[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Uitwerking van het nieuwe Financieel toetsingskader (ftk)

Bijlage

Nummer: 2012D22746, datum: 2012-05-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Hoofdlijnennota over de herziening van het financieel toetsingskader inzake pensioenen (2012D22743)

Preview document (šŸ”— origineel)


Uitwerking van het nieuwe Financieel toetsingskader (ftk)

De waarborgfunctie van het ftk 

Het ftk is het stelsel van financiƫle normen voor pensioenfondsen dat
moet waarborgen dat fondsen het afgesproken pensioen ook daadwerkelijk
kunnen uitkeren aan alle generaties, oud en jong. Die waarborg is niet
absoluut en kan dat ook niet zijn. Garanties voor de pensioenaanspraken
voor welke generatie dan ook zijn niet mogelijk zonder de rekening bij
andere belanghebbenden neer te leggen. De financiƫle middelen die
pensioenfondsen ter beschikking hebben zijn immers eindig en de gevolgen
van financiƫle tegenvallers worden in het uiterste geval door de
deelnemers en gepensioneerden opgevangen.

De kracht van ons collectieve stelsel is dat generaties in geval van
economische tegenwind solidair zijn met elkaar door samen ontstane
tekorten op te vangen. Tekorten mogen noch eenzijdig bij jongere
generaties noch eenzijdig bij oudere generaties terecht komen. Dit zou
een bedreiging voor het draagvlak onder de solidariteit in het
pensioenstelsel zijn.

Het ftk heeft dus een waarborgfunctie en is erop gericht ervoor te
zorgen dat afspraken worden nagekomen. Daarnaast reguleert het ftk dat
financiƫle tekorten op een evenwichtige wijze worden toegedeeld aan
alle deelnemers in een pensioenfonds. Op grond van een verschil tussen
het feitelijke vermogen en de wettelijke vermogenseisen, moeten
pensioenfondsen maatregelen nemen om de intergenerationele balans te
stabiliseren. 

Nieuwe vormgeving ftk: Ć©Ć©n ftk voor twee soorten pensioencontracten

De primaire functie van het ftk -Ā de waarborgfunctie en het bewaken van
de intergenerationele balansĀ - blijft onveranderd. De analyses van de
commissie-Frijns en de commissie-Goudswaard hebben aangetoond dat het
wƩl nodig is om deze functie anders vorm te geven. Daarnaast noopt de
invoering van het nieuwe, reĆ«le pensioencontract -Ā naast het huidige,
nominale contractĀ - tot aanpassing van het ftk. 

Het kabinet kiest voor Ć©Ć©n integraal ftk op basis van
gemeenschappelijke uitgangspunten, met ruimte voor twee soorten
pensioencontracten: het (bestaande) nominale contract en het (nieuwe)
reƫle contract. 

De bestaande nominale contracten, die zijn ondergebracht bij
pensioenfondsen, zijn meestal middelloonregelingen met voorwaardelijke
indexatie. De aanspraak is loongerelateerd (bijvoorbeeld 2% van de
premiegrondslag) en indexatie vindt in de regel plaats uit
overrendementen. De mate waarin indexatie kan worden verleend, is dan
ook afhankelijk van de financiƫle positie van het fonds. In geval van
tekorten indexeert het fonds de aanspraken niet om het vereiste
bufferherstel te realiseren. Ook premieverhoging of bijstorting door de
werkgever kunnen aan de orde zijn, afhankelijk van de afspraken die
daarover zijn gemaakt. De buffer heeft tot doel de nominale aanspraken,
inclusief de in het verleden toegekende indexatie, te beschermen. Alleen
in het uiterste geval kan bij pensioenfondsen het wettelijke
sturingsmiddel van korting van opgebouwde nominale pensioenaanspraken en
ā€“uitkeringen worden ingezet. Deze pensioenrechten verschillen van
rechten in een verzekerde regeling, waar die specifieke mogelijkheid tot
korten helemaal niet bestaat. 

Het reƫle contract heeft een ander karakter. De aanspraak is eveneens
loongerelateerd, maar wordt in beginsel jaarlijks automatisch
geĆÆndexeerd en heeft daardoor een reĆ«el karakter. Als er sprake is van
financiƫle tegenvallers, worden alle reƫle pensioenaanspraken en
ā€“uitkeringen structureel verlaagd. De verlaging/aanpassing van deze
rechten mag geleidelijk (over een periode van maximaal 10 jaar) worden
doorgevoerd. Als deze korting groter is dan de jaarlijks beoogde
indexatie, dan kunnen de pensioenaanspraken en -uitkeringen per saldo
dus ook nominaal dalen. Als er sprake is van financiƫle meevallers
worden deze ā€“Ā binnen de grenzen van het WitteveenkaderĀ - eveneens
gespreid over een periode van maximaal 10 jaar doorgegeven in de
pensioenaanspraken en -uitkeringen. Verder kunnen meevallende
rendementen worden benut om het pensioen zekerder te maken, door een
aanpassing van het beleggingsbeleid. Daarnaast kunnen financiƫle
meevallers in een egalisatiereserve vloeien. Over de inzet van de
egalisatiereserve zullen partijen nadere afspraken moeten maken. 

Bij het reĆ«le contract passen de pensioenaanspraken en ā€“uitkeringen
zich meteen automatisch aan, aan de ontwikkeling van het belegd
vermogen. 

Gemeenschappelijke elementen 

Het integrale ftk bevat de volgende elementen, die er voor zorgen dat
het normenkader voor beide contracten -Ā het (huidige) nominale contract
en het (nieuwe) reĆ«le contractĀ - op belangrijke onderdelen uniform is:

FinanciĆ«le risicoā€™s moeten transparant en op een evenwichtige wijze
vĆ³Ć³raf zo veel mogelijk worden toegedeeld aan de deelnemers.

De vermogensnormen zijn afgeleid uit de doelstelling om een reƫel
pensioen te realiseren. Fondsen mogen pensioenen pas volledig indexeren
als ze voldoende vermogen hebben om ook de pensioenen in de toekomst
volledig te indexeren, conform de in het contract opgenomen ambitie. Op
grond van het huidige ftk mogen fondsen in veel gevallen al volledig
indexeren als ze beschikken over het vereist eigen vermogen op basis van
de zekerheidsmaat van 97,5%. Veel fondsen hebben dan nog niet voldoende
vermogen om naar verwachting ook indexatie in de toekomst volledig toe
te kennen. Tussen een dekkingsgraad van 105% en de normdekkingsgraad
mogen fondsen wel gedeeltelijk indexeren.

Via een haalbaarheidstoets moet worden aangetoond dat de toegezegde
pensioenambitie realistisch en haalbaar is, gegeven de afspraken over de
financiƫle opzet.

Gerichte aanpassing van reeds opgebouwde pensioenen aan de stijgende
levensverwachting is voor het nominale contract optioneel. Deze
mogelijkheid sluit aan bij de wens om de al maar stijgende
verplichtingen door de hogere levensverwachting te accommoderen. 

Wellicht ten overvloede zij erop gewezen dat als binnen het bestaande
contractĀ voor deze optie wordt gekozen ā€“Ā en dus een nieuwe
contractvoorwaarde op reeds opgebouwde rechten wordt toegepastĀ - zich
vergelijkbare vragen voordoen als bij het in de voor liggende brief
genoemde ā€œinvarenā€. In dat geval zullen partijen dus ook rekening
moeten houden met de juridische randvoorwaarden die daarvoor in
paragraaf 7 van genoemde brief zijn beschreven.

Het uitgangspunt is en blijft marktconsistente waardering van
beleggingen en verplichtingen. Dit geldt zowel voor de reƫle
discontocurve waarmee de verplichtingen van het reƫle contract worden
gewaardeerd als voor de nominale discontocurve voor het nominale
contract. Beide discontocurven zijn gebaseerd op de risicovrije
swaprente die op de interbancaire swapmarkt tot stand komt (i.c. de
rentetermijnstructuur; rts). Gezien de gebrekkige werking in het lange
einde van deze markt zal de huidige rentetermijnstructuur worden
aangevuld met de systematiek van de ā€œultimate forward rateā€. Deze
systematiek zal in het kader van Solvency II ook gaan gelden voor
verzekeraars. Voorts legt het uitgangspunt van marktconformiteit
randvoorwaarden op aan de te hanteren indexatieafslag en risico-opslag
die ten behoeve van het reƫle contract aan de discontocurve worden
toegevoegd. 

De ultimate forward rate (ufr) zorgt, zeker in tijden van turbulente
financiƫle markten, voor een meer stabiele rente voor lange looptijden.
De volatiliteit in het ftk en in de pensioenen wordt verder verminderd
door middel van dekkingsgraadmiddeling. Zie ook de ā€œcapita selectaā€
aan het eind van deze bijlage.

De belangrijkste elementen van het nieuwe ftk

Hieronder worden de belangrijkste elementen van het nieuwe ftk
schematisch weergegeven, met de verschillen ten opzichte van het huidige
ftk. In de daarop volgende paragrafen worden deze elementen nader
toegelicht. 







Overzicht van de belangrijkste elementen in het nieuwe ftk	Huidige ftk
Nieuw ftk voor het nominale contract	Nieuw ftk voor het reƫle contract

Minimale pensioentoezegging	Loongerelateerde opbouw (nominaal)
Loongerelateerde opbouw (nominaal)	Loongerelateerde opbouw (nominaal) +
volledige indexatie (minimaal prijzen)

Waardering bestaande pensioen-verplichtingen/Vermogenseisen



	Pensioenverplichtingen	Nominale technische voorzieningen	Nominale
technische voorzieningen  	Reƫle technische voorzieningen (inclusief
verwachte indexatie)

Discontovoet voor de waardering van de pensioenverplichtingen
Risicovrije rente (rentetermijnstructuur; rts)	Risicovrije rente (rts) +
ultimate forward rate (ufr)	Risicovrije rente (rts) + ultimate forward
rate (ufr) + indexatieafslag + risico-opslag: 

Indexatieafslag is afhankelijk van de ambitie, doch correspondeert ten
minste met volledige indexatie op basis van prijzen 

Curve met looptijdafhankelijke risico-opslag is voor alle fondsen gelijk
De verwachte reƫle pensioenuitkering is consistent met de
risico-opslag.

Dekkingsgraadnorm	Zekerheidsbuffer van ca. 20% (o.b.v. zekerheidsmaat
97,5%)	Zekerheidsbuffer van ca. 25% (o.b.v. zekerheidsmaat 97,5%)

Dekkingsgraad benodigd voor volledige indexatie (ca. 125% Ć  130% bij
prijsindexatie) 	Dekkingsgraad is direct na toepassing van
aanpassingsmechanisme altijd weer 100% reƫel 

Dekkingsgraadmiddeling	geen	12-maands voortschrijdend gemiddelde
12-maands voortschrijdend gemiddelde

Financiering toekomstige pensioenopbouw 



	Toetsing financiƫle opzet aan ambitie	Consistentietoets 
Haalbaarheidstoets met toetsing ambitie aan verwachte uitkomst en aan
ā€œslecht weerā€-scenario. Ex ante toets op voldoende herstelkracht. 
Haalbaarheidstoets met toetsing ambitie aan verwachte uitkomst en aan
ā€œslecht weerā€-scenario. 

Sturing



	Aanpassing loongerelateerde pensioenaanspraken en -uitkeringen op grond
van wijziging dekkingsgraad (ongeacht oorzaak)	Via ex post herstelplan:

Onder 105% nominale dekkingsgraad, max. 3 jaar hersteltermijn.

Tussen 105% nominale dekkingsgraad en de benodigde zekerheidsbuffer,
max. 15 jaar.	Via ex ante herstelplan:

Onder 105% nominale dekkingsgraad, kortingen over max. 3 jaar spreiden 

Voor herstel boven 105% nominale dekkingsgraad resteert max. 12 jaar
voor herstel vereist eigen vermogen 	Aanpassingsmechanisme voor
financiƫle schokken met een spreidingsperiode van max. 10 jaar

Aanpassing nieuwe pensioenopbouw, -aanspraken en -uitkeringen aan
ontwikkeling van de levensverwachting	Nieuwe opbouw: via aanpassing
pensioenleeftijd

Bestaande pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen: niet mogelijk
Nieuwe opbouw: via aanpassing pensioenrichtleeftijd 

Bestaande pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen: optioneel	Nieuwe
opbouw: via aanpassing pensioenrichtleeftijd

Bestaande pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen verplicht

Nieuw ftk voor het reƫle contract

Het ftk zal voor het reƫle contract met een in de tijd gespreide
(intergenerationele) verwerking van financiƫle schokken, uitgaan van
reƫle pensioenverplichtingen, waarin ten minste prijsindexatie op
voorhand is ingerekend. Vanwege de reƫle oriƫntatie van dit nieuwe
pensioencontract dient minimaal volledige prijscompensatie te worden
toegezegd. 

Waardering van bestaande pensioenverplichtingen

Discontovoet: Het uitgangspunt is en blijft marktconsistente waardering
van beleggingen en verplichtingen. Als basis voor een wettelijk
voorgeschreven reƫle discontovoet voor het reƫle contract blijft de
risicovrije swaprente (i.c. de rentetermijnstructuur; rts) van kracht.
Daarbij zal voor langere looptijden een ultimate forward rate (ufr)
worden voorgeschreven. Het kabinet sluit hiermee aan bij de regels die
in het kader van het Solvency II-raamwerk voor verzekeraars gaan gelden.


Indexatieafslag: Op de risicovrije swaprente met de ufr voor lange
looptijden, wordt een indexatieafslag toegepast die afhankelijk is van
de ambitie van het fonds, maar die ten minste overeenstemt met volledige
prijsindexatie. 

Risico-opslag: Tevens wordt een voorgeschreven looptijdafhankelijke
risico-opslag toegepast, omdat rekening wordt gehouden met het feit dat
indexatie deels uit overrendement kan worden gefinancierd. De
risico-opslag en de wijze waarop het risico in de te verwachten
pensioenuitkeringen doorwerkt, moeten onderling consistent zijn. Voor de
bepaling van deze risico-opslag wordt uitgegaan van de vuistregel die is
ontwikkeld door Bovenberg, Nijman en Werker. Omdat sprake zal zijn van
een looptijdafhankelijke discontovoet zal de risico-opslag voor fondsen
met een relatief jong deelnemersbestand hoger zijn dan voor relatief
vergrijsde fondsen. 

De opslag is voor alle fondsen gelijk en daardoor niet afhankelijk van
de beleggingsmix van een individueel fonds. Zo wordt voorkomen dat
fondsen de discontovoet kunnen beĆÆnvloeden door hun beleggingsmix aan
te passen, zodat de dekkingsgraad van de bestaande verplichtingen stijgt
en er te snel meer indexatie kan worden toegekend. Via de consistentie
tussen pensioenuitkeringen en de risico-opslag en via de
haalbaarheidstoets (zie hieronder) wordt voorkomen dat fondsen met een
laag risicoprofiel te weinig geld opzij zetten (omdat de discontovoet
door de uniforme risico-opslag hoger kan zijn dan het verwachte
portefeuillerendement).

Dekkingsgraad: De dekkingsgraad die bepalend is voor de maatregelen die
op grond van het ftk moeten worden genomen, mag worden vastgesteld op
basis van een twaalfmaands voortschrijdend gemiddelde van de
dekkingsgraad.

Financiering toekomstige pensioenopbouw

Haalbaarheidstoets: Er gaat een haalbaarheidstoets gelden, die qua
techniek op de bestaande continuĆÆteitsanalyse gebaseerd is. Op grond
van de haalbaarheidstoets moet een fonds periodiek aantonen dat de
reƫle ambitie, gegeven de feitelijke financiƫle positie, op lange
termijn in voldoende mate haalbaar is. Kwantitatieve normen zullen
worden verankerd om te kunnen beoordelen of al dan niet aan de
haalbaarheidstoets is voldaan. Daarbij gaat het in ieder geval om een
minimale toekenningsverwachting en een maximale onderschrijdingskans.
Met de laatstgenoemde norm kan worden voorkomen dat fondsen een te hoog
risicoprofiel kiezen voor hun beleggingsportefeuille, omdat de
onderschrijdingskans toeneemt naarmate meer risico wordt genomen. Deze
norm biedt echter geen garantie dat de realisatie niet slechter kan
uitvallen. 

De economische parameters die een rol spelen in de haalbaarheidstoets
worden voorgeschreven, zowel in termen van verwacht rendement, van
risico als van onderlinge samenhang. De haalbaarheidstoets wordt in
beginsel jaarlijks uitgevoerd. De uitkomsten van de haalbaarheidstoets
vormen de grondslag voor de communicatie met de deelnemers over de
koopkracht en de risicoā€™s van hun pensioen.

Beleggingsbeleid: Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen wordt
getoetst aan de hand van de prudent person regel, waarbij deze regel
nader zal worden ingevuld in de Pensioenwet. In ieder geval zal de
toezichthouder toetsen of het feitelijke beleggingsbeleid van
pensioenfondsen spoort met hun strategische kaders. Fondsen kunnen
-Ā binnen de grenzen van de uitvoeringsovereenkomst en de normen van de
haalbaarheidstoetsĀ - kiezen voor een hoger of lager risicoprofiel met
een bijbehorend hoger of lager verwacht rendement. Via de
haalbaarheidstoets zal vervolgens blijken welke gevolgen een bepaald
risicoprofiel op de lange termijn voor het reƫle pensioenresultaat
heeft, zowel wat betreft verwachte uitkomsten als wat betreft risicoā€™s
in ā€œslecht weerā€-scenarioā€™s. 

Kostendekkende premie: Het uitgangspunt voor de hoogte van de
kostendekkende premie is consistentie tussen de premie en de kosten die
gepaard gaan met de inkoop van nieuwe pensioenaanspraken. De
kostendekkende premie bestaat uit de premie die actuarieel benodigd is
in verband met de aangroei van de reƫle pensioenverplichtingen op basis
van de afgesproken fondsspecifieke pensioenambitie en de daarbij
behorende uitvoerings- en beleggingskosten. De toereikendheid van de
feitelijke premie wordt getoetst als onderdeel van de
haalbaarheidstoets. Bij de vaststelling van de kostendekkende premie
voor het reƫle contract mogen fondsen (om de premie te dempen) op basis
van de risico-opslag in de discontovoet rekening houden met een deel van
het verwachte overrendement. Dat leidt tot consistentie met de
waardering van de verplichtingen. 

Sturing

Aanpassing pensioenaanspraken en ā€“uitkeringen op grond van een
wijziging van de dekkingsgraad: De reƫle pensioenverplichtingen worden
ā€“Ā binnen de begrenzing van het WitteveenkaderĀ - ieder jaar zodanig
aangepast dat na deze aanpassing een reƫle dekkingsgraad van 100%
resulteert. Deze aanpassing vindt plaats via een automatisch mechanisme,
waardoor financiƫle schokken direct, maar wel gespreid in de tijd (over
een periode van maximaal 10 jaar), in de pensioenaanspraken en
ā€“uitkeringen worden doorgegeven. Voor iedere nieuwe schok geldt een
nieuwe spreidingsperiode van maximaal 10 jaar. 

Op het moment van het invaren van de bestaande pensioenrechten in het
nieuwe reƫle contract of in andere bijzondere omstandigheden, kunnen
specifieke voorschriften ten aanzien van de lengte van de
spreidingsperiode gelden. Hierover kunnen nadere regels worden gesteld
in het wetsvoorstel. 

Aanpassing pensioenaanspraken en ā€“uitkeringen aan de ontwikkeling van
de levensverwachting: Ten aanzien van de nieuwe pensioenopbouw zal de
pensioenrichtleeftijd meestijgen met de ontwikkeling van de
levensverwachting. Ten aanzien van de bestaande pensioenaanspraken en
ā€“uitkeringen zullen pensioenfondsen een specifiek automatisch
mechanisme voor de verwerking van een stijging van de levensverwachting
in hun pensioenregeling moeten opnemen
(levensverwachtings-aanpassingsmechanisme; lam). De kosten van een
hogere levensverwachting hebben als gevolg van dit mechanisme geen
invloed op de hoogte van de dekkingsgraad, omdat deze kosten direct in
de pensioenaanspraken en -uitkeringen worden verwerkt. De beoordeling
van de effecten van de introductie van het lam voor de bestaande
pensioenaanspraken en ā€“uitkeringen is onderdeel van het proces van
invaren. Fondsen zullen de effecten van de introductie van het lam voor
de bestaande pensioenaanspraken en ā€“uitkeringen moeten meewegen in een
mogelijk besluit tot invaren. 

Egalisatiereserve: In het kader van het invaren van de bestaande
pensioenrechten in het reƫle contract of in andere specifieke
omstandigheden, kunnen specifieke voorschriften ten aanzien van de
toepassing van een egalisatiereserve gelden. De toezichthouder zal op de
naleving van deze voorschriften toezien. Hierover zullen nadere regels
worden gesteld in het wetsvoorstel. 

Daarnaast kan een egalisatiereserve worden ingezet als extra instrument
om de kans op neerwaartse aanpassingen, zowel in nominale als in reƫle
termen (koopkracht), te beperken. Dit komt erop neer dat in goede tijden
via buffervorming gespaard wordt voor slechte tijden. Met het oog op de
toezichtbaarheid zullen fondsen de maximale omvang, toepassing en
functie van de egalisatiereserve van tevoren moeten vastleggen, binnen
nader te stellen wettelijke randvoorwaarden. De toezichthouder
beoordeelt of de feitelijke toepassing van de egalisatiereserve
overeenkomstig is met de wettelijke eisen. Fondsen moeten in staat zijn
om met de complexiteit die een reserve genereert om te gaan en om de
herverdelingseffecten die een reserve genereert in kaart te brengen.

Bij motie van het lid Omtzigt cs. is de regering verzocht om een opbouw
van een forse egalisatiereserve bovenop de voorziening
pensioenverplichting voor de reƫle verplichtingen in te voeren. De
generatie-effecten die optreden bij de invoering van een (forse)
egalisatiereserve vergen een zorgvuldige afweging op fondsniveau vanwege
de samenloop met de generatie-effecten van andere elementen van het
reƫle contract. Het kabinet ziet daarom af van het zondermeer invoeren
van een verplichte, forse egalisatiereserve. Tegelijkertijd heeft het
kabinet oog voor de dempende werking die een egalisatiereserve kan
hebben op de herverdeling van jongere naar oudere generaties in het
reƫle contract. Het kabinet zal de mogelijkheid van een verplichte
egalisatiereserve daarom betrekken bij de nadere invulling van de
voorwaarden voor collectief invaren op fondsniveau.

Nieuw ftk voor het nominale contract

Het ftk voor de bestaande nominale contracten zal worden verbeterd.
Fondsen mogen pas volledig indexeren als ze voldoende vermogen hebben om
naar verwachting ook de toekomstige pensioenen te indexeren. De
normdekkingsgraad waarbij volledige indexatie toegestaan is zal worden
gekoppeld aan de hoogte van de indexatiedoelstelling in het contract, en
kan per fonds verschillen. 

Waardering van bestaande pensioenverplichtingen/vermogenseisen

Discontovoet: Het uitgangspunt is en blijft marktconsistente waardering
van beleggingen en verplichtingen. Voor de waardering van de nominale
pensioenverplichtingen in het nominale contract blijft de huidige
risicovrije swaprente van kracht, plus de ufr die ook in het ftk voor
het reƫle contract zal worden gehanteerd. 

Vereist eigen vermogen: De minimale buffer waarover pensioenfondsen
structureel moeten beschikken, blijft het wettelijk vereist eigen
vermogen op basis van een nominale zekerheidsmaat van 97,5%. Zoals op
basis van de evaluatie van het huidige ftk en een nadere analyse van De
Nederlandsche Bank (DNB, ā€œUitwerking herziening berekeningssystematiek
vereist eigen vermogenā€, juni 2011) is vastgesteld, houdt dat een
zekerheidsbuffer van circa 25% voor een standaardfonds in. Dat is voor
een gemiddeld fonds circa 5% hoger dan het vereist eigen vermogen op dit
moment. Ten behoeve van de invoering van deze hogere zekerheidsbuffer
zal een overgangstermijn van 3 Ć  5 jaar ā€“Ā na afloop van de lopende
hersteltermijnĀ - gaan gelden.

Indexatieambitie: De pensioenverplichtingen van het pensioenfonds worden
nominaal uitgedrukt. Er wordt geen minimale indexatieambitie
voorgeschreven. Fondsen met een indexatieambitie mogen pas volledig
indexeren als ze een voldoende hoge dekkingsgraad hebben om naar
verwachting ook toekomstige pensioenen volledig te indexeren
(normdekkingsgraad). Bij de vaststelling van het niveau van deze
normdekkingsgraad wordt rekening gehouden met het feit dat
voorwaardelijke indexatie deels uit toekomstig rendement kan worden
gefinancierd. Deze normdekkingsgraad zal (uitgaande van indexatie op
basis van de prijsontwikkeling) voor een gemiddeld fonds 125% Ć  130%
bedragen. Gedeeltelijke indexatie tussen een dekkingsgraad van 105% en
de normdekkingsgraad is toegestaan. Zie verder het onderdeel ā€œEen
expliciete staffelā€. 

Als gevolg van de meer reƫel georiƫnteerde insteek van het ftk komt de
huidige toeslagenmatrix te vervallen.

Dekkingsgraad: De dekkingsgraad die bepalend is voor de maatregelen die
op grond van het ftk moeten worden genomen, mag worden vastgesteld op
basis van een twaalfmaands voortschrijdend gemiddelde van de
dekkingsgraad. 

Financiering toekomstige pensioenopbouw

Haalbaarheidstoets: De haalbaarheidstoets die in het ftk voor het reƫle
contract gaat gelden, is evenzeer van belang in het ftk voor het
nominale contract. Ook hier zal periodiek moeten worden getoetst of, op
basis van de huidige financiƫle positie, de toegezegde reƫle ambitie
van een fonds op de lange termijn haalbaar is in het licht van de
financiĆ«le opzet en de beleggingsrisicoā€™s. De invulling van de
haalbaarheidstoets in het ftk voor het nominale contract zal dan ook
identiek zijn aan die in het ftk voor het reƫle contract. De huidige
consistentietoets komt hiermee deels te vervallen. Het onderdeel van de
consistentietoets op grond waarvan de herstelkracht van een fonds vanuit
105% nominale dekkingsgraad kan worden beoordeeld, blijft gehandhaafd.  

Kostendekkende premie: Consistentie tussen de premie en de kosten die
gepaard gaan met de inkoop van nieuwe pensioenaanspraken staat ook in
het nominale contract voorop. Daarbij zij opgemerkt dat er geen
onevenwichtigheden mogen ontstaan tussen de kostendekkende premie voor
het nominale contract (uitgaande van een vergelijkbare
pensioentoezegging) en de kostendekkende premie voor het reƫle
contract. De nadere invulling van de kostendekkende premie voor beide
contracten zal aan dit uitgangspunt worden getoetst. 

De feitelijke premie moet minstens even hoog zijn als de kostendekkende
premie. De toereikendheid van de feitelijke premie wordt getoetst als
onderdeel van de haalbaarheidstoets. 

Zoals het kabinet reeds in de brief van 7 april 2010 (Kamerstukken II
2009/10, 30 413, 

nr. 142) heeft aangekondigd komt de mogelijkheid tot demping van de
kostendekkende premie op basis van verwacht portefeuillerendement te
vervallen. Demping op basis van een voortschrijdend gemiddelde van de
rente over maximaal 10 jaar blijft wel mogelijk. Daarnaast mag onder het
nieuwe ftk bij de vaststelling van het deel van de premie dat voor de
financiering van de indexatie is bestemd, rekening worden gehouden met
een deel van het verwachte overrendement op basis van de door Bovenberg,
Nijman en Werker ontwikkelde systematiek. 



Sturing

Een expliciete staffel: Pensioenfondsen moeten vĆ³Ć³raf expliciet zijn
over de maatregelen die zij nemen in geval van financiƫle mee- en
tegenvallers. Op deze manier wordt voorkomen dat er druk op
pensioenfondsen blijft bestaan om noodzakelijk maatregelen uit te
stellen en daardoor rekeningen naar de toekomst door te blijven
schuiven. Daarom wordt wettelijk voorgeschreven dat pensioenfondsen
vĆ³Ć³raf een herstelplan moeten inrichten in lijn met wat daarover door
sociale partners is vastgelegd. Dit plan moet worden gebaseerd op de
huidige hersteltermijnen. 

Dat wil zeggen dat onder een nominale dekkingsgraad van 105% een
wettelijke hersteltermijn van maximaal 3 jaar geldt, waarbij nominale
korting een ā€œultimum remediumā€ blijft. Komende uit een situatie van
onderdekking, resteert boven 105% nominale dekkingsgraad een wettelijke
hersteltermijn van maximaal 12 jaar om terug te kunnen keren naar het
vereist eigen vermogen op basis van de zekerheidsmaat van 97,5%.
Opeenvolgende schokken moeten binnen een eenmaal lopende hersteltermijn
worden opgevangen. Als sprake is van een dekkingstekort of van
onderdekking, dan zal van de indexatiestaffel moeten worden uitgegaan.
Zo nodig zal het fonds die indexatiestaffel moeten aanpassen aan de
actuele economische omstandigheden.

Bezien zal nog worden of het in het kader van het nominale contract
mogelijk is om -Ā  komende uit een situatie van onderdekkingĀ - bij
nominale dekkingsgraden boven de 105% in plaats van met een
herstelperiode van maximaal 12 jaar te gaan werken met een
herstelperiode van maximaal 7 jaar, geƫnt op de systematiek voor het
reƫle contract. Die systematiek houdt in dat bij een eventuele nieuwe
financiƫle schok gedurende de herstelperiode van maximaal 7 jaar, een
hernieuwde herstelperiode van maximaal 7 jaar gebruikt mag worden. 

Op basis van maatregelen die in een vĆ³Ć³raf vastgelegd herstelplan zijn
opgenomen, moet binnen de maximale herstelperiode de vereiste
dekkingsgraad bereikt kunnen worden. Dat betekent dat bij nominale
dekkingsgraden lager dan 105% nominale kortingen onderdeel van het ex
ante herstelplan kunnen zijn, als vĆ³Ć³raf duidelijk is dat andere
beleidsmaatregelen niet beschikbaar zijn, c.q. onvoldoende soelaas
zullen bieden. In het ex ante herstelplan zullen voor nominale
dekkingsgraden boven 105% indexatiekortingen of premiemaatregelen moeten
worden vastgelegd. Die herstelmaatregelen moeten ertoe leiden dat binnen
de maximale herstelperiode het vereist eigen vermogen wordt bereikt. 

Omdat de omstandigheden in de werkelijkheid altijd kunnen afwijken van
de veronderstellingen die in een vĆ³Ć³raf ingericht herstelplan zijn
gehanteerd, behoudt het bestuur van het pensioenfonds enige
discretionaire ruimte om af te wijken van de vĆ³Ć³raf in het herstelplan
opgenomen maatregelen. Het bestuur zal dan moeten motiveren waarom van
deze vĆ³Ć³raf afgesproken maatregelen wordt afgeweken en aan moeten
geven dat dit past bij een evenwichtige belangenafweging in het fonds.

Aanpassing pensioenaanspraken en ā€“uitkeringen aan de ontwikkeling van
de levensverwachting: Ook in het nominale contract zal ten aanzien van
de nieuwe pensioenopbouw de pensioenrichtleeftijd meestijgen met de
ontwikkeling van de levensverwachting. Daarnaast kan ook in dit
pensioencontract op basis van vrijwilligheid worden afgesproken om ten
aanzien van de bestaande pensioenaanspraken en ā€“uitkeringen een
specifiek automatisch mechanisme voor de verwerking van een stijging van
de levensverwachting op te nemen. 

Bij de toepassing van dit mechanisme op reeds opgebouwde
pensioenaanspraken en ā€“uitkeringen kunnen zich vergelijkbare vragen
kunnen voordoen als bij het in de voorliggende brief genoemde
ā€œinvarenā€. In dat geval zullen partijen dus ook rekening moeten
houden met de juridische randvoorwaarden die daarvoor gelden.

Deze vragen doen zich niet voor als fondsen de gevolgen van de stijgende
levensverwachting op voorhand alleen verwerken in de voorwaardelijke
indexatie, bijvoorbeeld door de jaarlijkse indexatie voor een
vastgestelde periode te verminderen als de levensverwachting stijgt. Ook
de huidige regelgeving staat immers toe dat fondsen de voorwaardelijke
indexatietoezegging voor bestaande aanspraken wijzigen. In dat geval kan
een stijging van de levensverwachting alleen als ultimum remedium leiden
tot nominale kortingen, net zoals dat nu het geval is. 

Capita Selecta

Vanwege uitzonderlijke marktomstandigheden heeft DNB besloten om de
rentetermijnstructuur met ingang van 31 december 2011 vast te stellen op
basis van driemaands middeling. In een nieuwsbericht van 5 april 2011
heeft DNB de intentie uitgesproken om dit beleid voort te zetten tot
duidelijk is wat de gevolgen zijn van de hoofdlijnen van het nieuwe ftk.

Het kabinet heeft als structurele maatregel om de volatiliteit te
beperken eveneens gekozen voor middeling, maar dan in de vorm van een
twaalfmaands voortschrijdend gemiddelde van de dekkingsgraad. Als gevolg
hiervan komen de bestaande maatregelen om te smoothen, zoals de
wachttijden voor het indienen van herstelplannen en voor het doorvoeren
van onverhoopte kortingen, te vervallen. Daarnaast mogen pensioenfondsen
hun verplichtingen in het nieuwe ftk waarderen met een discontovoet die
voor lange looptijden is gebaseerd op een ufr. 

Mede naar aanleiding van enkele toezeggingen die eerder aan de Tweede
Kamer zijn gedaan, wordt hieronder uitgebreider stilgestaan bij de
overwegingen om te komen tot deze maatregelen. Verder wordt aandacht
besteed aan de parameters die gelden voor het ftk. Tot slot wordt
ingegaan op de uitvoering van het nieuwe pensioencontract door
verzekeraars. 

Dekkingsgraadmiddeling

Zoals hierboven is aangegeven dient de beleidsdekkingsgraad die bepalend
is voor de maatregelen die het nieuwe ftk voorschrijft, te worden
vastgesteld op basis van een twaalfmaands voortschrijdend gemiddelde.
Dit gemiddelde betreft de laatste twaalf maandultimo cijfers van de
dekkingsgraad. De aangehouden motie van de leden Klaver en Koolmees van
14 december 2011 vraagt om de voor- en nadelen van een overstap op een
dergelijk gemiddelde in kaart te brengen. 

De middeling zorgt ervoor dat de volatiliteit in de dekkingsgraad de
afgelopen jaren met ruim 70% zou zijn verminderd. Figuur 1 laat zien dat
de maandelijkse volatiliteit in de dekkingsgraad van het totaal van de
pensioenfondsen in de periode december 2009 tot en met maart 2012 is
uitgekomen op een gemiddelde van 5,5%. Door de twaalfmaands middeling
neemt deze volatiliteit af tot gemiddeld 1,5%. 

Naast het voordeel van duidelijk minder volatiliteit heeft
twaalfmaandsmiddeling ook nadelen. Deze hangen samen met het feit dat
het voortschrijdend gemiddelde beduidend kan gaan afwijken van de
actuele stand van de dekkingsgraad. In december 2008 bijvoorbeeld zou
het twaalfmaands gemiddelde nog ruim boven de feitelijke dekkingsgraad
hebben gelegen. In december 2009 geldt daarentegen het omgekeerde. Toen
was het voortschrijdend gemiddelde van de dekkingsgraad over 12 maanden
102%, terwijl de feitelijke dekkingsgraad op dat moment al weer was
gestegen tot 110%. Doel van de twaalfmaandsmiddeling is vermindering van
volatiliteit van de dekkingsgraad in alle omstandigheden. Het is niet de
bedoeling dat fondsen weer overstappen op de feitelijke, volatiele
dekkingsgraad als deze op dat moment hoger ligt dan de
beleidsdekkingsgraad op basis van het twaalfmaands voortschrijdend
gemiddelde. Dat zou ertoe leiden dat noodzakelijke maatregelen te lang
worden uitgesteld en staat haaks op de doelstelling om de inzet van
maatregelen te baseren een beduidend minder volatiele dekkingsgraad dan
in het huidige ftk. Om die reden wordt een beleidsdekkingsgraad
ingevoerd, gebaseerd op een voortschrijdend gemiddelde van twaalf
maanden, zonder dat pensioenfondsen daarvan mogen afwijken. De
volatiliteit van deze dekkingsgraad wordt overigens nog verder beperkt
door een meer stabiele discontovoet als gevolg van de invoering van de
ultimate forward rate voor lange looptijden.     

Figuur 1	Dekkingsgraad pensioenfondsen, met en zonder middeling

Bron: DNB.

Een meer stabiele discontovoet door toepassing ultimate forward rate

In het kader van het Solvency II-raamwerk, dat vergaande harmonisatie
van de prudentiƫle bepalingen voor verzekeraars in Europa beoogt, wordt
nadere regelgeving voor de discontovoet voorbereid. In het algemeen
overleg van 16 november 2011 is toegezegd dat de hoofdlijnennotitie in
zou gaan op de toepasbaarheid voor pensioenfondsen van de
rentemaatregelen die in het kader van Solvency II worden voorbereid.

Wanneer Solvency II in 2014 in werking treedt, zullen alle verzekeraars
uit het eurogebied hun toekomstige verplichtingen moeten disconteren met
een risicovrije rente die is afgeleid uit de interbancaire markt voor
renteswaps (euribor). Omdat de staart (lange looptijden) van deze
interbancaire swapcurve tot stand komt op een markt die door gebrek aan
liquiditeit een minder goede indicatie geeft van de risicovrije rente,
zal de swapcurve vanaf het laatste liquide punt worden geƫxtrapoleerd
naar een zogenaamde ultimate forward rate (ufr). Deze komt naar alle
waarschijnlijkheid op een hoogte van 4,2% te liggen. Het gebruik van de
ufr zorgt voor minder volatiliteit in de waardering van langlopende
verplichtingen en zodoende voor meer stabiliteit in de totale waarde van
de verplichtingen. EIOPA zal het definitieve niveau van de ufr
vaststellen en vervolgens bepalen wanneer dit bijgesteld dient te
worden. Het is belangrijk dat de ufr realistisch en prudent wordt
vormgegeven.

De redenen die hebben geleid tot het gebruik van de ufr in het kader van
Solvency II-raamwerk voor verzekeraars, gelden in gelijke mate ook voor
pensioenfondsen. Ook pensioenfondsen hebben immers langlopende
verplichtingen waarvan de waardering mee fluctueert met de risicovrije
rente zonder dat er een voldoende liquide markt beschikbaar is om deze
fluctuaties af te dekken. Door de ufr ook toe te passen op de
interbancaire swapcurve waarmee pensioenfondsen hun verplichtingen
moeten disconteren, wordt bovendien bewerkstelligd dat de diverse
partijen die op de rentemarkt actief zijn te maken krijgen met dezelfde
systematiek voor de vaststelling van de risicovrije rente voor lange
looptijden. De rentetermijnstructuur die DNB voor pensioenfondsen
publiceert, zal daarom worden afgestemd op de curve die EIOPA, mede op
basis van de ufr, zal gaan publiceren. De gevolgen die dit heeft voor de
renteafdekking van pensioenfondsen zullen nauwlettend worden gemonitord.


Als wordt uitgegaan van de voorstellen van de Europese Commissie ten
aanzien van de ufr, dan levert dat het volgende beeld op. Bij toepassing
van de ufr van 4,2% op de rentetermijnstructuur die DNB voor 31 december
2011 heeft vastgesteld, zal de rente voor 60-jarige looptijden stijgen
van 2,8% naar circa 3,5%. Het verschil met de ufr van 4,2% hangt samen
met de indirecte extrapolatie. Deze houdt in dat eerst een forward curve
uit de rentetermijnstructuur wordt afgeleid. Vervolgens wordt deze curve
vanaf een looptijd van 20 jaar geƫxtrapoleerd naar de ufr waarbij de
forward curve voor looptijden vanaf 60 jaar gelijk wordt aan de ufr. Tot
slot wordt de rentetermijnstructuur aan de hand van de geƫxtrapoleerde
forward curve voor looptijden vanaf 20 jaar herberekend.

Parameters voor pensioenfondsen

Ook onder het nieuwe ftk dient een pensioenfonds periodiek berekeningen
uit te voeren op grond waarvan kan worden getoetst of de toegezegde
pensioenambitie realistisch en haalbaar is (haalbaarheidstoets). In deze
berekeningen moet een pensioenfonds zich houden aan voorgeschreven
parameters zoals thans het geval is in de continuĆÆteitsanalyse. 

Deze parameters leggen minima op aan de verwachte loon- en
prijsstijging, terwijl voor de in te rekenen rendementen per
onderscheiden beleggingscategorie een maximum geldt.

In de bijlage bij de brief van het kabinet inzake het pensioenakkoord
van 10 juni 2011 is aangegeven dat de eerstvolgende nieuwe parameters
per 1 januari 2015 in werking zullen treden. Dat kan binnen de bestaande
kaders vorm krijgen. 

De huidige parameters zijn vastgesteld op basis van het advies dat de
Commissie Parameters in september 2009 heeft uitgebracht. De Pensioenwet
schrijft voor dat alvorens nieuwe parameters worden voorgesteld, eerst
het oordeel wordt gevraagd van de Commissie Parameters (artikel 144 PW,
derde lid). Dat houdt in dat een dergelijk advies in 2014 moet worden
ingewonnen. 

Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat specifiek voor het reƫle
contract nog zal worden bezien hoe de systematiek voor het bepalen van
de inflatie (en daarmee de afslag in de discontovoet) eruit komt te
zien. Daarnaast zal de voor te schrijven set parameters worden
uitgebreid met risicogetallen en onderlinge correlaties. 

Voor de volledigheid zij erop gewezen dat in de genoemde bijlage bij de
brief van 10 juni 2011 ook is aangegeven dat het kabinet de wijze waarop
parameters worden vastgesteld na overleg met sociale partners opnieuw
zal vaststellen. 

Uitvoering nieuwe pensioencontracten door verzekeraars

Het kabinet heeft in haar brief van juni 2011 ook aangegeven te kijken
naar de uitvoeringsgevolgen van het nieuwe contract door verzekeraars.
Nadere beschouwing leert dat ook rechtstreeks verzekerde regelingen
kunnen worden ingericht zodat het pensioen meebeweegt met de
ontwikkeling van de gemiddelde levensverwachting en de hoogte
afhankelijk is van beleggingsresultaten. Hierbij behoort wel een
verzekerd element, bijvoorbeeld het individuele langleven risico, deel
van de regeling uit te maken. Op basis van de Europese regelgeving moet
dan kapitaal worden aangehouden voor een dergelijk verzekerd element.
Ook zal voor operationeel risico kapitaal moeten worden aangehouden. 

Een dergelijk verzekerd element ontbreekt in het nieuwe pensioencontract
voor de reguliere pensioenaanspraken. Het nieuwe contract kan dan ook
niet in haar volledigheid, dat wil zeggen met zowel het
levensverwachtingsaanpassingsmechanisme (lam) als het
aanpassingsmechanisme voor financiƫle schokken, worden uitgevoerd in de
vorm van een levensverzekering omdat een levensverzekering altijd een
verzekerd element vereist. Dit element ontbreekt in het nieuwe
pensioencontract voor de reguliere pensioenaanspraken. 

Er kunnen in een levensverzekeringscontract echter wel een aantal
elementen van de genoemde aanpassingsmechanismes worden meegenomen.
Verzekeraars kunnen namelijk veel risicoā€™s bij een levensverzekering
contractueel ex-ante bij deelnemers leggen. Verzekeraars zullen op basis
van de Europese regelgeving dan wel kapitaal moeten aanhouden voor de
risicoā€™s die bij een dergelijke product niet contractueel bij de
deelnemers kunnen worden gelegd, zoals bijv. bepaalde operationele
risicoā€™s of het individuele langleven risico. 

Op basis van initiƫle analyse lijkt het nieuwe, reƫle contract voor
verzekeraars wƩl volledig uitvoerbaar in de vorm van bijvoorbeeld
tontines. Dit zijn verrichtingen die verzekeraars volgens de Wft mogen
uitvoeren en waarbij alle risicoā€™s bij de deelnemers worden gelegd. 

In het kader van de aangekondigde wetswijziging zal worden gekeken in
hoeverre de waarborgen voor deelnemers uit de Pensioenwet die nu voor de
rechtstreeks verzekerde regelingen gelden ook voor tontines zullen
blijven gelden, en in hoeverre additionele waarborgen eventueel nodig
zijn ter bescherming van de belangen van deelnemers in tontines waarmee
het nieuwe pensioencontract kan worden uitgevoerd.

Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat ook de constructie van het
verzekerde pensioenfonds mogelijk blijft. 

 Lans Bovenberg, Theo Kocken, Theo Nijman, Bart Oldenkamp, Joeri
Potters, Sweder van Wijnbergen, Bas Werker, De laatste loodjes voor de
Discontocurve, Netspar Occasional Paper, 7 mei 2012,
http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=122537

 Lans Bovenberg, Theo Nijman, Bas Werker, Voorwaardelijke
pensioenaanspraken: Over waarderen, beschermen, communiceren en
beleggen, Netspar Occasional Paper, 2 april 2012,  HYPERLINK
"http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=122389"
http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=122389 

 In het kader van de nog nader te plegen technische uitwerking van de
discontovoet wordt nog overwogen of de doelstelling om een te snelle
toekenning van indexatie te voorkomen ook via een alternatieve route
bereikt zou kunnen worden. Die route houdt in dat ook een risico-opslag
toegestaan zou kunnen worden die spoort met het beleggingsbeleid van een
pensioenfonds, mits dan ook daarmee consistente hogere
pensioenuitkeringen worden verdisconteerd. Alleen onder deze
randvoorwaarde is een dergelijke alternatieve systematiek voor de
discontovoet verantwoord, omdat alleen dan de waardering van de
pensioenaanspraken op het moment van het invaren in het nieuwe
pensioencontract niet wordt beĆÆnvloed door de hoogte van de
risico-opslag. Als gevolg van de ongewijzigde waardering van
pensioenaanspraken wordt herverdeling van het pensioenvermogen tussen
generaties automatisch voorkomen. 

 Kamerstukken II 2010/11, 32Ā 043/30Ā 413 nr.Ā 60

 Zie voetnoot 1 in Kamerstukken II 2010/11, 32Ā 043 nr.Ā 66.

 Als ook het extra vermogen dat nodig is om in de toekomst volledig te
kunnen indexeren (op basis van de prijsontwikkeling), zou worden
berekend op basis van de risicovrije rente dan zou de normdekkingsgraad
voor een gemiddeld fonds circa 140% bedragen. Voor fondsen die de
loonontwikkeling willen bijhouden, zal dit percentage hoger liggen. 

 Kamerstukken II, 2011/12, 32 043, nr. 83

 Het DNB Jaarverslag 2011 noemt een overstap op een twaalfmaands
voortschrijdend gemiddelde mogelijk, maar dan zonder verdere wachttijden
voor de ingang van eventuele corrigerende maatregelen.

 De volatiliteit is afgeleid uit de standaarddeviatie. 

 Hiermee is invulling gegeven aan de toezegging uit het AO van 16
november 2011, dat bij de hoofdlijnennotitie ook zal worden ingegaan op
de parameters waarmee fondsen mogen rekenen. 

 Zie bijlage 1 bij Kamerstukken II 2010/11, 30Ā 413, nr. 157

 Voor de volledigheid: bij het nieuwe pensioencontract kunnen zowel door
pensioenfondsen als door verzekeraars daarnaast ook afspraken worden
gemaakt over bijv. inkomen bij arbeidsongeschiktheid. Een dergelijke
element kan ook als verzekering worden vormgegeven.

Bijlage 1 

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1