[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota internationale militaire samenwerking

Bijlage

Nummer: 2012D20584, datum: 2012-05-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Nota internationale militaire samenwerking (2012D20583)

Preview document (🔗 origineel)


Nota internationale militaire samenwerking

- prioriteiten, beleidsuitgangspunten en stand van zaken -

Inleiding 

Terwijl de landen in Europa onder invloed van mondiale economische
krachten de inrichting van hun krijgsmacht verder moeten rationaliseren,
wordt de wereld er niet veiliger op. Omdat landen zich niet kunnen
veroorloven teveel aan slagkracht in te boeten, moeten zij hun militaire
effectiviteit en doelmatigheid optimaliseren. Internationale militaire
samenwerking is daartoe een belangrijke weg. Tegelijkertijd is
internationale militaire samenwerking natuurlijk een beproefd concept.
Voor het kabinet is de NAVO de hoeksteen van het veiligheidsbeleid en
vormen de NAVO en de EU vanzelfsprekende fora waarbinnen samenwerking
tot stand komt. In de NAVO en de EU werken landen al decennia samen om
internationale veiligheid in een wereld van toenemende interdependentie
te waarborgen en te bevorderen. De meeste veiligheidsvraagstukken, of
het nu de proliferatie van kernwapens, fundamentalistisch terrorisme,
piraterij of grootschalige mensenrechtenschendingen in fragiele staten
betreft, hebben immers zodanige grensoverschrijdende effecten dat een
gecoördineerde internationale reactie geboden is. 

Nieuw is evenwel de schaal waarop de internationale economische crisis
landen heeft aangezet hun internationale militaire samenwerking te
verbreden en te verdiepen. Vooral in Europa worden initiatieven genomen
die enkele jaren geleden nog nauwelijks voorstelbaar waren. Het meest in
het oog springend zijn de verdragen die Frankrijk en het Verenigd
Koninkrijk in 2010 sloten over intensievere samenwerking op het terrein
van vliegdekschepen, onbemande vliegtuigen en nucleaire capaciteiten.
Daarnaast heeft internationale militaire samenwerking prioriteit op de
agenda’s van de NAVO en de EU. De NAVO hanteert het concept van Smart
Defence om de samenwerking tussen landen te verbeteren. Smart Defence
zal tijdens de Navo-top in Chicago in mei een belangrijk onderwerp zijn.
Het afgelopen jaar zijn de samenwerkingsmogelijkheden in kaart gebracht
en is nagedacht over het conceptuele kader dat Smart Defence moet
faciliteren en ondersteunen. Daarbij is het van belang om de plannen van
de lidstaten zoveel mogelijk af te stemmen op de NAVO-behoeften. Dat
vergt een aanpassing van het NAVO-planningsproces, waartoe Chicago het
startsein zal geven. Ook voor de EU is hechtere internationale militaire
samenwerking een speerpunt. In het zogenoemde Gent-proces zijn projecten
geïnventariseerd die zich lenen voor nauwere militaire samenwerking,
pooling and sharing. Intussen is een lijst opgesteld met kansrijke
samenwerkingsvoorstellen.

Voor Nederland is internationale defensiesamenwerking met andere landen
van oudsher usance. Waar zich kansen voordeden om samenwerking met
derden aan te gaan, heeft Nederland deze niet zelden benut. Zo gaan de
marinesamenwerking met België en met het Verenigd Koninkrijk, de hechte
relaties tussen de Duitse en Nederlandse landmacht en de verbondenheid
van de Nederlandse met de Amerikaanse luchtmacht niet alleen ver terug
in de tijd maar hebben deze mede hun stempel gedrukt op het karakter en
de modus operandi van de Nederlandse krijgsmacht. De omstandigheden
waaronder internationale defensiesamenwerking, veelal het resultaat van
een politiek keuzeproces, de afgelopen decennia vorm kreeg, waren echter
anders dan thans het geval is. De overzichtelijke bipolaire wereld van
weleer is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een systeem van
multipolariteit dat veel onzekerheid oproept over de
veiligheidsrisico’s waarmee wij de komende jaren kunnen worden
geconfronteerd. Daarbij kijken de Verenigde Staten, lange tijd het
solide anker van de trans-Atlantische samenwerking, steeds meer in
westelijke richting en verwachten van Europa een aanzienlijk grotere
financiële en materiële bijdrage aan gezamenlijke
veiligheidsarrangementen terwijl defensiebudgetten in Europese landen
krimpen. 

Tegen deze achtergrond is internationale samenwerking voor Nederland
niet langer een keuze, maar eenvoudigweg noodzaak. In de beleidsbrief
‘Defensie na de kredietcrisis’ van 8 april 2011 heb ik reeds
aangekondigd welke stappen ik in dit verband zou nemen. Sindsdien heb ik
met verschillende landen nadere afspraken gemaakt over versterking van
de defensiesamenwerking, met als voorlopig hoogtepunt de ondertekening
van een samenwerkingsovereenkomst tussen de Benelux-landen op 18 april
jl. De integrale tekst van deze samenwerkingsovereenkomst treft u in de
bijlage bij deze nota aan. 

De gewijzigde omstandigheden zijn voor mij ook aanleiding geweest de
grondslagen van internationale militaire samenwerking tegen het licht te
houden. Er zijn nieuwe uitgangspunten geformuleerd die concrete
handvatten bieden om nut en noodzaak van bilaterale, multilaterale en
geïnstitutionaliseerde samenwerkingsvormen, en hun onderlinge
samenhang, te kunnen beoordelen. Daarnaast is het in een kleiner
wordende defensieorganisatie eens te meer van belang dat de schaarse
capaciteit om internationale militaire samenwerking vorm te geven op de
best denkbare manier wordt ingezet. Niet alleen defensieattachés en
overige internationale defensiefunctionarissen, maar ook de
krijgsmachtdelen moeten in internationaal verband doel- en
resultaatgericht tewerk kunnen gaan op basis van eenduidige instructies
van de Haagse organisatie-elementen. Daarnaast speelt een rol dat een
zorgvuldig opgebouwde internationale relatie het nodige onderhoud vergt
en vooral pas over langere tijd rendeert. Om schaarse middelen voor een
langere periode aan een samenwerkingsdoel te verbinden, zijn duidelijke
prioriteiten onontbeerlijk om doelen en partners te selecteren. Zonder
prioriteiten is internationale militaire samenwerking niet effectief.

Samenwerkingsprojecten gaan niet alleen defensieorganisaties en
militaire eenheden aan, maar ook de nationale parlementen. Intensievere
militaire samenwerking moet gepaard gaan met intensievere contacten
tussen volksvertegenwoordigers van de betrokken landen over de voortgang
en de gevolgen van de samenwerking, mede met het oog op het vraagstuk
van de soevereiniteit.

Deze brief gaat in op de prioriteiten op het terrein van internationale
militaire samenwerking en de uitgangspunten die daaraan ten grondslag
liggen. Tevens bevat de brief de actuele stand van zaken van de
internationale militaire samenwerking. Hiermee wordt uitvoering gegeven
aan mijn toezegging tijdens de behandeling van de defensiebegroting in
november 2011. 

Grondslagen van internationale militaire samenwerking

Het belangrijkste richtsnoer voor internationale militaire samenwerking
is de ‘toets internationale militaire samenwerking’ uit 2004
(Kamerstuk 29 957, nr. 1). Deze toets dankt zijn bestaansrecht in
belangrijke mate aan het rapport ‘Militaire samenwerking in Europa;
mogelijkheden en beperkingen’ uit 2003 waarin de Adviesraad
Internationale Vraagstukken (AIV) de aanbeveling doet een dergelijke
toets te hanteren. De AIV beval de toets vooral aan omdat de zich steeds
verder vervlechtende internationale militaire samenwerking (als
alternatief voor het zelfstandig opbouwen van militaire slagkracht) niet
ten koste mocht gaan van de uitvoering van nationale kerntaken enerzijds
en moest leiden tot vergroting van de militaire capaciteiten van de NAVO
en de EU anderzijds. Om dit evenwicht te bewaren, waren zorgvuldige
afwegingen geboden. Met behulp van de toets internationale militaire
samenwerking zou deze zorgvuldigheid zijn gewaarborgd, zo was ook het
kabinet in reactie op het advies destijds van mening. 

Intussen is de wereld veranderd. In zijn recente rapport ‘Europese
Defensiesamenwerking. Soevereiniteit en Handelingsvermogen’,
constateert de AIV dat defensiesamenwerking en soevereiniteit geen
tegenpolen zijn. De AIV huldigt de opvatting dat handelingsvermogen als
een wezenlijk onderdeel van ons soevereiniteitsbegrip moet worden
beschouwd. Vormen van samenwerking die het handelingsvermogen van staten
vergroten, maken geen inbreuk op de nationale soevereiniteit, maar
kunnen daartoe juist bijdragen. 

Waar het er in de toets internationale militaire samenwerking vooral om
ging het evenwicht tussen nationale taken en internationale samenwerking
te bewaken, kunnen in het licht van de geëvolueerde opvatting over
soevereiniteit en in navolging van de AIV vraagtekens worden geplaatst
bij de noodzaak de grenzen tussen deze twee zeer strikt af te bakenen.
Er zijn immers heel veel mogelijkheden voor defensiesamenwerking voordat
de grenzen van autonomie worden bereikt; de AIV noemt in dit verband
specifieke geïntegreerde vormen van operationele samenwerking en rol-
en taakspecialisatie. Derhalve lijkt de toets internationale militaire
samenwerking achterhaald als richtsnoer voor internationale militaire
samenwerking in brede zin. Veeleer verdient het de voorkeur om op basis
van duidelijke uitgangspunten de nadruk te leggen bij die thema’s en
strategische partners die Nederland, en ook zijn partners, in staat
stellen de krijgsmacht effectiever en doelmatiger te gebruiken.
Defensiesamenwerking heeft in deze benadering tot doel het
handelingsvermogen te vergroten, zonder het uitgangspunt te
veronachtzamen dat er capaciteiten zijn waarover Nederland altijd
zelfstandig zal willen beschikken.

Bij het formuleren van de uitgangspunten zijn de volgende vragen
leidend: 

Wat willen we bereiken (doel)?

Hoe willen we dat doen (vorm, middel)?

Met wie trekken we op (partners)? 

Samenwerking staat niet op zichzelf, maar dient een doel

Internationale militaire samenwerking vindt haar oorsprong in de
omstandigheid dat landen op elkaar zijn aangewezen. Dit kan zijn om
gezamenlijke buitenlandpolitieke doelen te bereiken, om over militaire
capaciteiten te kunnen beschikken waarover zonder samenwerking niet zou
worden beschikt, of om over meer capaciteiten te kunnen beschikken voor
hetzelfde geld. 

Grofweg zijn er drie categorieën doelen van internationale militaire
samenwerking:

Doelen van politiek-strategische aard: verwezenlijken van
buitenlandpolitieke doelstellingen (zoals verwoord in grondwet en
regeerakkoord), verdediging / behartiging van gezamenlijke belangen en
versterken van internationaal-politieke verbondenheid / tonen van
bondgenootschappelijke solidariteit, vormgeven aan economische
diplomatie;

Doelen van militaire aard (effectiviteit): verbeteren van de militaire
inzetbaarheid en interoperabiliteit, vergroting van
(militair-strategische) informatiepositie en bredere toegang tot
inlichtingen.

Doelen van financieel-economische aard (doelmatigheid): voorkomen van
onnodige duplicatie van militaire middelen en van ongewenste
bezuinigingen op dezelfde capaciteiten, realiseren van kostenbesparingen
en schaalvoordelen, mede in het licht van Europese en
NAVO-inventarisaties van capaciteitsoverschotten en –tekorten.

Het relatieve belang dat aan deze doelen wordt gehecht, is geen vast
gegeven, maar is aan voortdurende wijziging onderhevig. De wereld om ons
heen verandert snel en de Nederlandse krijgsmacht moet zich daaraan
telkens aanpassen. In tijden van economische tegenwind zal de derde
categorie mogelijk meer aandacht krijgen, terwijl het voor de hand ligt
dat in tijden van grote internationale politieke instabiliteit met
potentiële of manifeste veiligheidsrisico’s de eerste en tweede
categorie meer gewicht krijgen. 

De wijze waarop bovenstaande doelen in hun actuele (inter)nationale
politieke context worden beoordeeld, vindt zijn weerslag in onder andere
het regeerakkoord, de beleidsbrief Defensie (8 april 2011) en de
jaarlijkse begroting. Uiteraard kunnen deze documenten nog worden
aangevuld door andere internationaal georiënteerde beleidsstukken.

Vormen van samenwerking: overwegend bottom-up; doel- en resultaatgericht

De prioriteiten op het terrein van internationale militaire samenwerking
komen tot uitdrukking in de internationale strategische beleidsagenda
van Defensie die hieronder op hoofdlijnen wordt geschetst. Daarbij kan
onderscheid worden gemaakt tussen bilaterale en multilaterale
internationale militaire samenwerking. Daarnaast kan samenwerking
bottom-up of top-down worden georganiseerd. Kortom, een concrete vorm
van samenwerking wordt met een enkele partner (bilateraal) of met
meerdere (multilateraal) ter hand genomen en kan vanuit vastgestelde
internationale kaders en doelstellingen vorm krijgen (top-down) of
worden ingegeven door een initiatief van de partners (bottom-up). 

Samenwerking wordt in het algemeen kansrijker naarmate de thema’s
vastomlijnder, de partners toegankelijker (homogener) en de opbrengsten
van samenwerking concreter zijn. Internationale militaire samenwerking
krijgt daarom bij voorkeur bottom-up vorm, waarbij aan de normerende en
kaderstellende werking van multilaterale structuren uiteraard niet
voorbij wordt gegaan. De instrumenten, de beoogde doelen en resultaten
van het samenwerkingsverband dienen bij voorkeur zo concreet mogelijk te
worden benoemd. Daarbij verdient het aanbeveling realistische
tijdschema’s aan het samenwerkingsverband te verbinden opdat
verwachtingen over de aard en intensiteit van de samenwerkingsrelatie
legitiem zijn. Een dergelijk werkwijze maakt het bovendien eenvoudiger
het samenwerkingsproces te monitoren en het geeft handvatten aan
partners om het proces waar nodig en mogelijk bij te sturen. 

In het verlengde van deze benadering, en anders dan in het verleden toen
internationale militaire samenwerking nogal eens werd gezien als
ondersteuning van beleid, wordt defensiesamenwerking in toenemende mate
een uitgangspunt van beleid. Nederland zal bij het nationale proces van
behoeftestelling, verwerving en exploitatie van defensiecapaciteiten
steeds rekening houden met de afspraken die Nederland in NAVO- of
EU-verband heeft gemaakt over het soort capaciteiten waaraan behoefte
bestaat. Ook zal Defensie bij overwegingen van capaciteitsafstoting ten
gevolge van bezuinigingen of ombuigingen oog hebben voor de
bezuinigingplannen van andere landen, mede in het licht van tekorten en
overschotten binnen de NAVO en de EU.

Samenwerkingspartners: criteria als leidraad, niet als dogma

Nadat de belangrijkste doelstellingen en prioriteiten voor
internationale militaire samenwerking (doorgaans voor de duur van de
kabinetsperiode) zijn bepaald, de beoogde resultaten of opbrengsten zijn
geïdentificeerd en de gewenste werkwijze is vastgesteld, komt de vraag
aan de orde met welke partners de samenwerking het beste kan worden
vormgegeven. Hierbij past de opmerking dat deze vragen in de praktijk
doorgaans niet gescheiden maar in samenhang met elkaar worden
beantwoord; internationale militaire samenwerking is immers niet
statisch maar voltrekt zich in een dynamische context van kansen,
uitdagingen en eventueel bedreigingen. Daarnaast gebeurt het niet zelden
dat partners besluiten hun samenwerking uit te breiden naar andere
gebieden.

Oplopend van minder naar meer verdiepte samenwerking kunnen worden
onderscheiden:

Gezamenlijke inhuur van militaire of civiele capaciteiten, bijvoorbeeld
voor lucht-, zeetransport en satellietcommunicatie;

Pooling van militaire capaciteiten, dat mogelijke voordelen met zich mee
brengt op het gebied van gezamenlijke opleiding en training, gezamenlijk
onderhoud en logistiek en gezamenlijk commando;

Gezamenlijke aankoop en/of sharing van militaire capaciteiten;

Operationele samenwerking/gereedstelling;

Geïntegreerde operationele samenwerking;

Rol- en taakspecialisatie.

Typering van deze samenwerkingsvormen is in zoverre relevant dat deze
vormen de (soevereine) vrijheid van handelen steeds verder inperken om
daar tegelijkertijd meer handelingsvermogen aan partners voor terug te
geven. Het spreekt, mede in het licht van de hierboven genoemde voorkeur
voor bottom-up samenwerking, voor zichzelf dat de meer verdiepte vormen
van samenwerking de grootste kans van slagen hebben met partners tot wie
de (geo)politiek-strategische afstand gering is en die een met Nederland
vergelijkbare politieke cultuur kennen. Hiermee zijn meteen twee
belangrijke criteria voor partnerkeuze genoemd. Daaraan zou nog kunnen
worden toegevoegd het criterium van operationele synergie (wat doen we
al met deze partner en hoe verhouden zijn (operationele) capaciteiten
zich tot de onze). Ten slotte neemt het belang van een partner uiteraard
toe, naarmate met die partner bottom-up meer (concrete)
samenwerkingsdoelen kunnen worden gerealiseerd.

Partnerkeuze wordt in de praktijk van internationale militaire
samenwerking uiteraard niet met wetenschappelijke precisie bepaald. De
combinatie van prioritaire aandachtsgebieden en criteria maakt het
echter wel mogelijk tot een categorisering van samenwerkingspartners te
komen. In algemene zin zijn drie soorten samenwerkingpartners (schillen)
te onderscheiden: strategische, gelieerde en gelegenheidspartners.
Hierbij geldt bovendien dat partners door de tijd heen van de ene schil
naar de andere kunnen bewegen. 

Kenmerken van strategische partners: initiatief ligt bij de partners
zelf, meerdere, samenhangende doelen van hoge prioriteit die verdiepte
vormen van langdurige samenwerking betreffen met duidelijke
samenwerkingsverbanden, tijdschema’s, (geo)politieke afstand gering,
urgente en directe relatie met optimalisering van de effectiviteit en
doelmatigheid van de inzet van de Nederlandse krijgsmacht.

Kenmerken van gelieerde partners: partners vinden elkaar doorgaans
vanuit een groter verband (zijn al aan elkaar gelieerd), initiatief
meestal top-down ingegeven, enkele doelen van hoge prioriteit,
samenwerking minder verdiept en van kortere duur, samenwerkingsvorm
minder vast, geo(politieke) afstand minder van belang, minder directe of
afgeleide relatie met optimalisering van de effectiviteit en
doelmatigheid van de inzet van de Nederlandse krijgsmacht.

Kenmerken van gelegenheidspartners: samenwerkingspartners die niet in de
bovengenoemde categorieën vallen. Doorgaans zijn de doelen, hoewel
prioritair, in aantal beperkt en zal de samenwerking in de tijd
duidelijk zijn afgebakend. Samenwerking wordt vooral ingegeven door de
urgentie van het moment of door politieke dan wel militaire
opportuniteit. 

Internationale strategische beleidsagenda Defensie

In het licht van de hierboven beschreven uitgangspunten kent de
internationale strategische beleidsagenda op hoofdlijnen de volgende bi-
en multilaterale prioriteiten. Een meer uitgewerkt overzicht treft u in
de bijlage bij deze nota aan. 

Bilateraal

De samenwerking met België en Luxemburg in Benelux-verband staat hoog
op mijn beleidsagenda. Op 18 april jl. heb ik met mijn beide ambtgenoten
van België en Luxemburg een visiedocument getekend, waarmee wij
gezamenlijk uitdrukking geven aan de wens de reeds bestaande
samenwerking, zoals de marinesamenwerking in Benesam, te intensiveren en
de samenwerking verder te verbreden. Het gaat onder andere om onderhoud
aan de NH-90 helikopter, Air Policing, paratraining en een aantal
specifieke opleiding- en traininggebieden. Voor de langere termijn
worden studies verricht over verdere samenwerking van de
landstrijdkrachten en luchtstrijdkrachten, vooral ook met het oog op
gezamenlijke verwerving. In 2014 willen we gezamenlijk deelnemen aan de
EU Battlegroup (EU BG) onder Belgische leiding, waarvoor in de aanloop
intensiever gezamenlijk zal worden getraind. In het licht van de
voortschrijdende samenwerking tussen de Belgische en Nederlandse
krijgsmacht is overigens ook de betrokkenheid van de parlementen van de
Benelux-landen van belang. 

Ook de samenwerking met buurland Duitsland wil ik verder uitbreiden en
intensiveren. Op dit moment is de samenwerking binnen het 1ste
Duits-Nederlandse Legerkorps nog de belangrijkste
samenwerkingsactiviteit, maar er wordt gewerkt aan verdere samenwerking
op het gebied van grond-luchtverdediging Ballistic Missile Defence (BMD)
en er wordt gezocht naar samenwerkingsmogelijkheden bij de verwerving,
exploitatie en operationele training van Unmanned Aircraft Systems
(UAS). Ook de gezamenlijke opleiding voor de NH-90 helikopter maakt deel
uit van de beoogde verdere uitbreiding van de samenwerking. 

Voorts richt ik mij op de landen van de zogenaamde Northern Group, in
het bijzonder op Noorwegen en Denemarken. In de Northern Group wordt
gericht gewerkt aan nauwere samenwerking. De bestaande samenwerking met
Noorwegen tussen beide land- en luchtstrijdkrachten is een goed
vertrekpunt voor verdere intensivering en verbreding. Samenwerking bij
de verwerving, instandhouding en training van en met de opvolger van de
F-16 biedt goede perspectieven. 

Ten slotte kunnen Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde
Staten niet ongenoemd blijven. Dit zijn belangrijke strategische
partners waarmee we reeds geruime tijd op vele terreinen samenwerken. We
zoeken met deze landen voortdurend naar mogelijkheden de bestaande
samenwerking te verbreden of te verdiepen. Daarbij leert de ervaring dat
bij nieuwe bilaterale initiatieven de betrokkenheid van een of meer
strategische partners gewenst of zelfs onontbeerlijk is. In de bijlage
bij deze brief wordt de samenwerking met deze landen nader geduid.



Multilateraal

Ook in de NAVO wordt het belang van internationale militaire
samenwerking ruimhartig onderkend, getuige het eerder genoemde Smart
Defence. In NAVO-verband is samenwerking een vertrouwd fenomeen; de
NAVO-commandostructuur, AWACS en AGS zijn voorbeelden van multilaterale
capaciteiten die gezamenlijk worden gefinancierd. Om Smart Defence in de
aanloop naar Chicago een impuls te geven heeft de NAVO de
‘Multinational Approaches Task Force’ (MNA TF) geformeerd. Deze TF
werkt aan een rapport voor Chicago waarin Smart Defence
samenwerkingsprojecten naar mate van haalbaarheid worden gerangschikt.
Nederland neemt deel aan zeventien van de nu 22 meest kansrijke “Tier
1-projecten”, zie bijlage. Nederland is daarnaast Lead Nation bij drie
“Tier 2-projecten”, namelijk Counter Improvised Explosive Devices
(C-IED)/biometrie, de upgrade van de Smart-L radar ten behoeve van de
Europese bijdrage aan Theatre Balistic Missile Defence (TBMD) en het
ontwikkelen van modernere ‘Close-in Weapon Systems’ (CIWS) voor de
nabijbeveiliging van schepen. Pas in Chicago zal de uiteindelijke lijst
worden vastgesteld. Nederland spant zich er daarnaast voor in dat
internationale samenwerking in de NAVO wordt verankerd. Zo moet het
NAVO-planningsproces meer zichtbaar worden voor het politieke niveau,
moet het consultaties voorafgaand aan bezuinigingen en investeringen
beter faciliteren en moet worden gekeken naar de mogelijkheden om meer
gemeenschappelijke financiering toe te passen bij internationale
samenwerkingsinitiatieven. 

In EU-verband worden sinds september 2010 verbreding en verdieping van
internationale defensiesamenwerking onderzocht in het zogenoemde
Gent-proces. Pooling and sharing wordt hierbij gezien als een
belangrijke manier om de interoperabiliteit te vergroten, te besparen op
de kosten en capaciteitstekorten in de EU op te lossen. Nederland neemt
in dit kader deel aan negen capaciteitsgerelateerde projecten van het
EDA (zie bijlage) en een initiatief van de EU Militaire Staf (EUMS) op
het gebied van gezamenlijke training en opleiding. Daarnaast
participeert Nederland in het Multinational Theatre Exploitation
Laboratory (MN TEL), een met EU-gelden verworven forensisch laboratorium
waarbij momenteel negen landen de inzet in ISAF organiseren en
bekostigen. Voorts zal Nederland samen met Frankrijk en Duitsland het
initiatief ter versterking van Europese capaciteiten voor bijtanken in
de lucht (Air to Air Refueling) gaan leiden. Ook steunt Nederland het
EDA bij de uitwerking van flankerend beleid dat betere voorwaarden
schept voor samenwerking tussen de lidstaten. Dit behelst aan de ene
kant het onderzoeken en verder uitwerken van de voordelen van het behoud
van opbrengsten van afstoting voor de defensiebegrotingen (‘save and
reinvest’). Aan de andere kant gaat het erom overschotten en tekorten
in kaart te brengen en bekend te stellen opdat vraag en aanbod in de EU
beter op elkaar kunnen worden afgestemd (‘cascading’). Ten slotte
worden via het EDA activiteiten op het terrein van gezamenlijk onderzoek
en ontwikkeling uitgebreid, wat in toenemende mate in samenwerking met
de Europese Commissie geschiedt.

Naast de NAVO en EU zijn er ook andere vormen van multilaterale
samenwerking, bijvoorbeeld in het kader van de VN en de OVSE, maar ook
voor specifieke doeleinden, waarbij de deelnemende landen gezamenlijk
een oplossing vinden voor een tekort dat zij alle individueel ervaren.
De bijlage bij deze brief geeft daarvan de belangrijkste voorbeelden.



Verankering

Zoals al eerder werd opgemerkt, is een belangrijke voorwaarde voor het
welslagen van internationale militaire samenwerking dat schaarse
capaciteit gericht wordt ingezet. De in deze brief geformuleerde
uitgangspunten zijn daarbij het kompas. In de praktijk komt dit er
hoofdzakelijk op neer dat er met minder partners, maar wel intensiever
zal worden samengewerkt en dat de NAVO en de EU veeleer als katalysator
en facilitator dan als organisator van internationale militaire
samenwerking zullen worden gezien. Internationale defensiesamenwerking
wordt van nieuwe accenten voorzien, waarbij uiteraard zal worden
voortgebouwd op de samenwerking die in de achterliggende jaren op tal
van terreinen reeds is gerealiseerd. Wel zal die samenwerking
stapsgewijs worden getoetst aan de herziene uitgangspunten en waar nodig
worden aangepast. 

Om de complexe processen van internationale defensiesamenwerking te
monitoren en eventueel bij te sturen heeft Defensie het departementale
Beraad Internationale Aangelegenheden (BIA) in het leven geroepen dat
onder leiding van de Hoofddirectie Algemene Beleidszaken de
samenwerkingsplannen met mijlpalen opstelt en betrokken is bij en
toeziet op de uitvoering van die plannen.

De rol van defensieattachés en andere internationale
defensiefunctionarissen bij de uitvoering van de strategische
beleidsagenda en de daaruit volgende prioriteiten en partners voor
internationale militaire samenwerking zal de komende periode aanzienlijk
worden versterkt. Uitgangspunt is dat het werk van deze functionarissen
een zichtbare relatie heeft met de verwezenlijking van de doelen van
internationale militaire samenwerking.



Bijlage 1: actueel overzicht van bi- en multilaterale
samenwerkingsgebieden

Bilateraal

Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste
samenwerkingsthema’s per land of categorie landen. Dit overzicht is,
mede vanwege het overwegend vertrouwelijke karakter van bilaterale
samenwerking, niet uitputtend.

Samenwerkingsgebieden met België (en Luxemburg)

BENESAM: het continueren van de marinesamenwerking ihkv BENESAM. 

NH90: onderzoek naar gezamenlijk onderhoud en operationele samenwerking
betreffende de NH90.

Air policing: onderzoek naar synergie op het gebied van Air Policing
(inclusief de Quick Reaction Alert en Renegade).

Smart Vest:samenwerking op het terrein van een communicatie-,
informatie- en beschermingssysteem voor individuele militairen. Smart
Vest is het gemeenschappelijke element van drie nationale programma’s,
in Nederland bekend als Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS).
Nederland treedt voor de aanbesteding van Smart Vest op als single
contracting nation namens de drie Benelux-landen.

Parachutisten: onderzoek naar het gezamenlijk uitvoeren van paratraining
op één locatie.

Opleiding en training: onderzoek naar het wederzijds gebruik van
opleidings- en oefenfaciliteiten (CIMIC, EOD, CBRN, ISTAR, en C-IED).

Landstrijdkrachten / Korps Mariniers: onderzoek naar samenwerking tussen
de landstrijdkrachten, met name tussen de Nederlandse Luchtmobiele
Brigade en de Belgische Lichte Brigade en mogelijk ook met het
Nederlandse Korps Mariniers.

Investeringsplan: onderzoek naar de mogelijkheden voor
gemeenschappelijke verwerving, standaardisatie en interoperabiliteit op
basis van de lange termijn investeringsplannen.

Wapenbeheersing: het gezamenlijk optreden in het kader van het Open
Skies verdrag.

Materieel: gezamenlijke aanschaf materieel (spare parts), onderhoud en
updates voor F-16 jachtvliegtuigen en mogelijk diens opvolger.

Opleiding, training en kennisuitwisseling: het samenwerken op deze
gebieden tussen de centra voor Mens en Luchtvaart (CML), de
Vliegveiligheid Oefen & Test Centra (VOTC) en de Air Operations Control
Stations (AOCS) en t.b.v. de opleiding Forward Air Controllers (FAC) van
beide landmachten.

Deelname EUBG 2014: het gezamenlijk trainen ter voorbereiding op
deelname aan EUBG in 2014 onder Belgische leiding.

Samenwerkingsgebieden met Duitsland

HQ 1(Ge/Nl) Corps: het consolideren van de geïnstitutionaliseerde
samenwerking van beide Framework Nations (NLD/DEU) door oefeningen en
inzet.

Raket- en luchtverdediging: onderzoek naar verdergaande organisatorische
samenwerking van de grondgebonden luchtverdediging (waaronder Patriots).

Materieel: het bestendigen van de samenwerking bij lopende projecten en
gemeenschappelijk gevoerde systemen (bv munitie, Fennek, Boxer, PHz2000,
NH90, SMART-L), en onderzoeken samenwerking voor nieuwe systemen (MALE
UAV, onderzeeboten).

CSSM: het continueren en verbreden van de samenwerking in het
kennisgebied scheepssignaturen bij het Duits-Nederlandse Centre for Ship
Signature Management (CSSM) in Eckenförde.

Luchtmobiel: onderzoek naar verdergaande samenwerking tussen de
Luchtmobiele Brigade en de Luftbewegliche Division.

Parachutisten: onderzoek naar het gezamenlijk uitvoeren van paratraining
op één locatie.

Artillerie: onderzoek naar verdergaande samenwerking tussen
artillerie-eenheden (onderwijs en training, onderhoud, verwerving
onderdelen en operationeel optreden).

Tanks: het intensiveren van de samenwerking gericht op het behoud van
expertise over het opereren met tanks op compagnie- en bataljonniveau.

JISTARC: onderzoek naar samenwerking tussen de Duitse school voor
‘verkenning’ en het Nederlandse JISTARC bataljon vooruitlopend op de
mogelijke oprichting van een Duits JISTARC bataljon.

Oefenmogelijkheden: Duitsland beschikt over een grote variëteit
aantrekkelijke en grote oefengebieden waarvan Nederland veelvuldig
gebruik maakt en wil blijven maken. 

Samenwerkingsgebieden met Noorwegen en Denemarken (als voornaamste
partners binnen de Northern Group)

Northern Group: de opzet van de Northern Group wordt breed gesteund.
Deze ministeriele ontmoetingen zijn een kweekvijver voor nieuwe
initiatieven tussen gelijkgestemde landen. 

High North issues: het strategische belang van het hoge Noorden neemt
toe door het slinken van de ijskap, waardoor de Noordelijke vaarroutes
aantrekkelijk worden, toeristische mogelijkheden groeien, nieuwe
visgebieden ontstaan en mogelijkheden tot olie- en gaswinning toenemen.
Nederland volgt het multilaterale overleg tussen betrokken landen met
grote interesse.

F-35: Nederland en Noorwegen willen onderzoeken welke mate van
samenwerking in dit dossier mogelijk is in een consumer block, eventueel
in combinatie met andere landen zoals Denemarken. De samenwerking zou
zowel de verwerving, het onderhoud als de inzet kunnen beslaan.

Onderzeeboten: Nederland onderzoekt, samen met Noorwegen, naar
mogelijkheden tot samenwerking in een studie tot vervanging van de
huidige onderzeebootcapaciteit in de periode na 2025. 

UKNLAF: Noorwegen heeft interesse in nauwere samenwerking met de UK-NL
Amphibious Force. Ook in dit dossier worden de mogelijkheden onderzocht.

CV-90: Denemarken en Nederland beschikken over dezelfde versie van het
gevechtssysteem CV-90. De mogelijkheden op het gebied van gezamenlijke
doctrinevorming, training, exploitatie en verwerving van specifieke
munitie worden momenteel onderzocht.

UAV: Noorwegen, Denemarken en Nederland beschikken alle over het Raven
systeem en studeren op mogelijke samenwerking.

NRF 2015: Noorwegen is zeer geïnteresseerd om samen met Nederland en
Duitsland deel te nemen met een landmachtcomponent in de NRF-rotatie in
2015. Dit zal op militair niveau verder worden uitgewerkt. 

NAHEMA: onderzocht wordt de mogelijkheid voor Noorwegen om deel te nemen
in het NAHEMA Agency, dat alle aspecten van de NH-90 helikopter beheert.
Nederland steunt dat initiatief.  

Oefenmogelijkheden: de uitgestrektheid en klimatologische omstandigheden
in Noorwegen en haar buurlanden zijn aantrekkelijk voor Joint en
Combined oefeningen en training. Nederland maakt hier veelvuldig gebruik
van en wil dit blijven doen. 

Samenwerkingsgebieden met Frankrijk

Opleiding & training: het consolideren en actief verder zoeken naar
nieuwe mogelijkheden tot samenwerking op het gebied van opleiding en
training. Voorbeelden hiervan zijn de niveau VI oefeningen (Brigade),
Afrika opleidingen (EMSOME) en jungletrainingen. 

Politiemissie:het onderzoeken van samenwerkingsmogelijkheden op het
gebied van politiemissies.

Sub-Sahara: het intensiveren van de samenwerking Frankrijk in deze
regio.

Anti-drugsoperaties: het intensiveren van de samenwerking in het
Caribisch gebied, samen met de VS.

Materieel: het nastreven van efficiencywinsten door gezamenlijke
aanschaf, beheer en onderhoud van materieel. Frankrijk, vaste partner
materieelsamenwerking, NAVO, EDA, LoI, OCCAR.

NH90: het onderzoeken van samenwerkingsmogelijkheden op het gebied van
onderhoud NH-90.

Samenwerkingsgebieden met het Verenigd Koninkrijk

UK/NL Amphibious Force: het continueren van de geïnstitutionaliseerde
samenwerking binnen de UK/NL AF door op regelmatige basis in dit verband
te oefenen.

FOST: het continueren van het opwerken en trainen van marine eenheden
door de Flag Officer Sea Training (FOST).   

Luchtmobiel: het versterken van de samenwerking tussen 11de Luchtmobiele
Brigade met de 16th Air Assault Brigade. 

Training & opleidingen: het continueren van het gebruik van training- en
oefenfaciliteiten in GBR voor tactische oefeningen van de luchtmacht en
landmacht (zoals Sword, TAC Blaze, HWIC).

SMCC: het continueren van de samenwerking van onderzeediensten bij de
Submarine Commanders Course en het gebruik van oefengebieden nabij en
faciliteiten in Faslane.  

Samenwerkingsgebieden met de Verenigde Staten

Doctrinevorming en –ontwikkeling: de VS zijn koploper op dit gebied in
de wereld en NAVO in het bijzonder. Aansluiting levert veel kennis op,
draagt bij aan het in stand houden van een professionele krijgsmacht en
zorgt voor interoperabiliteit bij daadwerkelijke inzet. De uitwisseling
van kennis omtrent doctrinevorming en –ontwikkeling wordt thans met
name gerealiseerd door het plaatsen van personeel bij strategische
militaire commando’s (CENTCOM, AFRICOM), bij operationele
commando’s, bij krijgsmachtdeelstaven en bij hogere
defensieopleidingen (defence colleges).

Opleiden, trainen en oefenen: het consolideren en actief verder zoeken
naar nieuwe mogelijkheden tot samenwerking op het gebied van opleiding,
training en oefeningen. Voorbeelden van consolidatie zijn initiële
vliegeropleiding voor F-16 en helikopters, voortgezette F-16 opleiding,
Apache AH64D training, de Air Assault en gunnery training, combined
Mariniers oefeningen; nieuw zijn opleidingen en cursussen op het gebied
van space en cyber. Daarnaast bestaan individuele loopbaanopleidingen op
alle rangsniveau’s voor alle OPCO’s.

Materieel: het onderzoeken van operationele en materiële
samenwerkingsmogelijkheden op het gebied van de opvolger van de F16,
Missile Defence, UAV, Apache AH64D en cyber.

Anti-drugsoperaties: het samenwerken bij anti-drugsoperaties in het
Caribische gebied.

Intelligence: het samenwerken op het gebied van uitwisseling van
intelligence. De VS heeft producten beschikbaar die Nederland niet op
een andere manier zou kunnen verkrijgen. 

Cyber: Defensie zoekt nadere samenwerking met de VS op cybergebied. De
VS moeten worden gezien als het land dat leidend is in het opbouwen van
cybercapaciteiten. Nederland ondervindt tijdens het opbouwen van
cybercapaciteiten dezelfde uitdagingen als de VS. Intensievere
samenwerking zorgt voor een effectieve en efficiënte wijze van
introduceren van cyber in de krijgsmacht en legt de basis voor
gezamenlijk optreden in het cyberdomein. 

Overige NAVO- en EU-partners; gelieerde partners

Met diverse NAVO- en EU-partners bestaan – buiten de multilaterale
kaders – ook bilaterale samenwerkingsverbanden op vele gebieden, zoals
operationele samenwerking, gezamenlijk oefenen, opleiding en training en
materieelsamenwerking.

Partners voor specifieke thema’s

Buiten de meer strategische en gelieerde partners zijn er veel, vaak
tijdelijke bilaterale relaties met landen rondom specifieke thema’s
zoals bij operaties geldt voor Afghanistan, Bosnië en de Verenigde
Arabische Emiraten (logistiek transport); diverse landen in Afrika met
het oog op bevordering van ontwikkeling en stabiliteit, waaronder
Burundi in het kader van SSD-programma’s; partnerlanden in
antipiraterij-operaties zoals Malta, de Verenigde Arabische Emiraten,
Singapore, Kenia en India, Indonesië en Zuid-Afrika; partners voor
oefenen, opleiding & training, bijvoorbeeld jungletraining in Gabon en
Brunei, trainingsfaciliteiten voor special forces in Jordanië; en,
samenwerking met landen in verband met instandhouding, verkoop en
afstoting van materieel, bijvoorbeeld Estland, Marokko, Vietnam,
Jordanië en Chili.



Multilateraal

Hieronder wordt een opsomming gegeven van de belangrijkste
samenwerkingsgebieden waaraan Nederland in het kader van Smart Defence
en het Gent-proces in respectievelijk NAVO- en EU-verband deelneemt.
Daarnaast worden nog enkele voorbeelden genoemd van belangrijke
multilaterale samenwerkingsverbanden die buiten het NAVO- en EU-kader
vallen. Gezien de veelheid van onderwerpen en om het overzicht te
behouden, is ook deze lijst niet uitputtend.

Samenwerkingsgebieden in de NAVO

Multinational Logistics Partnership – Helicopter Maintenance (ISAF):
het gezamenlijk uitvoeren van onderhoud aan helikopters binnen ISAF.
Nederland heeft momenteel geen helikopters binnen ISAF, maar had tot aan
het vertrek uit Uruzgan het onderhoud van zijn Apachehelikopters de VS
uitbesteed.

Immersive Training Environment: het delen van trainingsprogramma’s van
virtuele trainingsomgevingen.

Centres of Excellence as hub of Education and Individual Training: het
toebedelen van een leidende rol aan de Centres of Excellence voor
opleiding en training op hun specialisme.

CIS E-learning Training Centres Network: het opzetten van een netwerk
voor het delen van ‘on line’-trainingen op het gebied van
communicatie- en informatiesystemen (CIS).

Individual Training and Education Programme: het bereiken van
efficiëntere en effectievere afstemming van individuele
trainingsprogramma’s van NAVO-personeel dat op missie gaat. 

Remote Controlled Vehicles for Route Clearance Operations: het
gezamenlijk verwerven van op afstand bedienbare C-IED voertuigen.

Multinational Joint Headquarters: het omvormen van het Duitse
hoofdkwartier in Ulm naar een uitzendbaar multinationaal joint
operationeel hoofdkwartier ten behoeve van NAVO- en EU-operaties.

Female Leaders in Security and Defence: a Roadmap to Provide Equal
Opportunities: het opzetten van een conferentie als opstap voor een
betere implementatie van VN-genderresolutie (UNSCR 1325). 

Joint Logistics Support Group capability: het ontwikkelen en
implementeren van een standaard format voor gezamenlijke logistieke
ondersteuning.

Shared Operational Resources Tool: het opzetten van een virtuele
markplaats waarop landen in het operatiegebied militaire goederen en
diensten kunnen aanbieden en uitruilen.

P&S MN Medical Treatment facilities (Role 2): het in enige vorm
samenbrengen van Role 2 Enhanced en Role 2 Light Manoeuvre geneeskundige
capaciteiten. 

Pooling of Deployable Air Activation Modules: het afstemmen van
nationale Deployable Air Activation Modules opdat NAVO-breed op meer
complete sets kan worden gerekend.

Jet Aircraft upgrade to be NATO Universal Armaments Interface (NUAI)
compliant: het gezamenlijk ontwikkelen, aanschaffen, aanbrengen en in
stand houden van een NATO Universal Armaments Interface (NUAI) voor
jachtvliegtuigen.

Theatre Opening Capability: het inzichtelijk maken en delen van
capaciteiten om Ports of Debarkation operationeel te krijgen. 

Multinational Logistics Partnership – Fuel Handling: samenwerking op
het gebied brandstofvoorziening in het operatiegebied. 

Dismantling, Demilitarization and Disposal (DD&D) of Military Equipment:
het gezamenlijk demilitariseren, ontmantelen en afstoten van militaire
uitrustingsstukken.

Multinational Cooperation on Munitions: het opzetten van een netwerk van
internationale verdragen over samenwerking op munitiegebied. 

Samenwerkingsgebieden in de EU 

Helicopter Training Programme: het gezamenlijk organiseren en uitvoeren
van multinationale helikopteroefeningen met behulp van een permanent
Core Planning Team.

MARSUR Network Development: programma voor een netwerk waarin de
deelnemende landen informatie over civiele scheepvaartbewegingen delen
voor de ondersteuning van maritieme operaties in het kader van het GVDB
en voor de verbetering van situational awareness in de Europese
kustwateren.

Multinational Modular Medical Units: het oprichten van geïntegreerde
multinationale uitzendbare medische eenheden voor EU
crisisbeheersingsoperaties. Nationale operationele hospitaaleenheden
worden als modules georganiseerd en voor inzet gereed gemaakt in een
lead nation framework-concept.

Air-to-Air Refuelling: het gezamenlijk aanpakken van het tekort aan
Europese Air-to-Air Refueling-capaciteit door effectiever gebruik van
reeds beschikbare capaciteit of door gezamenlijke verwerving en gebruik
van nieuwe capaciteit. Samen met Duitsland en Frankrijk vervult
Nederland hierbij een leidende rol.

Intelligence, Surveillance and Reconnaissance (ISR): het versterken van
Europese ISR-capaciteiten door verbeterd gebruik van netwerken
(interoperabiliteit, connectiviteit) en optimalisering van de inzet van
ISR-platformen en -sensoren. 

Pilot Training: programma om (delen van) opleidingen tot vlieger
gezamenlijk te doen. 

European Transport Hubs: het inrichten van logistieke knooppunten waarin
goederen voor uitgezonden troepen kunnen worden verzameld voor een zo
efficiënt mogelijk transport naar het inzetgebied. 

Smart Munitions: het gezamenlijk aanvullen van munitievoorraden.

Naval Training: het gezamenlijk opzetten en gebruiken van (faciliteiten
voor) militair-maritieme opleiding en training.

Overige multilaterale samenwerkingsgebieden

Movement Coordination Centre Europe (MCCE): centrum dat vraag en aanbod
van zee-, land- en luchttransportcapaciteit van 25 landen coördineert.
Het MCCE is gevestigd op Vliegbasis Eindhoven. 

European Air Transport Command (EATC): gezamenlijk commandocentrum, dat
voor België, Duitsland, Frankrijk en Nederland de planning, tasking en
operationele controle van strategisch luchttransport uitvoert. Ook het
EATC is gevestigd op Vliegbasis Eindhoven.

SAC C-17: consortium van twaalf landen voor de gezamenlijke verwerving,
inzet en instandhouding van drie C-17 strategische
luchttransportvliegtuigen.

European Gendarmerie Force (EGF): multinationaal samenwerkingsverband
van politiekorpsen met een militaire basis voor de uitvoering van
politietaken in politiek instabiele landen.

European Air Group (EAG): samenwerkingsverband van zeven Europese landen
met als doel de operationele capaciteiten te verbeteren, met name door
vergroting van de interoperabiliteit.

  PAGE   \* MERGEFORMAT  15