[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33268 Adv RvSt inzake Wijziging van de Kieswet

Wijziging van de Kieswet houdende maatregelen om het eenvoudiger te maken voor Nederlanders in het buitenland om hun stem uit te brengen, wijziging van de wijze van inlevering van de kandidatenlijsten, aanpassing van de datum van kandidaatstelling en stemming, alsmede regeling van andere onderwerpen

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2012D21629, datum: 2012-05-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z10240:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W04.12.0034/I	's-Gravenhage, 6 april 2012

Bij Kabinetsmissive van 13 februari 2012, no.12.000303, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van
de Kieswet houdende maatregelen om het eenvoudiger te maken voor
Nederlanders in het buitenland om hun stem uit te brengen, wijziging van
de wijze van inlevering van de kandidatenlijsten, aanpassing van de
datum van kandidaatstelling en stemming, alsmede regeling van andere
onderwerpen, met memorie van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de Kiesraad, met name
op het punt van zijn wettelijke vormgeving, het kiesrecht voor het
Europees Parlement in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, de positie van
waarnemers en de verhoging van de kiesdrempel in de eilanden van
Caribisch Nederland. Zij is van oordeel dat in verband daarmee
aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1.	De Kiesraad

1.1. 	Functies en vormgeving

In 2007 is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zbo's) in
werking getreden. Die wet bepaalt dat binnen een jaar na haar
inwerkingtreding aan de Staten-Generaal wordt meegedeeld welke
zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zbo's
worden gebracht. In dat licht zijn de taak en positionering van de
Kiesraad heroverwogen. Volgens de regering is de Kiesraad zowel een
adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges als een
zelfstandig bestuursorgaan. Als adviescollege heeft de Kiesraad de taak
om de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal te adviseren over
uitvoeringstechnische aangelegenheden die het kiesrecht of de
verkiezingen betreffen. Hiernaast heeft de Kiesraad als zelfstandig
bestuursorgaan diverse taken in zijn hoedanigheid van centraal
stembureau voor de verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer, de
Eerste Kamer en het Europees Parlement. 

Uitkomst van de heroverweging is dat de taak van de Kiesraad als
centraal stembureau moet worden aangemerkt als de primaire taak; de
adviestaak is daarvan een afgeleide. In de wettelijke taakomschrijving
worden de twee taken van de Kiesraad daarom omgedraaid: de rol als
centraal stembureau wordt als eerste genoemd. De adviestaak blijft
niettemin – zo stelt de toelichting – de hoofdtaak, zodat de
Kaderwet adviescolleges – met enkele uitzonderingen – van toepassing
blijft, naast de Kaderwet zbo's.

a. Functies van de Kiesraad

Met de hiervoor aangehaalde typering van taken – de ene taak is de
'primaire taak', de andere taak is de 'hoofdtaak' – ontstaat naar het
oordeel van de Afdeling semantische mist. De vraag welke van de twee
kaderwetten in welke gevallen van toepassing is op de Kiesraad, wordt
daardoor vooral een wetstechnische kwestie. De Afdeling acht daarentegen
een meer principiële benadering geboden, die uitgaat van de beide
functies van de Kiesraad. Zij merkt daartoe het volgende op.

In ons staatkundig bestel vervult de Kiesraad twee functies. De eerste
en belangrijkste functie is die van centraal stembureau bij de
verkiezingen voor de Eerste en Tweede Kamer en het Nederlandse deel van
het Europees Parlement. Deze functie is wezenlijk: in een democratie
moet volstrekt zijn gewaarborgd dat verkiezingen eerlijk en
controleerbaar verlopen, en dat de wettelijke regelingen ten aanzien van
het kiesrecht en de stemprocedures nauwgezet worden uitgevoerd. Om dat
te verzekeren, is het van groot belang dat de Kiesraad bij landelijke en
Europese verkiezingen zijn taak kan verrichten onafhankelijk van de
organen die hun legitimatie direct of indirect aan verkiezingen
ontlenen. Dat stelt bijzondere eisen aan de positie van de Kiesraad en
zijn institutionele vormgeving. In zijn hoedanigheid van centraal
stembureau is de Kiesraad bevoegd tot het nemen van besluiten die zijn
gericht op rechtsgevolg, en waartegen beroep open staat op de Afdeling
bestuursrechtspraak.

De tweede functie van de Kiesraad is die van expertisecentrum. De
Kiesraad is een bron van expertise en ervaring ten aanzien van het
kiesrecht en de uitvoering daarvan. Deze expertise zal niet alleen
worden ingezet ten behoeve van de eigen taakvervulling als centraal
stembureau, maar staat ook, zoals de ervaring leert, ten dienste van de
beantwoording van vragen van stembureaus, hoofdstembureaus en alle
anderen die betrokken zijn bij de uitvoering van de Kieswet. Daarnaast
kan de Kiesraad zijn kennis inbrengen in adviezen – spontaan of op
verzoek – aan de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal
inzake uitvoeringstechnische aspecten van het kiesrecht en het
verkiezingsproces. De functie van expertisecentrum is belangrijk en
waardevol, maar een afgeleide van de constitutioneel relevante hoofdtaak
van de kiesraad als centraal stembureau. 

b. Vormgeving

De regering kiest ervoor delen van zowel de Kaderwet zbo's als de
Kaderwet adviescolleges van toepassing te verklaren op de Kiesraad.
Daarbij worden de bepalingen die niet passen bij de beide functies van
de Kiesraad van toepassing uitgesloten. De Afdeling meent daarentegen
dat de beide hiervoor besproken functies uitgangspunt moeten zijn voor
de institutionele vormgeving van de Kiesraad. Daarbij dient de nadruk te
liggen op de hoofdfunctie van de Kiesraad, die van centraal stembureau.

Naar het oordeel van de Afdeling is deze hoofdfunctie niet goed
verenigbaar met een status als zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Een zbo
is een juridische constructie waarin een deel van de uitvoerende taak
van de regering wordt neergelegd bij een organisatie met relatieve
zelfstandigheid ten opzichte van de minister die het (primair) aangaat.
In het stelsel van de Kaderwet zbo’s behoudt de minister echter een
aantal bevoegdheden ten opzichte van het desbetreffende zbo, die de
zelfstandigheid van dit zbo relativeren. 

Voor de Kiesraad geldt daarentegen dat zijn onafhankelijkheid als
centraal stembureau van zodanig principiële aard is, dat deze vraagt om
een mate van zelfstandigheid die treedt buiten het stelsel van de
Kaderwet zbo's. Naar het oordeel van de Afdeling komt dit het best tot
uitdrukking als de Kiesraad wordt aangemerkt als college sui generis.
Toepassing (al is het partieel) van beide kaderwetten op de Kiesraad kan
dan het misverstand wekken als zou de Kiesraad toch goeddeels een zbo
respectievelijk een adviesorgaan zijn zoals andere. De Afdeling merkt in
dit verband verder nog op dat artikel 79 van de Grondwet (inzake vaste
colleges van advies in zaken van wetgeving en bestuur) niet dwingt tot
het toepassen van de Kaderwet adviescolleges. Die wet is immers niet van
toepassing op een adviescollege waarvan advisering niet de hoofdtaak is.

Gezien het voorgaande adviseert de Afdeling af te zien van de
voorgestelde artikelen A 3 en A 4 van de Kieswet, en te kiezen voor een
eigen, geheel uitgeschreven, wettelijke regeling voor functies, positie,
structuur en werkwijze van de Kiesraad, vast te leggen in de Kieswet.

1.2.	Benoeming, schorsing en ontslag

Het voorstel voorziet erin dat de leden van de Kiesraad bij koninklijk
besluit worden benoemd en wel voor ten hoogste vier jaar. Zij worden
benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor de advisering op
het beleidsterrein waarvoor het adviescollege is ingesteld, alsmede op
grond van maatschappelijke kennis en ervaring. Zij kunnen voorts bij
koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid,
onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

a. Benoemingstermijn

De Afdeling merkt op dat met de hiervoor bedoelde bepalingen niet is
gegarandeerd dat de Kiesraad kan functioneren "in absolute
onafhankelijkheid van de minister van BZK of andere politieke organen",
zoals de regering wil. Een benoemingstermijn van vier jaar betekent
immers dat elk kabinet – behoudens vervroegde verkiezingen – in
beginsel over de mogelijkheid beschikt tot herbenoeming dan wel
vervanging van de voltallige Kiesraad. De Afdeling is van oordeel dat
aan benoeming, schorsing en ontslag van de leden van de Kiesraad vorm
moet worden gegeven op een manier die ten volle recht doet aan de
positie van de Kiesraad als het orgaan dat op landelijk niveau
verantwoordelijk is voor het verkiezingsproces en dat die taak moet
vervullen in volstrekte onafhankelijkheid. Deze onafhankelijkheid kan
worden gewaarborgd door te voorzien in een benoemingstermijn die zo
gekozen is dat zij altijd een langere termijn omvat dan één
kabinetsperiode.

b. Benoemingseisen

De benoemingseisen worden nu gericht op deskundigheid die nodig is voor
de adviestaak. Het zou daarentegen – ook gelet op het gestelde onder
1. – in de rede liggen de deskundigheid die nodig is voor de taak als
centraal stembureau voorop te stellen.

c. Schorsing en ontslag

Schorsing en ontslag van de leden van de Kiesraad zijn, zoals opgemerkt,
niet alleen mogelijk wegens ongeschiktheid en onbekwaamheid, maar ook op
"andere zwaarwegende gronden". De Afdeling is van oordeel dat deze
laatste ontslaggrond te ruim en te onbepaald is en adviseert daarom deze
te schrappen, met het oog op de onafhankelijke positie van de Kiesraad.
Om diezelfde reden zou ontslag alleen mogelijk moeten zijn op aanvraag
van het lid zelf; schorsing en ontslag zou alleen mogelijk moeten zijn
op voordracht van de Kiesraad.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en
het voorstel op de genoemde punten aan te passen.

2.	Het kiesrecht voor het Europees Parlement

Vóór 2006 hadden Nederlanders die niet in Nederland wonen kiesrecht
voor het Nederlandse deel van het Europees Parlement, tenzij zij hun
werkelijke woonplaats hadden in de Nederlandse Antillen of Aruba en niet
ten minste tien jaar ingezetene van Nederland waren geweest. In 2006
oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat dit
verschil in behandeling tussen de Nederlanders die in een derde land
wonen en de Nederlanders die in de Nederlandse Antillen of in Aruba
wonen, niet objectief gerechtvaardigd is. In reactie op deze uitspraak
werd de uitzondering geschrapt. 

Het kiesrecht voor Nederlanders in de Nederlandse Antillen en Aruba werd
geregeld op dezelfde wijze als voor Nederlanders in het buitenland: de
kiesgerechtigde dient zich te laten registreren als kiezer en stemt dan
per post of via internet. In zijn advies over de desbetreffende
wetswijziging merkte de Raad destijds op dat de strijdigheid met het
communautaire gelijkheidsbeginsel ook zou zijn op te heffen door
Nederlanders die wonen in de Nederlandse Antillen of Aruba een
oproepkaart te sturen en hen hun stem te laten uitbrengen in een
stembureau, zoals ook bij Nederlanders in Nederland gebeurt. Wel
constateerde de Raad dat zo’n regeling omvangrijk en complex zou zijn,
en bovendien bij rijkswet tot stand zou moeten komen. Hij had er begrip
voor dat zo'n regeling niet al met het oog op de toen aanstaande
Europese verkiezingen tot stand kon worden gebracht, maar adviseerde dit
alternatief uitdrukkelijk te betrekken bij de beloofde evaluatie van de
verkiezingen.

De regering heeft dit toegezegd, maar niet uitgevoerd. Wel werd op
verzoek van de Eerste Kamer onderzocht of de materie van het Europese
kiesrecht van Nederlanders in de Nederlandse Antillen en Aruba kan
worden geregeld bij rijkswet, of dat elk van de landen van het
Koninkrijk dit zelfstandig behoort te regelen. 

De Afdeling adviseert alsnog op deze vraag in te gaan.

3.	Nationale en internationale waarnemers

In 1997 is in de Kieswet de mogelijkheid geopend om, ter uitvoering van
een verdrag of een internationale afspraak, internationale waarnemers
toe te laten bij verkiezingen. Nu wordt daaraan toegevoegd dat de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook nationale
waarnemers kan aanwijzen. 

a. Rapportage

De – nationale en internationale – waarnemers zenden hun rapport aan
"Onze Minister die hen heeft aangewezen" en maken het op een algemeen
toegankelijke wijze elektronisch openbaar. Volgens de toelichting zullen
internationale waarnemers hun rapportage zenden aan de Minister van
Buitenlandse Zaken.

Ingevolge het voorgestelde artikel J 39, eerste lid, wijst de Minister
van Buitenlandse Zaken internationale waarnemers niet aan, maar laat hij
hen toe. Dat is, zo merkt de Afdeling op, ook in overeenstemming met het
karakter van een internationale waarnemingsmissie: die dient
onafhankelijk te zijn van de regering. Het is echter eveneens met dat
karakter in overeenstemming dat de waarnemers hun rapportage zenden aan
de organisatie die hen heeft uitgezonden. De zendende organisatie zal
dan, zo valt aan te nemen, de Nederlandse regering op de hoogte stellen
van de bevindingen. Dat is echter aan die organisatie; het ligt niet in
de rede dat dit wordt geregeld in de Kieswet.

De Afdeling adviseert niet in het wetsvoorstel te regelen hoe
internationale waarnemers over hun bevindingen rapporteren.

b. Toegang waarnemers

In het voorstel wordt bepaald dat waarnemers getuige mogen zijn van "het
verkiezingsproces". Uit de toelichting blijkt dat waarnemers alle
voorbereidende werkzaamheden van de verkiezingen moeten kunnen bijwonen:
transparantie en controleerbaarheid zijn juist in het proces van
uitslagvaststelling cruciaal.

De Afdeling merkt op dat uit de term "verkiezingsproces" niet zonder
meer blijkt dat waarnemers ook toegang hebben tot besloten zittingen van
het hoofd- en centraal stembureau. Zij adviseert het voorstel op dit
punt te verduidelijken, door het begrip verkiezingsproces te preciseren.

4.	Kiesdrempel in de eilanden van Caribisch Nederland

Een politieke groepering die deelneemt aan de eilandraadsverkiezingen op
de BES-eilanden moet ten minste de kiesdeler halen om direct een zetel
te behalen. Bij de verdeling van restzetels (volgens het systeem van
grootste overschotten) is ten minste 75% van de kiesdeler vereist om te
kunnen meedingen. Dit systeem is ontleend aan de bepalingen zoals die
gelden voor de verkiezing van kleinere gemeenteraden (minder dan 19
zetels).

Voorgesteld wordt om dit laatste percentage te stellen op 100, zoals dat
gold voordat de BES-eilanden deel gingen uitmaken van het staatkundig
bestel van Nederland. Dit wordt gedaan naar aanleiding van de evaluatie:
de verlaging van de kiesdrempel van 100 naar 75% heeft ertoe geleid dat
nu meer partijen in de eilandraden vertegenwoordigd zijn dan in het
verleden. Dat heeft een negatief effect gehad op de bestuurbaarheid van
de eilanden, aldus de toelichting.

De Afdeling merkt op dat bij de overgang van de BES-eilanden naar het
staatkundig bestel van Nederland in beginsel ook is aangesloten bij het
kiesstelsel van Nederland, inclusief de kiesdrempel voor kleinere
gemeenteraden. Die kiesdrempel is nog maar één keer toegepast. De
regels die gelden bij verkiezingen dienen een zekere bestendigheid te
hebben, omdat anders de schijn kan ontstaan dat de regels worden
afgestemd op politieke wenselijkheden. Wel kan het kiesstelsel van de
BES-eilanden aan de orde komen bij de evaluatie van de Wet openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daarbij kan dan, in samenhang
met onder meer het functioneren van het stelsel van dualisering, ook de
kiesdrempel worden meegenomen.

Het enkele argument in de toelichting van bestuurbaarheid biedt
onvoldoende basis om nu van de gemaakte keus af te wijken. 

De Afdeling adviseert het voorgestelde artikel Ya 18 te schrappen.

5.	Beslistermijn

Een kiezer kan bij de burgemeester een kiezerspas aanvragen, waarmee hij
zijn stem in een willekeurig stembureau kan uitbrengen. Een schriftelijk
verzoek moet uiterlijk vijf dagen voor de stemming zijn ontvangen; een
mondeling verzoek wordt uiterlijk op de dag voor de stemming voor twaalf
uur gedaan. Volgens de geldende regeling wordt op een schriftelijk
verzoek zo spoedig mogelijk beslist; op een mondeling verzoek wordt
"terstond" beslist. In het voorstel vervalt de termijnaanduiding
"terstond"; op alle verzoeken (mondeling en schriftelijk) moet zo
spoedig mogelijk worden beslist.

De Afdeling merkt op dat de tijdsaanduiding "zo spoedig mogelijk" de
kiezer onvoldoende rechtszekerheid biedt. De kiezer kan daaraan niet de
zekerheid ontlenen dat hij de kiezerspas dan wel het briefstembewijs op
tijd voor de stemming ontvangt. De Afdeling adviseert te voorzien in een
termijn waarbinnen in ieder geval op een verzoek moet zijn beslist, en
die termijn zo te kiezen dat de kiezer nog op tijd van zijn kiezerspas
of briefstembewijs gebruik kan maken.

6.	Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het
advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W04.12.0034/I met redactionele kanttekeningen die de
Afdeling in overweging geeft.

Artikel I

De herordening van artikel D 3 (die niet berust op een inhoudelijke
verandering) herzien: in de geldende tekst wordt de hoofdregel van het
derde lid meteen gevolgd door de uitzonderingen (vierde en vijfde lid),
maar door de herordening komen de hoofdregel en de uitzonderingen uit
elkaar te staan (artikel D 3, vierde en vijfde lid, keren terug als
artikel D 3a, tweede en derde lid), zodat de samenhang minder goed
zichtbaar wordt.

In artikel D 6 "de gemeentelijke administratie, respectievelijk het
register, bedoeld in artikel D 3a," overeenkomstig artikel D 8 wijzigen
in: het register, bedoeld in artikel D 3, eerste lid, respectievelijk
artikel D 3a, .

De inhoud van artikel E 4, tweede lid, verdelen over twee artikelleden.
In het nieuwe tweede lid de eisen vermelden die genoemd worden in de
aanhef; in een nieuw derde lid de uitzonderingsgronden noemen die onder
a tot en met c staan vermeld.

In artikel H 9, eerste lid, de woorden "op deze lijst" niet vervangen
zoals voorgesteld, maar laten vervallen.

In artikel K 1 de zinsnede "in een andere gemeente dan waar hij als
kiezer is geregistreerd" laten vervallen.

Artikel L9, eerste lid, als volgt redigeren: De kiezer die zijn
werkelijke woonplaats buiten Nederland heeft en bij volmacht wenst te
stemmen, voegt een verzoek daartoe bij het registratieverzoek, bedoeld
in artikel D 3 of artikel D 3a. (Dat het verzoek schriftelijk wordt
ingediend, volgt uit het derde lid.)

Gelet op artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel
Q 6, vijfde lid, tweede volzin, vervangen door: "In afwijking van
artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor
het indienen van een beroepschrift vijf dagen." De termijn vangt dan aan
met ingang van de dag na die waarop het besluit in de Staatscourant is
bekendgemaakt (artikel 6:8, eerste lid, Awb). Voorts uitdrukkelijk
voorzien in een beslistermijn, zodat bepaalbaar is wanneer het besluit
niet tijdig is genomen. Deze opmerkingen tevens betrekken op artikel
G 5, tweede lid.

Artikel Y 5a herzien. In het eerste lid moet "artikel D 3a" luiden
"artikel D 3a, eerste lid"; door het ontbreken van regels die hoofdstuk
D aanvullen moeten kiezers die in Aruba, Curaçao of Sint Maarten in
openbare dienst zijn zich voor de Europese verkiezingen laten
registreren bij de minister onder wiens verantwoordelijkheid zijn
werkzaamheden ressorteren (artikel D 3a, vijfde lid); niet is geregeld
waar de Nederlander die wel kiesrecht heeft voor het Europees Parlement
maar niet voor de Tweede Kamer zich moet laten registreren. Indien
mogelijk aansluiten bij de geldende tekst van artikel Y 5a.

In artikel Y 12 "de hoofdstukken H en I" wijzigen in: de hoofdstukken
H, I en J. Artikel Y 22a schrappen.

In artikel Ya 14, tweede lid, onderdeel a, "overeenkomst" vervangen
door de grondwettelijke term "verdrag", die wordt aanbevolen in de
toelichting op aanwijzing 304 van de Aanwijzingen voor regelgeving (Ar)
en ook in artikel J 39 wordt gebruikt. Deze opmerking tevens betrekken
op artikel B 3, tweede lid, onderdeel a.

Overige artikelen

In artikel II, eerste lid, de onnauwkeurige aanduiding "een maand"
wijzigen in: dertig dagen. Voorts aan het slot van het tweede lid
toevoegen: zoals dat hernummerd is in artikel I, onderdeel G.

In artikel III, eerste lid, onderdeel A, "onderdeel X" wijzigen in:
onderdeel CX. Voorts in onderdeel B, in artikel IVa, eerste lid, "de
bijlage" wijzigen in: Bijlage 1: , en in het tweede lid "de bijlage"
wijzigen in: Bijlage 2: . Artikel III, tweede lid, onderdeel A, op
gelijke wijze aanpassen.

In artikel V "overeenkomst" vervangen door "verdrag".

Toelichting

In de toelichting de artikelen niet parafraseren (toelichting op
aanwijzing 217 Ar).

Het opschrift van § 2.6.3 ("Het rode potlood") aanpassen om de indruk
te vermijden dat de kiezer in het buitenland zijn keuze alleen met
potlood mag inkleuren.

In de tabel in § 2.9 (Aanpassing verkiezingsdata) van de toelichting de
aanduiding "Maa 9 maart 2014" wijzigen in: Maa 9 maart 2015.

 	Artikel 42 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

 	Artikel A 2, eerste lid, van de Kieswet.

 	Artikelen A 2, tweede lid, E 11, tweede lid, S 1, eerste lid, Y 9,
eerste lid.

 	Voorgesteld artikel A 2 van de Kieswet.

	De voorgestelde artikelen A 3 respectievelijk A 4 van de Kieswet.

 	Artikel 3 van de Kaderwet adviescolleges.

 	In artikel A 4 van het voorstel wordt artikel 12 (met uitzondering
van het tweede lid) van de Kaderwet adviescolleges van toepassing
verklaard; artikel 12 van de Kaderwet zbo's wordt van toepassing
uitgesloten.

 	Artikel 12, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges.

 	Artikel 13 van de Kaderwet adviescolleges.

 	"De taken van het centraal stembureau dienen in absolute
onafhankelijkheid van de minister van BZK of andere politieke organen te
worden uitgevoerd. " (Toelichting, § 2.11 (De Kiesraad als ZBO)).

 	Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november
2006, zaaknrs. 200404446/1 en 200404450/1, LJN: AZ3202. Hof van Justitie
EG (Grote kamer), 12 september 2006, zaak C-300/04.

 	Artikel Y 3. Er is nu nog één uitzondering: de Nederlander die
elders in de Europese Unie woont, kan niet voor het Nederlandse deel van
het Europees Parlement stemmen als hij al stemt voor het land waar hij
woont (artikel Y 6).

 	Artikel Y 5a.

 	Kamerstukken II 2007/08, 31 392, nr. 5, punt 1.

 	Kamerstukken II 2007/08, 31 392, nr. 5, punt 1.

 	Brief van 30 oktober 2009, kenmerk BPR2009/U57363.

 	Kamerstukken I 2010/11, 31 392, I. In de toelichting wordt de
uitkomst van deze discussie niet weergegeven.

 	Artikel J 39.

 	Toelichting, § 2.3 (Nationale waarnemers), laatste tekstblok.

 	Voorgesteld artikel J 39, eerste en tweede lid.

 	Toelichting, § 2.3 (Nationale waarnemers), tweede tekstblok.

 	Artikel P 8, tweede lid, in combinatie met artikel Ya 1.

 	Artikel P 8.

 	Voorgesteld artikel Ya 18.

 	Toelichting, § 2.10 (Kiesgerechtigdheid niet-Nederlanders bij
eilandsraadsverkiezingen), slotalinea.

 	Artikel 239 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba.

 	Artikelen K 1 (gewijzigd) en K 3 (tekst opnieuw vastgesteld).

 	Artikelen K 8, eerste lid, en K 10, derde lid.

 	Voorgesteld artikel K 8, eerste lid.

 	Artikel M 4, eerste lid.

 PAGE    

  PAGE  7 

 PAGE   II 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........