[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33135, bijgewerkt t/m nr. 49 (2e NvW d.d. 4 juli 2012)

Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2012D27285, datum: 2012-07-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z27632:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 49 (2e NvW d.d. 4 juli 2012)



	33 135	Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten
in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het
aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het
omgevingsrecht







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in verband
met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet die wet voor
onbepaalde tijd te verlengen alsmede die wet en diverse andere wetten te
wijzigen met het oog op het aanbrengen van enkele verbeteringen op het
terrein van het omgevingsrecht;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. WIJZIGING EN VERLENGING VAN DE CRISIS- EN HERSTELWET

De Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede
“gebiedsontwikkelingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid,
alsmede de voor de uitvoering van de projecten waarop die
gebiedsontwikkelingsplannen betrekking hebben” vervangen door:
bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, alsmede de
voor de uitvoering van de projecten waarop die bestemmingsplannen
betrekking hebben. 

B

In de artikelen 1.2, 2.2, 2.4, 2.9, 2.18, 5.1 en 5.2a wordt “Onze
Minister-President, Minister van Algemene Zaken” vervangen door: Onze
Minister van Infrastructuur en Milieu.

Ba

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «bij deze wet, kunnen» wordt vervangen door: bij deze
wet en kunnen.

2. De zinsnede “en kunnen wettelijke voorschriften worden toegevoegd
aan bijlage III bij deze wet” vervalt.

C

In artikel 1.4 wordt na “tegen een besluit” ingevoegd: van een tot
de centrale overheid behorend bestuursorgaan. 

Ca

	

Hoofdstuk 1, afdeling 4, vervalt.

D

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder
bestemmingsplan mede verstaan: de bij het bestemmingsplan behorende
toelichting dan wel het exploitatieplan.

E

Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: , zijnde bestaand stedelijk
gebied of bestaand bedrijventerrein,.

2. Het tweede lid vervalt alsmede de aanduiding “1.” voor het eerste
lid.

F

Artikel 2.3 komt te luiden:

Artikel 2.3

1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn
binnen een aangewezen ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.2, is
gericht op de optimalisering van de milieugebruiksruimte met het oog op
het versterken van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling
van dat gebied in samenhang met het tot stand brengen van een goede
milieukwaliteit.

2. Tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald, bevat
een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid:

a. de voorgenomen maatregelen, projecten en werken ten behoeve van de
optimalisering van de milieugebruiksruimte binnen het
ontwikkelingsgebied;

b. de noodzakelijke maatregelen, projecten en werken ter compensatie van
het beslag op de milieugebruiksruimte door de in het bestemmingsplan
voorziene ruimtelijke ontwikkelingen;

c. zo nodig een fasering en koppeling bij de tenuitvoerlegging van de in
de onderdelen a en b bedoelde maatregelen, projecten en werken;

d. een raming van de kosten van uitvoering van het bestemmingsplan, een
beschrijving van de wijze waarop daarin zal worden voorzien, alsmede een
beschrijving van de wijze waarop het bereiken van de met het
bestemmingsplan beoogde resultaten zal worden nagestreefd;

e. een overzicht van de tijdstippen waarop burgemeester en wethouders
aan de gemeenteraad een rapportage uitbrengen over de voortgang en de
uitvoering van de in de onderdelen a en b bedoelde maatregelen,
projecten en werken, die op verzoek tevens wordt verstrekt aan Onze
Minister van Infrastructuur en Milieu.

3. Ten aanzien van een activiteit met betrekking tot een inrichting als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, die plaatsvindt binnen het
ontwikkelingsgebied, kan of kunnen in het belang van de optimalisering
van de milieugebruiksruimte binnen het ontwikkelingsgebied:

a. in het geval dat burgemeester en wethouders ingevolge artikel 2.4,
eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het bevoegd
gezag zijn:

1°.  onverminderd artikel 2.22, tweede lid, eerste volzin, van die wet
voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor die
activiteit;

2°.  in afwijking van artikel 2.31, tweede lid, onderdeel b, en met
toepassing van paragraaf 3.4 van die wet voorschriften van de
omgevingsvergunning voor die activiteit worden gewijzigd, waarbij de
artikelen 2.31a en 4.2 van die wet van overeenkomstige toepassing zijn;

b. in het geval dat ingevolge artikel 2.4, tweede, derde of vierde lid,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een ander bestuurorgaan
het bevoegde gezag is:

1°.  een omgevingsvergunning voor die activiteit niet worden verleend
dan nadat burgemeester en wethouders hebben verklaard dat zij daartegen
geen bedenkingen hebben, waarbij geldt dat:

aa. de verklaring slechts kan worden geweigerd in het belang van de
optimalisering van de milieugebruiksruimte binnen het
ontwikkelingsgebied; 

bb. de artikelen 2.27, tweede, vierde en vijfde lid, 3.11 en 4.2 van die
wet van overeenkomstige toepassing zijn.

2°.  burgemeester en wethouders het bevoegd gezag verzoeken
voorschriften van de omgevingsvergunning voor die activiteit te
wijzigen, waarbij de artikelen 2.29, derde lid, 2.31, eerste lid,
onderdeel a, en 2.31a en paragraaf 3.4 van die wet van overeenkomstige
toepassing zijn.

4. Voor zover ten aanzien van een activiteit met betrekking tot een
inrichting die plaatsvindt binnen het ontwikkelingsgebied geen
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en
onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist,
kunnen burgemeester en wethouders ambtshalve in het belang van de
optimalisering van de milieugebruiksruimte binnen het
ontwikkelingsgebied voorschriften stellen, die afwijken van de voor die
activiteit bij of krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer
gestelde regels. 

5. Met de bevoegdheden, bedoeld in het derde en vierde lid, kunnen
rechten, die worden ontleend aan voorschriften in een
omgevingsvergunning of aan regels gesteld krachtens artikel 8.40 van de
Wet milieubeheer, worden gewijzigd ter optimalisering van de
milieugebruiksruimte, voor zover van die rechten bij het in werking
hebben van een inrichting:

a. gedurende een periode van drie jaar onder normale
bedrijfsomstandigheden geen gebruik is gemaakt of

b. naar redelijke verwachting, rekeninghoudend met de binnen afzienbare
tijd te verwachten wijzigingen of uitbreidingen van de inrichting of van
de in de inrichting gebezigde werkwijzen, geen gebruik zal worden
gemaakt.

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld, zo nodig per aangewezen ontwikkelingsgebied, over de wijze
waarop de optimalisering van de milieugebruiksruimte kan plaatsvinden.

7. Met inachtneming van desbetreffende bindende besluiten van de Raad
van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk
of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, kan het
bestemmingsplan bestemmingen aanwijzen, regels stellen of maatregelen en
werken toestaan in afwijking van bij algemene maatregel van bestuur
aangegeven bepalingen bij of krachtens:

a. de Flora- en faunawet;

b. de Natuurbeschermingswet 1998;

c. de Ontgrondingenwet;

d. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover het betreft een
omgevingsvergunning voor een activiteit met betrekking tot een
inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet;

e. de Wet ammoniak en veehouderij;

f. de Wet bodembescherming;

g. de Wet geluidhinder, met dien verstande dat die afwijking niet leidt
tot een geluidsbelasting binnen een woning met gesloten ramen, die hoger
is dan 33 dB;

h. de Wet geurhinder en veehouderij;

i. de Wet inzake de luchtverontreiniging;

j. de Wet milieubeheer met uitzondering van artikel 5.2b en titel 5.2,

met dien verstande dat uiterlijk tien jaar nadat het bestemmingsplan
onherroepelijk is geworden alsnog wordt voldaan aan de bij of krachtens
de wet gestelde milieukwaliteitsnormen. Indien er na deze periode niet
wordt voldaan aan een milieukwaliteitsnorm geven burgemeester en
wethouders aan op welke wijze alsnog aan die norm zal worden voldaan.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de
maximale afwijking van milieukwaliteitsnormen.

8. Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten die
strekken ter uitvoering van het bestemmingsplan.

9. Burgemeester en wethouders nemen in bij algemene maatregel van
bestuur aangegeven categorieën van gevallen geen besluit als bedoeld in
het achtste lid dan nadat het bestuursorgaan dat krachtens de betrokken
wet bevoegd zou zijn te beslissen, heeft verklaard dat het daartegen
geen bedenkingen heeft. De artikelen 2.27, tweede tot en met vijfde lid,
en 3.11 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van
overeenkomstige toepassing.

10. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het uitvoeren van de
maatregelen of werken, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b,
binnen een in het bestemmingsplan te noemen termijn.

11. Werken opgenomen in het bestemmingsplan worden aangemerkt als
openbare werken van algemeen nut in de zin van de Belemmeringenwet
Privaatrecht.

12. Indien voor de uitvoering van werken als bedoeld in het tweede lid,
onderdelen a en b, toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht
noodzakelijk is, geldt in plaats van artikel 4 van die wet dat:

a. tegen een besluit als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of artikel 3,
tweede lid, van die wet een

    belanghebbende beroep kan instellen bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van 

    State;

b. artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is,
en

c. de werking van een besluit als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of
artikel 3, tweede lid, van de

    Belemmeringenwet Privaatrecht opgeschort wordt totdat de
beroepstermijn is verstreken.

13. Voor zover een besluit als bedoeld in het achtste lid zijn grondslag
vindt in een bestemmingsplan, kunnen de gronden in beroep daarop geen
betrekking hebben.

G

Artikel 2.3a komt te luiden:

Artikel 2.3a

Artikel 2.3 is van overeenkomstige toepassing op een provinciaal
inpassingsplan dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn binnen
een ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.2 met dien verstande
dat:

a. in plaats van “bestemmingsplan” telkens wordt gelezen:
inpassingsplan;

b. in plaats van “burgemeester en wethouders” telkens wordt gelezen:
gedeputeerde staten;

c. in het tweede lid in plaats van “de gemeenteraad” wordt gelezen:
provinciale staten;

d. in het zesde lid in plaats van “Burgemeester en wethouders” wordt
gelezen: Gedeputeerde staten;

e. in het tiende lid in plaats van “gemeente” wordt gelezen:
provincie.

H

Artikel 2.4, vierde lid, vervalt.

I

Artikel 3.21, onderdeel C, onder 2, vervalt.

J

Artikel 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «en Onze Minister» vervangen door: in
overeenstemming met Onze Minister.

`	2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt de zinsnede
«gebiedsontwikkelingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid,
alsmede de voor de uitvoering van de projecten waarop die
gebiedsontwikkelingsplannen betrekking hebben» vervangen door:
bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, alsmede de
voor de uitvoering van de projecten waarop die bestemmingsplannen
betrekking hebben.

K

In artikel 5.9a wordt “Onze Minister van Justitie zendt, in
overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer” vervangen door: Onze Minister van Veiligheid
en Justitie zendt, in overeenstemming met Onze Minister van
Infrastructuur en Milieu.

L

Artikel 5.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Deze wet vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

2. In het tweede lid wordt “1 januari 2014” vervangen door “het in
het eerste lid bedoelde tijdstip” en wordt “na 31 december 2013”
vervangen door: vanaf dat tijdstip.

3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt “na 31 december 2013” vervangen door: vanaf
het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

b. In de onderdelen a, b, c en d wordt “1 januari 2014” vervangen
door: het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

c. In onderdeel a wordt na “gebiedsontwikkelingsplan” ingevoegd: dan
wel bestemmingsplan.

M

Het opschrift van bijlage II, categorie Aa, komt te luiden:

Aa Overige ruimtelijke projecten

N

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede “aan bijlage I, van ruimtelijke” wordt vervangen door
“aan bijlage I of van ruimtelijke” en “artikel 2.3, zesde lid”
wordt vervangen door: artikel 2.3, negende lid.

2. De zinsnede  “of van wettelijke voorschriften aan bijlage III”
vervalt.

O

Bijlage III vervalt.

Hoofdstuk 2. Wijziging van diverse wetten

§ 2.1 Vermindering van lasten

Artikel 2.1.1

In artikel 229, tweede lid, van de Gemeentewet wordt “10.30, eerste
lid,” vervangen door: 10.31. 

Artikel 2.1.2

De Natuurbeschermingswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 9a tot en met 9d wordt “Milieu- en Natuurplanbureau”
telkens vervangen door: Planbureau voor de Leefomgeving.

B

In het tweede lid van artikel 9a wordt “jaarlijks” vervangen door:
eenmaal in de twee jaar.

Ba

Na artikel 19da wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19db

1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een ontwikkelingsgebied
als bedoeld in artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet, kan
beschrijvingen van kenmerken van projecten, onderscheidenlijk van andere
handelingen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, bevatten.

2. Het verbod, bedoeld in artikel 19d, eerste lid, is niet van
toepassing op een project dat, of een andere handeling die,
overeenkomstig de beschrijvingen in een plan als bedoeld in het eerste
lid wordt gerealiseerd, onderscheidenlijk uitgevoerd, indien: 

a. het project of de andere handeling naar het oordeel van het
bestuursorgaan dat het plan heeft vastgesteld, voldoet aan de kenmerken,
bedoeld in het eerste lid;

b. ten aanzien van dat plan, althans het onderdeel daarvan dat
betrekking heeft op de kenmerken van het project of de andere handeling,
een passende beoordeling is uitgevoerd waaruit de zekerheid is verkregen
dat dergelijke projecten de natuurlijke kenmerken van het Natura
2000-gebied niet zullen aantasten, dan wel is voldaan aan de
voorwaarden, genoemd in de artikelen 19g en 19h, onderscheidenlijk op
grond van artikel 19e een beoordeling is uitgevoerd van dergelijke
handelingen;

c. het bestuursorgaan dat bevoegd is voor de verlening van een
vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, voor een dergelijk
project of andere handeling, heeft ingestemd met het onderdeel van het
plan dat betrekking heeft op de kenmerken van het project of de andere
handeling, en

d.  de uitgevoerde beoordelingen, bedoeld in onderdeel b, naar het
oordeel van het bestuursorgaan dat het plan vaststelt, vanaf het moment
dat het plan wordt gerealiseerd, onderscheidenlijk de andere handeling
wordt uitgevoerd, actueel zijn.

C

In artikel 19ia wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Artikel 65 is niet van overeenkomstige toepassing op handelingen als
bedoeld in het eerste lid.

D

Artikel 19kd wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden: Onder significante gevolgen als bedoeld
in de artikelen 19d, eerste lid, en 19j, tweede lid, worden niet
verstaan de gevolgen van een handeling, onderscheidenlijk de in een plan
voorziene activiteiten, door het veroorzaken van stikstofdepositie op
voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied in de volgende
gevallen:. 

b. In onderdeel a wordt na de zinsnede “de handeling is gebruik dat op
de referentiedatum werd verricht” ingevoegd:, onderscheidenlijk het
plan was van toepassing op de referentiedatum.

c. In onderdeel b wordt na de zinsnede “de handeling is een activiteit
die na de referentiedatum is begonnen, of een gebruik dat na die
referentiedatum in betekenende mate is gewijzigd” ingevoegd:,
onderscheidenlijk het plan is van toepassing geworden na de
referentiedatum, of is nadien in betekenende mate gewijzigd,” en wordt
na “die activiteit of dat gebruik” ingevoegd: of dat plan,.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Onder “referentiedatum” als bedoeld in het eerste lid wordt
verstaan:

a. voor gebieden ter uitvoering van richtlijn 92/43/EEG: 

1°. 7 december 2004, of

2°. de datum waarop het desbetreffende gebied door de Europese
Commissie tot een gebied van communautair belang is verklaard ter
uitvoering van artikel 4, tweede lid, van richtlijn 92/43/EEG, voor
zover die verklaring plaatsvindt na 7 december 2004;

b. voor gebieden ter uitvoering van richtlijn 79/409/EEG de datum waarop
het desbetreffende gebied is aangewezen ter uitvoering van richtlijn
79/409/EEG.

3. In het vierde lid wordt “artikel 6, eerste lid” vervangen door:
artikel 6, tweede lid. 

E

Artikel 19ki wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Onze Minister, in overeenstemming met het betrokken bevoegd gezag,
kan een in het programma opgenomen project als bedoeld in artikel 19kh,
vijfde lid, wijzigen of een project toevoegen, overeenkomstig de
voorwaarden van artikel 19kh, vijfde lid, indien is aangetoond dat die
wijziging of toevoeging per saldo een vergelijkbaar of positiever effect
zal hebben op de vermindering van de stikstofdepositie.

Artikel 2.1.3

Artikel 4 van de Ontgrondingenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. de toepassing van artikel 30 of 31 van de Wet bodembescherming;.

2. De onderdelen d en e worden geletterd e en f.

3. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. de toepassing van artikel 13 van de Wet bodembescherming, de
uitvoering van een saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van Wet
bodembescherming of een sanering als bedoeld in artikel 39b van die wet,
mits de ontgronding niet verder gaat dan noodzakelijk is voor de
technische realisering van een werk ter plaatse van de ontgronding;.

Artikel 2.1.4

Artikel 4, vierde lid, van de Spoedwet wegverbreding komt te luiden:

4. Onze Minister kan zich bij de vaststelling van het
wegaanpassingsbesluit in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken
die niet ouder zijn dan twee jaar.

Artikel 2.1.5

De Tracéwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, derde lid, wordt “derde lid” vervangen door: vierde
lid.

B

In artikel 7, derde lid, wordt “vierde lid” vervangen door: vijfde
lid.

C

Artikel 12, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister kan zich bij de vaststelling van het tracébesluit in
ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan
twee jaar.

Artikel 2.1.6

In paragraaf 3.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt na
artikel 3.1 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1a

Het bevoegd gezag kan zich bij het verlenen van een omgevingsvergunning
in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn
dan twee jaar.

Artikel 2.1.7

De Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervalt de begripsbepaling “provinciaal
milieuprogramma”.

B

In artikel 52 vervalt de zinsnede: , dat is opgenomen in het provinciaal
milieuprogramma,. 

C

Artikel 88, eerste lid, onderdeel b, vervalt. 

Artikel 2.1.8

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8.5, zesde lid, komt te luiden:

6. Bij de vaststelling van het luchthavenindelingbesluit kan in ieder
geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder
zijn dan twee jaar.

B

Artikel 8.17, achtste lid, komt te luiden:

8. Bij de vaststelling van het luchthavenverkeerbesluit kan in ieder
geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder
zijn dan twee jaar.

C

Artikel 8.44, zesde lid, komt te luiden:

6. Bij de vaststelling van het luchthavenbesluit kan in ieder geval
gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn
dan twee jaar.

D

Artikel 8.70, vijfde lid, komt te luiden:

5. Bij de vaststelling van het luchthavenbesluit kan in ieder geval
gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn
dan twee jaar.

E

Artikel 10.17, zevende lid, komt te luiden:

7. Bij de vaststelling van het luchthavenbesluit kan in ieder geval
gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn
dan twee jaar.

Artikel 2.1.9

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. “RIVM” wordt telkens vervangen door: Planbureau voor de
Leefomgeving.

2. In het tweede lid wordt “jaarlijks” vervangen door “eenmaal in
de twee jaar”, wordt “het jaar” vervangen door “de periode” en
wordt “het betrokken jaar” vervangen door: de betrokken periode.

B

Artikel 4.2a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “RIVM” vervangen door: Planbureau voor de
Leefomgeving.

2. In het derde lid wordt “RIVM” vervangen door “Planbureau voor
de Leefomgeving” en vervalt de zinsnede: ; een rapport als bedoeld in
artikel 4.2, tweede lid, voor of gelijktijdig met het eerstvolgende
nationale milieuprogramma.

C

In artikel 4.2b vervalt: en van milieuprogramma’s.

D

De paragrafen 4.3, 4.5, 4.5b en 4.7 vervallen.

E

Artikel 10.23, tweede lid, komt te luiden:

2. Onverminderd artikel 10.14 wordt bij het vaststellen of wijzigen van
de verordening rekening gehouden met het gemeentelijke
milieubeleidsplan, indien in de gemeente een milieubeleidsplan geldt.

F

Artikel 10.30 vervalt.

G

In artikel 10.32 wordt de tweede volzin vervangen door twee volzinnen,
luidende: Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts
gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen. De artikelen
8.40, tweede lid, 8.40a, 8.41, eerste tot en met derde lid, 8.42 en
8.42b zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor
“inrichting” gelezen wordt: het brengen van afvalwater en andere
stoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van
afvalwater, anders dan vanuit een inrichting.

H

Artikel 10.37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, onder 2°, wordt “10.63, tweede of
derde lid” vervangen door: 10.63, eerste of tweede lid.

2. In het tweede lid, onderdeel b, onder 4°, wordt “10.63, derde
lid” vervangen door: 10.63, tweede lid.

I

Artikel 10.63 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt. 

2. Het tweede tot en met het vierde lid worden vernummerd tot eerste tot
en met derde lid.

J

In artikel 10.64, derde lid, wordt “10.63, tweede lid” vervangen
door: 10.63, eerste lid.

K

In afdeling 13.2 wordt na artikel 13.4 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13.5

1. Bij het geven van een beschikking als bedoeld in artikel 13.1 kan het
bevoegd gezag zich in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die
niet ouder zijn dan twee jaar.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een beschikking die
krachtens de Wet bescherming Antarctica wordt genomen.

L

In artikel 18.2d, tweede lid, onder a, wordt “de artikelen 10.30 en”
vervangen door: artikel.

M

In het vierde lid van artikel 21.6 vervalt: 10.30, derde lid,.

Artikel 2.1.10

In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten vervalt
in de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer: 10.30, eerste
lid,.

Artikel 2.1.11

De Wet ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:

aA

Het vierde lid van artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt “of de inspecteur” telkens vervangen
door: , Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat.

2. In de tweede volzin wordt “de inspecteur” vervangen door: Onze
Minister of Onze Minister wie het aangaat.

A

Artikel 3.27 vervalt.

B

Artikel 3.37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorts regels
worden gesteld omtrent het gebruik van gegevens en onderzoeken die ten
grondslag liggen aan bestemmingsplannen en inpassingsplannen.

Artikel 2.1.12

De wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart
inzake vernieuwing van de regelgeving voor de burgerluchthavens en
militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor
burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving
burgerluchthavens en militaire luchthavens) (Stb. 2008, 561) wordt als
volgt gewijzigd:

A

Artikel XVIa, derde lid, komt te luiden.

3. Bij de vaststelling van het aanwijzingsbesluit of een wijziging
daarvan kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en
onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

B

Aan het eerste lid van artikel XIX wordt een volzin toegevoegd,
luidende: Bij de vaststelling van het luchthavenbesluit kan in ieder
geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder
zijn dan twee jaar.

§ 2.2 Verbetering besluitvorming 

Artikel 2.2.1

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd: 

A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische rangschikking een
onderdeel ingevoegd, luidende: 

onlosmakelijke activiteit: activiteit die behoort tot verschillende
categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2;. 

B

In het opschrift van paragraaf 2.1 wordt “gefaseerde en
revisievergunning” vervangen door: gefaseerde vergunning,
deelvergunning en revisievergunning.

C

Na artikel 2.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende: 

Artikel 2.5a

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.7, eerste lid, tweede
volzin, kan de omgevingsvergunning voor de activiteit, bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder c, bij de beschikking waarbij wordt
beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de overige
onlosmakelijke activiteiten worden gewijzigd, voor zover dat nodig is
met het oog op het verlenen van die omgevingsvergunning. 

D

Artikel 2.7, eerste lid, komt te luiden: 

1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11,
tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor
dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten
binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en
onverminderd artikel 2.5 kan, indien Ă©Ă©n van die onlosmakelijke
activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige
onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning
worden ingediend. 

E

Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na “Wet ruimtelijke
ordening” ingevoegd: , tenzij de activiteit niet in strijd is met een
omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12. 

2. In het tweede lid wordt na “de vergunning” ingevoegd: op de
grond, bedoeld in het eerste lid, onder c,. 

F

Artikel 2.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd: 

a. In de aanhef wordt na “verleend” ingevoegd: indien de activiteit
niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en. 

b. Onderdeel a, onder 3°, komt te luiden: 

3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede
ruimtelijke onderbouwing bevat;. 

2. Het tweede lid vervalt. 

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid. 

G

Artikel 2.23 komt te luiden: 

Artikel 2.23

1. In een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit kan
worden bepaald dat zij, voor zover zij betrekking heeft op die
activiteit, geldt voor een daarbij aangegeven termijn. 

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van
activiteiten als bedoeld in het eerste lid categorieën gevallen worden
aangewezen waarin in de omgevingsvergunning wordt bepaald dat zij
slechts geldt voor een daarbij aangegeven termijn. Bij de maatregel kan
ten aanzien van die termijn worden bepaald: 

a. een maximum gedurende welke deze kan gelden, of

b. in welke categorieën gevallen deze kan worden verlengd.

H

Na artikel 2.23 worden twee artikelen ingevoegd, luidende: 

Artikel 2.23a

1. In een omgevingsvergunning voor een aflopende activiteit kan worden
bepaald dat, voor zover zij betrekking heeft op die activiteit, de
vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning
aangegeven termijn, verplicht is de voor de verlening van de
omgevingsvergunning bestaande toestand te herstellen. 

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van
activiteiten als bedoeld in het eerste lid categorieën gevallen worden
aangewezen waarin in de omgevingsvergunning wordt bepaald dat op de
vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning
aangegeven termijn, een plicht rust als bedoeld in het eerste lid. Ten
aanzien van die termijn is artikel 2.23, tweede lid, laatste volzin, van
overeenkomstige toepassing. 

Artikel 2.23b

In een omgevingsvergunning kan worden bepaald dat daarbij aangewezen
voorschriften nadat de vergunning haar gelding heeft verloren, gedurende
een daarbij aangegeven termijn van kracht blijven.

I

Artikel 2.24 komt te luiden:

Artikel 2.24

1. In een omgevingsvergunning met betrekking tot een seizoensgebonden
bouwwerk kan worden bepaald dat het desbetreffende bouwwerk op grond van
die vergunning gedurende opeenvolgende kalenderjaren kan worden gebouwd,
gebruikt en gesloopt. 

2. In een omgevingsvergunning met betrekking tot een seizoensgebonden
bouwwerk wordt bepaald binnen welke opeenvolgende tijdvakken van een
kalenderjaar het bouwen, gebruiken en slopen van het desbetreffende
bouwwerk plaatsvindt. 

J

In artikel 3.10, eerste lid, onder a, vervalt: , of artikel 2.12, tweede
lid. 

Artikel 2.2.2

De Wet geluidhinder wordt als volgt gewijzigd: 

A

In de artikelen 49, 58 en 76a van de Wet geluidhinder wordt “artikel
2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht” vervangen door: artikel 2.12, eerste lid, onder a,
onder 2°, voor zover het betreft een afwijking voor een onbepaalde
termijn, of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 

B

Na artikel 110c, eerste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende: 

2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien het besluit, bedoeld in
artikel 110a, wordt genomen ten behoeve van de verlening van een
omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid,
onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van
het bestemmingsplan wordt afgeweken.

Artikel 2.2.3

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8.9, eerste lid, vervalt: of 2.12, tweede lid,. 

B

Na artikel 8a.50a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a.50b

1. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan op aanvraag van een
exploitant van een luchthaven ontheffing verlenen van een regel die met
het oog op de geluidbelasting is opgenomen in een luchthavenbesluit of
luchthavenregeling voor een luchthaven van nationale betekenis.

2. Gedeputeerde staten kunnen op aanvraag van een exploitant van een
luchthaven ontheffing verlenen van een regel die met het oog op de
geluidbelasting is opgenomen in een luchthavenbesluit of
luchthavenregeling voor een luchthaven van regionale betekenis.

3. Een ontheffing kan slechts worden verleend voor een bepaalde in de
ontheffing vast te stellen termijn van ten hoogste een jaar.

4. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een
ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

5. Gedeputeerde staten doen zo spoedig mogelijk na de verlening van een
ontheffing hiervan mededeling aan Onze Minister van Infrastructuur en
Milieu. 

6. De exploitant maakt de beslissing omtrent een ontheffing bekend aan
de gebruikers van de luchthaven.

Artikel 2.2.4

In artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer wordt “of artikel
2.12, tweede lid, van die wet” vervangen door: van die wet of, voor
zover daartoe aangewezen bij algemene maatregel van bestuur, met
toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2Âș, van die
wet. 

Artikel 2.2.5

De Wet ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd: 

A

Artikel 2.1 komt te luiden:

Artikel 2.1

1. De gemeenteraad stelt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening
voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies
vast waarin de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk
beleid zijn vastgelegd.

2. De gemeenteraad kan voor aspecten van het gemeentelijk ruimtelijk
beleid een structuurvisie vaststellen.

3. Voor zover een structuurvisie ontwikkelingen omvat, gaat die
structuurvisie in op de wijze waarop de gemeenteraad zich voorstelt die
ontwikkelingen te doen verwezenlijken.

4. De gemeenteraad kan in samenwerking met de raden van andere gemeenten
een structuurvisie vaststellen.

B

Artikel 2.2 komt te luiden:

Artikel 2.2

1. Provinciale staten stellen ten behoeve van een goede ruimtelijke
ordening voor het gehele grondgebied van de provincie een of meer
structuurvisies vast waarin de hoofdzaken van het door de provincie te
voeren ruimtelijk beleid zijn vastgelegd.

2. Provinciale staten kunnen voor aspecten van het provinciaal
ruimtelijk beleid een structuurvisie vaststellen.

3. Voor zover een structuurvisie ontwikkelingen omvat, gaat die
structuurvisie in op de wijze waarop provinciale staten zich voorstellen
die ontwikkelingen te doen verwezenlijken.

4. Provinciale staten kunnen in samenwerking met de staten van andere
provincies een structuurvisie vaststellen.

C

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers die het mede
aangaat, stelt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het
gehele land een of meer structuurvisies vast waarin de hoofdzaken van
het door het Rijk te voeren ruimtelijk beleid zijn vastgelegd.

2. In het tweede lid vervallen de tweede en derde volzin.

3. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Voor zover een structuurvisie ontwikkelingen omvat, gaat die
structuurvisie tevens in op de wijze waarop Onze Minister zich voorstelt
die ontwikkeling te doen verwezenlijken.

D

In de artikelen 3.6a en 6.9 wordt “artikel 2.12, tweede lid, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht” vervangen door: artikel 2.12,
eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht. 

E

In artikel 6.12, tweede lid, wordt “artikel 2.12, eerste lid, onder a,
onder 3°” vervangen door: artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder
2° of 3°. 

§ 2.3 Stimuleren ontwikkeling en wegnemen knelpunten praktijk

Artikel 2.3.1

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.8 wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Bij de regels wordt in elk geval bepaald dat in of bij een aanvraag die
betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1° of 3°, gegevens
en bescheiden worden verstrekt over de ten behoeve van de activiteiten
en processen in de inrichting toe te passen technieken, voor zover die
redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de
nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken.

B

(vervallen)

Artikel 2.3.2

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8.44 wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot en
met zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Binnen de in het eerste lid, onder a, bedoelde grenswaarden kan in
ieder geval een grenswaarde exclusief worden toegewezen voor vluchten
ten behoeve van:

a. spoedeisende hulpverlening;

b. de uitoefening van politietaken als bedoeld in artikel 2 van de
Politiewet 1993.

B

Artikel 8.45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “Artikel 8.44, vierde lid,” vervangen
door: Artikel 8.44, vijfde lid,.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Gedeputeerde staten schrijven geen maatregelen als bedoeld in het
eerste lid voor met betrekking tot de overschrijding van de grenswaarde
die is veroorzaakt door vluchten als bedoeld in artikel 8.44, tweede
lid.

C

In artikel 8.46, derde lid, wordt “Artikel 8.44, vierde lid,”
vervangen door: Artikel 8.44, vijfde lid,.

D

In artikel 8.54, derde lid, wordt “op grond van artikel 8.44, derde
lid,” vervangen door: op grond van artikel 8.44, vierde lid,.

E

In artikel 8.61, derde lid, wordt “Artikel 8.44, vierde lid,”
vervangen door: Artikel 8.44, vijfde lid,.

F

Artikel 8.70 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. De artikelen 8.43, tweede lid, 8.44, eerste, tweede, derde en vijfde
lid, 8.45, 8.46 en 8.47, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige
toepassing met dien verstande dat voor de toepassing van de artikelen
8.45, eerste en derde lid, en 8.46, eerste lid, Onze Minister van
Infrastructuur en Milieu in de plaats treedt van gedeputeerde staten.

2. In het vierde lid wordt “artikel 8.44, derde lid,” vervangen
door: artikel 8.44, vierde lid,.

G

In § 8.4.2.2 wordt na artikel 8.71 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.71a

Artikel 8.23a is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:

a. in de aanhef van het eerste lid in plaats van “krachtens artikel
8.15 gestelde voorschriften” wordt gelezen “het bepaalde in een
luchthavenbesluit” en in plaats van “de commissie regionaal overleg
luchthaven Schiphol, bedoeld in artikel 8.34” wordt gelezen: de
commissie regionaal overleg van de betreffende luchthaven, bedoeld in
artikel 8.75;

b. in de onderdelen a en b van het eerste lid in plaats van “het
luchthavenverkeerbesluit” wordt gelezen: het luchthavenbesluit;

c. in het zesde lid in plaats van “de artikelen 8.13, 8.14 of 8.24”
wordt gelezen: artikel 8.71;

d. in het achtste en negende lid in plaats van “de commissie regionaal
overleg luchthaven Schiphol, bedoeld in artikel 8.34” wordt gelezen:
de commissie regionaal overleg van de betreffende luchthaven, bedoeld in
artikel 8.75.

H

In artikel 11.23, eerste lid, onderdeel a, wordt “artikel 8.44, vierde
lid,” vervangen door: artikel 8.44, vijfde lid,.

Artikel 2.3.3

De Wet ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: met uitsluiting van de
bevoegdheid van de gemeenteraad om voor die gronden een bestemmingsplan
vast te stellen.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij inpassingsplan kan worden bepaald in hoeverre bestemmingsplannen
binnen het plangebied van het inpassingsplan hun werking behouden. Voor
zover de werking niet bij inpassingsplan is geregeld, wordt het
inpassingsplan geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan of de
bestemmingsplannen waarop het betrekking heeft.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

5. De gemeenteraad is vanaf het moment waarop het ontwerp van het
inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot
vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden waarop dat
inpassingsplan betrekking heeft. De bedoelde bevoegdheid ontstaat weer
tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, dan wel eerder, indien
het inpassingsplan dat bepaalt.

B

Artikel 3.28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: met uitsluiting van de
bevoegdheid van de gemeenteraad en van provinciale staten om voor die
gronden een bestemmingsplan onderscheidenlijk een inpassingsplan vast te
stellen.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij inpassingsplan kan worden bepaald in hoeverre bestemmingsplannen
binnen

het plangebied van het inpassingsplan hun werking behouden. Voor zover
de werking niet bij inpassingsplan is geregeld, wordt het inpassingsplan
geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan of de
bestemmingsplannen waarop het betrekking heeft.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

5. De gemeenteraad is, respectievelijk provinciale staten zijn, vanaf
het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is
gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan
respectievelijk inpassingsplan voor de gronden waarop het
inpassingsplan, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft. De bedoelde
bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het
inpassingsplan, dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt.

C

Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdelen a tot en met c, komt te luiden:

a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of
inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3,
artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;

b. een bepaling van een wijziging krachtens artikel 3.6, eerste lid,
onder a, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, tweede
lid, of van een uitwerking krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder b,
of een nadere eis krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder d;

c. een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, c of g, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht;

2. In het vierde lid wordt de zinsnede "waarop de oorzaak, bedoeld in
het eerste lid, onherroepelijk is geworden" vervangen door: waarop die
oorzaak

onherroepelijk is geworden.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 of
artikel 3.6, eerste lid, onder c, of artikel 3.38, derde of vierde lid,
wordt eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen
genomen besluit.

Artikel 2.3.4

De wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart
inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en
militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor
burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving
burgerluchthavens en militaire luchthavens) (Stb. 2008, 561) wordt als
volgt gewijzigd:

A

Artikel IV vervalt.

B

Artikel IX, tweede lid, komt te luiden:

2. Op de aanwijzingen, bedoeld in het eerste lid, blijft het bepaalde
bij of krachtens de Luchtvaartwet van toepassing zoals dat luidt op de
dag voor inwerkingtreding van artikel III, onderdeel C, van deze wet tot
het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat de
ontheffing, bedoeld in artikel 25f van de Luchtvaartwet, tevens
betrekking kan hebben op een overschrijding van de geluidszone die het
gevolg is van de uitvoering van vluchten ten behoeve van spoedeisende
hulpverlening.

§ 2.4 Overige wijzigingen

Artikel 2.4.1

De Interimwet stad-en-milieubenadering wordt als volgt gewijzigd:

1. In de artikelen 12 en 13 wordt “Onze Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit” vervangen door: Onze Minister van Economische
Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. Artikel 25 vervalt.

Artikel 2.4.2

In artikel 125 van de onteigeningswet wordt “Onze Ministers van
Justitie, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en
van Verkeer en Waterstaat” vervangen door: Onze Minister van
Veiligheid en Justitie en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 3.1

1. Hoofdstuk 2, afdeling 1, zoals dat gold onmiddellijk voor het
tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk I, onderdeel E, van deze
wet, blijft van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van een
gebiedsontwikkelingsplan, indien het ontwerp van dat plan voor dat
tijdstip ter inzage is gelegd.

2. Een gebiedsontwikkelingsplan als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid,
van de Crisis- en herstelwet, zoals dat luidde voor het tijdstip van
inwerkingtreding van hoofdstuk I, onderdeel E, van deze wet, wordt nadat
het onherroepelijk is vastgesteld, in samenhang met het bestemmingsplan
waarvan het deel uitmaakt, gelijkgesteld met een bestemmingsplan als
bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet, zoals
dit komt te luiden, nadat hoofdstuk I, onderdeel E, van deze wet in
werking is getreden.

3. Op aanvragen om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12,
tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die voor het
tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.2.1, onderdelen A en E, van
deze wet zijn ingediend en waarop op dat tijdstip nog niet
onherroepelijk is beslist, blijft het recht zoals dat voor dat tijdstip
gold van toepassing. 

Artikel 3.2

Indien het bij koninklijke boodschap van 27 juni 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (reparatie
milieueffectrapportage) (32 828) tot wet is of wordt verheven en
artikel I, onderdeel F, van die wet in werking treedt, komt artikel
7.24, vierde lid, onderdeel b, van de Wet milieubeheer te luiden: 

b. een besluit is vereist dat mede uitvoering geeft aan artikel 2.1,
eerste lid, onder c. juncto artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2Âș
of 3Âș, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover het
betreft een geval dat behoort tot een krachtens artikel 7.2, derde of
vierde lid, aangewezen categorie besluiten, of. 

Artikel 3.3

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en
aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en
vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing
bestuursprocesrecht) (32 450) tot wet is of wordt verheven en deel A,
artikel I, onderdeel CCCCC, bijlage 2, hoofdstuk 1, artikel 1 van die
wet:

a. eerder dan of op dezelfde datum in werking is getreden als artikel
2.3.4, onderdeel A, van deze wet, wordt bijlage 2 bij de Algemene wet
bestuursrecht als volgt gewijzigd:

1°. In artikel 1 komt de zinsnede met betrekking tot de Wet luchtvaart
te luiden:

Wet luchtvaart:

a. de artikelen 8.4 en 8.15

b. de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, voor zover het
betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven

c. artikel 10.27, eerste lid, voor zover het betreft een vergunning voor
burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant voor de
luchthaven Eindhoven.

2°. In artikel 2 komt de zinsnede met betrekking tot de Wet luchtvaart
te luiden:

Wet luchtvaart: de artikelen 8.25, tweede lid, 8.25b, 8.25c, 8.43,
eerste lid, 8.64, eerste lid, 8.70, eerste en zesde lid, 8.77, eerste
lid, 8a.50a, 10.15, eerste lid, en 10.39, ook voor zover het besluit kan
worden aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in
artikel 8:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar met
uitzondering van een besluit op grond van de artikelen 8.70, eerste lid,
en 10.15, eerste lid, voor zover het betreft de luchthavens Lelystad,
Rotterdam en Eindhoven.

b. later in werking treedt dan artikel 2.3.4, onderdeel A, van deze wet:

1°. komt onderdeel D, onder 3, van de bijlage bij de Algemene wet
bestuursrecht te luiden:

3. De artikelen 8.4 en 8.15 van de Wet luchtvaart, alsmede:

a. de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, van de Wet
luchtvaart voor zover het betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en
Eindhoven, en

b. artikel 10.27, eerste lid, van de Wet luchtvaart voor zover het
betreft een vergunning voor burgermedegebruik door tussenkomst van een
burgerexploitant voor de luchthaven Eindhoven.

2°. vervalt artikel VI van deel Ba van de Wet aanpassing
bestuursprocesrecht.

3°. wordt, onmiddellijk na inwerkingtreding van deel A, artikel I,
onderdeel CCCCC, bijlage 2, hoofdstuk 1, artikel 1 van de Wet aanpassing
bestuursprocesrecht, bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht als
volgt gewijzigd:

i. In artikel 1 komt de zinsnede met betrekking tot de Wet luchtvaart te
luiden:

Wet luchtvaart:

a. de artikelen 8.4 en 8.15

b. de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, voor zover het
betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven

c. artikel 10.27, eerste lid, voor zover het betreft een vergunning voor
burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant voor de
luchthaven Eindhoven.

ii. In artikel 2 komt de zinsnede met betrekking tot de Wet luchtvaart
te luiden:

Wet luchtvaart: de artikelen 8.25, tweede lid, 8.25b, 8.25c, 8.43,
eerste lid, 8.64, eerste lid, 8.70, eerste en zesde lid, 8.77, eerste
lid, 8a.50a, 10.15, eerste lid, en 10.39, ook voor zover het besluit kan
worden aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in
artikel 8:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar met
uitzondering van een besluit op grond van de artikelen 8.70, eerste lid,
en 10.15, eerste lid, voor zover het betreft de luchthavens Lelystad,
Rotterdam en Eindhoven.

Artikel 3.4

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

De Minister van Veiligheid en Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1