[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kinderopvangtoeslag

Eindtekst

Nummer: 2012D27778, datum: 2012-06-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z06029:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

7 juni 2012



	Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en
bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met
het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van
de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de
kinderopvangtoeslag







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om het
mogelijk te maken bezuinigingen door te voeren met betrekking tot de
kinderopvangtoeslag teneinde de overheidsfinanciën op orde te brengen,
en om de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te incorporeren in de
kinderopvangtoeslag zodat de uitvoering volledig wordt opgedragen aan de
Belastingdienst/Toeslagen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I 

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt
gewijzigd:

A

In artikel 1.1 vervalt in de begripsomschrijving “gastouderopvang”
in onderdeel b: “onderscheidenlijk een tegemoetkoming”.

B

Artikel 1.1a vervalt.

C

Het opschrift van hoofdstuk 1, afdeling 2, komt te luiden:

AFDELING 2. KINDEROPVANGTOESLAG 

D

Hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 1, komt te luiden:

Paragraaf 1. Uitvoering van de kinderopvangtoeslag

Artikel 1.3

1. De uitvoering van het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van de
kinderopvangtoeslag is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen.

2. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van
toepassing met uitzondering van artikel 5 van die wet op wijzigingen in
de kosten van kinderopvang per kind, bedoeld in artikel 1.7, eerste lid,
onderdeel b, met dien verstande dat:

a. in afwijking van artikel 4, derde lid, van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen een kind voor wie de pleegouder een
subsidie ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg, geacht wordt door
die pleegouder in belangrijke mate te worden onderhouden;

b. in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen, een ouder over de berekeningsjaren 2012
en volgende geen aanspraak op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel
1.5 heeft over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand voor de
datum waarop de aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend bij de
Belastingdienst/Toeslagen.

Artikel 1.4

1. Met het oog op het toekennen van een kinderopvangtoeslag verstrekt de
ouder, bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, aan de
Belastingdienst/Toeslagen het unieke nummer, bedoeld in artikel 1.47a,
derde lid. 

2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven met
betrekking tot de verstrekking.

E

Het opschrift van hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 2, komt te luiden:

Paragraaf 2. Aanspraak op kinderopvangtoeslag

F

In artikel 1.5, eerste lid, vervalt: jegens het Rijk onderscheidenlijk
aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te
betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. 

G

Artikel 1.6, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

h. recht heeft op of een uitkering ontvangt op grond van de
Werkloosheidswet en deelneemt aan scholing als bedoeld in artikel 76 van
die wet of werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 76a of 77a van
die wet met behoud van die uitkering dan wel op andere wijze deelneemt
aan een traject gericht op arbeidsinschakeling,.

H

Artikel 1.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid komt de tweede zin te luiden: Dat bedrag kan per
opvangsoort verschillend worden vastgesteld. 

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn
partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht
is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus
volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal
uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd. 

3. Het vijfde en zesde lid vervallen.

I

De artikelen 1.8 en 1.9 komen te luiden:

Artikel 1.8

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent de hoogte en de berekeningswijze van de
kinderopvangtoeslag, waarbij tabellen worden vastgesteld waaruit de
relatie tussen de kosten van kinderopvang en de kinderopvangtoeslag kan
worden afgelezen en waarbij tevens wordt bepaald in welke gevallen de
ouder aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag die minder dan 33,3
procent bedraagt van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 1.7,
eerste lid. 

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de hoogte van het bedrag dat als vaste eigen bijdrage van de ouder in
mindering wordt gebracht op de kinderopvangtoeslag. Daarbij kunnen het
toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner, de aanwezigheid van een
partner en het aantal kinderen in aanmerking worden genomen.

Artikel 1.9

De bedragen, bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, de mate waarin het
toetsingsinkomen van de ouder en, indien hij een partner heeft, dat van
zijn partner een rol speelt bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, en
het bedrag, bedoeld in artikel 1.8, tweede lid, worden bij het begin van
het kalenderjaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van
een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen index ter zake van
lonen of prijzen.

J

Artikel 1.10 vervalt.

K

Het opschrift van hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 3, komt te luiden:

Paragraaf 3. Financiële middelen tot dekking van kinderopvangtoeslag

L

In hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 3, wordt na het opschrift een
artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.10

1. De financiële middelen tot dekking van de uitgaven voor de
kinderopvangtoeslag kunnen mede worden verkregen door het heffen van een
opslag op de premie, die ten gunste komt van een sectorfonds als bedoeld
in artikel 23, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen
dan wel een opslag op de premie, bedoeld in artikel 29 van die wet.

2. De premieopslagen, bedoeld in het eerste lid, zijn verschuldigd door
de werkgever onderscheidenlijk de overheidswerkgever.

3. De premieopslagen worden vastgesteld bij ministeriële regeling. De
artikelen 26 onderscheidenlijk 31 van de Wet financiering sociale
verzekeringen zijn van overeenkomstige toepassing.

4. Op de heffing en invordering van de premieopslagen zijn de artikelen
57, 59 en 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen van
overeenkomstige toepassing.

M

De artikelen 1.22 en 1.24 tot en met 1.34 vervallen.

N

Het opschrift van hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 4, komt te luiden:

Paragraaf 4. Overige bepalingen

O

In hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 4, wordt na het opschrift een
artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.11

De kinderopvangtoeslag blijft buiten beschouwing bij de verlening van
andere op het inkomen of vermogen afgestemde publiekrechtelijke
uitkeringen en verstrekkingen.

P

Artikel 1.23 wordt vernummerd tot artikel 1.12 opgenomen in hoofdstuk 1,
afdeling 2, paragraaf 4, en in het eerste lid wordt “artikel 6”
vervangen door: artikel 1.6.

Q

Na artikel 1.12 (nieuw) wordt in hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 4,
een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.13

Het college van burgemeester en wethouders kan aan een ouder als bedoeld
in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c, e, j, k of l, een
tegemoetkoming verstrekken in aanvulling op de kinderopvangtoeslag,
zodanig dat het totaal van de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming
niet meer bedraagt dan de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel
1.7, eerste lid.

R

Hoofdstuk 1, afdeling 2, paragrafen 5, 6 en 7, vervallen.

Ra

Artikel 1.50 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De houder van een kindercentrum en de personen werkzaam bij een
onderneming waarmee de houder een kindercentrum exploiteert, zijn in het
bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet
justitiële en strafvorderlijke gegevens.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. De verplichting van het vierde lid geldt voor personen die als
stagiair of uitzendkracht werkzaam zijn de eerste maal voordat deze
personen de werkzaamheden aanvangen. 

Rb

Artikel 1.56, derde lid, komt te luiden:

3. Op de houder van een gastouderbureau en op de personen werkzaam bij
een onderneming waarmee de houder een gastouderbureau exploiteert, is
artikel 1.50, derde tot en met zesde lid, van overeenkomstige
toepassing. Op de houder van een gastouderbureau is artikel 1.54 van
overeenkomstige toepassing. 

Rc

Aan artikel 1.56b wordt een lid toegevoegd, luidende: 

7. De verplichting van het vierde lid geldt voor personen die als
stagiair werkzaam zijn de eerste maal dat deze personen de werkzaamheden
aanvangen.

Rd

In artikel 1.57, laatste zin, wordt “artikel 1.50, tweede tot en met
vijfde lid” vervangen door: artikel 1.50, tweede tot en met zesde
lid”.

Re

In artikel 1.57a, eerste lid, wordt “artikel 1.50, eerste, derde,
vierde en vijfde lid” vervangen door: 1.50, eerste en derde tot en met
zesde lid”.

S

Artikel 1.72, eerste lid, komt te luiden:

1. Het college van burgemeester en wethouders kan de houder die een
verplichting als bedoeld bij of krachtens afdeling 3 van dit hoofdstuk,
een afspraak als bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair
onderwijs, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in
artikel 1.65 of artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet
nakomt dan wel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66,
een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45 000.

T

Artikel 1.86 vervalt.

U

Artikel 1.87 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt: en de hoogte van de
tegemoetkomingen van de gemeente en van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen.

2. In het derde lid wordt “de artikelen 1.6, 1.22, 1.29 en 1.35”
vervangen door “artikel 1.6” en vervalt: jegens het Rijk
onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn
partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Ua

In artikel 2.1 komt de definitie van “houder” als volgt te luiden:

houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de
Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een
peuterspeelzaal exploiteert.

Ub

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De houder van een peuterspeelzaal en de personen die werkzaam zijn
bij een onderneming waarmee de houder een peuterspeelzaal exploiteert,
zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven
volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. 

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. De verplichting van het vierde lid geldt voor personen die als
stagiair of uitzendkracht werkzaam zijn de eerste maal voordat deze
personen de werkzaamheden aanvangen.

V

In artikel 3.6a, tweede lid, wordt “artikel 1.10” vervangen door:
artikel 1.10 zoals dat luidde op 31 december 2012.

W

Na artikel 3.8 worden in hoofdstuk 3, paragraaf 1, vijf artikelen
ingevoegd, luidende:

Artikel 3.8a

Voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013 blijft deze wet, zoals
die luidde op 31 december van dat berekeningsjaar, van toepassing op de
kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1.5, eerste
lid, zoals dat luidde op 31 december 2012.

Artikel 3.8b

1. Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd een
beslissing te nemen op een aanvraag voor een tegemoetkoming als bedoeld
in artikel 1.22, zoals dat luidde op 31 december 2012, voor een
berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013, voor zover nog niet
onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

2. Het college van burgemeester en wethouders dat een besluit in verband
met een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.22, zoals dat luidde op
31 december 2012, voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013 heeft
genomen waartegen een bezwaarschrift is ingediend dan wel nog kan worden
ingediend, blijft bevoegd op het bezwaar te beslissen.

3. In een geding in beroep en hoger beroep, gericht tegen een besluit
als bedoeld in het tweede lid, blijft het college partij en staat hoger
beroep in verband met deze besluiten open.

Artikel 3.8c

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen blijft bevoegd een
beslissing te nemen op een aanvraag voor een tegemoetkoming als bedoeld
in artikel 1.29, zoals dat luidde op 31 december 2012, voor een
berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013, voor zover nog niet
onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dat een besluit in
verband met een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.29, zoals dat
luidde op 31 december 2012, voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan
2013 heeft genomen waartegen een bezwaarschrift is ingediend dan wel nog
kan worden ingediend, blijft bevoegd op het bezwaar te beslissen.

3. In een geding in beroep en hoger beroep, gericht tegen een besluit
als bedoeld in het tweede lid, blijft het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen partij en staat hoger beroep in verband met deze
besluiten open.

Artikel 3.8d

Personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een
kindercentrum exploiteert en personen die werkzaam zijn bij een
onderneming waarmee de houder een gastouderbureau exploiteert en van wie
tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Ra en
Rb, van de Wet tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die
hervorming van en bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken
en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten
van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen in verband met de kinderopvangtoeslag geen
verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 1.50, derde lid, werd
verlangd, leggen aan de houder van een kindercentrum respectievelijk van
een gastouderbureau voor 1 januari 2013 een verklaring over als bedoeld
in voornoemd artikel. De verklaring is op het moment dat zij wordt
overgelegd niet ouder dan twee maanden.

Artikel 3.8e

Personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een
peuterspeelzaal exploiteert en van wie tot het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Ub, van de Wet tot wijziging
van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband
met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en bezuiniging op
de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren
van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in verband met de
kinderopvangtoeslag geen verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in
artikel 2.6, derde lid, werd verlangd, leggen aan de houder van een
kindercentrum voor 1 januari 2013 een verklaring over als bedoeld in
voornoemd artikel. De verklaring is op het moment dat zij wordt
overgelegd niet ouder dan twee maanden. 

ARTIKEL II

De artikelen 100, onderdeel i, en 108, onderdeel m, van de Wet
financiering sociale verzekeringen vervallen.

ARTIKEL III

In artikel 3.104, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001
vervalt: en tegemoetkomingen.

ARTIKEL IV

In artikel 32, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 vervalt:
onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming.

ARTIKEL V

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   10