederlandse overheid een structurele verbetering van het tekort na van
gemiddeld 0,5% per jaar. 

 Voor de jaren 2014 en 2015 streeft de overheid een gemiddelde
verbetering van het structurele tekort van ten minste 0,5% per jaar na. 

 Inclusief verwerking te nemen maatregelen in 2012 en 2013.

 Idem.

  PAGE   \* MERGEFORMAT  44 

  PAGE   \* MERGEFORMAT  44