[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsstandpunt inzake de ratificatie van een aantal ILO-verdragen op het gebied van arbeidsomstandigheden

Bijlage

Nummer: 2012D20309, datum: 2012-05-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsstandpunt inzake de ratificatie van een aantal ILO-verdragen op het gebied van arbeidsomstandigheden (2012D20306)

Preview document (šŸ”— origineel)


KABINETSSTANDPUNT INZAKE DE RATIFICATIE VAN EEN AANTAL ILO-VERDRAGEN OP
HET GEBIED VAN ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN.

I. INLEIDING

Bij brief van 24 november 2006, kenmerk IZ/IA/06/95869 is de Kamer een
standpunt toegezegd met betrekking tot de eventuele ratificatie van een
aantal verdragen van de International Labour Organisation (hierna: ILO
verdragen). 

Op het gebied van arbeidsomstandigheden betreft dit de volgende
verdragen:

Verdrag betreffende de beveiliging van machines (Verdrag nr. 119, Trb.
1965, 179);

Verdrag betreffende de voorkoming en beperking van de beroepsrisicoā€™s
veroorzaakt door kankerverwekkende stoffen en factoren die dit proces
beĆÆnvloeden (Verdrag nr. 139, Trb. 1975, 103);

Verdrag betreffende de bescherming van werknemers tegen
beroepsrisicoā€™s in het werkmilieu als gevolg van luchtverontreiniging,
lawaai en trillingen (Verdrag nr. 148, Trb. 1987, 26);

Verdrag betreffende veiligheid en gezondheid in het bouwbedrijf (Verdrag
167, nr. Trb. 1990, 48);

Verdrag betreffende veiligheid bij het gebruik van chemische stoffen bij
de arbeid (Verdrag nr. 170, Trb. 1990, 152);

 Verdrag betreffende veiligheid en gezondheid in de landbouw (Verdrag
nr. 184, Trb. 2001, 197), en

Verdrag betreffende een promotioneel raamwerk voor veiligheid en
gezondheid op het werk (Verdrag nr. 187, niet gepubliceerd).

Hieronder volgt het standpunt ter zake de eventuele ratificatie van deze
Verdragen.

II. STANDPUNT

Op grond van een aantal afwegingen, worden 2 van de hiervoor genoemde
verdragen bekrachtigd. In concreto betreft het de volgende Verdragen:

Verdrag betreffende de voorkoming en beperking van de beroepsrisicoā€™s
veroorzaakt door kankerverwekkende stoffen en factoren die dit proces
beĆÆnvloeden (Verdrag 139, Trb. 1975, 103), hierna: verdrag nr. nr. 139,
beroepskanker;

Verdrag betreffende de bescherming van werknemers tegen
beroepsrisicoā€™s in het werkmilieu als gevolg van luchtverontreiniging,
lawaai en trillingen (Verdrag 148, Trb. 1987, 26) hierna: Verdrag nr.
nr. 148, Werkmilieu.

Nederland voldoet aan reeds aan deze twee verdragen op basis van
bestaande wetgeving. Vanaf het moment van binding is Nederland tenminste
voor tien jaar gebonden aan deze verdragen. De Nederlandse regering zal
na zeven jaar de wenselijkheid van voortgezette binding aan deze
verdragen bezien.

Vijf van de eerdergenoemde verdragen worden niet bekrachtigd, te weten:

Verdrag nr. 119, Beveiliging machines;

Verdrag nr. 167, Veiligheid en gezondheid in het bouwbedrijf;

Verdrag nr. 170, Chemische stoffen;

Verdrag nr. 184, Veiligheid en gezondheid in de landbouw; en

Verdrag nr. 187, Promotioneel kader voor gezondheid en veiligheid op het
werk.

III. AFWEGINGSKADER 

In verband met de besluitvorming is een afwegingskader gehanteerd met
betrekking tot de genoemde Verdragen. Daarbij is onder meer het volgende
overwogen.

Geen toename van regeldruk en overeenstemming met de uitgangspunten van
de Nederlandse arbeidsomstandighedenregelgeving. 

De Nederlandse regering staat uitermate kritisch ten opzichte van
ontwikkelingen die kunnen leiden tot uitbreiding van bestaande
wetgeving. Het Nederlandse arbeidsomstandighedenbeleid (hierna:
arbobeleid) kenmerkt zich door terugtreding van de overheid teneinde
sociale partners in de gelegenheid te stellen hun eigen
verantwoordelijkheid voor arbeidsomstandigheden waar te maken. De
gewenste ontwikkeling is minder regeldruk en daardoor meer mogelijkheden
voor sociale partners. Daarom dient steeds terdege afgewogen te worden
of additionele wetgeving, als gevolg van ratificatie van verdragen,
waaraan Nederland minimaal 10 jaar gebonden is, een juiste optie is.

Geen toename van administratieve lasten. 

De Nederlandse regering heeft zich, ook internationaal, een groot
voorstander getoond van de noodzaak de administratieve lasten voor het
bedrijfsleven weg te nemen of te beperken. In het bijzonder voor de
kleine bedrijven in het MKB. Die inzet in de Europese Unie (hierna: EU)
wordt voortgezet op het mondiale niveau, waar de ILO verdragen op van
toepassing is. 

De mate van ratificatie door andere EU-landen.

Een belangrijk uitgangspunt voor het internationale beleid van Nederland
is de aanwezigheid van een gelijkwaardig speelveld voor bedrijven.
Nederland wil immers door bekrachtiging van verdragen ook andere landen
ertoe  aanzetten de in GenĆØve gemaakte afspraken uit te voeren en
daarmee tot internationale (minimum) arbeidsnormen te komen waarop ons
bedrijfsleven niet wordt beconcurreerd. Dit geldt in het bijzonder
binnen de EU. Tegen deze achtergrond is bij de beantwoording van de
vraag of de onderhavige verdragen geratificeerd kunnen worden, ook
gekeken of een meerderheid van de EU-landen tot ratificatie overgegaan
zijn. 

Naast dit afwegingskader, dat leidend is bij de oordeelsvorming ten
aanzien van ratificatie, zijn per Verdrag meer specifieke afwegingen
gemaakt. 

In de volgende paragraaf is verwoord tot welke conclusies ten aanzien
van ratificatie deze integrale afweging geleid heeft.

IV. DE VERDRAGEN

Verdrag nr. 119, Beveiliging machines

Standpunt: niet ratificeren

Doel van dit verdrag is het voorkomen van verkoop, verhuur en gebruik
van onvoldoende beveiligde machines bij de arbeid. Het betreft een
uitermate gedateerd verdrag, dat de ILO voornemens is te herzien en te
moderniseren teneinde te komen tot een verdrag dat meer aansluit op de
huidige tijd. 

Tegen deze achtergrond is ratificatie van dit verdrag niet gewenst.

Het Verdrag is door 9 van de 27 EU-landen geratificeerd (w.o.
Denemarken, Finland, Italiƫ, Polen, Sloveniƫ, Spanje en Zweden). 

Verdrag nr. 139, Beroepskanker 

Standpunt: ratificeren

Het doel van dit verdrag is werknemers te beschermen tegen de
schadelijke effecten van het werken met c.q. blootstelling aan
kankerverwekkende stoffen tijdens het werk.

Met het oog op het doel van dit verdrag is het nodig dat elke lidstaat
periodiek vaststelt voor welke kankerverwekkende stoffen een
blootstellingverbod, autorisatie en controle ingesteld wordt. Daarmee is
de overheid verplicht om in de nationale regelgeving voorschriften op te
nemen ten aanzien van de vervanging van kankerverwekkende stoffen door
minder schadelijke stoffen, reductie van risicoā€™s, handhaving e.d. In
verband daarmee dient een behoorlijk registratiesysteem beschikbaar te
zijn waarmee dergelijke maatregelen/voorzieningen worden bijgehouden. 

Nederland voldoet al aan de verplichtingen die uit dit verdrag
voortvloeien.

Mede ter uitvoering van de arbo- en stoffenwetgeving van de EU beschikt
Nederland al over een uitgebreid wettelijk stelsel gericht op de
vervanging c.q. reductie van het gebruik van gevaarlijke en
kankerverwekkende stoffen door werkgevers. Alvorens maatregelen te
treffen dient de werkgever een risico inventarisatie en -evaluatie te
maken van de situatie en op basis daarvan een plan van aanpak opstellen,
waarin de maatregelen, gebaseerd op de arbeidshygiƫnische strategie en
bijbehorend tijdvak zijn vastgelegd. Dit is een regelmatig terugkerende
activiteit.

Het bovenstaande is geregeld in o.a. de artikelen 3 en 5 van de
Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) (ri&e) en hoofdstuk 4, afdelingen 1
en 2, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) (aanvullende
blootstellingbeoordeling, maatregelen met betrekking tot blootstelling
aan kankerverwekkende stoffen, etc.). Met deze voorzieningen geeft
Nederland al een adequate invulling aan de registratieverplichting in
het Verdrag.

Volledigheidshalve zij nog het volgende opgemerkt, aangezien het verdrag
zich mede strekt tot de periode nadat het dienstverband van werknemers
is beƫindigd.

Artikel 5 van ILO verdrag 139, luidt als volgt. 

ā€œIeder Lid dat dit verdrag bekrachtigt, dient ervoor te zorgen dat de
werknemers, gedurende en na hun dienstverband, medisch, biologisch of
anderszins worden onderzocht om na te gaan in welke mate zij zijn
blootgesteld en om hun gezondheidstoestand te controleren wat betreft
beroepsrisicoā€™s. ā€œ

Blijkens de interpretatie van dit artikel door de ILO is het de
bedoeling van deze bepaling dat de lidstaten maatregelen nemen om ervoor
te zorgen dat werknemers zowel tijdens als na afloop van een werkend
leven gebruik kunnen maken van een adequaat medisch toezicht op hun
gezondheid. De regering merkt hierover het volgende op: De Arbowet
voorziet onder meer in beroepsgerelateerde medische keuringen ten
behoeve van werknemers gedurende het werkzame leven.
Arbeidsgezondheidskundige onderzoeken na afloop van een werkend leven
vallen buiten het bereik van de Arbowet. 

Daarnaast hebben alle ingezetenen, derhalve ook werknemers en
ex-werknemers voor zover deze in Nederland wonen, aanspraak op medisch
diagnostisch onderzoek door huisarts of specialist en medische
behandeling indien noodzakelijk.

De Nederlandse wetgeving voldoet daarmee naar de mening van de
Nederlandse regering aan de doelstelling van het verdrag. 

Er is dan ook geen noodzaak voor extra wettelijke voorschriften, noch
sprake van extra administratieve lasten. 

Het verdrag is door een meerderheid van de EU-lidstaten geratificeerd
(w.o. Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Italiƫ, Belgiƫ, Ierland,
Finland, Zweden, Portugal, en Luxemburg) 

Gelet op de voorgaande overwegingen kan het verdrag geratificeerd
worden.

Verdrag nr. 148, Werkmilieu 

Standpunt: ratificeren

Doel van dit verdrag is de bescherming van werknemers tegen de
risicoā€™s van geluid, trillingen en luchtverontreiniging op de
werkplek. Onder meer door middel van periodieke controles op de
gezondheid van werknemers die aan risicoā€™s blootgestaan hebben als
gevolg van luchtverontreiniging, lawaai en trillingen. 

In Nederland zijn, mede ter uitvoering van de arbo- en stoffenwetgeving
van de EU, regels vastgesteld die tot doel hebben de risicoā€™s die de
arbeid voor de gezondheid en veiligheid van werknemers met zich
meebrengt, te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Allereerst is in artikel 18 van de Arbowet de bepaling opgenomen dat een
werkgever de werknemer in de gelegenheid moet stellen met het oog op
genoemde risicoā€™s periodiek een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te
ondergaan.

In aanvulling op artikel 18 van de Arbowet bevat artikel 4.10a van het
Arbobesluit de verplichting voor werkgevers een werknemer in de
gelegenheid te stellen om voor aanvang van de werkzaamheden, waarbij
blootstelling aan gevaarlijke stoffen kan ontstaan, een PAGO te
ondergaan. Een dergelijk PAGO moet, in voorkomend geval, op verzoek van
de werknemer worden herhaald. Soortgelijke voorzieningen bestaan ook bij
gezondheidsrisicoā€™s als gevolg van blootstelling aan lawaai en
trillingen (artikelen 6.10 en 6.11e van het Arbobesluit).

Met deze voorzieningen wordt door Nederland reeds adequaat uitvoering
gegeven aan de vereisten van het verdragsartikel, meer in het bijzonder
waar het betreft voorafgaand medisch onderzoek en periodiek medisch
onderzoek 

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat uit het bovenstaande en de context
van artikel 11, lid 1 van de verdragstekst blijkt dat het hier niet gaat
om aanstellingskeuringen. Daarom is evenmin de Wet op de medische
keuringen van toepassing.

Het verdrag is door een meerderheid van EU-lidstaten geratificeerd (w.o.
Frankrijk, Denemarken, Zweden, Italiƫ, Duitsland, Belgiƫ, Spanje, het
Verenigd Koninkrijk, Polen, Luxemburg,en Portugal). 

Gelet op de voorgaande overwegingen, kan het Verdrag geratificeerd
worden.

Verdrag nr. 167, Veiligheid en gezondheid in het bouwbedrijf

Standpunt: niet ratificeren

Het Verdrag beoogt nadere regeling van de samenwerking op de bouwplaats
met betrekking tot veiligheid en gezondheid.

Dit is een sectorverdrag. Nederland streeft naar consolidatie van
algemene, flexibele Verdragen. De situatie waarbij voor aparte sectoren
aparte verdragen ontwikkeld worden is niet gewenst. Ratificatie van dit
Verdrag zou dan ook een verkeerd signaal aan de ILO geven. 

Ook is het verdrag niet duidelijk op het punt van de definiƫring van
het begrip melding van arbeidsongevallen. Met name gaat het om de vraag
of de in Nederland gehanteerde definitie waarbij slechts ernstige
ongevallen gemeld hoeven te worden, binnen de termen van de definitie
van het Verdrag valt.

Het Verdrag is door 9 van de 27 EU-landen geratificeerd (w.o.
Denemarken, Finland, Duitsland, Hongarije, Slowakije, Zweden, Italiƫ,
Luxemburg, Noorwegen). 

Tegen deze achtergrond is ratificatie van dit verdrag niet gewenst.

Verdrag nr. 170, Chemische stoffen 

Standpunt: niet ratificeren

Het doel van dit Verdrag is de bescherming van werknemers tegen
schadelijke effecten van het werken met gevaarlijke stoffen. 

Daartoe zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van de
informatieverschaffing, verwerking en registratie van gebruikte stoffen,
de bepaling van blootstelling, de analyse van gezondheidsrisicoā€™s en
het treffen van beschermende maatregelen. 

Ook is er een voorschrift over actief informeren van derde landen over
eventuele gebruiksrestricties in het exporterende land. Vooral dit
voorschrift vormt een groot struikelblok voor de ratificatie van het
Verdrag. Implementatie van dit artikel vereist dat de benodigde
informatie door de Nederlandse overheid verkregen moet worden van
werkgevers. Dit betekent dat werkgevers wettelijk verplicht moeten
worden om aan de overheid de benodigde informatie te verschaffen. De
overheid zal op haar beurt deze informatie moeten doorgeven aan derde
landen, met name buiten de EU. Deze uitwerking is praktisch gezien
ondoenlijk, omdat de overheid geen overzicht heeft over welke stof door
wie geƫxporteerd wordt. 

Overwogen zou kunnen worden om de verplichting over te dragen aan de
bedrijven zelf. Dan kunnen zij zelf hun klanten van informatie voorzien.
Dit laatste zal echter aanleiding geven tot extra administratieve lasten
en kosten. Vooral omdat de bedrijven dan in detail moeten uitzoeken
welke stof in hun product aan welke beperkingen gebonden is en deze
informatie moeten doorgeleiden aan de klant. 

Op verzoek van het ministerie van SZW is door het RIVM een indicatief
onderzoek gepleegd van de additionele administratieve lasten en kosten
welke uit dit verdrag kunnen voortvloeien. De resultaten van dit
onderzoek geven aan dat, afhankelijk van de wijze waarop dit verdrag
uitgevoerd wordt, de lasten tientallen euroā€™s per order zullen
bedragen voor een bedrijf. 

Het verdrag is door 5 van de 27 EU-landen geratificeerd ( Duitsland,
Zweden, Italiƫ, Luxemburg, en Polen).

In het licht van het bovenstaande is ratificatie van dit verdrag niet
gewenst. 

 

Verdrag nr. 184, Veiligheid en gezondheid Landbouw

Standpunt: niet ratificeren

Doel van dit verdrag is bevordering van de veiligheid en gezondheid bij
werken in de agrarische sector. Daartoe worden preventiemaatregelen
geformuleerd en regels ten aanzien van bestrijdingsmiddelen, machines en
dergelijke.

Ten aanzien van dit verdrag wordt opgemerkt dat het gaat om een
sectorverdrag. Het is onwenselijk dat aparte regelgeving bevorderd wordt
voor 1 specifieke sector, tenzij EU-regelgeving dat uitdrukkelijk
vereist. De regering is dan ook van mening dat de ILO niet aangemoedigd
dient te worden om tot meer sectorverdragen te komen. Er is
dientengevolge geen aanleiding om tot ratificatie van dit verdrag over
te gaan.

Het verdrag is door 4 van de 27 EU-landen geratificeerd (Finland,
Zweden, Luxemburg en Slowakije).

Tegen deze achtergrond is ratificatie van dit verdrag ongewenst.

Verdrag nr. 187, Promotioneel verdrag arbo

Standpunt: niet ratificeren

Het doel van dit verdrag is de promotie van veiligheid en gezondheid bij
het werk.

Daartoe dienen landen beleid ontwikkelen. Het middel bij uitstek
daarvoor is een nationaal programma, onder leiding van de overheid en zo
mogelijk gelanceerd door de hoogste nationale autoriteiten. 

Doorslaggevend voor het oordeel niet te ratificeren is het feit dat dit
verdrag de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en sociale
partners zoals opgenomen in de Nederlandse arboregelgeving (de overheid
is verantwoordelijk voor kaders en normen; sociale partners zijn primair
verantwoordelijk voor de invulling van middelvoorschriften) doorkruist.
Immers, de leiding van een nationaal programma zou in handen van de
overheid moeten komen en dat staat haaks op de uitgangspunten van de
Nederlandse arboregelgeving.

Het verdrag is door 9 van de 27 EU-landen (w.o. Zweden, Finland,
Verenigd Koninkrijk).

Tegen deze achtergrond is ratificatie van dit verdrag niet gewenst. 

V. Consultatie sociale partners

Conform ILO-Verdrag nr. 144 betreffende tripartiete raadpleging
(internationale arbeidsnormen), zijn VNO-NCW/MKB-Nederland, FNV, CNV en
MHP geconsulteerd over al dan niet ratificatie van voornoemde Verdragen.
De standpunten van werkgevers en werknemers lagen ver uiteen. VNO-NCW
liet op 15 augustus 2006 weten dat zij geen voorstander waren van
ratificatie. De vakbonden hebben in hun reactie van 27 september 2007 de
ratificatie van deze Verdragen bepleit, met uitzondering van Verdrag
119. 

Vervolgens hebben nog in 2008 en 2009 diverse rondes van technische
informatie-uitwisseling op ambtelijk niveau plaatsgevonden tussen
sociale partners en het ministerie van SZW. 

FNV heeft haar standpunt geformuleerd in een brief d.d. 13 juli 2009 aan
de minister van SZW. 

VNO-NCWen MKB-Nederland hebben hun standpunt in een brief van 18
september 2009 kenbaar gemaakt aan de minister van SZW.

Vervolgens heeft de minister van SZW op bestuurlijk niveau overlegd met
sociale partners in het voorjaar en de zomer van 2010. Bij brief van 4
mei 2011, heeft VNO-NCW laten weten, anders dan voorheen, toch geen
bezwaren te hebben tegen de ratificatie van de verdragen 139 en 148.

Bij de totstandkoming van het standpunt zijn de opvattingen van sociale
partners mede in beschouwing genomen. 

VI. Koninkrijkspositie

Elk land binnen het Koninkrijk beslist zelfstandig over de bekrachtiging
van ILO-verdragen conform hun eigen nationale procedures en tijdspad. 

De regering van het Land CuraƧao vindt medegelding van verdrag nr. 139
(beroepskanker) en verdrag nr. 148 niet wenselijk. Aan het Land St.
Maarten moet de vraag over al dan niet bekrachtigen van de onderhavige
verdragen worden voorgelegd.

De regering van Aruba vindt bekrachtiging van de verdragen nr. 139
(Beroepskanker), nr. 167 (Bouwbedrijf) en nr. 184 (Landbouw) niet
gewenst. Over de overige verdragen dient Aruba nog een besluit te nemen,
conform hun nationale procedures en tijdspad. 

Dit houdt het Nederlandse proces niet op. Goedkeuring van een
ILO-verdrag vindt dan bij Rijkswet plaats. Dit betekent dat medegelding
door ander land binnen het Koninkrijk daarna onmiddellijk tot stand kan
worden gebracht, indien zij daartoe besluiten.

Voor Caribisch Nederland wordt medegelding niet wenselijk geacht omdat
de huidige arbeidsregelgeving daar tot een minimum beperkt is en er geen
voornemens zijn om terzake nieuw beleid te ontwikkelen (conform het
Beleidsplan Caribisch Nederland).

 International Labour Standards, A Global Approach, 2001, p. 366/367,
voetnoot 44

 PAGE   5 

 PAGE   1