33293 Adv RvSt inzake Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2012D23922, datum: 2012-06-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2012Z11282:
- Indiener: G.B.M. Leers, minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-06-07 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-06-12 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-06-13 13:30: Procedurevergadering cie. Immigratie en Asiel (Procedurevergadering), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2012-07-04 12:00: Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2012-10-31 13:30: Procedurevergadering cie. Immigratie en Asiel (Procedurevergadering), algemene commissie voor Immigratie, Integratie en Asiel (2010-2012)
- 2012-11-15 14:05: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2013-04-15 10:00: Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht (32528) en Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening (33293) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-04-23 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W04.11.0523/I 's-Gravenhage, 3 februari 2012 Bij Kabinetsmissive van 15 december 2011, no.11.003027, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van het Minister voor Immigratie en Asiel, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening, met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de asielgerelateerde gronden voor toelating op grond van klemmende redenen van humanitaire aard en toelating op grond van het categoriaal beschermingsbeleid te schrappen. De mogelijkheid voor toelating van nareizende familieleden van vluchtelingen en asielgerechtigden wordt gewijzigd in een ambtshalve verleende afgeleide asielvergunning. Ten slotte wordt een grondslag geschapen voor legesheffing voor de vervanging van verblijfsvergunningen asiel die worden vermist, verloren zijn gegaan of voor identificatie onbruikbaar zijn geworden indien dit is toe te rekenen aan de vergunninghouder. Europese ontwikkelingen in de jurisprudentie hebben er, aldus de toelichting, toe geleid dat asiel in toenemende mate wordt verleend op internationale gronden. Daarnaast leidt de uitbreiding van de Richtlijn langdurig ingezeten derdelanders tot onderdanen van derdelanden die internationale bescherming genieten – als gedefinieerd in de kwalificatierichtlijn – tot een onderscheid tussen diegenen die internationale bescherming genieten waarop die eerstgenoemde Richtlijn wel, en diegenen die bescherming genieten krachtens een nationale bepaling waarop die Richtlijn niet van toepassing is, zodat afbreuk wordt gedaan aan de eenvormige asielstatus. Daarom wordt de grond voor asielverlening wegens klemmende redenen van humanitaire aard in verband met de situatie in het land van herkomst geschrapt en wordt in een aantal gevallen waarin van dergelijke redenen sprake is overgegaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Voorts wordt de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van het categoriaal beschermingsbeleid (cbb) geschrapt en wordt aan nareizende gezinsleden van een asielstatushouder ambtshalve een afgeleide vergunning asiel verleend. De Afdeling stelt vast dat het voorstel aansluit bij de erkenning van de regering destijds – zoals die is geuit bij de invoering van de Vreemdelingenwet (Vw 2000) – dat de nationale beschermingsgronden aan belang verliezen wanneer (aanvullende) bescherming kan worden ontleend aan internationale en Europese normen. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot het schrappen van de nationale asielgerelateerde gronden. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Herinrichting klemmende reden van humanitaire aard (c-grond) Op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst kan aan de betrokken vreemdeling een verblijfsvergunning asiel worden verleend. In het beleid worden bij deze toelatingsgrond drie categorieën onderscheiden. Ten eerste zijn er degenen die op grond van traumatische gebeurtenissen in het land van herkomst binnen zes maanden toelating in Nederland hebben verzocht. Vervolgens zijn er de vreemdelingen die op grond van bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard een vergunning wordt verleend, zoals verwesterde schoolgaande Afghaanse meisjes. Ten slotte is er het landgebonden/groepsgebonden beleid, waarbij vooralsnog terugzending naar het land van herkomst van specifieke groepen niet verantwoord wordt geacht. Op deze categorieën wordt hieronder afzonderlijk ingegaan. a. traumatabeleid Ten aanzien van het afschaffen van het traumatabeleid wordt in de toelichting aangegeven dat het aantal gevallen dat op die grond een vergunning krijgt sterk is afgenomen en dat de toegevoegde waarde van de rechtsbescherming beperkt is. Als 'vangnet' wordt verwezen naar artikel 64 van de Vw 2000. Dit artikel behelst de opschorting van het (gedwongen) vertrek in verband met de gezondheidstoestand van de betrokkene of zijn gezinsleden. Het geeft geen grond voor vergunningverlening. Wanneer uitzetting langdurig onmogelijk is, kan (na een jaar) alsnog een vergunning worden verleend. De Afdeling wijst er op dat de medische belemmering om te reizen niet hetzelfde is als klemmende redenen van humanitaire aard om terug te keren in verband met de situatie in het land van herkomst. Voorts is de Afdeling van oordeel dat de situatie waarop artikel 64 van de Vw 2000 ziet een andere is dan waarop het huidige traumatabeleid ziet, omdat het traumatabeleid verband houdt met (traumatiserende) gebeurtenissen in het land van herkomst (en dus asielgerelateerd zijn), waar artikel 64 van de Vw 2000 uitgaat van de gezondheidstoestand van de uit te zetten vreemdeling (uitzettingsbelemmering). Artikel 64 van de Vw 2000 'dekt' het toetsingskader van het huidige traumatabeleid derhalve niet. Voor zover een verblijfsvergunning regulier wordt verleend in verband met klemmende redenen van humanitaire aard, wijst de Afdeling er op dat deze vergunning naar haar aard een minder sterk verblijfsrecht geeft dan een verblijfsvergunning asiel vanwege de mogelijkheid tot intrekking wanneer niet langer wordt beantwoord aan het verblijfsdoel. In de toelichting wordt niet aangetoond waaruit de noodzaak bestaat om het specifieke toetsingskader met bijbehorende vergunning op grond van het traumatabeleid te laten vervallen. De Afdeling adviseert in de toelichting dit onderdeel dragend te motiveren en het voorstel zo nodig aan te passen. b. landgebonden beleid/specifieke groepen Volgens de toelichting wordt voor het beleid ten aanzien van homo-, bi- en transseksuelen uit Iran en alleenstaande vrouwen uit Afghanistan geen wezenlijk ander kader gehanteerd dan geldt voor de erkenning van risicogroepen of kwetsbare minderheidsgroepen. Daarom ziet de regering geen noodzaak voor voortzetting van het beleid ten aanzien van specifieke groepen. Zij zullen daarom onder de a- of de b- grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 gaan vallen. De regering geeft aan dat aldus weliswaar een 'lichte aanscherping' plaatsvindt, maar dat deze redelijk is, omdat enige onderbouwing van het asielrelaas mag worden gevraagd. In dat verband merkt de Afdeling op dat leden van risicogroepen of van kwetsbare minderheidsgroepen in het algemeen niet kunnen volstaan met het aantonen dat zij lid zijn van een groep waarvan de lotgevallen welomschreven zijn. Zij zullen nadere persoonlijke feiten en omstandigheden moeten aanvoeren. De Afdeling merkt voorts op dat de wetgever heeft besloten naar aanleiding van de jurisprudentie van het EHRM en van het HvJ EU aan artikel 29 Vw 2000 een verduidelijking toe te voegen die ziet op slachtoffers van willekeurig geweld. De Afdeling constateert in lijn hiermee dat situaties kunnen voorkomen waarin het algemeen geweld een dusdanig hoog niveau heeft bereikt dat volgens de jurisprudentie van het EHRM een ieder die uit dat gebied komt enkel vanwege zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. In dergelijke gevallen is moeilijk in te zien welke mate van individualisering dan nog is vereist om de betrokkene de gevraagde bescherming te bieden. De Afdeling adviseert in de toelichting te verduidelijken in hoeverre dergelijke gevallen kunnen worden geschaard onder de gehandhaafde asielgronden. c. bijzondere klemmende redenen van humanitaire aard Volgens de toelichting ontbeert het beleid inzake deze asielgrond een goed toetsbaar kader. De Afdeling constateert dat deze grond recent is toegepast voor verwesterde schoolgaande minderjarige Afghaanse meisjes, omdat die bij de terugkeer zouden worden blootgesteld aan grote psychosociale druk. Zij zullen niet onder de b-grond vallen, maar onder het reguliere beleid. De Afdeling stelt vast dat deze overgang een verslechtering in rechtspositie oplevert die aandacht vergt. Vanwege deze overheveling naar het reguliere beleid rijzen vragen met betrekking tot het verblijfsrecht, zoals de mogelijkheid tot intrekking van de verblijfsvergunning en de voorwaarden waaronder een vergunning wordt verleend aan ouders en andere gezinsleden van – in dit geval – verwesterde Afghaanse meisjes. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen. d. stroomlijning van procedures In het kader van stroomlijning van asielprocedures heeft de regering aangekondigd in asielprocedures de mogelijke reguliere aspecten, zoals klemmende redenen van humanitaire aard, eveneens onderdeel te laten uitmaken van de beoordeling van de aanvraag. De regering verwacht op deze wijze te voorkomen dat meerdere procedures - asiel en regulier - (moeten) worden gevoerd. De Afdeling onderkent dat met dit voornemen mogelijk tijdwinst kan worden geboekt, zodat de betrokkene(n) sneller zekerheid verkrijgen over de vraag of verblijf in Nederland wordt toegestaan. Anderzijds stelt de Afdeling vast dat met dit voornemen de met de Vw 2000 ingevoerde 'waterscheiding' tussen regulier en asiel, zowel inhoudelijk als procedureel, (deels) wordt losgelaten. Deze scheiding is destijds ingevoerd, juist met het oog op versnelling van procedures. Niet duidelijk is of het 'meetoetsen' van reguliere aspecten in de asielprocedure tot bewerkelijker zaken zal leiden, zodat de behandeling meer tijd vergt. In dat verband adviseert de Afdeling in de toelichting nader in te gaan op de beoogde voordelen van het 'meetoetsen' van reguliere aspecten bij de beoordeling van de verblijfsaanvraag. 2. Schrapping van het categoriaal beschermingsbeleid (d-grond) De schrapping van het categoriaal beschermingsbeleid (cbb) is eerder al voorgesteld om misbruik, fraude en aanzuigende werking te voorkomen. Onverminderd hetgeen de Afdeling hiervoor heeft opgemerkt in punt 1, onder b, is de Afdeling niet overtuigd van het voorgenomen gebruik van de besluit- en vertrekmoratoria als alternatief voor het cbb. De Afdeling wijst erop dat juist deze moratoria in de tijd zijn beperkt tot de periode van één jaar en daarom geen langdurige of permanente bescherming (kunnen) bieden. Daarnaast wijst de Afdeling er op dat degenen die onder het bereik van deze moratoria vallen niet in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning, maar slechts tijdelijk rechtmatig verblijf hebben. Het cbb is destijds ingevoerd om aan dergelijke (langdurige) 'gedoogsituaties' een einde te maken. De Afdeling adviseert daarom in de toelichting criteria op te nemen in welke gevallen een verantwoorde toepassing zal worden gegeven aan de beslis- en vertrekmoratoria en in welke gevallen zal worden besloten tot vergunningverlening, hetzij asiel of regulier. 3. Nareizende gezinsleden (e-grond) ambtshalve verlenen van een afgeleide verblijfsvergunning asiel aan nareizende gezinsleden Volgens de regering staat een beoordeling van verzoeken om toelating met het oog op gezinshereniging van nareizende gezinsleden van vluchtelingen en personen die subsidiaire bescherming genieten in het kader van het reguliere gezinsherenigingsbeleid op gespannen voet met de kwalificatierichtlijn en de gezinsherenigingsrichtlijn. Voorts zou de verlening van een reguliere verblijfsvergunning leiden tot verschillen in verblijfsaanspraken en rechtspositie tussen de gezinsleden (regulier) en de asielstatushouder (asiel). Daarom kiest de regering voor een vereenvoudigde afdoening van aanvragen door het ambtshalve verstrekken van een afgeleide asielvergunning. Aan deze vergunning is geen inkomenseis verbonden en geen verplichting tot inburgering in het buitenland. De regering gaat ervan uit dat de aanvragen kunnen worden behandeld in een procedure voor afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De Afdeling kan instemmen met deze keuze, maar maakt daarbij de volgende opmerkingen. a. ambtshalve verlening na inwilliging mvv-aanvraag Volgens de toelichting wordt de afgeleide asielvergunning ambtshalve verleend nadat de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) is ingewilligd. De Afdeling merkt op dat dit in feite de omkering is van het systeem, omdat de mvv is verbonden aan de aanvraag van een (reguliere) verblijfsvergunning en slechts wordt verleend wanneer aan de voorwaarden voor die vergunning is voldaan. De toelichting op de Vw 2000 vermeldt dat bij ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning het mvv-vereiste geen rol speelt. De Afdeling leidt uit het voorgaande af dat geen mvv-eis wordt gehanteerd, maar dat wanneer een mvv is aangevraagd en verleend tot een ambtshalve verlening van een afgeleide asielvergunning wordt overgegaan. Volgens de toelichting wordt bij de mvv-verlening in dat geval geen inkomenseis gesteld noch een eis tot inburgering in het buitenland. De toelichting vermeldt niet aan welke (eventuele) voorwaarden wel moet zijn voldaan voor inwilliging van de aanvraag en de ambtshalve verlening van de afgeleide asielvergunning. De Afdeling adviseert de toelichting en zo nodig de regeling op dit punt aan te vullen. b. het nareisbeleid Volgens de toelichting wordt het bestaande nareisbeleid niet gewijzigd. Dat betekent dat de eis blijft bestaan dat de hoofdpersoon en diens (nareizende) echtgenoot of partner dezelfde nationaliteit hebben. Dat leidt ertoe dat de toelating van gezinsleden van 'gemengde' huwelijken in het kader van het nareisbeleid is uitgesloten. Naar het oordeel van de Afdeling dient deze eis geschrapt te worden, reeds omdat de gezinsherenigings- en de kwalificatierichtlijn de nationaliteitseis niet kennen, noch als toelatingsvoorwaarde, noch als weigeringsgrond. Naar het oordeel van de Afdeling dient met de eis 'feitelijk behoren tot het gezin' te worden volstaan. De Afdeling adviseert de nationaliteitseis te laten vervallen. c. toetsing aan het nareisbeleid Nareizende gezinsleden kunnen verzoeken om de toelatingsaanvraag uitsluitend te toetsen aan het nareisbeleid. In dat geval wordt de toetsingsvolgorde losgelaten. Volgens de toelichting is dit geen probleem, omdat geen beroep wordt gedaan op internationale bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM. De toelichting vermeldt echter niet of aan de ambtshalve verleende afgeleide asielvergunning dezelfde rechten zijn verbonden als aan een vergunning/asiel die is verleend naar aanleiding van een zelfstandige asielaanvraag. Dat betekent dat niet helder is of daarmee toch nog aanleiding bestaat tot 'doorprocederen'. Evenmin vermeldt de toelichting of de ambtshalve verleende afgeleide vergunning/asiel verloren kan gaan, bijvoorbeeld bij verbreking van de gezinsband, en of in dat geval opnieuw moet worden getoetst aan de asielgronden. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen. d. positie asielstatushouder als referent In geval van gezinshereniging van de asielstatushouder met zijn gezinsleden treedt de asielstatushouder op als 'referent' als bedoeld in de Wet modern migratiebeleid (MoMi) – wanneer deze in werking is getreden. De Afdeling begrijpt deze opmerking in de toelichting aldus, dat de asielstatushouder vrijwillig kan optreden als referent, maar ook door de Minister kan worden aangewezen als referent. De toelichting vermeldt niet of aan de 'referent' de in de Wet MoMi voorziene bestuurlijke boete kan worden opgelegd in het geval de referent niet voldoet aan zijn informatieverplichtingen. De Afdeling adviseert in de toelichting aan te geven of aan de asielstatushouder in zijn hoedanigheid als (aangewezen) referent sancties kunnen worden opgelegd, dan wel dat voor deze categorie vreemdelingen een uitzondering wordt gemaakt. e. zelfstandige asielverzoeken In het huidige recht bestaat de mogelijkheid voor gezinsleden van asielgerechtigden om een zelfstandig asielverzoek in te dienen. Volgens de toelichting staat het onderhavige voorstel aan deze mogelijkheid niet in de weg en is, in het geval een zelfstandig asielverzoek is ingediend dat wordt afgewezen, alsnog ambtshalve verlening van een afgeleide vergunning/asiel mogelijk. In de toelichting wordt de mogelijkheid van een zelfstandig asielverzoek slechts zijdelings genoemd. De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen met een uiteenzetting over de mogelijkheid tot het indienen van een zelfstandig asielverzoek. f. aantekening 'asiel' Op grond van de wijziging van de richtlijn langdurig ingezeten derdelanders wordt voor houders van een verblijfsvergunning/asiel bij verwerving van de status van langdurig ingezetene de aantekening gemaakt van deze asielstatus. De Afdeling merkt op dat de toelichting niet vermeldt of in het geval van ambtshalve verlening van een asielvergunning ook een dergelijke asielaantekening wordt gemaakt. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Toelichting op het voorstel, paragraaf 2.1. Richtlijn 2011/51 EU van 11 mei 2011, Pb. EU 2011, L 132. Richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003, Pb. EG 2004, L 16. Richtlijn 2004/83/EG, Pb. EG 2004, L 304. De eenvormige asielstatus werd met de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingevoerd om 'doorprocederen' voor een betere status overbodig te maken. Door het onderscheid dat nu zou ontstaan, zou 'doorprocederen' worden aangemoedigd. Het huidige artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000. Het huidige artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000. Het voornemen daartoe werd in 2009 reeds aangekondigd door de toenmalige Staatssecretaris van Justitie, Kamerstukken II 2009/10, nr. 19637, nr. 1314. Kamerstukken II 1998/99, 26732, nr. A, blz. 4 Het huidige artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000. Artikel 64 van de Vw 2000 verbiedt het uitzetten van een vreemdeling wanneer en voor zolang zijn gezondheidstoestand dit niet toelaat. Het betreft een tijdelijke opschorting van de uitzetting. Artikel 3.46 van het Vb 2000. Vanwege het feit dat aan een verblijfsvergunning regulier gewoonlijk beperkingen (verblijfsdoelen) zijn verbonden; bij een verblijfsvergunning asiel is dat niet het geval. Wanneer aan het verblijfsdoel een einde komt, kan de vergunning worden ingetrokken. Leden van een risicogroep kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Leden van kwetsbare minderheidsgroepen kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. Vergelijk EHRM 11 januari 2007, nr. 1948/04 (Salah Sheekh t. Nederland). Zie Vc 2000, C2/3.5 en Vc 2000, C14/3.6: 'het individualiseringsvereiste blijft van toepassing'. EHRM 17 juli 2008, nr. 25904/07 (NA t. VK), EHRM 20 januari 2009, nr. 32621/06 (F.H. t. Zweden) inzake artikel 3 EVRM in 'most extreme cases'. HvJ EU 17 februari 2009, zaak C-465/07 (Elgafaji) inzake artikel 15c van de kwalificatierichtlijn met betrekking tot ongericht/willekeurig geweld. Wijziging van de Vw 2000 van 20 mei 2010, Stb. 2010, 202, waarbij aan artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 een 3° werd toegevoegd, dat luidt: '1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in HYPERLINK "http://sdukennisportaal.rijksweb.nl/migratierecht/migratierechtonline/m igratierecht.exe?HYP_ygw2_iaaaaalaaaa,_3_mddocument" \l "to_point" artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling: [..] b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan: [..] 3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 11449/07 (Sufi en Elmi t. VK). Vc 2000, C24/3.2.4, sinds 27 april 2011. Toelichting, paragraaf 2.1.2 Artikel 3.48 van het Vb 2000, een tijdelijke vergunning voor humanitaire redenen die ambtshalve wordt verleend met vrijstelling van de middeleneis, het mvv-vereiste en de paspoorteis. Kamerstukken II 2010/11, 19637 nr. 1400. In het voorstel wordt hier deels uitvoering aangegeven, zie de Toelichting, paragraaf 2.1.2. in fine. Zie noot 7 en de toelichting, paragraaf 2.1.3. Respectievelijk artikel 43 en artikel 45, vierde lid, van de Vw 2000. Gedoeld wordt op de situatie waarin het (langdurig) gedogen werd vervangen door een voorlopige vergunning tot verblijf, de vvtv. Om daaraan een einde te maken is het cbb ingevoerd. De te handhaven a- of de b-grond van artikel 29 van de Vw 2000. Bijvoorbeeld wegens klemmende redenen van humanitaire aard regulier. Gezinsleden van een asielgerechtigde kunnen gelijktijdig met de hoofdpersoon inreizen, dan wel nareizen binnen een termijn van drie maanden na de vergunningverlening aan de hoofdpersoon, artikel 29, eerste lid, onder e, van de Vw 2000. Na de periode van drie maanden kan gezinshereniging worden toegestaan in het kader van het reguliere gezinsherenigingsbeleid. Als vluchteling wordt aangemerkt diegene die voldoet aan de definitie van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag, vergelijk artikel 2, onder a, van de Kwalificatierichtlijn 2004/83/EG en die naar nationaal recht een verblijfsvergunning asiel kan krijgen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. De subsidiair beschermden kunnen worden toegelaten op grond van artikel 3 van het EVRM, vergelijk artikel 2, onder e, van de Kwalificatierichtlijn 2004/83/EG, en kunnen naar nationaal recht een verblijfsvergunning asiel krijgen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. Richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004, Pb EG 2004, L 304. Richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003, Pb EG 2003, L 251, artikel 9 - 12. Toelichting, paragraaf 2.2. Artikel 3.18 van het Vb 2000. Kamerstukken II 1998/99, 26 732, nr. 3, blz. 27. Overeenkomstig de enkele beslissing inzake toelating en verblijf, zoals voorzien in de Wet MoMi. Toelichting, paragraaf 2.2. De nationaliteitseis is opgenomen in het huidige artikel 29, eerste lid, onder e, van de Vw 2000. Vergelijk het advies van de ACVZ. Vergelijk de artikelen 4, 9 en 16 van de gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 23 van de kwalificatierichtlijn. De toetsingsvolgorde betekent dat van artikel 29, eerste lid van de Vw 2000 eerst wordt getoetst of de betrokkene in aanmerking komt voor een asielvergunning op de a-grond, en zo niet, de b-grond en zo verder. 'Doorprocederen' voor een status als verdragsvluchteling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Zie ook artikel 9, derde lid, van de gezinsherenigingsrichtlijn, dat bepaalt: 'Dit hoofdstuk laat de voorschriften betreffende de toekenning van de vluchtelingenstatus aan gezinsleden onverlet.' De asielgronden van artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000. Ingevolge artikel D (beoogd artikel 2a, eerste lid, van de Vw 2000) van de Wet MoMi. Ingevolge artikel T (beoogd artikel 55a, eerste lid, j° artikel 54, van de Vw 2000) van de Wet Momi. Het daarin voorziene boetebedrag bedraagt voor natuurlijke personen € 1.500,- Vergelijk in die zin ook de adviezen van de NOvA en VWN. Toelichting op het voorstel, paragraaf 2.2. Het toegevoegde artikel 8, vierde lid, van richtlijn 2003/109/EG tengevolge van artikel 4 van Richtlijn 2011/51/EU. PAGE 2 AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........