Verslag van de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, die op 24 en 25 april in Horsens (Denemarken)
Bijlage
Nummer: 2012D20729, datum: 2012-05-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Verslag van de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 24 en 25 april 2012 (2012D20728)
Preview document (🔗 origineel)
Verslag Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid 24 en 25 april 2012 te Horsens (Denemarken) De vergadering werd voorgezeten door de Deense minister Frederiksen. De Europese Commissie werd vertegenwoordigd door Commissaris Andor. De voorzitters van het Sociaal beschermingscomité (SPC) en Werkgelegenheidscomité (EMCO) waren eveneens aanwezig. Sociale partners Voorafgaand aan de informele Raad vond de gebruikelijke consultatie plaats tussen de troika en de sociale partners. Het belangrijkste thema was jeugdwerkloosheid. De Informele Raad begon met een korte terugkoppeling van deze bijeenkomst. De sociale partners gaven aan van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid een prioriteit te hebben gemaakt voor de periode 2012-2014. Bij de werknemers lag de nadruk op het belang van sociale infrastructuren en sociale diensten, het creëren van kwaliteitsbanen en toegang tot sociale zekerheid. De werknemers waren van mening dat er meer moet worden geïnvesteerd in het creëren van (kwaliteits)banen en zij waarschuwden voor meer flexibiliteit in arbeidscontracten. De werkgevers gaven aan voorstander te zijn van meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Werkgevers vonden dat er een kans is om banen te creëren door het beter bij elkaar brengen van werknemers met de juiste kwalificaties en openstaande vacatures. Ook in onderwijs en training moet hiervoor aandacht zijn. Van beide kanten werd het belang om oplossingen te vinden voor de hoge jeugdwerkloosheid nogmaals benadrukt. Jeugdwerkloosheid en Werkgelegenheidspakket Commissaris Andor gaf een presentatie over een aantal maatregelen die door lidstaten zijn genomen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en hij presenteerde tevens het 'werkgelegenheidspakket', dat kort daarvoor door de Commissie was aangenomen. De Commissaris benadrukte dat de jeugd een zeer belangrijke doelgroep is. Vrijwel alle lidstaten hebben aanpassingen gedaan in hun beleid. In sommige landen is hiervoor specifiek gebruik gemaakt van het Europees Sociaal Fonds (ESF). Vaak is er gewerkt aan een betere link tussen onderwijs, training en werk. De Commissaris waarschuwde dat de traineeships, waar steeds meer gebruik van wordt gemaakt, niet in de plaats mogen komen van gewone banen. Voor wat betreft de garanties voor jongeren op een baan, stage, training of onderwijs had de Commissaris in enkele lidstaten goede voorbeelden gezien , maar in veel landen kan nog het nodige worden gedaan. Daarbij is volgens de Commissaris de samenwerking met arbeidsbureaus van groot belang. De Commissie is van plan om aan het eind van 2012 een aanbeveling uit te brengen over de zogenoemde ‘Youth guarantee’. Na de algemene introductie vond een drietal parallelle werkgroepen plaats. Nederland nam deel aan de werkgroep over de coördinatie van werkgelegenheidsbeleid, onderwijs en training bij het zoeken van oplossingen voor de jeugdwerkloosheid. Het belang van een goede transitie van onderwijs, eventueel via training en stages, naar werk werd door veel landen benadrukt, waaronder Nederland. Daarnaast werd het decentrale karakter van de Nederlandse voorzieningen benadrukt en het activeringsbeleid toegelicht. In veel landen met een hoge jeugdwerkloosheid is het voor jongeren die voor het eerst de arbeidsmarkt op willen, steeds moeilijker om werkervaring op te doen. Lidstaten nemen verschillende maatregelen om jongeren toch ervaring op te laten doen, vaak in de vorm van stages of door het financieren van de (gedeeltelijke) kosten voor een werkgever. Andere maatregelen zijn er op gericht om het onderwijs beter te laten aansluiten bij de arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld door meer jongeren te interesseren voor technisch onderwijs. Door enkele lidstaten werd gesuggereerd om meer samenwerking tussen het onderwijscomité en het werkgelegenheidscomité te stimuleren. Detachering van werknemers Het hoofddebat van de Informele Raad betrof de recente voorstellen van de Commissie betreffende de detachering van werknemers. De Commissie presenteerde het recent aangenomen pakket van een Verordening (‘Monti II’) over de uitoefening van het stakingsrecht in het kader van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening en een richtlijn betreffende de handhaving van minimumvoorwaarden uit de detacheringsrichtlijn. De Commissie benadrukte het belang van een goede uitvoering en handhaving van de detacheringsrichtlijn. De richtlijn wil hier aan bijdragen, in het bijzonder door het verduidelijken van bepaalde regels en door betere coördinatie tussen de instanties van de lidstaten. De administratieve lasten zullen niet worden verhoogd. Verder hoopt de Commissie met deze regelgeving ook 'brievenbusbedrijven' beter te kunnen aanpakken. Lidstaten lieten zich in hun eerste reacties op de handhavingsrichtlijn positief uit. Veel landen onderschreven het uitgangspunt van de Commissie dat meer aandacht hiervoor belangrijk is. Vooral het uitwisselen van meer informatie werd als belangrijk ervaren. Over de ketenaansprakelijkheid waren de meningen verdeeld. De Commissie gaf aan in de Monti II Verordening de balans tussen vrijheid van dienstverlening en het stakingsrecht te hebben willen verduidelijken. De Commissie benadrukte dat het geen extra obstakels voor het stakingsrecht heeft geïntroduceerd. Een meerderheid van de lidstaten was kritisch over de voorgestelde Monti II Verordening. In sommige gevallen verwoordden de ministers de kritiek van sociale partners waarbij zowel werkgevers als werknemers niet tevreden waren over de gevonden balans. Een aantal lidstaten vroeg zich af wat de toegevoegde waarde van de Verordening was ten opzichte van de uitspraken van het Hof van Justitie die volgens hen zeer duidelijk zijn. Veel lidstaten waren van mening dat de Commissie er juist niet in is geslaagd de juiste balans te vinden in dit voorstel. Er bleek weinig steun voor dit voorstel van de Commissie. Gelet op het feit dat bij de Monti II Verordening met unanimiteit moet worden besloten, lijkt het dossier op een doodlopend spoor te zitten. Het Deense Voorzitterschap gaf aan de onderhandelingen over de handhavingsrichtlijn te continueren in de Raadswerkgroep. De Cypriotische opvolging concludeerde dat bij de handhavingsrichtlijn meer vooruitgang zal kunnen worden geboekt dan bij de Monti II Verordening.