[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsreactie op het SER-advies ‘Werk maken van scholing; advies over de postinitiële scholingsmarkt’

Bijlage

Nummer: 2012D30134, datum: 2012-07-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsreactie SER-advies "Werk maken van scholing" (2012D30133)

Preview document (🔗 origineel)


Kabinetsreactie op het SER-advies ‘Werk maken van scholing; advies
over de postinitiële scholingsmarkt’

1.  Inleiding

Op 20 april heeft de SER het unanieme advies ‘werk maken van
scholing’ uitgebracht over de  postinitiële scholingsmarkt. De
achtergrond van dit advies is gelegen in het gegeven dat de Nederlandse
arbeidsmarkt de komende jaren onder de invloed van demografische
factoren, globalisering en technologische ontwikkeling zal veranderen.
Hierdoor neemt het belang van scholing toe, waardoor vragen rijzen over
de toekomstbestendigheid van het postinitiële onderwijs.

In deze kabinetsreactie  wordt  eerst een korte samenvatting van het
advies gegeven, gevolgd door een  algemene reactie van het kabinet.
Vervolgens wordt in hoofdstuk twee ingegaan op de aanbevelingen van de
SER ten aanzien van de aanbodzijde van de postinitiële scholingsmarkt.
In hoofdstuk drie reageert het kabinet op de aanbevelingen van de SER
ten aanzien van de scholingsvraag van volwassenen en bedrijven. De
reactie eindigt met een slotconclusie in hoofdstuk vier.

  

SER-advies

De SER stelt in zijn advies dat de huidige markt voor postinitieel
onderwijs over het geheel genomen behoorlijk functioneert.
Desalniettemin noodzaken hierboven genoemde ontwikkelingen tot een extra
en meer toekomstgerichte (beleids)inzet, zowel aan de aanbod- als aan de
vraagzijde. De SER geeft daarnaast aan dat de relatief beperkte rol van
de overheid op het gebied van postinitiële scholing past binnen de
verantwoordelijkheidsverdeling waarbij werkgevers en werknemers primair
verantwoordelijk zijn voor de organisatie en financiering van de
scholing van werkenden. Uit oogpunt van maatschappelijk belang of
marktfalen ligt er voor de overheid een rol om scholing van werkenden te
stimuleren. Overigens stelt de SER dat de overheid wel de
verantwoordelijkheid draagt voor onderwijs voor mensen zonder
startkwalificatie en voor de financiering van de scholing van
niet-werkenden.

Visie van het kabinet

Het kabinet onderschrijft het belang van scholing en de opvatting van de
SER dat het belang daarvan de komende jaren verder zal toenemen. Hoewel
Nederland in internationaal perspectief  goed scoort   op de
EU-indicator voor deelname aan een leven lang leren valt er verdere
winst te behalen door lessen te trekken uit ervaringen in andere landen.
Meer scholing is geen einddoel op zich, maar draagt bij aan een beter
functionerende arbeidsmarkt waarop werknemers meer mobiel zijn en langer
doorwerken. Door de toenemende dynamiek op de arbeidsmarkt als gevolg
van technologische ontwikkeling en globalisering is het de
verantwoordelijkheid van iedere volwassene zich te blijven scholen. Ook
aanpassingen in het sociale zekerheidsstelsel, zoals de geleidelijke
verhoging van de AOW-leeftijd, geven werknemers een extra prikkel om
gedurende hun loopbaan te blijven investeren in hun eigen inzetbaarheid.
Werkgevers moeten scholing als vanzelfsprekend onderdeel gaan zien van
het arbeidsproces, waarin werken en leren sterk verweven zijn. Zij
hebben daar ook het meeste belang bij. De overheid heeft daarnaast een
aanvullende en faciliterende rol. Dit gebeurt onder meer via de
afdrachtvermindering onderwijs en via de aftrekbaarheid van
scholingskosten in de inkomstenbelasting. Bovendien kan voor mensen met
afstand tot de arbeidsmarkt de mobiliteitsbonus die per 1 januari 2013
ingaat ingezet worden voor functiegerichte scholing, zeker ook in de
richting van sectoren waar knelpunten in de personeelsvoorziening
dreigen. De overheid hecht ook als werkgever groot belang aan
postinitiële scholing en duurzame inzetbaarheid. Binnen de
verschillende overheidssectoren is er aandacht voor het belang van
scholing  en mobiliteit gedurende de loopbaan van de
overheidsmedewerkers. Zeker in tijden van bezuinigingen is het van
belang dat werknemers zich blijven ontwikkelen.

Investeringen in kennis en vaardigheden renderen het best wanneer deze
zo vroeg mogelijk in het leven worden gedaan. Het kabinet onderstreept
daarom dat het van groot belang is dat mensen het onderwijs verlaten met
een startkwalificatie.  Een startkwalificatie is immers het fundament
voor alle verdere leren. Het kabinet  zet daarom stevig in op het
verminderen van het aantal voortijdig schoolverlaters. En met succes.
Het aantal voortijdig schoolverlaters is de afgelopen jaren verder
teruggedrongen. In tien jaar tijd is het aantal leerlingen dat jaarlijks
de schoolbanken zonder startkwalificatie verlaat, bijna gehalveerd van
71.000 in 2002 naar 38.600 in het schooljaar 2010-2011. De doelstelling
is om in 2016 maximaal 25.000 voortijdig schoolverlaters te hebben.
Laagopgeleiden zonder startkwalificatie kunnen  via een regulier
opleidingstraject bij een ROC/AOC alsnog een mbo-diploma halen.

2.  Aanbodzijde

Toegankelijkheid en Inzichtelijkheid

Erkenning Verworven Competenties/Ervaringscertificaat (EVC)

De SER wijst in zijn advies op het belang van het instrument EVC voor
zowel het realiseren van onderwijs- als loopbaandoelen. De SER benadrukt
daarbij dat de kwaliteit van EVC onomstreden dient te zijn en dat de
mogelijkheden van EVC moeten worden geoptimaliseerd. De SER noemt tevens
alternatieve instrumenten zoals het Ervaringsprofiel (EVP) en een
e-portfolio. En de SER geeft aan dat, als EVC alleen wordt gebruikt ter
verkrijging van vrijstellingen in het onderwijs, bestaande
vrijstellingsprocedures van instellingen wellicht effectiever en
efficiënter zijn. De SER acht het van belang dat de overheid ook in de
toekomst blijft investeren in het verbeteren van EVC en de
kwaliteitsborging ervan.

Net als de SER vindt het kabinet dat EVC een belangrijk instrument is
voor zowel het realiseren van onderwijs- als loopbaandoelen en dat de
kwaliteit van EVC onomstreden dient te zijn. Het kabinet ziet dat er
meerdere instrumenten zijn naast en in aanvulling op EVC. Het
Ervaringsprofiel (EVP) en e-portfolio zijn instrumenten die geschikt
kunnen zijn voor gebruik in het kader van loopbaanontwikkeling. In
tegenstelling tot EVC vindt bij EVP en e-portfolio echter geen
onafhankelijke beoordeling van de competenties van de kandidaat plaats
ten opzichte van een landelijk erkende standaard (Crebo-, Croho- of
branchekwalificatie). 

Naar aanleiding van eerdere inspectierapporten uit 2009, waaruit bleek
dat de kwaliteit van de uitvoeringspraktijk van EVC verbetering
behoefde, heeft de overheid eind 2009 de regie op de borging van de
kwaliteit van EVC op zich heeft genomen. Regelgeving is aangescherpt en
het Actieplan Kwaliteit EVC met een breed scala aan ondersteunende
activiteiten en trainingen is in opdracht van de overheid uitgevoerd
door het Kenniscentrum EVC. 

Uit recent inspectieonderzoek blijkt dat ondanks de genomen maatregelen
de kwaliteit van het overgrote deel van de ervaringscertificaten in
2010-2011 nog steeds onvoldoende is. Naar aanleiding van de bevindingen
van de inspectie voert het kabinet een brede, diepgaande analyse uit van
het functioneren van de EVC-markt, het toezicht op de kwaliteit van EVC
en de besluitvorming over vrijstellingen. Bezien zal worden welke
aanvullende maatregelen mogelijk zijn die afdoende waarborgen bieden
voor het realiseren van onomstreden kwaliteit. Naar aanleiding van die
nadere analyse zal het kabinet de Kamer informeren in een beleidsreactie
op het recente inspectieonderzoek.

Nederlands nationaal kwalificatiekader (NLQF)

De SER ondersteunt het NLQF en benadrukt het belang ervan voor het
verduidelijken van het niveau van non-formele opleidingen. Dit maakt het
aanbod inzichtelijker. De SER onderstreept daarbij het belang van
heldere kwaliteitseisen bij inschaling in het NLQF . De overheid kan
hieraan een bijdrage leveren.

Het kabinet vindt het van belang dat het niveau van non-formele
opleidingen via opname in het NLQF transparanter wordt. Bij de invoering
van het NLQF kijkt het Nationaal Coördinatiepunt NLQF (die voor de
invoering van het NLQF bij non-formele opleidingen verantwoordelijk is)
naar de door het NLQF vastgestelde descriptoren. Dit zijn kennis,
toepassen van kennis, probleemoplossende vaardigheden, leer- en
ontwikkelvaardigheden, informatievaardigheden, communicatievaardigheden,
verantwoordelijkheid en zelfstandigheid.  Met deze descriptoren kan het
niveau van non-formele opleidingen ten behoeve van inschaling in het
NLQF worden vastgesteld.

Toegankelijkheid voor studenten van 30 jaar en ouder

In het kader van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs wijst de
SER op zijn advies over de Strategische Agenda Hoger Onderwijs,
Onderzoek en Wetenschap, waarin de SER ervoor pleit om voor studenten
van 30 jaar en ouder collegegeldkrediet en studiefinanciering
beschikbaar te stellen, de aftrekbaarheid van studiekosten te verruimen
en de beschikbaarheid van (boven)sectorale studiebeurzen, zoals de
lerarenbeurs, vanuit de overheid te stimuleren. Tevens adviseert de SER
het kabinet de gevolgen van het 30+ arrangement in het mbo nauwgezet te
volgen, met name ten aanzien van mogelijke gevolgen voor de
arbeidsmarkt. 

In zijn brief over deeltijd hoger onderwijs  heeft het kabinet omwille
van de toekomstbestendigheid van het deeltijdonderwijs aangekondigd na
2017 over te willen gaan op een systeem van vraagfinanciering. Zoals
aangegeven in de brief zal de vraagfinanciering de vorm krijgen van
beurzen gericht op prioritaire sectoren en specifieke doelgroepen.
Daarnaast is aangekondigd dat bij de nadere uitwerking van
vraagfinanciering bezien wordt of invoering van collegegeldkrediet voor
nieuwe doelgroepen, zoals deeltijdstudenten, 30+ studenten en studenten
die een tweede studie doen, wenselijk en haalbaar is. In de
uitwerkingsnotitie van eind 2013 naar aanleiding van de brief zal hierop
worden teruggekomen. 

In de Vitaliteitsbrief van 30 september 2011 is aangekondigd dat met
ingang van het belastingjaar 2013 de drempel voor de aftrek van
scholingskosten in het kader van de inkomstenbelasting verlaagd wordt
naar 250 euro.

Bij voorjaarsnota is recent  besloten dat  de bekostiging van studenten
van 30 jaar en ouder in het mbo gehandhaafd blijft. Daarmee vervalt ook
de noodzaak voor een apart arrangement. Volwassenen van 30 jaar en ouder
kunnen als voorheen een bekostigde crebo-gelicenseerde mbo-opleiding aan
een ROC/AOC volgen.

Opleidingsinfrastructuur

Samenwerking publiek bekostigde en private onderwijs

Het publiek bekostigde en het private onderwijs moet meer en beter gaan
samenwerken om de bestaande expertise en infrastructuur beter te
benutten en te komen tot een aanbod dat beter aansluit bij de kenmerken,
wensen en ervaringen van volwassen lerenden. De raad geeft aan dat het
aan betrokken partijen is te onderzoeken welke mogelijkheden er bestaan
voor samenwerking, die wederzijds profijtelijk is en om vervolgens deze
samenwerking tot stand te brengen. In het kader van een betere benutting
van de publieke infrastructuur bepleit de SER ook een verbetering van
het aanbod deeltijd hoger onderwijs, mede met het oog op de rol van het
deeltijdonderwijs voor het topsectorenbeleid.

Het kabinet onderschrijft de aanbeveling gericht op versterking van de
samenwerking tussen publieke en private aanbieders en onderkent dat het
aan de partijen zelf is om deze samenwerking te onderzoeken en vorm te
geven. Het kabinet roept betrokken partijen (MBO-raad, HBO-raad, VSNU en
NRTO) op activiteiten op dit gebied te ondernemen. Het thema van
samenwerking tussen publieke en private aanbieders zal tevens onderdeel
zijn van de nadere uitwerking van vraagfinanciering voor het deeltijd
hoger onderwijs. Het kabinet deelt de analyse van de raad dat de
bestaande publieke infrastructuur en expertise  beter benut kunnen
worden. De invoering van vraagfinanciering in het deeltijd hoger
onderwijs is mede hierop gericht. Het kabinet onderschrijft eveneens het
standpunt van de SER dat het deeltijd hoger onderwijs ook een
belangrijke rol heeft voor het topsectorenbeleid. In de human capital
agenda’s van de topsectoren zijn afspraken gemaakt tussen sectoren en
instellingen hoger onderwijs, waaronder over scholing en opleiding van
werkenden.

Versterking universitaire deeltijdonderwijs

De SER bepleit dat universiteiten bezien of en hoe de positie van het
universitaire deeltijdonderwijs versterkt kan worden en tevens te bezien
hoe daarbij samengewerkt kan worden met de Open Universiteit. De SER
onderschrijft het overheidsbeleid ten aanzien van de Open Universiteit
en bepleit verdere ontwikkelingen op het terrein van afstandsleren en
blended learning, open educational resources. 

Het versterken van de positie van het universitaire deeltijdonderwijs is
inderdaad van belang. Het huidige deeltijdonderwijs op wo-niveau is
traditioneel vormgegeven en onvoldoende flexibel en vraaggericht. De
Open Universiteit heeft veel expertise en ervaring in het flexibel
vormgeven van onderwijs voor volwassenen. Samenwerking tussen de Open
Universiteit en andere universiteiten kan leiden tot betere benutting
van de expertise en de infrastructuur van de Open Universiteit. 

Net als met andere bekostigde instellingen voor hoger onderwijs worden
met de Open Universiteit prestatieafspraken gemaakt. Afspraken op het
gebied van de rol van de Open Universiteit in het verzorgen van flexibel
en vraaggericht deeltijd hoger onderwijs en het samenwerken met andere
instellingen kunnen hiervan deel uitmaken. De doorontwikkeling van open
educational resources zal naar verwachting onderdeel zijn van het
nieuwe, strategisch instellingsplan van de Open Universiteit.

Betere financiële verantwoording

De SER dringt aan op betere financiële verantwoording van de
instellingen met betrekking tot het contractonderwijs, in verband met de
naleving van de voorschriften voor ‘level-playing-field’. 

Vanaf het verslagjaar 2008 geldt voor de inrichting van de jaarrekening
en het jaarverslag van alle bekostigde onderwijsinstellingen de Regeling
jaarverslaggeving Onderwijs (RJO). In 2011 is de Handreiking voor de
inrichting van onderwijskundige publiek-private arrangementen
verschenen. Daarnaast is voor de sectoren hoger onderwijs (ho) en
beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) door OCW een aantal
zogeheten Helderheidsnotities uitgebracht waarin een nadere aanduiding
wordt gegeven van enkele verantwoordingsitems in het jaarverslag,
waaronder investering van publieke middelen in private activiteiten. Op
dit moment wordt door OCW gewerkt aan nadere richtlijnen met betrekking
tot consolidatie in situaties waarbij van meerdere bevoegde
gezagsorganen sprake is. 

3.  Vraagzijde

Vraagarticulatie

De SER constateert dat vooral MKB-bedrijven moeite hebben om hun
scholingsvraag te articuleren en om het benodigde aanbod te
organiseren/coördineren. Daarbij bestaat vooral bij kleine bedrijven
weinig inzicht in de scholingsbehoefte op langere termijn. Door
samenwerking tussen branches en collega-bedrijven kunnen kleine en
middelgrote bedrijven een krachtiger rol spelen in het organiseren en de
inkoop van scholing. De overheid kan volgens de SER een bijdrage aan de
vraagarticulatie leveren door activiteiten gericht op samenwerking te
stimuleren en zich daarbij specifiek te richten op kleine bedrijven c.q.
sectoren. 

Het kabinet onderschrijft het belang van extra aandacht voor
vraagarticulatie voor kleine en middelgrote bedrijven en de behoefte tot
bundeling van de vraag om scholing te kunnen organiseren en in te kopen.
De mede met financiering van de regering opgerichte leerwerkloketten
kunnen hier een rol in vervullen. Werkgevers, werknemers en
werkzoekenden kunnen hier advies krijgen over  scholings- en
loopbaanmogelijkheden en EVC-procedures. In 2012 worden de
leerwerkloketten direct gekoppeld aan de 30 arbeidsmarktregio’s en
wordt bezien hoe de dienstverlening van de leerwerkloketten in te passen
is in de regionale werkgevers-dienstverlening en e-dienstverlening van
het UWV werkbedrijf.  

Doelgroepen

De SER stelt vast dat sommige groepen werkenden minder deelnemen aan
scholing dan andere. Dat geldt voor oudere en laagopgeleide werknemers,
maar ook voor flexwerkers en zzp-ers. In verband met de huidige en
toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt is het belangrijk dat ook
deze groepen meer aan scholing gaan deelnemen. De SER ziet een
prominente rol voor sociale partners in het bevorderen van scholing van
oudere en laagopgeleide werknemers. Flankerend daaraan ziet hij ook een
belangrijke bijdrage van de overheid, zoals het uitvoeriger inzetten van
leerwerkloketten en het bevorderen van (inter)sectorale scholing. Ten
aanzien van flexwerkers stelt de SER vast dat er een onderinvestering in
scholing dreigt en geeft de cao-partijen in overweging
arbeidsvoorwaarden op het terrein van functiegerichte scholing ook van
toepassing te laten zijn op groepen werknemers met een tijdelijk
contract. Voor wat betreft zzp’ers bepleit de SER dat zij kunnen
deelnemen aan sectorale opleidingsfaciliteiten. De raad onderschrijft de
maatregelen van de minister van OCW in het Actieplan Laaggeletterdheid
ten aanzien van verbetering van de inhoud en kwaliteitseisen van
educatietrajecten voor laaggeletterden. Tezelfdertijd is de SER van
mening dat mbo-instellingen duidelijkheid moet worden geboden over de
toekomstige bekostiging van deze trajecten om hun infrastructuur te
kunnen professionaliseren.  

Het kabinet onderschrijft de constatering van de SER dat de
scholingsdeelname van bepaalde groepen achterblijft. Hoewel dit
bijvoorbeeld voor ouderen verklaarbaar is  vanwege de korte
terugverdientijd van investering in scholing, is het vanuit het
perspectief van duurzame inzetbaarheid wenselijk dat de
scholingsdeelname van groepen bij wie scholing achterblijft, toeneemt.
Sociale partners zijn daarbij primair aan zet De overheid heeft een
aanvullende en faciliterende rol en ondersteunt de inspanningen van de
Stichting van de Arbeid, o.a. met het vitaliteitspakket. De in het
vitaliteitspakket aangekondigde maatregelen zijn erop gericht om oudere
werknemers langer gezond en productief aan het werk te houden. De
loopbaanfaciliteiten betreffen onder andere een
vitaliteitsspaarregeling, het verlagen van de drempel voor
scholingsuitgaven en een tegemoetkoming in de scholingskosten die
werkgevers maken om intersectorale mobiliteit en de overgang van werk
naar werk mogelijk te maken.  

Laagopgeleiden behoeven evenzeer de aandacht. De verdere ontwikkeling en
implementatie van EVC en het e-portfolio maken het voor laagopgeleiden
gemakkelijker een diploma te halen. Specifiek voor het midden- en
kleinbedrijf stimuleert het kabinet het succesvolle programma
‘Excelleren.nu’ om de leermogelijkheden op de werkvloer te
bevorderen door bijvoorbeeld functieroulatie en coaching. Werken en
leren kunnen zo effectief worden gecombineerd.  Hiervan kunnen vooral
laagopgeleiden profiteren, omdat het de drempel om te gaan leren
verlaagt. Gemeenten zijn verplicht om hun educatiemiddelen – waaronder
educatietrajecten voor laaggeletterden - te besteden aan de inkoop van
educatieopleidingen bij ROC’s. Het kabinet heeft besloten deze
verplichting in stand te houden.  Het voortgezet algemeen
volwassenenonderwijs (vavo) wordt onder directe aansturing van de
rijksoverheid gebracht. Daartoe is begin 2012 een wetsvoorstel inzake
vavo en overige educatie (Kamerstukken 2011/2012, 33 146, nr. 1, 2 en 3)
aangeboden aan uw Kamer. Instandhouding van de verplichting voor
gemeenten om de educatiemiddelen te besteden aan de  inkoop van
educatieopleidingen bij ROC’s en de wijziging in de aansturing van
vavo leiden tot duidelijkheid over de positionering en bekostiging van
de sector.  Voorts neemt het kabinet kennis van de aanbevelingen van de
SER waar het gaat om flexwerkers en zzp’ers.

4.  Tot besluit

De SER heeft met dit advies de aandacht gevestigd op een aantal
belangrijke punten voor het optimaal functioneren van de postinitiële
scholingsmarkt in de (nabije) toekomst, zodat  de toegankelijkheid van
scholing voor elke volwassen burger is gewaarborgd. Het huidige kabinet
speelt daar in diverse beleidstrajecten op in. Het is aan het nieuwe
kabinet om daaraan een vervolg te geven. 

 Nieuwenhuis et al, (2011), Groeitempo leven lang leren: een
internationale vergelijking

 Inspectie van het Onderwijs (2012) Examencommissies &
ervaringscertificaten; over EVC in het mbo en het hbo

 Advies Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap,
SER, nr. 2011/07, 15 april 2011 

 Brief deeltijd hoger onderwijs, 30 maart 2012, Kamerstukken II,
2011-2012, 31288, nr. 285

 Vitaliteitsbrief, 30 september 2011, Kamerstukken II, 2011-2012, 32043,
nr. 71

 Rapport ‘Kenmerken, wensen en behoeften deeltijd hoger onderwijs’,
ResearchNed (2012), bijlage bij kamerstukken II, 2011-2012, 31288, nr.
285.

 Actieplan mbo ‘Focus op vakmanschap 2011-2015’, Kamerstukken II
2010/2011, 31 524, nr.88

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1