[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

De Wilck West

Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2011

Bijlage

Nummer: 2012D30607, datum: 2012-07-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Aanvullende informatie inzake o.a. de uitvoeringskosten van - en de begrotingsbijstellingen bij - de batenlastendiensten Dienst regelingen (DR), de Nederlandse Voedsel- en warenautoriteit (NVWA) en de Dienst Landelijk Gebied (DLG), met name waar het gaat om de tijdigheid in deze begrotingsmutaties, het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG), aansluiting van de begroting en de bezuinigingen in het natuurbeleid en de decentralisatieafspraken natuur en een aantal resterende vragen tijdens het wetgevingsoverleg van 7 juni 2012 (2012D28449)

Preview document (🔗 origineel)
















Colofon

Locatie	  FILENAME  \p  \* MERGEFORMAT  T:\DLG\Natura2000\REGIONAAL\DLG
- Regio West\04. De Wilck\3. Opstellen plan\3.02 Concept Hfdst\Totaal
Conceptplan\werkdocument Concept Beheerplan De Wilck april 2011\20120315
Concept Beheerplan De Wilck NEW LAYOUT versie 2.0 mei 2012.doc 

Contactpersoon	

Regio West | Utrecht

Sint Jacobsstraat 200 | 3511 BT Utrecht

Postbus 20030 | 3502 LA Utrecht









	Markeringen in tekst

Geel: tekst waar nog naar gekeken moet geworden (actualisatie,
inhoudelijke juistheid etc)

Groen: vragen en opmerkingen















Inhoud

  TOC \f \p "—" \z \t "Kop 1;2;Kop 2;3;Kop 3;4;Kop zonder
nummering;1;Subtitel;2;Titel;1"  Colofon—  PAGEREF _Toc326257628 \h  2


Samenvatting—  PAGEREF _Toc326257629 \h  6 

1	Inleiding—  PAGEREF _Toc326257630 \h  11 

1.1	Wat is Natura 2000?—  PAGEREF _Toc326257631 \h  11 

1.2	Natura 2000-gebied De Wilck—  PAGEREF _Toc326257632 \h  12 

1.3	Functie beheerplan—  PAGEREF _Toc326257633 \h  15 

1.4	Status en vaststellingprocedure van het beheerplan—  PAGEREF
_Toc326257634 \h  15 

1.4.1	Opstellen en vaststellen van het beheerplan—  PAGEREF
_Toc326257635 \h  15 

1.4.2	Hoe en wanneer kunt u uw mening geven?—  PAGEREF _Toc326257636
\h  16 

1.4.3	Looptijd en evaluatie—  PAGEREF _Toc326257637 \h  16 

1.5	Leeswijzer—  PAGEREF _Toc326257638 \h  16 

2	Instandhoudingsdoelstellingen—  PAGEREF _Toc326257639 \h  18 

2.1	Landschappelijke opgave, kernopgave en wateropgave—  PAGEREF
_Toc326257640 \h  18 

2.1.1	Landschappelijke opgave—  PAGEREF _Toc326257641 \h  18 

2.1.2	Kernopgave—  PAGEREF _Toc326257642 \h  19 

2.1.3	Wateropgave—  PAGEREF _Toc326257643 \h  19 

2.2	Instandhoudingsdoelstellingen—  PAGEREF _Toc326257644 \h  20 

2.3	Landelijke staat van instandhouding—  PAGEREF _Toc326257645 \h  21


2.4	Ecologische vereisten van de instandhoudingsdoelen—  PAGEREF
_Toc326257646 \h  22 

2.4.1	Kleine zwaan—  PAGEREF _Toc326257647 \h  22 

2.4.2	Smient—  PAGEREF _Toc326257648 \h  26 

2.4.3	Samenvatting ecologische vereisten kleine zwaan en smient— 
PAGEREF _Toc326257649 \h  28 

2.5	Overige natuurdoelen De Wilck—  PAGEREF _Toc326257650 \h  29 

3	Landschapsecologische gebiedsbeschrijving—  PAGEREF _Toc326257651 \h
 30 

3.1	Inleiding—  PAGEREF _Toc326257652 \h  30 

3.2	Abiotiek—  PAGEREF _Toc326257653 \h  30 

3.2.1	Bodem en geologie—  PAGEREF _Toc326257654 \h  30 

3.2.2	Zuurgraad bodem—  PAGEREF _Toc326257655 \h  30 

3.2.3	Hoogteligging en reliĂ«f—  PAGEREF _Toc326257656 \h  31 

3.2.4	Oppervlaktewatersysteem—  PAGEREF _Toc326257657 \h  33 

3.2.5	Peilbeheer—  PAGEREF _Toc326257658 \h  34 

3.2.6	Oppervlaktewaterkwaliteit—  PAGEREF _Toc326257659 \h  35 

3.2.7	Grondwatersysteem—  PAGEREF _Toc326257660 \h  36 

3.2.8	Verdroging—  PAGEREF _Toc326257661 \h  37 

3.2.9	Stikstofdepositie—  PAGEREF _Toc326257662 \h  38 

3.3	Biotiek—  PAGEREF _Toc326257663 \h  38 

3.3.1	Inleiding—  PAGEREF _Toc326257664 \h  38 

3.3.2	Fauna: voorkomen aangewezen Natura 2000-doelsoorten—  PAGEREF
_Toc326257665 \h  39 

3.3.3	Fauna: voorkomen van de overige Natura 2000-soorten—  PAGEREF
_Toc326257666 \h  45 

3.3.4	Fauna: weidevogels—  PAGEREF _Toc326257667 \h  46 

3.3.5	Fauna: overige soorten—  PAGEREF _Toc326257668 \h  46 

3.3.6	Vegetatie—  PAGEREF _Toc326257669 \h  47 

3.4	Ingrepen uit het verleden—  PAGEREF _Toc326257670 \h  48 

3.5	Systeemanalyse en sleutelfactoren—  PAGEREF _Toc326257671 \h  48 

3.6	Kennislacunes—  PAGEREF _Toc326257672 \h  51 

4	Inventarisatie beleid en activiteiten in en rondom De Wilck— 
PAGEREF _Toc326257673 \h  52 

4.1	Wetgeving, plannen en beleid—  PAGEREF _Toc326257674 \h  52 

4.1.1	Regel- en wetgeving—  PAGEREF _Toc326257675 \h  52 

4.1.2	Europees beleid—  PAGEREF _Toc326257676 \h  54 

4.1.3	Nationaal beleid—  PAGEREF _Toc326257677 \h  55 

4.1.4	Provinciaal beleid—  PAGEREF _Toc326257678 \h  57 

4.1.5	Beleid waterschap—  PAGEREF _Toc326257679 \h  62 

4.1.6	Gemeentelijk beleid—  PAGEREF _Toc326257680 \h  62 

4.1.7	Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen—  PAGEREF _Toc326257681
\h  64 

4.2	Inventarisatie van activiteiten in en rondom De Wilck—  PAGEREF
_Toc326257682 \h  64 

4.3	Geïnventariseerde activiteiten in De Wilck—  PAGEREF
_Toc326257683 \h  66 

4.3.1	Onderhoud, natuurbeheer, onderzoek en monitoring in De Wilck— 
PAGEREF _Toc326257684 \h  66 

4.3.2	Schadebestrijding in De Wilck—  PAGEREF _Toc326257685 \h  68 

4.3.3	Beheer en onderhoud van het water in De Wilck—  PAGEREF
_Toc326257686 \h  69 

4.3.4	Recreatie in De Wilck—  PAGEREF _Toc326257687 \h  70 

4.3.5	Verkeer en infrastructuur in De Wilck—  PAGEREF _Toc326257688 \h
 71 

4.4	Geïnventariseerde activiteiten rondom De Wilck—  PAGEREF
_Toc326257689 \h  72 

4.4.1	Jacht, wildbeheer en schadebestrijding rondom De Wilck—  PAGEREF
_Toc326257690 \h  72 

4.4.2	Beheer en onderhoud water rondom de Wilck—  PAGEREF
_Toc326257691 \h  73 

4.4.3	Agrarisch gebruik rondom De Wilck—  PAGEREF _Toc326257692 \h  74


4.4.4	Recreatie rondom De Wilck—  PAGEREF _Toc326257693 \h  76 

4.4.5	Verkeer en infrastructuur rondom De Wilck—  PAGEREF
_Toc326257694 \h  77 

4.4.6	Overige huidige activiteiten rondom De Wilck—  PAGEREF
_Toc326257695 \h  78 

4.4.7	Nieuwe activiteiten rondom De Wilck—  PAGEREF _Toc326257696 \h 
79 

5	Effecten van activiteiten op de instandhoudingsdoelen—  PAGEREF
_Toc326257697 \h  80 

5.1	Inleiding—  PAGEREF _Toc326257698 \h  80 

5.2	Indeling van activiteiten in categorieĂ«n vergunningplicht— 
PAGEREF _Toc326257699 \h  80 

5.3	Methodiek—  PAGEREF _Toc326257700 \h  81 

5.4	Beoordeling effecten geïnventariseerde activiteiten in De Wilck— 
PAGEREF _Toc326257701 \h  86 

5.4.1	Natuurbeheer in De Wilck—  PAGEREF _Toc326257702 \h  86 

5.4.2	Schadebestrijding in De Wilck—  PAGEREF _Toc326257703 \h  87 

5.4.3	Beheer en onderhoud van het water in De Wilck—  PAGEREF
_Toc326257704 \h  88 

5.4.4	Recreatie in De Wilck—  PAGEREF _Toc326257705 \h  89 

5.4.5	Verkeer en infrastructuur in De Wilck—  PAGEREF _Toc326257706 \h
 91 

5.5	Beoordeling effecten geĂŻnventariseerde activiteiten rondom De
Wilck—  PAGEREF _Toc326257707 \h  91 

5.5.1	Jacht, schadebestrijding en wildbeheer rondom De Wilck—  PAGEREF
_Toc326257708 \h  91 

5.5.2	Beheer en onderhoud water rondom De Wilck—  PAGEREF
_Toc326257709 \h  93 

5.5.3	Agrarisch gebruik rondom De Wilck—  PAGEREF _Toc326257710 \h  95


5.5.4	Recreatie rondom De Wilck—  PAGEREF _Toc326257711 \h  97 

5.5.5	Verkeer en infrastructuur—  PAGEREF _Toc326257712 \h  98 

5.5.6	Overige activiteiten rondom De Wilck—  PAGEREF _Toc326257713 \h 
99 

5.5.7	Nieuwe activiteiten rondom De Wilck—  PAGEREF _Toc326257714 \h 
100 

5.6	Cumulatie—  PAGEREF _Toc326257715 \h  101 

5.7	Procedure toekomstige ontwikkelingen—  PAGEREF _Toc326257716 \h 
101 

6	Instandhoudingsdoelen in omvang, ruimte en tijd—  PAGEREF
_Toc326257717 \h  104 

6.1	Toekomstvisie—  PAGEREF _Toc326257718 \h  104 

6.2	Landschappelijke opgave Meren en Moerassen—  PAGEREF _Toc326257719
\h  104 

6.2.1	Knelpunten—  PAGEREF _Toc326257720 \h  104 

6.2.2	Kansen—  PAGEREF _Toc326257721 \h  104 

6.3	Kernopgave 4.11 Plas-dras situaties—  PAGEREF _Toc326257722 \h 
104 

6.3.1	Knelpunten—  PAGEREF _Toc326257723 \h  105 

6.3.2	Kansen—  PAGEREF _Toc326257724 \h  106 

6.4	Instandhoudingsdoelstellingen kleine zwaan en smient—  PAGEREF
_Toc326257725 \h  106 

6.4.1	Knelpunten—  PAGEREF _Toc326257726 \h  107 

6.4.2	Kansen—  PAGEREF _Toc326257727 \h  109 

7	Realisatie instandhoudingdoelstellingen—  PAGEREF _Toc326257728 \h 
110 

7.1	Ontwikkelingsstrategie—  PAGEREF _Toc326257729 \h  110 

7.2	Beschrijving maatregelen—  PAGEREF _Toc326257730 \h  112 

7.3	Sociaal economische gevolgen—  PAGEREF _Toc326257731 \h  116 

7.4	Handhaving en toezicht—  PAGEREF _Toc326257732 \h  117 

8	Uitvoeringsprogramma—  PAGEREF _Toc326257733 \h  118 

8.1	Communicatie—  PAGEREF _Toc326257734 \h  118 

8.2	Monitoring en evaluatie instandhoudingsdoelstellingen en
maatregelen—  PAGEREF _Toc326257735 \h  119 

8.2.1	Monitoring ter evaluatie van het behalen van doelstellingen— 
PAGEREF _Toc326257736 \h  120 

8.2.2	Monitoring ter evaluatie van instandhoudingsmaatregelen— 
PAGEREF _Toc326257737 \h  121 

8.2.3	Monitoring ter evaluatie van huidige activiteiten—  PAGEREF
_Toc326257738 \h  121 

8.2.4	Verantwoordelijkheden—  PAGEREF _Toc326257739 \h  121 

8.3	Fasering en financiering van gehele uitvoering beheerplan— 
PAGEREF _Toc326257740 \h  123 

8.3.1	Financiering regulier beheer Staatsbosbeheer—  PAGEREF
_Toc326257741 \h  123 

8.3.2	Financiering instandhoudingsmaatregelen—  PAGEREF _Toc326257742
\h  124 

8.3.3	Financiering monitoring instandhoudingsdoelstellingen—  PAGEREF
_Toc326257743 \h  125 

8.3.4	Financiering monitoring instandhoudingsmaatregelen—  PAGEREF
_Toc326257744 \h  125 

Literatuurlijst—  PAGEREF _Toc326257745 \h  128 

Verklarende woordenlijst—  PAGEREF _Toc326257746 \h  134 

Bijlagen—  PAGEREF _Toc326257747 \h  140 

 

Samenvatting

Tekst samenvatting nog checken als het beheerplan helemaal af is.

Een beheerplan voor het Natura 2000-gebied De Wilck

Het gebied De Wilck maakt deel uit van een Europees netwerk van
belangrijke natuurgebieden: Natura 2000. Het beheerplan voor het Natura
2000-gebied De Wilck maakt duidelijk om welke bijzondere natuur het in
dit gebied gaat en welke doelen de overheid in dit Natura 2000-gebied
nastreeft. Het beheerplan beschrijft welke maatregelen nodig zijn om
deze bijzondere natuur in de toekomst te behouden. Daarnaast is
geĂŻnventariseerd welke huidige activiteiten in en om het gebied
plaatsvinden. Beoordeeld is of deze activiteiten (mogelijk) negatieve
effecten op de instandhoudingsdoelen hebben. Indien dit aan de orde is,
zijn er voor deze activiteiten mitigerende maatregelen of voorwaarden
geformuleerd. Daarnaast is per huidige activiteit nagegaan om welk type
activiteit het gaat. Op basis daarvan is een indeling van de huidige
activiteiten gemaakt in 4 categorieën voor vergunningverlening:

Categorie 1: vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder
specifieke voorwaarden

Categorie 2: vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met
specifieke voorwaarden

Categorie 3: activiteiten die in het kader van de Natuurbeschermingswet
1998 vergund zijn

Categorie 4: niet vergunningplichtige activiteiten

Bij het opstellen van het beheerplan zijn diverse vormen van overleg
gevoerd met eigenaren, gemeenten, waterschap, organisaties op het gebied
van landbouw, natuur en recreatie en andere belanghebbenden. Het
beheerplan is bepalend voor de inrichting en het beheer van het gebied
voor een periode van 6 jaar. Het is richtinggevend voor de periode
daarna.

Kenschets De Wilck

De Wilck is een natuurgebied in de gemeente Rijnwoude dat beheerd wordt
door Staatsbosbeheer. Het ligt in het Hollands-Utrechtse veenweidegebied
en maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Groene Hart nog
actueel?. Het gebied is 116 hectare groot en bestaat uit vochtige en
natte graslanden. De Slingerwetering, die door het gebied loopt, maakte
vroeger deel uit van de loop van het destijds uit het hoogveen
ontspringend veenstroompje De Wilck. Het oude verkavelingspatroon met op
elke perceelscheiding brede sloten, het exclusieve graslandgebruik en de
weidsheid geven het gebied een specifiek karakter. ’s Winters is De
Wilck een belangrijk rustgebied voor smienten (Anas penelope) en kleine
zwanen (Cygnus bewickii). Voor smient is het natuurgebied niet alleen
belangrijk als rustgebied maar ook als foerageergebied. Voor kleine
zwaan is de aanwezigheid van foerageergebied binnen de begrenzing van De
Wilck van secundair belang, omdat het gebied voor deze soort met name
een slaapfunctie heeft. 

Instandhoudingsdoelen, kernopgave en wateropgave voor De Wilck

Het belang van De Wilck als overwinteringsgebied voor smient en kleine
zwaan heeft ertoe geleid dat het gebied is aangewezen als Natura
2000-gebied. De instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied De
Wilck zijn: behoud van de oppervlakte en de kwaliteit van het leefgebied
van smient en kleine zwaan. Voor kleine zwaan moet het gebied een
draagkracht voor een populatie van gemiddeld 10 vogels behouden. Voor
smient gaat het om een populatie van gemiddeld 2.100 vogels. 

De kernopgave voor De Wilck is: het creëren en behouden van plas-dras
situaties voor met name smienten. Aan de kernopgave voor De Wilck is
tevens een wateropgave toegekend. In dit verband is het relevant te
noemen dat De Wilck, naast de aanwijzing als Natura 2000 gebied, tevens
is aangewezen als ‘TOP-gebied verdroging’. In het kader van de
Kaderrichtlijn Water (KRW) is De Wilck ook nog aangewezen als
‘oppervlaktewaterlichaam’ en als ‘beschermd gebied’.

Een relevante landschappelijke opgave, die voor het landschap Meren en
Moerassen is geformuleerd en waar De Wilck deel van uitmaakt, is: het
behoud en herstel van samenhang tussen slaap- en foerageergebieden voor
grasetende watervogels. 

Huidige activiteiten en de effecten op de instandhoudingsdoelen

In en om De Wilck vinden diverse activiteiten plaats. Het gebied wordt
beheerd als natuurgebied en en er wordt gewandeld, gefietst, gevist en
geschaatst door bewoners en recreanten. Rondom De Wilck vindt er onder
andere landbouw, jacht, wildbeheer en schadebestrijding plaats. Alle
huidige activiteiten, die voor 31 maart 2010 al in het gebied
voorkwamen, zijn geĂŻnventariseerd. Van de geĂŻnventariseerde
activiteiten is vervolgens beoordeeld of deze (mogelijk) invloed hebben
op het realiseren van de instandhoudingsdoelen en de kernopgaven voor De
Wilck. Daarnaast is ook het effect beoordeeld van een nieuwe activiteit,
waar al zeer concrete plannen voor zijn. In het beheerplan is
geconcludeerd dat de meeste huidige activiteiten geen dan wel een
verwaarloosbaar effect op de instandhoudingsdoelen en kernopgaven
hebben. Alleen van een beperkt aantal activiteiten (jacht,
schadebestrijding en wandelen) is ingeschat dat zij mogelijk de
benodigde rust (visuele en auditieve verstoring) in het gebied kunnen
verstoren. De mate van verstoring is echter op dit moment niet te
bepalen. Naast visuele en auditieve verstoring blijken er nog een aantal
andere factoren van invloed te zijn op de aantallen kleine zwanen en
smienten in de Wilck. In het beheerplan zijn daarom
onderzoeksmaatregelen geformuleerd en is er een programma voor
monitoring opgenomen. Op basis van de resultaten hiervan komt er naar
verwachting meer inzicht in de relatie tussen de aantallen vogels in De
Wilck en factoren die hier invloed op (kunnen) hebben zoals de
weersomstandigheden.

Nog checken op definitieve beleidsnotitie bestaand gebruik

Vergunningplicht

Alle huidige activiteiten, die in het kader van dit beheerplan zijn
geĂŻnventariseerd, vallen in categorie 4: niet vergunningplichtige
activiteiten. De toekomstige plannen zijn aangemerkt als project. Er is
in het kader van dit beheerplan beoordeeld dat deze toekomstige plannen
geen effecten op de instandhoudingsdoelen hebben. Aan de uitvoering van
deze plannen hoeven daarom geen voorwaarden gesteld te worden. De nieuwe
activiteit die in dit beheerplan is opgenomen valt in categorie 1:
vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden.

Toekomstige nieuwe activiteiten, die niet in dit beheerplan zijn
opgenomen, zullen beoordeeld moeten worden in het kader van de
Natuurbeschermingswet 1998. Mogelijk dat deze activiteiten wel als
vergunningplichtig worden beoordeeld.

Nog checken op definitieve beleidsnotitie bestaand gebruik

Sleutelfactoren

De sleutelfactoren voor smient en kleine zwaan zijn: 

‱	aanwezigheid van (matig) voedselrijke graslanden als
foerageergebied;

‱	aanwezigheid van voldoende open water als rustplaats;

‱	drinkgelegenheid binnen of op korte afstand van het foerageergebied;

‱	open landschap;

‱	rust;

‱	connectiviteit tussen foerageer- en rustplaats;

‱	het ontbreken van concurrerende soorten. 

Knelpunten

Momenteel lijkt het erop dat de instandhoudingsdoelstellingen voor
smient net niet en kleine zwaan net wel gehaald worden. Een voorwaarde
voor voldoende open water is dat de plas en alle weteringen open
gehouden worden, zodat voor beide soorten voldoende ruimte beschikbaar
is om te slapen. Het huidige beheer binnen de Wilck, gericht op
instandhouding van het open veenweidelandschap, is afdoende om het open
landschap en de huidige oppervlakte aan foerageergebied in stand te
houden. De graslanden in De Wilck produceren momenteel zowel
kwantitatief als kwalitatief voldoende gras dat als voedselbron voor
smient en kleine zwaan kan dienen. Een sterkere verschraling en/of
extensivering en/of andere natuurontwikkeling is echter niet wenselijk.
Ook mag het oppervlakte aan foerageergebied niet afnemen. 

Het enige knelpunt voor het halen van de instandhoudingsdoelen, dat op
dit moment in dit beheerplan voor De Wilck is geconstateerd, is de
verruiging en ‘verpitrussing’ rond de plas. De verruiging en
‘verpitrussing’ kan in de toekomst een probleem gaan vormen indien
het oppervlakte aan foerageergebied hierdoor afneemt. Om dit te
voorkomen is het belangrijk dat dit proces van verruiging en
‘verpitrussing’ gestopt wordt. 

Over een mogelijk ander knelpunt, het gebrek aan rust, is op dit moment
nog onvoldoende bekend. In het beheerplan is daarom een voorstel voor
monitoring opgenomen naar de mate van auditieve en visuele verstoring.
Aan het begin van een volgende beheerplanperiode kan op basis van de
resultaten van de monitoring onderzocht worden of gebrek aan rust een
knelpunt vormt. 

Voor de kernopgave voor De Wilck (plas-dras situaties) kan de
waterkwaliteit op de langere termijn mogelijk een knelpunt vormen. In
dit beheerplan is daarom voorzien in aanvullend onderzoek naar de
waterkwaliteit (zie hoofdstuk 7).

Een voorwaarde voor het realiseren van de verdrogings- en KRW-doelen
voor De Wilck is de aanwezigheid van een optimale waterhuishouding. Dit
geldt voor zowel de waterkwantiteit als de waterkwaliteit. Ook is een
optimale waterhuishouding onontbeerlijk om het verdere proces van
bodemdaling tegen te gaan. Als belangrijkste knelpunten, die een
belemmering voor het halen van de verdrogings- en KRW-doelen vormen,
zijn verdroging, verzuring en eutrofiëring in dit beheerplan genoemd.
In De Wilck zijn het optreden van verzuring en eutrofiëring een
belangrijk gevolg van de verdroging in dit gebied. 

   

Maatregelen

De beschikbare telgegevens wijzen erop dat waarschijnlijk grotendeels
aan de instandhoudingsdoelen voor de smient en kleine zwaan wordt
voldaan. Een belangrijke voorwaarde daarbij is dat het huidige beheer
wordt voortgezet zoals dit nu wordt uitgevoerd. Door verruiging en
verzuring is plaatselijk in De Wilck kwaliteitsverlies van de
foerageerfunctie van de graslanden opgetreden. Daarom zijn er
plaatselijk naast het huidige beheer aanvullende maatregelen nodig. Dit
is aan de orde in verschillende percelen rondom de plassen, waar sterke
uitbreiding van pitrus heeft plaatsgevonden. Een aanvullende maatregel,
die daarom in dit beheerplan is opgenomen, is de bestrijding van deze
pitrus. 

Ook vormt verstoring van kleine zwaan en smient een knelpunt. Regelmatig
zijn er wandelaars met honden aanwezig in De Wilck, terwijl dit niet is
toegestaan. Om verstoring van kleine zwaan en smient door wandelaars met
honden te voorkomen, is het van belang dat door Staatsbosbeheer
intensiever gehandhaafd wordt. 

De te lage monitoringfrequentie heeft tot gevolg dat er op dit moment in
het beheerplan geen “harde” conclusies over het realiseren van de
instandhoudingsdoelen getrokken kunnen worden. Het is van belang meer te
weten te komen over de diverse factoren die de aantallen smienten en
kleine zwanen in De Wilck kunnen beĂŻnvloeden. Voorbeelden van deze
factoren zijn het weer (vooral het aantal dagen vorst), auditieve en
visuele verstoring, fluctuaties in landelijke aantallen van vooral
kleine zwaan, concurrentie van andere soorten bij vooral kleine zwaan en
het voedselaanbod. Op dit moment is er nog veel onduidelijk over de
invloed van deze factoren op de ontwikkeling van de aantallen smienten
en kleine zwanen. Om meer zekerheid over de voorkomende aantallen te
krijgen, is in dit beheerplan voorgesteld de frequentie van de
monitoring te verhogen. Daarnaast is onderzoek en een aanvullende
monitoring voorgesteld om meer inzicht te verkrijgen in de invloed van
de hierboven genoemde factoren op de aantallen smienten en kleine
zwanen.

Ook de wateropgave voor De Wilck vereist aanvullende maatregelen. Om
verdroging en bodemdaling tegen te gaan is het noodzakelijk dat het
peilbeheer verder wordt geoptimaliseerd. Ook dient de waterkwaliteit
verbeterd te worden. Dit kan onder andere door het verbeteren van de
werking van het gemaal, de overstort en de stuwen. Er is op dit moment
nog onvoldoende bekend over de effectiviteit van maatregelen die op
termijn de waterkwantiteit op peil kunnen houden. In dit beheerplan is
daarom voorgesteld een onderzoek uit te voeren naar de wegzijging van
grondwater naar de lager gelegen polders. Er zijn verschillende
oplossingsrichtingen aangegeven. Het in dit beheerplan voorgestelde
onderzoek moet duidelijk maken welke effectief zijn. Ook over de
waterkwaliteit is nu nog te weinig bekend om in dit beheerplan concrete
inrichtingsmaatregelen te kunnen formuleren. Er is daarom in dit
beheerplan onderzoek voorgesteld naar de waterkwaliteit in en rondom De
Wilck. Ook is onderzoek voorgesteld naar de effectiviteit van
verschillende maatregelen die mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan
een verbetering van de waterkwaliteit in De Wilck. Gedacht wordt aan de
verbetering van de waterkwaliteit van het inlaatwater door het creëren
van een langere aanvoerroute of door het plaatsen van een
helofytenfilter. 

 

Monitoring

Om te kunnen bepalen of de instandhoudingsdoelen bereikt worden en de
genomen maatregelen effectief zijn, vindt monitoring en evaluatie
plaats. 

Ten eerste vindt er monitoring plaats ter evaluatie van het doelbereik.
De soorten worden gevolgd aan de hand van de aspecten: omvang van de
populatie en omvang, kwaliteit en draagkracht van het leefgebied. De
monitoringsgegevens moeten inzicht geven in de staat van instandhouding
van de soorten waarvoor De Wilck is aangewezen. Op basis van deze
monitoringsgegevens kan geconcludeerd worden of de instandhoudingsdoelen
voor De Wilck gerealiseerd zijn. Ten tweede vindt er monitoring plaats
ter evaluatie van de genomen maatregelen. Op basis van deze monitoring
moet blijken of de maatregelen het gewenste effect hebben op de
aangewezen Natura 2000-doelsoorten in De Wilck. Voor het verkrijgen van
de benodigde monitoringsgegevens wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt
van bestaande programma’s. De bestaande monitoringsprogramma’s zijn
echter niet geheel toereikend voor het verzamelen van alle informatie
die nodig is voor de evaluatie. Daarom is in dit beheerplan een
intensivering voorgesteld van een aantal bestaande
monitoringsprogramma’s. 

Financiering

Voor het financieren van de maatregelen die genomen moeten worden om de
instandhoudingsdoelen en kernopgaven te realiseren is er Ă©Ă©n kansrijke
subsidieregeling. Dit is de ‘Projectsubsidie Milieutekorten EHS en
Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR)’ die onder het
Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) vraag Marjan: nog actueel?
valt. Deze regeling wordt onder verantwoordelijkheid van de provincie
Zuid-Holland uitgevoerd en kan worden aangevraagd voor de zogenaamde
TOP-gebieden waar de verdrogingsproblematiek urgent is. De Wilck is door
de provincie Zuid-Holland aangewezen als TOP-gebied verdroging. De
maatregelen, die beschreven zijn in dit beheerplan, voldoen aan de eisen
voor deze subsidieregeling en komen dus in aanmerking voor deze
subsidieregeling. Dit geldt ook voor de monitoringsmaatregelen die
direct samenhangen met de maatregelen die in dit beheerplan zijn
opgenomen.

PM: financieren van de aanvullende monitoringsinspanning

Toetsingskader voor vergunningverlening

PM (Nog uit te werken o.b.v. definitieve beleidsnotitie bestaand
gebruik. Zit dit hier overigens wel in?

Inleiding

Meer natuur, vitale natuur. Dat is de kern van het natuurbeleid van het
ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie. Een mooi
landschap om met plezier in te wonen, werken en recreëren. En ook het
leefgebied van 40.000 soorten dieren, planten en schimmels. Nederland
heeft 162 gebieden die behoren tot de top van de Europese natuur. Samen
met natuurgebieden in andere lidstaten van de Europese Unie vormen zij
het netwerk Natura 2000.

Wat is Natura 2000?

De lidstaten van de Europese Unie hebben afgesproken om de achteruitgang
van de biodiversiteit te stoppen. Belangrijke instrumenten om dit doel
te realiseren zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese
Habitatrichtlijn. In deze richtlijnen is bepaald dat er een netwerk
gerealiseerd moet worden van natuurgebieden van Europees belang: Natura
2000. Dit netwerk heeft als hoofddoelstelling het waarborgen van de
biodiversiteit in Europa. De lidstaten wijzen daarvoor natuurgebieden
aan voor de meest kwetsbare soorten en habitattypen: Natura
2000-gebieden. Dit zijn gebieden die belangrijk zijn om het duurzaam
voortbestaan van de meest bedreigde soorten en habitattypen te
verzekeren. Het behouden en ontwikkelen van de natuurwaarden in de
Natura 2000-gebieden leidt niet alleen tot kwaliteitsverbetering van
deze natuurwaarden ter plekke. Het biedt soorten ook de mogelijkheid om
zich te verspreiden naar andere gebieden, waardoor de biodiversiteit
bevorderd wordt.

Nederland draagt met 162 gebieden bij aan het Natura 2000-netwerk. Het
Nederlandse Natura 2000-netwerk heeft een totale omvang van circa Ă©Ă©n
miljoen hectare, waarvan tweederde open water is (inclusief
kustwateren). Al deze gebieden vallen al onder de Habitatrichtlijn of de
Vogelrichtlijn – óf beide. De gebiedsgerichte bepalingen vanuit de
Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn zijn vanaf 1 oktober 2005 verwerkt in
de Natuurbeschermingswet 1998. Sindsdien is de bescherming van de Natura
2000-gebieden wettelijk vastgelegd.

Nederland is verantwoordelijk om voor 95 vogelsoorten (Vogelrichtlijn),
31 andere diersoorten, 5 plantensoorten en 51 habitattypen (allen
Habitatrichtlijn) een ‘gunstige staat van instandhouding’ te
bereiken en te behouden. Hiermee wordt bedoeld dat het habitattype of de
soort duurzaam moet blijven voortbestaan. Elk Natura 2000-gebied is
aangewezen voor de bescherming van Ă©Ă©n of meerdere habitattypen en/of
soorten. Voor elk gebied zijn vervolgens specifieke doelen –
instandhoudingsdoelstellingen - geformuleerd voor wat betreft de
oppervlakte en kwaliteit van de habitattypen of leefgebieden van
soorten. Voor veel soorten is daarnaast aangegeven voor welke
populatiegrootte het leefgebied minimaal geschikt moet zijn. Soms is het
voldoende om de oppervlakte en/of kwaliteit van een habitattype of
leefgebied van een soort te behouden, maar in andere gevallen is het
nodig om de oppervlakte te vergroten en/of de kwaliteit te verbeteren. 

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I)
heeft elk Natura 2000-gebied aangewezen door middel van een
aanwijzingsbesluit. In dit besluit wordt aangegeven waarom het gebied is
uitgekozen, voor welke habitattypen en/of soorten het gebied is
aangewezen, welke instandhoudingsdoelstellingen gelden en wat de
begrenzing van het gebied is. Vervolgens wordt voor elk Natura
2000-gebied een beheerplan opgesteld, waarin beschreven wordt welke
maatregelen genomen worden om de instandhoudingsdoelen te bereiken.
Daarom leggen Rijk en provincies in het beheerplan vast welke
activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is het
realiseren van ecologische doelen, maar zo veel mogelijk in balans met
wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen van dit
beheerplan gebeurt daarom in overleg met direct betrokkenen, zoals
beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en
waterschappen. Samen geven zij invulling aan waar het in Nederlandse
Natura 2000-gebieden om draait: beschermen, gebruiken en beleven. 

Ruimte voor recreatie (beleven)

Veel mensen bezoeken natuurgebieden voor rust, ruimte en natuurschoon.
Ruimte voor recreatie betekent: recreëren en natuurontwikkeling samen
laten gaan. Daarvoor zijn afspraken nodig tussen overheden, beheerders
en gebruikers. Bijvoorbeeld de afspraak om in een deel van een Natura
2000-gebied paden aan te leggen en een ander deel af te sluiten. Zo
kunnen mensen de natuur beleven, kunnen dieren er hun jongen groot
brengen en kunnen planten worden beschermd. De afspraken zijn
afhankelijk van de mogelijkheden van het gebied, de recreatiebehoefte en
de waardevolle natuur die in het gebied behouden of ontwikkeld wordt. 

Economie en ecologie verenigd (gebruiken)

Het natuurbeleid in Nederland is erop gericht om mensen actief van
natuur te laten genieten. Het creëren van een mooi landschap om in te
wonen, werken en recreëren staat daarbij voorop. Daarnaast is het van
groot belang om het leefgebied voor 40.000 soorten planten en dieren
optimaal te beschermen, te onderhouden en waar mogelijk uit te breiden.
Tien procent van het Nederlandse oppervlak is door de Europese Unie als
belangrijk natuurgebied aangemerkt. In deze gebieden komen allerlei
soorten economisch gebruik voor, zoals landbouw, zandwinning,
scheepvaart en visserij. De gebruiksfuncties bestaan – net als de
aanwezige natuur – vaak al jaren en hebben zich soms zelfs gezamenlijk
ontwikkeld. Het is goed mogelijk om bij deze Natura 2000-gebieden de
balans tussen wonen, werken en recreëren te behouden. Een instrument om
dat te realiseren is het opstellen van een Natura 2000-beheerplan.

Zorg voor de natuur (beschermen)

Met het aanwijzen van 162 gebieden draagt Nederland bij aan het netwerk
van beschermde natuurgebieden in de lidstaten van de Europese Unie.
Natuur om trots op te zijn Ă©n om te beschermen. Want in een
dichtbevolkt land als Nederland is dat hard nodig. In een beheerplan
wordt aangegeven hoe beleven, gebruiken en beschermen in het gebied
samen gaan. Het streven is om bestaande activiteiten zoveel mogelijk te
blijven voortzetten, maar: niet ĂĄlles kan. 

Natura 2000-gebied De Wilck

De Wilck is 116 ha groot en bestaat uit vochtige en natte graslanden.
Het gebied is eigendom van Staatsbosbeheer. Een deel hiervan wordt
verpacht aan agrariërs. De Wilck maakt deel uit van het
Hollands-Utrechtse veenweidegebied en ligt in de gemeente Rijnwoude.
Deze veengebieden zijn vanaf de tiende eeuw in gebruik genomen. Vanaf de
dertiende eeuw is sprake van een systeem van polders en boezems waarop
het water wordt ‘uitgeslagen’. De Slingerwetering die door het
gebied loopt, maakte vroeger deel uit van de loop van een destijds uit
het hoogveen ontspringend veenstroompje De Wilck. Het oude
verkavelingspatroon met op elke perceelscheiding brede sloten, het
exclusieve graslandgebruik en de weidsheid geven het gebied een
specifiek karakter. Door de eigen waterhuishouding van De Wilck is het
mogelijk de waterstand af te stemmen op natuurwaarden. In het centrum
van het gebied is in 2001 een ondiepe plas uitgegraven. Het gebied is
een foerageergebied en vooral rustplaats voor de kleine zwanen (Cygnus
bewickii) die van hieruit ook in de omgeving van het gebied foerageren.
In De Wilck verbleven tot voor enkele jaren in de winter geregeld tot
enige honderden individuen van deze zeldzame Arctische broedvogel, maar
tegenwoordig is hun aantal hier gedaald (zie paragraaf 3.4). De afname
van het aantal kleine zwanen doet zich in heel Nederland voor en heeft
te maken met een verminderd broedsucces in de noordelijke streken. Ons
land herbergt echter - in zachte winters - 60% van de totale
wereldpopulatie. In strenge winters trekken veel kleine zwanen verder
weg naar Groot-BrittanniĂ«. Echter, nog altijd blijft ‘s winters 35%
van de wereldpopulatie in Nederland achter. Behalve voor kleine zwaan is
De Wilck ook belangrijk als rust- en foerageergebied voor smient (Anas
penelope), een eendensoort. 

Het belang van De Wilck als overwinteringsgebied voor deze soorten is
dus groot. Het feit dat het aantal kleine zwanen dat in De Wilck
overwintert de drempelwaarde van 1% van de biogeografische populatie
overschrijdt, heeft ertoe geleid dat het gebied aangewezen is als Natura
2000-gebied. 

De betekenis van het Natura 2000-gebied De Wilck voor doortrekkers en
wintergasten neemt de laatste jaren sterk toe. Zo verblijven er in de
trektijd geregeld duizenden kieviten (Vanellus vanellus) en
goudplevieren (Pluvialis apricaria) en in de winter duizenden smienten.
Door het open graslandkarakter, de 

Figuur 1.1 Begrenzing van Natura 2000-gebied De Wilck. Een grotere kaart
is opgenomen in bijlage 17.

kruidenrijkdom en de hoge waterstand is het gebied in het voorjaar zeer
aantrekkelijk voor broedende weidevogels. Talrijk zijn de grutto (Limosa
limosa), 

tureluur (Tringa totanus), scholekster (Haematopus ostralegus) en
kievit. Daarnaast broeden er veel eenden, waaronder slobeend (Anas
clypeata), krakeend (A. strepera) en zomertaling (A. querquedula). De
drastische afname in aantallen weidevogels, zoals we die op veel
plaatsen in Nederland zien, lijkt vooralsnog aan De Wilck voorbij te
gaan. Zo gaat het met de populatie van de grutto in het gebied goed: de
populatie is min of meer stabiel met ongeveer 70 broedparen per jaar.
Dit terwijl deze soort als broedvogel in heel Nederland met zo'n 30
procent is afgenomen. De grutto is in de Vogelrichtlijn alleen opgenomen
als trekvogel, niet als broedvogel. 

De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in
landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan.
Uitgangspunt voor de begrenzing is geweest het voortbestaan van kleine
zwaan en smient voldoende te kunnen waarborgen.

De begrenzing van het gebied en de ligging ervan in Nederland zijn te
zien in figuur 1.1. Grofweg lopen de grenzen in het westen tot vlak voor
de Broekweg, in het noorden door de Burmadeweg, in het oosten door de
Padesche Wetering en in het zuiden door de Brandwetering en de overgang
naar cultuurgronden.

Het tracé van de hogesnelheidslijn was oorspronkelijk midden door het
gebied getekend. Onder andere om De Wilck te ontzien duikt de
hogesnelheidslijn nu met een tunnel onder het gebied door.

Samenvattend staat het gebied bij het Ministerie van EL&I officieel
geregistreerd met de volgende kenmerken:

Gebiedsnummer

Natura 2000-landschap

Status

Sitecode

Beschermd natuurmonument

Eigenaar en beheerder

Provincie

Gemeenten

Oppervlakte

Begrenzing	102

Meren en moerassen

Vogelrichtlijn

NL9802101

Nee

Staatsbosbeheer, particulieren

Zuid-Holland

Rijnwoude

116 hectare

Zie figuur 1.1

	Zie figuur 1.1



Natuurbeschermingswet 1998

Nederland heeft sinds 1967 een natuurbeschermingswet. Op een gegeven
moment voldeed deze wet niet meer aan de verplichtingen, die in
internationale verdragen en Europese richtlijnen aan de bescherming van
gebieden en soorten worden gesteld. Daarom is er een nieuwe gewijzigde
Natuurbeschermingswet 1998 gekomen waarin de gebiedsbescherming is
opgenomen, terwijl de soortbescherming is opgenomen in de Flora- en
Faunawet (2002).

De gebiedsgerichte bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en
Europese Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 oktober 2005 verwerkt in de
Natuurbeschermingswet 1998. Sindsdien is de wettelijke bescherming van
de Natura 2000-gebieden dan ook geregeld in de Natuurbeschermingswet
1998. 

Op 31 maart 2010 is de Crisis- en Herstelwet in werking getreden. In
deze wet is een wijziging op de Natuurbeschermingswet 1998 opgenomen:
het vervallen van de vergunningplicht voor ‘bestaand gebruik’. Dit
is een van de typen huidige activiteit. Naar aanleiding van het
amendement lid Koopmans (kamerstukken II, 32588, nr 16) is daarna in
2011 de definitie van ‘bestaand gebruik’ gewijzigd naar ‘gebruik
dat op 31 maart 2010 bekend is, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn
bij het bevoegd gezag’. 

Functie beheerplan 

De Natuurbeschermingswet 1998 vereist dat voor elk Natura 2000-gebied
een beheerplan wordt opgesteld. Het beheerplan is het kader voor het
bereiken en handhaven van de instandhoudingsdoelen van het Natura
2000-gebied en heeft de volgende functies:

Uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen: Het beheerplan
beschrijft de huidige natuurwaarden in het Natura 2000-gebied en de
ecologische vereisten die noodzakelijk zijn om de instandhoudingsdoelen
te bereiken en/of te behouden. Daarnaast wordt aangegeven op welke
locaties in het Natura 2000-gebied de doelen gerealiseerd zullen worden,
hoe groot de oppervlakte van elk habitattype of leefgebied moet zijn en
op welke termijn de instandhoudingsdoelen gerealiseerd kunnen zijn. Ook
is aangegeven wat in de eerste beheerplanperiode, voor de duur van 6
jaar, aan oppervlak en kwaliteit wordt gerealiseerd.

Uitwerking van instandhoudingsmaatregelen: Het beheerplan beschrijft de
inrichtingsmaatregelen, beheermaatregelen en beleidsmaatregelen die
nodig zijn om er voor te zorgen dat de instandhoudingsdoelen duurzaam
gerealiseerd worden. Ook wordt vastgelegd welke instanties
verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van maatregelen en welke
afspraken het bevoegd gezag hierover met de partijen in het gebied
maakt.

Kader voor vergunningverlening: Het beheerplan beschrijft de huidige
activiteiten, die momenteel in en om het Natura 2000-gebied
plaatsvinden. Het gaat om die activiteiten die een relatie vertonen tot
de instandhoudingsdoelen. In het beheerplan is aangegeven:

welke vergunningplichtige activiteiten (al dan niet met voorwaarden)
zijn vrijgesteld, 

welke activiteiten reeds vergund zijn en blijven in het kader van de
Natuurbeschermingswet 1998 

welke activiteiten niet vergunningplichtig zijn. 

In het beheerplan is voor alle huidige activiteiten een
effectbeoordeling opgesteld. Voor activiteiten die (mogelijk) negatieve
effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelen zijn in dit beheerplan
voorwaarden gesteld

NB. Nog checken o.b.v. definitieve werkinstructie huidig gebruik

Status en vaststellingprocedure van het beheerplan 

Opstellen en vaststellen van het beheerplan

De aanwijzing van De Wilck als Natura 2000-gebied is in ontwerp
gepubliceerd op 23 september 2009. Op  is het definitieve
aanwijzingsbesluit voor De Wilck gepubliceerd. Het beheerplan moet
binnen drie jaar na definitieve aanwijzing van het Natura 2000-gebied
gereed zijn.

Bestuurlijk is afgesproken is dat het Ministerie van EL&I het voortouw
neemt bij het opstellen van de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden
waarvan Staatsbosbeheer het grootste deel in eigendom en/of in beheer
heeft. Het Ministerie van EL&I heeft Dienst Landelijk Gebied en
Staatsbosbeheer de opdracht gegeven om gezamenlijk de beheerplannen voor
deze gebieden op te stellen. De staatssecretaris van EL&I is bevoegd
gezag voor die delen van De Wilck die eigendom zijn van Staatsbosbeheer.
Voor de overige delen van het gebied zijn Gedeputeerde Staten van de
provincie Zuid-Holland bevoegd gezag. De staatssecretaris van EL&I en
Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland stellen het beheerplan
vast voor hun deel van het gebied.

Bij het opstellen van het beheerplan zijn diverse vormen van overleg
gevoerd met eigenaren, gemeenten, waterschap, organisaties op het gebied
van landbouw, natuur en recreatie en andere belanghebbenden. Daarom
wordt gesteld dat dit beheerplan tot stand is gekomen in samenwerking
met de streek. Hiernaast is er ook overleg geweest tussen de bevoegde
gezagen die de besluiten over het beheerplan nemen. Een volledig
overzicht van de procedure en de betrokken organisaties kunt u vinden in
bijlage 6. 

Hoe en wanneer kunt u uw mening geven?

De staatssecretaris van EL&I biedt het ontwerp-beheerplan ter inspraak
aan. Tijdens de inspraakperiode van zes weken ligt het
ontwerp-beheerplan ter inzage en kan iedereen zienswijzen op het
beheerplan indienen. Na afronding van de inspraak stellen het Rijk en de
Provincie Zuid-Holland het definitieve beheerplan vast. Tegen de
definitieve vaststelling van het beheerplan is beroep mogelijk bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor de exacte
periode waarin dit beheerplan ter inspraak ligt en voor de onderdelen
waarop inspraak mogelijk is, verwijzen we naar de publicaties van het
Ministerie van EL&I. Deze zijn te vinden op de website van de
rijksoverheid:
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/natuur/natura2000. 

Looptijd en evaluatie 

Na vaststelling heeft het beheerplan een geldigheidsduur van zes jaar.
Gedurende deze zes jaar worden de effecten van de maatregelen voor het
realiseren van de instandhoudingsdoelen gemonitord. Tegen het einde van
deze periode wordt het beheerplan door het Ministerie van EL&I en de
Provincie Zuid-Holland geëvalueerd en wordt beoordeeld of de
maatregelen de beoogde resultaten opleveren. Afhankelijk van de uitkomst
van de evaluatie kan de geldigheid van het beheerplan met nog eens zes
jaar worden verlengd of kan een nieuw beheerplan met nieuwe maatregelen
worden opgesteld. Naast de evaluatie van dit beheerplan wordt het beleid
voor Natura 2000 op nationaal niveau in 2015 geëvalueerd. Hiervoor is
de staatssecretaris van EL&I verantwoordelijk.

Leeswijzer

Dit beheerplan bevat tien hoofdstukken. In de inleiding heeft u kunnen
lezen waarom, op welke wijze en door wie dit beheerplan is opgesteld en
vastgesteld. In het tweede hoofdstuk zijn de
instandhoudingsdoelstellingen en de kernopgave voor De Wilck beschreven.
Het derde hoofdstuk beschrijft de werking en de sleutelprocessen van het
ecologische systeem in De Wilck. Relevante plannen en beleid die van
belang zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen en de activiteiten die
momenteel plaatsvinden in en om het gebied zijn beschreven in het vierde
hoofdstuk. In hoofdstuk vijf zijn de huidige activiteiten beoordeeld in
relatie tot het realiseren van de instandhoudingsdoelen. Vervolgens zijn
in hoofdstuk zeven de instandhoudingsdoelstellingen verder uitgewerkt
met het oog op de toekomst en zijn de kansen en knelpunten beschreven.
Hoofdstuk zeven bevat de maatregelen die uitgevoerd worden om de
instandhoudingsdoelen te bereiken. Het achtste hoofdstuk beschrijft op
welke wijze de afspraken in dit beheerplan bekostigd kunnen worden,
welke vormen van monitoring nodig zijn en wie verantwoordelijk is voor
communicatie, monitoring en evaluatie van het beheerplan. Hoofdstuk
negen en tien tenslotte bevatten de literatuurlijst en de verklarende
woordenlijst.

Instandhoudingsdoelstellingen

In Europees verband is afgesproken om de biologische diversiteit te
waarborgen. Het realiseren van een netwerk van natuurgebieden van
Europees belang (Natura 2000) is hiervoor een belangrijk instrument. De
bijdrage van Nederland aan het Europese netwerk is vertaald in Natura
2000-doelen. Deze doelen zijn zowel op landelijk als op gebiedsniveau
geformuleerd. Het Natura 2000-netwerk is opgedeeld in acht zogenaamde
Natura 2000-landschappen. Elk van deze Natura 2000-landschappen levert
nu en op termijn een eigen specifieke bijdrage aan de instandhouding van
biodiversiteit van de Europese Unie. Het Natura 2000-gebied De Wilck
valt onder het landschapstype ‘meren en moerassen’.

Naast de landelijke Natura 2000-doelen zijn voor elk Natura 2000-gebied
specifieke doelen voor soorten en/of habitattypen geformuleerd. Dat zijn
de kernopgaven en de instandhoudingsdoelstellingen die in het
aanwijzingsbesluit voor elk gebied zijn vastgelegd. De kernopgaven zijn
beschreven in paragraaf 2.1. In paragraaf 2.2 komen de
instandhoudingsdoelen aan de orde. In paragraaf 2.3 zijn de ecologische
vereisten van de instandhoudingsdoelen beschreven.

De algemene doelen van Natura 2000 zijn (Ministerie van LNV, 2006):

Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische
diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke
habitats en soorten binnen de Europese Unie.

Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische
samenhang van het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen
de Europese Unie.

Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de
omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland
voorkomende natuurlijke habitattypen en soorten.

Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de
samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied
voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen
zijn geformuleerd.

Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de
duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor
instandhoudingsdoel-stellingen zijn geformuleerd.

Landschappelijke opgave, kernopgave en wateropgave

Landschappelijke opgave

In het kader van Natura 2000 zijn voor elk van de acht landschapstypen
landschappelijke opgaven geformuleerd. Dit zijn opgaven die gericht zijn
op het realiseren van landschappelijke samenhang en interne compleetheid
van het landschap. Het Natura 2000-gebied De Wilck is ingedeeld in het
landschapstype Meren en moerassen. Voor dit landschapstype is de
landschappelijke opgave  als volgt beschreven (Ministerie van LNV,
2006): 

Behoud en herstel van samenhang tussen slaapplaatsen en
foerageergebieden, in het bijzonder voor grasetende watervogels en
meervleermuizen. 

Voor afgesloten zeearmen en randmeren behoud van de specifieke betekenis
van de verschillende onderdelen voor habitattypen en vogels. 

Herstel van mozaĂŻek van verlandingsstadia van open water tot moerasbos
en herstel van gradiënt watertypen (inclusief brak) met name in de
deellandschappen Laagveen. 

Voor De Wilck is alleen de eerste kernopgave voor grasetende watervogels
van toepassing:

het behoud en herstel van samenhang tussen slaapplaatsen en
foerageergebieden voor grasetende watervogels. 

Kernopgave

Binnen elk Natura 2000-landschapstype zijn er verschillende kernopgaven
geformuleerd. Deze kernopgaven moeten leiden tot een meer duurzame
bescherming van gebieden en een meer gunstige staat van instandhouding
van specifieke habitattypen en/of soorten. Per landschapstype omvatten
de daaronder vallende kernopgaven gezamenlijk de belangrijkste behoud-
en herstelopgaven voor het betreffende landschapstype. Bij het
formuleren van de kernopgaven is gekozen voor die habitattypen en/of
soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van (zeer)
groot belang is.

Elk Natura 2000-landschapstype levert nu en op termijn een eigen
specifieke bijdrage aan de instandhouding van de biodiversiteit van de
Europese Unie. De kernopgaven zijn geformuleerd op basis van deze
bijdragen, de belangrijkste verbeteropgaven per landschapstype, de
aangewezen habitattypen en soorten per landschapstype en de ‘knoppen
waaraan gedraaid kan worden’. 

De kernopgaven omvatten vaak meerdere soorten en habitattypen die op
landschapsniveau en op gebiedsniveau een samenhangende aanpak in beheer
en inrichting vragen. De kernopgaven geven per landschapstype de
belangrijkste behoud- en herstelopgaven aan, stellen prioriteiten en
geven richting bij het opstellen van de beheerplannen (Ministerie van
LNV, 2006). 

Aan elk Natura 2000-gebied zijn Ă©Ă©n of meerdere kernopgaven
toegedeeld. Aan De Wilck is de volgende kernopgave toegedeeld, conform
het Natura 2000-doelendocument (Ministerie van LNV, 2006): 

het creëren en instandhouden van plas-dras situaties voor smienten.

In tabel 2.1 is de kernopgave voor De Wilck weergegeven.

Wateropgave

Aan kernopgaven die gebonden zijn aan habitattypen of soorten die
afhankelijk zijn van grond- of oppervlaktewater, is in bepaalde Natura
2000-gebieden een wateropgave toegekend. In deze Natura 2000-gebieden
zijn optimale watercondities van belang voor het behalen van de Natura
2000-doelen. Aan kernopgave 4.11 van De Wilck is zo’n wateropgave
toegekend (Ministerie van LNV, 2006). 

Tabel   STYLEREF 1 \s  2 .  SEQ Tabel \* ARABIC \s 1  1 . Kernopgave en
wateropgave voor De Wilck (Ministerie van LNV, 2006). 

Kernopgave (en code)	Beschrijving kernopgave	Wateropgave

Plas-dras situaties (4.11)	Voor grasetende watervogels is voldoende
beschikbaarheid van plas-dras-situaties, in de juiste tijd van het jaar
van groot belang.	ja



Naar aanleiding van het advies van de Taskforce Verdroging (2006) heeft
de toenmalige Minister van LNV de provincies gevraagd een lijst te maken
met geselecteerde gebieden waarin de verdroging met prioriteit moet
worden aangepakt. Dit heeft geresulteerd in een lijst met TOP-gebieden,
die een extra impuls moet geven aan het anti-verdrogingsbeleid. Dit
gebeurt met een gebiedsgerichte aanpak (Ministerie van LNV, 2007). De
Wilck is door de Provincie Zuid-Holland opgenomen op de TOP-lijst
verdroging (zie tevens hoofdstuk 4.1). In de Nota uitvoering
verdrogingbeleid Zuid-Holland heeft de provincie aangegeven de
verdroging in de TOP-gebieden met prioriteit in de periode 2007-2013 aan
te pakken (provincie Zuid-Holland, 2008). De beoogde mate van herstel in
De Wilck in 2013 is in deze nota nog niet uitgewerkt. De provincie geeft
in de uitvoeringsnota aan de aanpak van verdroging in De Wilck te willen
oppakken in het kader van dit beheerplan.  

Instandhoudingsdoelstellingen

De Wilck is op 24 maart 2000 aangewezen als Vogelrichtlijngebied. In dit
kader zijn voor dit gebied specifieke instandhoudingsdoelstellingen
geformuleerd voor de niet-broedvogelsoorten kleine zwaan (A037) en
smient (A050).  Voor beide soorten geldt een behoudsdoelstelling voor
wat betreft oppervlakte en kwaliteit van het leefgebied (Ministerie van
LNV, 2007). Omdat het aantal vogels niet altijd alleen door plaatselijke
omstandigheden wordt bepaald, staat het leefgebied in het doel centraal
en is het aantal vogels op zichzelf niet afrekenbaar. In tabel 2.2 zijn
de instandhoudingsdoelen samengevat.

Tabel   STYLEREF 1 \s  2 .  SEQ Tabel \* ARABIC \s 1  2 .
Instandhoudingsdoelstellingen en relatieve bijdrage van De Wilck

Code	Soort/habitattype	Instandhoudingsdoelstelling 	Omvang populatie
(indicatief t.b.v. draagkracht leefgebied)



oppervlakte	kwaliteit

	A037	Kleine zwaan	=	=	10

A050	Smient	=	=	2.100

=   Behoudsdoelstelling

Kleine zwaan (A037)

Het doel voor De Wilck is behoud van de omvang en kwaliteit van het
leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 10
vogels (seizoensgemiddelde). De toelichting op het instandhoudingsdoel
voor de kleine zwaan in het aanwijzingsbesluit is als volgt:

Het gebied heeft voor de kleine zwaan met name een functie als
slaapplaats. Aantallen fluctueren sterk. Er is geen duidelijke trend.
Handhaving van de huidige situatie is voldoende ondanks de landelijk
matig ongunstige staat van instandhouding omdat het landelijke
aantalsverloop vooral door omstandigheden in de broedgebieden in Rusland
wordt gestuurd. 

Naast goede omstandigheden in de broedgebieden is het van belang dat de
winterverblijven in Nederland, zoals onder andere De Wilck, ook gunstig
blijven voor overwinterende kleine zwanen. Dit is nodig omdat er
voldoende dieren moeten kunnen terugkeren naar de broedgebieden om zich
voort te planten.

In Nederland is de kleine zwaan alleen in de winter aanwezig. De
belangrijkste Natura 2000-gebieden voor deze soort zijn Arkemheen,
Lauwersmeer, Uiterwaarden IJssel, Veluwerandmeren en Uiterwaarden Waal.
De soort arriveert in oktober vanuit Arctisch Rusland na tussenstops in
onder andere Estland. Wanneer in Nederland wateren door langdurige vorst
bevroren zijn, trekt de kleine zwaan deels door naar Engeland waar de
winters in de regel milder zijn. In Nederland worden de hoogste
aantallen in de periode november-januari aangetroffen. De kleine zwaan
trekt in de periode februari-maart weer terug naar de broedgebieden in
Arctisch Rusland. In hoofdstuk 3.4 wordt specifiek ingegaan op de
verspreiding, trend in aantal en perspectief van de kleine zwaan in De
Wilck.

Smient (A050)

Het doel voor De Wilck is behoud van de omvang en de kwaliteit van het
leefgebied van de smient met een draagkracht voor een populatie van
gemiddeld 2.100 vogels (seizoensgemiddelde). De toelichting op het
instandhoudingsdoel voor de smient in het aanwijzingsbesluit is:

Het gebied heeft voor de smient met name een functie als slaapplaats en
als foerageergebied. Sinds de jaren tachtig zijn aantallen sterk
toegenomen. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de
landelijke staat van instandhouding is gunstig. 

In Nederland is de soort vooral in de winter aanwezig. Kleine aantallen
(hooguit enkele tientallen) broeden en overzomeren ook in Nederland. De
wintervogels arriveren grotendeels in september en oktober. De
belangrijkste Natura 2000-gebieden voor de smient zijn de Waddenzee,
Westerschelde & Saeftinghe, Marker- en IJmeer, Zeevang en de
Oosterschelde. De smienten zijn afkomstig uit Scandinavië en Europees
Rusland. In mindere mate komen de smienten uit IJsland en de Britse
Eilanden. De aantallen van de smient zijn in ons land het hoogst in de
periode van november tot en met maart. In april zijn de meeste vogels
weer vertrokken. In paragraaf 3.4 wordt specifiek ingegaan op de
verspreiding, trend in aantal en perspectief van de smient in De Wilck.

Landelijke staat van instandhouding

De staat van instandhouding van de soorten en habitattypen is op
landelijk niveau beoordeeld. Bij de beoordeling zijn de habitattypen en
soorten op een aantal aspecten beoordeeld als gunstig (groen), matig
ongunstig (oranje), zeer ongunstig (rood) of onbekend (grijs). Voor
soorten gaat het om de aspecten verspreiding, populatieomvang,
leefgebied en toekomstperspectief. De scores voor de afzonderlijke
aspecten zijn verwerkt tot een totaalscore volgens de volgende
rekenregels:

Zeer ongunstig: 	Ă©Ă©n of meer ‘rood’

Matig ongunstig: 	Ă©Ă©n of meer ‘oranje’, maar geen ‘rood’

Gunstig:	alleen ‘groen’ of drie ‘groen’ en Ă©Ă©n ‘grijs’

Onbekend:	twee of meer ‘grijs’ gecombineerd met groen



De totaalscore is de landelijke staat van instandhouding. De beoordeling
van de landelijke staat van instandhouding van kleine zwaan en smient is
samengevat in tabel 2.3.

Kleine zwaan

De staat van instandhouding van de populatie van de kleine zwaan in de
Europese Unie is volgens BirdLife International, het internationale
samenwerkingsverband van vogelbeschermingorganisaties, wereldwijd matig
ongunstig. Bij kleine zwaan worden twee internationale
(winter)populaties onderscheiden. De voor Nederland relevante
Noordwest-Europese populatie van broedvogels uit Noord-Rusland
(ondersoort bewickii) wordt geschat op 29.000 vogels en neemt af. Van
deze populatie doet gemiddeld 44 % Nederland aan. 

Tabel 2.3 Beoordeling van landelijke staat van instandhouding kleine
zwaan en smient (ministerie van LNV, 2008)

Vogelsoort	kleine zwaan 	smient 

Code Natura 2000	A037 	A050

Verspreiding	Gunstig	Gunstig

Populatieomvang soort	Matig ongunstig	Gunstig

Kwaliteit leefgebied soort	Matig ongunstig	Gunstig

Toekomstperspectief	Matig ongunstig	Gunstig

Landelijke staat van instandhouding	Matig ongunstig	Gunstig



Smient

De staat van instandhouding van de smientenpopulatie in de Europese Unie
is volgens BirdLife International gunstig. De broedgebieden van de in de
Europese Unie verblijvende smienten liggen in de boreale gebieden van
Europa en West-Siberië. Bij de smient worden vijf populaties
onderscheiden. De voor Nederland relevante Noordwest-Europese
winterpopulatie (broedvogels uit West-Siberië en Noord-Europa) wordt
geschat op 1.500.000 vogels. Hiervan verblijft 71% in Nederland.

Conclusie

Vanwege verschillende factoren is Nederland een zeer belangrijk gebied
voor niet-broedvogels in het algemeen. Niet alleen de strategische
ligging van Nederland op de trekroutes, de aanwezigheid van wateren met
voldoende voedsel en intergetijdengebieden die minder snel dichtvriezen
zijn belangrijke factoren. Ook is Nederland belangrijk door het relatief
grote aandeel vogels dat tijdelijk in ons land verblijft. In Europese
context is Nederland voor de soorten kleine zwaan en smient van zeer
groot relatief belang. De Wilck heeft draagkracht voor meer dan 1% van
deze internationale populaties. Door de strategische ligging in het
Groene Hart is het gebied van groot belang voor deze trekvogels
(Ministerie van LNV, 2007).

Ecologische vereisten van de instandhoudingsdoelen

In deze paragraaf zijn de ecologische vereisten van kleine zwaan en
smient beschreven. Een samenvatting is opgenomen in tabel 2.4. In deze
paragraaf is een globaal beeld van de verspreiding van de soorten kleine
zwaan en smient geschetst door het huidig voorkomen en de trend op
landelijk niveau weer te geven (Bron: Profielendocument LNV, 2008). Een
uitgebreide gebiedsbeschrijving, specifiek voor De Wilck, volgt in
hoofdstuk 3. Hier wordt ingegaan op belangrijke sleutelprocessen en
gebiedsspecifieke ontwikkelingen van de aantallen kleine zwaan en smient
zoals deze voor De Wilck bekend zijn.

Kleine zwaan

De kleine zwaan is kleiner dan de knobbelzwaan en is herkenbaar aan een
gele snavelbasis en de voor een zwaan relatief korte hals. De
broedgebieden van de kleine zwaan liggen in de arctische en subarctische
gebieden van Rusland.

Leefgebied

Het voorkomen van de kleine zwaan is gebonden aan de aanwezigheid van
water. Kleine zwaan heeft water niet alleen als slaapplaats maar ook als
foerageergebied. Kleine zwaan gebruikt daarnaast uitgestrekte polders of
uiterwaarden als foerageergebied. De kleine zwaan is een herbivore
watervogel met als primair 

Kleine zwanen in vlucht. © Freek Mayenburg.

voedsel plantaardig materiaal (blad, stengel, wortels, knollen) van
voornamelijk waterplanten. De kleine zwaan geeft de voorkeur aan
knolletjes van fonteinkruiden (Dirksen 1982; Beekman et al 1991) en
kranswieren (van der Winden et al 1997). Verder zijn akkers en natte,
vaak ondergelopen graslanden met een korte vegetatie van belang als
voedselbiotoop. Bij aankomst in ons land foerageert de kleine zwaan
vooral op het water. In de loop van de winter treden veranderingen op in
de voedselkeuze: van waterplanten naar oogstresten (o.a. suikerbieten,
wortels,aardappelen, wintergraan en korrelmaĂŻs) en uiteindelijk gras
(Owen en Cadbury 1975; Dirksen et al 1991; Rees, 1990; Van der Winden et
al 1996). De kleine zwaan foerageert eerder in cultuurgrasland dan in
extensief beheerd grasland. Van belang is dat de vegetatie kort de
winter in gaat. Ook dient er voldoende zetmeel- en eiwitrijk gras met
een lage cellulosewaarde beschikbaar te zijn: kleine zwaan moet
dagelijks tot meer dan twee kilo gras (versgewicht) of 750 gram
knolletjes van fonteinkruiden consumeren (Dirksen et al 1991; Beekman et
al 1991). Om de spijsvertering te bevorderen wordt tijdens het
foerageren regelmatig gedronken, waardoor de nabijheid van water van
belang is. GeĂŻnundeerde graslanden hebben de voorkeur omdat deze
tijdens het foerageren in de waterbehoefte voorzien. Dit levert
energetische voordelen op voor kleine zwaan. Een ander voordeel van
geĂŻnundeerde graslanden is dat kleine zwaan hier de meer zetmeelrijke
ondergrondse plantendelen zoals de penwortels van paardenbloemen of
andere soorten beter uit de grond kan trekken dan in droge graslanden
(Nienhuis & Epe 1995). Het gaat dan wel alleen om graslanden die net
onder water staan. Voor de Wilck geldt dat de vogels in de akkers en
voedselrijke cultuurgraslanden in de omgeving van De Wilck foerageren
(persoonlijke mededeling Cor Kes, Wetlandwacht Vogelbescherming
Nederland).

De slaapplaatsen van kleine zwanen bestaan uit zoete of zoute wateren,
ondergelopen boezemlanden en zomerpolders, zand- en modderbanken. De
plaatsen moeten vrij zijn van verstoring en niet toegankelijk zijn voor
roofdieren als vossen. Ze kunnen tot op enkele tientallen kilometers van
de foerageergebieden liggen (ministerie van LNV, 2008Âč). Voor de
slaapfunctie is binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied De Wilck
vooral rust en openheid van belang. De aanwezige plas fungeert
voornamelijk als nachtelijke rustplaats. 

Verstoring

Kleine zwaan is onder andere gevoelig voor verstoring door
landbouwwerkzaamheden, laag vliegende vliegtuigen en helikopters,
motorboten, jacht en recreatie (Krijgsveld et al., 2008; Ministerie van
LNV, 2008; Van Eerden & Smit, 1979 in Van der Heijden & Miedema, 2008).
De gemiddelde verstoringsafstand van zwanen waarbij de verstoringsbron
zich op land of in het water bevindt bedraagt 175 meter (opvliegafstand)
c.q. 400 meter (alertheidsafstand). Indien de verstoringsbron zich in de
lucht bevindt, is dit 1.375 meter (opvliegafstand) c.q. 3.125 meter
(alertheidsafstand) (Krijgsveld et al., 2008). Verlies van de onderlinge
samenhang (‘connectiviteit’) tussen slaapplaatsen en
voedselterreinen vormt een bedreiging voor kleine zwaan bij ingrepen in
het landschap. Windmolenparken en hoogspanningsleidingen werken bij deze
soort als barriĂšre. De gemiddelde verstoringsafstand tussen een kleine
zwaan en een windmolen bedraagt 150 meter (ministerie van LNV, 2008Âč).
In bijlage 14 is een overzicht opgenomen met verschillende
verstoringsafstanden voor kleine zwaan die in de literatuur bekend zijn.


De hier gehanteerde afstanden zijn algemeen geldende afstanden die
afkomstig zijn uit bestaande literatuur. Afhankelijk van verschillende
factoren kunnen de afstanden in het veld afwijken van de uit de
literatuur afkomstige afstanden. De getallen dienen daarom niet als
“harde” waarden maar als een indicatieve weergave te worden gezien.

Huidig voorkomen en trend (landelijk)

Kleine zwanen arriveren in oktober in Nederland en verschijnen daarbij
het eerst in Noord-Nederland (Lauwersmeer) en vervolgens in de randmeren
(zie figuur 2.1 en 2.2). Daarna verspreiden ze zich over de
akkergebieden in het noorden, de 

    

Figuur 2.1 Verspreiding van de kleine zwaan in de loop van het
winterseizoen (oktober t/m maart) van 2001-2002.

Figuur 2.2 Verspreidingskaart overwinterende kleine zwanen in Nederland
in de periode 1999-2006 (SOVON & CBS, 2005).

Flevopolders en Zeeland. Vervolgens vindt vaak een verschuiving van de
verspreiding plaats richting rivierengebied. Dit is veelal gecombineerd
met wegtrek naar de Britse Eilanden. In maart zijn de meeste kleine
zwanen weer vertrokken.

In figuur 2.3 is het verloop weergegeven van het gemiddeld aantal in
Nederland overwinterende kleine zwanen in de winters van de periode
1975-2006. Zoals uit de figuur blijkt nam het gemiddelde aantal na 1987
aanvankelijk sterk toe tot een piek van net boven de 5.000 exemplaren in
het winterseizoen van 1994. In de periode 

Figuur 2.3 Ontwikkelingen in de aantallen kleine zwaan in Nederland in
de winters in de periode 1975 – 2006 (SOVON & CBS, 2005).

daarna nam het aantal kleine zwanen vervolgens weer af. Als gevolg van
dit verloop is de trend over de gehele periode neutraal, maar over de
laatste tien jaar negatief. De afname gedurende de laatste tien jaar
hing samen met een laag broedsucces in Rusland. Het jongenpercentage lag
in Rusland van 1991 tot en met 1999 onder de 10% en was daarmee
waarschijnlijk te laag om de sterfte te compenseren. 

Smienten in plas-dras-terrein. © Freek Mayenburg.

Smient

De smient is een eendensoort uit het noorden van Europa en Azië. De
mannelijke exemplaren zijn herkenbaar aan een kastanjebruine kop met een
goudgeel voorhoofd. De smient duikt niet. Het is namelijk een
grondeleend. De soort is gebonden aan ondiepten, oeverzones en
aangrenzende landerijen. In het eerste deel van het overwinteringseizoen
bevindt zich een relatief groot deel van de populatie in de zoute
gebieden: de aantallen ‘pieken’ daar een maand eerder dan in de
zoete gebieden. 

Leefgebied

De smienten verblijven in estuaria, wetlands en graslanden die in de
nabijheid van vaarten, plassen en meren liggen. Vooral in het eerste
deel van het najaar en het winterseizoen zijn ze veel te zien in
estuaria en getijdengebieden. Daarna zoekt de soort steeds meer het open
graslandgebied in het binnenland op. Smienten rusten daar overdag op
vaarten, plassen en meren. ‘s Avonds vliegen ze bij het invallen van
de duisternis naar de voedselgebieden in cultuurgrasland. Rustplaatsen
en voedselgebieden liggen soms wel op tien kilometer afstand van elkaar,
mogelijk ook verder. Overdag foerageert een deel van de vogels ook in de
directe nabijheid van de rustplaats op taluds, oevers en aangrenzende
percelen.

Smienten zijn herbivore watervogels die op een grote verscheidenheid aan
planten, zaden en wortels foerageren. Als de voedselbronnen aan de kust
uitgeput raken, schakelt de soort meer en meer over op graslanden in het
binnenland. De smient heeft een vergelijkbare voedselstrategie als
kleine ganzensoorten zoals de brandgans (Branta leucopsis). In
laagveengebieden vertoont de smient een voorkeur voor eiwitrijke en goed
verteerbare grassoorten die zo weinig mogelijk cellulose bevatten: de
jonge scheuten. Ze zoeken deze graag op vochtige of deels geĂŻnundeerde
graslanden. Ook voor de smient is het dus van belang dat de vegetatie
kort de winter in gaat. Voor de spijsvertering van grassen is het voor
smienten noodzakelijk te foerageren in de omgeving van of in het water.
Door te drinken kunnen ze de grassen (beter) verteren. Door in of bij
water te foerageren hoeven ze minder frequent drinkvluchten te maken die
energie kosten (ministerie van LNV, 2008). In De Wilck houden smienten
zich vooral op in en rond de Slingerwetering. Ze foerageren binnen het
gebied op geĂŻnundeerde delen en rusten deels ook op de plas. Groepen
smienten foerageren en rusten ook op de agrarisch beheerde graslanden in
De Wilck, omdat daar de verstoring minimaal is (persoonlijke mededeling
Cor Kes, Wetlandwacht Vogelbescherming Nederland).

Verstoring

Directe verstoring van de overdag meestal rustende smienten treedt op
bij afstanden van 90 m (wandelaars) tot meer dan 100 m (watersporters).
De mate van verstoring beĂŻnvloedt de keuze van de dagrustplaatsen.
Omdat de soort in het binnenland voornamelijk 's nachts foerageert,
hoeft dit niet automatisch tot verlies van voedselgebied te leiden. De
alertafstand van smient ten aanzien van afschot (en vergelijkbare
auditieve verstoring) is maximaal 8 km. De kritische afstand waarbij de
vogels bij afschot opvliegen bedraagt 300 meter (van Eerden en Smit
1979: in van der Heijden & Miedema, 2008). Sterke extensivering van
graslandbeheer en/of betere drainering van natte graslanden werken
negatief door in de draagkracht van een gebied. Windturbines en
hoogspanningsleidingen kunnen het pendelen tussen voedselgebied en
slaapplaats (de connectiviteit) belemmeren of een deel van het
voedselgebied vanwege storende werking (verstoringsafstand 400 meter)
ongeschikt maken (ministerie van LNV, 2008ÂČ). 

Ook bij smient geldt dat de hier genoemde afstanden uit de bestaande
literatuur afkomstig zijn. Net als bij kleine zwaan kunnen ook voor
smient de afstanden in het veld afwijken van de hierboven genoemde
afstanden. De afstanden dienen daarom niet als “harde” waarden te
worden gezien maar als een indicatieve weergave.  

Huidig voorkomen en trend (landelijk)

De smient komt in de winter in heel laag Nederland talrijk voor. Zoals
in figuur 2.4 

Figuur 2.4 Verspreidingskaart overwinterende smienten in Nederland in de
periode 2001–2006 (SOVON,CBS, 2005).

Figuur 2.5 Ontwikkeling van de aantallen smient in Nederland in de
winters in de periode 1975 – 2006 (SOVON, RWS, CBS).

te zien is, ligt het zwaartepunt op Friesland, Noord- en Zuid-Holland en
Zeeland. Een kwart tot een derde foerageert in brakke gebieden. De
aantallen nemen toe vanaf september en bereiken een maximum in december.
In april zijn de meeste smienten weer verdwenen.

In figuur 2.5 is het verloop van de gemiddelde aantallen smienten
tijdens de midwintertelling in Nederland weergegeven. Uit de figuur
blijken de gemiddelde aantallen in de periode 1975-2006 te zijn
toegenomen van circa 150.000 in de periode 1970-1980 naar circa 200.000
in de periode 1985-1990 en circa 250.000 in de periode 1995-2000. In een
aantal gebieden, zoals in de Zoute Delta en in delen van de zoete
rijkswateren, is deze toenemende trend ook in de afgelopen tien jaar
doorgezet. Daarentegen is in delen van Friesland (Oude Venen,
Sneekermeer) juist een afname geconstateerd. Het gemiddelde aantal
smienten in Nederland in de winterperiode volgde hetzelfde patroon als
de maximale aantallen smienten en was tot aan 2003 stabiel (zie figuur
2.5). De laatste jaren lijkt er een lichte afname in de aantallen
smienten te zijn.

Samenvatting ecologische vereisten kleine zwaan en smient

In tabel  2.4 zijn de ecologische vereisten voor kleine zwaan en smient
samengevat.

Tabel 2.4 Samenvatting van de ecologische vereisten van de kleine zwaan
en smient.  

Factor	Kleine zwaan	Smient



Foerageren

Aanwezigheid van:



- Eiwitrijke graslanden	‱	‱

- Plas-dras graslanden	‱	‱

- Waterplanten (fonteinkruiden en kranswieren)	‱

	- Akkers (oogstresten)	‱

	- Water om spijsvertering te bevorderen	‱	‱

Vegetatie gaat kort de winter in	‱	‱

Ontbreken concurrerende soorten	‱	‱



Slapen/rusten

Aanwezigheid van open water	‱	‱



Landschappelijke kenmerken

Openheid	‱	‱

Goede connectiviteit tussen foerageer- en rustgebieden	‱	‱



Verstoring

Gevoelig voor visuele verstoring binnen 175 m	‱	‱

Gevoelig voor auditieve verstoring binnen 300 m	‱	‱

Invloed predatoren beperkt	‱	‱



Water

Voedselarm tbv groei fonteinkruiden en kranswieren	‱

	Voedselarm om verruiging en/of verpitrussing tegen te gaan	‱	‱

Kwantitatief voldoende om bodemdaling tegen te gaan	‱	‱





Stikstofdepositie

Beperkt om verruiging en/of verpitrussing tegen te gaan	‱	‱

Overige natuurdoelen De Wilck

In aanvulling op de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen worden
door Staatsbosbeheer ook nog andere natuurdoelen in De Wilck
nagestreefd. Hierbij gaat het met name om broedpopulaties van
weidevogels. Een beschrijving van de aantallen weidevogels in De Wilck,
de factoren die hierop van invloed zijn alsook de doelstellingen van
Staatsbosbeheer zijn beschreven in paragraaf 3.3.2 en in bijlage 11.

Landschapsecologische gebiedsbeschrijving

Inleiding

Het voorkomen van planten en dieren, de biotische waarden, is
afhankelijk van de abiotische situatie. Als de bodem rijk aan
voedingsstoffen is, zijn er andere planten te vinden dan in voedselarme
situaties. Ook de beschikbaarheid en kwaliteit van water in de bodem is
essentieel. Globaal ziet de opbouw van een landschapsecologisch systeem
er als volgt uit: 

Sediment

Klimaat	→

←	

Water	→

←	

Bodem	→

←	

Vegetatie	→

←	

Fauna

Figuur 3.1 Hiërarchisch model landschapsecologische systemen (Bakker et
al., 1981). 

De Wilck ligt in het laagveengebied van West-Nederland. De veenvorming
in De Wilck is het resultaat van stagnerend water dat ten gevolge van
zeespiegelstijging niet naar zee kon worden afgevoerd. In de omgeving
van De Wilck stroomde destijds de Oude Rijn die afwisselend rivierwater
of bij transgressies zeewater aanvoerde. Vanaf de middeleeuwen is de
menselijke invloed mede sturend geworden voor de vorming van het
landschap. Vooral het ontginnen van het veengebied leidde tot een
aanzienlijke afbraak van het gevormde veen en uiteindelijk tot het
inversielandschap zoals dat er nu ligt. In de volgende paragrafen wordt
verder ingegaan op de belangrijkste abiotische en biotische factoren,
die een rol in De Wilck spelen. 

Abiotiek 

Bodem en geologie

De bodem van De Wilck bestaat uit een dun laagje humeuze tot venige klei
(maximaal 20-40 cm dik) op een dik veenpakket dat afgewisseld wordt met
kalkrijke kleilagen. Dit type bodem wordt aangeduid als
weideveengronden. Onder de deklaag komt bosveen of eutroof broekveen
voor en dieper in de ondergrond bevindt zich riet en/of zeggeveen. In
figuur 3.2 is de bodemkaart van De Wilck en omgeving opgenomen.

 

De deklaag van veen en klei is relatief slecht doorlatend en reikt tot
een diepte van circa -13 meter NAP. Hieronder bevindt zich pleistoceen
zand dat een goed watervoerend pakket vormt. Op de deklaag is eeuwenlang
een zogenaamd toemaakdek aangebracht, bestaande uit duinzand, bagger en
stalmest. Plaatselijk is ook straatvuil uit de steden als deklaag
toegepast. Op deze plekken kan een hoog gehalte aan zware metalen zoals
koper, zink en lood en een hogere zandfractie voorkomen (Rietra en
Römgens, 2007). 

Zuurgraad bodem

In een veenweidegebied zoals De Wilck is de zuurgraad van de bodem een
belangrijke factor voor hoe de vegetatieontwikkeling plaats vindt. Ook
is de zuurgraad bepalend voor de soorten die er voorkomen en voor de
hoeveelheid aanwezige bodemorganismen. In het algemeen wordt als
ondergrens voor een goed weidevogelbeheer een pH-KCl waarde van 4,5
gehanteerd. Bij deze ondergrens floreert het bodemleven zodanig dat de
bodemstructuur en vegetatiegroei optimaal is voor het voorkomen van
weidevogels. Bij de laatste metingen in 2008 werd een gemiddelde pH-KCl
waarde van 5,0 gemeten. De pH-KCl varieerde in dat jaar tussen 4,5 en
5,8. Door stagnerend regenwater is verzuring van de percelen een
autonome ontwikkeling. Om de pH-waarden op peil te houden is periodiek
bekalken van het gebied daarom noodzakelijk (zie ook hoofdstuk 7). Voor
De Wilck is hiervoor een bekalkingsadvies opgesteld (Bilius, 2003, zie
ook bijlage 16). 

Hoogteligging en reliëf

Globaal is de hoogteligging in De Wilck tussen -2 en -1 meter NAP. Op
korte afstand ten zuiden van de Wilck (binnen 500 meter) liggen diepe
droogmakerijen. De maaiveldhoogte is hier lager dan -4 meter NAP. Ten
westen en ten noorden, langs onder andere de oeverwal langs de Oude
Rijn, is de maaiveldhoogte over het algemeen hoger. Hier varieert de
maaiveldhoogte tussen -1,5 en -1 meter NAP. In figuur 3.3 is de
maaiveldhoogte in De Wilck en omgeving aangegeven.

Als gevolg van de ontginning van het veengebied en de daarmee gepaard
gaande drooglegging is het veen gaan oxideren. Dit heeft bodemdaling
veroorzaakt. Door 

Figuur 3.2 Bodemkaart van De Wilck en omgeving.

Figuur 3.3. Hoogtekaart van De Wilck en omgeving. Een grotere kaart is
opgenomen in bijlage 20.

een toename van de drooglegging is de bodemdaling sinds de ontginning
van het veengebied steeds verder toegenomen. Ook de toegenomen
bemalingscapaciteit, waarbij windmolens werden vervangen door
stoomgemalen en uiteindelijk door elektrische gemalen, heeft bijgedragen
aan de toegenomen bodemdaling. 

De Wilck heeft sinds 1993 een eigen waterhuishouding. Sindsdien is in De
Wilck geen peilaanpassing meer doorgevoerd. De peilfixatie, die sinds
1993 is aangehouden, heeft onder andere als doel om verdere daling van
het maaiveld tegen te gaan. In de polders rondom De Wilck is het peil
ten behoeve van de landbouw wel telkens aangepast aan de opgetreden
maaivelddaling. Door deze peilaanpassingen en de daarbij opgetreden
bodemdaling zijn de hoogteverschillen tussen De Wilck en de omgeving
steeds groter geworden. Ook zijn de hoogteverschillen tussen de polder
en de boezem steeds verder toegenomen. Waar de hoogteligging van de
boezem vroeger lager was dan de polder, ligt de boezem tegenwoordig
hoger dan het omringende polderland. Ook binnen De Wilck zijn zulke
verschillen in bodemdaling als gevolg van verschillen in de bodemopbouw
zichtbaar geworden. De stroomrugafzetting aan de zuidkant van de
westelijke percelen behoort inmiddels tot de hoogste delen van het
gebied. Dit zijn de geeloranje tot rode delen in figuur 3.4, de
detailhoogtekaart van De Wilck en omgeving.

Zoals in figuur 3.4 is te zien vormt vormt de Slingerwetering, die van
noord naar zuid het gebied doorkruist, de grens tussen een iets hoger en
een iets lager gebiedsdeel. In het lager gelegen gebiedsdeel ten
zuidwesten van de Slingerwetering liggen de percelen op grofweg -1,50 Ă 
-1,80 meter NAP. De percelen ten noordoosten van de Slingerwetering
liggen iets hoger met hoogtes tussen -1,60 Ă  -1,95 meter NAP.  Doordat
de meeste percelen hol zijn, staan in een deel van het gebied de
middelste delen van de percelen in de winter plas-dras. Hierbij gaat het
om de perceelsdelen die maximaal circa 20 cm boven het winterpeil
liggen. Voor het westelijk deel van De Wilck zijn dit de gronden die
lager liggen dan -1,60 meter NAP. Dit zijn de lichtgroene delen in
figuur 3.4. Voor het oostelijk deel gaat het om de gronden die lager
liggen dan -1,80 meter NAP. Dit zijn de donkergroene delen in figuur
3.4. 

Gedetailleerde kaarten van de delen, die in de winter plas-dras staan,
zijn opgenomen in de kaartbijlagen 28 en 29.

Oppervlaktewatersysteem

Het Natura 2000-gebied De Wilck staat niet in open verbinding met het
omringende oppervlaktewater. Er is sprake van een eigen waterhuishouding
met twee peilvakken. De waterhuishouding in het gebied wordt
voornamelijk beĂŻnvloed door regenwater. In droge perioden wordt in het
westelijk peilvak echter ook 

Figuur 3.4. Detailhoogtekaart De Wilck met 10 cm interval. Een grotere
detailhoogtekaart is opgenomen in kaartbijlage 21.

oppervlaktewater uit de omgeving ingelaten. De Wilck is hoofdzakelijk
een inzijggebied met een geringe infiltratiecapaciteit. Dit is het
gevolg van het grotendeels hogere peil in De Wilck ten opzichte van de
omgeving.   

Door het hoogteverschil met het omringende polderlandschap en de boezem
treden, anders dan in het verleden, tegenwoordig geen inundaties met
voedselrijk oppervlaktewater vanuit de boezem meer op (IWACO, 1997;
persoonlijke mededeling Van Leerdam, 2009).

Peilbeheer

Sinds 1993 is De Wilck hydrologisch geĂŻsoleerd waardoor een eigen
peilbeheer mogelijk is. Hierbij worden, anders dan in de omringende
agrarische gebieden, hoge winterpeilen en lagere zomerpeilen
nagestreefd. Bij het peilbeheer wordt er naar gestreefd om zoveel
mogelijk gebruik te maken van het neerslagwater zodat er zo weinig
mogelijk water ingelaten hoeft te worden. Dit heeft tot gevolg dat in
perioden met een neerslagoverschot het maximumpeil zal optreden. In
perioden met een neerslagtekort zal het waterpeil geleidelijk uitzakken
naar het zomerpeil. Pas zodra het zomerpeil is bereikt, wordt er in het
westelijk peilvak water ingelaten. Dit inlaatwater is afkomstig uit de
Oude Rijn en wordt via de Weipoortse Vliet en Burmade aangevoerd naar de
Wilck. Nog checken

In De Wilck zijn twee peilvakken ingesteld: een westelijk en een
oostelijk peilvak. In het westelijke peilvak streeft waterbeheerder
Hoogheemraadschap van Rijnland een zomer- en winterpeil na van
respectievelijk -2,00 meter NAP en -1,80 meter NAP. In het oostelijk
peilvak is dit respectievelijk -2,20 meter NAP en -2,00 meter NAP.

In 2004 heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland een nieuw peilbesluit
ingesteld. Voor De Wilck zijn daarin geen peilwijzigingen opgenomen.
Voor De Wilck streeft het hoogheemraadschap handhaving van het peil na
zodat inklinking van het veen hier beperkt kan worden. Voor de peilen in
de omliggende peilvakken is wel een peilwijziging in het peilbesluit
opgenomen. Voor veel plaatsen in de omgeving van De Wilck is een
peilverlaging opgenomen van 10 Ă  20 cm. Doordat in het peilbesluit ook
is voorzien in het opheffen van een groot aantal onderbemalingen in de
omgeving van De Wilck, komt de peildaling ten opzichte van het maaiveld
in de praktijk neer op 4 cm. Het peilbesluit is gedeeltelijk
geëffectueerd door jaarlijks een verlaging van het peil met 5 cm door
te voeren. Het peilbesluit zal volgens planning in 2011 volledig
geëffectueerd zijn (bron: Hoogheemraadschap van Rijnland). Vraag: nu
idd al volledig geëffectueerd?

Door de eigen waterhuishouding die in De Wilck is ingesteld, is het hier
mogelijk om in de winter een hoger peil te realiseren dan in de
omgeving. In de zomer kan het peil in De Wilck 20 cm uitzakken. In de
omliggende agrarische gebieden zijn de peilen net andersom ingesteld met
een winterpeil dat 20 cm lager is dan het zomerpeil. 

Uit vergelijkingen tussen de streefpeilen en de daadwerkelijk gemeten
peilen (zie bijlage 10) blijkt dat in het westelijk peilvak het
praktijkpeil in de zomer ruim boven het zomerstreefpeil van -2,00 m NAP
blijft. Kennelijk zakt het praktijkpeil hier niet tot aan het zomerpeil
uit. Een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn dat er wateraanvoer via het
gemaal plaatsvindt. Een andere verklaring is mogelijk dat er in de
stuwput op de overgang van het westelijk naar het oostelijk peilvak een
te hoog peil is ingesteld. 

In het oostelijk peilvak staat in natte perioden in de winter het
praktijkpeil af en toe hoger dan het winterstreefpeil van -2,00 m NAP. 
Ook komen er in droge perioden in de zomer incidenteel lagere peilen
voor dan het zomerstreefpeil van -2,20 m NAP. Deze situatie in de zomer
duidt erop dat de wateraanvoer uit het westelijk peilvak naar het
oostelijk peilvak onvoldoende is om het oostelijk peilvak op peil te
houden. Een mogelijke oorzaak zou ook hier een te hoge instelling van de
overloop in de stuwput kunnen zijn.

Het overschot aan neerslagwater in De Wilck wordt afgevoerd naar de
naastliggende polder. In perioden met watertekort wordt water ingelaten
om: 

in de zomerperiode te voorkomen dat het waterpeil beneden het zomerpeil
uitzakt;

in de winterperiode te voorkomen dat het waterpeil beneden het
winterpeil uitzakt.

De gehanteerde peilen in De Wilck, die hoger zijn dan in de omringende
polders, zorgen ’s winters voor plas-dras situaties. Dit maakt De
Wilck tot een gunstig leefgebied voor kleine zwaan en smient. De hogere
peilen zijn tevens gunstig voor de eigen weidevogeldoelstelling van
Staatsbosbeheer.

In bijlage 10 is het hydrologische systeem in De Wilck nader toegelicht.
 

Oppervlaktewaterkwaliteit

Van het oppervlaktewater in De Wilck zijn twee series met meetgegevens
beschikbaar. De eerste serie betreft metingen van het elektrisch
geleidend vermogen (EGV) van een twaalftal locaties over de periode
2009/2010. De tweede serie bestaat uit jaarlijkse metingen, die sinds
2006 worden uitgevoerd bij een meetpunt nabij de overstortput in de
Slingerwetering (meetpunt ROP24213). Hier worden jaarlijks gehalten van
onder andere chloride, totaal-stikstof, totaal-fosfaat, sulfaat, PAK’s
en koper gemeten (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2011). In bijlage 11
zijn de waarden en locaties van de meetpunten weergegeven.

De EGV-metingen wijzen erop dat inlaatwater uit de Oude Rijn een sterke
invloed heeft op de EGV-waarden in De Wilck. Een indicatie hiervoor
geven de hoge EGV-waarden nabij de inlaat terwijl de EGV-waarden verder
het gebied in afnemen. Meetgegevens van het inlaatwater ontbreken
echter. Check, is dit zo?? Op basis van ervaringen in andere gebieden is
het de verwachting dat de variatie in EGV-waarden vooral wordt
veroorzaakt door variatie in de chloridegehalten. Het is aannemelijk dat
de chloridegehalten in het inlaatwater hoger zijn dan in het
oppervlaktewater in De Wilck. 

Het oppervlaktewater in De Wilck valt op basis van de Kaderrichtlijn
Water (KRW) in het KRW-watertype ‘gebufferde laagveensloot’. De
gebiedsspecifieke KRW-normen voor de algemene fysisch chemische
parameters voor dit watertype zijn weergegeven in tabel 3.1 (D. Slot,
2010). Ook zijn hier de daadwerkelijk gemeten waarden weergegeven die in
de overstortput in de Slingerwetering gemeten zijn (meetpunt ROP24213).
Uit de metingen blijkt dat de pH-waarden evenals de gehalten aan
stikstof en fosfor te hoog zijn. De gemeten waarden voldoen niet aan de
KRW-norm (GEP). Uit de te hoge waarden blijkt dat eutrofiëring een rol
speelt in De Wilck. Onduidelijk is welke processen een rol spelen bij
deze eutrofiëring. Mogelijke processen zijn: 

nalevering van fosfaat als gevolg van het landbouwkundig gebruik in het
verleden; 

oxidatie van veen;

processen die samenhangen met de inlaat van water zoals de inlaat van
nutriënten of de inlaat van stoffen die de interne eutrofiëring
bevorderen zoals sulfaat. 

Uit de metingen blijkt ook dat de fosfaatgehalten in de winterperioden
hoger zijn dan die in de zomerperioden. Dit wijst erop dat een interne
invloed mogelijk groter is op de fosfaatgehalten dan de invloed van het
voedselrijke inlaatwater dat in de zomer ingelaten wordt. Nader
onderzoek naar de oorzaak van de hoge stikstof- en fosfaatgehalten is
gewenst.  

Naast de hoge stikstof- en fosfaatgehalten zijn er in De Wilck hoge
gehalten van koper, ammonium en PAK’s gevonden. Ook deze gehalten
voldoen niet aan de KRW-normen.

Tabel 3.1 KRW-normen en gemeten waarden voor het oppervlaktewater bij
meetpunt ROP24213 in De Wilck.

	Gemeten waarden 2006-2011 (spreiding)	KRW-norm

pH	7.8 – 8.6	5.5 – 8

stikstof 	2.6 – 4.4 mg/l	< 2.4 mg/l zomergemiddelde

totaal fosfaat	0.4 – 1.28 mg/l	< 0.22mg/l zomergemiddelde

chloride	103 – 279 mg/l	< 300 mg/l jaargemiddelde



Grondwatersysteem

De Wilck ligt in het poldergebied dat zich uitstrekt tussen de duinen en
de centraal gelegen diepe droogmakerijen in Zuid-Holland. Daarbij
fungeren de hoger gelegen duinen als infiltratiegebied terwijl in de
diepe droogmakerijen kwel dagzoomt. Er is sprake van een verhang in het
watervoerende pakket van de hoge grondwaterstanden in de westelijk
gelegen duinen naar de lage grondwaterstanden in de diepe droogmakerijen
verder naar het oosten toe. Ook neemt de stijghoogte in het
watervoerende pakket af in oostelijke richting. De waterpeilen in het
poldergebied rondom De Wilck van -2,0 Ă  -2,5 meter NAP blijken
nauwelijks invloed te hebben op het regionale grondwatersysteem.

In figuur 3.5 is de geohydrologische situatie in een globale
dwarsdoorsnede van noord naar zuid weergegeven. In De Wilck is er sprake
van een relatief grote wegzijging van water naar de diepere ondergrond.
De wegzijging heeft te maken met de nabije ligging van de ten zuiden van
De Wilck gelegen diepe droogmakerij Polder de Noordplas waar een
waterpeil van meer dan -6,3 meter NAP gehandhaafd wordt. De omvang van
de wegzijging varieert volgens een studie naar de effecten van
peilbeheer in het Bentwoud tussen 0 en 1 mm/dag (TNO, 1993). Omdat de
hoogteverschillen met de ten noorden en ten westen van De Wilck gelegen
polders Groenendijk en Oostbroekpolder beperkt zijn, is wegzijging
vanuit De Wilck naar deze polders beperkt. Echter, bij verdere
peilverlagingen in deze polders zullen de hoogteverschillen met De Wilck
toenemen en zal hierdoor ook de horizontale wegzijging vanuit De Wilck
naar deze polders toenemen.

Bij het vergelijken van de gemeten grondwaterstanden en de
maaiveldhoogte ter plaatse van de peilbuizen, blijkt dat de hoogste
grondwaterstanden tot aan of juist op het maaiveld komen (zie figuur 3
en 4 in bijlage 11). In droge perioden zakken

Figuur 3.5: Globale noord-zuid dwarsdoorsnede van de geohydrologische
situatie vanaf de Oude Rijn ten noorden van De Wilck tot aan Polder de
Noordplas ten zuiden van De Wilck (Van Leerdam, 2009). Het betreft een
impressie van het ondiepe grondwater in de deklaag. De stroming in het
watervoerende pakket wordt hier niet mee weergegeven. 

 

de grondwaterstanden tot circa 0,75 meter en incidenteel tot circa 1
meter beneden maaiveld uit. Het diep uitzakken van de grondwaterstanden
in het midden van het perceel en het relatief nat blijven van een zone
langs de sloot leidt tot verschillen in bodemdaling. Hierbij treedt een
relatief grotere bodemdaling op in het midden van de percelen. De
verschillen in bodemdaling tussen het midden en de randen van de
percelen hebben gezorgd voor het ontstaan van de holle percelen in De
Wilck.

Verdroging

Op grond van bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat er sprake
is van verdroging in De Wilck. Het gebied is dan ook aangewezen als
TOP-gebied verdroging (zie ook paragraaf 2.1). De verdroging in De Wilck
manifesteert zich volgens Ubink (1997) op drie manieren:

te lage grondwaterstanden;

wegzijging naar de omgeving;

aanvoer van gebiedsvreemd water met kwaliteitsvermindering tot gevolg.

Doordat De Wilck de status van TOP-gebied heeft gekregen, wil de
provincie Zuid-Holland de verdroging hier in de periode 2007-2013 met
prioriteit aanpakken (Nota uitvoering verdrogingbeleid Zuid-Holland,
vastgesteld door GS in 2008).

Stikstofdepositie

Volgens recente gegevens van het Planbureau van de leefomgeving (PBL)
bedraagt de gemodelleerde stikstofdepositie in het grootste deel van De
Wilck en zijn directe omgeving 1.300-1.400 mol/ha/jr (PBL, 2010; zie
kaart in bijlage 26). Alleen voor de noordwestelijke hoek worden met
1.500-1.600 mol/ha/jr nog iets hogere waarden berekend. Op basis van
deze depositiewaarden zijn er voor De Wilck in beperkte mate directe en
indirecte effecten van stikstof te verwachten. De Wilck is niet
aangemerkt als Habitatrichtlijngebied. Daarmee zijn er in De Wilck geen
voor stikstof gevoelige habitattypen aangewezen. Ook zijn, voor zover
bekend, zowel kleine zwaan als smient niet direct gevoelig voor
stikstofdepositie. Wel draagt stikstofdepositie bij aan de verzuring van
De Wilck. Beide vogelsoorten kunnen dus indirect beĂŻnvloed worden door
veranderingen in de vegetatie als gevolg van de vermestende en
verzurende effecten van stikstofdepositie. Een negatief gevolg van deze
effecten is dat er meer verruiging optreedt, waardoor De Wilck minder
geschikt wordt als foerageergebied. Deze effecten kunnen echter ook
positief uitpakken. Door een hogere input van stikstof zijn er meer
nutriëntrijkere grassen voor beide vogelsoorten in De Wilck
beschikbaar. 

Conclusie

De stikstofdepositie wordt op dit moment niet gezien als een factor die
het behalen van de Natura 2000-doelstellingen in gevaar brengt. De
verwachting is dat mogelijke negatieve effecten grotendeels door
regulier beheer zoals maaien en bekalken kunnen worden weggenomen. Op
gebiedsniveau zijn daarom geen aanvullende maatregelen nodig. 

Biotiek

Inleiding

Ten opzichte van de omliggende polders heeft De Wilck een relatief hoge
ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Het door
agrarisch gebruik gevormde landschap is rondom De Wilck grotendeels
bewaard gebleven. De omgeving van De Wilck bestaat grotendeels uit
landbouwgebied dat weidegebied met boerderijen, boomkwekerijen en bos
omvat. Circa 200 meter ten oosten van het reservaat ligt bos. Zuidelijk
van De Wilck domineert de beplanting van boomkwekerijen de omgeving. Aan
de noordzijde ligt een toegangsweg met vele toegangsdammen tot het
gebied en een aantal boerderijen met soms hoge erfbeplanting. Vanuit dit
oogpunt is het westelijke deel het meest open. Daar liggen voornamelijk
percelen die in agrarisch gebruik zijn. Het grotendeels open en
uitgestrekte landschap van De Wilck is voor veel faunasoorten van
belang, die hier rust en veiligheid kunnen vinden. Daarnaast zijn er in
de grasmatten van De Wilck door onder andere het locale reliëf van de
percelen veel geschikte broedlocaties voor weidevogels te vinden. De
veenweidegraslanden in De Wilck hebben naast botanische waarden vooral
ornithologische waarden. Door het open karakter van de graslanden, de
kruidenrijkdom en de hoge waterstand is het  gebied niet alleen in de
winter geschikt voor smient en kleine zwaan maar ook in het voorjaar
zeer aantrekkelijk voor broedende weidevogels. In tegenstelling tot de
landelijke negatieve trend blijven de aantallen weidevogels in De Wilck
min of meer stabiel (zie bijlage 11). Van de in De Wilck voorkomende
soorten staan tureluur en grutto op de Rode Lijst (Ministerie van LNV,
2004).

Fauna: voorkomen aangewezen Natura 2000-doelsoorten

Kleine zwaan (A037)

Tabel 3.2. Samenvattende tabel Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen
voor de kleine zwaan. Zie paragraaf 2.2 voor meer informatie over de
instandhoudingsdoelstellingen.

Code	Soort	Instandhouding-

doelstelling	Draagkracht aantal vogels	Trend	Perspectief behalen doel



Oppervlakte	Kwaliteit



	A037	Kleine zwaan	=	=	10	↓↑	Licht negatief 



Verspreiding 

Het open water binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied De Wilck
is van groot belang voor kleine zwaan. Vooral de plassen in het gebied
vormen een belangrijke trekpleister en slaapplaats. Buiten de begrenzing
van het gebied foerageert kleine zwaan in de akkers van vooral de ten
westen gelegen Polder de Noordplas en in de uitgestrekte open polders
met relatief voedselrijkere cultuurgraslanden. Voor het voorkomen van de
kleine zwaan is de connectiviteit tussen de plassen in De Wilck en de
polders in de omgeving belangrijk.  

Het gebruik van het gebied door de kleine zwaan binnen de Natura
2000-begrenzing is de afgelopen decennia verschoven. In de jaren ‘90
kwamen de vogels verspreid in het gehele gebied binnen De Wilck voor
waarbij het gebied als foerageerplaats diende (persoonlijke mededeling
Cor Kes, Wetlandwacht Vogelbescherming Nederland). Na de 90’er jaren
worden vooral akkers en percelen buiten De Wilck als foerageergebied
gebruikt. De Wilck dient nu met name als rust- en slaapplaats, hoewel de
kleine zwanen er nog steeds af en toe foerageren (zie de kaart in
bijlage 27). Andere belangrijke rustlocaties in de omgeving zijn
Spookverlaat, de Wijde Aa en de Starrevaart. Deze gebieden zijn
respectievelijk ten oosten, noordoosten en westen van De Wilck gelegen.

Trend

Op basis van gegevens van SOVON en tellingen van de Wetlandwacht kan
worden afgeleid dat de seizoensgemiddelden van de kleine zwaan in De
Wilck in de periode van 1996 tot 2010 sterk fluctueren. De
seizoensgemiddelden voor kleine zwaan zijn weergegeven in figuur 3.6.
Uit deze figuur blijkt dat in de periode van 1996 tot 2004 er in De
Wilck relatief veel zwanen werden geteld. Na het winterseizoen van
2004/2005 daalde dit aantal aanzienlijk en werden er zelfs verschillende
jaren geen of slechts een enkele zwaan in De Wilck aangetroffen. Hier
past een kanttekening dat het aantal waarnemingen statistisch gezien
onvoldoende is om voor De Wilck een definitieve conclusie te trekken
over een achteruitgang van het voorkomen van de kleine zwaan. Echter,
het beeld past binnen de landelijke terugval van het aantal exemplaren
(zie figuur 2.3). De waarnemingen wijzen er daarom op dat de landelijke
terugval ook in de Wilck optreedt. In dit beheerplan is in paragraaf 7.2


voorgesteld dit nader te onderzoeken door de frequentie van de
monitoring zodanig te verhogen dat er statistisch betrouwbare
seizoensgemiddelden voor De Wilck beschikbaar gaan komen. 

Figuur 3.6. Seizoensgemiddelde van de kleine zwanen in De Wilck over de
periode 1996-2010. 

Gemiddeld over de gehele periode van 1996 tot 2010 bedroeg het
seizoensgemiddelde 10 individuen. Dit wijst erop dat er waarschijnlijk
is voldaan aan de instandhoudingsdoelen omdat dit exact het aantal is
dat als Natura 2000-doelstelling voor De Wilck geldt. Het is echter
noodzakelijk om met een hogere frequentie te gaan monitoren voordat een
definitieve conclusie kan worden getrokken. 

Het aantal kleine zwanen in De Wilck schommelt niet alleen sterk tussen
opeenvolgende jaren. Ook het aantal per maand kan aanzienlijk
fluctueren. In figuur 3.7 is het maandelijkse gemiddelde weergegeven.
Uit de figuur blijkt dat de kleine zwanen pas in november in De Wilck
arriveren om te pieken in de maanden december en januari. In maart zijn
de zwanen vertrokken uit De Wilck om weer naar hun broedgebieden terug
te vliegen.

In figuur 3.8 zijn de seizoensmaxima van de kleine zwanen in De Wilck in
beeld gebracht. Net als bij de seizoensgemiddelden in figuur 3.6
vertonen ook de seizoensmaxima sterke schommelingen. De seizoensmaxima
varieerden van 262 kleine zwanen in de winter van 1996/1997 tot geen
enkele kleine zwaan in de winters van 2005/2006 en 2006/2007. Het
gemiddelde seizoensmaximum over de periode van 1996 tot 2010 bedroeg 106
kleine zwanen. Net als bij figuur 3.6 geldt hier de kanttekening dat het
aantal waarnemingen te gering is om op basis hiervan harde conclusies te
trekken. Ook hier gaat het om momentopnamen van specifieke, vaak vooraf
vastgestelde teldagen en teltijden. Mogelijk geven de waarnemingen geen
volledig beeld en komen er toch meer kleine zwanen in het gebied voor.
Om een beter zicht te krijgen op de aantallen van de kleine zwaan en het
verloop ervan gedurende de wintermaanden is een uitgebreider
monitoringsprogramma nodig. In een dergelijk uitgebreider programma kan
ook worden voorzien in onderzoek naar

de connectiviteit tussen De Wilck en zijn omgeving. In hoofdstuk 6 en 7
van dit beheerplan is nader ingegaan op de benodigde uitbreiding van de
monitoring.

Figuur 3.7 Gemiddelde aantallen kleine zwanen per maand in De Wilck over
de periode 1996-2010.

Een andere belangrijke kanttekening bij figuur 3.8 is dat er bij de
waarnemingen tot en met het winterseizoen van 2004/2005 geen onderscheid
is gemaakt tussen foeragerende en rustende vogels. Pas vanaf het
winterseizoen van 2005/2006 heeft de Wetlandwacht alleen de aantallen
zwanen geteld die in rustsituatie op de plas aanwezig waren. Dit
betekent dat alleen de getallen voor de periode van 2005 tot 2010 een
juiste indicatie geven voor de seizoensmaxima van het slaap- en
rustgebruik. Het gemiddelde seizoensmaximum voor rustende en slapende
kleine zwanen over de periode van 2005 tot 2010 bedroeg 80 kleine
zwanen.

De schommelingen tussen maanden en jaren hebben te maken met het
trekgedrag van kleine zwaan. Factoren zoals weersinvloeden, de conditie
van de dieren en het vinden van de juiste voedselbronnen spelen een
belangrijke rol bij het al dan niet aandoen van De Wilck tijdens de
trek. Uit onderzoek blijkt dat de zwanen redelijk honkvast zijn en
regelmatig dezelfde route nemen vanuit arctisch Rusland. Indien de
conditie van de kleine zwanen in orde is, blijken zij bij de trek
telkens dezelfde gebieden aan te doen. 

Perspectief onder huidige omstandigheden

De Wilck is voor kleine zwaan met name van belang als rust- en
slaapgebied. Als foerageergebied is De Wilck voor kleine zwaan minder
van belang. Op basis van de huidige beschikbare telgegevens lijkt de
draagkracht van het gebied voor de slaapfunctie voldoende te zijn (zie
figuur 3.8). De gegevens wijzen erop dat de Natura
2000-instandhoudingsdoelstelling van een seizoensgemiddelde van tien
vogels over de gehele telperiode waarschijnlijk wordt gehaald. Het is
echter noodzakelijk om met een hogere frequentie te gaan monitoren
voordat een definitieve conclusie kan worden getrokken. 

Een extra reden om nog voorzichtig te zijn met het trekken van
definitieve conclusies zijn de grote schommelingen tussen jaren. De
schommelingen zijn zo groot dat er zelfs regelmatig geen enkele kleine
zwaan in De Wilck wordt

Figuur 3.8 Seizoensmaxima van kleine zwanen in De Wilck in de periode
1996–2010. 

waargenomen. Het is nog onduidelijk waar deze schommelingen door
veroorzaakt worden. Het kan het gevolg zijn van ongunstige
weersomstandigheden zoals bijvoorbeeld vorst en/of sneeuw. Ook is er
mogelijk onvoldoende rust aanwezig in en om de Wilck. Een andere
mogelijke oorzaak is het periodiek ontbreken van voldoende voedselaanbod
in De Wilck. Deze situatie kan ontstaan indien er bijvoorbeeld (meer)
concurrentie van andere vogelsoorten is. Dat er binnen een periode van
10 Ă  15 jaar seizoensgemiddelden worden gehaald die boven de tien
liggen, wijst erop dat de draagkracht als rustgebied in die jaren
waarschijnlijk toch voldoende is. Zo laat de piek in de winter van
2009/2010 zien dat De Wilck nog steeds geschikt is voor grote aantallen
zwanen. De betrouwbaarheid van de telgegevens dient echter te worden
vergroot om met zekerheid een uitspraak te kunnen doen over het
perspectief voor de kleine zwanen in De Wilck. 

Mocht de internationale populatie en het deel daarvan dat in Nederland
overwintert toenemen, dan is het waarschijnlijk dat De Wilck meer zal
worden aangedaan. Dit is dan mede afhankelijk van de eerder genoemde
factoren zoals voldoende rust, weersomstandigheden en voedselbronnen die
van invloed zijn op de aantallen aanwezige kleine zwanen in De Wilck. 

Smient (A050)

Tabel 3.3. Samenvattende tabel Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen
voor de smient. Zie paragraaf 2.2 voor meer informatie over de Natura
2000-doelstellingen voor de smient.

Code	Soort	Instandhouding-

doelstelling	Draagkracht aantal vogels	Trend	Perspectief behalen doel



Oppervlakte	Kwaliteit



	A050	Smient	=	=	2.100	↓	Onzeker, lijkt negatief



Verspreiding

De smienten houden zich binnen De Wilck in en om de wateren op. De
hoogste aantallen zijn waargenomen op en nabij de slootoevers en op
percelen die tot laat in het seizoen water op het maaiveld hebben staan.
Na de aanleg van de plas in 2001 zijn de smienten deze ook als
rustplaats gaan gebruiken. Als foerageerplaats gebruiken de smienten
binnen de Wilck vooral geĂŻnundeerde graslandlocaties. Ook foerageren ze
’s nachts op de voedselrijke graslanden in de omgeving van De Wilck.

Trend

Voor heel Nederland wordt een gemiddeld seizoensgemiddelde nagestreefd
van 270.000 smienten. De bijdrage die De Wilck daaraan zou moeten
bijdragen is vastgesteld op 2.100 smienten. In figuur 3.9 is het
seizoensgemiddelde voor het voorkomen van smient in De Wilck
weergegeven. De monitoringsgegevens van SOVON laten duidelijk zien dat
in heel Nederland de gemiddelde aantallen smienten sinds de jaren ’80
sterk zijn toegenomen, maar sinds 2003 licht dalen (zie ook figuur 2.5;
SOVON en CBS, 2005). De aantallen in De Wilck vertonen een vergelijkbaar
beeld als deze landelijke trend. Uit waarnemingen van SOVON en tellingen
van de Wetlandwacht blijkt dat het hoogste seizoensgemiddelde (2.557
exemplaren) geteld werd in het winterseizoen van 2004/2005 (zie figuur
3.9).Er zijn toen 2.557 smienten in De Wilck geteld. Sindsdien lijkt er
een gestage daling te zijn. Een uitzondering op de daling vormt de
winter van 2008/2009 met 2.499 smienten. Dit lijkt een eenmalige
uitschieter te zijn omdat daarna opnieuw een verdere daling heeft
plaatsgevonden tot 1.241 smienten in het winterseizoen van 2009/2010.
Het seizoensgemiddelde over de gehele periode van 1995 tot en met 2010
bedraagt 1.926 smienten. Dit ligt hiermee beneden het voor De Wilck
gestelde doel van 2.100 exemplaren.

Overigens moet ook bij deze getallen een vergelijkbare kanttekening
geplaatst worden als bij kleine zwaan. Ook voor smient zijn de
telgegevens afkomstig van vaste teldagen en geven hierdoor mogelijk een
onvolledig beeld van de gemiddelde aantallen. Net als voor kleine zwaan
is voor smient daarom een uitgebreider monitoringsprogramma nodig (zie
hoofdstukken 5 en 7) voordat definitieve conclusies kunnen worden
getrokken.

Figuur 3.9 Seizoensgemiddelde van smienten in De Wilck in de periode
1995–2010.

In figuur 3.10 is het maandelijkse gemiddeld aantal smienten in De Wilck
weergegeven. In de figuur is te zien dat de eerste smienten in september
in De Wilck arriveren. Daarna nemen ze snel in aantal toe. De gemiddelde
aantallen smienten zijn in de maanden december tot en met maart het
hoogst. De aantallen smienten blijken over de jaren redelijk stabiel te
zijn. In april zijn de meeste smienten weer vertrokken. De smienten zijn
dus gedurende langere tijd in De Wilck aanwezig dan de kleine zwanen.

De smient is in zeer grote getale in De Wilck waargenomen.
Seizoensmaxima variëren tussen 5.000 en bijna 9.300 exemplaren. In
figuur 3.11 zijn de seizoensmaxima in De Wilck weergegeven. Ook de
seizoensmaxima blijken grote schommelingen te vertonen tussen
opeenvolgende jaren. In hoeverre deze schommelingen een gevolg zijn van
de gebruikte telmethode is vooralsnog onduidelijk.

Perspectief onder huidige omstandigheden

Aanvullende monitoringsgegevens van de smient zijn nodig om met
zekerheid een uitspraak te kunnen doen over het perspectief voor deze
soort. In verschillende jaren liggen de seizoensgemiddelden ver boven
het instandhoudingsdoel van 2.100 exemplaren. Tegelijkertijd is te zien
dat het aantal smienten recent een daling laat zien en dat het langjarig
seizoensgemiddelde beneden het instandhoudingsdoel ligt. Voor de smient
is handhaven van voldoende openheid en rust in De Wilck zeer belangrijk.
Het relatief geringe oppervlakte van De Wilck heeft tot gevolg dat er
binnen de begrenzing weinig ruimte is om eventuele ongunstige
ontwikkelingen op te vangen. Op basis van bovenstaande lijkt het
perspectief voor de smient ongunstig. Aanvullende telgegevens moeten
hier echter duidelijkheid over geven.

 Figuur 3.10 Gemiddelde aantal smienten per maand over de periode
2005–2010. 

Figuur 3.11. Seizoensmaxima van de smient in De Wilck over de seizoenen
1995/1996 – 2009/2010. 

Fauna: voorkomen van de overige Natura 2000-soorten

Naast kleine zwaan en smient komen er in het gebied nog andere
doelsoorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn voor. Voor deze soorten
zijn andere Natura 2000-gebieden in Nederland aangewezen. De Wilck is
voor deze soorten niet aangewezen omdat hier de 1%-norm van de
Vogelrichtlijn niet wordt gehaald. In dit beheerplan zijn daarom geen
specifieke doelstellingen voor het te voeren beheer voor deze soorten
opgenomen. Ook heeft het voorkomen van deze soorten geen rol gespeeld
bij de beoordeling van de huidige activiteiten. Desalniettemin geven
deze soorten wel het belang van het gebied weer en leveren ze – al
zijn er gebieden met een groter relatief belang – wel een bijdrage aan
de landelijke staat van instandhouding. 

In totaal gaat het om 39 vogelsoorten en 2 vissoorten. Een overzicht van
het voorkomen van deze soorten is te vinden in tabel 1 van bijlage 12.
Van de in De Wilck aangetroffen soorten zijn er 29 soorten slechts
incidenteel waargenomen of zijn de aantallen zo gering dat de bijdrage
aan de landelijke staat van instandhouding te verwaarlozen is. Deze
hebben in bijlage 12 de kleur rood gekregen. 

Zes soorten dragen enigszins bij aan de landelijke staat van
instandhouding, al zijn de aantallen klein. Het gaat daarbij om de
vissoorten bittervoorn (Rhodeus amarus) en kleine modderkruiper (Cobitis
taenia) en de vogelsoorten grauwe gans (Anser anser), kolgans (A.
albifrons), toendrarietgans (A. serrirostris) en grote zilverreiger
(Casmerodius albus). Deze soorten hebben een oranje kleur in de tabel in
bijlage 12 gekregen. Voor de vogels geldt dat veel andere gebieden van
groter belang zijn. Zo speelt voor de ganzen (met name kolgans en
toendrarietgans) dat het noorden van de Rijnstreek een belangrijke rol
speelt als overwinteringsplek. Vooral in de Lagenwaardse Polder komen
veel ganzen voor (Alblas, 2000). Toch worden ook groepjes van deze
ganzensoorten zo nu en dan waargenomen in De Wilck. In het algemeen
geldt dat de visstand laag is in De Wilck (AquaTerra, 2006). Er is
geconstateerd dat het gebied potentie heeft voor een hogere visstand
indien het beheer hier beter op afgestemd wordt. 

Tot slot zijn er zes vogelsoorten die tijdens de trek en in de winter
vaak in grote aantallen aanwezig zijn. De aantallen zijn echter niet
zodanig dat de 1%-norm wordt gehaald die geldt voor
Vogelrichtlijngebieden. In de tabel in bijlage 12 hebben deze vogels een
groene kleur gekregen. Het gaat daarbij om weidevogels die buiten het
broedseizoen voorkomen. Het gaat om scholekster, grutto, goudplevier
(Pluvialis apricaria), kievit, wulp (Numenius arquata) en tureluur.
Vooral van goudplevier en kievit worden in De Wilck regelmatig grote
aantallen waargenomen van respectievelijk tot 5.000 exemplaren en meer
dan 10.000 exemplaren. 

Fauna: weidevogels

Staatsbosbeheer heeft naast de Natura 2000-doelen eigen beleid voor
weidevogels geformuleerd. Dit is gericht op het in stand houden in De
Wilck van broedpopulaties van weidevogels zoals slobeend (Anas
clypeata), zomertaling (A. querquedula), scholekster (Haematopus
ostralegus), kievit (Vanellus vanellus), grutto (Limosa limosa) en
tureluur (Tringa totanus). Landelijk gaan de meeste weidevogelsoorten
sterk achteruit. Ook in De Wilck is bij enkele soorten een achteruitgang
gaande, maar deze is (veel) minder sterk dan in niet-beschermde gebieden
in de omgeving. Ook is de reproductie in De Wilck veel hoger dan in
omringende gebieden (Alblas et al, 2003). 

Het matig voedselrijke gras zoals dit in De Wilck voorkomt is niet
alleen geschikt als voedsel voor smienten. Het vormt ook optimaal
voedsel voor de weidevogels die in De Wilck voorkomen. Staatsbosbeheer
streeft er daarom naar om de matig voedselrijke graslanden via
beheermaatregelen in stand te houden. Om het land niet te schraal te
laten worden, past Staatsbosbeheer een lichte bemesting toe. Indien
voorradig wordt hiervoor ruige stalmest toegepast. Staatsbosbeheer zorgt
ervoor dat er niet teveel wordt bemest. Daarmee wordt voorkomen dat er
dichte grasmatten ontstaan die ondoordringbaar zijn voor
weidevogelkuikens. Bovendien moet er met dichte en te hard groeiende
grasmatten al vroeg in het seizoen gemaaid worden. Ook dit is ongunstig
voor de weidevogelstand. 

Een andere beheermaatregel betreft het bekalken om verzuring tegen te
gaan. Verzuring kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door stagnerend
regenwater. Een te sterk verzuurde bodem is ongunstig voor het
bodemleven waarvan onder andere regenwormen als voedsel voor volwassen
weidevogels dienen. Wanneer de zuurgraad zo laag wordt dat dit
bodemleven af dreigt te nemen (pH-KCl < 4,5), wordt er bekalkt om
verdere verlaging van de zuurgraad tegen te gaan. Meer informatie over
bekalking is opgenomen in bijlage 16. 

Fauna: overige soorten

In de zomer van 2001 is een perceel aan de noordzijde afgegraven tot een
plas-dras-gebied met een kleiner, ondieper plasje ten zuiden daarvan. In
bijlage 30 is de ligging van de plassen te zien. Het avifaunistische
belang van de plassen is groot. Dit geldt niet alleen voor de Natura
2000-doelsoorten maar ook voor andere soorten. De plassen vormen zowel
een aankomst- en slaapplaats voor steltlopers als een winterbiotoop voor
eenden en wintergasten. 

Vanwege de nabije hoge begroeiingen bevinden zich prederende vogels als
zwarte kraai, buizerd, bruine kiekendief, torenvalk en sperwer in de
omgeving van De Wilck. Het voormalige geriefhoutbosje, dat direct ten
zuiden van de twee plassen is gelegen, diende tot voor kort ook als
nestplaats voor prederende vogelsoorten zoals vooral zwarte kraai. Om
het broedsucces van de weidevogels te beschermen, is het bosje begin
2010 verwijderd. 

De al genoemde grote zilverreiger doet De Wilck vooral ’s winters aan.
Purperreiger (Ardea purpurea) komt incidenteel tijdens de trek in De
Wilck voor. Blauwe reiger (A. cinerea) is jaarrond in het gebied te
vinden. Overwinterende ganzen in de omgeving van De Wilck zijn onder
meer brandgans, grauwe gans, en kolgans. Tevens komen de exoten Canadese
gans, Nijlgans en Indische gans voor. In bijlage 13 is een volledig
overzicht van de aanwezige vogelsoorten opgenomen. 

Naast genoemde vogelsoorten komen er ook zoogdieren zoals bunzing,
wezel, hermelijn en haas in het gebied voor. Konijnen zijn in relatief
lage dichtheden aanwezig (van Duijvenboden, 2008). Bij inventarisaties
in Polder Groenendijk en Oostbroekpolder in 2007 werden geen reptielen
gevonden. Wel zijn kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris),
bastaardkikker (Pelophylax klepton esculenta), meerkikker (Pelophylax
ridibundus) en bruine kikker (Rana temporaria) aangetroffen. In De Wilck
werd in 2006 een biomassa van 27,6 kg/ha aan vissen gemeten, hetgeen
uitzonderlijk laag is (AquaTerra, 2006). Daarbij werden 12 soorten
aangetroffen, waaronder de reeds eerder genoemde kleine modderkruiper en
bittervoorn. Op snoek na verkeerden gevangen vissoorten in een redelijk
goede conditie. 

Vegetatie

Het veenweidegebied in De Wilck bestaat uit vochtige en natte
graslanden. De vegetatie bestaat voornamelijk uit gestreepte witbol
(Holcus lanatus) en Engels raaigras (Lolium perenne). Er komen nog
fragmenten van overstromingsgraslanden en bloemrijke graslanden voor. De
meest bijzondere soorten, die zijn aangetroffen, zijn holpijp (Equisetum
fluviatile), gewone dotterbloem (Caltha palustris), moeraswederik
(Lysimachia thyrsiflora), paddenrus (Juncus subnodulosus) en
muizenstaart (Myosurus minimus). In de sloten komt heen (Bolboschoenus
maritimus) voor (EGG consult Pranger & Tolman, 2007). In enkele percelen
komen naast dotterbloem en muizenstaart ook hazenzegge (Carex ovalis) en
grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius) voor. Staatsbosbeheer beheert
het gebied als matig voedselrijk grasland ten behoeve van de weidevogels
en de wintergasten die het gebied aandoen zoals kleine zwaan en smient. 

Delen van De Wilck, vooral rondom de plassen en de slootoevers, bestaan
uit bloemrijke en kruidenrijke graslanden. Met name de oevers en
perceelsranden zijn rijk aan soorten als echte koekoeksbloem (Silene
flos-cuculi), moerasrolklaver (Lotus pedunculatus) en tweerijige zegge
(Carex disticha). Op de percelen rondom de plas breidt momenteel pitrus
(Juncus effusus) zich sterk uit. Door deze ‘verpitrussing’ worden de
grasachtige vegetaties verdreven. Over de oorzaak van de verpitrussing
in De Wilck is nog veel onduidelijk. Vermoedelijk is een combinatie van
processen als verzuring, verstoring van de bodem en  vernatting de
oorzaak van de verpitrussing in De Wilck. Wellicht speelt ook een
verhoogde fosfaatbeschikbaarheid een rol hetgeen mogelijk wordt gemaakt
door pyrietoxidatie (Smolders et al, 2006).

Lokaal zijn in de watergangen interessante aquatische
plantengemeenschappen aangetroffen met soorten als zwanenbloem (Butomus
umbellatus), kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae), watergentiaan
(Nymphoides peltata) en tenger fonteinkruid (Potamogeton pusillus). De
meeste sloten zijn echter soortenarm en/of worden gedomineerd door
waterplanten die passen bij voedselrijke omstandigheden. Algen en wieren
overheersen in de meeste sloten, hetgeen een kenmerk is van voedselrijke
omstandigheden (Beets, 2004).

Ingrepen uit het verleden

Het graven van de plassen in 2001 heeft er waarschijnlijk mede voor
gezorgd dat kleine zwaan het gebied nog steeds aandoet om het als
rustplaats te gebruiken. De aanleg heeft tot op heden niet alleen een
positieve uitwerking op kleine zwaan. Ook diverse andere vogelsoorten
profiteren van de aanwezigheid van de plassen. Genoemd kunnen worden
verschillende soorten steltlopers en eenden zoals zwarte ruiter,
groenpootruiter, witgat, pijlstaart, talingen, kroon-, slob- en bergeend
en brilduiker. Ook  soorten zoals watersnip, lepelaar, dodaars,
waterral, visdief, grote zaagbek en nonnetje zijn op de plassen
gesignaleerd (persoonlijke mededeling E. Dolman, Boswachter
Inventarisatie & Monitoring, Staatsbosbeheer). Conclusie is derhalve dat
het graven van de plassen voor zowel kleine zwaan als andere vogels een
gunstige uitwerking heeft gehad.

In 2004 heeft Staatsbosbeheer het gebied bekalkt vanwege een pH-KCl
daling die onder de 4,5 kwam. Deze bekalking vond plaats volgens het
bekalkingsadvies van Bilius (2003, zie bijlage 16). De gebruikte
doseringen varieerden van 500 tot circa 3.200 kg MagKal per ha
(gemiddeld  1.680 kg/ha). MagKal bestaat uit een koolzure magnesiakalk
met een zuurbindende waarde van 54%. Doel van de bekalking is het
optimaliseren van de bodemgesteldheid zodat het bodemleven als
voedselbron voor vogels verbeterd wordt. Tevens dient de bekalking om de
vegetatiegroei en de vegetatiestructuur van de graslanden in het gebied
te verbeteren. Bekalking is gunstig voor zowel het voorkomen van kleine
zwaan en smient als voor de weidevogeldoelstelling van Staatsbosbeheer. 

Sinds 2005 gaat de Hoge Snelheidslijn (HSL) via een tunnel onder de
noordoostelijke hoek van het gebied door. De tunnel is destijds middels
een grondboring aangelegd. Er is voor een tunnel gekozen zodat er zo
weinig mogelijk verstoring van natuurwaarden optreedt. In 2000 is
gestart met de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van de tunnel.
Het boren van de tunnel is in 2004 gereed gekomen. In 2005 is de tunnel,
inclusief de tunnelgebouwen, opgeleverd. Daarna is het spoor in de
tunnel aangelegd, samen met alle tunneltechnische voorzieningen en de
luchtschacht. De lijn is vanaf de zomer van 2009 in gebruik met een lage
frequentie, met name ‘s nachts. Deze frequentie zal worden opgevoerd.
Uit onderzoek van Waardenburg, dat is uitgevoerd voordat de HSL is
aangelegd, is gebleken dat er geen negatieve effecten op de
natuurwaarden in De Wilck zullen optreden. Na het in gebruik nemen van
het spoor zal Prorail een effectmeting uitvoeren. Vraag: nog actueel
genoeg?

Systeemanalyse en sleutelfactoren

De Wilck ligt in het laagveengebied van westelijk Nederland en bestaat
uit vochtige en natte graslanden. De bodem bestaat uit een dunne laag
klei op een dik veenpakket dat afgewisseld wordt met kalkrijke kleilagen
(weideveengronden). Staatsbosbeheer is eigenaar van nagenoeg het gehele
gebied en voert er een instandhoudingsbeheer uit voor matig voedselrijke
graslanden. Bij dit beheer, gericht op zowel de Natura 2000-doelen als
de weidevogeldoelstelling van Staatsbosbeheer, is het belangrijk dat de
zuurgraad van de bodem niet beneden een pH-KCl van 4.5 komt. Processen
zoals verzuring door regenwater en atmosferische stikstofdepositie maken
dat het nodig is periodiek te bekalken in De Wilck. 

In De Wilck, maar vooral daarbuiten, treedt door veenoxidatie daling van
het maaiveld op. Binnen de gebiedsgrenzen van De Wilck wordt door
handhaving van een hoger waterpeil gepoogd de bodemdaling te beperken.
Dit is mogelijk doordat De Wilck zijn eigen waterhuishouding heeft. Een
gevolg van de verschillen in bodemdaling is dat de hoogteverschillen
tussen De Wilck en de directe omgeving in de toekomst groter zullen
worden. 

De kwantitatieve verdroging, die op dit moment in De Wilck optreedt,
wordt vooral veroorzaakt door wegzijging van grondwater naar de diepere
ondergrond en vervolgens naar de laaggelegen droogmakerij de Noordplas.
Om dit waterverlies te compenseren wordt oppervlaktewater uit de ten
noorden van De Wilck gelegen polders ingelaten. Omdat de bodemdaling in
De Wilck geringer is dan in de omringende landbouwpolders, zal op
termijn ook waterverlies door horizontale wegzijging optreden. De
benodigde hoeveelheid in te laten water zal daardoor op termijn
waarschijnlijk toenemen.

In De Wilck is sprake van een voedselrijke situatie. Het is onduidelijk
welk proces dit heeft veroorzaakt:

de nalevering van fosfaat als gevolg van het landbouwkundig gebruik in
het verleden;

de oxidatie van veen;

processen die samenhangen met de inlaat van water zoals de inlaat van
nutriënten of de inlaat van stoffen die interne eutrofiëring
bevorderen zoals sulfaat. 

Er zijn onvoldoende waterkwaliteitsgegevens beschikbaar om een uitspraak
te doen over de mate van eutrofiëring en de processen die hier een rol
bij spelen. Daarom dient eerst een onderzoek naar de waterkwaliteit te
worden uitgevoerd, zoals in hoofdstuk 7 is voorgesteld. 

In het verleden is de pompcapaciteit van het gemaal, evenals de werking
van de stuwen, onvoldoende geweest om de vastgestelde peilen te kunnen
handhaven. In oktober 2010 is het gemaal door het Hoogheemraadschap van
Rijnland verbeterd waardoor dit probleem is opgelost. 

De Wilck is als Natura 2000-gebied aangewezen vanwege het belang als
rustgebied voor smient en kleine zwaan gedurende de winterperiode.
Daarnaast fungeert De Wilck in de winter als een belangrijk
foerageergebied voor smient. Voor beide vogelsoorten zijn de
aanwezigheid van goede foerageermogelijkheden binnen en buiten De Wilck,
open water en rust zeer belangrijk. De belangrijkste sleutelfactoren
voor de kleine zwaan en smient worden hieronder in meer detail
toegelicht. Voor een uitgebreid overzicht van de ecologische vereisten
van beide soorten wordt verwezen naar paragraaf 2.3. De belangrijkste
sleutelfactoren zijn:

1. Connectiviteit tussen foerageer- en rustplaats

Het is voor de doelsoorten kleine zwaan en smient essentieel dat de
dieren vrij en ongestoord hun voedsel- en slaaptochten in de omgeving
kunnen maken. Indien er tussen de foerageer- en rustplaats hoge
obstakels aanwezig zijn zoals hoogspanningsmasten, windmolens en hoge
gebouwen kan dit een storende werking hebben op de connectiviteit tussen
foerageer- en rustplaats. Er zijn op dit moment onvoldoende gegevens
beschikbaar om voor De Wilck uitspraken over deze sleutelfactor te
kunnen doen. In paragraaf 7.2 is daarom een onderzoek naar de
connectiviteit opgenomen (zie onder maatregel 10). 

2. Voldoende foerageermogelijkheden

De kleine zwaan heeft als primair voedsel plantaardig materiaal (blad,
stengel, wortels en knollen) van voornamelijk waterplanten zoals
fonteinkruiden en kranswieren nodig. Verder zijn oogstresten van akkers
en gras van natte, vaak ondergelopen graslanden met een korte vegetatie
een belangrijke voedselbron. Het voedselpatroon verschuift tijdens het
winterseizoen. Bij aankomst in Nederland foerageert kleine zwaan vooral
op het water. In de loop van de winter treden veranderingen op in de
voedselkeuze: van waterplanten naar oogstresten zoals suikerbieten,
wortels, aardappelen, wintergraan en korrelmaĂŻs. Uiteindelijk aan het
einde van het winterseizoen foerageert kleine zwaan op grasland (Owen en
Cadbury 1975; Dirksen et al 1991; Rees 1990; Van der Winden et al 1996).
In De Wilck is voor kleine zwaan als foerageerterrein vooral (matig)
voedselrijk grasland beschikbaar. Het aanbod aan waterplanten is in De
Wilck op dit moment beperkt. In de directe omgeving van De Wilck, in de
omliggende polders, vormen braakliggende geploegde bieten- en
aardappelakkers en voedselrijk cultuurgrasland een belangrijk
foerageergebied voor kleine zwaan.

Ook het primaire voedsel van de smient bestaat uit plantaardig materiaal
zoals planten, zaden en wortels. In laagveengebieden, zoals De Wilck,
heeft de smient een voorkeur voor eiwitrijke en goed verteerbare
grassoorten die zo weinig mogelijk cellulose bevatten. Vooral de jonge
scheuten gras kunnen dit leveren. Smienten zoeken deze graag op vochtige
of deels geĂŻnundeerde graslanden. De smient foerageert zowel op de
matig voedselrijke graslanden binnen De Wilck als op de voedselrijke
graslanden in de omgeving. 

Voor beide soorten is het nodig dat het gras kort de winter in gaat. 

3. Drinkgelegenheid binnen of op korte afstand van foerageergebied

Voor beide soorten is het voor de vertering van hun voedsel noodzakelijk
om regelmatig te drinken. Dit betekent dat er op korte afstand
drinkwater beschikbaar moet zijn. Echter, vooral de smient maakt gebruik
van de matig voedselrijke graslanden binnen De Wilck. Daarom moet er in
de buurt van de graslanden in De Wilck voldoende drinkgelegenheid zijn.
Dit is het geval: de smienten houden zich vooral op in en rond de
Slingerwetering en vinden hier voldoende drinkgelegenheid.   

4. Het vóórkomen van voldoende open water

Door beide soorten wordt open water als slaapplaats gebruikt. Het is
daarom belangrijk dat er voldoende open water in De Wilck aanwezig is.
Dit is het geval. Beide soorten hebben een verschillende rustplaats in
De Wilck. Zo slaapt de kleine zwaan bij voorkeur op de plas in het
gebied. De smient geeft de voorkeur aan de Slingerwetering als
slaapplaats. 

5. Open landschap

Een open landschap is voor beide soorten van belang om tijdig predatoren
te kunnen waarnemen.

6. Rust

Voldoende rust is voor beide soorten een vereiste. Hiervoor is het
noodzakelijk verstoring door predatoren (in zicht) en/of verstorende
menselijke activiteiten (geluid/bewegingen) in foerageer- en rustgebied
afwezig zijn. Kleine zwaan en smient hebben echter een verschillend
dagritme voor rusten en foerageren. Kleine zwaan slaapt vooral ’s
nachts en foerageert overdag. Bij smient is het net andersom: de smient
slaapt vooral overdag en foerageert ’s nachts. Zowel ’s nachts als
overdag is voor beide soorten dus voldoende rust vereist in het gebied. 


7. Zo min mogelijk concurrentie van andere soorten

Andere soorten kunnen zorgen voor concurrentie met betrekking tot
voedsel- en rustgelegenheid. Gedurende de winterperiode komen
knobbelzwanen, evenals ganzensoorten zoals grauwe gans, voor in De Wilck
(telgegevens Vogelwerkgroep). Mogelijk zorgen deze soorten in deze
periode voor concurrentie om voedsel.

Kennislacunes

Op dit moment zijn er nog een aantal lacunes in de beschikbare kennis
over de Natura 2000-doelsoorten en de processen in en rondom De Wilck.
Het is de bedoeling dat deze kennislacunes gedurende de eerste
beheerplanperiode worden weggenomen. Op welke wijze dit dient te
gebeuren wordt in hoofdstukken 7 en 8 beschreven. Het gaat om de
volgende kennislacunes:

Voorkomen kleine zwaan en smient in de Wilck en relatie met omgeving

Door een te lage monitoringsfrequentie ontbreekt er een volledig beeld
van het gebruik van De Wilck door kleine zwaan en smient gedurende het
winterhalfjaar. Het is noodzakelijk dit beeld wel te hebben. In dit
beheerplan is daarom (zie hoofdstuk 7) voorgesteld de frequentie van de
monitoring te verhogen.

Ook is het belangrijk meer zicht te krijgen op de relatie tussen De
Wilck en de omgeving. Waar liggen precies de belangrijkste foerageer- en
rustgebieden in de omgeving van De Wilck? En hoe is de connectiviteit
tussen deze gebieden? 

Tot slot ontbreekt er een volledig beeld van de regionale fluctuatie in
het voorkomen van smient en kleine zwaan. Is er op regionaal niveau
(bijvoorbeeld in het Groene Hart) ook een afname te zien of zijn de
aantallen op regionaal niveau redelijk stabiel?

Wateropgave

De kwaliteit van het inlaatwater is niet goed bekend. Het is
noodzakelijk hier een beter inzicht in te krijgen. Daarvoor is het niet
alleen nodig de kwaliteit van het inlaatwater en het water binnen het
gebied te bemonsteren, maar ook het water in omliggende polders. Wanneer
uit deze metingen blijkt dat de kwaliteit in de omliggende polders beter
is dan de kwaliteit van het inlaatwater, kan een alternatieve
aanvoerroute voor water mogelijk een oplossingsrichting zijn. De
resultaten van dit onderzoek dienen meegenomen te worden in een nog uit
te werken waterbeheerstrategie.

In het oppervlaktewater heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland op
Ă©Ă©n meetpunt verhoogde waarden gevonden voor koper, ammonium en
PAK’s. Deze waarden voldoen niet aan de KRW-normen voor deze stoffen.
Het is onduidelijk wat de herkomst is van deze vervuilende stoffen in
het water. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen, zullen ook bodem
en bagger in de sloten moeten worden bemonsterd.

Het is nog onbekend hoe voldaan kan worden aan de eisen die de
Kaderrichtlijn Water stelt aan de waterkwaliteit in het gebied? Door de
uitwerking van bovenstaande onderwerpen (waterkwaliteit, herkomst
PAK’s) moet dit duidelijk worden. Het benoemen van concrete
maatregelen kan gedaan worden in de hierboven genoemde
waterbeheerstrategie. 

Inventarisatie beleid en activiteiten in en rondom De Wilck

Dit hoofdstuk is aangepast a.h.v. de voorlopige/definitieve
beleidsnotitie bestaand gebruik. Na opstellen/vaststellen van de
werkinstructie dient dit hoofdstuk hierop nogmaals gecheckt te worden. 

In een Natura 2000-beheerplan is beschreven wat nodig is om de
instandhoudingsdoelen voor het betreffende Natura 2000-gebied te
realiseren. Niet alleen de locatie, omvang en gesteldheid van het gebied
zijn belangrijk om de te beschermen soorten en/of habitattypen te
behouden en/of te versterken. Ook activiteiten die in en rondom De Wilck
plaatsvinden kunnen invloed hebben op het behalen van de
instandhoudingsdoelen. Verder is het nodig om inzicht te hebben in wat
de wet- en regelgeving, het beleid en de plannen zijn van de diverse
overheden: ondersteunen deze de instandhoudingsdoelen of zijn deze
conflicterend? In dit hoofdstuk is daarom een inventarisatie opgenomen
van de activiteiten in en rondom het gebied en van de wet- en
regelgeving, het beleid en de plannen van diverse overheden voor De
Wilck.

 

In paragraaf 4.1 is de regel- en wetgeving en het Europese, landelijke,
provinciale en regionale beleid beschreven dat relevant is voor het
Natura 2000-gebied De Wilck. Vervolgens zijn in paragraaf 4.2 de
activiteiten in De Wilck beschreven in omvang, ruimte, tijd en
frequentie. In paragraaf 4.3 is dit gedaan voor activiteiten die zich
afspelen rondom De Wilck. In hoofdstuk 5 is een toetsing uitgevoerd of
deze activiteiten mogelijk een invloed of effect kunnen hebben op de
instandhoudingsdoelen en sleutelprocessen zoals deze beschreven zijn in
de hoofdstukken 2 en 3.  

Wetgeving, plannen en beleid

Voor het Natura 2000-gebied De Wilck zijn beleid en plannen van diverse
overheden van toepassing. Deze kunnen van invloed zijn op het realiseren
van de instandhoudingsdoelstellingen voor De Wilck. Daarom zijn alle
(beleids)plannen voor De Wilck en voor de omgeving van De Wilck
geĂŻnventariseerd, zodat een eventuele negatieve invloed gesignaleerd
kan worden bij het opstellen van dit beheerplan. Het beleid voor Natura
2000 is in deze paragraaf niet meegenomen: dat is beschreven in
hoofdstuk 2.

Indien in een beschermd gebied meerdere wetten, richtlijnen, plannen of
vormen van beleid van toepassing zijn, geldt de volgende rangorde:
Europees niveau, landelijk niveau, provinciaal niveau en tenslotte
gemeentelijk niveau. Wanneer meerdere wetten, richtlijnen, plannen of
vormen van beleid van een gelijk niveau gelden Ă©n er sprake is van
conflicterende belangen, wordt een passende belangenafweging gemaakt
door de bevoegde gezagen. 

Regel- en wetgeving

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild levende
planten en dieren. Uitgangspunt is dat alle in het wild levende
diersoorten worden beschermd en zoveel mogelijk met rust worden gelaten.
De Flora- en faunawet  is relevant voor De Wilck omdat hierin jacht,
wildbeheer en schadebestrijding wordt geregeld. 

Jacht

Op basis van de Flora- en faunawet worden de volgende soorten als wild
aangemerkt (art. 32 Flora- en faunawet):

haas: van 15 oktober t/m 31 december is de jacht toegestaan;

fazantenhen: idem;

fazantenhaan: idem in de periode van 15 oktober t/m 31 januari;

houtduif: idem;

wilde eend: idem in de periode van 15 augustus t/m 31 januari;

konijn: idem;

patrijs: de jacht is niet geopend. 

Jagen buiten deze vastgestelde periode of op andere soorten is verboden.
Dit mag alleen als hiervoor een ontheffing is afgegeven voor beheer en
schadebestrijding.  In bepaalde gebieden mag niet op deze soorten
gejaagd worden. Hieronder vallen ook de Vogelrichtlijngebieden.

Wildbeheer en schadebestrijding

In de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen opgenomen over het
opzettelijk vangen, verontrusten en doden van beschermde inheemse
diersoorten en het zoeken, rapen en verwijderen van eieren en nesten van
deze dieren. Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid van deze
verbodsbepalingen af te wijken via een vrijstelling op grond van artikel
65, een aanwijzing op grond van artikel 67 en ontheffingverlening op
grond van artikel 68.  In de provincie Zuid-Holland gelden de volgende
vrijstellingen, aanwijzingen en ontheffingen:

1.	De landelijke vrijstelling (artikel 65 Flora- en faunawet)

Op grond van artikel 65 van de Flora- en faunawet heeft de toenmalige
minister van LNV in het Besluit beheer en schadebestrijding diersoorten
aangewezen die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aan
gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of schade aan
beschermde fauna aanrichten. Op dit moment gaat het om de volgende
diersoorten: Canadese gans, houtduif, konijn, kauw, vos en zwarte kraai.
Ter voorkoming van belangrijke schade mogen deze soorten opzettelijk
verontrust en gedood worden. 

2.	De provinciale vrijstelling (artikel 65 van de Flora- en faunawet)

In een algemene maatregel van bestuur is bepaald dat behalve de minister
van EL&I ook provincies een aantal diersoorten kunnen aanwijzen die in
delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten: de
zogenaamde provinciale schadesoorten. De provincie Zuid-Holland heeft
door middel van de provinciale Verordening vrijstellingen Flora- en
faunawet (laatstelijk gewijzigd op 17 april 2007) vrijstelling verleend
voor het opzettelijk verontrusten van zestien diersoorten ter voorkoming
van belangrijke landbouwschade. Het betreft brandgans, ekster, fazant,
grauwe gans, haas, holenduif, knobbelzwaan, kolgans, meerkoet, rietgans,
roek, rotgans, smient, spreeuw, woelrat en wilde eend. Daarnaast is er
vrijstelling verleend voor het doden van wilde eenden ter voorkoming van
belangrijke schade aan granen, graszaad en peulvruchten in de periode
van 1 april tot en met 14 augustus. 

3.	Aanwijzingen (artikel 67 van de Flora- en faunawet)

Op grond van artikel 67 van de Flora- en faunawet heeft de provincie
Zuid-Holland een tweetal aanwijzingsbesluiten genomen. Ten eerste geldt
in de gehele provincie Zuid-Holland een algemene aanwijzing voor het
opzettelijk verontrusten en doden van gedomesticeerde grauwe gans,
muskusrat, Nijlgans, Indische gans, rosse stekelstaart, verwilderde
duif, verwilderde kat en verwilderde nerts. Ten tweede geldt er een
aanwijzing aan de Dienst Muskusrattenbestrijding van de provincie
Zuid-Holland voor het bestrijden van muskusratten en beverratten in de
gehele provincie Zuid-Holland.

4.	Ontheffingen (artikel 68 van de Flora- en faunawet).

Tenslotte kunnen Gedeputeerde Staten op grond van artikel 68 ontheffing
verlenen om beschermde inheemse diersoorten in het kader van
schadebestrijding te verontrusten of te doden. In de Flora- en faunawet
is bepaald dat een dergelijke ontheffing in principe alleen  verleend
kan worden aan een door Gedeputeerde Staten erkende Faunabeheereenheid
op basis van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd Faunabeheerplan.
Op 7 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten het Faunabeheerplan
Zuid-Holland van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland goedgekeurd voor een
periode van vijf jaar. Het Faunabeheerplan Zuid-Holland beschrijft de
aard, omvang en noodzaak van schadebestrijding voor veertien
diersoorten. Voor de situaties, die zijn beschreven in het plan, kan de
Faunabeheereenheid ontheffing bij de provincie aanvragen. Op dit moment
is ontheffing ex artikel 68 aan de Faunabeheereenheid Zuid-Holland
verleend voor het opzettelijk verontrusten en doden van wilde eend,
fazant, haas, ekster, knobbelzwaan, meerkoet, ree, konijn, grauwe gans,
kolgans, brandgans en smient. Aan het gebruik van deze ontheffing zijn
in de periode van 1 oktober tot en met 30 maart voorwaarden verbonden.
De ontheffingen mogen alleen voor 12.00 uur gebruikt worden, en er moet
een afstand van ten minste 500 meter tot de foeragerende ganzen en
smienten in acht genomen worden. Ook is een ontheffing verleend voor het
zoeken, rapen en bewerken van nesten en eieren van grauwe gans en
knobbelzwaan.

In tabel 4.1 zijn de soorten genoemd die onder genoemde vrijstellingen
en ontheffingen vallen.

Europees beleid

Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is van toepassing sinds de
vaststelling op 22 december 2000 door de Europese Unie. De KRW is ervoor
bedoeld om de chemische en ecologische kwaliteit van het oppervlakte- en
grondwater in Europa te verbeteren en duurzaam te beschermen. De KRW is
gebaseerd op de stroomgebiedbenadering. Nederland is daartoe ingedeeld
in vier internationale stroomgebieddistricten, namelijk die van de Eems,
Maas, Rijn en Schelde. De Wilck valt in het stroomgebied van de Rijn.
Het toenmalige ministerie van VROM heeft voor het nationale deel van de
Rijn het Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta opgesteld (2009). In dit plan
zijn de waterkwaliteitsdoelen voor dit stroomgebied en de daarvoor
benodigde maatregelen beschreven. Het eerste stroomgebiedbeheerplan
geldt van 22 december 2009 tot 22 december 2015. In principe dienen de
KRW-doelen in 2015 gehaald te zijn. Onder bepaalde voorwaarden kan deze
termijn worden verlengd met maximaal 2 periodes van elk 2 jaar. De
uiterste datum komt daarmee op 2027. 

Afstemming tussen de planprocessen voor de stroomgebiedbeheerplannen en
de Natura 2000-beheerplannen heeft beperkt plaats gevonden. De reden is
dat pas na afronding van het Natura 2000-planproces de definitieve
instandhoudingsdoelen en

de bijbehorende watercondities bekend zijn. Indien dit nodig is, zullen
benodigde watercondities worden vastgelegd in het 2e
Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta dat vanaf 2015 zal gaan gelden. 

Tabel 4.1. Overzicht van de diersoorten die in de provincie Zuid-Holland
bejaagd, beheerd en bestreden mogen worden op basis van een
vrijstelling, aanwijzing of ontheffing van de Flora- en faunawet. 

Jacht	Wildbeheer en schadebestrijding

Flora- en faunawet 

(art. 32)	Landelijke vrijstelling 

(art. 65)	Provinciale vrijstelling

(art. 65)	Provinciale aanwijzing 

(art. 67)	Provinciale ontheffing op basis van het Faunabeheer-plan
Zuid-Holland 2006-2011

(art. 68)

Haas (v, d)

Fazant (v, d)

Wilde eend (v, d) 

Konijn (v, d)

Houtduif (v, d)	Canadese gans (v, d)

Houtduif (v, d)

Konijn (v, d)

Kauw (v, d)

Vos (v, d)

Zwarte kraai (v, d)	Brandgans (v)

Ekster (v)

Fazant (v)

Grauwe gans (v)

Haas (v)

Holenduif (v)

Knobbelzwaan (v)

Kolgans (v)

Meerkoet (v)

Rietgans (v)

Roek (v)

Rotgans (v)

Smient (v)

Spreeuw (v)

Woelrat (v)

Wilde eend (v, d)	Muskusrat (v, d)

Beverrat (v, d)

Gedomesticeerde grauwe Gans (v, d)

Nijlgans (v, d)

Rosse stekelstaart (v, d)

Verwilderde duif (v, d)

Verwilderde kat (v, d)

Verwilderde nerts (v, d)

Indische gans (v, d)	Grauwe gans (v, d)

Kolgans (v, d)

Smient (v, d) 

Wilde eend (v, d)

Fazant (v, d)

Haas (v, d)

Ekster (v, d)

Knobbelzwaan (v, d)

Meerkoet (v, d)

Ree (v, d)

Konijn (v, d)

Brandgans (v, d)



v = soort mag verstoord/verjaagd worden

d = soort mag gedood worden

De KRW geldt primair voor de grote wateren of voor wateren die vanwege
de ligging in Europese natuurgebieden (Natura 2000) een bijzondere
bescherming behoeven. Dit zijn de zogenaamde oppervlaktewaterlichamen.
Vanwege de status van Natura 2000-gebied is De Wilck in het kader van de
KRW aangewezen als oppervlaktewaterlichaam. Voor de
oppervlaktewaterlichamen gelden op grond van de KRW bijzondere
waterkwaliteitsdoelen: de zogenaamde GEP’s (Goed Ecologisch
Potentieel). Op basis van de Natura 2000-status is De Wilck in het kader
van de KRW ook aangewezen als beschermd gebied.  Deze status betekent
dat de KRW-doelen en KRW-maatregelen bij moeten dragen aan het
realiseren van de Natura 2000-doelen in De Wilck.

De provincie Zuid-Holland heeft de KRW geĂŻmplementeerd in het
‘Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010–2015’. Meer informatie
over het provinciale waterplan is te vinden in paragraaf 4.1.4 waar het
provinciaal beleid is beschreven. Het hoogheemraadschap van Rijnland
heeft de KRW uitgewerkt in het ‘Waterbeheerplan 2010-2015’. Meer
informatie over het waterbeheerplan is te vinden in paragraaf 4.1.5 waar
het beleid van het waterschap is beschreven.

Nationaal beleid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke
ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende
doelstellingen voor de komende decennia. In deze Nota is onder andere de
Ecologische Hoofdstructuur (EHS) uitgewerkt. De rijksoverheid heeft in
1995 globaal de grenzen van de EHS vastgesteld in het Structuurschema
Groene Ruimte. Aangegeven is dat de EHS in 2018 gerealiseerd moet zijn.
De verantwoordelijkheid voor de concrete uitvoering van de EHS heeft de
rijksoverheid neergelegd bij de provincies. De provincies bepalen
daarmee om welke gebieden het precies gaat en zijn verantwoordelijk voor
de uitvoering van het EHS-beleid. De provincie Zuid-Holland heeft de EHS
planologisch vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland en
de Verordening Ruimte (Provincie Zuid-Holland, 2010). Voor meer
informatie over de provinciale structuurvisie zie paragraaf 4.1.4. Het
Natura 2000-gebied De Wilck valt geheel binnen de EHS.

Van belang voor dit beheerplan is verder de aanwijzing in de Nota Ruimte
van het Groene Hart als Nationaal Landschap. Het Natura 2000-gebied De
Wilck is gelegen in het Nationaal Landschap Groene Hart. Nationale
Landschappen zijn aangewezen omdat deze gebieden kenmerkend zijn voor de
ontstaansgeschiedenis van Nederland en bijzondere landschappelijke
eigenschappen hebben. De status ‘Nationaal Landschap' houdt in dat de
overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra
financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld wordt bijgedragen
aan behoud en versterking van de kernkwaliteiten van Nationale
Landschappen en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt
voor recreatie (bron: website Nationale Landschappen). Twee van de in De
Wilck aanwezige kernkwaliteiten, die voor het Groene Hart zijn benoemd,
zijn het aanwezige verkavelingspatroon en het zeer open landschap
(Groene Hart: icoon van Nederland, Uitvoeringsprogramma 2007-2013).
Vraag: nog actueel?

Beleidskader faunabeheer

Internationaal gezien heeft Nederland een belangrijke rol als
overwinteringsgebied voor ganzen en smienten. Echter, doordat de
aantallen de afgelopen decennia sterk zijn gestegen, treden ook minder
gewenste effecten op. Vooral een toenemende schade aan weilanden en
akkerbouwgewassen is een bijkomend negatief effect. Ook kunnen de ganzen
een minder gunstige invloed hebben op andere natuurwaarden in gebieden
waar veel ganzen verblijven. Dit is de reden dat het ministerie van EL&I
in 2003 beleid heeft ingezet voor de in Nederland overwinterende ganzen
en smienten: het Beleidskader Faunabeheer. Het beleidskader omvat de
volgende drie onderdelen:

aanwijzing van foerageergebieden;

opstellen en uitvoeren van een beheerregeling waaraan boeren deel kunnen
nemen;

reduceren c.q. minimaliseren van de schade van ganzen en smienten buiten
de opvanggebieden.

Dit beleidskader gaat uit van een duurzame instandhouding van
overwinterende ganzen en smienten door ze in zogenaamde opvanggebieden
op te vangen. De opvanggebieden bestaan uit het totaal van
foerageergebieden, natuurgebieden met geschikte vegetatie en bepaalde
Natura 2000-gebieden. De foerageergebieden zijn gelegen in
landbouwgebied en zijn door de provincies aangewezen. Omdat de ganzen en
smienten in de foerageergebieden ongestoord moeten kunnen verblijven,
moet elk foerageergebied minimaal 500 hectare groot zijn. Indien het
foerageergebied aansluit bij een storingsvrij gebied van voldoende
omvang, mag de omvang kleiner zijn, namelijk minimaal 300 hectare. De
provincie Zuid-Holland heeft de foerageergebieden aangewezen in het
Beheersgebiedsplan foerageergebieden ganzen en smienten provincie
Zuid-Holland (13 mei 2008). Er zijn door de provincie in de regio
Rijnland, waarbinnen De Wilck valt, geen foerageergebieden aangewezen
vanwege het gebrek aan draagvlak hiervoor.

Het voormalige ministerie van LNV heeft het beleidskader in juli 2009
geëvalueerd (Evaluatie Beleidskader Faunabeheer). Belangrijke
conclusies voor dit beheerplan zijn:

Voor de smienten lijkt het opvangbeleid niet aan te sluiten bij het
gedrag van de smienten. Bijna 50% van de smienten foerageert buiten de
opvanggebieden. Dit percentage is sinds de invoering van het
opvangbeleid ongewijzigd gebleven.

Ter ondersteuning van verjaging zijn er na de instelling van het
beleidskader vanaf de winterperiode van 2005/2006 toenemende aantallen
smienten geschoten. In de winterperiode van 2007/2008 betrof dit bijna
23.000 smienten. In de evaluatie is geconcludeerd dat deze aantallen de
gunstige instandhoudingsdoelen waarschijnlijk niet aantasten. Wel kunnen
ze een reden zijn dat de populaties de laatste jaren minder snel
groeien.  

In de evaluatie wordt geconstateerd dat de lokalisering van de
foerageergebieden in de provincie Zuid-Holland niet geheel optimaal is. 


Provinciaal beleid

Provinciale structuurvisie Zuid-Holland

Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Structuurvisie,
de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. De
Structuurvisie bestaat uit een visie voor 2020 met een bijbehorende
uitvoeringsstrategie. Er wordt een doorkijk gegeven naar 2040. De nieuwe
integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats
van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De kern van de
provinciale structuurvisie is het versterken van samenhang,
herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan
een goede kwaliteit van leven en een sterke economische
concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn
belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren
van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede
bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een
aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur zijn
daarin kenmerkende kwaliteiten.

Naast een sturing op functies, zoals voorheen gebruikelijk, kiest de
provincie in de structuurvisie voor een tweeledige sturing: zowel op
ruimtelijke functies als op ruimtelijke kwaliteiten. Vandaar dat er in
de structuurvisie naast de gebruikelijke functiekaart ook een
kwaliteitskaart is opgenomen.

Het gehele Natura 2000-gebied De Wilck is in de structuurvisie aangeduid
als Natura 2000-gebied en als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De
afspraken die de provincie met het rijk heeft gemaakt over de realisatie
van de EHS zijn in de structuurvisie integraal overgenomen. De provincie
ziet het realiseren van een complete EHS als een belangrijke opgave. De
ambities van de provincie bij deze opgave zijn:

het voortvarend en compleet ontwikkelen en beschermen van de EHS met
inbegrip van de Natura 2000-gebieden;

het realiseren van nieuwe natuur om de kerngebieden in de EHS te
vergroten, de samenhang daartussen te versterken en de natuurkwaliteit 
daarvan te verbeteren;

de water- en milieukwaliteit in natuurgebieden verbeteren;

natuurwaarden buiten de EHS veilig stellen;

de EHS waar mogelijk benutten voor recreatie. 

De EHS (inclusief de Natura 2000-gebieden) is planologisch verankerd in
de Verordening behorend bij de structuurvisie. De Natura 2000-gebieden
behoren tot de EHS.

De EHS is beschermd door een “nee-tenzij-beleid”. In deze gebieden
zijn geen ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect
hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied tenzij
daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële
alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel
mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en
moet de resterende schade gecompenseerd worden. 

Het gebied rondom De Wilck is aangeduid als:

Agrarisch landschap waarbij ingespeeld dient te worden op de verbinding
stad-land;

Provinciaal landschap;

Belangrijk weidevogelgebied;

Veenweidelandschap.

Ad 1) Agrarisch landschap – inspelen op verbinding stad-land

Het gaat om landelijk gebied dat ligt in de stedelijke invloedssfeer met
landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden met een
overwegend agrarische functie. Daarnaast komen (verspreid gelegen)
natuurwaarden en bebouwingslinten voor. In dit gebied wordt verbrede
landbouw gestimuleerd. Naast voedselproductie zal de ondernemer andere
diensten kunnen leveren, mede omdat de ruimte voor schaalvergroting in
deze gebieden relatief minder is. Een aantal bedrijven is in staat om
zich via schaalvergroting verder te ontwikkelen. Kansrijke mogelijkheden
voor landbouwbedrijven die niet verder kunnen uitbreiden en/of
geconfronteerd worden door ruimtelijke beperkingen, zijn onder meer
(verblijfs)recreatie, streekeigen producten, groenblauwe diensten,
educatie en zorg. Ook agrarisch natuur- en landschapsbeheer dragen bij
aan stedelijke wensen voor een afwisselend en aantrekkelijk landschap.

Ad 2) Provinciaal landschap Land van Wijk en Wouden

De provincie Zuid-Holland wil stad en land beter met elkaar verbinden
door uit te gaan van het concept Zuidvleugelgroenstructuur. Binnen de
invloedssfeer van het stedelijk netwerk gaat het om een samenhangend
stelsel van landschappen, natuur- en recreatiegebieden, de grote
eenheden stedelijk groen en groenblauwe verbindingen. Zes waardevolle
landschappen in deze groenstructuur krijgen de status provinciaal
landschap. Deze status is bedoeld om de gebieden te beschermen Ă©n te
ontwikkelen als recreatief aantrekkelijke en economisch duurzame
landschappen met een inzet op verbrede landbouw en verbetering van de
recreatieve kwaliteit. De Wilck ligt in het provinciale landschap Land
van Wijk en Wouden. Het accent in provinciale landschappen ligt op
integrale bescherming en gebiedsontwikkeling. Ze worden gevrijwaard van
verstedelijking. Dorpsontwikkeling in de provinciale landschappen is
mogelijk binnen landschappelijke randvoorwaarden. Daarnaast ligt het
provinciale landschap Land van Wijk en Wouden in het Nationale landschap
het Groene Hart. Het provinciale landschap Land van Wijk en Wouden is
daarmee zowel beschermd via de bebouwingscontouren als door de status
van het Nationaal Landschap Groene Hart. Vraag: nog actueel?

Ad 3) Belangrijk weidevogelgebied

De provincie wil naast de EHS ook kleinschaliger natuurwaarden
beschermen zoals weidevogels in het weidelandschap. De provincie heeft
de belangrijke gebieden met weidevogels in het landelijk gebied
vastgelegd op de functiekaart. In de structuurvisie is aangegeven dat de
gemeenten een belangrijke rol gaan krijgen bij de bescherming van de
weidevogels in deze gebieden. Direct ten noorden van De Wilck is een
belangrijk weidevogelgebied gelegen.

Ad 4) Veenweidelandschap

De provincie Zuid-Holland wil dat de kenmerkende waardevolle
landschappen in Zuid-Holland behouden blijven. Een van de kenmerkende
waardevolle landschappen voor Zuid-Holland zijn de veenweiden. Ze
bestaan al duizend jaar en zijn ontstaan op basis van menselijke
ingrepen in de veenondergrond en de waterhuishouding. Karakteristiek
voor de veenweiden zijn de verschillende verkavelingspatronen met smalle
kavels en veel sloten met hoog waterpeil. Kenmerkend is ook de
aanwezigheid van kades, lintdorpen, oude dorpskernen, kronkelende
veenriviertjes, openheid, grasland, vee, (weide)vogels en hier en daar
rietlanden en moeras. Het zijn internationaal de best bewaarde
cultuurlandschappen die zijn ingericht voor de landbouw. Ruimtelijke
ontwikkelingen in het veenweidelandschap moeten uitgaan van het behoud
en ontwikkeling van de hierboven benoemde kernkwaliteiten (Provincie
Zuid-Holland, 2010).

Natuurbeheerplan Zuid-Holland

Het Natuurbeheerplan Zuid-Holland 2012 (Provincie Zuid-Holland, 2011)
biedt het toetsingskader voor de subsidieverlening voor natuurbeheer,
agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer op grond van het
subsidiestelsel voor Natuur- en Landschapsbeheer (SNL). Het
natuurbeheerplan beschrijft welke subsidiepakketten in welke gebieden
kunnen worden aangevraagd. Ook zijn in het natuurbeheerplan de bestaande
en nieuwe natuur begrensd. Op basis van het natuurbeheerplan is het
mogelijk grondaankopen te doen ten behoeve van nieuwe natuur en is
aangegeven waar subsidie mogelijk is voor functieverandering van
agrarisch gebruik naar (particuliere) natuur. Het natuurbeheerplan is
tevens het officiële beleidskader waarin de provinciale ambities voor
behoud en herstel van de EHS zijn uitgewerkt. 

De provincie Zuid-Holland heeft in het natuurbeheerplan aan het gehele
Natura 2000-gebied De Wilck het beheertype ‘vochtig
weidevogelgrasland’ toegekend. Bij dit beheertype streeft de provincie
Zuid-Holland de volgende aspecten na met het oog op een goede kwaliteit
weidevogelgrasland:

een mozaĂŻek van verschillende beheersvormen van grasland (diversiteit
in maaidata, beweiding, plasdras etc.);

een rijke en bereikbare bodemfauna;

insectenrijkdom (‘kuikengrasland’);

een open landschap met weinig dekking voor predatoren;

brede, rijkbegroeide slootkanten.

Een tweetal percelen rondom De Wilck heeft de provincie Zuid-Holland in
het natuurbeheerplan begrensd als ‘nieuwe natuur’. Het gaat om een
perceel direct ten westen en een perceel direct ten zuiden van De Wilck.
Op dit moment zijn deze percelen nog in gebruik als landbouwgrond. Op
termijn wil de provincie deze percelen inrichten als natuurgebied.  

Tenslotte geeft het Natuurbeheerplan aan dat de directe omgeving van De
Wilck is aangemerkt als weidevogelgebied binnen het subsidiestelsel
Natuur- en Landschapsbeheer (SNL). Dit betekent dat agrariërs en
particulieren subsidie kunnen aanvragen als zij hun percelen beheren als
weidevogelgebied.

In het Natuurbeheerplan 2012 is nog niet de Herijking van de EHS
meegenomen. Deze herijking zal waarschijnlijk verwerkt worden in het
natuurbeheerplan voor 2013.

NB. Kaart natuurbeheerplan opnemen als bijlage!

TOP-lijst verdroging

Verdroging is Ă©Ă©n van de grootste problemen voor de kwaliteit van de
Nederlandse natuur. Verdroging wordt onder meer veroorzaakt door
waterpeilverlaging in aanliggende landbouwgronden en door
grondwateronttrekking. Ook een onvoldoende waterkwaliteit wordt als
verdroging aangemerkt. Verdroging kan dan ook veroorzaakt worden door
onvoldoende kwaliteit en/of kwantiteit van water. Het toenmalige
ministerie van LNV heeft de provincies de opdracht gegeven om verdroging
daadkrachtiger aan te pakken. De provincies hebben zogenaamde
TOP-gebieden geselecteerd waarin de verdroging met prioriteit moet
worden aangepakt. Daarbij zijn vooral Natura 2000-gebieden aangewezen. 

In 2006 is, in het kader van het Project Milieuopgaven PEHS
Zuid-Holland, De Wilck beoordeeld als matig verdroogd. Mede om die
reden, vanwege de status als Natura 2000-gebied en vanwege het belang in
het kader van de Kaderrichtlijn Water heeft de provincie Zuid-Holland De
Wilck als TOP-gebied aangewezen. De provincie Zuid-Holland heeft in de
Nota uitvoering verdrogingbeleid Zuid-Holland aangegeven dat zij de
verdroging in de TOP-gebieden met prioriteit in de periode 2007-2013 wil
gaan aanpakken. Het streven is erop gericht de verdroging in 2013
(nagenoeg) geheel te hebben opgelost. De provincie heeft hiervoor
prestatieafspraken gemaakt met de rijksoverheid in het kader van de
ILG-Bestuursovereenkomst. 

De totale oppervlakte van de voor verdroging gevoelige natuur in De
Wilck is vastgesteld op 113 hectare. Dit is nagenoeg het gehele gebied
(116 hectare). Verdroging door een te lage grondwaterstand en
eutrofiëring door vermesting zijn beiden geclassificeerd als matig.
Beheerder Staatsbosbeheer laat water in om te voorkomen dat het gebied
te droog wordt, maar dit heeft als nadeel dat het ingelaten water
waarschijnlijk voedselrijker is dan het gebiedseigen water van De Wilck.
Met de inlaat is de kwantitatieve verdroging deels opgelost. Echter, de
kwalitatieve verdroging neemt toe. Door het Hoogheemraadschap van
Rijnland zijn in het kader van het Waterbeheerplan 4 2010-2015 heeft het
Hoogheemraadschap van Rijnland voorlopige maatregelen aangedragen (zie
ook in paragraaf 4.1.4). Maatregelen uit dit plan die bijdragen aan een
waterkwaliteitsverbetering zijn de aanleg van natuurvriendelijke oevers
en het verminderen van de nutriëntbelasting. Dit laatste kan bevorderd
worden door het verplaatsen van de inlaat waarbij tevens de aanvoerroute
verlengd wordt (Hoogheemraadschap Rijnland 2007; Provincie Zuid-Holland
2008, zie ook hoofdstuk 7).

Provinciale Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

In het Provinciale Waterplan heeft de provincie het volgende uitgewerkt:

de ligging en begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen KRW;

de status van de oppervlaktewaterlichamen KRW;

de ecologische doelen van de oppervlaktewaterlichamen KRW;

fasering: moment van doelbereik.

Voor De Wilck, aangewezen als oppervlaktewaterlichaam in het kader van
de KRW, is dit in een factsheet uitgewerkt. Deze factsheet is opgenomen
in bijlage 15.

Voor alle KRW-oppervlaktewateren gelden de chemische normen van het
Besluit Kwaliteitseisen Monitoring Water (BKMW 2009). Voor de
oppervlaktewaterlichamen (waaronder De Wilck) gelden de ecologische
doelen zoals de provincie in het waterplan heeft vastgelegd. Deze zijn
opgenomen in bijlage 15. 

De provincie heeft in het provinciale waterplan ook KRW-doelen
geformuleerd voor de lange termijn. Vanaf 2027 dienen alle
KRW-oppervlaktewaterlichamen te voldoen aan de doelen: een Goede
Ecologische Toestand (GET) voor de natuurlijke oppervlaktewaterlichamen
en een Goed Ecologisch Potentieel (GEP) voor de sterk veranderde en
kunstmatige oppervlaktewaterlichamen. De Wilck is ingedeeld bij de
kunstmatige waterlichamen omdat het gaat om gebufferde laagveensloten
die door mensen gegraven zijn. De Wilck dient dus vanaf 2027 te voldoen
aan de GEP. 

De provincie geeft in het provinciale waterplan aan met de aanpak van
verdroging zoveel mogelijk te willen aansluiten bij bestaande
beleidstrajecten. Daarbij ziet de provincie het opstellen van
beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden als belangrijkste traject.
Voor de uitvoering van projecten, gericht op verdrogingbestrijding in
TOP-gebieden, stelt de provincie co-financiering beschikbaar vanuit het
ILG-budget. De maatregelen tegen verdrogingbestrijding in TOP-gebieden
zijn ook opgenomen in het Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta 2010-2015.
Zij hebben daarmee een resultaatverplichting. De provincie geeft aan de
verdroging in alle Natura 2000-gebieden alleen volledig te kunnen
opheffen indien er ook na 2013 financiering van het Rijk voor
beschikbaar is. 

Provinciale distelverordening

De distelverordening van de provincie Zuid-Holland dateert van 1950 en
is voor het laatst gewijzigd in 1986. Met de distelverordening kunnen
Burgemeester & Wethouders van een gemeente de grondeigenaren en
grondgebruikers in deze gemeente verplichten de gronden te zuiveren van
akkerdistel (Cirsium arvense). De zuivering moet zijn voltooid voordat
de distels tot bloei komen. Burgemeester & Wethouders zijn
verantwoordelijk voor de uitvoering van de verordening. In sommige
gevallen kan de provincie ook handhavend optreden.

Uitvoeringsprogramma Nationaal landschap Groene Hart 

De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking en uitvoering van
het beleid voor Nationale Landschappen. In het uitvoeringsprogramma
(Groene Hart: icoon van Nederland, Uitvoeringsprogramma 2007-2013)
beschrijven de provincies hoe ze de kernkwaliteiten van het betreffende
Nationale Landschap Groene Hart willen behouden, beheren en versterken.
Vervolgens maken zij afspraken met de gemeentes en andere partijen over
de wijze waarop de provinciale plannen doorwerken, bijvoorbeeld in
bestemmingsplannen. Er zijn geen extra wettelijke voorwaarden voor de
Nationale Landschappen. Wel geldt binnen de grenzen van een Nationaal
Landschap een extra kwaliteitsbeleid. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn
mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt (“ja,
mits-principe”). Verder kunnen er nieuwe woningen voor de eigen
bevolkingsgroei worden gebouwd (‘migratiesaldo 0') en is er ruimte
voor lokale en regionale bedrijvigheid. Grootschalige ruimtelijke
ontwikkelingen, zoals grote VINEX-locaties zijn niet mogelijk omdat deze
niet verenigbaar zijn met de kernkwaliteiten (bron: website Nationale
Landschappen). 

Vraag: nog actueel? Door demissionaire kabinet zijn nationale
landschappen geschrapt

Faunabeheerplan

De provincies kunnen vrijstellingen en ontheffingen van de Flora- en
faunawet verlenen voor het verjagen met ondersteunend afschot van
kolganzen, grauwe ganzen en smienten buiten de aangewezen
foerageergebieden. Op basis van het goedgekeurde Faunabeheerplan heeft
de provincie Zuid-Holland ontheffing verleend aan de Faunabeheereenheid
voor ondersteunend afschot bij verjaging van overwinterende kolganzen,
grauwe ganzen en smienten op percelen met akkerbouwgewassen,
vollegrondsgroenten en de eerste snede van eerstejaars grasland in de
gehele provincie. De ontheffing geldt niet in Vogelrichtlijngebieden en
Wetlands. Ook geldt de ontheffing niet in gebieden die in beheer en/of
eigendom zijn van Staatsbosbeheer, Vereniging Natuurmonumenten en
Stichting Het Zuid-Hollands Landschap. Binnen De Wilck is het dus niet
toegestaan om kolganzen, grauwe ganzen en smienten te verjagen en
bejagen maar direct rondom De Wilck is dit wel toegestaan.

Beleid waterschap

Peilbesluiten 

In een peilbesluit is vastgelegd welke waterstand het waterschap in een
gebied nastreeft. De te hanteren waterstand is gebaseerd op wettelijke
regelgeving. Bij de totstandkoming van het besluit wordt gekeken naar
het grondgebruik in het gebied (bijvoorbeeld landbouw, bebouwing,
natuur). In en rondom De Wilck heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland
de verplichting om het in het peilbesluit vastgelegde peil te handhaven.
De meest recente peilbesluiten voor de polders in de omgeving, de
Groenendijkse Polder en de Oostbroekpolder, stammen uit 2004. De Wilck
is onderdeel van de Groenendijkse Polder maar heeft een eigen
peilbeheer. De inhoud van het peilbesluit is beschreven in paragraaf
3.2.5. 

 

Waterbeheerplan 4 voor de periode 2010-2015 

In het Waterbeheerplan 4 uit 2008 heeft het Hoogheemraadschap van
Rijnland het oppervlaktewaterlichaam in De Wilck als prioritair
aangeduid. Dit betekent dat Rijnland hier alles in het werk zal stellen
om de gewenste situatie (zie onder) in 2015 bereikt te hebben. Rijnland
wil De Wilck als Natura 2000-gebied in de periode 2010-2015 de eerste
aandacht geven vanwege de bijzondere natuurstatus die het gebied heeft.
Rijnland heeft in het waterbeheerplan de volgende maatregelen
geformuleerd voor De Wilck: het aanpassen van de inlaat, het
vispasseerbaar maken van de inlaat en de aanleg van 7,1 km
natuurvriendelijke oever. 

Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan buitengebied Rijnwoude

De veenweiden in het buitengebied van de gemeente Rijnwoude worden in
het bestemmingsplan opgedeeld in twee delen: het noordelijk en het
zuidelijk veenweidegebied. De Wilck valt onder het zuidelijke gedeelte
(tussen de rijksweg en de droogmakerij). In het bestemmingsplan zijn aan
het zuidelijk veenweidegebied natuur-, landschappelijke en
cultuurhistorische waarden toegekend. Door de landinrichting is in dit
deelgebied een goed ontsloten en verkaveld landbouwgebied ontstaan. Er
komen in het zuidelijk veenweidegebied op verschillende locaties
sierteeltbedrijven voor die ter plaatse het landschap een ander aanzien
geven. Verspreid over het deelgebied komen moderne boerderijen voor.
Monumentale bebouwing ontbreekt nagenoeg. Het gemeentelijk beleid in het
zuidelijk veenweidegebied is gericht op behoud en ontwikkeling van
grondgebonden veehouderij. Met name in De Wilck vindt de gemeente het
vóórkomen van natuurwaarden, de openheid van het landschap en het
verkavelingspatroon medebepalend voor het karakter van het gebied. Het
gemeentelijk beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de
kwaliteiten van natuur en landschap. Het gehele buitengebied van
Rijnwoude, waaronder dus De Wilck, behoort tevens tot de Groenstructuur
van de Groenblauwe Slinger. In het ontwikkelingsperspectief, dat in het
kader van de Groenblauwe Slinger is opgesteld, zijn diverse
inrichtingsaanpassingen voorgesteld. Deze beogen ecologische en/of
recreatieve verbindingen te realiseren, die gekoppeld zijn aan water en
waterrijke groenstructuren. Voor de inrichting is in het bestemmingsplan
met betrekking tot De Wilck een voorbehoud gemaakt. De gemeente zal, met
name in het kader van het verlenen van aanlegvergunningen voor
fietspaden en recreatieve voorzieningen, steeds een afweging maken
tussen het bevorderen van recreatief medegebruik enerzijds en de
effecten ervan op het Vogelrichtlijngebied anderzijds. 

Structuurvisie Rijnwoude 2020

In de “Structuurvisie Rijnwoude 2020; van droom naar daad” heeft de
gemeente Rijnwoude een analyse uitgevoerd of ruimtelijke ontwikkelingen
passen binnen de wensen van de gemeente voor de ruimtelijke structuur
van Rijnwoude. Het gemeentelijk beleid in de Structuurvisie Rijnwoude is
dat nieuwe ontwikkelingen aan moeten sluiten bij of moeten zorgen voor
een versterking van de identiteit en het profiel van Rijnwoude (BRO,
2005). 

EĂ©n van de projecten, die in de structuurvisie is beschreven, is
‘Behoud (beeld)kwaliteit veenweidegebied en grasland’. Alleen op dit
project wordt in dit Natura 2000-beheerplan ingegaan omdat dit project
gaat over het gebied waarin De Wilck ligt en invloed kan hebben op de
instandhoudingsdoelen voor De Wilck. Het graslandschap, hĂšt kenmerk van
het Groene Hart, is een van de belangrijkste kwaliteiten van Rijnwoude.
Grasland is hoofdzakelijk aanwezig in de veenweidegebieden, maar ook in
de droogmakerijen ten noorden van Hazerswoude-Dorp. Gevoelsmatig en
visueel vormen de gebieden tussen de Oude Rijnzone en Hazerswoude-Dorp
– waarin ook De Wilck ligt - dan ook Ă©Ă©n geheel, dat tezamen
bijdraagt aan de unieke kwaliteit van het weidse en groene Groene Hart
gebied. Rode, stedelijke, ontwikkelingen zijn niet wenselijk in dit
gebied, evenals een verdere omzetting van grasland naar akkerbouw of
naar sierteelt. Om de unieke kwaliteit van het gebied te behouden en ook
te versterken wil de gemeente de mogelijkheden tot herschikking van
functies in veenweidegebieden te onderzoeken. Onderdeel hiervan is het
analyseren van de mogelijkheden van verplaatsing van sierteeltbedrijven
naar Ăłf het concentratiegebied (het oostelijk deel van de gemeente) Ăłf
naar het pot- en containerteeltterrein (PCT-terrein). De gemeente vindt
het wenselijk om de teeltgebieden langs de Gemeneweg en de teeltgebieden
bij Bent, die direct ten zuiden van De Wilck liggen, te verplaatsen.
Concrete verplaatsing van de bedrijven wil de gemeente op sectorniveau
in regionaal verband nader onderzoeken. De gevestigde telers voeren hun
bedrijf naar tevredenheid. Verplaatsing is voor hen alleen denkbaar in
ruil voor voldoende compensatie. Om uitplaatsing van sierteeltbedrijven
financieel mogelijk te maken is een rood-voor-groen principe denkbaar.
Het lint Bent, dat een paar honderd meter ten zuiden van De Wilck ligt, 
ligt op de overgang van veenweidegebied naar droogmakerij en is
landschappelijk markant door het hoogteverschil (ruim 3 meter) tussen
lint en droogmakerij. Deze markering wordt versterkt, door in het lint
een aantal landgoederen op te nemen en dus het lint te verdichten. Naast
het landhuis in het lint, bestaat zo’n landgoed verder uitsluitend uit
graslanden, bij voorkeur met hoge toegevoegde waarde voor weidevogels
(aansluitend op De Wilck). Met de uit de landgoederen vrijkomende gelden
kunnen siertelers (gedeeltelijk) worden uitgekocht en verplaatst. Zolang
er geen regionaal reconstructieplan gereed is voor de sierteelt kunnen
de gevestigde bedrijven hun bedrijfsvoering in het westelijke deel van
de gemeente Rijnwoude voortzetten. De gemeente acht het van belang dat -
zolang er geen duidelijkheid is rondom de  herschikkingsmogelijkheden -
een economisch duurzame bedrijfsvoering hier voor de gevestigde
ondernemers mogelijk dient te zijn, conform de moderne vereisten en
schaal. Echter ten aanzien van de teeltondersteunende voorzieningen
gelden in dit gebied niet dezelfde mogelijkheden als voor de siertelers
in het concentratiegebied. Het maximale oppervlak aan glas is hier
beperkt, om de openheid van het grasland zo min mogelijk aan te tasten.
Dit wordt via het bestemmingsplan geregeld en ook gehandhaafd, evenals
het voorkomen van nieuwvestiging van sierteelt buiten het
concentratiegebied. Ook vestiging van andere (niet-agrarische) functies
en uitbreiding van bestaande bebouwing in het buitengebied wordt via het
bestemmingsplan gereguleerd en gehandhaafd (BRO, 2005).

Naast een verplaatsing van minder gewenste functies wil de gemeente het
gebied ook beter beleefbaar maken. Gedacht kan worden aan recreatief
wandelen, fietsen, skeeleren en kanoën (BRO, 2005).

Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen

Ongeveer 1 kilometer ten oosten (in noord-zuid richting) van De Wilck is
een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150 kilovolt (kV) aanwezig.
TenneT is voornemens om deze 150kV verbinding ondergronds te brengen.
Bovengronds wordt een 380kV verbinding aangelegd op het tracé van de
huidige 150 kV verbinding. Op het moment van schrijven van dit
beheerplan wordt gewerkt aan het voorontwerp van het
Rijksinpassingsplan. De globale planning gaat ervan uit dat de nieuwe
verbindingen in 2014 gereed zijn.

Ongeveer 700 meter ten oosten (in noord-zuid richting) van de Wilck
liggen twee aardgastransportleidingen. Gasunie is voornemens om een
nieuwe aardgastransportleiding aan te leggen van Beverwijk naar
Wijngaarden. Deze leiding wordt ten oosten van de twee bestaande
gasleidingen aangelegd. De aanleg van de leiding is gepland vanaf maart
2013 tot oktober 2014. Voor het aanleggen van deze leiding wordt een
m.e.r.-procedure doorlopen. Een belangrijk aspect in het
Milieueffectrapport (MER) is het onderwerp natuur. Hierbij zal onder
andere worden ingegaan op de (externe) effecten van de aanleg op het
Natura 2000-gebied De Wilck.

Vanaf 4.2 t/m 5 is aangepast o.b.v. voorlopige beleidsnotitie bestaand
gebruik.   

Er is nog een check van het plan nodig op definitieve beleidsnotitie.

Inventarisatie van activiteiten in en rondom De Wilck 

In dit Natura 2000-beheerplan is beschreven wat nodig is om de
instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied De Wilck te behouden
en/of te bereiken. Niet alleen de locatie, omvang en gesteldheid van het
gebied zijn belangrijk voor de te beschermen soorten en habitattypen.
Ook andere factoren, zoals de activiteiten die plaatsvinden in en rondom
het gebied, kunnen invloed hebben op het behalen van de
instandhoudingsdoelen. Activiteiten kunnen bestaan uit huidige
activiteiten en nieuwe activiteiten. Beide typen van activiteiten zijn,
voor zover bekend en relevant, geĂŻnventariseerd in dit beheerplan.

In dit beheerplan is als definitie voor de term “huidige
activiteiten” gebruikt:

alle activiteiten die ten tijde van de inventarisatie en de beoordeling
van het huidige gebruik in en rondom het gebied plaatsvinden. Het kan
gaan om “bestaand gebruik”, “projecten” en “andere
handelingen”. Definities voor deze termen zijn:

“bestaand gebruik”: gebruik dat op 31 maart 2010 bekend is, of
redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het bevoegd gezag
(Natuurbeschermingswet 1998; amendement lid Koopmans (Kamerstukken II,
32588, nr 16));

“project”: Het begrip project is niet gedefinieerd in de wet, maar
volgens de Handreiking ‘Beheer van Natura 2000-gebieden’ van de
Europese Commissie kan voor de uitleg van het begrip aansluiting worden
gezocht bij de MER-richtlijn. Onder een project in de zin van de
MER-richtlijn wordt verstaan:

1. de uitvoering van bouwwerken,

2. de totstandbrenging van andere installaties of werken,

3. andere ingrepen in het natuurlijk milieu of landschap, inclusief
ingrepen voor de ontginning van bodemschatten. 

De Handreiking geeft aan dat dit een bijzonder ruime definitie is, die
niet beperkt is tot de constructie van materiële bouwwerken. Een
significante intensivering van de landbouw, waardoor de aard van een
halfnatuurlijke habitat in een gebied dreigt te worden aangetast of te
verdwijnen, kan daar bijvoorbeeld eveneens onder vallen. Ook het
Europese Hof van Justitie sluit voor wat betreft de uitleg van het
begrip ‘project’ aan bij de MER-richtlijn. Zo valt een activiteit
als mechanische kokkelvisserij volgens het Hof onder de reikwijdte van
dit begrip. Dat geldt ook voor onderhoudswerkzaamheden aan een vaargeul,
waarbij het Hof ook aangeeft dat periodieke werkzaamheden onder
omstandigheden als Ă©Ă©n project kunnen worden beschouwd waarvoor maar
Ă©Ă©n keer toestemming noodzakelijk is. Overigens is volgens het Hof
geen nieuwe toestemming vereist ingeval voor het project al toestemming
is verleend voor het verstrijken van de omzettingstermijn van de
richtlijn. In de jurisprudentie van het Europese Hof wordt voor de
uitleg van het begrip ‘project’ in de MER-richtlijn een koppeling
gelegd met een fysieke ingreep. Zo oordeelde het Hof dat er sprake is
van een project voor zover er sprake is van:

een “materieel” werk, 

een activiteit die ter plaatse – kennelijk onmiddellijk – “reĂ«le
fysieke veranderingen meebrengt”, 

werken of ingrepen die de “materiĂ«le toestand van de plaats
veranderen”. 

Ook bij wijzigingen van eerder getoetste fysieke ingrepen – zoals de
aanleg van een weg –vallen volgens het oordeel van het Hof alleen
fysieke wijzigingen onder de verplichting tot het opstellen van een
milieueffectrapportage. Ook de in de bijlagen bij de MER-richtlijn
genoemde projecten duiden op ingrepen van fysieke aard.

“andere handelingen”: Het begrip andere handeling is niet
gedefinieerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Toelichting op de wet
geeft echter aan dat artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998
betrekking heeft op “alle activiteiten, onder welke benaming ook”
die de in dat artikel genoemde effecten kunnen hebben. In dit beheerplan
is daarom de definitie aangehouden dat het om die activiteiten gaat die
niet kunnen worden gekwalificeerd als een project of als bestaand
gebruik.

Voor de term “nieuwe activiteiten” is in dit beheerplan als
definitie gebruikt:

Alle activiteiten die na 31 maart 2010 nieuw ontwikkeld zijn dan wel
worden en niet is bekeken in het kader van dit beheerplan. NB. In dit
beheerplan zijn nieuwe activiteiten wel opgenomen en beoordeeld. Vallen
deze nu dan niet meer onder de term nieuwe activiteit?

Bij de inventarisatie en beoordeling van de activiteiten in en om De
Wilck zijn alle activiteiten meegenomen die op 1 januari 2010 bekend
waren. NB. Deze datum spoort net niet helemaal met de vereiste 31 mrt
2010 uit het amendement! 

Alleen bij de activiteit die onder de noemer ‘nieuwe activiteiten’
valt (zie paragraaf 4.4.7) gaat het om projecten. Check! De overige
geïnventariseerde activiteiten vallen onder de noemer “bestaand
gebruik” met de definitie zoals aan het begin van deze paragraaf is
aangegeven. Bij de inwerkingtreding van de Crisis- en Herstelwet is dit
“bestaand gebruik” vergunningvrij geworden.

In paragraaf 4.3 zijn de huidige activiteiten beschreven in omvang,
ruimte (plaats), tijd en frequentie die in De Wilck plaatsvinden. In
paragraaf 4.4 is dit gedaan voor de huidige activiteiten die in de
omgeving van De Wilck plaatsvinden. In hoofdstuk 5 is vervolgens
beoordeeld of de geĂŻnventariseerde activiteiten negatieve effecten
hebben op het realiseren van de instandhoudingsdoelen. 

GeĂŻnventariseerde activiteiten in De Wilck

In het Natura 2000-gebied De Wilck zijn de volgende activiteiten
geĂŻnventariseerd:

Onderhoud, natuurbeheer, onderzoek en monitoring

Schadebestrijding

Beheer en onderhoud van water

Recreatie

Het gaat om huidige activiteiten die al voor de referentiedatum van 31
maart 2010 in het gebied plaatsvinden.

Onderhoud, natuurbeheer, onderzoek en monitoring in De Wilck

Het huidige beheer van het Natura 2000-gebied De Wilck valt onder de
verantwoordelijkheid van Staatsbosbeheer. De huidige activiteiten die
Staatsbosbeheer uitvoert in De Wilck bestaan uit onderhoud,
natuurbeheer, onderzoek en monitoring. De activiteiten zijn gericht op
de natuur- en recreatiefunctie van het Natura 2000-gebied.
Staatsbosbeheer richt het beheer niet alleen op de instandhoudingsdoelen
van Natura 2000 maar streeft ook nog andere natuurdoelen na. Vooral
weidevogelbeheer speelt een belangrijke rol in het gebied. In het beheer
wordt rekening gehouden met de Flora- en faunawet en er wordt gewerkt
met de Gedragscode Natuurbeheer (Bosschap, 2008). Dit houdt onder andere
in dat bij activiteiten verstoring zoveel mogelijk wordt voorkomen,
bijvoorbeeld door ze buiten het vogelbroedseizoen uit te voeren. Indien
dat niet mogelijk is, wordt het werk op een zodanige manier uitgevoerd
dat verstoring van broedgevallen zoveel mogelijk voorkomen wordt.

Staatsbosbeheer voert daarnaast een aantal activiteiten uit die niet op
specifieke instandhoudingsdoelstellingen of natuurwaarden zijn gericht.
Hieronder vallen onderhoud aan rasters, verwijdering van zwerfvuil en
surveillance. Een deel van de percelen is verpacht aan agrariërs.
Schadebestrijding en waterbeheer zijn in een aparte subparagraaf
opgenomen (respectievelijk subparagraaf 4.3.2 en 4.3.3).

Onder toezicht van Staatsbosbeheer vindt gedurende het jaar een aantal
inventarisaties van planten- en diergroepen plaats. 

In tabel 4.2 is een overzicht opgenomen van de geĂŻnventariseerde
activiteiten in De Wilck met betrekking tot onderhoud, natuurbeheer,
onderzoek en monitoring. 

Tabel 4.2 	Huidige activiteiten: onderhoud, natuurbeheer, onderzoek en
monitoring in De Wilck.

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Periode & frequentie 	Locatie
Werkwijze

Onderhoud

Staatsbosbeheer	Verwijderen zwerfvuil.	Jaarrond, indien nodig.	Hele
gebied.	Handmatig.

	Rasteren (reparatie en vervangen).	Jaarrond, indien nodig.	Hele gebied.
Met hydraulische kraan of handmatig.

	Onderhouden bermen door maaien en afvoeren maaisel.	1 x per jaar,
meestal laat in de zomer (augustus). Vindt plaats indien nodig.	Langs de
kade vanaf Burmade-weg (langs de Hoogeveensche Vaart) en de kade aan de
noordzijde van het gebied. *	Met een tractor met maaier. Vindt plaats
buiten het broedseizoen.

	Surveillance.	Jaarrond.	Met name vanaf de paden. *

	Natuurbeheer, inrichting en agrarisch gebruik

Staatsbosbeheer	Begrazing en beweiding.	Van 1 april tot 1 oktober.
Perceelsgebonden naar standfunctie en hooilandfunctie. Vindt plaats door
gehele gebied.	Standweide en hooiland. Naweiden met runderen en schapen.
Zwartlopen vindt niet plaats.

	Maaien en afvoeren.	Van 1 juli tot 1 oktober. Vindt 

1-2 keer plaats in deze periode.	Perceelsgebonden naar hooilandfunctie
en standweiden waar ruigten voorkomen.	Met een tractor met maaier.

	Slepen.	Vindt buiten het broedseizoen plaats en in de winterperiode.
Vindt incidenteel plaats: indien nodig en wanneer terreincondities
geschikt zijn.	Waar nodig in het hele gebied.	Met een tractor met
weidesleep.

	Rollen.	Vindt buiten broedseizoen plaats en in de winterperiode. Vindt
incidenteel plaats: indien nodig en wanneer terreincondities geschikt
zijn.	Waar nodig in het hele gebied.	Met een tractor met landbouwrol.

	Bloten.	Van augustus t/m september. Vindt plaats indien nodig: maximaal

1 x per jaar.	Waar nodig in het hele gebied.



Bemesten, buiten broedseizoen.	Van 1 april tot 1 oktober.

Vindt plaats conform Mestwet. Met een tractor met een (ruige)
mestverspreider.

	Bekalken.	In de lente en zomer. Vindt plaats indien nodig: ongeveer
eens in de 5 jaar.	In het hele gebied. Vindt plaats waar nodig (aan de
hand van bodemanalyses).	Met een tractor met kalkstrooier.

	Afzetten hakhoutbosje.	Niet jaarlijks maar circa eens per twee jaar.
Ten zuiden van de plassen. *

	Met een bosmaaier en/of door te zagen.

Monitoring en inventarisatie

Vogelwerkgroep Kouderkerk/ Hazerswoude en Wetlandwacht Vogelbescherming
Nederland	Broedvogelinven-tarisatie (weide-vogels, ganzen, zwanen).	Van
eind maart t/m 15 juni (broedseizoen). Maximaal 10 x per seizoen.
Transecten door en aan de rand van het gebied, waar van toepassing.
Inventarisaties volgens BMP-karteringen, conform richtlijnen SOVON.
Nesten worden gezocht (op afstand vanaf de paden, met telescoop) en op
kaart ingetekend.

	Wintertellingen (met name zwanen, ganzen en eenden).	Van oktober tot
maart, meerdere malen per week.	Door en aan de rand van het gebied.
Tellingen vanaf de weg en de wandelroute. Lopend dan wel stilstaand
(eventueel met auto).

Provincie Zuid-Holland en  Staatsbosbeheer	pH-bemonstering bodem.
Najaar, iedere 3-5 jaar.	Hele gebied.



EGV-bemonstering watergangen.	Jaarrond. Indien nodig: meestal 1x per
maand.	Watergangen binnen en net buiten het gebied.*	Handmatig EGV-meter
op diverse locaties inhangen.

	Monitoring hydrologie

(standen grond- en oppervlaktewater).	Jaarrond. Jaarlijks tientallen
opna-men: circa 1x per maand.	Bij peilbuislocaties in het gebied. *
Opnemen peilbuizen.

	Monitoring flora en fauna.	Jaarrond. Jaarlijks tientallen opna-men: in
ieder geval 1x per maand.	In en rondom hele gebied, indien nodig.	Lopend
door het gebied of observerend (stilstaand eventueel in wagen) vanaf
randen gebied.

Frequentie:	gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck
plaatsvindt

Locatie:			het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden

*:					zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en
locatiespecifieke activiteiten	

Schadebestrijding in De Wilck

Jacht, wildbeheer en schadebestrijding via auditieve verstoring
(gaskanonnen), visuele verstoring (linten, zakken, vlaggen) en
ondersteunend afschot is in De Wilck niet toegestaan. Een uitzondering
hierop vormt de muskusratten- en beverrattenbestrijding. Deze
schadebestrijding, uitgevoerd door de provincie Zuid-Holland, is nodig
vanuit het oogpunt van veiligheid van waterkeringen. Deze vorm van
bestrijding vindt plaats aan de hand van de Gedragscode voor de
bestrijding van muskusrat en beverrat (2007) en vindt dus ook plaats in
De Wilck. 

Muskusrattenbestrijding vindt met name plaats in de periode half
september tot en met maart. In het voorjaar (zoveel mogelijk voor de
start van het broedseizoen) en in het najaar (zoveel mogelijk voordat de
wintergasten arriveren) wordt er gedurende een periode van 3 weken
systematisch gespeurd naar muskusratten. De muskusrattenbestrijder maakt
hiervoor gebruik van een quad waarmee langs alle sloten gereden wordt.
In deze perioden is de muskusrattenbestrijder dagelijks in het gebied
aan het werk. Indien er (sporen van) muskusratten aangetroffen worden,
worden er klemmen geplaatst. Deze worden gedurende een aantal weken
dagelijks gecontroleerd. Bijvangst van watervogels wordt zoveel mogelijk
voorkomen door bijvoorbeeld stokjes voor de klemmen te plaatsen.
Daarnaast bevinden zich aan de noordkant van het gebied (inlaat Rijn)
twee vangkooien, die iedere week gecontroleerd worden. De laatste jaren
zijn er echter geen muskusratten meer aangetroffen in De Wilck.
Beverratten komen in De Wilck nauwelijks voor. Wanneer er (incidenteel)
een melding gemaakt wordt van een beverrat, worden direct
levendvangkooien uitgezet om te voorkomen dat de soort zich verder
uitbreidt.

Naast schadebestrijding vindt er op basis van de Distelverordening
Zuid-Holland (Provincie Zuid-Holland, 1950; aangepast in 1986)
mechanische en chemische bestrijding van akkerdistel (Cirsium arvense)
plaats in De Wilck. Het doel van de distelbestrijding is om
landbouwschade te voorkomen. 

In tabel 4.3 is een overzicht opgenomen van de geĂŻnventariseerde
activiteiten in De Wilck met betrekking tot schadebestrijding. 

Tabel 4.3 	Huidige activiteiten: schadebestrijding in De Wilck.

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Periode & frequentie 	Locatie
Werkwijze

Schadebestrijding

Provincie Zuid-Holland	Muskusrattenbestrijding (aanwijzing op grond van
art 67).	Jaarrond, indien nodig.

Met name in de periode van 1 september - 15 maart: 2x3 weken dagelijks
speuren met quad, daarna eventueel. controle van klemmen.	In De Wilck.
Bestrijding met behulp van klemmen, kooien, gasdrukpistool en quad.

	Beverrattenbestrijding (aanwijzing op grond van art 67).	Jaarrond,
indien nodig, zeer incidenteel (minder dan 1 x per jaar).	In De Wilck
Plaatsen en controleren van levendvangkooien.



Staatsbosbeheer	Distelbestrijding.	Jaarrond, 3–4x per jaar (maaien) of
1x per jaar (chemisch), indien nodig	Gehele gebied, waar nodig.	Conform
provinciale distelverordening. Maaien, eventueel slepen of rollen. Bij
uitzondering, chemisch.

Frequentie:	gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck
plaatsvindt

Locatie:			het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden

*:					zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en
locatiespecifieke activiteiten

Beheer en onderhoud van het water in De Wilck

Het huidige peilbesluit voor de Groenendijkse en Oostbroekpolder stamt
uit 2004. Hierin heeft De Wilck een eigen peil gekregen waarbij het
water ’s winters hoog en zomers lager staat. Het peilbesluit is voor
De Wilck inmiddels geëffectueerd. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is
verantwoordelijk voor het peilbeheer in De Wilck.

 

Staatsbosbeheer voert het overige beheer en onderhoud uit van het water
binnen de begrenzing van De Wilck: het schonen van de sloten,
begreppeling, baggeren van de watergangen, het frezen van wallen en
onderhoud van de dammen. Het beheer van Staatsbosbeheer is er op gericht
om voldoende en zo veel mogelijk water van goede kwaliteit in De Wilck
te houden. In 2001 zijn er twee plasjes in De Wilck gegraven die onder
andere dienen als rust- en foerageerplaats voor vogels. Voor een
uitgebreide beschrijving van de hydrologie in en rondom De Wilck: zie
hoofdstuk 3. 

In tabel 4.4 is een overzicht opgenomen van alle huidige activiteiten
met betrekking tot het beheer en onderhoud van water in De Wilck.

Tabel 4.4 	Huidige activiteiten: beheer en onderhoud water in De Wilck.

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Periode & frequentie 	Locatie
Werkwijze

Waterbeheer

Hoogheem-raadschap van Rijnland

	Handhaving winterpeil.	Winterperiode 

(van najaar t/m voorjaar).	Alle watergangen in De Wilck.	Via het netwerk
van inlaten, stuwen en gemalen.

	Handhaving zomerpeil.	Zomerperiode

(van voorjaar t/m najaar).	Alle watergangen in De Wilck.	Via het netwerk
van inlaten, stuwen en gemalen.

Onderhoud

Staatsbosbeheer	Verwijderen en maaien van de slootvegetatie (schonen).
Jaarlijks in de herfst (t/m 1 oktober).	Hele gebied.	Met een maaikorf.

	Afvoeren slootvuil & slootvuil op oevers deponeren.	Jaarlijks in de
herfst (t/m 1 oktober).	Hele gebied.	Met een hydraulische kraan.

	Begreppelen, buiten het broedseizoen.	Zomer t/m 1 oktober. Indien
nodig: om het jaar. 	Hele gebied.	Met een tractor met een greppelfrees.

	Baggeren, buiten het broedseizoen.	Zomer t/m 1 oktober. Indien nodig:
1x per zes jaar een deel.	Hele gebied.	Met een baggerpomp en/of een
hydraulische kraan.

	Wallen frezen.	Herfst t/m 1 oktober. Alleen indien nodig.	Waar nodig in
het hele gebied.	Met een tractor met wallenfrees.

	Dammen opknappen.	Jaarrond, meestal in late zomermaanden. Alleen indien
nodig.	Waar nodig in het hele gebied.	Met een hydraulische kraan of een
kipkar.

Frequentie:	gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck
plaatsvindt

Locatie:			het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden

*:					zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en
locatiespecifieke activiteiten

Recreatie in De Wilck

De gebieden van Staatsbosbeheer hebben naast een natuurfunctie in het
algemeen ook een recreatiefunctie. Dit geldt ook voor De Wilck waar
wandelen, schaatsen en excursies door Staatsbosbeheer de toegestane
recreatieve activiteiten zijn. 

Grenzend aan de noordkant van De Wilck ligt een wandelpad, waarvan circa
200 meter door het gebied zelf loopt. Dit is het enige opengestelde
wandelpad dat aanwezig is in De Wilck. Op het wandelpad zijn honden niet
toegestaan. De Wilck is alleen opengesteld voor het wandelen over dit
pad. Vrije betreding door recreanten buiten dit pad is niet toegestaan. 

Onderhoudswerkzaamheden worden door Staatsbosbeheer uitgevoerd op basis
van de Gedragscode Natuurbeheer (Bosschap, 2008). Daarnaast wordt
voorafgaand aan onderhoudswerkzaamheden beoordeeld of verstoring van
kleine zwanen en smienten plaats zal vinden. Wanneer dit het geval kan
zijn, worden de werkzaamheden uitgesteld. 

Wanneer er ijs ligt, wordt op sloten in De Wilck door individuen
geschaatst. Hier worden geen evenementen voor georganiseerd. 

Binnen De Wilck zijn geen ondernemers gevestigd die gericht zijn op
recreatie.

In tabel 4.5 is een overzicht opgenomen van alle huidige recreatieve
activiteiten in De Wilck.

Tabel 4.5	Huidige activiteiten: recreatie in De Wilck.

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Periode & frequentie	Locatie	Werkwijze

Landrecreatie 

Staatsbosbeheer	Excursies.	Eens per kwartaal.	Op het pad aan de
noordzijde van het gebied. *	Groepen van circa 20 personen.

	Wandelen op paden conform bestaande openstellingregels.	Jaarrond,
vrijwel dagelijks.	Wandelroute en pad aan de noodzijde van het gebied. *
Honden zijn niet toegestaan.

Onderhoud infrastructuur

Staatsbosbeheer	Onderhoud wandelpaden 	Jaarrond, incidenteel.	Waar nodig
op bestaande paden. *



Onderhouden informatiepanelen, banken, routepaaltjes, overstapjes en
klaphekken.	Jaarrond, incidenteel.	Waar nodig.

	Waterrecreatie

	Schaatsen.	Bij vorst, door individuen.	Sloten in De Wilck. *

	Frequentie:	gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck
plaatsvindt

Locatie:			het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden

*:					zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en
locatiespecifieke activiteiten

Verkeer en infrastructuur in De Wilck

In De Wilck zijn geen wegen aanwezig. In het noordoostelijke deel van De
Wilck loopt het traject van de HSL via een tunnel onder De Wilck door.
Een HSL-trein maakt meerdere keren per uur van dit traject gebruik.

In tabel 4.6 is een overzicht opgenomen van alle huidige activiteiten in
De Wilck met betrekking tot verkeer en infrastructuur.

Tabel 4.6 	Bestaande activiteiten: verkeer en infrastructuur in De
Wilck.

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Frequentie	Locatie	Werkwijze

Verkeer

ProRail	HSL	Dagelijks, 24 uur per dag, meerdere malen per uur.	In tunnel
onder De Wilck*.

	Frequentie:	gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck
plaatsvindt

Locatie:			het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden

*:					zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en
locatiespecifieke activiteiten

GeĂŻnventariseerde activiteiten rondom De Wilck

In deze paragraaf zijn de activiteiten beschreven die op de ijkdatum 1
januari 2010 rondom De Wilck aanwezig waren. Het gaat om de volgende
activiteiten:

Jacht, wildbeheer en schadebestrijding;

Beheer en onderhoud water;

Agrarisch gebruik;

Recreatie;

Verkeer en infrastructuur;

Overige huidige activiteiten;

Nieuwe activiteiten.

Jacht, wildbeheer en schadebestrijding rondom De Wilck

Rondom De Wilck mag in bepaalde perioden gejaagd worden op soorten die
in de Flora- en faunawet als wild aangemerkt worden (art. 32 Flora- en
faunawet):

haas: van 15 oktober t/m 31 december is de jacht toegestaan;

fazantenhen: idem;

fazantenhaan: idem in de periode van 15 oktober t/m 31 januari;

houtduif: idem;

wilde eend: idem in de periode van 15 augustus t/m 31 januari;

konijn: idem;

patrijs: de jacht is niet geopend. 

Jagen buiten deze vastgestelde periode of op andere soorten is verboden.
Dit mag alleen als hiervoor een ontheffing is afgegeven voor beheer en
schadebestrijding. 

Ook vindt er schadebestrijding rondom De Wilck plaats. Dit wordt
uitgevoerd door de Wildbeheereenheid Rijnland Zuid. Schadebestrijding
vindt plaats door auditieve verstoring (gaskanonnen), visuele verstoring
(linten, zakken, vlaggen) en ondersteunend afschot. Schadebestrijding en
wildbeheer van de meeste diersoorten wordt met name uitgevoerd om schade
aan gewassen te voorkomen, dan wel te beperken. Bestrijding van deze
soorten vindt dan ook alleen plaats buiten De Wilck en niet in De Wilck.


Net als in De Wilck vindt ook rondom De Wilck muskusrattenbestrijding,
beverrattenbestrijding en distenbestrijding plaats.

In tabel 4.7 is een overzicht opgenomen van alle geĂŻnventariseerde
activiteiten rondom De Wilck met betrekking tot jacht, wildbeheer en
schadebestrijding. Er is een onderscheid aangebracht tussen activiteiten
in de zomer- en de winterperiode. De soorten, waarop rondom De Wilck
gejaagd mag worden of die rondom De Wilck in het kader van schade
bestreden mogen worden, betreffen de soorten die in tabel 4.1 genoemd
zijn. De smient is apart in tabel 4.7 genoemd, omdat het Ă©Ă©n van de
doelstellingen voor De Wilck betreft.

Tabel 4.7 	Huidige activiteiten: jacht, schadebestrijding en wildbeheer
rondom De Wilck.

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Periode & frequentie 	Locatie
Werkwijze

Jacht rondom De Wilck

WBE Rijnland Zuid	Jacht in winterperiode (op grond van art 32).	In
winterperiode (van 1 oktober tot 1 april) gedurende gehele dag. Dagen
waarop zijn per jachtveld verschillend.	Rondom de Wilck. De locaties
waar bejaging plaatsvindt zijn per jachtveld verschillend.	Afschot.

	Jacht in zomerperiode (op grond van art 32).	In zomerperiode (van 1 mei
tot 31 augustus) gedurende gehele dag. Dagen waarop zijn per jachtveld
verschillend.	Rondom de Wilck. De locaties waar bejaging plaatsvindt
zijn per jachtveld verschillend.	Afschot.

Wildbeheer en schadebestrijding rondom De Wilck

WBE Rijnland Zuid	Wildbeheer en schadebestrijding in winterperiode
(vrijstelling, aanwijzing en ontheffing op grond van art 65, 67 en 68).
In winterperiode (van 1 oktober tot 1 april) gedurende gehele dag. De
dagen waarop zijn per jachtveld verschillend (afhankelijk van
schademelding).	Rondom De Wilck, in nabijheid van boomkwekerijen en
akkerbouw met schadegevoelige gewassen. *	Afschot en verjaging (onder
andere vlaggen, linten en gaskanonnen).

	Wildbeheer en schadebestrijding in zomerperiode (vrijstelling,
aanwijzing en ontheffing op grond van art 65, 67 en 68).	In zomerperiode
(van 1 mei tot  31 augustus) gedurende gehele dag. Dagen waarop zijn per
jachtveld verschillend (afhankelijk van schademelding).	Rondom De Wilck,
in nabijheid van boomkwekerijen en akkerbouw met schadegevoelige
gewassen. *	Afschot en verjaging (onder andere vlaggen, linten en
gaskanonnen).

	Schadebestrijding smient (vrijstelling en ontheffing op grond van art
65 en 68).	Van 1 oktober tot 1 april (variabel), meerdere malen per
week. Een halfuur voor zonsopkomst tot 12.00.	Rondom De Wilck,
afhankelijk van waar smienten verblijven.	Afschot en verjaging (onder
andere vlaggen, linten en gaskanonnen).

Provincie Zuid-Holland	Muskusratbestrijding (aanwijzing op grond van art
67).	Jaarrond, indien nodig.	Rondom De Wilck.	Bestrijding met behulp van
fuiken, klemmen, kooien en gasdrukpistool.

	Beverrattenbestrijding (aanwijzing op grond van art 67).	Jaarrond,
indien nodig, zeer incidenteel (minder dan 1 x per jaar).	Rondom de
Wilck.	Plaatsen en controleren van levendvangkooien.

Diverse partijen	Distelbestrijding.	Jaarrond, 3–4x per jaar (maaien)
of 1x per jaar (chemisch).	Rondom De Wilck.	Conform provinciale
distelverordening. Maaien, eventueel slepen of rollen, of chemisch.

Frequentie:	gemiddeld aantal keer dat de activiteit rondom De Wilck
plaatsvindt

Locatie:			het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden

*:					zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en
locatiespecifieke activiteiten

Beheer en onderhoud water rondom de Wilck

Het huidige peilbesluit voor de Groenendijkse en Oostbroekpolder stamt
uit 2004. 

De nieuwe peilen uit het peilbesluit die zijn voorgesteld voor de
omgeving van De Wilck zijn op het moment van schrijven (2010) nog niet
ingesteld. Vraag: Nog actueel? Voor de Groenendijkse en de
Oostbroekpolder is in het peilbesluit een verdere peilverlaging gepland.


In Tabel 4.8 is een overzicht opgenomen van alle huidige activiteiten
met betrekking tot het beheer en onderhoud van water rondom De Wilck.

Tabel 4.8 	Huidige activiteiten: beheer en onderhoud water rondom De
Wilck.

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Periode & frequentie 	Locatie
Werkwijze

Peilbeheer Oostbroekpolder en Groenendijkse Polder (exclusief De Wilck)

Hoogheemraadschap van Rijnland	Handhaving winterpeil.	Winterperiode 

(najaar – voorjaar).	Alle watergangen buiten De Wilck.	Via het netwerk
van inlaten, stuwen en gemalen.

	Handhaving zomerpeil.	Zomerperiode

(voorjaar – najaar).	Alle watergangen buiten De Wilck.	Via het netwerk
van inlaten, stuwen en gemalen.

Waterbeheer en onderhoud Oostbroekpolder en Groenendijkse Polder
(exclusief De Wilck)

Agrariërs 	Aanleggen, vervangen, onderhoud en in werking hebben van
drainage in percelen.	Jaarrond, incidenteel.	Rondom De Wilck.



Detail waterhuishouding perceelsniveau; creëren en in stand houden
onderbemaling.	Jaarrond, continue.	Rondom De Wilck.



Regulier onderhoud watergangen, incl. beschoeiing.	Jaarrond,
incidenteel.	Rondom De Wilck.



Aanleg dammen en bruggen.	Jaarrond, incidenteel.	Rondom De Wilck

	Agrarisch gebruik rondom De Wilck

De percelen in de polders ten noorden en ten westen van De Wilck, in de
Groenendijkse en Oostbroekpolder, worden voornamelijk gebruikt door
melkveehouderijen. Deze polders bestaan dan ook bijna geheel uit
blijvend grasland met een enkel perceel maĂŻs. Naast melkveehouderijen
worden ook schapen gehouden. Voorts worden op kleinere schaal ook
vleeskoeien, kippen, paarden en geiten gehouden. Bij al deze
activiteiten is sprake van normaal agrarisch gebruik. Aan de
zuidwestzijde van De Wilck zijn boomkwekerijen aanwezig. Het plantgoed
reikt daarbij tot circa 10 m hoogte. 

In tabel 4.9 is een overzicht opgenomen van alle geĂŻnventariseerde
activiteiten rondom De Wilck met betrekking tot agarisch gebruik. In de
tabel heeft de frequentie betrekking op het aantal keren dat de
activiteit plaatsvindt op perceelsniveau.

Tabel 4.9	Huidige activiteiten: agrarisch gebruik rondom De Wilck.

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Periode & frequentie 	Locatie
Werkwijze

Grondbewerking

Agrariërs	Ondiepe grondbewerking.	Jaarrond, 2-3 x per jaar.	Rondom De
Wilck.	20-30 cm diep.

	Diepe grondbewerking.	Jaarrond, incidenteel.	Rondom De Wilck.	> 30 cm
diep.

	Ophogen van percelen van (melk)veehou-derijen.	(Melk)veehouderijen eens
per ca. 20 jaar.

	Rondom De Wilck.	Ingeklonken percelen worden opgehoogd met grond, bij
voorkeur afkomstig uit omgeving.

	Ophogen van percelen (op niveau houden) van boomkwekerijen. 	Jaarlijks.
Ten zuidwesten van De Wilck (boomkwekerijen). *	Grond die wordt
afgevoerd (met kluit van bomen) wordt aangevuld, circa 2 cm per jaar. 

	Grond ontsmetten.	Jaarlijks.	Ten zuidwesten van De Wilck
(boomkwekerijen).

*	Chemische bestrijding met spuitmachines.

Gewasbewerking 

Agrariërs	Bespuiten maïs, gras en kweekbomen.	Februari tot november.
Rondom De Wilck.	Machinaal, met tractor.

	Bemesten.	15 februari tot 15 september; tot 10 x per jaar.	Rondom De
Wilck.	Conform Mestwet; met bewerkte en onbewerkte mest en kunstmest;
met een tractor met mestverspreider.

	Bekalken.	Jaarrond, incidenteel.	Rondom De Wilck.	Met een tractor met
een kalkstrooier.

	Bewerken.	Jaarrond, ca. 35 x.	Rondom De Wilck.



Oogsten.	(Melk)veehouderijen van juli t/m januari (maĂŻs meestal voor
oktober). Boomkwekers jaarrond.  	Rondom De Wilck.	Onder andere met
maaimachines en  rooimachines.

	Poten.	Nagenoeg jaarrond, niet bij strenge vorst of veel zon.	Ten
zuidwesten van De Wilck (boomkwekerijen).

*	Met pootmachines. Meeste bomen worden hooguit 2 m hoog, met een enkele
uitzondering van bomen met een hoogte van maximaal 3 m. 

Beweiding

Agrariërs	Beweiding koeien, schapen, paarden, geiten.

	Jaarrond; koeien ’s winters binnen.	Rondom De Wilck.

	Beregening

Agrariërs	Oppervlaktewater.	Jaarrond, tijdens droge periodes.	Rondom De
Wilck.



Bassins voor beregening. 	Jaarrond.	Rondom De Wilck.

	Lozingen

Agrariërs	Proceswater be- of verwerking.	Jaarrond.	Rondom De Wilck.
Volgens Lozingenbesluit.

	Afspoeling verhard oppervlak.	Jaarrond.	Rondom De Wilck.

	Overig

Agrariërs	Rooien (hoog) opgaande erfbeplanting en beplanten erven.
Jaarrond, incidenteel.	Rondom De Wilck.



Afrasteren en beschoeien percelen met prikkeldraad, schikdraad enz. 
Jaarrond, incidenteel.	Rondom De Wilck.



Opslag mest op kopakker (steekvast), in mestzakken, in mestsilo's buiten
bouwblok; pothoek/composthopen.	Jaarrond, indien nodig.	Rondom De Wilck



Reguliere aan- en afvoer (mest, melk, voeders, dieren, dierlijke
producten, geoogste producten, etc).	Jaarrond, continue, 24 uur per dag.
Rondom De Wilck.



Be- en verwerkings-activiteiten (transport, geluid, landschap, geur,
licht).	Jaarrond, continue.	Rondom De Wilck.



Opslag brandstoffen, chemische stoffen, caravans, voorraden, voeders,
incl. opslag in silo’s.	Jaarrond.	Rondom De Wilck.



Aanleg en verharding van  erfwegen en kavelpaden.	Jaarrond, incidenteel.
Rondom De Wilck.



Mestbewerking.	Jaarrond.	Rondom De Wilck.	Scheiden, vergisten,
composteren, mixen, indikken.

	Schaduwhallen om gekweekte bomen te beschermen tegen vorst.

	Van half maart tot mei, gedurende circa 2 tot 3 weken.	Ten zuidwesten
van De Wilck, bij de boomkwekerijen.

*	Schaduwhallen bestaan uit netten die tot circa 2,5 m boven de
gekweekte bomen gespannen worden.

Frequentie:	gemiddeld aantal keer dat de activiteit rondom De Wilck
plaatsvindt

Locatie:			het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden

*:					zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en
locatiespecifieke activiteiten

Recreatie rondom De Wilck

Rondom De Wilck komen verschillende vormen van recreatie voor. Naast
wandelen, komen fietsen, wielrennen, skaten, vissen, motorcrossen en
schaatsen voor. 

Grenzend aan de noordkant van De Wilck ligt een wandelpad, waarvan circa
200 m door het gebied zelf loopt. Op het wandelpad zijn honden niet
toegestaan. Op de wegen en paden rondom De Wilck is wandelen met honden
(zowel los als aangelijnd) wel toegestaan. De paden rondom De Wilck
worden geregeld gebruikt door vogelaars.

Op de wegen rondom De Wilck vindt fietsen, wielrennen en skaten plaats.
In de winters wordt bij strenge vorst geschaatst op de watergangen
rondom De Wilck. Eenmaal per jaar in de zomer wordt net buiten De Wilck
een crosswedstrijd gehouden. 

De Hoogenveense Vaart, aan de grens van het gebied, wordt gebruikt als
vislocatie. Dit gebeurt vanaf de kant van de openbare weg. Om te mogen
vissen is een vergunning van het waterschap vereist. Vissen in het
gebied is niet toegestaan. Wanneer er ijs ligt, wordt op sloten rondom
De Wilck door individuen geschaatst. Hier worden geen evenementen voor
georganiseerd.

In tabel 4.10 is een overzicht opgenomen van alle geĂŻnventariseerde
recreatieve activiteiten rondom De Wilck. 

Tabel 4.10	Huidige activiteiten: recreatie rondom De Wilck.

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Periode & frequentie	Locatie	Werkwijze

Landrecreatie

Staatsbosbeheer	Excursies. 	Eens per kwartaal.	Op het pad aan de
noordzijde van het gebied.

*	Groepen van circa 20 personen.

Divers	Wandelen op paden conform bestaande openstellingregels (honden
niet toegestaan).	Jaarrond, vrijwel dagelijks.	Wandelpad aan de
noodzijde van het gebied.

*



Wandelen met loslopende honden op wegen en paden.	Jaarrond, vrijwel
dagelijks.	Buiten gebied; verboden in De Wilck.



Wandelen met aangelijnde hond(en) op wegen en paden.	Jaarrond, vrijwel
dagelijks.	Buiten gebied; verboden in De Wilck.



Fietsen, wielrennen, skaten op fietspaden.	Jaarrond, vrijwel dagelijks.
Openbare wegen rondom De Wilck.

*



Crosswedstrijd.	’s Zomers, eenmaal per jaar.	Net buiten De Wilck.	Met
quads en / of crossmotoren. 

	Hengelsport.	Voorjaar en zomer vrijwel dagelijks. In najaar
(snoekseizoen) en winter af en toe.	Hoogenveense Vaart, vanaf openbare
weg toegestaan. In watergangen en sloten binnen gebied verboden.

*	Vanaf de kant, met hengel, net en aas.

Waterrecreatie

Schaatsers	Schaatsen.	Bij vorst, door individuen.	Sloten in en rondom De
Wilck. *

	Frequentie:	gemiddeld aantal keer dat de activiteit rondom De Wilck
plaatsvindt

Locatie:			het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden

*:					zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en
locatiespecifieke activiteiten

Verkeer en infrastructuur rondom De Wilck

Verkeer is in beperkte mate rondom De Wilck aanwezig. Onderhoud aan deze
wegen, evenals aan bermen en paden wordt uitgevoerd door de gemeenten
Rijnwoude en Zoeterwoude. 

In tabel 4.11 is een overzicht opgenomen van alle geĂŻnventariseerde
activiteiten rondom De Wilck met betrekking tot verkeer en
infrastructuur. 

 

Tabel 4.7 	Huidige activiteiten: verkeer en infrastructuur rondom De
Wilck.

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Frequentie	Locatie	Werkwijze

Regulier onderhoud infrastructuur

Gemeente Rijnwoude/Zoeterwoude	Onderhoud aan wegen, bermen en paden.
Jaarrond, indien nodig.	Rondom De Wilck. *	Maaien, asfalteren e.d. 

Verkeer

Diverse partijen	Wegverkeer.	Dagelijks, 24 uur per dag.	Op wegen rondom
De Wilck. *

	Frequentie:	gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck
plaatsvindt

Locatie:			het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden

*:					zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en
locatiespecifieke activiteiten

Overige huidige activiteiten rondom De Wilck

Op ongeveer 700 meter ten oosten van De Wilck lopen twee ondergrondse
aardgastransportleidingen (in noord-zuid richting) De ligging van deze
leidingen zijn in figuur 4.1 weergegeven. Deze leidingen wordt 1 keer
per 2 weken (random) gecontroleerd middels controlevluchten met een
helikopter die recht  boven de

 

Figuur 4.1. Locatie van aardgastransportleidingen (blauwe lijnen).

leidingen vliegt. De helikopter houdt een hoogte van circa 100 meter
aan. Daarnaast worden de leidingen ook regelmatig te voet gecontroleerd.
Incidenteel wordt er onderhoud gepleegd aan de gasleidingen. Wanneer
deze werkzaamheden van te voren te plannen zijn, worden de normale
procedures doorlopen en worden ook de effecten op Natura 2000-gebied
beoordeeld en zo nodig een vergunning van de

Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd. Bij calamiteiten zal uiteraard
direct gehandeld worden. Indien nodig en mogelijk zal dit met zeer groot
materieel gebeuren.

Ongeveer 1 kilometer ten oosten (in noord-zuid richting) van De Wilck is
een  bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150 kilovolt (kV) aanwezig
(zie de kaart in bijlage 31). Er is een nieuwe hoogspanningsleiding
gepland van 380 KV. Voor nadere informatie over deze nieuwe
hoogspanningsleiding wordt verwezen naar het lopende vergunningtraject.

In tabel 4.12 is een overzicht opgenomen van alle geĂŻnventariseerde
activiteiten rondom De Wilck met betrekking tot verkeer en
infrastructuur.  

Tabel 4.12	Huidige activiteiten: overige activiteiten rondom De Wilck.

Uitvoerder	Activiteit	Periode & frequentie 	Locatie	Werkwijze

Overige activiteiten

Gasunie	Controle en onderhoud gasleidingen	Jaarrond, controlevlucht: 1x
per 2 weken;

onderhoud: incidenteel	Ten oosten van De Wilck op circa 700 m*
Controlevluchten worden uitgevoerd boven de leidingen, met helikopter op
100m boven de grond. Controles te voet.

TenneT	Hoogspanningsnetwerk: 150 kV verbinding	Jaarrond	Ten oosten van
De Wilck op circa 1 km*	Hoogspanningsnetwerk: 2 circuitsverbinding in
vakwerkmasten van circa 46 m hoog.

Frequentie:	gemiddeld aantal keer dat de activiteit rondom De Wilck
plaatsvindt

Locatie:			het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden

*:					zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en
locatiespecifieke activiteiten

Nieuwe activiteiten rondom De Wilck

Er zijn uitbreidingsplannen bij een agrarisch bedrijf (rundvee, schapen
en pluimvee) aan de Burmadeweg in Hazerswoude. Het bedrijf heeft bij de
gemeente Rijnwoude een vergunningaanvraag ingediend (Wet Milieubeheer)
voor uitbreiding van het bedrijf en hiermee samenhangend de bouw van een
nieuwe rundveestal. Het bedrijf ligt op ongeveer 300 meter afstand van
De Wilck en de nieuwe stal wordt ten oosten van de bestaande bebouwing
gerealiseerd.

Tabel 4.13	Nieuwe activiteiten rondom De Wilck.

Uitvoerder	Activiteit	Periode & frequentie 	Locatie	Werkwijze

Nieuwe activiteiten

Agrariër	Uitbreiding bedrijf: bouw extra rundveestal	Eenmalig	300 m ten
noorden van De Wilck, aan de Burmadeweg.

	Frequentie:	gemiddeld aantal keer dat de activiteit rondom De Wilck
plaatsvindt

Locatie:			het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden

Effecten van activiteiten op de instandhoudingsdoelen

Inleiding

In hoofdstuk 4 zijn de activiteiten beschreven die in en (voor zover
relevant) rondom De Wilck plaatsvinden. In dit hoofdstuk is beoordeeld
of deze activiteiten negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen
hebben. 

Eerst is in paragraaf 5.2 ingegaan op hoe in dit beheerplan omgegaan zal
worden met de geĂŻnventariseerde activiteiten in en rondom De Wilck. Er
zijn definities gegeven van verschillende in dit beheerplan gebruikte
termen en er is aangegeven wat de juridische gevolgen zijn van opname
van activiteiten in dit beheerplan. Ook is hier aangegeven hoe er
omgegaan moet worden met activiteiten die onverhoopt niet in het
beheerplan opgenomen zijn. Vervolgens is in paragraaf 5.3 de methodiek
beschreven. In paragraaf 5.4 is de effectbeoordeling opgenomen van de
huidige activiteiten die in De Wilck plaatsvinden. De effectbeoordeling
van de huidige activiteiten (voor zover relevant), die rondom De Wilck
plaatsvinden, vindt plaats in paragraaf 5.5.

Indeling van activiteiten in categorieën vergunningplicht

In paragraaf 4.2 zijn definities opgenomen van de termen huidige
activiteiten, nieuwe activiteiten, bestaand gebruik, projecten en andere
handelingen. In de paragrafen 5.4 en 5.5 is geĂŻnventariseerd onder welk
van bovenstaande typen activiteit de geĂŻnventariseerde huidige
activiteiten vallen.

Bestaand gebruik

Op grond van artikel 19d, lid 3 van de Natuurbeschermingswet 1998 en de
Crisis- en Herstelwet is al het ‘bestaand gebruik’ vergunningvrij.
Hierbij geldt de ijkdatum van 31 maart 2010. Dit betekent derhalve dat
voor alle activiteiten die voor 31 maart 2010 in en rondom Donkse
Laagten plaatsvonden, geen vergunning benodigd is. Dit is onafhankelijk
van de vraag of de activiteit is opgenomen in een beheerplan. Wanneer
‘bestaand gebruik’ (significant) negatieve effecten heeft op de
instandhoudingsdoelen, zijn er in dit beheerplan (aanvullende)
voorwaarden dan wel mitigerende maatregelen voorgesteld om dit effect zo
veel mogelijk te voorkomen.

Ook het ‘bestaand gebruik’ dat niet in dit beheerplan is beschreven,
is met de in werking treding van de Crisis- en Herstelwet vergunningvrij
geworden, voor zover er geen sprake is van een project. Het bevoegd
gezag heeft wel een aanschrijvingsbevoegdheid op grond waarvan degene
die bestaand gebruik uitoefent verplicht kan worden passende maatregelen
te treffen. Voorheen was bestaand gebruik vergunningvrij indien het was
opgenomen in het beheerplan. Opname in het beheerplan is nu dus niet
meer noodzakelijk om bestaand gebruik vergunningvrij te maken. De wet
stelt duidelijk dat bestaand gebruik geen vergunning behoeft, tenzij het
gebruik een project is met mogelijk significante effecten. 

Categorieën van activiteiten

In dit beheerplan zijn alle activiteiten ingedeeld in 4 categorieën:

Categorie 1: Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder
specifieke voorwaarden en 

Categorie 2: Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met
specifieke voorwaarden

Voor de activiteiten in de categorieën 1 en 2 vervangt het beheerplan
de vergunningplicht. Deze activiteiten en de eventuele voorwaarden zijn
handhaafbaar via artikel 19d, 1e lid van de Natuurbeschermingswet 1998.
In deze twee categorieën vallen alle bestaande en nieuwe projecten en
daarnaast alle andere handelingen die via het beheerplan vrijgesteld
worden van de vergunningplicht. Om dit te kunnen doen, dient er in het
beheerplan een Passende Beoordeling te worden opgenomen.

Categorie 3: Nb-wet vergunde activiteiten

Dit zijn activiteiten die reeds vergund zijn en die dit blijven.
Eventuele resteffecten zijn in beeld gebracht via de systeemanalyse en
zijn zo mogelijk ondervangen door (instandhoudings)maatregelen. Deze
activiteiten zijn handhaafbaar via het vergunningspoor. Er is in dit
beheerplan uitgegaan van de informatie die door het Nb-wet bevoegd gezag
is aangeleverd. In dit beheerplan zijn alleen die vergunde activiteiten
benoemd waar sprake is van resteffecten. Er is geen uitputtend overzicht
opgenomen omdat dit niet relevant is voor de te nemen maatregelen in het
beheerplan. NB. Dit is een actie die nog staat (uitzoeken welke
activiteiten vergund zijn en welke daarvan resteffecten hebben)

Categorie 4: Niet vergunningplichtige activiteiten

In deze categorie vallen de activiteiten die vallen onder het voormalige
‘bestaand gebruik’ (niet zijnde projecten). Deze categorie is na de
inwerking treding van de Crisis- en Herstelwet vergunningvrij geworden.
Wel geldt er een aanschrijvingsbevoegdheid op grond van art 19c van de
Natuurbeschermingswet 1998. Deze activiteiten zijn daarmee niet
rechtstreeks handhaafbaar. In deze categorie zijn er twee situaties te
onderscheiden:

Geen of positieve effecten op het bereiken van de
instandhoudingsdoelstellingen. Bij deze activiteiten zijn er geen
(aanvullende) voorwaarden nodig en hoeft er niet aangeschreven te
worden.

Negatieve effecten op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen.
Het kan gaan om negatieve effecten die rechtsreeks te koppelen zijn aan
concrete activiteiten. Eventuele significante negatieve effecten dan wel
verslechtering als gevolg van deze activiteiten kunnen door middel van
(aanvullende) voorwaarden en/of mitigerende maatregelen door beheerders
en bevoegde gezagen worden aangepakt. Er zijn echter ook negatieve
effecten die niet rechtstreeks te koppelen zijn aan concrete huidige
activiteiten. Vaak gaat het dan om een cumulatie van effecten van
huidige activiteiten met activiteiten die in het verleden hebben
plaatsgevonden. Voor deze situatie wordt getracht de significante
negatieve effecten dan wel verslechtering zoveel mogelijk met
instandhoudingsmaatregelen teniet te doen. 

Methodiek

Tekst van deze paragraaf evt nog verder aanpassen naar aanleiding van
werkinstructie 

Het Natura 2000-gebied De Wilck is aangewezen voor twee vogelsoorten:
kleine zwaan en smient. Voor beide soorten heeft het gebied in de
winterperiode (1 september tot 30 april) een foerageer- en slaapfunctie.
De instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan hebben
betrekking op het in stand houden van de omvang en de kwaliteit van het
leefgebied (zie hoofdstuk 2). Ook de ecologische vereisten van deze
soorten zijn in hoofdstuk 2 uitgewerkt. Rust is Ă©Ă©n van de ecologische
vereisten voor smient en kleine zwaan. Beiden soorten zijn gevoelig voor
auditieve en visuele verstoring. Bij de effectbeoordeling is gebruik
gemaakt van de opvliegafstanden van kleine zwaan omdat deze soort
gevoeliger is dan smient. Voor visuele verstoring wordt een afstand van
175 meter aangehouden en voor auditieve verstoring een afstand van 300
meter. Op basis van de instandhoudingsdoelstellingen en de ecologische
vereisten van de soorten is in de paragrafen 5.4 en 5.5 een
effectenanalyse van de activiteiten uitgevoerd. 

Om mogelijke effecten te kunnen inventariseren en te beoordelen is er
een overzicht gemaakt van de gevoeligheid van kleine zwaan en smient
voor diverse verstoringsfactoren. Hiervoor is gebruik gemaakt van de
effectenindicator van het Ministerie van EL&I (Ministerie van LNV,
zd-c). De effectenindicator is algemeen en niet toegespitst op de
situatie in een bepaald gebied. Daarom is de effectentabel bewerkt voor
de situatie van De Wilck (zie tabel 5.1). De verschillen tussen de
landelijke en de plaatselijke verstoringsfactoren zijn onderbouwd in
bijlage 2.

Van alle activiteiten is vervolgens beoordeeld of de activiteiten
negatieve effecten hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelen.
Op basis van de laatste wetenschappelijke kennis en gebruik makend van
eerder onderzoek zijn de verschillende vormen van gebruik beoordeeld.
Deze beoordeling is niet alleen

Tabel 5.1 Verstoringsgevoeligheid van kleine zwaan en smient in De
Wilck. 

 	Verstoringsfactor	Kleine zwaan (A037)	Smient (A050)

1	Oppervlakteverlies	 	 

2	Versnippering	 	 

3	Verzuring	 	 

4	Vermesting	 	 

5	Verzoeting	 	 

6	Verzilting	 	 

7	Verontreiniging	 	 

8	Verdroging	 	 

9	Vernatting	 	 

10	Verandering stroomsnelheid	 	 

11	Verandering overstromingsfrequentie	 	 

12	Verandering dynamiek substraat	 	 

13	Verstoring door geluid	 	 

14	Verstoring door licht	 	 

15	Verstoring door trilling	
	 

16	Optische verstoring	 	 

17	Verstoring door mechanische effecten	 	 

18	Verandering in populatiedynamiek	 	 

19	Bewuste verandering soortensamenstelling	
	 



Legenda

	Niet gevoelig	 

Gevoelig	 

Zeer gevoelig	 

Niet van toepassing	 

Onbekend	




afhankelijk van de aard en omvang van het effect van de activiteit, maar
ook van de opeenhoping (cumulatie) van effecten van verschillende
activiteiten. Deze bepalen samen, afhankelijk van de doelstelling, de
ernst van het effect. De gebruikte methode is gebaseerd op de
‘Handleiding toetsing bestaand gebruik voor LNV-beheerplannen’
(Dienst Landelijk Gebied, 2009). 

De diverse stappen bij de toetsing van de huidige activiteiten zijn
weergegeven in het schema in Figuur 5.1. Deze stappen zijn
achtereenvolgens:









Figuur   STYLEREF 1 \s  5 .  SEQ Figuur \* ARABIC \s 1  1 . Stroomschema
toetsing activiteiten (toelichting, zie tekst) NB. Blokje moet er nog
uitgehaald.

Stap 1: inventarisatie activiteiten

Alle regelmatig terugkerende activiteiten die zich binnen en rondom de
begrenzing van het Natura 2000-gebied afspelen, zijn geĂŻnventariseerd.
De inventarisatie van de activiteiten in Donkse Laagten heeft
plaatsgevonden tot 1 maart 2010 (zie hoofdstuk 4). De geĂŻnventariseerde
activiteiten zijn ingedeeld in één van de vier categorieën:

Categorie 1: vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder
specifieke voorwaarden;

Categorie 2: vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met
specifieke voorwaarden;

Categorie 3: Nb-wet vergunde activiteiten;

Categorie 4: niet verguningplichtige activiteiten. 

Stap 2: globale effectenanalyse

De activiteiten zijn naast de instandhoudingsdoelen gelegd en door
deskundigen beoordeeld. De globale effectenanalyse kent een opdeling van
activiteiten in drie groepen: 1. geen effect (groen), 2. (mogelijk)
beperkt effect (oranje), 3. (mogelijk) significant effect (rood). Er
zijn verschillende redenen (a t/m i), waarom een activiteit in een groep
geplaatst kan worden. Een activiteit kan bijvoorbeeld in de groep
‘geen effect’ geplaatst worden, omdat er geen overlap is in ruimte
en tijd tussen de activiteit en de aanwezigheid van de soort (a) of
omdat de soort ongevoelig is voor het type verstoring dat de activiteit
veroorzaakt (b). Zie bijlage 2 voor het volledige overzicht van de
redenen per groep. In de tabellen in bijlage 4 vindt u de indeling van
de activiteiten in Donkse Laagten in deze drie groepen.

De methode die beschreven is in de ‘Leidraad bepaling significantie’
(Regiebureau Natura 2000, 2009) is gebruikt bij het bepalen of de
activiteiten wel of geen significant effect hebben op de
instandhoudingsdoelen. In bijlage 3 is schematisch een korte
samenvatting van deze methode gegeven.

De typering van de drie groepen van mogelijke effecten is:

Groen. Voor activiteiten waarvan blijkt dat ze geen negatief effect
hebben op de instandhoudingsdoelen, of waarvan het effect
verwaarloosbaar is, is het niet nodig (aanvullende) voorwaarden of
mitigerende maatregelen te formuleren. Of een activiteit
vergunningplichtig is hangt af van in welke categorie een activiteit
valt. Bij de activiteiten, die in categorie 1 of 2 vallen, vervangt het
beheerplan de vergunningplicht. Activiteiten, die onder categorie 3
vallen, zijn en blijven vergund. De activiteiten in categorie 4 zijn
niet vergunningplichtig. 

Oranje. Voor activiteiten die (mogelijk) een beperkt negatief effect
hebben, maar niet zodanig dat ze het realiseren van de
instandhoudingsdoelen direct in de weg staan, is er een cumulatietoets
uitgevoerd (zie stap 4). 

Rood. Alle activiteiten die (mogelijk) een significant negatief effect
hebben Ă©n de activiteiten waarover onduidelijkheid bestaat, gaan door
naar stap 3.

Stap 3: nadere effectenanalyse

In de nadere effectenanalyse is in detail uitgezocht wat de mogelijke
effecten zijn van de activiteiten op de instandhoudingsdoelen. Hierbij
zijn extra gegevens verzameld die meer duidelijkheid kunnen verschaffen.
Het kan daarbij gaan om meer gedetailleerde bestaande
(wetenschappelijke) informatie of resultaten van onderzoek dat specifiek
uitgevoerd is voor dit beheerplan. Vervolgens is beoordeeld of
activiteiten de realisatie van de instandhoudingsdoelen in de weg staan.


Wanneer een activiteit een significant negatief effect heeft op het
realiseren van (Ă©Ă©n van) de instandhoudingsdoelen, wordt bij stap 5
bekeken of (aanvullende) voorwaarden of mitigerende maatregelen
geformuleerd kunnen worden (mitigatie, zie stap 5). Indien uit de nadere
effectenanalyse blijkt dat de activiteit een beperkt effect heeft (niet
significant) dan gaat de activiteit alsnog door naar de cumulatietoets
(zie stap 4). 

Stap 4: cumulatietoets

Activiteiten die afzonderlijk geen schadelijk effect hebben, kunnen
samen wel een schadelijk effect tot gevolg hebben. Vele kleintjes maken
Ă©Ă©n grote. In deze toets wordt bekeken of de effecten van
verschillende activiteiten samen mogelijk wel het halen van de
instandhoudingsdoelen belemmeren en dus significant zijn. Indien dat
niet het geval is dan kunnen de activiteiten zonder (aanvullende)
voorwaarden of mitigerende maatregelen voortgezet worden. Wanneer de
activiteiten samen wel een (mogelijk) significant negatief effect
hebben, gaan de activiteiten gezamenlijk door naar stap 5 (mitigatie),
waarbij bekeken wordt welke instandhoudingsmaatregelen er nodig zijn om
te compenseren voor de negatieve effecten. 

Stap 5: mitigatie

Deze stap is toegepast voor die activiteiten waarvan uit de nadere
effectenanalyse blijkt dat er een (mogelijk) significant negatief effect
is op het behalen van de instandhoudingsdoelen. Nagegaan is of
(aanvullende) voorwaarden of mitigerende maatregelen dit effect
verminderen of teniet doen. Is dat het geval en is er geen sprake meer
van een (mogelijk) significant effect, dan kunnen ook deze activiteiten
door naar de cumulatietoets (zie stap 4). De (aanvullende) voorwaarden
en mitigerende maatregelen zijn opgenomen in het beheerplan. Er treedt
een aanschrijvingsbevoegdheid in werking indien men zich niet aan de
voorwaarden houdt.

De onderstaande paragrafen geven de effectanalyse van de activiteiten
weer die in en rondom De Wilck plaatsvinden. Een uitgebreidere
beschrijving van deze activiteiten is te vinden in paragraaf 4.3 en 4.4.


Beoordeling effecten geĂŻnventariseerde activiteiten in De Wilck

Natuurbeheer in De Wilck

Het beheer van en door Staatsbosbeheer is toegesneden op de
instandhoudingsdoelstellingen en op het behoud van broedende
weidevogels. De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 februari 2009
gewijzigd. De wijziging houdt onder meer in dat bestaand beheer gericht
op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen vergunningvrij is.
Toch wordt het beheer van Staatsbosbeheer ook volledig getoetst, om te
bepalen of en waar eventueel knelpunten ontstaan. Staatsbosbeheer voert
daarnaast een aantal activiteiten uit die niet op specifieke
instandhoudingsdoelstellingen of natuurwaarden zijn gericht. Hieronder
vallen onderhoud aan rasters, verwijdering van zwerfvuil en
surveillance. Tevens vinden gedurende het jaar inventarisaties en
onderzoeken plaats onder toezicht van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer
voert alle maatregelen in het gebied uit volgens de Gedragscode
Natuurbeheer 2 (Bosschap, 2008). Bij het uitvoeren van de activiteiten
wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met kleine zwanen en smienten.
Indien er al sprake is van een beperkte mate van verstoring dan is dat
kortstondig en veelal plaatselijk. De verstoring die ontstaat door
werkzaamheden in het kader van (natuur)beheer, monitoring en
inventarisatie in De Wilck is dan ook dermate beperkt, dat invloed op de
instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan als
verwaarloosbaar beoordeeld is.

Conclusie

De activiteiten die uitgevoerd worden in het kader van (natuur)beheer,
monitoring en inventarisatie (zoals beschreven in hoofdstuk 4) vallen in
categorie 4, niet vergunningplichtige activiteiten. Al deze
werkzaamheden hebben een verwaarloosbaar effect op de
instandhoudingsdoelstellingen. Er zijn geen mitigerende maatregelen
noodzakelijk. 



Tabel 5.2 Beoordeling huidige activiteiten: natuurbeheer, onderhoud,
onderzoek en monitoring in De Wilck.

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie 	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Natuurbeheer, inrichting en agrarisch gebruik (pacht)

Staatsbosbeheer

Begrazing/beweiding	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Maaien en afvoeren	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Slepen, buiten winterperiode	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Rollen, buiten winterperiode





Bloten	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Bemesten	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Bekalken	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Afzetten hakhoutbosje	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Onderhoud

Staatsbosbeheer

Verwijderen zwerfvuil	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Rasteren (reparatie, vervangen)	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Onderhouden bermen (maaien + afvoeren en deponeren maaisel)	Bestaand
gebruik	4	Nee	Nee

Surveillance	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Monitoring en inventarisatie

VWG Kouderkerk / Hazerswoude c.q. Wetlandwacht Vogelbescherming
Nederland

Broedvogelinventarisa-tie (weidevogels, ganzen, zwanen)	Bestaand gebruik
4	Nee	Nee

Wintertellingen (met name zwanen, ganzen en eenden)	Bestaand gebruik	4
Nee	Nee

Provincie Zuid-Holland / Staatsbosbeheer

pH-bemonstering bodem	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

EGV-bemonstering watergangen	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Monitoring hydrologie (grond- en opper-vlaktewaterstanden)	Bestaand
gebruik	4	Nee	Nee

Monitoring flora en fauna	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Schadebestrijding in De Wilck

Muskusrattenbestrijding

In De Wilck vindt muskusrattenbestrijding plaats vanuit het oogpunt van
veiligheid van waterkeringen. Bijvangsten van watervogels worden zoveel
mogelijk voorkomen door bijvoorbeeld stokjes voor de klemmen te
plaatsen. Wanneer muskusrattenbestrijding in de winterperiode uitgevoerd
wordt, kan dit in principe een verstorende invloed (auditieve en visuele
verstoring) hebben op aanwezige smienten en kleine zwanen. In het najaar
wordt zoveel mogelijk geprobeerd om de bestrijding uit te voeren voordat
de wintergasten arriveren. In het voorjaar zijn smienten en kleine
zwanen echter nog aanwezig op het moment dat de muskusrattenbestrijding
plaatsvindt. Met name het dagelijkse gebruik van quads, gedurende een
periode van circa 3 weken, kan (auditieve en visuele) verstoring
veroorzaken. De doelstellingen voor zowel kleine zwaan als smient worden
net niet of met moeite gehaald (zie hoofdstuk 3). Aangezien voor beide
soorten rust een belangrijke ecologische vereiste is, kan niet
uitgesloten worden dat verstoring door muskusrattenbestrijding hierbij
een rol speelt. Daarom geldt bij deze activiteiten in de winterperiode
(zie bijlage 5): Mogelijk (negatief) beperkt effect: overlap in ruimte
en/of tijd. Soort of habitat voldoet niet aan de doelstelling of neemt
af. Aard en omvang van de activiteit in combinatie met de gevoeligheid
van de doelsoort zijn echter zodanig dat effecten beperkt zijn.

Conclusie 

Muskusrattenbestrijding in De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4)
heeft mogelijk een beperkt negatief effect op de instandhoudingsdoelen
omdat deze activiteit wordt uitgevoerd in de winterperiode (1 september
– 30 april). Deze activiteit wordt daarom geanalyseerd op cumulatie.
Deze analyse wordt gemaakt in paragraaf 5.6.

Muskusrattenbestrijding valt in categorie 4 en is daarmee een niet
vergunningplichtige activiteit.



Beverrattenbestrijding

Beverrattenbestrijding vindt slechts plaats na een melding van de
aanwezigheid van een beverrat. Dit komt slechts zeer incidenteel voor.
Vanwege het zeer incidentele karakter van deze activiteit, heeft de
bestrijding van beverratten geen negatieve effecten op de
instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan.

Conclusie

Beverrattenbestrijding in De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4)
heeft geen negatieve effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen
nodig. Beverrattenbestrijding valt in categorie 4 en is daarmee een niet
vergunningplichtige activiteit.



Bestrijding akkerdistel

Tenslotte vindt er in De Wilck nog mechanische en – bij hoge
uitzondering - chemische bestrijding van akkerdistel (Cirsium arvense)
plaats. Dit gebeurt uitsluitend in het zomerhalfjaar, wanneer kleine
zwanen en smienten niet aanwezig zijn. De gebruikte bestrijdingsmethoden
hebben geen invloed op de grassoorten in de vegetatie, die als voedsel
voor de kleine zwaan en smient dienen. Door deze werkwijze treden er
geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient
en kleine zwaan op. 

Conclusie 

Bestrijding van akkerdistel in De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk
4) heeft geen negatieve effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen
nodig. Bestrijding van akkerdistel valt in categorie 4 en is daarmee een
niet vergunningplichtige activiteit.



Tabel 5.3 Beoordeling huidige activiteiten: schadebestrijding in De
Wilck. 

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie 	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Schadebestrijding

Provincie Zuid-Holland

Muskusratbestrijding	Bestaand gebruik	4	Mogelijk, zie paragraaf 5.6 over
cumulatie	Onderzoek, zie hoofdstuk 7.

Beverratbestrijding	Bestaand gebruik	4	Nee	 Nee

Staatsbosbeheer

Bestrijding akkerdistel	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Beheer en onderhoud van het water in De Wilck

De Wilck heeft een eigen peilvak. Het beheer hier is er op gericht om
voldoende en zo veel mogelijk water van goede kwaliteit in De Wilck te
houden. Het peilbeheer is zo natuurlijk mogelijk. Het waterbeheer is
gunstig voor beide instandhoudingsdoelstellingen Ă©n de kernopgave (het
creëren van plas-dras situaties). Onderhoudswerkzaamheden aan de
wateren zijn vaak kortstondig. Negatieve effecten van onderhoud van de
wateren zijn dermate beperkt dat invloed op de
instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan
verwaarloosbaar is. 

Conclusie

Beheer en onderhoud van het water (zoals beschreven in hoofdstuk 4)
heeft verwaarloosbare effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen
nodig. Beheer en onderhoud van het water in De Wilck valt in categorie 4
en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit.



Tabel 5.4 Beoordeling huidige activiteiten: beheer en onderhoud van het
water in De Wilck. 

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie 	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Waterbeheer

Hoogheemraadschap van Rijnland

Handhaving zomerpeil	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Handhaving winterpeil	Bestaand gebruik	4	Nee	 Nee

Onderhoud

Staatsbosbeheer

Verwijderen/maaien slootvegetatie (schonen)	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Afvoeren slootvuil	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Begreppelen, buiten het broedseizoen	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Baggeren, buiten het broedseizoen	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Wallen frezen	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Dammen opknappen	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Controle peilbeheer en waterkwaliteit	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Recreatie in De Wilck

Binnen De Wilck komt beperkt recreatie voor in de vorm van wandelen,
schaatsen en excursies. Beheer en onderhoud van de hieraan gepaarde
voorzieningen worden uitgevoerd door Staatsbosbeheer. Deze werkzaamheden
worden door Staatsbosbeheer uitgevoerd volgens de Gedragscode
Natuurbeheer 2 (Bosschap, 2008). Reguliere onderhoudswerkzaamheden zijn
slechts kortstondig van aard. Negatieve effecten van reguliere
onderhoudswerkzaamheden aan recreatieve voorzieningen zijn daarom
dermate beperkt dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor
smient en kleine zwaan verwaarloosbaar is. 

Het gedeelte van het wandelpad, dat zich in De Wilck bevindt, loopt
direct langs de waterplas. Vooral kleine zwaan maakt veel gebruik van
deze plas. In de winterperiode kan de aanwezigheid van wandelaars op dit
pad (visuele) verstoring veroorzaken. Dit is de reden dat de beheerder
met ingang van de winter van 2010/2011 het wandelpad heeft afgesloten in
de periode dat de kleine zwaan aanwezig is. Dit is grofweg van november
tot maart. De aankomst van de vogels wordt gemeld door de Wetlandwacht,
waarna het pad gesloten wordt. Vanaf 1 maart gaat het pad weer open. De
beheerder heeft ervoor gekozen om bij de periode van afsluiting rekening
te houden met de kleine zwaan en niet met de smienten. De redenen
hiervoor zijn ten eerste dat de plas langs het wandelpad ligt. Omdat
deze plas als rust- en slaapplaats voor de kleine zwaan fungeert, zal
eventuele verstoring door wandelaars het grootste effect op de kleine
zwaan hebben. Een tweede reden is dat de verstoringsafstand van zwanen
groter is dan van smienten. Door de afsluiting van het wandelpad in de
periode dat de kleine zwaan aanwezig is, zijn er ten gevolge van
wandelen geen negatieve effecten meer in het gebied te verwachten.

Aanwezigheid van schaatsers in De Wilck kan (visuele en auditieve)
verstoring veroorzaken. Echter, wanneer al het water in het gebied
bevroren is, zijn de kleine zwanen en de meeste smienten doorgevlogen
naar de Britse eilanden. Hierdoor treden nagenoeg geen negatieve
effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan
op.

Conclusie

Recreatie in de Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft geen dan
wel verwaarloosbare effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen
nodig. Recreatie in De Wilck valt in categorie 4 en is daarmee een niet
vergunningplichtige activiteit.



Tabel 5.6. Beoordeling huidige activiteiten: Recreatie in De Wilck.

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie 	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Onderhoud infrastructuur

Staatsbosbeheer

Onderhoud wandelpaden	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Onderhouden informatiepanelen, banken, routepaaltjes, overstapjes en
klaphekken	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	 Nee

Landrecreatie

Staatsbosbeheer

Excursies	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Divers

Wandelen op wandelpad door het gebied conform bestaande
openstellingsregels en onder voorwaarde van afsluiting van het wandelpad
in over-winteringsperiode kleine zwaan. Honden zijn niet toegestaan.
Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Waterrecreatie

Divers

Schaatsen	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Verkeer en infrastructuur in De Wilck 

Hogesnelheidslijn (HSL)

De HSL loopt onder De Wilck door. Uit onderzoek naar het geluid dat de
treinen in de tunnel produceren, blijkt dat dit geen effect heeft op
natuurdoelen in De Wilck (van den Dool, 2001). Het is onbekend of de
treinen die door de tunnel rijden trillingen veroorzaken die voelbaar
zijn aan de oppervlakte van De Wilck. Smient is volgens de
effectenindicator van het Ministerie van EL&I niet gevoelig voor
trillingen, maar het effect op kleine zwaan is onbekend. Door Prorail
zal hier nader onderzoek naar worden verricht. In het kader van dit
beheerplan is het treinverkeer vooralsnog niet beoordeeld.

Conclusie

Door Prorail zal onderzoek uitgevoerd worden naar de aanwezigheid van
trillingen aan het oppervlak van De Wilck. Indien er daadwerkelijk
trillingen aanwezig zijn, moet beoordeeld/onderzocht worden of dit een
negatief effect heeft op kleine zwanen in De Wilck. Bovengenoemd
onderzoek is de verantwoordelijkheid van Prorail en valt buiten de
reikwijdte van dit beheerplan.

Doordat er sinds de zomer van 2009 treinen rijden door de tunnel, valt
het gebruik van de HSL in de tunnel onder De Wilck in categorie 4. Het
gaat daarmee om een niet vergunningplichtige activiteit.

Nog check nodig aan definitieve beleidsnotitie bestaand gebruik



Tabel 5.7. Beoordeling huidige activiteiten: verkeer en infrastructuur
in De Wilck. 

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie 	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Verkeer

Prorail

Treinverkeer	Bestaand gebruik	4	Onbekend	Onderzoek, zie hoofdstuk 8.

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Beoordeling effecten geĂŻnventariseerde activiteiten rondom De Wilck

Jacht, schadebestrijding en wildbeheer rondom De Wilck

 

Jacht, schadebestrijding en wildbeheer

Buiten de grenzen van De Wilck vindt jacht, schadebestrijding en
wildbeheer van soorten plaats ten behoeve van de landbouw door middel
van verstoring met plastic zakken, vlaggen en linten en door middel van
ondersteunend afschot. Dit vindt plaats tot aan de grenzen van het
gebied. De instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan in
De Wilck hebben betrekking op het gebied als overwinteringslocatie.
Wanneer er in de winterperiode verjaging en afschot plaatsvindt in de
omgeving van De Wilck, kan dit in principe een verstorende invloed
(auditieve en visuele verstoring) hebben op aanwezige smienten en kleine
zwanen. De kritische afstand waarbij de vogels bij afschot (auditieve
verstoring) opvliegen bedraagt 300 m (Van der Hut, 2007 in Van der
Heijden & Miedema, 2008; Schrijvers in prep; zie ook hoofdstuk 2). Bij
visuele verstoringsbronnen is de gemiddelde opvliegafstand 175 m
(Ministerie van LNV, 2008). 

De doelstellingen voor zowel kleine zwaan als smient worden net niet of
met moeite gehaald (zie hoofdstuk 3). Aangezien voor beide soorten rust
een belangrijke ecologische vereiste is, kan niet uitgesloten worden dat
verstoring door jacht, wildbeheer en schadebestrijding hierbij een rol
speelt. Daarom geldt bij deze activiteiten in de winterperiode (zie
Bijlage 5): Mogelijk (negatief) beperkt effect door overlap in ruimte
en/of tijd. Soort voldoet niet aan de doelstelling of neemt af. Aard en
omvang van de activiteit in combinatie met gevoeligheid van de doelsoort
is echter zodanig dat effecten beperkt zijn.

Bestrijding van smient is apart in de tabel opgenomen, omdat het hier om
een instandhoudingsdoel voor De Wilck gaat. Schadebestrijding door
verjaging en afschot van smienten buiten De Wilck kan effect hebben op
de aantallen smienten in De Wilck. Ook bij deze vorm van
schadebestrijding geldt daarom de beoordeling (zie bijlage 5): Mogelijk
(negatief) beperkt effect door overlap in ruimte en/of tijd. Soort
voldoet niet aan de doelstelling of neemt af. Aard en omvang van de
activiteit in combinatie met gevoeligheid van de doelsoort is echter
zodanig dat effecten beperkt zijn.

Conclusie

Jacht, schadebestrijding en wildbeheer rondom De Wilck (zoals beschreven
in hoofdstuk 4) heeft mogelijk een beperkt negatief effect op de
instandhoudingsdoelen omdat deze activiteit wordt uitgevoerd in de
winterperiode (1 september – 30 april). Deze activiteit wordt daarom
geanalyseerd op cumulatie. Deze analyse wordt gemaakt in paragraaf 5.6.

Jacht, schadebestrijding en wildbeheer rondom De Wilck valt in categorie
4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit.



Muskusrattenbestrijding

Ook rondom De Wilck vindt muskusrattenbestrijding plaats vanuit het
oogpunt van veiligheid van waterkeringen. Deze bestrijding wordt op
dezelfde manier uitgevoerd als in De Wilck (zie paragraaf 5.4.2). Door
de grotere afstand tot de doelsoorten, is de verstoring verwaarloosbaar.

Conclusie

Muskusrattenbestrijding rondom De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk
4) heeft verwaarloosbare effecten op de instandhoudingsdoelen. Er zijn
mitigerende maatregelen nodig.

Muskusrattenbestrijding rondom De Wilck valt in categorie 4 en is
daarmee een niet vergunningplichtige activiteit.



Beverrattenbestrijding

Ook beverrattenbestrijding vindt rondom De Wilck plaats en wordt op
dezelfde manier uitgevoerd als binnen De Wilck. Ook rondom De Wilck komt
beverrattenbestrijding slechts zeer incidenteel voor. Vanwege het zeer
incidentele karakter van deze activiteit, heeft de bestrijding van
beverratten rondom De Wilck geen negatieve effecten op de
instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan.

Conclusie

Beverrattenbestrijding rondom De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4)
heeft geen negatieve effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen
nodig. Beverrattenbestrijding valt in categorie 4 en is daarmee een niet
vergunningplichtige activiteit.



Bestrijding akkerdistel

Ook vindt bestrijding van akkerdistel (Cirsium arvense) rondom De Wilck
plaats. Deze bestrijding vindt uitsluitend in het zomerhalfjaar plaats,
wanneer kleine zwanen en smienten niet aanwezig zijn. De gebruikte
bestrijdingsmethoden hebben geen invloed op de grassoorten in de
vegetatie, die als voedsel voor de kleine zwaan en smient dienen. Door
deze werkwijze treden geen negatieve effecten op de
instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan op. 

Conclusie

Bestrijding van akkerdistel rondom De Wilck (zoals beschreven in
hoofdstuk 4) heeft geen negatieve effecten. Er zijn geen mitigerende
maatregelen nodig. Bestrijding van akkerdistel rondom De Wilck valt in
categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit.



Tabel 5.8 Beoordeling huidige activiteiten: Jacht, wildbeheer en
schadebestrijding rondom De Wilck.

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Jacht rondom De Wilck

WBE Rijnland Zuid

Jacht in winterperiode (1 oktober – 1 april)	Bestaand gebruik	4
Mogelijk, zie ook paragraaf 5.6 over cumulatie	Onderzoek, zie hoofdstuk
7

Jacht in zomerperiode

(1 mei – 31 augustus)	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Wildbeheer en schadebestrijding rondom De Wilck

WBE Rijnland Zuid

Wildbeheer en schadebestrijding in winterperiode (1 oktober – 1 april)
Bestaand gebruik	4	Mogelijk, zie ook paragraaf 5.6 over cumulatie
Onderzoek, zie hoofdstuk 7

Wildbeheer en schadebestrijding in zomerperiode

(1 mei – 31 augustus)	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Schadebestrijding smient in winterperiode (1 oktober – 1 april)
Bestaand gebruik	4	Mogelijk, zie ook paragraaf 5.6 over cumulatie
Onderzoek, zie hoofdstuk 7

Provincie Zuid-Holland

Muskusrattenbestrijding	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Beverrattenbestrijding	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Divers

Distelbestrijding	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Beheer en onderhoud water rondom De Wilck

Het huidige peilbesluit voor de Groenendijkse en Oostbroekpolder stamt
uit 2004. Door de Zuid-Hollandse Milieufederatie is hier beroep tegen
aangetekend. De Zuid-Hollandse Milieufederatie stelde in het beroep dat
er onvoldoende getoetst is op significant negatieve effecten voor De
Wilck als Vogelrichtlijngebied. Verdere verlaging in de omringende
polders zou leiden tot wegzijging uit De Wilck. Onderzoek van Alterra
wees uit dat voor de vogelsoorten waarvoor De Wilck is aangewezen
significant negatieve effecten als gevolg van de nieuwe peilen voor de
Groenendijkse- en Oostbroekpolder vrijwel zeker zijn uitgesloten. Het
hoger beroep van de Zuid-Hollandse Milieufederatie is op basis van dit
rapport door het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
afgewezen (bron: website Raad van State; zaaknummer 200608153/1). Als
gevolg van het beroep was het peilbesluit op het moment van schrijven
(2010) nog niet geheel uitgevoerd. Actualiseren! De kernopgave die het
gebied heeft meegekregen – het creĂ«ren van plas-dras situaties - is
niet onderzocht. De Wilck ligt echter op korte afstand van de
drooggemaakte Polder de Noordplas. Daarin wordt een zomerpeil van -6,3
meter NAP en een winterpeil van -6,48 meter NAP gehandhaafd. De
stijghoogte in het watervoerende pakket is daardoor in de verre omgeving
fors verlaagd. De verschillen tussen de polderpeilen in de Noordplas en
in De Wilck bedragen meer dan 4 meter. In De Wilck ligt de stijghoogte
van het grondwater in het eerste watervoerende pakket op ca. -3,5 tot
-4,0 meter NAP. Dat betekent dat er een relatief grote wegzijging vanuit
De Wilck naar de diepere ondergrond plaatsvindt. Een beperkte
verandering in het polderpeil zal daar nauwelijks iets aan veranderen.
Daarnaast treedt het effect van de polderpeilverandering in de omgeving
met name op aan de randen van De Wilck (zie ook hoofdstuk 3). Negatieve
effecten van de uitvoering van het peilbesluit uit 2004 zijn daarom
dermate beperkt dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor
smient en kleine zwaan verwaarloosbaar is. 

Onderhoudswerkzaamheden aan de wateren in de Groenendijkse- en
Oostbroekpolder zijn vaak kortstondig van duur. Negatieve effecten door
de onderhoudswerkzaamheden zijn dermate beperkt dat invloed op de
instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan
verwaarloosbaar is. 

Conclusie

Waterbeheer rondom De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft op
dit moment een verwaarloosbaar effect op de instandhoudingsdoelen. In de
toekomst kan wel sprake zijn van een significant negatief effect ten
aanzien van plas-dras situaties (zie ook hoofdstuk 3). Toekomstige
peilbesluiten zullen daardoor opnieuw beoordeeld moeten worden.
Opmerking: mogelijk is de implementatie van een peilbesluit een project.
Deze activiteit is in dat geval dan niet zonder meer vergunningvrij! Te
bezien o.b.v. definitieve beleidsnotitie bestaand gebruik.

Beheer en onderhoud van water rondom De Wilck valt in categorie 4 en is
daarmee een niet vergunningplichtige activiteit.



Tabel 5.9. Beoordeling huidige activiteiten: Beheer en onderhoud water
rondom De Wilck.

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie 	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Peilbeheer Groenendijkse Polder en Oostbroekpolder (exclusief De Wilck)

Hoogheemraadschap van Rijnland

Implementatie peilbesluit uit 2004	pm	pm	Verwaarloosbaar	Nee

Handhaving winterpeil	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Handhaving zomerpeil	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	 Nee

Waterbeheer en onderhoud Groenendijkse Polder en Oostbroekpolder
(exclusief De Wilck)

Agrariërs

Aanleggen, vervangen, onderhoud en in werking hebben van drainage in
percelen.	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Detail waterhuishouding perceelsniveau; creëren onderbemaling	Bestaand
gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Regulier onderhoud watergangen	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Aanleg dammen en bruggen	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Agrarisch gebruik rondom De Wilck

Enkele agrarische activiteiten, zoals het bewerken van de bodem met
machines, zaaien, beweiden, bemesten en beweiding, zorgen voor voedsel
(met name eiwitrijk Engels raaigras) voor kleine zwaan en vooral smient.
Ook draagt de aanwezigheid van grasland bij aan de gewenste openheid van
het gebied, die gunstig is voor beide soorten. Daar staat tegenover dat
agrarisch gebruik in de winter in principe een verstorende invloed
(geluidsverstoring en visuele verstoring) kan hebben op aanwezige
smienten en kleine zwanen. Echter, de werkzaamheden vinden over het
algemeen niet intensief plaats in de winterperiode, waardoor verstoring
van kleine zwaan en smient klein en niet permanent van aard is. De
meeste activiteiten worden mechanisch, met verschillende soorten
tractoren en machines, uitgevoerd. Een klein aantal activiteiten wordt
te voet en handmatig uitgevoerd. De aanwezigheid van tractoren, machines
en personen vormt geen bedreiging voor kleine zwaan en smient, waardoor
gewenning optreedt. Negatieve effecten van normale agrarische
bedrijfsvoering, zowel van de (melk)veebedrijven als boomkwekerijen,
zijn dan ook dermate beperkt dat invloed hiervan op de
instandhoudingsdoelstellingen als verwaarloosbaar beoordeeld is. 

Conclusie

Agrarisch gebruik rondom De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4)
heeft verwaarloosbare effecten op de instandhoudingsdoelen. Er zijn geen
mitigerende maatregelen nodig. Het agrarisch gebruik rondom De Wilck
valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige
activiteit.



Tabel   STYLEREF 1 \s  5 .10. Beoordeling huidige activiteiten: Landbouw
rondom De Wilck

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Grondbewerking

Diverse agrariërs

Ondiepe grondbewerking	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Diepe grondbewerking  	Bestaand gebruik	4 	Verwaarloosbaar	 Nee

 Ophogen percelen van (melk)veehouderijen	 Bestaand gebruik	 4 
Verwaarloosbaar	Nee

Ophogen percelen (op niveau houden) van boomkwekerijen	Bestaand gebruik
4	Verwaarloosbaar	Nee

Grond ontsmetten	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Gewasbewerking

Diverse agrariërs

Bespuiten maĂŻs, gras en kweekbomen	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar
Nee

Bemesten	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Bekalken	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Bewerken	Bestaand gebruik	4 	Verwaarloosbaar	Nee

Oogsten	Bestaand gebruik	4 	Verwaarloosbaar	Nee

Poten	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Beweiding

Diverse agrariërs

Beweiding koeien, paarden, geiten en schapen	Bestaand gebruik	4 	Nee	Nee

Beregening

Diverse agrariërs

Oppervlaktewater 	Bestaand gebruik of project?	4 check	Nee	Nee

Bassins voor beregening	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Lozingen 

Diverse agrariërs

Proceswater be- of verwerking	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Afspoeling verhard oppervlakte	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Overig

Diverse agrariërs

Rooien (hoog) opgaande erfbeplanting en beplanten erven	Bestaand gebruik
of project?	4	Verwaarloosbaar	Nee

Afrasteren en beschoeien percelen met prikkeldraad, schrikdraad, enz.
Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Opslag mest op kopakker (steekvast), in mestzakken, in mestsilo’s
buiten bouwblok	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Reguliere aan- en afvoer (mest, melk, voeders, dieren, dierlijke
producten, geoogste producten, etc)	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar
Nee

Opslag brandstoffen, chemische stoffen, caravans, voorraden, voeders,
incl. opslag in silo’s	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Aanleg / verharding erfwegen en kavelpaden	Bestaand gebruik of project?
4	Verwaarloosbaar	Nee

Mestbewerking	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Schaduwhallen om gekweekte bomen te beschermen tegen vorst	Bestaand
gebruik	4	Nee	Nee

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Recreatie rondom De Wilck

Rondom De Wilck komen verschillende vormen van recreatie voor. Het gaat
om wandelen, fietsen, wielrennen, skaten, vissen en schaatsen. Eenmaal
per jaar in de zomer wordt net buiten De Wilck een crosswedstrijd
gehouden. 

Aan de recreatieve voorzieningen vinden onderhoudswerkzaamheden plaats.
Reguliere onderhoudswerkzaamheden zijn kortstondig van aard. Negatieve
effecten van reguliere onderhoudswerkzaamheden aan recreatieve
voorzieningen zijn dermate beperkt dat invloed op de
instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan
verwaarloosbaar is. 

De meeste vormen van recreatie vinden aan de randen van De Wilck plaats.
De verstoring ten gevolge van deze vormen van recreatie is gering,
waardoor negatieve effecten van recreatie dermate beperkt zijn dat
invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan
verwaarloosbaar is. 

De crosswedstrijd vindt niet in de winterperiode plaats maar in de
zomer. Op dat tijdstip zijn beide soorten niet aanwezig.

Conclusie

Recreatie rondom de Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft geen
dan wel verwaarloosbare effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen
nodig. Recreatie rondom De Wilck valt in categorie 4 en is daarmee een
niet vergunningplichtige activiteit.

 

Tabel 5.11. Beoordeling huidige activiteiten: Recreatie rondom De Wilck.

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie 	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Landrecreatie

Staatsbosbeheer

Excursies	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Divers

Wandelen op wandelpad aan de noordzijde van De Wilck conform bestaande
openstellingsregels en onder voorwaarde van afsluiting van het wandelpad
in over-winteringsperiode kleine zwaan. Honden zijn niet toegestaan.
Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Wandelen met loslopende honden op wegen en paden vlak buiten de
begrenzing	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

Wandelen met aangelijnde hond(en) op wegen en paden vlak buiten de
begrenzing	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar 	Nee 

Fietsen, wielrennen, skaten op fietspaden vlak buiten de begrenzing
Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar 	Nee

Crosswedstrijd	Bestaand gebruik	4	Nee 	Nee 

Hengelsport	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar 	Nee 

Waterrecreatie

Divers

Schaatsen	Bestaand gebruik	4	Nee	Nee

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Verkeer en infrastructuur 

Wegverkeer

Kleine zwanen en smienten zijn relatief ongevoelig voor verstoring door
wegverkeer. Daarnaast is deze vorm van verstoring vaak kortstondig van
aard. Ook regulier onderhoud aan wegen en bermen is van korte duur.
Negatieve effecten van wegverkeer en regulier onderhoud zijn daarmee
dermate beperkt dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor
smient en kleine zwaan verwaarloosbaar is.

Conclusie

Wegverkeer rondom De Wilck en het regulier onderhoud daaraan (zoals
beschreven in hoofdstuk 4) heeft verwaarloosbare effecten op de
instandhoudingsdoelen. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig.
Wegverkeer rondom De Wilck (inclusief het reguliere onderhoud daaraan)
valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige
activiteit.

Voor toekomstige grootschaliger projecten zoals bijvoorbeeld het
aanleggen van nieuwe wegen of opnieuw asfalteren dient wel de
vergunningsprocedure van de Natuurbeschermingswet 1998 doorlopen te
worden. Check!



Tabel 5.12. Beoordeling huidige activiteiten: verkeer en infrastructuur
rondom De Wilck. 

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie 	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Regulier onderhoud infrastructuur

Gemeente Rijnwoude / Zoeterwoude

Onderhoud aan wegen, bermen en paden	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar 
Nee 

Verkeer

Prorail

Treinverkeer over de HSL	Bestaand gebruik	4	Onbekend	Onderzoek, zie
hoofdstuk 8.

Diverse partijen

Wegverkeer 	Bestaand gebruik	4	Verwaarloosbaar 	Nee 

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Overige activiteiten rondom De Wilck

Aardgastransportleidingen

Boven de aardgastransportleidingen, die op circa 700 m ten oosten van De
Wilck liggen, worden controlevluchten uitgevoerd. De controles worden
uitgevoerd met een helikopter die op circa 100 m boven de grond vliegt.
Vliegverkeer in de winterperiode kan in principe voor (auditieve en
visuele) verstoring van smient en kleine zwaan zorgen. Tot op 1375 m
horizontale afstand kan aanwezigheid van een helikopter opvliegen van
kleine zwanen veroorzaken. Deze vorm van verstoring is echter
kortstondig van aard, omdat de helikopter eenmaal per twee weken
gedurende korte tijd aanwezig is boven het tracé. Negatieve effecten
van controlevluchten per helikopter boven de aardgastransportleidingen
ten oosten van De Wilck zijn dan ook dermate beperkt dat invloed op de
instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan
verwaarloosbaar is. 

Incidenteel wordt daarnaast onderhoud uitgevoerd aan de
gastransportleidingen. Wanneer deze van te voren te plannen zijn, worden
de normale procedures gevolgd en wordt zo nodig een vergunning van de
Natuurbeschermingwet aangevraagd. Beoordeling van deze werkzaamheden in
het beheerplan is daarom niet nodig. Bij calamiteiten wordt er,
uiteraard, direct gehandeld. Calamiteiten vallen echter buiten de
reikwijdte van dit beheerplan. Check op definitieve beleidsnotitie

Conclusie

De controlevluchten per helicopter boven de aardgastransportleidingen
ten oosten van De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) hebben
verwaarloosbare effecten op de instandhoudingsdoelen. Er zijn geen
mitigerende maatregelen nodig. De controlevluchten (inclusief het
reguliere onderhoud daaraan) vallen in categorie 4 en zijn daarmee een
niet vergunningplichtige activiteit.

Beoordeling van onderhoudswerkzaamheden valt buiten de reikwijdte van
dit beheerplan. Check op definitieve beleidsnotitie



Hoogspanningsleiding 

Op circa 1 km ten oosten van De Wilck ligt een hoogspanningsleiding van
150 kV. Op zeer korte termijn zal deze hoogspanningsleiding worden
vervangen door een hoogspanningsleiding van 380 kV. Hiervoor is
inmiddels vergunning aangevraagd. Mogelijke effecten zijn in het kader
van de vergunningverlening onderzocht

Conclusie

De effectbeoordeling van de hoogspanningsleiding van 380 kV vindt plaats
in het kader van de vergunningverlening. check



Tabel   STYLEREF 1 \s  5 .13. Beoordeling huidige activiteiten: Overige
activiteiten rondom De Wilck

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Overig

Gasunie

Controlevluchten per helicopter boven gas-transportleidingen	Bestaand
gebruik	4	Verwaarloosbaar	Nee

TenneT

Hoogspanningsleiding: 150 kV op circa 1 km ten oosten van De Wilck
Project	3	Mogelijk	Onderzoek, zie hoofdstuk 7

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Nieuwe activiteiten rondom De Wilck

Uitbreiding agrarisch bedrijf

Aan de bebouwing van het agrarische bedrijf aan de Burmadeweg in
Hazerswoude wordt een nieuwe rundveestal toegevoegd. Het bedrijf en
daarmee ook de nieuwe stal liggen op circa 300 meter afstand van De
Wilck. Openheid van het gebied is van belang voor zowel kleine zwaan als
smient. De nieuw te bouwen stal zal echter maar een minimale invloed
hebben op de openheid van het gebied. De oppervlakte die de stal beslaat
is te verwaarlozen in vergelijking met de oppervlakte open grasland die
behouden blijft. Aangezien de aanwezigheid van extra activiteit rondom
de stal (aanwezigheid mensen, vee, machines) op meer dan 300 meter
afstand van De Wilck plaatsvindt, zal dit ook geen extra (auditieve en
visuele) verstoring van kleine zwanen en smienten in De Wilck
teweegbrengen. De aanwezigheid van de nieuwe stal zal dan ook geen
negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor kleine zwaan
en smient veroorzaken. 

De bouwwerkzaamheden kunnen echter in principe een verstorende invloed
(auditieve en visuele verstoring) hebben op aanwezige smienten en kleine
zwanen, wanneer de werkzaamheden in de winterperiode uitgevoerd worden.
In de zomerperiode kan de stal gebouwd worden zonder dat er negatieve
effecten op beide soorten optreden.

Conclusie

Het bouwen van de stal (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft geen
effecten op de instandhoudingsdoelen, mits deze in de zomerperiode (1
mei – 31 augustus) gebouwd wordt. Onder deze voorwaarde zijn er geen
mitigerende maatregelen nodig. Het bouwen van de stal valt in categorie
2. Daarmee is deze activiteit een vrijgestelde vergunningplichtige
activiteit met specifieke voorwaarden. Check op definitieve
beleidsnotitie



Tabel   STYLEREF 1 \s  5 .13. Beoordeling nieuwe activiteit: uitbreiding
agrarisch bedrijf rondom De Wilck

Organisatie en activiteit	Type activiteit	Categorie	(Significant)
negatief effect verwacht?	Mitigerende maatregel nodig?

Uitbreiding agrarisch bedrijf

Agrariër

Uitbreiding agrarisch bedrijf	Project check	2	Geen	Te stellen
voorwaarde: bouwen van de stal dient in de zomerperiode plaats te vinden

Categorieën:

1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke
voorwaarden

2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke
voorwaarden

3 = Nb-wet vergunde activiteiten

4 = niet vergunningplichtige activiteiten

Cumulatie

Van diverse activiteiten is geconcludeerd dat deze activiteiten
gedurende de winterperiode mogelijk een beperkt negatief effect kunnen
hebben op het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen. Het gaat
om:

Jacht, beheer en schadebestrijding rondom De Wilck: auditieve en visuele
verstoring als gevolg van verstoring met plastic zakken, vlaggen en
linten en door middel van ondersteunend afschot.

Muskusrattenbestrijding in De Wilck: auditieve en visuele verstoring als
gevolg van controles met quads.

De hier boven genoemde activiteiten kunnen de rust in het gebied
negatief beĂŻnvloeden. De doelstellingen voor zowel kleine zwaan (wat
betreft foerageerfunctie) als smient (wat betreft foerageer- en
rustfunctie) worden net niet of met moeite gehaald (zie hoofdstuk 3).
Aangezien voor beide soorten rust een belangrijke ecologische vereiste
is, kan niet uitgesloten worden dat verstoring door deze activiteiten
hierbij een rol speelt. Het is echter op dit moment niet mogelijk om te
bepalen of deze twee activiteiten samen (cumulatie) een significant
negatief effect veroorzaken op de instandhoudingsdoelen. De reden
hiervoor is dat er - naast visuele en auditieve verstoring - nog een
aantal andere factoren zijn die de aantallen kleine zwanen en smienten
in de Wilck kunnen beĂŻnvloeden. Hierbij gaat het om factoren zoals
weersfactoren, fluctuaties in landelijke aantallen, aanwezigheid van
voldoende voedsel en concurrentie door andere soorten (zie ook paragraaf
6.4.1). In hoofdstuk 7 zijn maatregelen opgenomen waarmee de relatie
verduidelijkt kan worden tussen de aantallen vogels in De Wilck en
factoren die hier invloed op (kunnen) hebben.

Procedure toekomstige ontwikkelingen

Voor toekomstige ontwikkelingen in gebruik van De Wilck, die niet in het
beheerplan zijn opgenomen, geldt dat in kaart moet worden gebracht of
deze activiteiten negatieve effecten kunnen hebben op het bereiken van
de instandhoudingsdoelen. Toekomstige ontwikkelingen omvatten zowel
nieuwe activiteiten als wijzigingen in huidige activiteiten. Bij
toekomstige ontwikkelingen valt te denken aan functieverandering van
agrarische bedrijfsvoering, uitbreiding van recreatieve en
landbouwkundige activiteiten of uitbreiding van woonwijken. Ook kan het
gaan om ingrijpende beheer- en inrichtingsmaatregelen die niet direct
verband houden met het beheer van het Natura 2000-gebied. Alle
toekomstige activiteiten die afwijken van de huidige situatie worden
behandeld als nieuwe activiteiten en dienen getoetst te worden. Bij het
toetsen van activiteiten moet rekening gehouden worden met de
sleutelfactoren, de ecologische vereisten en de verstoringsgevoeligheid
van de soorten waarvoor De Wilck is aangewezen als Natura 2000-gebied.
Op diverse plekken in dit beheerplan is hier informatie over te vinden.
In paragraaf 2.4 zijn de ecologische vereisten van kleine zwaan en
smient uitgebreid beschreven. De sleutelfactoren die van belang zijn
voor deze soorten zijn beschreven in paragraaf 3.5. De
verstoringsgevoeligheid van kleine zwaan en smient voor diverse factoren
is samengevat in paragraaf 5.3 en tabel 5.1.

Vergunningprocedure

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is het bevoegd gezag om
vergunningen in het kader van de natuurbeschermingswet te verlenen voor
het Natura 2000 gebied De Wilck. Een uitgebreide beschrijving van de
procedure voor vergunningverlening is te vinden op de website van het
ministerie van EL&I
(www.natura2000.nl/pages/checklist-vergunningverlening.aspx).

De beoordeling van de gevolgen van de nieuwe activiteit voor de
instandhoudingsdoelen vindt plaats via een stappenplan. Dit stappenplan
is weergegeven in bijlage 8. De eerste aan te bevelen stap in de
beoordeling is een vooroverleg tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag:
de ‘voortoets’. De hoofdvraag tijdens de voortoets is of er een kans
op een (significant) negatief effect bestaat. Op deze vraag zijn drie
antwoorden mogelijk: 

Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op
grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is. 

Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen
significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de
orde is. Omdat het effect zeker niet significant is, volstaat daarvoor
de ‘verslechteringstoets’. Deze toets is Ă©Ă©n van de twee toetsen
die onder de ‘habitattoets’ valt.

Er is een kans op een significant negatief effect. Dit betekent dat
vergunningverlening aan de orde is. Omdat er een kans op een significant
negatief effect bestaat, is een ‘passende beoordeling’ vereist. De
passende beoordeling is de andere toets die onder de ‘habitattoets’
valt. Bij een passende beoordeling komt in meer detail de hoofdvraag uit
de oriëntatiefase terug: is er een kans op een significant negatief
effect? Wanneer blijkt dat er zeker geen negatief effect optreedt,
betekent dit dat de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet
1998 verleend kan worden. Als er wel een mogelijk negatief effect
optreedt, maar zeker geen significant negatief effect, wordt de passende
beoordeling afgesloten en wordt er ‘teruggeschakeld’ naar de
verslechteringstoets (omdat er wel sprake kan zijn van een mogelijk
negatief effect). Indien er wel een kans op een significant negatief
effect is, vindt de ADC-toets plaats:

Zijn er geen Alternatieven?

Is er sprake van een Dwingende reden van groot openbaar belang?

Zijn er Compenserende maatregelen voorzien?

Alleen als alternatieven ontbreken Ă©n de activiteit doorgang moet
vinden om dwingende redenen van groot openbaar belang kan een activiteit
alsnog doorgang vinden. Er kan dan een vergunning worden verleend onder
de voorwaarde dat tijdig compenserende maatregelen worden getroffen.

In de onder 2 en 3 bedoelde gevallen volgt op de voortoets een
vergunningaanvraag door de initiatiefnemer. De initiatiefnemer is
verantwoordelijk voor het aanleveren van de informatie die het bevoegd
gezag nodig heeft om de effecten te kunnen beoordelen en eventueel een
vergunning te kunnen verlenen (Ministerie van LNV, 2005a). 

Bevoegd gezag

Voor het Natura 2000-gebied De Wilck is Gedeputeerde Staten van
Zuid-Holland het bevoegd gezag voor de verlening van vergunningen in het
kader van de Natuurbeschermingswet 1998. 

Meer informatie

Algemene informatie over de vergunningprocedure van de
Natuurbeschermingswet 1998 is te vinden op de website van de
rijksoverheid
(www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/natuur/bescherming-in-natuurgebieden).
Op de site   HYPERLINK "http://www.natuurbeheer.nu"  www.natuurbeheer.nu
 zijn verschillende handreikingen en andere relevante informatie
beschikbaar. Met name de ‘Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet
1998’ van het Ministerie van EL&I (Ministerie van LNV, 2005a) kan van
nut zijn bij (de voorbereiding van) het aanvragen van een vergunning. 

Via de website van de provincie Zuid-Holland (  HYPERLINK
"http://www.zuid-holland.nl"  www.zuid-holland.nl  onder thema milieu en
onderwerp vergunningen) is ook informatie beschikbaar over de
vergunningverleningsprocedure in het kader van de Natuurbeschermingswet
1998.

Voor meer informatie over de vergunningprocedure in het kader van de
Natuurbeschermingswet 1998 kan contact worden opgenomen met de afdeling
vergunningen, bureau bodem en grondwater van de provincie Zuid-Holland:

Bezoekadres:

	Zuid-Hollandplein 1

2596 AW Den Haag 

				

Postadres:

	Postbus 90602

2509 LP Den Haag



	Telefoon:	(070) 441 66 11



	E-mailadres:

	  HYPERLINK "mailto:zuidholland@pzh.nl"  zuidholland@pzh.nl 

Website:	www.zuid-holland.nl



	

Instandhoudingsdoelen in omvang, ruimte en tijd

In dit hoofdstuk zijn de kernopgaven en instandhoudingsdoelen uitgewerkt
in omvang, in ruimte (oftewel in plaats) en in tijd. Per Natura
2000-doelstelling voor De Wilck zijn knelpunten en kansen beschreven.
Maatregelen die kunnen bijdragen aan het oplossen van knelpunten of het
verzilveren van kansen zijn uitgewerkt in hoofdstuk 7.

Toekomstvisie

De inzet voor het Natura 2000-gebied De Wilck is dat dit gebied op korte
en lange termijn een geschikt foerageer- en rustgebied voor de
overwinterende kleine zwanen en smienten blijft. Niet alleen nu maar ook
in de toekomst moeten beide soorten kunnen profiteren van voldoende rust
en de matig voedselrijke graslanden binnen De Wilck. Het uitvoeren van
een aanvullend monitoringsprogramma moet uitwijzen of de Natura
2000-doelstellingen voor beide soorten gehaald wordt (zie ook hoofdstuk
7). Naast rust en ruimte voor de Natura 2000-soorten biedt De Wilck ook
geschikte broedgelegenheid voor weidevogels. Juist de geschiktheid voor
zowel wintergasten als weidevogels maakt De Wilck tot een bijzonder
Natura 2000-gebied in het Groene Hart.

Landschappelijke opgave Meren en Moerassen

Voor het landschapstype Meren en Moerassen als geheel, waar De Wilck
onder valt, is als landschappelijke opgave geformuleerd: 

‘het behoud en herstel van de samenhang tussen slaap- en
foerageergebieden’ (zie paragraaf 2.1.1). 

Knelpunten

Een knelpunt dat is gerelateerd aan de landschappelijke opgave heeft te
maken met de ligging en de geringe oppervlakte van het gebied. Met
slechts 116 hectare is De Wilck gevoelig voor processen die tot een
afname in oppervlakte of in kwaliteit leiden. Vanwege de geringe
oppervlakte is het gebied ook relatief kwetsbaar voor factoren van
buiten de begrenzing (externe werking) zoals bijvoorbeeld verstoring. 

Kansen

Een kans is dat met de instandhouding van De Wilck er een bijdrage wordt
geleverd aan het behoud van de connectiviteit voor smient en kleine
zwaan tussen De Wilck en andere Natura 2000-gebieden die voor deze
vogelsoorten zijn aangewezen.

Kernopgave 4.11 Plas-dras situaties

De kernopgave voor De Wilck is:

‘de aanwezigheid van voldoende plas-dras situaties voor smienten’
(kernopgave 4.11; zie paragraaf 2.1.2). 

De aanwezigheid van voldoende plas-dras situaties is belangrijk omdat
smient daardoor energetisch gezien efficiënt kan foerageren. Door te
drinken kunnen deze vogels grassen beter verteren. Momenteel zijn in De
Wilck voldoende plas-dras situaties aanwezig: alle delen die minder dan
20 cm boven het winterpeil liggen blijken plas-dras te zijn op basis van
waarnemingen in het winterseizoen van 2009/2010 (zie ook figuur 3.4). Om
voldoende plas-dras situaties te behouden is het van belang dat langere
stagnatie van het water voorkomen wordt. Hiervoor is het van belang dat
er voldoende en op de juiste manier aangebrachte begreppeling aanwezig
is in De Wilck. Dit is op dit moment grotendeels het geval. De
verwachting is daarom dat de oppervlakte plas-dras op korte termijn niet
zal verminderen. Het is daarom niet nodig in de eerste beheerplanperiode
maatregelen te nemen om het areaal plas-dras situaties te vergroten.
Voor de kwaliteit van de plas-dras situaties is het van belang dat er
een optimale waterhuishouding in De Wilck wordt gerealiseerd. Dit maakt
deel uit van de wateropgave voor De Wilck.

Een goede waterhuishouding, zowel qua waterkwaliteit als -kwantiteit,
draagt bij aan de kwaliteit van het gebied als slaap- en foerageergebied
voor grasetende watervogels. Door verdroging en verzuring is de
waterhuishouding in De Wilck echter nog niet geheel op orde. Er dienen
daarom maatregelen getroffen te worden om de verdroging en verzuring van
het gebied tegen te gaan. De urgentie om de verdroging aan te pakken is
groot omdat de Provincie Zuid-Holland De Wilck ook als ‘TOP-gebied
verdroging’ heeft aangewezen. De provincie wil de verdroging in de
TOP-gebieden met prioriteit in de periode 2007-2013 aanpakken. Het
streven is erop gericht de verdroging in 2013 (nagenoeg) geheel te
hebben opgelost. De provincie heeft hiervoor prestatieafspraken gemaakt
met de rijksoverheid in het kader van de ILG-Bestuursovereenkomst.
Vanwege de grote urgentie is het noodzakelijk deze beheerplanperiode al
maatregelen te treffen. In hoofdstuk 7 zijn daarom maatregelen
voorgesteld om de verdroging (en verzuring) aan te pakken.

Knelpunten

Het creëren van plas-dras situaties in De Wilck kan echter ook tot
ongewenste effecten leiden, zoals de ‘verpitrussing’ in de percelen
rondom de in 2001 gegraven plas. Deze ontwikkeling kan leiden tot afname
van de plantenrijkdom en van de kwaliteit van het voedsel voor de
doelsoorten. Ook gaat het ten koste van de door de doelsoorten gewenste
openheid. Om verdere uitbreiding van pitrus te voorkomen en de huidige
bedekking terug te dringen, zullen gerichte (beheer)maatregelen moeten
worden genomen (zie hoofdstuk 7). Mocht het op termijn noodzakelijk zijn
om nieuwe plas-dras situaties of een nieuwe plas aan te leggen, is het
aan te bevelen om vooraf te bekijken op welke manier nieuwe dominantie
van pitrus voorkomen kan worden.  

De belangrijkste knelpunten die het goed functioneren van alle
(hydro)ecologische processen in De Wilck in de weg staan, zijn
verdroging en, hiermee samenhangend, verzuring. In De Wilck kent de
verdroging drie oorzaken: te lage grondwaterstanden (en daarmee
samenhangend te lage waterpeilen), wegzijging naar de omgeving en
aanvoer van gebiedsvreemd water met kwaliteitsvermindering tot gevolg
(Ubink, 1997). 

De verdroging die op dit moment in De Wilck optreedt, wordt vooral
veroorzaakt door wegzijging van grondwater naar de diepere ondergrond en
vervolgens naar de laaggelegen droogmakerij de Noordplas. Om dit
waterverlies te compenseren wordt  gebiedsvreemd water vanuit de Oude
Rijn ingelaten. Omdat de bodemdaling in de Wilck geringer is dan in de
omringende landbouwpolders, zal op termijn ook waterverlies door
horizontale wegzijging optreden. De hoeveelheid in te laten water zal op
termijn daardoor toenemen.

In De Wilck is sprake van een voedselrijke situatie. Onduidelijk is
welke factoren hierbij precies een rol spelen. Mogelijke factoren zijn:

nalevering van fosfaat als gevolg van het landbouwkundig gebruik in het
verleden;

oxidatie van veen;

processen die samenhangen met de inlaat van water (inlaat nutrienten of
inlaat van stoffen die interne eutrofiëring bevorderen zoals sulfaat). 

Er zijn onvoldoende waterkwaliteitsgegevens beschikbaar om hier een
uitspraak over te doen. Daarom dient eerst een onderzoek naar de
waterkwaliteit te worden uitgevoerd (zoals in hoofdstuk 7 is
voorgesteld), voordat het mogelijk is concrete maatregelen te
formuleren.

Een verklaring voor het niet behalen van de gewenste peilen wordt
gezocht in het onvoldoende functioneren van de overstort en/of de
stuwen. Uit veldwaarnemingen is gebleken dat de stuw waarschijnlijk te
laag is waardoor onnodig water wordt uitgelaten en het gemaal niet
afslaat. Er vindt dan dus ongewenst doorspoeling plaats. Om deze
situatie te verbeteren is het nodig om de werking van de stuwen en
overstort te verbeteren.

Als alternatief voor de huidige inlaat kan worden onderzocht of water
met een andere kwaliteit (van elders) kan worden aangewend als
inlaatwater. Dit onderzoek (zie hoofdstuk 7 voor verdere uitwerking van
de maatregelen) dient al op zeer korte termijn (2011) niet meer actueel!
te worden uitgevoerd aangezien De Wilck ook als ‘TOP-gebied
verdroging’ en als oppervlaktewaterlichaam vanuit de KRW is aangewezen
(zie ook paragraaf 4.1). De urgentie voor het nemen van maatregelen om
de waterhuishouding te optimaliseren is derhalve hoog. De provincie
streeft ernaar om de verdroging uiterlijk in 2013 (nagenoeg) geheel te
hebben opgelost. De KRW-normen voor de waterkwaliteit dienen uiterlijk
in 2015 (zie paragraaf 4.1) niet meer overschreden te worden.

Kansen

Een groot voordeel is dat De Wilck een eigen waterhuishouding heeft. Het
gebied is hierdoor hydrologisch geĂŻsoleerd van de omliggende polders,
waar veel lagere peilen ten behoeve van de landbouwfunctie zijn
ingesteld. Hierdoor kunnen maatregelen om bovenstaande knelpunten op te
lossen relatief gemakkelijk uitgevoerd worden doordat de omgeving hier
geen negatieve invloed van zal ondervinden. 

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is, in het kader van de
Kaderrichtlijn Water, voornemens om maatregelen uit te voeren om de
waterkwaliteit in De Wilck te verbeteren. Op dit moment zijn deze
plannen er op hoofdlijnen. De exacte uitwerking van de maatregelen moet
echter nog gemaakt worden. Voor de uitvoering van deze maatregelen heeft
het hoogheemraadschap geld gereserveerd.  

Instandhoudingsdoelstellingen kleine zwaan en smient

De Wilck heeft voor kleine zwanen met name een functie als slaapplaats
(Ministerie van LNV, 2009a). In De Wilck overnachten regelmatig groepen
kleine zwanen op de waterplas (zie §3.4). In de winterperiode van 2005
tot en met 2010 is het gemiddelde seizoensmaximum 80 individuen. Ook in
de omgeving van De Wilck zijn belangrijke rustgebieden aanwezig zoals de
Starrevaart en de Weide Aa. De Wilck wordt in afnemende mate gebruikt
als foerageergebied. De dieren die ‘s nachts in het gebied aanwezig
zijn, foerageren overdag vooral buiten de begrenzing van De Wilck. In De
Wilck zelf werden in de periode 1996-2010 gemiddeld 10 foeragerende
kleine zwanen geteld. Voor het trekken van harde conclusies zijn het
aantal waarnemingen te gering. De waarnemingen, die beschikbaar zijn,
wijzen er echter op dat de instandhoudingsdoelstelling voor De Wilck van
10 kleine zwanen waarschijnlijk gehaald wordt. Een belangrijke
randvoorwaarde voor het halen van de doelen is het in stand houden van
het open water (plas), zowel qua oppervlakte als kwaliteit.  Andere
randvoorwaarden zijn:

het behouden van de openheid van de omgeving; 

geen toename van verstoring; 

het voorkomen van grootschalige verlanding of dichtgroeien van de plas;

het voorkomen van verontreiniging van vooral de plas. 

Om definitieve conclusies over het realiseren van het
instandhoudingsdoel voor kleine zwaan te kunnen trekken, is een
uitgebreider monitoringsprogramma nodig (zie hoofdstuk 7).

De Wilck heeft voor smienten de functie van zowel slaapplaats als
foerageergebied (Ministerie van LNV, 2009a). De soort rust overdag in
het gehele gebied in de weteringen en op alle graslanden. De smienten
geven vooral de voorkeur aan de delen die plas-dras staan. Nachtelijk
foerageren gebeurt met name in de omgeving van De Wilck. Ook bij de
smient is net als bij kleine zwaan gebruik gemaakt van gegevens met een
lage telfrequentie. Definitieve conclusies over het realiseren van het
instandhoudingsdoel van 2.100 smienten kunnen daarom voor de smient
eveneens niet getrokken worden. Alhoewel de seizoensgemiddelden in
verschillende jaren ver boven het instandhoudingsdoel van 2.100
exemplaren liggen, wijzen de tellingen van de laatste jaren op een
daling. Het langjarig seizoensgemiddelde ligt beneden het
instandhoudingsdoel van 2.100 smienten (zie hoofdstuk 3). Definitieve
conclusies over het halen van de instandhoudingsdoelstelling voor smient
kunnen pas getrokken worden op basis van een uitgebreider
monitoringsprogramma (zie hoofdstuk 7).

Een belangrijke randvoorwaarde voor het voorkomen van de smient is niet
alleen de aanwezigheid van voldoende plas-dras situaties (zie kernopgave
4.11 hierboven). Ook dient er voldoende oppervlak matig voedselrijk
grasland in De Wilck aanwezig te zijn. Verdroging en verruiging
(waaronder ook verpitrussing) moeten daarom zoveel mogelijk worden
voorkomen. Daarnaast moet verstoring worden beperkt.

Samenvattend kan worden gesteld dat voor beide soorten van belang is
(zie ook de beschrijving van de ecologische vereisten in paragraaf 2.3
en de beschrijving van de sleutelfactoren in paragraaf 3.6), dat:

de Wilck zijn openheid behoudt, zowel binnen als buiten de begrenzing;

verstoring door recreanten, beheerders, pachters en jachtactiviteiten
beperkt is;

de afwisseling tussen vochtige en natte matig voedselrijke graslanden
behouden blijft; 

de huidige oppervlakte aan matig voedselrijk grasland binnen De Wilck
behouden blijft: voldoende jong, eiwitrijk gras en een vegetatie die
kort de winter in gaat;

in de directe omgeving van De Wilck voldoende foerageergebied (voor met
name kleine zwaan) aanwezig blijft, in de vorm van akkers met
oogstresten;

verruiging en verpitrussing worden voorkomen c.q. verminderd; 

de hoeveelheid open water, inclusief plas-dras situaties, niet afneemt.

Knelpunten

Uit de instandhoudingsdoelstellingen die voor kleine zwaan en smient in
De Wilck zijn geformuleerd (zie paragraaf 2.2) blijkt dat in de huidige
situatie (zie hoofdstuk 3) voor wat betreft beschikbaarheid van
voldoende slaapplaatsen geen knelpunten aanwezig zijn. Voorwaarde is wel
dat de plas en alle weteringen voldoende open gehouden worden, zodat
voor beide soorten voldoende ruimte beschikbaar is om te slapen.

Voor smient geldt ook dat er wat betreft de aanwezigheid van voldoende
foerageergebied binnen de begrenzing geen knelpunten zijn. Het huidige
beheer is gericht op instandhouding van het open veenweidelandschap en
bestaat uit onder andere maaien, begrazen en, indien nodig, bekalken.
Dit is afdoende om de huidige oppervlakte aan foerageergebied voor zowel
smient als het eigen weidevogelbeheer van Staatsbosbeheer in stand te
houden. De graslanden in De Wilck produceren momenteel zowel
kwantitatief als kwalitatief voldoende gras dat als voedselbron voor de
smient kan dienen. Dit is gebleken in de diverse jaren, waarin de
seizoensgemiddelden ver boven het doel van 2.100 exemplaren uitkomen. Er
was toen voldoende gras beschikbaar. Een sterkere verschraling en/of
extensivering en/of andere natuurontwikkeling is echter niet wenselijk.
Ook is het belangrijk dat de huidige oppervlakte aan foerageergebied in
de toekomst gehandhaafd blijft. Daarom is het nodig om het huidige
proces van verruiging en verpitrussing in de percelen rondom de plas via
gerichte beheermaatregelen te stoppen. 

Voor de kleine zwaan is de foerageerfunctie belangrijk, maar
ondergeschikt aan de rust- en slaapfunctie van het gebied voor deze
soort. De beschikbare gegevens wijzen erop dat het aantal rustende
kleine zwanen in De Wilck waarschijnlijk voldoet aan de Natura
2000-doelstelling van 10 individuen. Een definitieve conclusie kan
echter pas getrokken worden op basis van een uitgebreider meetprogramma.

Een belangrijk knelpunt is dat de beschikbare telgegevens voor zowel de
kleine zwaan als de smient onvoldoende betrouwbaar zijn. Deze
telgegevens zijn namelijk grotendeels afkomstig van maandelijkse, vaste
teldagen. Ze geven hierdoor mogelijk een onvolledig beeld van de
gemiddelde aantallen. Vooral waarnemingen van vogels die ’s nachts in
De Wilck aanwezig (foeragerende smienten en rustende kleine zwanen) zijn
beperkt beschikbaar. Voor de kleine zwaan geldt verder dat bij de
tellingen van vĂČĂČr 2005 geen onderscheid werd gemaakt in slapende
versus foeragerende vogels: alle aanwezige vogels werden ‘gewoon’
geteld. Uit de beschikbare gegevens kunnen wel degelijk trends afgeleid
worden. Echter, ze zijn niet bruikbaar voor het trekken van definitieve
conclusies over het behalen van de instandhoudingsdoelen. 

Uit de beschikbare telgegevens blijken er grote fluctuaties te zijn in
de aantallen smienten en kleine zwanen die zich in de winterperiode in
De Wilck bevinden. Het gaat niet alleen om fluctuaties per maand maar
ook om fluctuaties per jaar. Deze fluctuaties in de aantallen zouden
door verschillende factoren veroorzaakt kunnen zijn (zie ook kader 2):

weersfactoren: vooral het aantal dagen vorst en/of sneeuwbedekking is
een bepalende factor;

de mate van auditieve en visuele verstoring;

fluctuaties in landelijke aantallen die vooral veroorzaakt zijn door de
fluctuaties in het broedsucces in Rusland (geldt met name voor kleine
zwaan);

de mate van concurrentie door andere soorten (geldt met name voor kleine
zwaan).

Het is vooralsnog onduidelijk of deze factoren inderdaad een rol spelen
bij het optreden van de grote fluctuaties. Ook de mate waarin deze
factoren (mogelijk) een rol spelen is onduidelijk. Op basis van de
huidige beschikbare gegevens is het niet mogelijk om oorzakelijke
verbanden te leggen tussen deze factoren en de aantallen smienten en
kleine zwanen in De Wilck. Het is daarom belangrijk dat de komende
beheerplanperiode gebruikt wordt om eventuele relaties op te sporen en
te verduidelijken. In dit beheerplan (zie hoofdstuk 7) is een
uitbreiding van de monitoring voorgesteld van aantallen smienten,
aantallen kleine zwanen en van aantallen concurrerende soorten. Ook is
monitoring voorgesteld van diverse vormen van verstoring. Tot slot is
onderzoek voorgesteld naar de relatie tussen De Wilck en de omgeving:
waar liggen precies de belangrijkste foerageer- en rustgebieden en hoe
is de connectiviteit tussen deze gebieden? Deze maatregelen zijn
uitgewerkt in hoofdstuk 7 en 8.

Kader 2

Factoren die van invloed kunnen zijn op de aantalfluctuaties in De
Wilck:

Weersfactoren

De weersomstandigheden kunnen van invloed zijn op de telgegevens. Er
zijn bijvoorbeeld nauwelijks kleine zwanen en smienten aanwezig in het
gebied wanneer de sloten en de plas dichtgevroren zijn. Dit komt doordat
zij open water nodig hebben om te drinken. Wanneer er toevallig Ă©Ă©n of
meerdere teldagen vallen op dagen met vorst, zorgt dat voor een
vertekening van de aantallen.

Verstoring

Een belangrijk knelpunt in De Wilck is verstoring door loslopende
honden. Honden zijn echter niet toegestaan in De Wilck, ook niet
aangelijnd. Deze verstoring kan daarom worden verminderd door betere
handhaving van deze regels. 

Daarnaast is in hoofdstuk 5 van twee activiteiten beoordeeld dat zij de
rust in De Wilck negatief kunnen beĂŻnvloeden. Aangezien voor beide
soorten rust een belangrijke ecologische vereiste is, kan niet
uitgesloten worden dat verstoring door deze activiteiten een rol speelt
in de fluctuatie van de aantallen smienten en kleine zwanen. Er zijn op
dit moment echter geen gegevens bekend waarmee bepaald kan worden of
verstoring door deze activiteiten daadwerkelijk de aantallen smienten en
kleine zwanen beĂŻnvloed. Daarom is het van belang om deze activiteiten,
en zo mogelijk hun effecten, te monitoren.

Fluctuaties in landelijke aantallen

Fluctuaties in landelijke aantallen kunnen ook de aantallen in De Wilck
beĂŻnvloeden. Immers als er in het gehele land meer of minder dieren
aanwezig zijn, is het logisch dat dit doorwerkt in de aantallen dieren
in de afzonderlijke gebieden.

Concurrentie door andere soorten

Andere soorten kunnen eventueel zorgen voor concurrentie met betrekking
tot voedsel- en rustgelegenheid. Zo komen knobbelzwanen, evenals andere
ganzensoorten zoals grauwe gans, ook gedurende het winterhalfjaar voor
in De Wilck (telgegevens Vogelwerkgroep). Mogelijk zorgen deze soorten
in de winterperiode voor concurrentie om voedsel.

Kansen

De maatregelen, die getroffen worden om aan de instandhoudingsdoelen te
voldoen, voorzien onder andere in een verbetering van de waterkwaliteit
in De Wilck. Waterplantenvegetaties kunnen hiervan profiteren, waardoor
het voedselaanbod voor de kleine zwanen kan toenemen.  Wellicht anders
formuleren (als het alleen onderzoek betreft)

Realisatie instandhoudingdoelstellingen

Ontwikkelingsstrategie

In voorgaande hoofdstukken is beschreven wat de doelstellingen zijn voor
het Natura 2000-gebied De Wilck, wat de sleutelfactoren zijn en welke
kansen er zijn om deze doelen te behalen. Ook is vermeld welke
knelpunten overwonnen moeten worden en in hoeverre de bestaande
activiteiten het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen
beĂŻnvloedt. Voor het realiseren en duurzaam behouden van deze
doelstellingen zullen in De Wilck enkele beheermaatregelen genomen
moeten worden. Hoe en wanneer dit dient te gebeuren is hieronder in de
ontwikkelingsstrategie beschreven.

De ontwikkelingsstrategie bestaat uit het voldoen aan de sleutelfactoren
voor het vóórkomen van kleine zwaan en smient. Aan de sleutelfactoren
moet voldaan zijn om de instandhoudingsdoelen te kunnen realiseren. De
sleutelfactoren zijn beschreven in hoofdstuk 3. 

Daarnaast richt de ontwikkelingsstrategie zich op de realisatie van de
kernopgave ‘het beschikbaar zijn van voldoende plas-dras situaties
voor smient, in de juiste tijd van het jaar’. 

De verdroging in De Wilck dient (nagenoeg) geheel in 2013 opgelost te
zijn. Dit doel is geformuleerd in het kader van de aanwijzing van de
Wilck als TOP-gebied verdroging. De KRW-maatregelen dienen uiterlijk in
2015 gerealiseerd te zijn. De streefdata voor het realiseren van de
verdrogings- en KRW-doelen maken dat het logisch is de wateropgave voor
Natura 2000 in deze beheerplanperiode gerealiseerd te hebben. 

Samengevat zijn de belangrijkste opgaven en sleutelfactoren voor De
Wilck:

Opgaven en instandhoudingsdoelen	Sleutelfactoren

Landschappelijke opgave Meren en moerassen

Behoud en herstel van de samenhang tussen slaap- en foerageergebieden.
Het aanwezig zijn van voldoende connectiviteit tussen foerageer- en
rustplaatsen binnen het landschapstype Meren en Moerassen. De Wilck
dient hieraan een bijdrage te leveren.

Kernopgave inclusief de wateropgave

Creëren en in stand houden van plas-dras situaties voor smienten.	Het
realiseren van een optimale waterhuishouding.

Instandhoudingsdoelen

Behoud omvang en kwaliteit van het leefgebied voor kleine zwaan en
smient.	connectiviteit tussen foerageer- en rustplaatsen in en rondom De
Wilck;

voldoende foerageermogelijkheden binnen en rondom De Wilck;

drinkgelegenheid binnen of op korte afstand van foerageergebied;

het voorkomen van voldoende open water;

open landschap;

voldoende rust;

zo min mogelijk concurrentie van andere soorten.

TOP-verdroging

(Nagenoeg) geheel oplossen verdroging in De Wilck in 2013	geen

KRW

Realiseren KRW-waterkwaliteitsnormen in 2015	Geen zou moeten zijn:
voldoende beschikbaarheid gebiedseigen water



Uitgangspunt in dit beheerplan is het presenteren van een
maatregelenpakket waarmee de instandhoudingsdoelstellingen gerealiseerd
kunnen worden. De meeste maatregelen kunnen door de terreinbeheerder
Staatsbosbeheer worden uitgevoerd. De watermaatregelen vergen een goede
afstemming tussen de terreinbeheerder Staatsbosbeheer en waterbeheerder
Hoogheemraadschap van Rijnland. Hierbij dient nadrukkelijk ook
afstemming plaats te vinden over maatregelen die nodig zijn voor de
Kaderrichtlijn Water (KRW).

Klimaatverandering

Het klimaat verandert, zowel wereldwijd als ook in Nederland.
Wetenschappelijk is vastgesteld dat de huidige opwarming van de aarde
vooral veroorzaakt wordt door een toename van zogenaamde
'broeikasgassen'. Opwarming is niet het enige gevolg: voor de 21ste eeuw
wordt niet alleen een toename van de temperatuur verwacht, maar tevens
een toename van extreme weersomstandigheden. Een stijgende zeespiegel,
afnemende rivierafvoeren in de zomer, langduriger droogteperioden en
indringend zout water via de rivieren en het grondwater zetten de
zoetwatervoorziening van het land onder druk. Een grotere
stormfrequentie en meer periodes met grotere neerslaghoeveelheden,
belasten de afvoer in de winter.

Toch is het moeilijk precieze uitspraken te doen, want de
klimaatmodellen geven alleen uitkomsten over grotere gebieden en grotere
tijdsperioden aan. Ze hebben hun beperkingen om de exacte effecten van
klimaatverandering te voorspellen voor een klein land als Nederland.
Niettemin wijzen ze erop dat zelfs zeer verregaande maatregelen voor de
beperking van broeikasgassen niet voldoende zullen zijn om de verdere
klimaatverandering tegen te gaan. We moeten ons dus naast de
inspanningen voor de reductie van broeikasgassen, richten op
adaptatiemaatregelen om Nederland klimaatbestendig te maken. Daarom
wordt in de verschillende nota's zoals de Nota Ruimte en in het
Nationaal Waterplan, gezocht naar opties voor flexibele gebiedsgerichte
inrichtingsmaatregelen. Recent heeft daarover de Delta Commissie in 2008
een rapport uitgebracht ('Samen werken met water'). 

Klimaatbestendigheid is een lastig begrip, en daarom richt men zich over
het algemeen op 'weerstand' (het vermogen om extreme omstandigheden te
weerstaan zonder al te grote gevolgen voor mens, maatschappij en
omgeving); 'veerkracht' (het vermogen om van een verstoring te kunnen
herstellen); en 'aanpassingsvermogen' (het verschil tussen de gewenste
en ongewenste toestand). 

Welke effecten de klimaatveranderingen zullen hebben op de Natura
2000-instandhoudindoelstellingen voor De Wilck is moeilijk in te
schatten. Klimaatverandering kan vooral in arctische gebieden grote
gevolgen hebben. Dit zijn de broedgebieden van de kleine zwaan. Effecten
van klimaatverandering op de kleine zwaan zijn dan ook niet uit te
sluiten.

Binnen de beheerplannen van Natura 2000 is nu alle inspanning gericht op
het definiëren van de instandhoudingsdoelen, de invloed van de
bestaande activiteiten hierop en de maatregelen die nu genomen moeten
worden. Bij de komende generaties beheerplannen zullen de effecten van
klimaatverandering in beeld moeten gaan komen vanuit het oogpunt van de
klimaatbestendigheid van onze natuur. Daarbij is het van belang om te
zien of bepaalde grond- en regenwaterafhankelijke instandhoudingsdoelen
in de droogste klimaatscenario's ook kunnen overleven. Ook zal gekeken
moeten worden of populaties meer ruimte nodig hebben om te overleven en
duurzaam voort te kunnen bestaan. Met name een netwerk van
natuurgebieden, dat samenhangt door middel van groene verbindingen, is
hierbij essentieel. In de beheerplannen na dit beheerplan zal daarom
gebruik worden gemaakt van de basis die gelegd is in dit voorliggend
beheerplan. Ook zal daarin het wetenschappelijk onderzoek meegenomen
worden dat uitgevoerd wordt naar de precieze gevolgen en de benodigde
maatregelen ten behoeve van de veranderingen in de leefwereld van plant,
dier en mens.

Beschrijving maatregelen

Hieronder volgen de maatregelen die worden voorgesteld om de
instandhoudingsdoelstellingen te waarborgen. In de huidige situatie
wordt, indien het gangbare (water)beheer wordt voortgezet,
waarschijnlijk grotendeels aan de doelstellingen voor smient en kleine
zwaan voldaan. In de voorgaande hoofdstukken is duidelijk geworden dat
er aanvullende maatregelen nodig zijn om de verruiging
(kwaliteitsverlies graslanden) en verzuring tegen te gaan. Ook de
kernopgave en de wateropgave (vooral verdrogingbestrijding) vereisen
aanvullende maatregelen zodat het gebied in 2015 voldoet aan de
KRW-normen voor waterkwaliteit. Daarnaast is onderzoek noodzakelijk naar
de kwaliteit van het inlaatwater. Deze kwaliteit is niet bekend. De
vraag is of deze kwaliteit idd niet bekend is, ik vraag het na Mogelijk
zorgt het inlaatwater voor een te hoge nutriëntenbelasting van De Wilck
en draagt daarmee bij aan veenafbraak en bodemdaling. Ook dient te
worden onderzocht of en op welke manier het peilbeheer geoptimaliseerd
kan worden. Optimalisatie is nodig om enerzijds bodemdaling door
verdroging tegen te gaan. Anderzijds zijn zodanig hoge waterpeilen nodig
dat er voldoende bodemleven behouden blijft dat als voedsel voor
weidevogels kan dienen. Om de effectiviteit van de maatregelen te
beoordelen is een uitbreiding van het monitoringsprogramma noodzakelijk.
In hoofdstuk 8 wordt dit verder uitgewerkt. Een verhoging van de
frequentie van de al bestaande tellingen is nodig om meer duidelijkheid
te krijgen over aantallen kleine zwaan en smient gedurende het
winterhalfjaar en hun gebruik van De Wilck en de omgeving. Ook dit is in
hoofdstuk 8 verder uitgewerkt.

Voortzetten en optimaliseren huidige (water)beheermaatregelen in De
Wilck:

Perceelsgebonden standweide / hooiland en naweiden

Begrazing door runderen en schapen van 1 april – 15 oktober. 

Distelbestrijding

Conform de distelverordening worden distels voor de bloeiperiode
verwijderd. Dit gebeurt in principe mechanisch. Door het verwijderen van
de distels houdt het gebied de openheid die geschikt is voor de
doelsoorten.	

Periodieke bekalking van het gebied:

Indien nodig (ongeveer eens per vijf jaar). Dit gebeurt naar aanleiding
van bodemanalyse. 

Handhaven zomer- en winterpeil in de twee peilvakken.

Kanttekening hierbij is dat het huidige peilbeheer nog niet optimaal is.
Pas na uitvoering van maatregel 6 is hier sprake van.

Sloten schonen en (indien nodig) baggeren

Tegengaan van verdroging en bodemdaling door een optimalisatie van het
peilbeheer en het verbeteren van de waterkwaliteit 

Dit kan door het verbeteren van de werking van het gemaal, de overstort
en de stuwen. Belangrijk is te voorkomen dat er onnodig veel water wordt
uitgelaten, waardoor doorspoeling plaatsvindt. Hiervoor is het nodig dat
het gemaal beter gaat reageren op het peil in het oostelijke peilvak.
Verdere automatisering is hiervoor noodzakelijk. 

Voor de beheermaatregelen 3 en 5 geldt dat deze niet mogen plaatsvinden
in de winterperiode (1 september – 30 april) wanneer de doelsoorten in
De Wilck aanwezig zijn. Bij de andere beheermaatregelen is dit ofwel
niet relevant ofwel deze worden standaard buiten de winterperiode
uitgevoerd.

Het hoogheemraadschap heeft al maatregelen genomen om het peilbeheer te
optimaliseren (maatregel 6). Zo is in oktober 2010 de pompcapaciteit van
het gemaal verbeterd en is de lekkage bij het gemaal aangepakt. Het
Hoogheemraadschap van Rijnland is inmiddels op de hoogte van de slechte
afstemming tussen de stuw en het gemaal.

Aanvullende beheermaatregelen in De Wilck:

Tegengaan verruiging en ’verpitrussing’ rond de plas

In de percelen rondom de plassen waar sterke uitbreiding van pitrus
heeft plaatsgevonden, dient pitrus te worden gemaaid en afgevoerd.
Direct afvoeren – dus zonder te drogen te leggen op de percelen zelf
– is belangrijk om zaadverspreiding te voorkomen. Aanbevolen wordt om
de pitrus te maaien voordat zaadzetting heeft plaatsgevonden. Eventueel
is maaien, verdrinken en vervolgens bevriezen tijdens een koude winter
ook een mogelijkheid. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de
aanwezigheid van kleine zwaan. Overigens in heel koude winters wanneer
de plas is dichtgevroren, zitten de vogels er juist nauwelijks tot niet.

Afsluiten wandelpad tijdens winterperiode  

In de winterperiode zal gedurende de aanwezigheid van de kleine zwaan
het wandelpad worden afgesloten.

Maatregel 7 is op dit moment in uitvoering. Maatregel 8 is vanaf de
winter van 2010 ingezet.

Onderzoek:

Onderzoek naar de waterkwaliteit van het inlaatwater en het water uit
omliggende polders en een verkenning van alternatieven voor wateraanvoer
NB uitzoeken of dit onderzoek daadwerkelijk nodig is

Onderzoek naar de optimalisatie van de waterhuishouding

Onderzocht moet worden op welke manier het waterpeilbeheer
geoptimaliseerd kan worden. Mogelijke oplossingsrichtingen die
onderzocht zullen gaan worden:

Een meer geleidelijke omschakeling naar het zomerpeil (trapsgewijze
daling) kan de grondwaterstanden in het gebied langer op een hoger
niveau houden. De ontwikkeling van het bodemleven ten behoeve van de
weidevogels zal hier geen hinder van ondervinden. 

Er zal naar mogelijkheden worden gezocht om bij perioden van grote
neerslag het water langer in het gebied vast te houden. 

Een mogelijke optie, die onderzocht zou kunnen worden, is het creëren
van randsloten met hetzelfde waterpeil als in De Wilck. Aansluitend
kunnen hogere waterpeilen in een zone om het gebied heen worden
ingesteld om zo de horizontale waterverliezen naar de omgeving te
beperken. Het instellen van randsloten met gelijke waterpeilen lijkt op
voorhand al mogelijk voor het deel tussen het inlaatgemaal en de
aflaatstuw van het oostelijke peilvak.

Verder moet worden onderzocht (in aansluiting op de hierboven genoemde
punten) wat de mogelijkheid is om een langere aanvoerroute voor het
inlaatwater te realiseren. Hierbij kan worden gedacht aan het gebruik
van de als EHS begrensde percelen direct ten westen van De Wilck.
Mogelijk kan het slotenstelsel hier zodanig worden ingericht dat
hierdoor een langere aanvoerroute voor inlaatwater ontstaat. Ook zou dan
bij dit onderzoek moeten worden bekeken of een helofytenfilter een
bijdrage kan leveren aan de gewenste waterkwaliteit.

Extra monitoring en onderzoek conneciviteit

Het is van belang om een volledig beeld te krijgen van het gebruik van
De Wilck door kleine zwaan en smient gedurende het winterhalfjaar. Voor
een deel wordt dit bereikt door middel van extra monitoring in De Wilck
(zie hieronder). Het is echter ook van belang dat onderzocht wordt wat
de relatie tussen De Wilck en zijn omgeving is: waar liggen precies de
belangrijkste foerageer- en rustgebieden en hoe is de connectiviteit
tussen deze gebieden? Het betreft daarmee een onderzoek dat op
provinciaal of regionaal niveau uitgevoerd dient te worden. Daarom zal
de provincie worden gevraagd bij dit onderzoek het voortouw te nemen.

Handhaving:

Handhaving

Een belangrijke verstorende factor voor smienten en kleine zwanen in De
Wilck is het lopen door het gebied van wandelaars met honden, al dan
niet aangelijnd. Om deze verstoring te voorkomen, is het nodig dat er
intensiever gehandhaafd wordt door Staatsbosbeheer. 

Maatregelen met betrekking tot vergunningplicht voor de NB-wet:

Grootschalige werkzaamheden (zoals bouwen)

Afhankelijk van de lokatie, de hoogte van het bouwwerk en de soort
werkzaamheden kunnen grootschalige bouwwerkzaamheden auditieve en
visuele verstoring veroorzaken. Hoge bouwwerken (zoals een windmolen),
bouwwerken in de directe omgeving van de Wilck en bouwwerkzaamheden die
veel geluid met zich meebrengen (zoals heien) hebben grotere gevolgen
dan lagere bouwwerken (zoals een silo gelegen achter een
landbouwbedrijf), bouwwerken op grotere afstand en bouwwerken die weinig
geluid met zich meebrengen. Aan grootschalige bouwwerkzaamheden, die
plaatsvinden in de directe omgeving van De Wilck en die meerdere dagen
zowel auditieve als visuele verstoring met zich meebrengen, dienen in de
NB-vergunning nadere voorwaarden gesteld te worden. Belangrijk is dat
deze werkzaamheden niet in de periode 1 september – 30 april
plaatsvinden.

Waterhuishoudkundige maatregelen die zijn voorzien in het kader van de
Kaderrichtlijn Water:

KRW-maatregelen in het kader van het Waterbeheerplan van het
Hoogheemraadschap van Rijnland

Het Hoogheemraadschap van Rijnland zal in het kader van het
Waterbeheerplan drie maatregelen nemen die zijn gericht op het
realiseren van de KRW-doelen. Het gaat om het aanpassen van de inlaat,
het vispasseerbaar maken van de inlaat en de aanleg van 7,1 km
natuurvriendelijke oever. Deze maatregelen zijn in ieder geval niet
strijdig met de Natura 2000 instandhoudingsdoelen. Waarschijnlijk zijn
de maatregelen ondersteunend aan de doelen die in het kader van Natura
2000 voor De Wilck zijn gesteld.

Aanvullende monitoring:

De aantallen kleine zwanen en smienten, die zich in de winterperiode in
De Wilck bevinden, kunnen door verschillende factoren worden beĂŻnvloed
(zie paragraaf 5.4.1). Het is vooralsnog onduidelijk of deze factoren
inderdaad een rol spelen en in welke mate. Daarom is het van belang om
hier gedurende deze beheerplanperiode meer duidelijkheid over te
verkrijgen door de volgende aanvullende monitoringsprogramma’s op te
starten.

Intensivering monitoring aantallen smient en kleine zwaan

Het monitoren van aantallen smient en kleine zwaan gebeurt momenteel aan
de hand van wintervogeltellingen rond het middelste weekend van de
maanden september tot en met maart. De wintertellingen in deze vorm zijn
een momentopname. Smienten foerageren vaak buiten De Wilck en kleine
zwanen bezoeken het gebied vooral om te overnachten. Dit gedrag hebben
deze soorten niet alleen in De Wilck maar ook op andere plaatsen in de
omgeving. Omdat de tellingen alleen overdag plaatsvinden, kunnen door
dit gedrag vogels tijdens de tellingen gemist worden. Om een beter beeld
te krijgen van de aantallen smienten en kleine zwanen die in De Wilck
voorkomen, is het wenselijk om minimaal drie keer per maand -  beter nog
is wekelijks - een wintervogeltelling te verrichten (Hustings et al,
1989). Bij deze frequentie worden de schommelingen in aantallen
aanwezige dieren enigszins opgevangen. Daarnaast is het van belang om
structureel slaapplaatstellingen van kleine zwaan uit te voeren. Na
aanleg van de plas in 2001 wordt er op de slaapplaats (de plas)
gedurende het winterhalfjaar al wel incidenteel geteld door de
Wetlandwacht van Vogelbescherming Nederland. Dit gebeurt rond
zonsopkomst en/of zonsondergang. Om een beter beeld te krijgen van de
aantallen kleine zwanen die De Wilck gebruiken als slaapplaats is het
echter van belang dat er regelmatig geteld gaat worden. Hierbij is het
wenselijk om dit minimaal drie keer per maand, maar liever wekelijks, te
doen. Bij het documenteren van de telgegevens is het van belang dat de
weersomstandigheden genoteerd worden. De weersomstandigheden kunnen
namelijk van invloed zijn op de aantallen van de aanwezige doelsoorten.
Uit mededelingen van waarnemers is bekend dat er geen kleine zwanen en
nauwelijks smienten aanwezig zijn in het gebied wanneer de sloten en de
plas dichtgevroren zijn. Zij hebben namelijk open water nodig om te
drinken. Documenteren van de weersomstandigheden kan daarom van belang
zijn voor het verklaren van aantalfluctuaties.

Naast het doen van tellingen in De Wilck is het ook van belang om
tellingen te verrichten in de directe omgeving van De Wilck en in andere
natuurgebieden in de regio waar kleine zwaan en smient veel voorkomen.
Hierbij gaat het niet alleen om aantallen smienten en kleine zwanen in
de directe omgeving van De Wilck maar ook om andere soorten zoals
weidevogels.

Samengevat:

Wekelijkse wintervogeltellingen in De Wilck (overdag);

Wekelijkse slaapplaatstellingen in De Wilck (rond zonsopkomst of
zonsondergang);

Noteren van weersomstandigheden op de teldagen;

Tellingen in de directe omgeving en in andere natuurgebieden in de regio
van kleine zwaan, smient en enkele andere soorten (weidevogels).

Monitoring auditieve en visuele verstoring

In hoofdstuk 5 is van twee activiteiten bepaald dat ze vanwege auditieve
en visuele verstoring mogelijk een beperkt negatief effect kunnen hebben
op de aantallen smienten en kleine zwanen in De Wilck. Het gaat om
jacht, wildbeheer en schadebestrijding in de winterperiode en om
muskusrattenbestrijding. Er zijn op dit moment nog te weinig gegevens
beschikbaar om te kunnen beoordelen of deze activiteiten gezamenlijk
(via cumulatie) een significant negatief effect veroorzaken op de
instandhoudingsdoelen. De reden hiervoor is dat er - naast visuele en
auditieve verstoring - nog een aantal andere factoren is die de
aantallen kleine zwanen en smienten in de Wilck kunnen beĂŻnvloeden. Dit
zijn factoren als weersfactoren, fluctuaties in landelijke aantallen,
aanwezigheid van voldoende voedsel en concurrentie door andere soorten
(zie hoofdstuk 6). De mate van auditieve en visuele verstoring ten
gevolge van jacht, wildbeheer, schadebestrijding en
muskusrattenbestrijding zijn door een relatief geringe inspanning te
monitoren. 

Met de gegevens die bij dit onderzoek verzameld worden en de wekelijkse
telgegevens van kleine zwaan kan aan het begin van de volgende
beheerplanperiode onderzocht worden of er een verband is tussen
verstoring door activiteiten in het kader van jacht (inclusief
schadebestrijding en muskusrattenbestrijding) en de aantallen dieren in
De Wilck. Indien nodig kunnen in het volgende beheerplan passende
maatregelen worden geformuleerd. 

Monitoring van de omvang en kwaliteit van het leefgebied van smient en
kleine zwaan 

Hiertoe zal door een medewerker van Staatsbosbeheer de ‘Checklist 
omvang en kwaliteit leefgebied’ worden bijgehouden.

Sociaal economische gevolgen

De maatregelen, die in bovenstaande paragraaf beschreven zijn, hebben
geen sociaal economische gevolgen voor het gebied rondom De Wilck. De
waterbeheermaatregelen die voorgesteld worden (verbetering van de
werking van gemaal en stuwen) hebben alleen invloed op de
waterhuishouding in De Wilck zelf en hebben daarmee geen invloed op de
omgeving. Een deel van de maatregelen betreft het uitvoeren van (met
name hydrologisch) onderzoek en monitoring. Nadat de resultaten van het
hydrologische onderzoek bekend zijn, moeten er maatregelen uitgewerkt
worden die de hydrologie in De Wilck ten goede komen. Hiervoor is al een
aantal oplossingsrichtingen geformuleerd. Bij het uitwerken van deze
maatregelen zal uiteraard rekening gehouden worden met de sociaal
economische gevolgen. Vooralsnog wordt niet voorzien dat de toekomstige
maatregelen gevolgen zullen hebben voor de omgeving. Ook de extra
monitoringsprogramma’s (monitoring aantallen vogels en monitoring
verstoring) hebben gedurende deze beheerplanperiode geen gevolgen voor
de omgeving. Na zes jaar (aan het begin van de volgende
beheerplanperiode) zal gekeken worden of er aanvullende maatregelen
nodig zijn als gevolg van de resultaten van de monitoringsprogramma’s
en het onderzoek naar de relatie tussen De Wilck en foerageer- en
rustgebieden in de omgeving. Wanneer er aanvullende maatregelen nodig
zijn, zal op dat moment opnieuw beoordeeld moeten worden of dit nadelige
sociaal economische gevolgen heeft voor het gebied rondom De Wilck.

Handhaving en toezicht

Handhaving en toezicht zijn voornamelijk de verantwoordelijkheid van de
provincie Zuid-Holland en Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer handhaaft
daarbij in haar eigen gebieden terwijl de provincie dit doet in het
overige gebied. De belangrijkste taken zijn surveillance in het gebied,
onderhouden van bebording (voorlichting, toegangsregels), het
openstellen van een meldpunt en het controleren van

vigerende vergunningen en ontheffingen.

In een nog door provincie Zuid-Holland op te stellen handhavingsplan
worden de maatregelen en afspraken tussen de diverse handhavende
organisaties nader uitgewerkt en vastgelegd. De volgende onderwerpen
worden hierin tenminste uitgewerkt:

uitwerking voor welke van de activiteiten, waarvan bij de toetsing is
geoordeeld dat zij een significant negatief effect veroorzaken,
handhaving nodig is;

samenwerking tussen verschillende handhavende instanties: de
verantwoordelijkheid voor de regie en coördinatie, de rolverdeling en
de verdeling van bevoegdheden;

de speerpunten bij handhaving. 

De provincie Zuid-Holland heeft een centraal meldpunt voor niet
toegestane activiteiten in Natura 2000-gebieden ingesteld:

Provincie Zuid-Holland, Afdeling Handhaving

Telefoonnummer: 070-4418655

E-mail adres:   HYPERLINK "mailto:nbwet@pzh.nl"  nbwet@pzh.nl 

Uitvoeringsprogramma

In dit hoofdstuk is het uitvoeringsprogramma van het beheerplan voor De
Wilck beschreven. De communicatie rondom het beheerplan en de wijze van
monitoring en evaluatie komen aan bod. Het gaat hierbij zowel om het
monitoren en evalueren van de genomen maatregelen als het monitoren van
de staat van instandhouding van de soorten. Ook is beschreven welke
partijen verantwoordelijk zijn voor communicatie, monitoring, evaluatie
en uitvoering van de maatregelen die beschreven zijn in dit beheerplan.
Daarnaast zijn de kosten en financieringsmogelijkheden voor het
uitvoeringsprogramma van het beheerplan globaal in beeld gebracht. De
financiële afspraken zijn echter onderdeel van het bestuurlijk traject.

Communicatie

Voor het behalen van de doelen van het beheerplan is het van belang dat
gebruikers, ondernemers, omwonenden, maatschappelijke organisaties en
overheden op de hoogte zijn van het belang van het Natura 2000-gebied en
de mogelijke gevolgen die het beheerplan voor hen heeft. Om draagvlak
voor de maatregelen uit het beheerplan te creëren en medewerking voor
de uitvoering te krijgen, is communicatie van groot belang.

Doelstellingen voor communicatie

Een Natura 2000-gebied biedt ruimte aan natuur en recreatie en in de
onmiddellijke omgeving is ruimte voor wonen en bedrijvigheid. Aan de
betrokkenen moet duidelijk worden gemaakt dat dit verenigbaar is met de
doelstellingen van Natura 2000 en er moet worden aangegeven wat het
beheerplan en eventuele vergunningplicht betekenen voor de verschillende
activiteiten en de verschillende doelgroepen.

De doelstellingen van de communicatie in het kader van Natura 2000 zijn:

doelgroepen hebben inzicht in de gevolgen van het beheerplan voor de
eigen situatie; 

doelgroepen weten waar ze terechtkunnen voor informatie en vragen;

betrokkenen bij de uitvoering van het beheerplan kennen nut en noodzaak
van de maatregelen.

Inzicht van doelgroepen in de gevolgen van het beheerplan begint met de
bekendheid van Natura 2000 en de Natuurbeschermingswet in het algemeen.
Daarnaast zijn gebruikers van het gebied geĂŻnformeerd over de gevolgen
van zowel inrichtingsmaatregelen als vergunningplicht en –verlening.

Het beheerplan is opgesteld door de bevoegde gezagen in samenwerking met
de organisaties die zijn betrokken bij de uitvoering. Deze hebben
bijgedragen aan de inhoud en onderschrijven de noodzaak van de
beschreven maatregelen. 

Rolverdeling in communicatie

Het Ministerie van EL&I zorgt voor de algemene informatievoorziening
rond Natura 2000 en de Natuurbeschermingswet en is als voortouwnemer het
eerste aanspreekpunt voor het beheerplan. De boswachters van
Staatsbosbeheer geven, in het veld, voorlichting over het gebied en de
inrichtings- en beheermaatregelen aan passanten. Daarnaast beantwoorden
zij vragen van mensen die contact opnemen met Staatsbosbeheer.

De provincie verzorgt de communicatie over de specifieke gevolgen van
het beheerplan voor de gebruikers van het gebied en de
vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet. De provincie
werkt de communicatie rond dit aspect nog verder uit. In ieder geval
worden betrokkenen geĂŻnformeerd via nieuwsbrieven, folders en de
provinciale website. Ook kunnen gebruikers van het gebied voor
informatie terecht bij de provincie.

Monitoring en evaluatie instandhoudingsdoelstellingen en maatregelen

Monitoring

In dit beheerplan zijn de instandhoudingsdoelstellingen voor De Wilck
uitgewerkt (hoofdstuk 5) en zijn instandhoudingsmaatregelen geformuleerd
om deze doelen te bereiken (hoofdstuk 7). Om te kunnen bepalen of de
instandhoudingsdoelstellingen bereikt worden en de genomen maatregelen
effectief zijn, vindt monitoring en evaluatie plaats. De doelstelling
van de gebiedsgerichte monitoring is tweeledig. Ten eerste vindt
monitoring plaats ter evaluatie van het bereiken van de doelen (zie
paragraaf 8.2.1). Deze monitoring moet inzicht geven of de
instandhoudingsdoelen voor de soorten, waarvoor De Wilck is aangewezen,
bereikt zijn. Ten tweede vindt er monitoring plaats ter evaluatie van de
genomen maatregelen en het gebruik in en om het gebied (zie paragraaf
8.2.2). Uit deze gegevens moet blijken of de instandhoudingsmaatregelen
het gewenste effect hebben op de soorten in het gebied. Daarnaast moeten
de monitoringsgegevens inzicht geven of genomen maatregelen en/of
veranderingen het gebruik in en om het gebied effect hebben op het
behalen van de doelstellingen (ministerie van LNV, 2009b). 

De eisen die vanuit de Europese Commissie worden gesteld aan de
monitoring zijn vastgelegd in een ‘programma van eisen’, opgesteld
door de Directie Kennis van het voormalige ministerie van LNV
(ministerie van LNV, 2009b). Hierin is aangegeven op welke wijze de
monitoring in het Natura 2000-gebied De Wilck moet worden vormgegeven.
In dit beheerplan is het hiervoor genoemde programma van eisen als
uitgangspunt genomen voor het monitoringsprogramma voor de Wilck. Voor
het verkrijgen van de benodigde gegevens wordt zoveel mogelijk gebruik
gemaakt van bestaande monitoringsprogramma’s die uitgevoerd worden
door onder andere overheden (provincies), particuliere gegevensbeherende
organisaties (PGO’s), terreinbeherende instanties en kennisinstituten.
Er is echter aanvullende monitoring noodzakelijk om de
instandhoudingsdoelstellingen en -maatregelen in het kader van het
beheerplan voor De Wilck te kunnen evalueren.

In tabel 8.1 is een overzicht van de monitoringsprogramma’s opgenomen.
In de tabel is ook aangegeven welke partijen verantwoordelijk zijn voor
het uitvoeren van de monitoringsprogramma’s. Ook is aangegeven of het
een bestaand monitoringsprogramma betreft of dat het programma nog moet
worden opgezet.

Evaluatie

Het beheerplan heeft een geldigheid van zes jaar. Aan het einde van deze
planperiode evalueren de bevoegde gezagen (het Ministerie van EL&I en de
provincie Zuid-Holland) het beheerplan om te bepalen of het voor de
volgende planperiode nog voldoet. Voor de evaluatie wordt gebruik
gemaakt van de resultaten van de monitoringsprogramma’s. De evaluatie
gaat in op de mate van realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen
en de mate van realisatie van de in het plan opgenomen maatregelen. De
evaluatie is de onderbouwing voor de volgende generatie beheerplannen.
Als hieruit blijkt dat het beheerplan nog steeds actueel is, dan kan het
met nog eens zes jaar verlengd worden. Indien uit de monitoring en
evaluatie blijkt dat de instandhoudingsmaatregelen niet leiden tot het
behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, moeten de maatregelen in
het volgende beheerplan aangepast worden. Wanneer uit de monitoring van
de soorten blijkt dat het huidige beheer niet geleid heeft tot het
gewenst resultaat, dient het beheer ook geëvalueerd te worden.
Daarnaast kan, op grond van de resultaten van de monitoring en/of de
effecten van maatregelen of beheer zo nodig ook tussentijds worden
bijgestuurd (Ministerie van LNV, 2009b).

Monitoring ter evaluatie van het behalen van doelstellingen

De Natura 2000-doelstellingen voor De Wilck worden gemonitord aan de
hand van de parameters: 

omvang van de populaties smient en kleine zwaan in De Wilck;

omvang, kwaliteit en draagkracht van het leefgebied voor smient en
kleine zwaan in De Wilck. 

Omvang populaties

In het aanwijzingsbesluit zijn de streefwaarden genoemd voor de te
behalen omvang van de populaties smient en kleine zwaan (zie tabel 2.2).
Het monitoren van de omvang van de populaties smient en kleine zwaan in
De Wilck is tot nog toe uitgevoerd door de Vogelwerkgroep Kouderkerk &
Hazerswoude e.o. Deze monitoring vindt plaats op vrijwillige basis en
gebeurt in opdracht van SOVON. De monitoring bestaat uit
wintervogeltellingen die in de weekenden halverwege de maanden september
tot en met maart plaatsvinden. Door de lage frequentie vormen deze
wintertellingen slechts een momentopname. Doordat smienten vaak buiten
De Wilck foerageren en kleine zwanen het gebied vooral bezoeken om te
overnachten, kunnen er bij Ă©Ă©n maandelijkse telling gemakkelijk vogels
gemist worden. Om een beter beeld te krijgen van de aantallen smienten
en kleine zwanen in De Wilck is het wenselijk om minimaal drie keer per
maand een wintervogeltelling te verrichten (Hustings et al, 1989). Nog
beter is het om wekelijks tellingen uit te voeren. Bij een dergelijke
frequentie worden de schommelingen in aantallen aanwezige dieren
enigszins opgevangen. Daarnaast is het van belang om structureel
slaapplaatstellingen van kleine zwaan uit te voeren. Na de aanleg van de
plas in 2001 is er op deze slaapplaats gedurende het winterhalfjaar al
wel incidenteel geteld door de Wetlandwacht van de Vogelbescherming
Nederland. De incidentele tellingen zijn uitgevoerd rond zonsopkomst
en/of zonsondergang. Om een beter beeld te krijgen van de aantallen
kleine zwanen die De Wilck gebruiken als slaapplaats is het van belang
dat er regelmatig geteld gaat worden. Ook bij de slaapplaatstellingen
heeft het de voorkeur dat er minimaal 3 keer per maand wordt geteld.
Beter is het nog indien er wekelijks wordt geteld.

Omvang, kwaliteit en draagkracht van het leefgebied

De te realiseren kwaliteit van het leefgebied is soortspecifiek. Er zal
daarom per soort gekeken moeten worden naar de specifieke ecologische
vereisten voor smient en kleine zwaan. De ecologische vereisten zijn
uitgewerkt in paragraaf 2.4 van dit beheerplan. De kwaliteit van het
leefgebied wordt bepaald op basis van informatie uit de literatuur in
combinatie met expert judgement. Relevante parameters, die daarbij
gebruikt worden, zijn onder andere de mate van geschiktheid van het
biotoop, foerageermogelijkheden, slaapplaatsmogelijkheden en de
aanwezigheid van voldoende rust (ministerie van LNV, 2009b). Het is
daarnaast ook van belang om regelmatig de relevante
vegetatieontwikkeling in het gebied te monitoren. Deze gegevens in
combinatie met vogeltellingen en gegevens over gebruik en beheer geven
de benodigde informatie over de omvang, kwaliteit en draagkracht van het
leefgebied in De Wilck voor smient en kleine zwaan.

Op dit moment worden de omvang, kwaliteit en draagkracht van het gebied
voor kleine zwaan en smient nog niet structureel gemonitord. In de
toekomst zal structurele monitoring op deze parameters gaan plaatsvinden
door middel van een checklist. Deze zal jaarlijks in het begin van het
jaar door de verantwoordelijke Boswachter Inventarisatie en Monitoring
van Staatsbosbeheer worden ingevuld. Indien gewenst kan Staatsbosbeheer
hiervoor ook iemand inhuren. Hiervoor is in de begroting een bedrag
aangegeven. De checklist bevat een aantal vragen over oppervlakte
plas-dras-gebied, open kort grasland, verruiging, opgaande beplanting,
verstoring en veranderingen in het afgelopen jaar. In bijlage 8 is een
format van de checklist opgenomen die voor De Wilck gebruikt zal gaan
worden. 

Monitoring ter evaluatie van instandhoudingsmaatregelen

In hoofdstuk 7 zijn de instandhoudingsmaatregelen beschreven die in de
eerste beheerplanperiode in de Wilck genomen zullen worden. Bij de
beoordeling in hoeverre de maatregelen bijgedragen hebben aan het
behalen van de instandhoudingsdoelen kan worden gebruik gemaakt van
fysieke metingen of deskundigenoordeel (ministerie van LNV, 2009b). De
effectiviteit van de maatregelen in De Wilck zal bepaald worden aan de
hand van het monitoringprogramma voor de evaluatie van de
instandhoudingsdoelstellingen.

Monitoring ter evaluatie van huidige activiteiten

Huidige activiteiten dienen met name gemonitord en geëvalueerd te
worden indien er aan het begin van de beheerplanperiode sprake is van
kennislacunes of onzekerheden ten aanzien van de invloed van de
bestaande activiteiten op de instandhoudingsdoelstellingen (Ministerie
van LNV, 2009a). Bij De Wilck is dit aan de orde bij de huidige
activiteiten met betrekking tot jacht, wildbeheer en schadebestrijding.
In hoofdstuk 7 is er daarom een aanvullend monitoringsonderzoek
opgenomen naar de mate van auditieve en visuele verstoring ten gevolge
van deze activiteiten (maatregel 16). 

In de toekomst is het mogelijk dat de intensiteit van bepaalde
activiteiten (bijvoorbeeld wandelen, fietsen, e.d) in de toekomst
toeneemt. Om in de volgende generatie beheerplannen te kunnen beoordelen
of dit soort veranderingen (geleidelijke toename van intensiteit van
activiteiten) invloed heeft (gehad) op de instandhoudingsdoelstellingen
is het aan te raden om dit te monitoren. Hiervoor dient eerst een
nulmeting te worden verricht. Idealiter wordt de situatie aan het begin
van iedere beheerplanperiode vastgelegd. Dit is echter een zeer
omvangrijk project. Het opstellen van een dergelijk monitoringsprogramma
valt dan ook buiten de reikwijdte van dit beheerplan. 

Voor aanvang van de volgende beheerplanperiode dient opnieuw beoordeeld
te worden of er sprake is van kennislacunes of onzekerheden ten aanzien
van de invloed van de huidige activiteiten op de
instandhoudingsdoelstellingen. Indien noodzakelijk kan hierop
geanticipeerd worden middels een gerichte monitoring.

Verantwoordelijkheden

Het ministerie van EL&I is verantwoordelijk voor de periodieke algemene
rapportages aan de Europese Commissie en voor het monitoren van de staat
van instandhouding van soorten en habitattypen. Het ministerie van EL&I
en de provincie Zuid-Holland zijn eindverantwoordelijk voor het
monitoren van de voortgang van de uitvoering van de
instandhoudingsmaatregelen, de effectiviteit van de maatregelen, de
veranderingen in het gebied en de veranderingen in het 

Soort onderzoek	Verantwoordelijke instantie	Frequentie	Parameters
doelbereik



	Omvang populatie	Omvang leefgebied	Kwaliteit leefgebiede

Bestaande monitoringprogramma’s

Wintervogeltelling	Coördinatie Provincie Zuid-Holland	Maandelijks in
ieder winterhalfjaar	x	x

	Hydrologisch meetnet	Staatsbosbeheer	Maandelijks

	x

Oppervlaktewater-kwaliteit	Hoogheemraadschap van Rijnland	PM

	x

Aanvullende monitoringprogramma’s

Intensivering wintervogeltelling 	Coördinatie Provincie Zuid-Holland
(UITVOERING MOET NOG WORDEN AFGESTEMD)	Wekelijks in ieder winterhalfjaar
x



Slaapplaatstelling kleine zwaan 

	Coördinatie Provincie Zuid-Holland (UITVOERING MOET NOG WORDEN
AFGESTEMD)	Wekelijks in ieder winterhalfjaar	x



Checklist omvang en kwaliteit leefgebied voor kleine zwaan en smient
Staatsbosbeheer	Jaarlijks, in het begin van het jaar

x	x

Instandhoudingsmaatregelen 1 t/m 7 (via checklist)	Staatsbosbeheer 
EĂ©nmalig of jaarlijks, afhankelijk van de maatregel

x

	Oppervlaktewaterkwaliteit inlaatwater	Hoogheemraadschap

van Rijnland	PM

	x

Tabel 8.1 Monitoringprogramma’s De Wilck. In de laatste drie kolommen
is aangegeven in welke parameters de monitoringprogramma’s inzicht
geven (omvang populatie, omvang leefgebied en kwaliteit leefgebied).

gebruik in en om het gebied (ministerie van LNV, 2005b). Monitoring van
de instandhoudingsmaatregelen is primair de verantwoordelijkheid van de
partij die de maatregel neemt. Diegene die verantwoordelijk is voor het
uitvoeren van een maatregel is daarmee ook verantwoordelijk voor het uit
(laten) voeren van de bijbehorende monitoring en de daarbij behorende
kosten. Ook hierbij wordt allereerst bekeken in hoeverre bestaande
monitoring benut kan worden (ministerie van LNV, 2009b). Staatsbosbeheer
is uitsluitend verantwoordelijk voor de inventarisatie en monitoring
zoals deze is afgesproken en passend is bij gemaakte
financieringsafspraken in het kader van de Index Natuur & Landschap.
Daarnaast is Staatsbosbeheer verantwoordelijk voor de aanvullende
monitoring van de kwaliteit, omvang en draagkracht van het leefgebied
via de checklist. In tabel 8.1 is een overzicht opgenomen van de
verantwoordelijkheden voor de verschillende monitoringsprogramma’s.

Naast bestaande monitoring is het ook noodzakelijk aanvullende
monitoringsprogramma’s en onderzoek te starten. Het gaat om:

Provinciaal c.q. regionaal onderzoek naar connectiviteit (maatregel 11).
Gezien de schaal van dit onderzoek zal de provincie gevraagd worden dit
onderzoek te coördineren.PM nog te bespreken

Intensivering monitoring aantallen smient en kleine zwaan (maatregel
15). De provincie zal gevraagd worden de intensivering van dit
monitoringsprogramma, evenals het bestaande monitoringsprogramma, te
coördineren. PM nog te bespreken

Auditieve en visuele monitoring (maatregel 16). Hier zal in de directe
omgeving van De Wilck gemonitord worden wat de effecten zijn van
auditieve en visuele verstoring op de instandhoudingsdoelen. Ook hier
zal de provincie gevraagd worden dit te coördineren. PM nog te
bespreken

Monitoren van de omvang en kwaliteit van het leefgebied van smient en
kleine zwaan (maatregel 17). Hiertoe zal door een medewerker van
Staatsbosbeheer de ‘Checklist  omvang en kwaliteit leefgebied’
worden bijgehouden. Het gaat om aanvullende monitoring op de bestaande
monitoring die Staatsbosbeheer uitvoert in het kader van de Index Natuur
& Landschap. Daarom zijn de kosten hiervoor opgenomen in de begroting
van dit beheerplan (zie tabel 8.2). Voor deze extra monitoring door
Staatsbosbeheer dient nog aanvullende financiering gevonden te worden.

Coördinatie van de monitoringsprogramma’s in het kader van Natura
2000 op provinciale en regionale schaal is een verantwoordelijkheid van
de provincie Zuid-Holland. Bovengenoemde monitoringsprogramma’s
(maatregelen 11, 15, 16 en 17) zullen hier onderdeel van uit gaan maken.
PM nog te bespreken

Fasering en financiering van gehele uitvoering beheerplan

In deze paragraaf zijn de kosten en financieringsmogelijkheden voor het
uitvoeringsprogramma van het beheerplan globaal in beeld gebracht. Ook
is aangeven in welke beheerplanperiode de geplande maatregelen en
monitoring voorzien zijn. De daadwerkelijke financiële dekking van het
beheerplan is echter onderdeel van het op het beheerplan volgende
bestuurlijke traject.

In tabel 8.2 is samengevat welke instandhoudingsmaatregelen worden
genomen (zie paragraaf 7.2 voor een beschrijving van deze maatregelen)
en welke monitoringsprogamma’s uitgevoerd worden (zie paragraaf 8.2
voor een beschrijving van de monitoring). Tevens is in tabel 8.2
aangegeven welke organisatie verantwoordelijk is voor het uitvoeren van
de maatregelen en monitoring. Tot slot is een globaal overzicht van de
kosten gegeven uitgesplitst naar de 1e beheerplanperiode en de
beheerplanperioden daarna.

De meeste maatregelen voor De Wilck hebben betrekking op het in beeld
brengen van (mogelijke) effecten van huidige activiteiten, een
nauwkeuriger monitoring van de doelsoorten en het nader onderzoeken van
de waterkwaliteit. Dit gehele maatregelenpakket dient in de eerste
beheerplanperiode te worden uitgevoerd. Op basis van de resultaten van
het onderzoek naar de waterkwaliteit worden nog uitvoeringsmaatregelen
geformuleerd. Deze uitvoeringsmaatregelen zijn nodig om de kernopgave
“Plas-dras-situaties voor smienten” en de waterkwaliteitsnormen van
de KRW te realiseren. Ook deze maatregelen zullen derhalve in de eerste
beheerplanperiode worden uitgevoerd.

Financiering regulier beheer Staatsbosbeheer

Er zijn 2 typen financieringen nodig: 

Voor onderzoek, investeringen of inrichtingsmaatregelen om de gunstige
staat van instandhouding in de gebieden te bereiken. Deze budgetten zijn
vaak eenmalig en vormen geen onderdeel van de Index Natuur & Landschap.
Dit type maatregelen zijn in dit beheerplan apart beschreven en zijn –
voor zover mogelijk - begroot.

Voor exploitatie of reguliere cyclische beheermaatregelen om de gebieden
in de gunstige staat van instandhouding te handhaven. Het niveau van de
huidige rijksbijdrage per ha (prijspeil 2010) is niet toereikend om de
goede staat van instandhouding van doelen te handhaven. De kosten van de
noodzakelijke beheermaatregelen zijn opgenomen in de standaard kostprijs
behorend bij de Index Natuur en Landschap. De exploitatie, op
Staatsbosbeheergrond, kan worden uitgevoerd, als de bijdrage per ha op
het niveau van de standaard kostprijs aan Staatsbosbeheer wordt vergoed
(dit is momenteel niet het geval).

Financiering instandhoudingsmaatregelen

Er zijn provinciale (ILG) en Europese (LIFE+) subsidieregelingen, die
aangevraagd kunnen worden voor de financiering van (een deel van)
inrichting- en beheermaatregelen in natuurgebieden. Op dit moment is er
voor De Wilck slechts Ă©Ă©n kansrijke subsidieregeling. Deze regeling
valt onder het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en wordt
hieronder besproken. Voor de volledigheid zijn in bijlage 9 de overige
subsidieregelingen opgenomen. Doordat de voorgestelde maatregelen niet
aan de subsidievoorwaarden van de genoemde subsidieregelingen in bijlage
9 voldoen, zijn deze regelingen in dit beheerplan als niet of minder
kansrijk beschouwd. In de toekomst kan de Subsidieregeling
Kwaliteitsimpuls Landschap en Natuur (SKNL) wellicht nog een
financieringsbron zijn voor de maatregelen (zie Bijlage 9).

Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)

Sinds 1 januari 2007 is het Investeringsbudget Landelijke Gebied (ILG)
van kracht. Het ILG is bedoeld om het landelijk gebied mooi en vitaal te
houden. Alle gebiedsgerichte rijksdoelen uit het Meerjarenprogramma
Vitaal Platteland worden via het ILG uitgevoerd. Het gaat om een
gezamenlijke aanpak van natuur, landschap, recreatie, landbouw, milieu
en water. In het ILG zijn financiële middelen opgenomen voor onder
andere natuur (waaronder de ecologische hoofdstructuur), recreatie
(onder meer recreatie om de stad), landschap, landbouw en milieu
(bodemsanering). Het meest kansrijke onderdeel uit het ILG voor
maatregelen uit dit beheerplan betreft een subsidie voor het oplossen
van milieutekorten in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die op de
TOP-lijst verdroging staan. De ILG wordt onder verantwoordelijkheid van
de Provincie Zuid-Holland uitgevoerd. Het onderdeel
verdrogingsbestrijding is uitgewerkt in de ILG Bestuursovereenkomst
2007-2013 tussen het Rijk en de provincie Zuid-Holland, het Provinciaal
Meerjarenprogramma Landelijk Gebied 2007 – 2013 van de provincie
Zuid-Holland en de Subsidieregeling Landelijk Gebied Zuid- Holland (Rijk
& Provincie Zuid-Holland, 2006; Provincie Zuid-Holland, 2006; Provincie
Zuid-Holland; 2009ÂČ; Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009ÂČ).

In het kader van het ILG heeft de provincie Zuid-Holland geld
gereserveerd voor het tegengaan van verdroging in de TOP-gebieden waar
de verdrogingsproblematiek het meest urgent is. Subsidie kan aangevraagd
worden voor de volgende maatregelen:

het uitvoeren van maatregelen tegen verdroging;

het uitvoeren van maatregelen tegen verzuring, vermesting, verzoeting en
te voedselrijke bodem door voormalig landbouwkundig gebruik.

De activiteiten moeten vallen binnen het besluit van Gedeputeerde Staten
over de TOP-lijst verdroogde gebieden provincie Zuid-Holland, van 20
februari 2007. De subsidie kan aangevraagd worden door terreinbeherende
natuurbeschermingsorganisaties, terreinbeherende drinkwaterbedrijven,
waterschappen en particuliere grondeigenaren. De hoogte van de subsidie
bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele projectkosten. (Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland, 2009ÂČ). De Wilck is aangewezen als TOP-gebied
verdroging door de provincie Zuid-Holland (zie ook paragraaf 4.1). Een
aantal maatregelen die beschreven zijn in hoofdstuk 7 van dit beheerplan
voldoen aan de hierboven beschreven eisen en komen dus in aanmerking
voor deze subsidieregeling. 

Financiering monitoring instandhoudingsdoelstellingen

De monitoring van de instandhoudingsdoelstellingen valt uiteen in twee
delen: het reguliere monitoringsprogramma en een intensivering van
bestaande monitoring. De reguliere monitoring, die past binnen het
monitoringsprogramma van de Natura 2000-doelen, betreft de
wintervogeltellingen. Deze tellingen worden tot nu toe uitgevoerd door
de Vogelwerkgroep Kouderkerk / Hazerswoude e.o (in opdracht van SOVON). 

Staatsbosbeheer is uitsluitend verantwoordelijk voor de monitoring zoals
afgesproken c.q. passend is in de Index Natuur & Landschap. Hierover
zijn financieringsafspraken gemaakt tussen het Ministerie van EL&I en
Staatsbosbeheer in het kader van de Index Natuur & Landschap. Hoe de
intensivering van de lopende monitoring (een hogere frequentie van de
wintervogeltellingen) gefinancierd zal worden, is vooralsnog onbekend en
moet bestuurlijk nog worden afgesproken.

Financiering monitoring instandhoudingsmaatregelen

De monitoring van de instandhoudingsmaatregelen kan waarschijnlijk voor
een groot deel uit het reguliere budget van Staatsbosbeheer worden
betaald. Veel van de benodigde arbeid hiervoor kan namelijk worden
ingepast in of gekoppeld aan reguliere activiteiten. 

Maatregelen	Kostenraming

Nr.	Omschrijving	Verantwoordelijke organisatie	1e beheer-planperiode	2e
beheer-planperiode en lange termijn

Voortzetten en optimaliseren huidig (water)beheer

1	Perceelsgebonden standweide / hooiland en naweiden	Staatsbosbeheer
Regulier beheer	Regulier beheer

2	Distelbestrijding	Staatsbosbeheer	Regulier beheer	Regulier beheer

3	Periodieke bekalking van het gebied	Staatsbosbeheer	Regulier beheer
Regulier beheer

4	Handhaven zomer- en winterpeil in de twee peilvakken	Hoogheemraadschap
van Rijnland	PM

	5	Sloten schonen en (indien nodig) baggeren	Staatsbosbeheer	PM

	6	Tegengaan verdroging en bodemdaling door optimalisatie peilbeheer en
verbeteren waterkwaliteit. Hiervoor is nodig: 

Verbeteren werking gemaal, overstort en stuwen

Op termijn maatregelen om eigen waterhuishouding De Wilck te
optimaliseren (te bepalen a.d.h. van onderzoek)	Hoogheemraadschap van
Rijnland in overleg met Staatsbosbeheer

	PM

	Aanvullende beheermaatregelen

7	Tegengaan verruiging en verpitrussing rond de plas: door te maaien en
af te voeren en eventueel door te bevriezen	Staatsbosbeheer	PM

	8	Afsluiten wandelpad in de winterperiode tijdens de  aanwezigheid van
kleine zwaan	Staatsbosbeheer	PM

	Onderzoek

9	Onderzoek naar de waterkwaliteit van het inlaatwater uit omliggende
polders en een verkenning van alternatieven voor wateraanvoer
Hoogheemraadschap van Rijnland / Staatsbosbeheer	PM

	10	Onderzoek naar de optimalisatie van de waterhuishouding
Hoogheemraadschap van Rijnland / Staatsbosbeheer	PM

	11	Extra monitoring en onderzoek connectiviteit	Provincie Zuid-Holland
PM

	Handhaving

12	Intensiveren handhaving ten behoeve van de
instandhoudingsdoelstellingen	Staatsbosbeheer	PM

	Maatregelen met betrekking tot vergunningplicht voor de NB-wet

13	Stellen van voorwaarden bij vergunningverlening grootschalige
werkzaamheden	Provincie Zuid-Holland	0

	Waterhuishoudkundige maatregelen die zijn voorzien in het kader van de
Kaderrichtlijn Water (KRW)

14	KRW-maatregelen in het kader van het Waterbeheerplan van het
Hoogheemraadschap van Rijnland	Hoogheemraadschap van Rijnland



Bestaande monitoring

	Wintervogeltelling (maandelijks in winterhalfjaar)

	Provincie Zuid-Holland/SOVON	Regulier



Hydrologisch meetnet	Staatsbosbeheer	PM



Oppervlaktewaterkwaliteit

	Hoogheemraadschap

van Rijnland	PM



Vegetatiestructuurkartering	Staatsbosbeheer	Incidenteel

	Aanvullende monitoring

15

	Intensivering monitoring aantallen smient en kleine zwaan:

wekelijkse wintervogeltelling smient en kleine zwaan

wekelijkse slaapplaatstelling kleine zwaan

tellingen in directe omgeving De Wilck en in andere natuurgebieden in de
regio van smient en kleine zwaan	Provincie Zuid-Holland/SOVON/

Staatsbosbeheer (UITVOERING MOET NOG WORDEN AFGESTEMD)	€ 90.000

(€ 18.000 per jaar)



	16	Monitoringsonderzoek naar auditieve en visuele verstoring tgv jacht,
wildbeheer en schadebestrijding

	WBE	PM



Checklist voor kleine zwaan en smient

	Staatsbosbeheer	€ 300 (€ 50 per jaar)



Instandhoudingsmaatregelen 1 t/m 7 (via checklist)	Staatsbosbeheer 	€
5.000 (€ 833 per jaar)

	Tabel 8.2 Verantwoordelijkheden voor en kosten van
instandhoudingsmaatregelen en monitoringprogramma’s. 

Literatuurlijst

Adviesbureau voor Ruimtelijk Beleid, Ontwikkeling en Inrichting (2004).
Rijnwoude Buitengebied: bestemmingsplan – voorschriften. RBOI,
Rotterdam. 

Alblas, W. (2000). Wintervogels in de Rijnstreek 1995-2000.
Vogelwerkgroep Koudekerk / Hazerswoude e.o.

Alblas, W., B. van Eijk & C. Kes, 1998 t/m 2005.
Broedvogelinventarisatie De Wilck 1998 t/m 

2005. Vogelwerkgroep Koudekerk / Hazerswoude e.o.

AquaTerra (2006). Monitoring van de visstand op acht locaties binnen het
beheersgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland. Leiden. 

Bakker, T.W.M., Klijn, J.A. and Van Zadelhoff, F.J. (1981) Nederlandse
kustduinen. Landschapsecologie. Pudoc, Wageningen.

Beekman J., M.R. van Eerden & S. Dirksen (1991). Bewick’s swans Cygnus
columbianus bewickii utilising the changing resource of Potamogeton
pectinatus during autumn in the Netherlands.

Beets, C. (2004). Westeinde en De Wilck – evaluatie waterhuishouding.
Staatsbosbeheer Driebergen, sectie Natuur en Hout. November 2004.
Driebergen.

Beets, C. (2008). Toplijst Verdroging : Basisdossier De Wilck. Intern
concept, Staatsbosbeheer Regio West, Amsterdam.

Beintema, A., O. Moedt & D. Ellinger (1995). Ecologische atlas van de
Nederlandse weidevogels. Schuyt & co, Haarlem. 

Bilius, M. (2003). Bekalkingsadvies voor een aantal gebieden van
Staatsbosbeheer in de Randstad. Staatsbosbeheer Regio Zuid-Holland –
Utrecht, Nieuwegein.

Bijlsma, R.G., F. Hustings & C.J. Camphuysen (2001). Avifauna van
Nederland deel 2: Algemene en schaarse vogels van Nederland. GMB
Uitgeverij/KNNV uitgeverij. Haarlem/Utrecht.

BirdLife International (2009). Species factsheet: Limosa limosa.
http://www.birdlife.org (6/4/2010)

Bos, F & M. Bosveld (2006). Nederlandse Fauna 7. De Nederlandse
dagvlinders. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS
Nederland, Leiden.

Bosschap (2008). Gedragscode natuurbeheer. Goedgekeurd door de Minister
van LNV bij besluit van 21 april 2009, kenmerk TRCDR 2009/970.

Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft (RAVON) (2009). Nederlandse Fauna
9. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nationaal Natuurhistorisch
Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden.

Dienst Landelijk Gebied (2009). Handleiding toetsing bestaand gebruik
voor LNV-beheerplannen. 

Dijkstra, K-D & V. Kalkman (Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie)
(2002). Nederlandse Fauna 4. De Nederlandse libellen. Nationaal
Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden.

Dirksen S. (1982). Betekenis van fonteinkruid voor de Kleine Zwaan in
het Lauwerszeegebed. Limosa 55: 30-31.

Dirksen S. & J. Beekman (1991). Population size, breeding succes and
distributiebon of Bewick’s Swans Cygnus columbianus bewickii wintering
in Europe in 1986-87.

Dirksen S., J. Beekman & T.H. Slagboom (1991). Bewick’s Swans Cygnus
columbianus bewickii in the Netherlands: numbers, distributiebon and
food choice during the wintering season. 

Dool, Ph. H. van den (2001). Akoestisch onderzoek behorende bij de Wet
milieubeheer procedure Werkterrein vluchtschacht Bent. Movares Nederland
BV, Utrecht. 

Duijvenboden, A. van (2008). Quickscan Zoogdieren in reservaat De Wilck,
Duijvenboden Natuur, Katwijk.

Eerden, Van & Smit (1979). In: Heijden, E. van der & H. Miedema (2008),
‘Natura 2000 beheerplan Arkemheen’, A&W-rapport 1110, Concept-3.
Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Veenwouden.

EGG Consult (2007). Vegetatiekartering Westeinde en De Wilck. EGG
Consult, Pranger & Tolman ecologen, rapportnr. 675EGG. Groningen.

Gerritsen (2002). Wulp p 222–223 in: Atlas van de Nederlandse
broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5. Nationaal
Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden.

Gyimesi, A. (2010) Carrying capacity of a heterogeneous lake for
migrating swans.

Proefschrift. Universiteit Utrecht, Utrecht.

Hakkens, J. (2008). Interne kwaliteitsbeoordeling op terreincondities en
doelcomponenten. Deel 1, 2, 3, 4 & 5. Regio 5. Zuid-Holland – Utrecht,
Object: De Wilck. Staatsbosbeheer, Amsterdam-Sloterdijk

Hoogheemraadschap van Rijnland (2004). Toelichting op het peilbesluit
van de Groenendijkse en Oostbroekpolder (bemalingsbegieden 9 en 10).
Waddinxveen. 

Hoogheemraadschap van Rijnland (2007). Gebiedsdocument Aar en Meije.
Leiden.

Hoogheemraadschap van Rijnland (2008). Waterbeheerplan 4 Kader Richtlijn
Water. Achtergrondrapport 1. Leiden

Hoogheemraadschap van Rijnland (2010). Memo waterkwaliteitsgegevens De
Wilck (2006-2009).

Hulscher, J.B. (2002). Scholekster p 198-199 in: Atlas van de
Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5.
Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden.

IWACO (1997). Boezemlanden in Zuid-Holland. Ecohydrologie, knelpunten,
potenties en herstelmaatregelen. Hoofdrapport, 25 maart 1997. IWACO B.V.
Vestiging West, Rotterdam & Altenburg & Wymenga, Veenwouden.

Kes, C., R. Kraaijeveld & R. Dijs (2006). Broedvogelinventarisatie De
Wilck 2006. Vogelwerkgroep Koudekerk/Hazerswoude e.o..

Kes, C., R. Dijs & L. Westgeest (2007). Broedvogelinventarisatie De
Wilck 2007. Vogelwerkgroep Koudekerk/Hazerswoude e.o..

Krijgsveld, K.L. (2008). Verstoringsgevoeligheid van vogels (Update
literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie), rapportnr
08-173, Bureau Waardenburg iov Vogelbescherming, Culemborg (pg. 123
kleine zwaan & pg. 130 smient)

Kwak, R.G.M. (2009). De Wilck. In: J.H.J. Schaminée & J.A.M. Janssen.
Europese Natuur in Nederland: Laag Nederland. KNNV-Uitgeverij, Zeist.

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2004). Rode Lijst
Vogels. Den Haag.

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2006). Natura 2000
Doelendocument, Den Haag.

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2007). TOP-lijsten
verdrogingsbestrijding. Directie Natuur. Den Haag. 

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2008).
Profielendocumenten kleine zwaan en smient. Den Haag. 

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2009a).
Ontwerpbesluit De Wilck. Den Haag.

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2009b).
‘Programma van Eisen Gebiedsgerichte Monitoring Natura 2000’,
tekstueel aangepast juli 2009. Den Haag.

Mulder, J. & J. Oosterbaan (2008). Natuurinventarisatie en toets t.b.v.
uitvoering Waterbesluit 2004 in Polder Groenendijk en Oostbroekpolder.
Groen Team, i.o.v. Hoogheemraadschap van Rijnland. Moordrecht. 

Nienhuis J. & M.J. Epe (1995). Feeding ecology of Bewick’s Swans on
five stop-over sites during spring migraine. Doctoraal verslag,
Zologisch Laboratorium, Universiteit van Groningen.

Nijland, F. (2002). Tureluur p 224-225 in: Atlas van de Nederlandse
broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5. Nationaal
Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden.

Oosterveld, E. (2008). Informatieblad weidevogels en peilbeheer.
Altenburg & Wymenga / Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit. 

Owen M. & C.J. Cadbury (1975). The ecology and moralist of swans at the
Ouse Washes, England. Wildfowl 26: 31-42.

Provincie Zuid-Holland (1950; 1986). Distelverordening Zuid-Holland.
Provincie Zuid-Holland, Den Haag. 

Provincie Zuid-Holland en Altenburg & Wymenga (1998). Ecologische
verbindingszones in Zuid-Holland. Aanwijzingen voor inrichting en
beheer. Herziene druk. Provincie Zuid-Holland, Den Haag.

Provincie Zuid-Holland (afd water) (2008 ). Nota Verdroging
Zuid-Holland. Den Haag 

Provincie Zuid-Holland  (2008 II). Beheersgebiedsplan foerageergebieden
ganzen en smienten. Provincie Zuid-Holland, Den Haag. 

Rietra, R.P.J.J. en Römgens, P.F.A.M. (2007) Actief Bodembeheer
Toemaakdekken; Risico’s van bodemverontreiniging voor de kwaliteit van
veevoer en de gehalten aan lood en cadmium in orgaanvlees in het
veenweidegebied. Alterra, Alterrarapport nr. 1433.

Schekkerman, H. (2002). Kievit p 210- 211 in: Atlas van de Nederlandse
broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5. Nationaal
Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden.

Schrijvers, M. (in prep). Tabel Verstoringsafstanden van vogels.
Staatsbosbeheer, Amsterdam. 

In: Sears, J., Bacon, P.J. (eds) (1989). Proceedings of the 3rd IWRB
International Swan Symposium, Oxford 1989, Wildfowl Special Supplement
No. 1, P: 120-124.; 228-237; 238-248 

Smolders, A., E. Lucassen, H. Tomassen, L. Lamers & J. Roelofs (2006).
De problematiek van fosfaat voor natuurbeheer. Vakblad Natuur Bos
Landschap 3(4): 5-11.

Staatsbosbeheer (1998). Uitwerkingsplan object De Wilck, periode: 1999
– 2009. Staatsbosbeheer Regio Zuid-Holland – Utrecht, Nieuwegein.

Staatsbosbeheer (2007). Uitwerkingsplan RBS. Object: De Wilck. Periode:
2006-2015. Amsterdam.

SOVON & CBS (2005). Trends van vogels in het Nederlandse Natura 2000
netwerk. SOVON-informatierapport nr. 2005/09. SOVON Vogelonderzoek
Nederland, Beek-Ubbergen.

SOVON Vogelonderzoek Nederland (2002). Atlas van de Nederlandse
broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5. Nationaal
Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden.

STL (1990). Basiskartering vegetatie bij het beheerplan voor het object
Rijnstreek-Zuid, deelobjecten Westeinde en de Wilck. Stichting voor
Toegepaste Landschapsecologie STL, Nijmegen.

TNO (1993) Geohydrologisch onderzoek Bentwoud in Zuid-Holland
(OS93-26A).

Ubink, E. (1997). Verdrogingsbestrijding in Zuid-Holland, een haalbare
kaart? Een methodiek voor het in kaart brengen van de haalbaarheid van
verdrogingsbestrijding. Technische Universiteit Delft.

Waardenburg (2009). In: Factsheet Kleine Zwaan Cygnus columbianus
bewickii, Natura 2000 beheerplan.

Weijden, W. van der, P. Terwan & A. Guldemond (2010). Farmland birds
across the world. Lynx Edicions, Barcelona.

Winden J. van der, M.J.M. Poot, M. van den Bergh, T. Boudewijn & S.
Dirksen (1997). Kranswieren: voedsel voor grote aantallen watervogels.
De levende Natuur 98: 34-42.)

Wymenga, E. (2002). Grutto p220-221 in: Atlas van de Nederlandse
broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5. Nationaal
Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden.

Zwarts, L, R. Bijlsma, J. van der Kamp & E. Wymenga (2009). Living on
the edge: wetlands and birds in a changing Sahel. KNNV Publishing,
Utrecht.

Websites:

Nationale Landschappen

http://www.nationalelandschappen.nl 

Provincie Zuid-Holland

http://geo.zuid-holland.nl/geo-loket/

Raad van State

http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat
/?verdict_id=17451) 

Verklarende woordenlijst

A

	Aanwijzingsbesluit	Algemene Maatregel van Bestuur waarin een Natura
2000-gebied wordt aangewezen en begrensd en waarin de
instandhoudingsdoelen van dat gebied worden aangegeven.

Abiotisch	Niet behorend tot de levende natuur.



	B

	Bestaande activiteit	Een activiteit zoals die plaatsvond bij
vaststellen van dit beheerplan onder de voorwaarden die op dat moment
van kracht waren. OF een activiteit die op het moment van aanwijzing van
het gebied als beschermd natuurmonument of ter uitvoering van de Vogel-
en Habitatrichtlijn bestond en onafgebroken heeft plaatsgevonden OF
iedere handeling die op 1 oktober 2005 werd verricht en sindsdien niet
of niet in betekende mate is gewijzigd.

Bevoegd gezag	Overheidsinstelling die is belast met een bepaalde taak,
bijvoorbeeld vergunningverlening of vaststellen van beheerplannen.

Bijlage I en II (Habitatrichtlijn)	Typen natuurlijke habitats (bijlage
I) en dier- en plantensoorten (bijlage II) van communautair belang voor
de instandhouding waarvan aanwijzing van speciale beschermingszones
vereist is. De meest recente versie is verschenen in 2006 (Richtlijn
2006/105/EG, Pb EG L 363, 20.12.2006, p. 368-405).

Biotisch	Behorend tot de levende natuur.

Biotoop	Een door een bepaalde vegetatiestructuur gekenmerkt onderdeel
van een landschap, dat door een soort voor alle of een deel van zijn
activiteiten wordt gebruikt.

Broedgebied	Deel van een leefgebied dat een soort gebruikt om te
broeden.

Broedvogels	Vogels die op bepaalde plaats en tijdstip aan het
voortplantingsproces deelnemen blijkens de aanwezigheid van een
territorium, nest met eieren of jongen of de aanwezigheid van
niet-vliegvlugge jongen.



	C

	Compenserende maatregelen	Maatregelen die worden genomen ter
compensatie van en in samenhang met de aantasting van een natuurgebied
en die zorgen dat de grootte en kwaliteit van het natuurgebied en de
samenhang met andere natuurgebieden behouden blijven.



	D

	Depositie	Neerslag of afzetting van luchtverontreinigende stoffen op
bodem, water, planten, dieren of gebouwen. Het gaat in milieuverband om
depositie van verzurende (bijvoorbeeld ammoniak) en vermestende stoffen.
Gebeurt deze neerslag in droge vorm dan spreken we van droge depositie.
Worden verzurende stoffen door de neerslag afgezet dan spreken we van
natte depositie.

Draagkracht van het gebied	De draagkracht van het gebied geeft het
aantal individuen van een soort weer dat het gebied kan handhaven,
gebaseerd op de grootte en kwaliteit van het gebied en de verschillende
habitatelementen die het voorkomen van de soort mogelijk maken.



	E

	Effectenanalyse	Een middel om te beoordelen wat het effect is van de
bestaande activiteiten, van bestaande activiteiten en te treffen
maatregelen op de staat van instandhouding van de habitattype of soorten
die in de instandhoudingsdoelen worden genoemd.

EHS	Ecologische Hoofdstructuur: een samenhangend netwerk van in
(inter)nationaal opzicht belangrijke duurzaam te behouden ecosystemen.
De EHS is opgebouwd uit natuurkerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden
en ecologische verbindingszones.

Emissie	Uitstoot van stoffen.

Eutrofiëring	Proces van het vergroten van de voedselrijkdom van water
of grond.

Expert judgement	Inschatting van een deskundige op grond van zijn kennis
en ervaring.

Externe werking	Plannen, projecten of handelingen die plaatsvinden
buiten de begrenzing van een gebied, maar die schadelijke effecten
kunnen hebben voor de te beschermen waarden en kenmerken binnen het
gebied. Deze dienen door het bevoegd gezag aan de hoofddoelstelling te
worden getoetst door toepassing van het afwegingskader zoals is
vastgelegd in het Europees rechtelijke afwegingskader uit de Vogel- en
Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet.



	F

	Fauna	De totaliteit van de diersoorten van een bepaald gebied.

Flora	De totaliteit van de plantensoorten van een bepaald gebied.

Flora- en faunawet	Wet die inheemse dier- en plantensoorten beschermt.
In de wet is bepaald dat planten en dieren mede beschermd worden, omdat
hun bestaan op zichzelf waardevol is, zonder te kijken welk nut de
dieren voor de mens kunnen hebben.

Foerageergebied	Deel van het leefgebied dat een soort gebruikt om
voedsel te zoeken.



	G

	Gedeputeerde Staten	Dagelijks bestuur van een provincie.

Ganzenfoerageergebied	Door de overheid aangewezen gebied waar vanwege
het belang voor overwinterende ganzen en smienten een regeling geldt
voor financiële compensatie van gewasschade door ganzen.

Gedragscode	Document waarin regels en richtlijnen worden gegeven voor
gedrag, bijvoorbeeld om natuurwaarden te ontzien.

GHG	Gemiddelde hoogste grondwaterstand.

GLG	Gemiddelde laagste grondwaterstand.

Gunstige staat van instandhouding	Van een gunstige staat van
instandhouding van een soort of habitattype is sprake als de biotische
en abiotische omstandigheden waarin de soort of het habitattype voorkomt
perspectief bieden op een duurzaam voortbestaan van die soort of dat
habitattype.



	H

	Habitat	Kenmerkend leefgebied van een soort.

Habitatrichtlijn	EU-richtlijn (EU-richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992)
die als doel heeft het in stand houden van de biodiversiteit in de
Europese Unie door het beschermen van natuurlijke en halfnatuurlijke
habitats en de wilde flora en fauna. Deze richtlijn, die niet op vogels
betrekking heeft, is complementair aan de Vogelrichtlijn. De
Habitatrichtlijn is in 1992 door de lidstaten vastgesteld en in 1994 in
werking getreden.

Habitattype	Land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische
en biotische kenmerken die zowel geheel natuurlijk als halfnatuurlijk
kunnen zijn. (= letterlijke definitie die in de Richtlijn staat). OF
beschrijving van tot een bepaald habitattype behorende vegetatietypen,
waarbij ook minder goed ontwikkelde vormen zijn aangegeven.

Hydrologie	De leer van het voorkomen, het gedrag en de chemische en
fysische eigenschappen van water in al zijn verschijningsvormen boven,
op en in het aardoppervlak.



	I

	Infiltratie	Het indringen van water in de grond.

Instandhouding	Geheel van maatregelen verstaan die nodig zijn voor het
behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier-
en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding.

Intensieve veehouderij	Niet-grondgebonden veehouderij waarbij het vee
geheel of vrijwel geheel in gebouwen wordt gehouden.



	K

	Kavel	Aaneengesloten stuk grond van een gebruiker, bestaande uit
meerdere percelen, waarin geen grenzen voorkomen als openbare wegen en
waterlopen.

Kernopgave	Kernopgaven geven per Natura 2000-landschap de belangrijkste
bijdrage en verbeteropgaven weer op basis van aangewezen habitattypen en
soorten.

Keur	De Keur is een verordening van het waterschap, die tot doel heeft
om de waterlopen zodanig te kunnen beschermen, beheren en onderhouden,
dat deze altijd kunnen voldoen aan hun functie. Vanaf 1 juni 2006 is de
nieuwe Keur van Waterschap Peel en Maasvallei van kracht. Ter
onderscheid met de voorgaande Keuren, wordt deze Keur aangeduid met
“Keur 2005”.

Kritische depositiewaarde voor stikstof

	De grens waarboven het risico niet kan worden uitgesloten dat de
kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van
de verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische
stikstofdepositie.

Kwalificerende habitattypen of soorten	Habitattypen of soorten die in
een bepaald gebied aan de gestelde selectiecriteria voldoen. Beter is te
spreken over “selecterende habitattypen of soorten” (zie aldaar)

Kwel	Het uittreden van grondwater aan het grondoppervlak, in de
waterlopen of drains.



	M

	Melkveehouderij	Agrarisch bedrijf waar melk- en kalfkoeien gehouden
worden.

Mitigerende maatregelen / mitigatie

	Maatregelen die negatieve effecten verminderen of wegnemen.

Monitoring	Het door de tijd blijven volgen van het verloop van de waarde
van een of meer grootheden volgens een vastgestelde werkwijze.



	N

	Natuurbeschermingswet 1998	Wet die natuurgebieden beschermt.
Bescherming vindt plaats door ingrepen met mogelijke negatieve gevolgen
op de instandhoudingsdoelen van het beschermde gebied niet toe te staan,
tenzij een vergunning kan worden verkregen.

Natura 2000	Een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten die van
belang zijn vanuit het perspectief van de Europese Unie als geheel,
ingesteld door de Europese Unie. Op de gebieden is de Vogel- en/of
Habitatrichtlijn van toepassing. 

Natura 2000-gebied	Gebied behorende tot het Natura 2000-netwerk; in
Nederland een gebied beschermd volgens de Natuurbeschermingswet 1998,
tevens aangewezen en/of aangemeld als Vogel- en/of
Habitatrichtlijngebied (art 10a NB-wet).

NB-wet	Natuurbeschermingswet 1998.

Niet-broedvogels	Vogels die op een bepaalde plek en tijdstip niet aan
het voortplantingsproces deelnemen. Dit betreft enerzijds alle vogels
buiten het broedseizoen (o.a. doortrekkers, wintergasten, ruiende
vogels), maar ook vogels in de broedperiode die niet aan het
voortplantingsproces deelnemen (zoals nog niet-geslachtsrijpe vogels,
reeds uitgevlogen jongen, overzomerende vogels.



	O

	Oppervlaktewater	Water dat zichtbaar stroomt door waterloop of over
grondoppervlak.



	P

	Passende beoordeling	Met een passende beoordeling wordt vastgesteld of
door een project, handeling of plan er een kans bestaat op een
significant negatief effect. Dit op basis van de beste wetenschappelijke
kennis ter zake, waarbij alle aspecten van het project of een andere
handeling op zichzelf Ă©n in combinatie met andere activiteiten of
plannen worden geĂŻnventariseerd en getoetst. 

Populatie	Op gebiedsniveau heeft dit betrekking op alle vogels binnen de
begrenzing van het betreffende Natura 2000- gebied, in de regio op alle
vogels binnen het geheel van Natura 2000-gebieden in de aangegeven regio
(dus niet de vogels in die regio die zich buiten het Natura 2000-netwerk
bevinden), landelijk op alle vogels in de SOVON-monitoringsgebieden
(ruimer dan het Natura 2000-netwerk) en internationaal op de geschatte
omvang van de biogeografische populaties, voor zover ze van Nederlandse
grondgebied gebruik maken. Bij broedvogels heeft het aantal betrekking
op het aantal paren (cq. aantal territoria).



	R

	Relatieve bijdrage van een gebied	De bijdrage van een Natura
2000-gebied aan de landelijke instandhoudingsdoelstelling voor een
habitattype of soort; deze is groot als een habitattype of soort
relatief veel of relatief goed ontwikkeld in een gebied voorkomt.



	S

	Seizoensgemiddelde	Gemiddelde aantal in een gebied aanwezige
niet-broedvogels berekend uit de twaalf maandelijkse tellingen
uitgevoerd gedurende het watervogeljaar lopende van juli t/m juni in het
daarop volgende jaar. Ontbrekende tellingen worden voor deze berekening
eerst bijgeschat door SOVON/CBS. In de doelen wordt met
“maandgemiddelden” bedoeld de trendwaarde die voor het tijdstip van
beoordeling door de jaarlijkse maandgemiddelden wordt berekend.

Seizoensmaximum	Gemiddelde van het hoogst beschikbare aantal (vogels)
per seizoen (juni t/m juli van het volgend jaar) over een reeks van
achtereenvolgende jaren.

Sense of urgency

	Een ‘sense of urgency’ is toegekend aan kernopgaven als binnen nu
en 10 jaar mogelijk een onherstelbare situatie ontstaat. De inschatting
is gemaakt dat een kernopgave, en de daaronder liggende verplichting om
minimaal de huidige waarden in stand te houden, dan niet meer
realiseerbaar zijn. Kernopgaven met een ‘sense of urgency’ moeten
middels (beheer)maatregelen binnen tien jaar op orde zijn gebracht.

Significant negatief effect	Een significant negatief effect is een
wezenlijke verslechtering van de kwaliteit en/of vermindering van de
omvang van een habitattype, zoals bedoeld in het instandhoudingsdoel ten
gevolge van menselijk handelen, afhankelijk van de staat van
instandhouding en de trends en natuurlijke fluctuaties in
omvang/kwaliteit van habitattypen dan wel in populatieomvang van
soorten.

Speciale beschermingszone

	Onder Vogel- of Habitatrichtlijn beschermd gebied dat door de lidstaten
als zodanig is aangewezen. Tegenwoordig worden deze beschermde gebieden
aangeduid als Vogelrichtlijngebied of Habitatrichtlijngebied. Een
Habitatrichtlijngebied dat nog niet is aangewezen maar wel is aangemeld
bij de Europese Commissie en is opgenomen in de communautaire lijst (zie
verklaring onder dit begrip) wordt aangeduid als “gebied van
communautair belang”.

Staat van instandhouding	Het effect van de som van de invloeden die op
de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen
bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van
die soort op het grondgebied van de Europese Unie.

Stroomgebied	Gebied waaruit het afstromende water door dezelfde
waterloop wordt afgevoerd.



	T

	Trekvogel	De gehele populatie of een geografisch afzonderlijk deel van
de populatie van een soort of ondersoort, waarvan een significant deel
volgens een cyclisch patroon en voorspelbaar een of meer nationale
grenzen passeert.



	U

	Uitspoeling	Het zich verplaatsen van mineralen naar onbereikbare
diepere grondlagen.



	V

	Vegetatie	Het ruimtelijk voorkomen van planten in samenhang met de
plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan hebben
aangenomen..

Verdroging	Alle nadelige effecten op natuurwaarden als gevolg van een,
door menselijk ingrijpen, structureel lagere grond- en/of
oppervlaktewaterstand dan de gewenst of als gevolg van de aanvoer van
gebiedsvreemd water ter bestrijding van de lagere waterstanden.

Vermesting	Het toevoegen van teveel meststoffen aan de bodem, waardoor
het natuurlijk evenwicht in de bodem wordt verstoord.

Verslechterings - en verstoringstoets	Toets waarmee wordt nagegaan of
door een project, handeling of plan een kans bestaat op een verstoring
of verslechtering van een natuurlijke habitat of habitat van een soort
dan wel een verstorend effect op een soort. Hiertoe dienen alle
relevante aspecten van het project of handeling in kaart gebracht te
worden.

Versnippering	Schade aan faunapopulaties als gevolg van doorsnijding van
het leefgebied door infrastructuur en/of door andere vormen van
habitatdoorsnijding.

Verspreidingsgebied	Areaal van een soort of habitattype (de oppervlakte
waarin alle locaties waarin een soort of habitattype voorkomt liggen).

Verstoring	Storen van dieren door lawaai, betreding, licht e.d.

Verzuring	Door in regenwater opgeloste verzurende stoffen worden de
bodems en het grondwater zuurder.

Vogelrichtlijn	EU-richtlijn (EU-richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979)
die tot doel heeft om alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten
op het grondgebied van de Europese Unie te beschermen, inclusief en in
het bijzonder de leefgebieden van bedreigde en kwetsbare soorten.



	W

	Weidevogelgebied	Door de overheid aangewezen gebied waar een regeling
geldt voor bescherming van weidevogels, vanwege het belang van het
gebied voor die vogels.

Wintergast	Vogelsoort die alleen in de winter in ons land verblijft.

Bijlagen

BIJLAGE 1:	Toelichting op de storingsfactoren volgens Ministerie van
EL&I

BIJLAGE 2: 	Overzicht verstoringsafstanden geluid voor kleine zwaan

BIJLAGE 3: 	Landelijke effectentabel en effectentabel De Wilck

BIJLAGE 4: 	Schema effectenanalyse huidige activiteiten

BIJLAGE 5: 	Doorloopschema bepaling significantie huidige activiteiten

BIJLAGE 6: 	Tabellen beoordeling huidige activiteiten in en rondom De
Wilck (volgens het ‘Beoordelingsschema huidige activiteiten’ uit
bijlage 3)

BIJLAGE 7: 	Overzicht van de procedure van het opstellen van het
beheerplan en de betrokken organisaties

BIJLAGE 8: 	Schema procedure vergunningverlening

BIJLAGE 9: 	Checklist monitoring omvang, kwaliteit en draagkracht van De
Wilck voor kolgans, brandgans en kleine zwaan 

BIJLAGE 10: Subsidieregelingen voor financiering van (een deel van) de
inrichting-

                   en beheermaatregelen in natuurgebieden

BIJLAGE 11:	 Toelichting op het hydrologische systeem De Wilck

BIJLAGE 12:	 Aantal broedparen weidevogels in De Wilck 

BIJLAGE 13: Overige soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn

BIJLAGE 14: Overzicht waargenomen vogelsoorten in De Wilck (1982 t/m
2008)

BIJLAGE 15:	 Waargenomen zoogdiersoorten in De Wilck ontbreekt nog

BIJLAGE 16: Factsheet KRW voor De Wilck

BIJLAGE 17:	 Bewerking van het bekalkingsadvies door M. Billius,
Staatsbosbeheer

                   2003

BIJLAGE 18: Kaart - Begrenzing van het Natura 2000-gebied

BIJLAGE 19:	 Kaart - Eigendomssituatie De Wilck

BIJLAGE 20: Kaart - Bodemkaart

BIJLAGE 21: Kaart - Hoogtekaart

BIJLAGE 22:	 Kaart - Gedetailleerde hoogtekaart

BIJLAGE 23:	 Luchtfoto

BIJLAGE 24:	 Kaart - Peilvakken in en om De Wilck (volgens huidige
peilbesluit,

                   2004) ontbreekt nog

BIJLAGE 25: Kaart - Peilvakken en hydrologische kunstwerken in De Wilck

BIJLAGE 26:	 Kaart - Locaties hydrologische meetpunten in De Wilck

BIJLAGE 27:	 Kaart - Totale stikstofdepositie in 2010 in en om De Wilck
op

                   kilometerhokniveau

BIJLAGE 28: Kaart - Huidig voorkomen soorten

BIJLAGE 29: Plas-dras situatie in het oostelijke peilvak van De Wilck 

BIJLAGE 30: Plas-dras situatie in het westelijke peilvak van De Wilck

BIJLAGE 31:	 Kaart – Ingrepen in het verleden

BIJLAGE 32:	 Kaart – Huidige activiteiten ontbreekt nog

BIJLAGE 33:	 Synopsistabel t.b.v. Natura 2000 beheerplannen

BIJLAGE 1: Toelichting op de storingsfactoren volgens Ministerie van
EL&I

1. Oppervlakteverlies

Kenmerk: afname beschikbaar oppervlak leefgebied soorten en/of
habitattypen. 

Interactie andere factoren: verlies van oppervlakte leidt tot
verkleining en in sommige gevallen ook tot versnippering van het
leefgebied (zie aldaar). Een kleiner gebied heeft bovendien meer te
leiden van randinvloeden: vaak is de kwaliteit van het leefmilieu aan de
rand minder goed dan in het centrum van het gebied. Op deze manier leidt
verlies oppervlakte mogelijk ook tot een grotere gevoeligheid voor
bijvoorbeeld verdroging, verzuring of vermesting. 

Werking: door afname van het beschikbare oppervlak neemt ook het aantal
individuen van een soort af. Om duurzaam te kunnen voortbestaan moet
elke soort uit een minimum aantal individuen bestaan; bij diersoorten
wordt meestal van een minimum aantal paartjes (reproductieve eenheden)
gesproken. Wanneer een populatie te klein wordt neemt de kans op
uitsterven toe, zeker als deze populatie geen onderdeel uitmaakt van een
samenhangend netwerk van leefgebieden. Bij een populatie die uit te
weinig individuen bestaat, neemt ook de kans op inteelt toe en dus de
genetische variatie af. Hierdoor wordt een populatie kwetsbaar voor
veranderingen tengevolge van bijvoorbeeld predatie, extreme
seizoensinvloeden of ziekten. Ook habitattypen kennen een ondergrens
voor een duurzame oppervlakte. 

2. Versnippering

Kenmerk: van versnippering is sprake bij het uiteenvallen van het
leefgebied van soorten. 

Interactie andere factoren: treedt op ten gevolge van verlies leefgebied
of verandering in abiotische condities van het leefgebied. Kan leiden
tot verandering in populatiedynamiek. 

Gevolg: als het leefgebied niet meer voldoende groot is voor een
populatie, of individuen van Ă©Ă©n populatie kunnen de verschillende
leefgebieden niet meer bereiken, neemt de duurzaamheid van de populatie
af. Een gevolg kan zijn een verandering op in de soortensamenstelling en
het ecosysteem. Soorten zijn in verschillende mate gevoelig voor de
versnippering van hun leefgebied. Het meest gevoelig zijn soorten met
een gering verspreidingsvermogen, soorten die zich over de grond bewegen
en soorten met een grote oppervlaktebehoefte. Versnippering door
barriĂšres zoals wegen en spoorlijnen leidt mogelijk ook tot sterfte van
individuen en kan zo effect hebben op de populatiesamenstelling. Bij
versnippering moet men altijd goed rekening houden met het schaalniveau
van het populatienetwerk. 

3. Verzuring

Kenmerk: Verzuring van bodem of water is een gevolg van de uitstoot
(emissie) van vervuilende gassen door bijvoorbeeld fabrieken en
(vracht)auto’s. De uitstoot bevat onder andere zwaveldioxide (SO2),
stikstofoxide (Nox), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen
(VOS). Deze verzurende stoffen komen via lucht of water in de grond
terecht en leiden aldus tot het zuurder worden van het biotische milieu.
De belangrijkste bronnen van verzurende stoffen zijn de landbouw, het
verkeer en de industrie. 

Interactie andere factoren: De effecten van verzurende stoffen zijn niet
altijd te scheiden van die van vermestende stoffen, omdat een deel van
de verzurende stoffen ook vermestend werkt (aanvoer van stikstof). 

Gevolg: Verzuring leidt tot een directe of indirecte afname van de
buffercapaciteit (het neutralisatievermogen) van bodem of water. Op
termijn resulteert dit proces in een daling van de zuurgraad. Hierdoor
zullen voor verzuring gevoelige soorten verdwijnen, wat kan resulteren
in een verandering van het habitattype en daarmee mogelijk het
verdwijnen van typische (dier)soorten. 

4. Vermesting

Kenmerk: Vermesting is de ‘verrijking’ van ecosystemen met name
stikstof en fosfaat. Het kan gaan om aanvoer door de lucht (droge en
natte neerslag van ammoniak en stikstofoxiden) of nitraat- en
fosfaataanvoer door het oppervlaktewater. 

Interactie andere factoren: stoffen die leiden tot vermesting kunnen ook
leiden tot verzuring. Vermesting (en verzuring) kunnen op hun beurt
leiden tot verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater. 

Gevolg: De groei in veel natuurlijke landecosystemen zoals bossen,
vennen en heidevelden worden gelimiteerd door de beschikbaarheid van
stikstof. Het gevolg van stikstof depositie is dat deze extra stikstof
extra groei geeft. Daarbij is de beschikbaarheid van stikstof bepalend
voor de concurrentieverhoudingen tussen de plantensoorten. Als de
stikstofdepositie boven een bepaald kritisch niveau komt, neemt een
beperkt aantal plantensoorten sterk toe ten koste van meerdere andere.
Hierdoor neemt de biodiversiteit af.

5. Verzoeting

Kenmerk: Verzoeting treedt op als het chloridegehalte in het water
afneemt, en niet meer geschikt is voor de beoogde zoute of brakke
natuurtypen. 

Interactie andere factoren: verzoeting treedt meestal op tengevolge van
vernatting of, zoals in het Delta-gebied, door het afsluiten van
zee-armen. In (voormalig) brakke of zoute wateren leidt verzoeting tot
vermesting. 

Gevolg: Het steeds zoeter worden van bijv. het Oostvoornse meer heeft
gevolgen voor de flora en fauna in het meer. Bepaalde soorten zullen
verdwijnen terwijl nieuwe soorten zich zullen vestigen. Door de
verzoeting zal de brakwatervegetatie verdwijnen. Dit heeft tot gevolg
dat door het afsterven van algen en wieren een verslechtering van de
waterkwaliteit kan optreden. Verder kan door verzoeting de gevoeligheid
voor eutrofiëring sterk toenemen. Naast verandering van vegetatie zal
bij een verdere verzoeting ook de macrofauna- en visstandsamenstelling
veranderen. 

6. Verzilting

Kenmerk: Verzilting betreft de ophoping van oplosbare zouten (kalium,
natrium, magnesium, calcium) in bodems en wateren. In wateren komt
verzilting over het gehele spectrum tussen zoet (<200 mg Cl/l) en zeer
zout (> 30.000 mg Cl/l) voor en is dus niet beperkt tot zoet en brak
water. 

Interactie andere factoren: Verzilting van bodems treedt vaak op
tengevolge van verdroging. 

Gevolg: Als gevolg van verzilting verandert de zoet-zout gradiënt en
dit heeft gevolgen voor de grondwaterkwaliteit en dus de
bodemvruchtbaarheid. Dit werk weer door in randvoorwaarden voor
aanwezige plant- en diersoorten en leidt uiteindelijk tot een
verandering in de soortensamenstelling. 

7. Verontreiniging

Kenmerk: Er is sprake van verontreiniging als er verhoogde concentraties
van stoffen in een gebied voorkomen, welke stoffen onder natuurlijke
omstandigheden niet of in zeer lage concentraties aanwezig zijn. Bij
verontreiniging is sprake van een zeer brede groep van
ecosysteem/gebiedsvreemde stoffen: organische verbindingen, zware
metalen, schadelijke stoffen die ontstaan door verbranding of
productieprocessen, straling (radioactief en niet radioactief),
geneesmiddelen, endocrien werkende stoffen etc. Deze stoffen werken in
op de bodem, grondwater, lucht. 

Interactie andere factoren: geen directe interactie met andere factoren.
Wel kan verontreiniging als gevolg van andere facoren optreden. 

Gevolg: Vrijwel alle soorten en habitattypen reageren op
verontreiniging. De ecologische effecten uiten zich in het verdwijnen
van soorten en/of het beĂŻnvloeden van gevoelige ecologische processen.
Deze beĂŻnvloeding kan direct plaatsvinden maar ook indirect via een
opeenvolging van ecologische interacties. Bovendien kan verontreiniging
zich pas vele jaren/decennia later manifesteren. De gevolgen van
verontreiniging zijn divers en complex. In het algemeen kan gesteld
worden dat aquatische habitattypen en soorten gevoeliger zijn dan
terrestrische systemen. Ook geldt dat soorten in de top van de
voedselpiramide, als gevolg van accumulatie, van verontreinigingen
gevoeliger zijn. Echter, afhankelijk van de concentratie en duur van de
verontreiniging zijn alle habitattypen en soorten gevoelig en kan
verontreiniging leiden tot verandering van de soortensamenstelling.

 

8. Verdroging

Kenmerk: Verdroging uit zich in lagere grondwaterstanden en/of afnemende
kwel. De actuele grondwaterstand is zo lager dan de gewenste/benodigde
grondwaterstand. 

Interactie andere factoren: verdroging kan tevens leiden tot verzilting.
Door verdroging neemt ook de doorluchting van de bodem toe waardoor meer
organisch materiaal wordt afgebroken. Op deze wijze leidt verdroging
tevens tot vermesting. Er zijn ook gebieden waar verdroging kan optreden
zonder dat de grondwaterstand in de ondiepe bodem daalt. Het gaat
daarbij om gebieden waar van oudsher grondwater omhoogkomt. Dit water
heet kwelwater. Kwelwater is water dat elders in de bodem is
geĂŻnfiltreerd en dat naar het laagste punt in het landschap stroomt.
Kwelwater heeft dikwijls een bijzondere samenstelling: het is rijk aan
ijzer en calcium, arm aan voedingsstoffen en niet zuur, maar gebufferd.
Schade aan de natuur die veroorzaakt wordt door een afname of het
verdwijnen van kwelwater en het vervangen van dit type water met
gebiedsvreemd water, noemen we ook verdroging. 

Gevolg: de verandering in grondwaterstand en soms ook kwaliteit van het
grondwater leidt tot een verandering in de soortensamenstelling en op
lange termijn van het habitattype. 

9. Vernatting

Kenmerk: Vernatting manifesteert zich in hogere grondwaterstanden en/of
toenemende kwel veroorzaakt door menselijk handelen. 

Interactie andere factoren: vernatting kan leiden tot verzoeting en
verandering van de waterkwaliteit, bijvoorbeeld als gevolg van inlaat
van gebiedsvreemd water. 

Gevolg: Vernatting is een storende factor voor vegetatietypen en soorten
die van nature onder drogere omstandigheden voorkomen. Vernatting grijpt
in op de bodem- of watercondities. Bij verdergaande vernatting kan een
gebied ongeschikt worden voor planten en dieren en zo leiden tot een
verandering in de soortensamenstelling en uiteindelijk het habitattype. 

10. Verandering stroomsnelheid

Kenmerk: Verandering van stroomsnelheid van beken en rivieren kan
optreden door menselijke ingrepen zoals plaatsen van stuwen, kanaliseren
of weer laten meanderen. 

Interactie andere factoren: geen? 

Gevolg: Verschillen in stroomsnelheid (langzaam of snel) en dimensies
(van bovenloop tot riviertje) leiden tot duidelijke verschillen in
levensgemeenschappen en kenmerkende soorten hiervan. Door verandering in
stroomsnelheid verdwijnen kenmerkende soorten en levensgemeenschappen. 

11. Verandering overstromingsfrequentie

Kenmerk: De duur en/of frequentie van de overstroming van beken en
rivieren verandert door menselijke activiteiten. 

Interactie met andere factoren: overstromingen zijn van invloed op de
vochttoestand, de zuurgraad, de voedselrijkdom en het zoutgehalte van
een gebied. 

Gevolg: Voor een voedselarme vegetatie bijvoorbeeld leidt een toenemende
overstroming met voedselrijk water tot vermesting: verrijking van de
bodem en daardoor verruiging van de vegetatie. Bij boezemlanden die
regelmatig worden overstroomd leidt een afname van de
overstromingsfrequentie tot verzuring van de bodem, waardoor
basenminnende plantensoorten kunnen verdwijnen. Langdurige overstroming
kan leiden tot zuurstofgebrek in de wortels van planten waardoor planten
kunnen afsterven. Uiteindelijk grijpt een verandering in de
overstromingsdynamiek zo in op de soortensamenstelling. 

12. Verandering dynamiek substraat

Kenmerk: er treedt een verandering op in de bodemdichtheid of
bodemsamenstelling van terrestrische of aquatische systemen,
bijvoorbeeld door aanslibbing of verstuiving. 

Interactie andere factoren: verandering overstromingsdynamiek,
verandering mechanische effecten 

Gevolg: Verandering van dynamiek van het substraat kan leiden tot
verandering van de abiotische randvoorwaarden waardoor
levensgemeenschappen kunnen veranderen. Dynamiek van het substraat is
bijvoorbeeld van belang voor droge pioniervegetaties in de duinen en
stuifzanden, of voor mosselbanken in de Waddenzee. 

13. Verstoring door geluid

Kenmerk: verstoring door onnatuurlijke geluidsbronnen; permanent zoals
geluid wegverkeer danwel tijdelijk zoals geluidsbelasting bij
evenementen. Geluid is een hoorbare trilling, gekenmerkt door
geluidsdruk en frequentie. 

Interactie andere factoren: Treedt vaak samen met visuele verstoring op
door bijv. vlieg- en autoverkeer, manifestaties etc. 

Gevolg: Logischerwijs zijn alleen diersoorten gevoelig voor direct
effecten van geluid. Geluid sec is een belangrijke factor in de
verstoring van fauna. De verstoring door geluid wordt beĂŻnvloed door
het achtergrondgeluid en de duur, frequentie en sterkte van de
geluidsbron zelf. Geluidsbelasting kan leiden tot stress en/of
vluchtgedrag van individuen. Dit kan vervolgens weer leiden tot het
verlaten van het leefgebied of bijvoorbeeld een afname van het
reproductieproces. In bepaalde gevallen kan ook gewenning optreden, in
het bijzonder bij continu geluid. Voor zeezoogdieren en vogels is in
bepaalde gevallen deze dosis-effect relatie goed gekwantificeerd. 

14. Verstoring door licht

Kenmerk: verstoring door kunstmatige lichtbronnen, zoals licht uit
woonwijken en industrieterreinen, glastuinbouw etc. 

Interactie andere factoren: geen? 

Gevolg: Kunstmatige verlichting van de nachtelijke omgeving kan tot
verstoring van het normale gedrag van soorten leiden. Naar mogelijke
effecten is nog vrij weinig onderzoek gedaan. Veel kennis gaat daarom
nog niet verder dan het kwalitatief signaleren van risico’s. Met name
schemer- en nachtactieve dieren kunnen last hebben van verstoring door
licht, doordat zij juist aangetrokken worden of verdreven door de
lichtbron. Hierdoor raakt bijvoorbeeld hun ritme ontregeld of verlichte
delen van het leefgebied worden vermeden. 

15. Verstoring door trilling

Kenmerk: Er is sprake van trillingen in bodem en water als dergelijke
trillingen door menselijke activiteiten veroorzaakt worden, zoals bij
boren, heien, draaien van rotorbladen etc. 

Interactie andere factoren: kan vooral samen optreden met verstoring
door geluid 

Gevolg: Trilling kan leiden tot verstoring van het natuurlijke gedrag
van soorten. Individuen kunnen tijdelijk of permanent verdreven worden
uit hun leefgebied. Over het daadwerkelijke effect van trilling is nog
zeer weinig bekend. Naar het effect op zeezoogdieren is wel onderzoek
verricht. 

16. Optische verstoring

Kenmerk: optische verstoring betreft verstoring door de aanwezigheid
en/of beweging van mensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in het
natuurlijke systeem. 

Interactie andere factoren: treedt vaak samen op met verstoring door
geluid (in geval van recreatie) of trilling en licht (in geval van
voertuigen, schepen). 

Gevolg: optische verstoring leidt vooral tot vluchtgedrag van dieren. De
soort reageert bijvoorbeeld op beweging omdat een potentiële vijand
wordt verwacht. Andersom kan optische verstoring juist ook het uitzicht
van soorten beperken waardoor zij potentiële vijanden niet zien
naderen. De daadwerkelijke effecten zijn zeer soortspecifiek en hangen
van de schuwheid van de soort en de mate waarin gewenning optreedt.
Bovendien kunnen de effecten afhankelijk zijn van de periode van de
levenscyclus van de soort: in de broedtijd zijn soorten over het
algemeen schuwer en dus gevoeliger voor optische verstoring.

17. Verstoring door mechanische effecten

Kenmerk: Onder mechanische effecten vallen verstoring door betreding,
golfslag, luchtwervelingen etc. die optreden ten gevolge van menselijke
activiteiten. De oorzaken en gevolgen zijn bij deze storende factor zeer
divers. 

Interactie andere factoren: verstoring kan samenvallen met verstoring
door geluid, licht en trilling. 

Gevolg: deze storende factor kan leiden tot een verandering van het
habitattype en/of verstoring of het doden van fauna-individuen. Bij
habitattypen treedt de verstoring/verandering vaak op ten gevolge van
recreatie of bijvoorbeeld militaire activiteiten. Het effect is zeer
afhankelijk van de kwetsbaarheid (gevoeligheid) van het habitattype.
Waterrecreatie en scheepvaart leiden tot golfslag, hetgeen effect kan
hebben op de oeverbegroeiing en waterfauna. Luchtwervelingen van
bijvoorbeeld windmolens kunnen leiden tot vogelsterfte. 

18. Verandering in populatiedynamiek

Kenmerk: De storende factor verandering in populatiedynamiek treedt op
indien er een direct effect is van een activiteit op de populatie-opbouw
en/of populatiegrootte. Er wordt hier vooral gedoeld of de situatie
waneer er sprake van sterfte van individuen door wegverkeer, windmolens,
of door jacht of visserij. 

Interactie andere factoren: veel storende factoren leiden op hun beurt
– dus indirect – tot een verandering in populatiedynamiek. Deze
storende factor zit namelijk aan het einde van de effectketen 

Gevolg: bewuste, menselijke ingrepen op populatieniveau kunnen leiden
tot directe problemen en problemen in de toekomst. Een verandering in
populatieomvang is een direct effect. Een verandering in
populatie-opbouw (verandering van de verhouding sterfte-reproductie)
leidt in de toekomst tot effecten. Zowel minder organismen (een kleinere
populatie) en zeker een verandering in samenstelling van de populatie
(bijv. meer oude dieren) kunnen leiden tot een verandering in de
geboorte/sterfte ratio. En daarmee kan er iets veranderen in de
populatiedynamiek (het gedrag in de tijd). Dit kan uiteindelijk leiden
tot het (tijdelijk) verdwijnen van soorten, waardoor het evenwicht van
het ecosysteem verschuift. De gevoeligheid is sterk afhankelijk van
diverse populatiekenmerken zoals de generatietijd van een soort en de
huidige grootte van populaties. Vooralsnog zijn alle soorten als
‘gevoelig’ gescoord. 

19. Bewuste verandering soortensamenstelling

Kenmerk: Er is sprake van bewust ingrijpen in de natuur door
herintroductie van soorten, introductie van exoten, uitzetten van vis,
inzaaien van genetisch gemodificeerde organismen etc. 

Interactie andere factoren: heeft met name direct invloed op de factor
‘verandering in populatiedynamiek’. 

Gevolg: Er treedt concurrentie op in voedselbeschikbaarheid,
nestgelegenheid etc. Deze concurrentie kan leiden tot het verdringen
(opvullen van de niche) van de oorspronkelijke soorten. Ook kunnen
soorten verdwijnen door predatie van de geĂŻntroduceerde soort. Hierdoor
kunnen relaties binnen het ecosysteem worden verstoord.

BIJLAGE 2: Overzicht verstoringsafstanden geluid voor kleine zwaan

Er zijn verschillende literatuuronderzoeken geweest naar de
verstoringsafstanden voor kleine zwaan. In onderstaande tabel zijn deze
afstanden samengevat.

De afstanden zijn weergegeven in meter, afgerond op 25-tal. 

De genoemde waarden betreffen veelal gemiddelde verstoringsafstanden. In
sommige gevallen is er een range aangegeven. Als er max voor staat
betreft het de grootste afstand waarbij verstoring mogelijk nog
optreedt. Onderscheid is gemaakt in mobiele, tijdelijke verstoring (van
voorbijgaande aard, niet permanent aanwezig) en sessiele, permanente
verstoring (altijd aanwezig). Voor verstoringsafstanden van tijdelijke
oorzaak op het land, in het water en in de lucht zijn gemiddelde waarden
bekend. Indien geen specifieke waarden kunnen worden weergegeven, zijn
deze gemiddelde waarden opgenomen bij de diverse verstoringsbronnen. Er
zijn veel factoren die van invloed zijn op de genoemde waarden (zie
tekst). Bij de interpretatie van de cijfers is maatwerk derhalve
vereist.

	Kleine zwaan

Verstoringsbron	opvlieg-afstand	alert-afstand

Mobiel / tijdelijk



LAND	1755	4005

Jacht	>30010	max: 80008

Beheerwerkzaamheden (landbouw-natuur-recreatie)	1755	4005

Recreatie (fietsen-wandelen-kamperen)	1755	4005





WATER	1755	4005

Kano/ roeiboot	1755	4005

Kitesurfen	7004	1600*

Motorboot	60-2506,7	140-625*

Schaatsen	1755	4005

Sportvissen	1755	4005

Zwemmen	1755	4005





LUCHT	13755	31255

Vliegtuig/ helicopter*:

vlieghoogte

horizontale afstand	

3453 

(max 1220)3 

13755 	

6253

(max: 1220)3

31255

(max: 9000) 3

Heteluchtballon	100-200 (max: 300)1	225-450* (max: 700)*

Sessiel / permanent



Bosrand	nvt	1009

Hoogspanningsleiding	nvt	409

Weg: rustige landweg	nvt	1009

Weg: grotere weg	nvt	2009

Windturbine	nvt	15010;5602

Woonwijk/ verspreide bebouwing	nvt	2509

* Opvliegafstand maal 2,3 geeft de alertafstand (zie tekst), tenzij deze
anders is aangegeven in de literatuur.

Bronnen:

Bruderer & Komenda-Zehnder, 2005 in Krijgsveld et al., 2008

Fijn et al., 2007 in Van der Heijden & Miedema, 2008. 

Heunks et al., 2007 in Krijgsveld et al., 2008

Jansen, 2008 & aanv. mond. med. Jansen in Krijgsveld et al., 2008

Krijgsveld et al., 2008

Ministerie van LNV, 2008. Natura 2000, Profielendocument Vogels. 

Mori et al., 2001 in Krijgsveld et al., 2008

Van Eerden & Smit, 1979 in Van der Heijden & Miedema, 2008

Van der Hut, 2007 in Van der Heijden & Miedema, 2008. Binnen deze
afstanden foerageren nauwelijks watervogels.

waarde afgeleid uit Krijgsveld et al., 2008 (zie tekst).

BIJLAGE 3: Landelijke effectentabel en effectentabel De Wilck

In de effectentabel van het Ministerie van EL&I is weergegeven welke
verstoringsfactoren in een landelijk perspectief wel of niet van invloed
zijn op de instandhoudingsdoelstellingen. Lokale omstandigheden kunnen
ervoor zorgen dat het plaatselijke beeld enigszins afwijkt van het
landelijke. Ook bij De Wilck is dat het geval. In deze bijlage worden
deze verschillen in kaart gebracht en onderbouwd.

Tabel  1. Verstoringsgevoeligheid van kleine zwaan en smient in De Wilck

iniging	 	 

8	Verdroging	 	 

9	Vernatting	 	 

10	Verandering stroomsnelheid	 	 

11	Verandering overstromingsfrequentie	 	 

12	Verandering dynamiek substraat	 	 

13	Verstoring door geluid	 	 

14	Verstoring door licht	 	 

15	Verstoring door trilling	
	 

16	Optische verstoring	 	 

17	Verstoring door mechanische effecten	 	 

18	Verandering in populatiedynamiek	 	 

19	Bewuste verandering soortensamenstelling	
	 



Legenda

	Niet gevoelig	 

Gevoelig	 

Zeer gevoelig	 

Niet van toepassing	 

Onbekend	




Verschillen

Oppervlakteverlies: Landelijk heeft dit geen invloed op de doelen, maar
in De Wilck zelf wel. De doelen worden thans voor smient net wel en voor
kleine zwaan net niet gehaald. Oppervlakteverlies in De Wilck heeft
derhalve gevolgen het behalen van de doelen. Voor smient geldt dit voor
het gehele gebied, voor kleine zwaan geldt dit vooral wanneer er sprake
is van oppervlakteverlies van en rondom de plassen.   

Versnippering: Versnippering zorgt landelijk niet, maar voor De Wilck
wel tot een effect op de instandhoudingsdoelstellingen. Als beide
soorten grotere afstanden af moeten leggen naar foerageer- en
slaapplaatsen, zorgt dat voor energieverlies bij de vogels.  

Verzuring: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn
gelijk. 

Vermesting: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn
gelijk.

Verzoeting: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn
gelijk.

Verzilting: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn
gelijk.

Verontreiniging: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn
gelijk.

Verdroging: Landelijk heeft dit geen effect op de doelen, maar in De
Wilck wel. De kleine zwanen slapen op het water en smienten hebben water
nodig bij het foerageren. 

Vernatting: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn
gelijk.

Verandering stroomsnelheid: De landelijke situatie en de situatie in De
Wilck zijn gelijk.

Verandering overstomingsfrequentie: In De Wilck is zijn geen beken en
rivieren, dus is deze verstoringsfactor hier niet van toepassing. 

Verandering dynamiek substraat: In De Wilck is door de aard van het
gebied geen sprake van dynamiek van het substraat, dus is deze
verstoringsfactor hier niet van toepassing.

Verstoring door geluid: Landelijk heeft dit geen effect op de doelen,
maar in De Wilck wel. Door de beperkte grootte van het gebied zijn er
bij geluidsverstoring geen plekken in het gebied om de verstoring te
ontvluchten.

Verstoring door licht: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck
zijn gelijk.

Verstoring door trilling: De landelijke situatie en de situatie in De
Wilck zijn gelijk. 

Optische verstoring: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck
zijn gelijk.

Verstoring door mechanische effecten: De landelijke situatie en de
situatie in De Wilck zijn gelijk.

Verandering in populatiedynamiek: De landelijke situatie en de situatie
in De Wilck zijn gelijk.

Bewuste verandering soortensamenstelling: De landelijke situatie en de
situatie in De Wilck zijn gelijk.



BIJLAGE 4: Beoordelingsschema huidige activiteiten 

BIJLAGE 5: Doorloopschema bepaling significantie huidige activiteiten

BIJLAGE 6: Tabellen beoordeling huidige activiteiten in en rondom De
Wilck (volgens het ‘Beoordelingsschema huidige activiteiten’ uit
bijlage 1)

Legenda

a.	Geen (negatief) effect: geen overlap in ruimte en/of tijd.

b.	Geen (negatief) effect: wel overlap in ruimte en/of tijd, maar
habitat of doelsoort is ongevoelig voor type verstoring.

c.	Geen (negatief) effect: wel overlap in ruimte en/of tijd, maar doel
wordt gehaald omdat habitat of doelsoort in voldoende mate aanwezig is
of ontwikkeld is en niet (in kwaliteit) afneemt en de activiteit niet
toeneemt

d.	Geen (negatief) effect: wel overlap in ruimte en/of tijd, maar
effecten activiteiten zijn zo beperkt dat invloed op de doelen afwezig
is of verwaarloosbaar is.



	e.	Mogelijk (negatief) beperkt effect: overlap in ruimte en/of tijd.
Soort of habitat voldoet niet aan de doelstelling of neemt af. Aard en
omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid doelsoort/habitat
zodanig dat effecten beperkt zijn.

f.	Mogelijk (negatief) beperkt effect: overlap in ruimte en/of tijd.
Activiteit neemt toe. Aard en omvang activiteit in combinatie met
gevoeligheid doelsoort/habitat zodanig dat effecten beperkt zijn.



	g.	Mogelijk (negatief) significant effect (significant negatief effect
niet uit te sluiten): overlap in ruimte en/of tijd. Activiteit neemt
toe. Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid
doelsoort/habitat zodanig dat effecten groot kunnen zijn.

h.	Mogelijk (negatief) significant effect (significant negatief effect
niet uit te sluiten): overlap in ruimte en/of tijd. Activiteit neemt
toe. Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid
doelsoort/habitat zodanig dat effecten groot kunnen worden.

i.	Mogelijk (negatief) significant effect (significant negatief effect
niet uit te sluiten): kennis over activiteit of doel is vooralsnog
onvoldoende om te kunnen beoordelen wat de effecten van de activiteit
zijn.



Beoordeling huidige activiteiten: 

Natuurbeheer, onderhoud, onderzoek en monitoring in De Wilck

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Effect op kleine zwaan en smient 

Onderhoud

 

Staatsbosbeheer	Verwijderen zwerfvuil.	d

 	Rasteren (reparatie, vervangen).	d

 	Onderhouden bermen; maaien + afvoeren / deponeren maaisel, buiten
broedseizoen.	a

 	Surveillance	 

Natuurbeheer, inrichting en agrarisch gebruik

 

Staatsbosbeheer	Begrazing / beweiding. 	d

 	Maaien en afvoeren.	a

 	Slepen, buiten broedseizoen en winterperiode	a

 	Rollen, buiten broedseizoen en winterperiode	a

 	Bloten	d

 	Bemesten, buiten broedseizoen	d

 	Bekalken	a

 	Afzetten houthakbosje	d

Monitoring en inventarisatie

 

VWG Kouderkerk/ Hazerswoude c.q. Wetlandwacht Vogelbescherming Nederland
Broedvogelinventarisatie (weidevogels, ganzen, zwanen)	a

 	Wintertellingen (met name zwanen, ganzen- en eenden).	d

Provincie Zuid-Holland / Staatsbosbeheer	pH-bemonstering bodem.	d

 	EGV-bemonstering watergangen.	d

 	Monitoring hydrologie	d

 	Monitoring flora en fauna.	d



Beoordeling huidige activiteiten: 

Jacht, schadebestrijding en wildbeheer in en rondom De Wilck 

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Effect op kleine zwaan en smient 

Jacht buiten De Wilck

 

WBE Rijnland Zuid	Jacht in winterperiode (1 september – 31 april)	e

 	Jacht in zomerperiode (1 mei – 31 augustus)	a

Beheer en schade-bestrijding buiten De Wilck

 

WBE Rijnland Zuid	Beheer en schadebestrijding in winterperiode (1
september – 31 april).	e

 	Beheer en schadebestrijding in zomerperiode (1 mei – 31 augustus)	a

 	Schadebestrijding smient (1 oktober – 1 april)	e

Provincie Zuid-Holland	Muskusratbestrijding.	e

Diverse partijen	Distelbestrijding.	d

Beheer en schade-bestrijding in De Wilck

 

Provincie Zuid-Holland	Muskusratbestrijding.	e

 	Beverratbestrijding	d

Staatsbosbeheer	Distelbestrijding.	d



Beoordeling huidige activiteiten: 

Beheer en onderhoud water in en rondom De Wilck 

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Effect op kleine zwaan en smient 

Waterbeheer in De Wilck

 

Hoogheemraadschap Rijnland	Handhaving winterpeil .	d

 	Handhaving  zomerpeil .	d

Staatsbosbeheer	Verwijderen/maaien slootvegetatie (schonen).	a

 	Afvoeren slootvuil & slootvuil op oevers deponeren.	a

 	Begreppelen, buiten het broedseizoen.	a

 	Baggeren, buiten het broedseizoen.	a

 	Wallen frezen.	a

 	Dammen opknappen.	a

 	Controle peilbeheer en waterkwaliteit. 	d

Peilbeheer Oostbroekpolder en Groenendijkse  Polder (excl. De Wilck)

 

Hoogheemraadschap Rijnland	Handhaving winterpeil .	d

 	Handhaving  zomerpeil .	d

Drainage en watergangen Oostbroekpolder en Groenendijkse Polder

 

Agrariërs 	Aanleggen, vervangen, onderhoud en in werking hebben van
drainage in percelen.	d

 	Detail waterhuishouding perceelsniveau; creëren en instandhouden
onderbemaling.	d

 	Regulier onderhoud watergangen.	d

 	Aanleg dammen en bruggen.	d



Beoordeling huidige activiteiten: 

Agrarisch gebruik buiten De Wilck

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Effect op kleine zwaan en smient 

Grondbewerking

 

Agrariërs	Ondiepe grondbewerking.	d

 	Diepe grondbewerking.	d

 	Ophogen percelen van (melk)veehouderijen	d

 	Ophogen percelen (op niveau houden) van boomkwekerijen. 	d

 	Grond ontsmetten.	d

Gewasbewerking 

 

Agrariërs	Bespuiten maïs, gras en kweekbomen.	d

 	Bemesten.	d

 	Bekalken.	d

 	Bewerken	d

 	Oogsten	d

 	Poten.	d

Beweiding

 

Agrariërs	Beweiding koeien, schapen, paarden, geiten	d

Beregening

 

Agrariërs	Oppervlaktewater 	d

 	Bassins voor beregening. 	d

Lozingen

 

Agrariërs	Proceswater be- of verwerking	d

 	Afspoeling verhard oppervlak	d

Overig

 

Agrariërs	Rooien (hoog) opgaande erfbeplanting en beplanten erven	d

 	Afrasteren en beschoeien percelen met prikkeldraad, schikdraad enz. 
d

 	Opslag mest op kopakker (steekvast), in mestzakken, in mestsilo's
buiten bouwblok; pothoek/composthopen	d

 	Reguliere aan- en afvoer (mest, melk, voeders, dieren, dierlijke
producten, geoogste producten, etc)	d

 	Be- en verwerkingsactiviteiten (transport, geluid, landschap, geur,
licht)	d

 	Opslag brandstoffen, chemische stoffen, caravans, voorraden, voeders,
incl. opslag in silo’s	d

 	Aanleg / verharding erfwegen en kavelpaden	d

 	Mestbewerking 	d

 	Schaduwhallen om gekweekte bomen te beschermen tegen vorst	d



Beoordeling huidige activiteiten: 

Recreatie in en rondom De Wilck

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Effect op kleine zwaan en smient 

Onderhoud infrastructuur

 

Staatsbosbeheer	Onderhoud wandelpaden	d

 	Onderhouden informatiepanelen, banken, routepaaltjes, overstapjes en
klaphekken	d

 	Excursies.	d

Landrecreatie

 

Divers	Wandelen op wandelpad door het gebied en op het pad aan de
noodzijde van het gebied.conform bestaande openstellingregels (honden
niet toegestaan).	d

 	Wandelen met loslopende honden op wegen en paden, vlak buiten de
begrenzing	d

 	Wandelen met aangelijnde hond(en) op wegen en paden,  vlak buiten de
begrenzing	d

 	Fietsen, wielrennen, skaten op fietspaden,  vlak buiten de begrenzing
d

 	Crosswedstrijd.	a

 	Hengelsport.	d

Waterrecreatie

 

Divers	Schaatsen.	d



Beoordeling huidige activiteiten: 

Verkeer en infrastructuur rondom De Wilck

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Effect op kleine zwaan en smient 

Regulier onderhoud infrastructuur	 	 

Gemeente Rijnwoude/Zoeterwoude	Regulier onderhoud bermen en wegen.	d

Verkeer

 

ProRail	Treinverkeer (HSL-lijn)	i

Divers	Wegverkeer.	d



Beoordeling huidige activiteiten: 

Overige activiteiten rondom De Wilck

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Effect op kleine zwaan en smient 

Gasunie	Controlevluchten per helikopter boven gastransportleidingen op
circa 700 m ten oosten van De Wilck	d

TenneT	Hoogspanningsleiding: 150 kV op circa 1 km ten oosten van De
Wilck	i



Beoordeling toekomstige plannen rondom De Wilck

Categorie & uitvoerder	Activiteit	Effect op kleine zwaan en smient 

Agrariër	Bouwen nieuwe rundveestal aan Burmadeweg 6	a*

 	In gebruik nemen nieuwe rundveestal aan Burmadeweg 6	d

* Mits rundveestal gebouwd wordt buiten de winterperiode (1 september -
31 april)

	

 

BIJLAGE 7: Overzicht van de procedure van het opstellen van het
beheerplan en de betrokken organisaties

In september 2009 is gestart met het benaderen van gebiedspartijen met
de vraag of zij aan de klankbordgroep voor het beheerplan wilden
deelnemen. Parallel hieraan is gestart met de gegevensverzameling voor
het beheerplan.

Nadat de klankbordgroep was geformeerd is deze driemaal samengekomen om
conceptstukken van het beheerplan te becommentariëren en om informatie
uit te wisselen. De bijeenkomsten vonden plaats op 15 december 2009, 29
april 2010 en op 8 september 2010. Aanvullend zijn nog bijeenkomsten
georganiseerd met enkele leden van de Wildbeheereenheid Rijnland-Zuid en
(in samenwerking met de LTO) met de kwekers die ten zuiden van De Wilck
hun bedrijven hebben.

Los hiervan is met verschillende instanties en individuele
klankbordgroepleden contact geweest om informatie te verkrijgen of
bepaalde planonderdelen te bespreken.

De klankbordgroep (leden en agendaleden) bestond uit de volgende
partijen:

- Staatsbosbeheer 

- Provincie Zuid-Holland

- LNV-Directie Regionale Zaken-West

- Hoogheemraadschap van Rijnland

- Gemeente Rijnwoude

- LTO-noord

- Individuele agrariërs (niet-LTO-lid)

- Agrarische Natuurvereniging Wijk & Wouden

- Vogelwerkgroep Kouderkerk /Hazerswoude e.o.

- Vogelbescherming Nederland

- KNNV, Vereniging voor Veldbiologie, afd. Leiden

- Wildbeheereenheid Rijnland-Zuid

- ProRail

Het eerste concept van het ontwerp-beheerplan is in oktober-november
2010 becommentarieerd door het ministerie van EZL&I en de Provincie
Zuid-Holland. Ook het Hoogheemraadschap en de andere klankbordgroepleden
hebben nog de mogelijkheid gehad deze versie van het plan te voorzien
van commentaar. De laatste versie van het concept-ontwerp-beheerplan is
in april 2011 nogmaals met de klankbordgroep besproken en ter
beooerdeling voorgelegd aan het bevoegd gezag (het ministerie van EL&I
en de Provincie Zuid-Holland). De compleet bijgewerkte definitieve
versie van het concept-ontwerp-beheerplan is op  aangeboden.

BIJLAGE 8: Schema procedure vergunningverlening

In paragraaf 9.3 is voor een groot aantal activiteiten aangegeven of die
(eventueel onder voorwaarden) vergunningvrij zijn of dat er een
vergunningtoets moet worden uitgevoerd. Initiatiefnemer is
verantwoordelijk voor deze toets. Onderstaand is beschreven wat een
initiatiefnemer hiervoor moet doen. Het stappenschema in onderstaande
figuur is hiervoor een hulpmiddel. Dit schema toont welke stappen
doorlopen moeten worden.

Via de site van het ministerie van EL&I  is dit schema ook te doorlopen
(zie   HYPERLINK
"http://www.natura2000.nl/pages/checklist-vergunningverlening.aspx" 
www.natura2000.nl/pages/checklist-vergunningverlening.aspx ).

Het stappenplan ziet er als volgt uit:

Voortoets

Stap 1 en 2: allereerst moet een initiatiefnemer het project of de
handeling en de locatie ervan kort omschrijven.

Stap 3: voor de effectbepaling is het van belang dat alle factoren die
kunnen zorgen voor verstoring of verslechtering van de kwaliteit van de
beschermde waarden van het Natura 2000-gebied worden bepaald. Hiervoor
kan gebruik worden gemaakt van de “Effectenindicator” (zie paragraaf
5.3). In de tabel is aangegeven welke factoren meegenomen moeten worden
in de beoordeling en welke instandhoudingsdoelen gevoelig zijn voor deze
factoren. 

Stap 4: na het beschrijven van alle beschermde natuurwaarden en
mogelijke verstoringsfactoren dienen de effecten te worden bepaald. Voor
de effectenstudie moet voor elk instandhoudingsdoel apart beschreven
worden of er een positief dan wel negatief effect is. Binnen deze stap
zal dan ook bepaald moeten worden welke mate van relevantie een bepaald
effect heeft bij de beoordeling. Wordt de activiteit bijvoorbeeld
uitgevoerd in het voortplantingsseizoen/broedseizoen van een beschermde
soort of niet, tot welke afstand geeft de verstoringsbron nog een
effect, etc. Als effecten voor alle beschermde natuurwaarden op voorhand
zijn uit te sluiten dan is de effectbepaling gereed. Er hoeft geen
vergunning te worden aangevraagd. Als effecten niet zijn uit te sluiten
moet verder worden bepaald welke effecten te verwachten zijn.

Verdieping

Stap 5: wanneer negatieve effecten niet op voorhand zijn uit te sluiten
dient een verdieping gemaakt te worden op de eerdere stappen. Een
bureauonderzoek volstaat niet meer en een veldonderzoek in de voor de
natuurwaarden geschikte periode is noodzakelijk.

Stap 6: neem cumulatieve effecten mee. Bepaald moet worden wat het
effect van de activiteit of het project in combinatie met ander
projecten is. Dit kunnen zowel negatieve als positieve effecten zijn
vanuit andere projecten. In de cumulatiebeoordeling moeten alle plannen
worden meegenomen waarvoor reeds een besluit op grond van de Nbw is
genomen. Daarnaast is het raadzaam om projecten die al in een
vergevorderd stadium van voorbereiding zijn ook mee te nemen.

Stap 7: zijn de effecten significant negatief? Een effect is significant
negatief, wanneer mede als gevolg van de activiteit het beoogde
instandhoudingsdoel in gevaar wordt gebracht. Voor een indicatie van het
begrip significantie zie de leidraad significantie van het steunpunt
Natura 2000.

Wanneer significante effecten op de instandhoudingsdoelen zijn uit te
sluiten, maar er is wel een effect op de kwaliteit van de
instandhoudingsdoelen, dan kunt u voldoen met een verslechteringstoets.
Vergunning moet worden aangevraagd (stap 12).

Wanneer significant negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, ga dan
door naar stap 8.

Passende beoordeling

Stap 8: mitigerende maatregelen. Om significante effecten te verzachten
tot alleen een effect of in zijn geheel tegen te gaan kan gebruik
gemaakt worden van mitigerende- ofwel verzachtende maatregelen. Dit
houdt in dat bijvoorbeeld niet gewerkt wordt in de tijd dat dieren
gevoelig zijn voor bepaalde vormen van verstoring of geluidwerende
maatregelen om geluidsverstoring te voorkomen.

Wanneer door middel van mitigatie significant negatieve effecten kunnen
worden voorkomen, ga naar stap 12 vraag de vergunning aan. 

Blijven er significant negatieve effecten bestaan ga dan naar stap 9,
10, 11. Een vergunning kan alleen worden verkregen indien voldaan is aan
de ADC-criteria: er zijn geen redelijke Alternatieven, er is sprake van
Dwingende redenen van groot maatschappelijk belang (waaronder redenen
van sociale of economische aard) en er vindt Compensatie van schade
plaats.

Relatie met de omgevingsvergunning

De Natuurbeschermingswetvergunning haakt aan bij de omgevingsvergunning
(http://www.gelderland.nl/smartsite.dws?id=3502). Als voor de activiteit
waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd ook een
Natuurbeschermingswetvergunning nodig is, dan moet de aanvraag daarvoor
samenlopen met die voor de omgevingsvergunning. Als een
omgevingsvergunning wordt aangevraagd via het Omgevingsloket online,
wordt vanzelf duidelijk of mogelijk ook een vergunning nodig heeft op
grond van de  Natuurbeschermingswet. Is eerder al een
Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd of verleend, dan geldt de
verplichting tot aanhaken niet. U kunt de
Natuurbeschermingswetvergunning dus ook zelfstandig blijven aanvragen,
als dat maar vóórafgaand aan de aanvraag voor de omgevingsvergunning
gebeurt. 

Stappenschema bij het beoordelen van nieuwe activiteiten 

BIJLAGE 9: Checklist monitoring omvang, kwaliteit en draagkracht van De
Wilck voor smient en kleine zwaan 

NATURA 2000 DE WILCK

CHECKLIST m.b.t. SMIENT–KLEINE ZWAAN

Ten behoeve van monitoring van de omvang, kwaliteit en draagkracht

van het Natura 2000-gebied De Wilck voor de overwinterende 

vogelsoorten smient en kleine zwaan worden jaarlijks aan het begin van
ieder 

kalenderjaar onderstaande vragen beantwoord door de Boswachter
Inventarisatie & Monitoring van Staatsbosbeheer. Het ingevulde exemplaar
wordt gearchiveerd in het NWA (NatuurWetenschappelijk Archief) ten
kantore van het Regiokantoor in Amsterdam Sloterdijk. Een digitale kopie
wordt op de gemeenschappelijke data-share ('K-schijf') bewaard.

IN TE VULLEN DOOR DE BOSWACHTER INVENTARISATIE&MONITORING VAN
STAATSBOSBEHEER

Naam:	

Datum: 

Formulier heeft betrekking op het jaar:  20 ..........

	Aanwezig binnen de Natura 2000-begrenzing De Wilck	Verandering ten
opzichte van het voorgaande jaar

omcirkelen wat van toepassing is	Indicatie oppervlakte / hoeveelheid

HW: 	heel weinig

W: 	weinig

V: 	veel

HV: 	heel veel 	Opmerking

eventueel nr. noteren en opmerking invullen op achterzijde formulier

Oppervlakte plas-dras-gebied	toegenomen	gelijk	afgenomen

1

Oppervlakte open water	toegenomen	gelijk	afgenomen

2

Oppervlakte open matig voedselrijk tot voedselrijk grasland	toegenomen
gelijk	afgenomen

3

Oppervlakte opgaande beplanting	toegenomen	gelijk	afgenomen

4

Verruiging	toegenomen

-soorten noteren-	gelijk	afgenomen	

	5

Verstoring door recreanten	toegenomen	gelijk	afgenomen

6

Verstoring door niet-recreanten	toegenomen	gelijk	afgenomen

7

Eventueel overig:

	toegenomen	gelijk	afgenomen

8



BIJLAGE 10: Subsidieregelingen voor financiering van (een deel van) de
inrichting- en beheermaatregelen in natuurgebieden

Er zijn provinciale (ILG) en Europese (LIFE+) subsidieregelingen, die
aangevraagd kunnen worden voor de financiering van (een deel van)
inrichting- en beheermaatregelen in natuurgebieden. Deze
subsidieregelingen worden hieronder besproken. Op dit moment wordt voor
De Wilck echter alleen de subsidie voor ‘Milieutekorten EHS en VHR’
als kansrijk beoordeeld (zie §8.4.2).

Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)

Sinds 1 januari 2007 is het Investeringsbudget Landelijke Gebied (ILG)
van kracht. Het ILG is bedoeld om het landelijk gebied mooi en vitaal te
houden. Alle gebiedsgerichte rijksdoelen uit het Meerjarenprogramma
Vitaal Platteland worden via het ILG uitgevoerd. Het gaat om een
gezamenlijke aanpak van natuur, landschap, recreatie, landbouw, milieu
en water. In het ILG zijn financiële middelen opgenomen voor o.a.
natuur (waaronder de ecologische hoofdstructuur), recreatie (onder meer
recreatie om de stad), landschap, landbouw, milieu (bodemsanering). De
natuurregelingen van het ILG bestaan onder andere uit Subsidieregeling
Natuur en Landschap (SNL), Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en
Landschap (SKNL), een subsidieregeling voor Milieutekorten EHS en VHR en
een subsidieregeling voor Soortenbescherming. Deze regelingen worden
onder verantwoordelijkheid van de provincie Zuid-Holland uitgevoerd en
zijn uitgewerkt in de ILG Bestuursovereenkomst 2007-2013 tussen het Rijk
en de provincie Zuid-Holland, het Provinciaal Meerjarenprogramma
Landelijk Gebied 2007 – 2013 van de provincie Zuid-Holland en de
Subsidieregeling Landelijk Gebied Zuid- Holland (Rijk & Provincie
Zuid-Holland, 2006; Provincie Zuid-Holland, 2006; Provincie
Zuid-Holland; 2009b; Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009).

Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL)

Voor het beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselementen
kunnen beheerders in aanmerking komen voor de Subsidieregeling Natuur en
Landschapsbeheer (SNL). Dit stelsel vervangt de provinciale
subsidieregelingen Natuur (PSN) en Agrarische natuur (PSAN) van
Programma Beheer. Er is sprake van een gefaseerde inwerkingtreding. Voor
agrarisch natuurbeheer en agrarisch landschapbeheer treedt per 1 januari
2010 SNL in werking, de beheervergoedingen voor natuur zullen echter in
2010 nog via SN gefinancierd worden.

Met SNL kan het beheer van de zogenaamde natuurbeheertypen worden
gefinancierd. De provincie Zuid-Holland heeft het grootste gedeelte van
De Wilck aangewezen als natuurbeheertype N10.02 Vochtig hooiland. Een
klein aantal percelen rond de grote plas is aangewezen als beheertype
N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.

Op dit moment is SNL geen financieringsbron voor de maatregelen die
beschreven worden in het beheerplan voor De Wilck. Staatsbosbeheer kan
geen gebruik maken van SNL omdat de uitvoering van het reguliere beheer
van (de natuurdoeltypen in) De Wilck apart gefinancierd wordt door het
Ministerie van EL&I. Mogelijk dat Staatsbosbeheer in de toekomst wel
gebruik kan maken van SNL, maar dat is op het moment van het opstellen
van dit beheerplan nog niet bekend.

Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL)

Subsidie uit de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en
Landschapsbeheer (SKNL) kan aangevraagd worden voor eenmalige
investeringen in terreinen die door middel van eenmalige maatregelen,
rechtstreeks de fysieke condities of kenmerken van de terreinen wijzigen
met als doel:

De omzetting van landbouwgrond naar natuurterrein te realiseren;

De verhoging van de natuurkwaliteit van het bestaande natuurbeheertype
of landschapsbeheertype;

De omzetting van een natuurterrein met een bestaand natuurbeheertype
naar een natuurterrein met een gewenst natuurtype te realiseren
(Interprovinciaal Overleg, 2009b).

De aanvullende beheermaatregelen die beschreven worden in hoofdstuk 7
van het beheerplan voor De Wilck vallen in categorie b. Deze
subsidieregeling kan aangevraagd worden door terreinbeherende
organisaties. In tegenstelling tot het voormalige Programma Beheer is
deze regeling ook te gebruiken door Staatsbosbeheer. Het
subsidiepercentage is maximaal 100%.

In het natuurbeheerplan van de provincie Zuid-Holland zijn een
beheertypenkaart en een ambitiekaart opgenomen. Daar waar de
beheertypenkaart de actuele situatie van een terrein beschrijft, geeft
de ambitiekaart de gewenste eindsituatie weer. Sommige natuurterreinen
op de ambitiekaart hebben hetzelfde beheertype als op de
beheertypenkaart is aangeven. Op die terreinen is het gewenste
beheertype al aanwezig. Bij andere terreinen is er nog een verschil
tussen de actuele situatie en de ambitie. Op die terreinen ligt zogezegd
nog een ontwikkelopgave. Indien de ontwikkeling van het natuurterrein
naar een kwalitatief hoger beheertype niet via de weg van het reguliere
beheer bereikt kan worden, zal een kwaliteitsimpuls in de vorm van een
investeringssubsidie aan de orde zijn. Het verschil tussen de
ambitiekaart en de beheertypenkaart geeft dus weer of er gebruik gemaakt
kan worden van SKNL (Provincie Zuid-Holland, 2009b).

De provincie Zuid-Holland heeft in De Wilck twee natuurbeheertypen
aangewezen: N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk
grasland. Omdat deze natuurbeheertypen zowel op de
natuurbeheertypenkaart als op de ambitiekaart staan, is voor de
aanvullende beheermaatregelen uit hoofdstuk 7 dan ook geen subsidie
mogelijk uit SKNL.

Projectsubsidie Milieutekorten EHS en VHR

Voor het tegengaan van verdroging is geld gereserveerd voor een aantal
zogenaamde TOP-gebieden waar de verdrogingsproblematiek het meest urgent
is. Subsidie kan aangevraagd worden voor de volgende maatregelen:

Het uitvoeren van maatregelen tegen verdroging;

Het uitvoeren van maatregelen tegen verzuring, vermesting, verzoeting en
te voedselrijke bodem door voormalig landbouwkundig gebruik.

De activiteiten moeten vallen binnen de door het besluit van
Gedeputeerde Staten TOP-lijst verdroogde gebieden provincie
Zuid-Holland, van 20 februari 2007. De subsidie kan aangevraagd worden
door terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, terreinbeherende
drinkwaterbedrijven, Staatsbosbeheer waterschappen en particuliere
grondeigenaren. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 75% van de
subsidiabele projectkosten (Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009).

De Wilck staat op de TOP-lijst verdroging van de provincie Zuid-Holland
(zie ook §4.1). De maatregelen die beschreven worden in hoofdstuk 7 van
dit beheerplan voldoen aan de hierboven beschreven eisen en komen dus in
aanmerking voor deze subsidieregeling. 

Projectsubsidie Soortenbeleid Leefgebied

Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland kunnen
projectsubsidies verlenen voor maatregelen die binnen het vastgestelde
rijksbeleid zijn gericht op de bescherming van bedreigde dier- of
plantensoorten. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100% van de
projectkosten (Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009). De soorten
waarvoor subsidie aangevraagd kan worden, staan vermeld in tabel 1. Van
deze soorten komen alleen kluut (marginaal) en grutto voor in De Wilck.
Er wordt nog nagegaan of deze subsidieregeling van toepassing kan zijn
op de maatregelen in H7. 

Tabel 1. Soortenlijst Bedreigde dier- en planten van de leefgebieden in
Zuid-Holland waar subsidie voor aangevraagd kan worden op grond van de
regeling Projectsubsidie Soortenbeleid Leefgebied.

SOORTEN VAN LEEFGEBIEDEN IN ZUID-HOLLAND

Vogels	Zoogdieren	Amfibieën	Weekdieren

Dwergstern	Bever	Heikikker	Zeggekorfslak

Grote karekiet	Otter	Kamsalamander

	Grote stern	Bruinvis

Vaatplanten

Grutto	Dwergmuis	Reptielen	Spindotterbloem

Kluut	Gewone baardvleermuis	Rugstreeppad	Kleine wolfsmelk

Porseleinhoen	Gewone zeehond	Zandhagedis	Wilde kievitsbloem

Purperreiger	Meervleermuis

Harlekijn

Roerdomp	Noordse woelmuis	Libellen	Melkviooltje

Strandplevier	Rosse vleermuis	Groene glazenmaker

	Tapuit	Waterspitsmuis	Rivierrombout	Mossen



	Cilinderbos

Vissen	Dagvlinders	Bijen

	Grote modderkruiper	Duinparelmoervlinder	Moshommel	Paddenstoelen



	Peperbus



LIFE+

Het LIFE+ programma is juni 2007 van start gegaan. LIFE+ is een
programma voor de ontwikkeling en uitvoering van het Europese natuur- en
milieubeleid en ondersteunt in het bijzonder de uitvoering van
het zesde Milieuactieprogramma (MAP), waaronder de thematische
strategieën (klimaatverandering, natuur en biodiversiteit, milieu en
gezondheid en kwaliteit van leven, natuurlijke hulpbronnen en
afvalstoffen). De gehele doorlooptijd van het LIFE+ programma is van
2007 tot en met 2013. De Europese Commissie heeft in totaal 2,1 miljard
euro voor LIFE+ begroot voor de periode 2007-2013. Het doel van LIFE+ is
het co-financieren van de ontwikkeling, implementatie, monitoring,
evaluatie en communicatie van het Europese milieubeleid en -wetgeving.
Het thema Natuur en Biodiversiteit van LIFE+ richt zich op de
implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de verdere
ontwikkeling van het Natura 2000-netwerk. Het gaat hierbij met name om
best practice projecten of demonstratieprojecten waarbij maatregelen
worden genomen voor het behoud en herstel van Natura 2000. De subsidie
is in principe bestemd voor nationale, regionale en lokale
autoriteiten, internationale en private organisaties en
non-gouvernementele organisaties (NGO’s). De Europese Commissie heeft
een voorkeur voor grootschalige en ambitieuze LIFE+ voorstellen met een
gemiddelde begroting van rond ‡ 2.000.000. De LIFE+ subsidies worden
verstrekt tot een maximum van 50% van de projectkosten (SenterNovem,
zd). 

Kleine projecten, met kosten onder € 500.000,00, hebben een kleine
kans om in aanmerking te komen voor deze subsidie. Aangezien het gebruik
maken van deze regeling nogal wat investering qua tijd en geld kost is
gebruik maken van deze regeling alleen zinvol voor projectbedragen boven
de ‡ 1.000.000. Het is mogelijk om een combinatieaanvraag van
verschillende gebieden in de dienen, zodat per saldo een groter
projectbedrag ontstaat. Dit is echter alleen zinvol als er gedegen
onderbouwd kan worden dat de gebieden elkaar versterken en/of positief
beĂŻnvloeden bij het instandhouden van de doelsoorten. Nadeel is dat met
het opzetten van een dergelijk combinatieproject veel tijd gemoeid is.
Ook vraagt het een intensief en nauwkeurig subsidiemanagement wanneer
het een combinatieaanvraag betreft van meerdere gebieden die geen
directe beheerrelatie met elkaar hebben.

De projectkosten voor het maatregelen- en monitoringsprogramma van De
Wilck zijn te laag om in aanmerking te komen voor een LIFE+ subsidie.

BIJLAGE 11: Toelichting op het hydrologisch systeem De Wilck

Algemeen

De Wilck maakt deel uit van de Polder Groenendijk. Waterhuishoudkundig
kenmerkt het gebied zich door een intensief stelsel van sloten en
vaarten (weteringen). Het waterbeheer in de polder wordt verzorgd door
het Hoogheemraadschap van Rijnland. Door bemaling op een waterinlaat uit
de boezem van Rijnland (boezemstreefpeil ca. -0.60 m NAP) vindt er in de
polder Groenendijk een strak peilbeheer plaats. Voor de streefpeilen in
De Wilck zie figuur 1 (bron: Waterschap Wilck & Wiericke, 2004). Het
gebied De Wilck is binnen de Polder Groenendijk een zelfstandige
eenheid. Het wateroverschot wordt uitgelaten op de Polder Groenendijk en
inlaat vindt plaats met behulp van een gemaal vanuit de Polder
Groenendijk (zie figuur 1). Het inlaatwater is afkomstig uit de Oude
Rijn en wordt aangevoerd via 
.. In 2004 is er voor De Wilck en
omgeving een peilbesluit genomen (waterschap Wilck en Wiericke, 2004).
Voor het Natura-2000 gebied behelst dit geen peilwijzigingen. Voor de
omgeving betekent dit op de meeste plaatsen een peilverlaging van 10 Ă 
20 cm. 

Figuur 1. Overzicht van winter- en zomerpeilen De Wilck en locaties
stuwen, duiker en gemaal.

Interne waterhuishouding

Het gebied wordt doorsneden door twee hoofdwaterlopen: de Hoogeveensche
Vaart en de Slingerwetering (zie figuur 1). Het intensieve stelsel van
sloten verzorgt de ont- en afwatering van het gebied. De slootafstand
varieert van circa 30 tot 70 m (perceelslengten tussen de 500 – 800m).
Brede percelen zijn begreppeld.  

De Wilck heeft sinds 1993 een eigen waterhuishouding. Hierbij worden, in
tegenstelling tot in de omringende agrarische gebieden, hoge
winterpeilen en lagere zomerpeilen nagestreefd. Bij het peilbeheer wordt
er naar gestreefd zo veel mogelijk gebruik te maken van het
neerslagwater en zo weinig mogelijk water in te laten. Dat betekent dat
in perioden met neerslagoverschot het maximumpeil zal optreden en bij
neerslagtekort het waterpeil geleidelijk zal uitzakken naar het
zomerpeil. Pas zodra het zomerpeil is bereikt wordt water afkomstig uit
de Oude Rijn ingelaten.

Er zijn twee peilvakken. In de Slingerwetering en het gebied westelijk
daarvan wordt een zomer- en winterpeil nagestreefd van resp. -2.00 m NAP
en -1.80 m NAP; in het gebied oostelijk van deze wetering van resp.
-2.20 m NAP en -2.00 m NAP (zie figuur 1).

In het westelijke peilvak kan wateraanvoer plaatsvinden door opmaling
van water uit het poldergebied ten noorden van De Wilck. Waterafvoer uit
het westelijke peilvak vindt plaats met behulp van twee regelbare
stuwen. Een van deze stuwen bevindt zich direct naast het 
aanvoergemaal. De andere stuw bevindt zich aan de oostzijde van de
Slingerwetering. Dit is een overstortput die tevens functioneert voor de
wateraanvoer naar het oostelijke peilvak. Waterafvoer uit het oostelijke
peilvak tenslotte vindt plaats met behulp van een regelbare stuw. Met
deze regelbare stuw in het oostelijk peilvak en de twee stuwen in het
westelijke peilvak worden de zomer- en winterpeilen in De Wilck
geregeld.

De bediening van het waterinlaatgemaal en van de stuwen vindt op afroep
van Staatsbosbeheer plaats door het Hoogheemraadschap. In het algemeen
wordt begin november overgegaan naar het winterpeil. Hierbij wordt
zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het regenwater. Indien het
winterstreefpeil in december nog niet bereikt is, wordt het gemaal
gebruikt. Rond 1 april worden de stuwen ingesteld om de overgang naar
het zomerpeil te gaan hanteren. 

De waterhuishouding van het gebied is zo ingericht dat zo weinig
mogelijk doorstroming met het gebiedsvreemde inlaatwater uit de Oude
Rijn plaats vindt. Hiertoe zijn waterinlaat (het gemaal) en wateruitlaat
(de stuw noordwestelijk in het oostelijke peilvak) zo dicht mogelijk bij
elkaar gesitueerd. Om de invloed van inlaatwater te beperken zijn er
voorts veel doodlopende sloten.

In het oostelijke peilgebied bevinden zich een tweetal plassen. Deze
zijn in 2001 gegraven en beslaan ongeveer 1,1 ha. De grote plas bereikt
bij verzadiging een diepte tot 1.30 m. Hydrologisch gezien zijn de
plassen tamelijk geĂŻsoleerd en hebben daarmee geen invloed op het
systeem. De grote plas staat slechts bij een hoog peil via een pvc-pijp
op circa 2 dm – m.v. in verbinding met de naastliggende perceelssloot.

Metingen van grond- en oppervlaktewaterstanden

In beide peilvakken wordt sinds 1995 het oppervlaktewaterpeil en op
enkele plaatsen de grondwaterstand gemeten. Zie figuur 2 voor de locatie
van de meetpunten. Ter illustratie zijn in figuur 3 en 4 de gemeten
oppervlaktewaterpeilen en grondwaterstanden vanaf 2005 weergegeven. Wat
betreft de peilbuizen wordt opgemerkt dat deze zich ongeveer midden in
de percelen bevinden. De bovenkant van het filter van beide buizen
bevindt zich meer dan 1 m beneden maaiveld. 

Figuur 2. Locaties van de meetpunten grond- en oppervlaktewaterstanden
in De Wilck.

Figuur 3. Gemeten grond- en oppervlaktewaterstandsverloop (m t.o.v. NAP)
in het westelijk peilgebied. B2 = grondwater; S1 = oppervlaktewater.

Figuur 4. Gemeten grond- en oppervlaktewaterstandsverloop (m t.o.v. NAP)
in het oostelijk peilgebied. B5 = grondwater; S2 = oppervlaktewater.

Vergelijken we gemeten peilen met de streefpeilen, dan valt op dat in
het westelijke peilvak het peil ruim boven het zomerstreefpeil blijft.
Kennelijk zakt door wateraanvoer via het gemaal het peil niet tot aan
het zomerpeil uit of wordt in de stuwput (op de overgang van west naar
oost) een te hoog peil ingesteld. 

In het oostelijke peilvak komt in natte perioden soms een hoger peil
voor dan het streefpeil van -2.00 m NAP. In droge perioden komen
incidenteel lagere peilen voor dan het zomerstreefpeil van -2.20 m NAP.
Ook afgelopen zomer (2009) is bij veldbezoek geconstateerd dat er een
lager peil voorkwam dan -2.20 m NAP. Het lijkt er op dat de wateraanvoer
uit het westelijke peilvak onvoldoende is om het oostelijke peilvak
voldoende op peil te houden. Dit zou ook kunnen samenhangen met een te
hoge instelling van de overloop in de stuwput (zie hiervoor).
Vergelijken we het gemeten grondwaterstandsverloop met de
maaiveldshoogte ter plaatse van de peilbuizen, bij B2 ca. 1.50 m NAP- en
bij B5 ca. 1.85 m NAP-, dan betekent dit dat de hoogste
grondwaterstanden tot aan of juist op het maaiveld reiken. Door de
afwerking van de filters van de peilbuizen ruim beneden maaiveld kan,
door stagnatie van water in de slecht doorlatende bovengrond, de
werkelijke situatie mogelijk nog iets natter zijn (langduriger aan of op
het maaiveld) dan gemeten wordt. In droge perioden zakken de
grondwaterstanden tot ca. 0.75 m beneden maaiveld uit. Uiteraard zullen
in het algemeen de hogere delen droger en de lagere delen juist natter
zijn. In de winter stijgt de grondwaterstand tot aan het maaiveld (ruim
boven het slootpeil) en in de zomer zakt deze tot ca 0.5 m. onder het
slootpeil uit. 

Voorts blijkt uit de grondwaterstandswaarnemingen dat de fluctuatie van
de grondwaterstand groter (ca. 2 Ă  3 maal) is dan die van de
oppervlaktewaterstand. In de winters stijgt de grondwaterstand tot aan
het maaiveld; in de zomer daalt de grondwaterstand enkele decimeters tot
0.5 m onder het oppervlaktewaterpeil. Kennelijk is de invloed van
neerslag en verdamping op de grondwaterstand groter dan die van het
oppervlaktewaterpeil. Dit komt omdat in dit soort veengebieden er
nauwelijks sprake is van infiltratie vanuit de sloot naar het perceel.
Vooral neerslag en verdamping bepalen de grondwaterstand. Hoe breder een
perceel des te sterker deze invloed zal zijn. Dichtbij de sloten wordt
de grondwaterstand nog wel sterk bepaald door het slootpeil. 

Het diep uitzakken van de grondwaterstanden in het midden van het
perceel en het relatief nat blijven van een zone langs de sloot leidt
ook tot verschillen in bodemdaling en vormt daarmee de basis voor het
ontstaan van holle percelen. Bij het opzetten van slootpeilen zal de
invloed van het peil groter zijn op de zomergrondwaterstanden, omdat ook
greppels en laagten geĂŻnundeerd raken en deze van daaruit het
grondwaterniveau mede bepalen. Door het graven van greppels zullen de
wintergrondwaterstanden iets worden verlaagd. Als die greppels zo diep
zijn dat ze ook in de zomer watervoerend zijn,  dan hebben ze in de
zomer een verhoging van de grondwaterstand tot gevolg. Dat is gunstig in
het tegengaan van bodemdaling. Echter, omdat hierdoor ook de
fosfaatbeschikbaarheid zal toenemen en door beweiding meer vertrapping
zal optreden, is het risico op pitrus dominantie groot. Het graven van
greppels wordt daarom niet nagestreefd.

Waterkwaliteit

In het gebied De Wilck zijn twee typen waterkwaliteitsmetingen
uitgevoerd. Op een twaalftal locaties (zie figuur 5) zijn op
verschillende momenten in de winter 2009-2010 de EGV waarden bepaald. De
resultaten staan in tabel 1. 

In het algemeen zijn de waarden hoog. De waarden zijn kenmerkend voor
eutroof water. Opvallend is de hoge waarde van de EGV in het polderwater
(onder invloed van het inlaatwater dat afkomstig is uit de Oude Rijn).
Voorts geven de waarden aan dat het water in de ‘uiteinden’ van de
beide watersystemen (de zuidoostelijke delen) minder door het
inlaatwater uit de Oude RijnbeĂŻnvloed wordt hoewel ook daar de waarden
nog relatief hoog zijn. De laagste gemeten waarden komen voor in de 

Tabel 1. EGV metingen op 12 meetpunten en waterstanden in- en uitlaat in
De Wilck gedurende de periode nov. 2009 – mei 2010.

 Figuur 5. Overzicht van EGV meetpunten in De Wilck. Meetpunt 11 is
tevens meetpunt ROP24213.

plassen in het oostelijke peilgebied. Hier is de invloed van het
inlaatwater beperkt. De kwaliteit zal hier vooral worden bepaald door
regenwater en stoffen die in het gebied zelf vrijkomen.

Tabel 2. Meetgegevens algemeen fysisch chemische parameters KRW voor
meetpunt ROP24213 voor de periode 2006-2011

Parameter	KRW-norm (GEP)	2006	2007	2008	2009	2010	2011

Totaal-fosfaat (mg/l)	0,22	1,05	0,92	0,74	0,55	1,28	0,4

Totaal-stikstof (mg/l)	2,4	3,1	3,6	4,4	3,6	4,3	2,6

Chloride (mg/l)	300 	168	110	149	273	103	279

Temperatuur (graden C)	25	25,7	n.g.	20,7	23,4	22,1	24,9

Zuurgraad	5,5-8,0	8,2	n.g.	8,0	8,6	7,8	8,3

Zuurstofverzadiging (%)	35-120 %	99	72	108	124	87	114

Doorzicht	-	0,39	0,33	0,33	0,27	n.g.	n.g.

Voor doorzicht is geen KRW-norm afgeleid voor het type water (M8) van De
Wilck

n.g. = niet gemeten

blauwe markering = normoverschrijding

Tabel 3	. Meetgegevens van enkele prioritaire stoffen voor meetpunt
ROP24213 voor de periode 2006-2011

Parameter	KRW-norm (GEP)	2006	2007	2008	2009	2010	2011	Opmerking

Ammonium	1	2,4	n.g.	1,4	5,1	2,2	7,2

	Mevinfos (ug/l)	0,0002	n.g.	n.g.	0,005	0,005	n.g.	n.g.	Norm <
rapportagegrens

Heptenofos (ug/l)	0,002	n.g.	n.g.	0,01	0,005	n.g.	n.g.	Norm <
rapportagegrens

Som benzo (g,h,i) peryleen en indeno (1,2,3-c,d) pyreen (ug/l)	0,002
n.g.	n.g.	0,0020	0,0067	0,003	0

	Abamectine (ug/l)	0,001	n.g.	n.g.	n.g.	0,035	n.g.	n.g.	Norm <
rapportagegrens

Sulfaat (mg/l)	100 mg/l)	112	92	76	87	n.g.	n.g.

	Koper-totaal (ug/l)	3,8	7,2	3,0	3,8	4,5	n.g.	n.g.

	Chlorofyl-a (mg/l)	100	38	33	160	n.g.	n.g.	n.g.

	n.g. = niet gemeten

blauwe markering = normoverschrijding

Op Ă©Ă©n locatie in De Wilck (meetpunt ROP24213, dezelfde plek als EGV
meetpunt 11 in figuur 5) zijn de watermonsters in de afgelopen jaren op
meerdere parameters geanalyseerd, namelijk pH, chloride, stikstof,
zuurstof, fosfaat en temperatuur. 

Daarnaast zijn ook de waarden van enkele prioritaire stoffen bepaald.
Daarvan zijn koper, ammonium en PAK’s normoverschrijdend aanwezig.  In
de tabellen 2 en 3 zijn de meetgegevens samengevat.

Uit de metingen blijkt dat de pH-waarden evenals de gehalten aan
stikstof en fosfor te hoog zijn. De gemeten waarden voldoen niet aan de
KRW-norm (GEP). Uit de te hoge waarden blijkt dat eutrofiëring een rol
speelt in De Wilck. Onduidelijk is welke processen een rol spelen bij
deze eutrofiëring. Mogelijke processen zijn: 

nalevering van fosfaat als gevolg van het landbouwkundig gebruik in het
verleden; 

oxidatie van veen;

processen die samenhangen met de inlaat van water zoals de inlaat van
nutriënten of de inlaat van stoffen die de interne eutrofiëring
bevorderen zoals sulfaat. 

In figuur 6 zijn de EGV waarden (waarschijnlijk vooral bepaald door de
hoeveelheid chloride in het water) en de hoeveelheid totaalfosfaat
uitgezet. In perioden met inlaat van water (waarbij de EGV-waarden
toenemen) loopt het fosfaatgehalte terug. Dit lijkt er op te wijzen dat
de hoge fosfaatgehalten vooral uit het gebied zelf afkomstig zijn.
Mogelijk speelt interne eutrofiëring hierbij een rol. Uit de metingen
blijkt ook dat de fosfaatgehalten in de winterperioden hoger zijn dan
die in de zomerperioden. Dit wijst eveneens op een interne invloed zoals
de invloed van hoge grondwaterstanden op de fosfaatgehalten. Nader
onderzoek naar de oorzaak van de hoge stikstof- en fosfaatgehalten is
gewenst. Ook is een vergelijking met de kwaliteit van het polderwater
noodzakelijk om eenduidige conclusies te trekken.

Figuur 6. Verloop van EGV waarden inlaatpunt in vergelijking met
totaalfosfaat concentraties in De Wilck

Naast de hoge stikstof- en fosfaatgehalten zijn er in De Wilck hoge
gehalten van koper, ammonium en PAK’s gevonden. Ook deze gehalten
voldoen niet aan de KRW-normen.

BIJLAGE 12: Aantal broedparen weidevogels in De Wilck 

De veenweidegraslanden in De Wilck hebben naast botanische waarden,
vooral ornithologische waarden. Door het open grasland karakter, de
kruidenrijkdom en de hoge waterstand is het gebied in het voorjaar zeer
aantrekkelijk voor broedende weidevogels. In tegenstelling tot de
landelijke (negatieve) trend blijven de aantallen weidevogels hier min
of meer stabiel. In tabel 1 is het aantal broedparen van diverse soorten
weidevogels weergeven van de jaren 2003, 2004, 2006 en 2007. De laatste
kolom geeft het gemiddeld aantal paren per jaar over de periode
1997-2007 weer (uit: Alblas et al, 2003; 2004; Kes et al, 2006; 2007).  

Tabel 1. Aantal broedparen weidevogels in De Wilck in 2003, 2004, 2006 &
2007

1	70	64	70

Tureluur	47	57	54	36	32	37

Kemphaan	0	1	0	0	0	0

Veldleeuwerik	19	15	14	11	15	24

Graspieper	9	9	5	3	1	8

Gele Kwikstaart	2	3	1	2	2	1

* gemiddeld aantal broedparen over de periode 1997-2007

BIJLAGE 13: Overige soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn

De Wilck is aangewezen voor de kleine zwaan en de smient. Naast deze
soorten komen er nog andere soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn
voor. Uit vegetatiekarteringen (EGG Consult, 2007) blijkt dat er in De
Wilck geen kwalificerende habitattypen en flora voorkomen.

Op enkele faunagroepen (zoogdieren, amfibieën, reptielen en insecten)
is door het ontbreken van jarenlange, structurele inventarisaties weinig
tot geen zicht. Bij inventarisaties in Polder Groenendijk en
Oostbroekpolder in 2007 werden geen kwalificerende reptielen en
amfibieën aangetroffen (Mulder & Oosterbaan, 2008). Ook kwalificerende
zoogdieren (Duijvenboden Natuur, 2008) zijn bij inventarisaties in 2008
in De Wilck niet aangetroffen. Op basis van de aard van het gebied en de
fysisch-geografische ligging kan vrij zeker worden aangenomen dat
kwalificerende soorten reptielen, amfibieën en insecten niet voorkomen.
Dit wordt ondersteund door diverse bronnen (Dijkstra & Kalkman, 2002;
Bos & Bosveld, 2006; Creemers & Van Delft, 2009). 

Uit vissenonderzoek (AquaTerra, 2006) en vogeltellingen (Alblas, 2000;
Alblas et al, 2003; 2004; Kes et al, 2006; 2007; www.vogelsrijnwoude.nl)
blijkt dat er in totaal 41 soorten zijn waargenomen die onder de
Habitatrichtlijn (twee vissoorten) of Vogelrichtlijn (39 soorten)
vallen. 

In tabel 1  zijn deze soorten weergegeven, incl. een korte toelichting
op de status van deze soorten in het gebied. De status is ontleend aan
Alblas (2000), Alblas et al (2003; 2004),  AquaTerra (2006), Kes et al
(2006; 2007) en de website van Vogelwerkgroep Koudekerk/ Hazerswoude
e.o. (www.vogelsrijnwoude.nl).

In tabel 2 is het relatief belang van Nederland voor de soort
weergegeven, alsmede de landelijke staat van instandhouding. Deze tabel
is gebaseerd op het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit, 2006). 

Tabel 1 Overige Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten in De Wilck

Soort	Latijnse naam	Status in De Wilck	 

Bittervoorn	Rhodeus amarus	Redelijke aantallen aanwezig	 

Kleine modderkruiper	Cobitis taenia	Kleine aantallen aanwezig	 

Dodaars (n)	Tachybaptus ruficollis	Doortrekker en wintergast; De Wilck
niet van belang voor SVI	 

Fuut (n)	Podiceps cristatus	Broedvogel, doortrekker en wintergast; De
Wilck niet van belang voor SVI	 

Aalscholver (n)	Phalacrocorax carbo	Doortrekker en wintergast; De Wilck
niet van belang voor SVI	 

Grote zilverreiger (n)	Casmerodius albus	Schaarse doortrekker en
wintergast	 

Lepelaar (n)	Platalea leucorodia	Schaarse doortrekker en zomergast; De
Wilck niet van belang voor SVI	 

Toendrarietgans (n)	Anser serrirostris	Doortrekker en wintergast	 

Kleine rietgans	Anser brachyrhynchus	Schaarse doortrekker en wintergast;
De Wilck niet van belang voor SVI	 

Kolgans (n)	Anser albifrons	Doortrekker en wintergast	 

Grauwe gans (n)	Anser anser	Doortrekker en wintergast	 

Brandgans (n)	Branta leucopsis	Doortrekker en wintergast	 

Bergeend (n)	Tadorna tadorna	Incidenteel; De Wilck niet van belang voor
SVI	 

Krakeend (n)	Anas strepera	Doortrekker en wintergast in klein aantal	 

Wintertaling (n)	Anas crecca	Doortrekker en wintergast in klein aantal
 

Wilde eend (n)	Anas platyrhynchos	Doortrekker en wintergast in klein
aantal	 

Pijlstaart (n)	Anas acuta	Incidenteel; De Wilck niet van belang voor SVI
 

Slobeend (n)	Anas clypeata	Broedvogel; ook buiten broedtijd in klein
aanwezig	 

Tafeleend (n)	Aythya ferina	Doortrekker en wintergast; De Wilck niet van
belang voor SVI	 

Kuifeend (n)	Aythya fuligula	Doortrekker en wintergast; De Wilck niet
van belang voor SVI	 

Visarend (n)	Pandion haliaetus	Incidenteel; De Wilck niet van belang
voor SVI	 

Slechtvalk (n)	Falco peregrinus	Schaarse doortrekker en wintergast; De
Wilck niet van belang voor SVI	 

Meerkoet (n)	Fulica atra	Doortrekker en wintergast; De Wilck niet van
belang voor SVI	 

Scholekster (n)	Haematopus ostralegus	Broedvogel; ook buiten broedtijd
aanwezig	 

Kluut (n)	Recurvirostra avosetta	Schaarse doortrekker; De Wilck niet van
belang voor SVI	 

Bontbekplevier (n)	Charadrius hiaticula	Schaarse doortrekker; De Wilck
niet van belang voor SVI	 

Goudplevier (n)	Pluvialis apricaria	Doortrekker en wintergast	 

Kievit (n)	Vanellus vanellus	Doortrekker en wintergast	 

Bonte strandloper (n)	Calidris alpina	Schaarse doortrekker; De Wilck
niet van belang voor SVI	 

Kemphaan (b)	Philomachus pugnax	Indicentele broedvogel; De Wilck niet
van belang voor SVI	 

Kemphaan (n)	Philomachus pugnax	Schaarse doortrekker; De Wilck niet van
belang voor SVI	 

Watersnip (b)	Gallinago gallinago	Voormalige broedvogel	 

Grutto (n)	Limosa limosa	Broedvogel; ook buiten broedtijd aanwezig	 

Rosse Grutto (n)	Limosa lapponica	Incidenteel; De Wilck niet van belang
voor SVI	 

Wulp (n)	Numenius arquata	Doortrekker en wintergast	 

Zwarte ruiter (n)	Tringa erythropus	Schaarse doortrekker; De Wilck niet
van belang voor SVI	 

Tureluur (n)	Tringa totanus	Broedvogel; ook buiten broedtijd aanwezig	 

Groenpootruiter (n)	Tringa nebularia	Schaarse doortrekker; De Wilck niet
van belang voor SVI	 

Dwergmeeuw (n)	Hydrocoloeus minutus 	Incidenteel; De Wilck niet van
belang voor SVI	 

Visdief (b)	Sterna hirundo	Schaarse broedvogel; De Wilck niet van belang
voor SVI	 

Zwarte stern (n)	Chlidonias niger	Incidenteel; De Wilck niet van belang
voor SVI	 



Legenda

	(b)= broedvogel

(n)= niet-broedvogel

SVI= landelijke staat van instandhouding



	 	De Wilck van belang voor SVI

 	De Wilck van klein belang voor SVI

 	De Wilck nauwelijks tot niet van belang voor SVI



Tabel 2 Landelijke staat van instandhouding en relatief belang van
Nederland 

(Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2006)

Soort	Relatief belang	SVI* totaal	Verspreiding	Populatie	Leefgebied
Toekomst

Bittervoorn	A	M	G	G	G	M

Kleine modderkruiper	A	G	G	G	G	G

Dodaars (n)	B	G	G	G	G	G

Fuut (n)	B	M	G	M	M	G

Aalscholver (n)	A	G	G	G	G	G

Grote zilverreiger (n)	C	G	G	G	G	G

Lepelaar (n)	A	G	G	G	G	G

Toendrarietgans (n)	A	G	G	G	G	G

Kleine rietgans	A	G	G	G	G	G

Kolgans (n)	A	G	G	G	G	G

Grauwe gans (n)	A	G	G	G	G	G

Brandgans	A	G	G	G	G	G

Bergeend (n)	A	G	G	G	G	G

Krakeend (n)	A	G	G	G	G	G

Wintertaling (n)	A	M	G	M	G	G

Wilde eend (n)	A	G	G	G	G	G

Pijlstaart (n)	A	M	G	G	G	M

Slobeend (n)	A	G	G	G	G	G

Tafeleend (n)	A	Z	G	Z	G	M

Kuifeend (n)	A	M	G	G	G	M

Visarend (n)	C	G	G	G	G	G

Slechtvalk (n)	C	G	G	G	G	G

Meerkoet (n)	A	M	G	M	G	G

Scholekster (n)	A	Z	G	Z	M	M

Kluut (n)	A	M	G	G	G	M

Bontbekplevier (n)	B	G	G	G	G	G

Goudplevier (n)	A	Z	Z	G	M	Z

Kievit (n)	A	M	G	G	G	M

Bonte strandloper (n)	A	G	G	G	G	G

Kemphaan (b)	C	Z	Z	Z	Z	Z

Kemphaan (n)	B	M	G	G	G	M

Watersnip (b)	C	Z	Z	Z	M	Z

Grutto (n)	A	Z	M	Z	M	M

Rosse Grutto (n)	A	G	G	G	G	G

Wulp (n)	A	G	G	G	G	G

Zwarte ruiter (n)	B	G	G	G	G	G

Tureluur (n)	B	M	G	G	G	M

Groepootruiter (n)	B	G	G	G	G	G

Dwergmeeuw (n)	B	M	G	M	M	M

Visdief (b)	A	M	M	M	M	G

Zwarte stern (n)	A	Z	G	Z	M	M



Legenda	

SVI= staat van instandhouding		

(b)= broedvogel

(n)= niet-broedvogel

Legenda	

SVI= staat van instandhouding		

(b)= broedvogel

(n)= niet-broedvogel

	SVI

G	Gunstig

M	Matig ongunstig

Z	Zeer ongunstig

?	onbekend



	Relatief belang

A	Zeer groot

B	Groot 

C	Aanzienlijk



BIJLAGE 14: Overzicht waargenomen vogelsoorten in De Wilck (1982 t/m
2008)

De vogelwaarnemingen worden sinds 1982 door de Vogelwerkgroep
geregistreerd. Sindsdien zijn er 140 vogelsoorten waargenomen in De
Wilck. In onderstaande tabel is een overzicht te zien van deze
vogelsoorten.

Tabel 1. Overzicht waargenomen vogelsoorten in De Wilck van 1982 t/m
2008 (Bron: website Vogelwerkgroep Koudekerk/Hazerswoude e.o.)

1982-2001	wintertaling	temmincksstrandloper	boerenzwaluw	2003

fuut	zomertaling	bonte strandloper	graspieper	bokje

dodaars	tafeleend	kemphaan	waterpieper	zilverplevier 

aalscholver	kuifeend	wulpen	rouwkwikstaart	zwarte roodstaart 

kleine zilverreiger	nonnetje	regenwulp	witte kwikstaart	ringmus

grote zilverreiger	grote zaagbek	grutto	gele kwikstaart	blauwborst

blauwe reiger	blauwe kiekendief	rosse grutto	paapje	2004

purperreiger	bruine kiekendief	tureluur	roodborsttapuit	rietgors

ooievaar	sperwer	groenpootruiter	tapuit	bosrietzanger 

lepelaar	havik	zwarte ruiter	koperwiek	geoorde fuut 

heilige ibis	buizerd	witgat	kramsvogel	brilduiker

kleine zwaan	visarend	bosruiter	rietzanger	poelsnip 

knobbelzwaan	torenvalk	poelruiter	spreeuw	2005

zwarte zwaan	boomvalk	oeverloper	huismus	magelhaengans

(toendra)rietgans	slechtvalk	watersnip	zwarte kraai	chileense smient 

kolgans	smelleken	kokmeeuw	bonte kraai	spotvogel

grauwe gans	patrijs	stormmeeuw	kauw	2006

soepgans	fazant	zilvermeeuw	groenling	dwergmeeuw

indische gans	kwartel	kleine mantelmeeuw	putter	casarca 

canadese gans	waterhoen	grote mantelmeeuw	kneu	spotvogel

brandgans	meerkoet	visdief	2002	wespendief

nijlgans	kraanvogel	holenduif	roodpootvalk 	2007

keizergans	scholekster	houtduif	kleine strandloper 	witvleugelstern 

bergeend	kluut	stadsduif	zwarte stern 	grote gele kwikstaart 

smient	bontbekplevier	zomertortel	merel	gele fluit-/rosse boomeend

wilde eend	kleine plevier	velduil	steltkluut 	2008

soepeend	morinelplevier	gierzwaluw	zwartkopmeeuw 	vink 

krakeend	goudplevier	ijsvogel	koekoek 	winterkoning 

pijlstaart	kievit	veldleeuwerik	ekster	koereiger

slobeend	krombekstrandloper	oeverzwaluw





BIJLAGE 15: Waargenomen zoogdiersoorten in De Wilck

Deze bijlage wordt later nog toegevoegd.BIJLAGE 16: Factsheet KRW voor
de Wilck

BIJLAGE 16: Factsheet KRW voor De Wilck oppervlaktewaterlichaam

NL13_18

  Basisgegevens

Naam

De Wilck

NL13_18

Code

Kunstmatig

Status

M8 - Gebufferde laagveensloten

Type

Rijn-West

Stroomgebied

Hoogheemraadschap van Rijnland

Waterbeheergebied

Provincie

Zuid-Holland

Gemeente

Rijnwoude, Zoeterwoude

Karakterschets van het waterlichaam

Relatief smalle sloot die meestal met andere sloten in verbinding staat
in een laagveengebied. De sloten liggen relatief dicht aan de
oppervlakte. De watertoevoer komt uit neerslag, er is sprake van
wateraanvoer en het verlagen van grondwaterpeil vanuit aangrenzende
percelen.

Onderbouwing van de status "Kunstmatig"

Dit waterlichaam heeft de status kunstmatig omdat het door mensen
gegraven is, dan wel zodanig vergraven is dat feitelijk sprake is van
een gegraven water op de plek van het oorspronkelijke water

Biologische en algemeen fysisch chemische toestand

GEP

Verwachting

2015

Maatlat

De maatlatten zijn gebaseerd op doeltype M8 (Gebufferde laagveensloten)

Huidige

situatie

0,156

Macrofauna (EKR)

≄0,6

≄0,6

0,299

Macrofyten (EKR)

≄0,6

≄0,6

0,981

Vis (EKR)

≄0,6

≄0,6

0,27

Totaal fosfaat (zomergemiddelde) (mg P/l)

≀0,22

≀0,22

2,6

Totaal stikstof (zomergemiddelde) (mg N/l)

≀2,4

≀2,4

158

Chloride (zomergemiddelde) (mg Cl/l)

≀300

≀300

25

Temperatuur (maximum waarde) (°C)

≀25

≀25

7,8

Zuurgraad (zomergemiddelde) (-)

5,5-8,0

5,5-8,0

60-80

Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde) (%)

35-120

35-120

De kolommen Huidige situatie en Verwachting 2015 bevatten waarden die
door de beheerders zijn ingeschat.

Situatie op 4 november 2008



Factsheet KRW voor De Wilck

NL13_18

Maatregelenoverzicht 2010-2015

Initiatiefnemer

Omschrijving

De volgende maatregelen zijn voorzien in het waterlichaam in de periode
2010-2015:

Waterschap

aanpassen inlaat / doorspoelen / scheiden water

Waterschap

verbreden / nvo; langzaam stromend / stilstaand water

Waterschap

vispasseerbaar maken kunstwerk

Onderbouwing van fasering

Een deel van de doelen zal pas na 2015 worden gehaald omdat niet alle
maatregelen voor 2015 worden uitgevoerd en het effect van de uitgevoerde
maatregelen niet altijd al in 2015 wordt bereikt.

Initiatiefnemer

Omschrijving

De volgende maatregelen zullen na 2015 worden uitgevoerd:

De motiveringsgrond voor het gefaseerd uitvoeren van het
maatregelenpakket en het pas later bereiken van de gestelde doelen is
hieronder weergegeven:

Toelichting en literatuurverwijzing

chemische toestand nog niet voldoende geanalyseerd

Provinciale Staten stelt als onderdeel van dit plan de status van de
waterlichamen, de hoogte van het ecologische doel, en het moment van
doelbereik vast, inclusief onderbouwing. Daarnaast stelt PS met dit plan
de provinciale maatregelen vast. De overige onderdelen zijn ter
informatie overgenomen uit andere plannen. Voor maatregelen wordt
verwezen naar het Waterbeheersplan van het waterschap; voor de overige
onderdelen naar het Stroomgebiedbeheerplan.

BIJLAGE 17: Bewerking van het bekalkingsadvies door M. Billius,
Staatsbosbeheer 2003

Inleiding

Dit onderzoek en advies betreft o.a. De Wilck

In de voorgaande jaren is de zuurgraad in een aantal objecten van de
regio Zuid-Holland – Utrecht reeds onderzocht. In 1999 zijn Demmerik,
Donkse Laagten en Broek & Blokland onderzocht, waarbij alleen in Broek &
Blokland de lage pH aanleiding gaf tot bekalking.

In 2001/2002 is de zuurgraad gemeten in de gebieden Sluipwijk, Ruige
Weide, Stein Noord en Lang Roggebroek, die allen onder object Reeuwijk
vallen. Naar aanleiding daarvan was het advies om in Ruige Weide, Stein
Noord en Lang Roggebroek te bekalken. In Sluipwijk was geen bekalking
nodig. 

Voor dit onderzoek in het district Randstad zijn in november 2002 een
aantal bodemfactoren, waaronder de zuurgraad, gemeten in percelen met
een weidevogeldoelstelling. In de betreffende gebieden was nog niet
eerder op uitgebreide schaal onderzoek gedaan naar de pH.

Methode

De monstername en analyse is gedaan door Blgg Oosterbeek (contactpersoon
Dick Huiberts), in opdracht van Staatsbosbeheer (contactpersoon Carolien
van Slijpe). De resultaten van dit kwaliteitsonderzoek zijn te vinden in
bijlage 1 en in aparte rapportage van Blgg Oosterbeek. 

De zuurgraad in de bodem is van belang voor de weidevogels. Als de grond
te zuur wordt, neemt de bodemfauna af en is er minder voedsel voor de
vogels aanwezig. De laatste jaren zijn hierover vele publicaties
verschenen, die vooral de provincie Friesland betreffen maar ook voor
andere provincies relevant kunnen zijn. 

Fanja Lingen heeft in 1999 voor de regio Zuid-Holland – Utrecht
richtlijnen opgesteld voor het bekalken van verzuurde
weidevogelreservaten. Haar rapport bevat de inhoudelijke achtergronden
en vele literatuurverwijzingen over het onderwerp verzuring en
bekalking. Daaruit blijkt dat de pH-KCl een goede basis is voor een
bekalkingsadvies. Het hierna volgende advies is gebaseerd op het rapport
‘Richtlijnen voor het bekalken van verzuurde weidevogelreservaten’,
door Fanja Lingen (1999).

Een optimale pH-KCl voor weidevogels is moeilijk vast te stellen. Als
ondergrens wordt een pH van 4,5 gehanteerd. Het advies voor
herstelbekalking is gericht op een streef pH waarde van 4,7, waarbij in
de voorgaande jaren het advies voor de bekalking gericht was op ophoging
van de pH tot 4,8 in de bovenste 5 centimeters grond. Daarbij werd er
vanuit gegaan dat vervolgens jaarlijkse onderhoudsbekalking zou worden
toegepast.

Om het terrein niet te veel te verstoren en de kosten te beperken is een
jaarlijkse onderhoudsbekalking niet zo gewenst en wordt de rekensom
gemaakt om de herstelbekalking te richten op ophoging van de pH tot 4,8
in de bovenste 10 centimers grond. 

Na 5 jaar kan dan opnieuw bekalking worden overwogen, voorafgegaan door
nieuwe bodembemonstering en pH meting. 

De formule voor berekening van de hoeveelheid kalk is hieronder
weergegeven onder de kop “Formule voor de berekening van de benodigde
hoeveelheid kalk”. Deze formule is toegepast op alle pH metingen. Op
plekken waar de pH onder de 4,8 zit, wordt een berekening gemaakt van de
benodigde hoeveelheid kalk voor herstelbekalking. In enkele percelen
zijn geen bodemmonsters genomen. Voor die percelen is toch ook een
hoeveelheid kalk berekend, door extrapolatie van de gegevens van een
naastliggend perceel.

Voor de berekening is uitgegaan van bekalking met Dolokal (koolzure
magnesiakalk met een zuurbindende waarde van 54%), hier verder Magkal
genoemd. 

Uit een vergelijking van de berekende getallen per ha en het advies van
Blgg blijkt dat de door Blgg geadviseerde aantallen meestal nog iets
hoger zijn. De verklaring hiervoor is (nog) niet duidelijk.

Behalve bekalking is bemesting van de weidevogelgebieden uiteraard nog
steeds van belang. De verslaglegging van Blgg geeft concrete adviezen
voor bemesting, die gebruikt kunnen worden als er behoefte is om het
gevoerde bemestingsbeheer te toetsen aan een referentie.

Behalve de pH zijn natuurlijk ook andere factoren, zoals de
grondwaterstand en manier van beheer, van groot belang voor de
weidevogels. In dit advies wordt daar verder niet op in gegaan.

Bekalkingsadvies weidevogelgebieden

Op basis van de hierboven beschreven methode is voor alle onderzochte
percelen een berekening gemaakt voor de benodigde hoeveelheid kalk voor
herstelbekalking, in kg Magkal per ha en per perceel. Deze hoeveelheden
zijn opgenomen in tabel 2 in deze bijlage.

Concluderend kan uit de resultaten worden samengevat dat in het belang
van de weidevogels in alle onderzochte weidevogelobjecten bekalking
nodig is, omdat op vele percelen een pH onder de 4,8 voorkomt. De totale
benodigde hoeveelheden voor de percelen met een weidevogeldoelstelling
zijn:

Duivenvoordse- en Veenzijdse Polder	144285

De Wilck	130741

Westeinde	95521

BE Westvoorden totaal	370546	kg Magcal

Waterloospolder	27805

Laeckerpolder	geen weidevogeldoelstelling; niet bekalken

Kogjespolder	geen weidevogeldoelstelling; niet bekalken

BE Hollands Duin totaal	27805	kg Magcal

Bekalken kan het beste worden gedaan na afloop van het broedseizoen,
d.w.z. aan het einde van de zomer. Dit kan d.m.v. strooien van droge
kalk of door nat te bekalken, dit laatste voorkomt stuiven van de kalk
naar plekken waar je deze niet wilt hebben, zoals in het
oppervlaktewater.

I.v.m. de botanische waarden van slootkanten is het raadzaam deze niet
mee te bekalken of bemesten, om het vrijkomen van voedingsstoffen te
voorkomen. Bovendien zijn de slootkanten vaak toch al minder verzuurd
omdat daar de invloed van het oppervlaktewater groter is dan van
regenwater.

Advies voor vervolg

Om de vinger aan de pols te houden kan na de herstelbekalking, of na
herstel van de winterinundatie, over ongeveer 5 jaar bij een
tussentijdse evaluatie opnieuw de bodem worden onderzocht, om te bepalen
of de pH nog voldoende is, of dat opnieuw bekalking nodig is. Dat hangt
onder andere af van het bemestingsregime dat wordt gehanteerd. Stalmest
heeft een positief effect op de bodem pH, terwijl kunstmest juist
verzurend werkt. Mogelijk verzuurd het ene perceel veel sneller dan het
andere, afhankelijk van de diverse factoren. 

Tevens is het van belang de kwaliteit en kwantiteit van de bodemfauna
ook te meten. Daar weten we nog erg weinig vanaf en hebben we weinig
ervaring mee in onze terreinen.

In de Duivenvoordse- en Veenzijdse Polder moet tegelijk met de pH
metingen een vegetatiekartering worden gemaakt van de schraallanden met
een botanische doelstelling die als proef bekalkt zijn.

De Wilck

In de Wilck zijn de meeste percelen sterk verzuurd (pH < 4,5). De
oorzaak van deze verzuring heeft o.a. te maken met de mate van bemesting
en de invloed van regenwater op de percelen.

Bekalking kan hier een middel zijn om de verzuring (tijdelijk) tegen te
gaan. Gezien de weidevogeldoelstelling is het advies hier bekalken,
i.v.m. de gunstige effecten voor de bodemfauna en daarmee voor de
weidevogels.

Over ongeveer 5 jaar opnieuw de bodem pH meten en daarna indien nodig
opnieuw bekalken. 

Tabel 1. pH metingen van alle onderzochte percelen in De Wilck

Perceel	Vak/afd	Grondsoort	Datum opname	pH-KCl	% organische stof	% lutum
%slib

1	4j	kleiig veen	31-okt-02	4,5	19,4	16	21-28

(2)	4h	kleiig veen	31-okt-02	4,4	15,9	16	21-28

2	4g	kleiig veen	31-okt-02	4,4	15,9	16	21-28

3	4f	kleiig veen	31-okt-02	4,7	18,9	16	21-28

4	4e	kleiig veen	31-okt-02	4,4	19,8	16	21-28

(5)	4d	kleiig veen	31-okt-02	4,2	19,1	16	21-28

5	4c	kleiig veen	31-okt-02	4,2	19,1	16	21-28

6	4b	kleiig veen	31-okt-02	4,3	19,1	16	21-28

7	4a	kleiig veen	31-okt-02	5,2	18,4	16	21-28

8	3u	kleiig veen	31-okt-02	4,4	20,5	16	21-28

9	3t	kleiig veen	31-okt-02	4,7	17,9	16	21-28

(9)	3s	kleiig veen	31-okt-02	4,7	17,9	16	21-28

10	3r	kleiig veen	31-okt-02	4,5	15,9	16	21-28

(10)	3l	kleiig veen	31-okt-02	4,5	15,9	16	21-28

11	3k	kleiig veen	31-okt-02	4,4	16,1	16	21-28

12	3j	kleiig veen	31-okt-02	4,3	18,5	16	21-28

(12)	3h	kleiig veen	31-okt-02	4,3	18,5	16	21-28

13	3g	kleiig veen	31-okt-02	4,1	15,3	16	21-28

(13)	3f	kleiig veen	31-okt-02	4,1	15,3	16	21-28

14	3e	kleiig veen	31-okt-02	4,6	17,3	16	21-28

(14)	3d	kleiig veen	31-okt-02	4,6	17,3	16	21-28

15	3c	kleiig veen	31-okt-02	4,6	17,6	16	21-28

(15)	3b	kleiig veen	31-okt-02	4,6	17,6	16	21-28

(15)	3a	kleiig veen	31-okt-02	4,6	17,6	16	21-28

16	2t	kleiig veen	31-okt-02	4,5	15,2	16	21-28

17	2s	kleiig veen	31-okt-02	4,5	14,3	16	21-28

18	2r	kleiig veen	31-okt-02	4,6	12,5	16	21-28

19	2q	kleiig veen	31-okt-02	5,2	16,2	16	21-28

(20)	2p	kleiig veen	31-okt-02	4,4	14,3	16	21-28

20	2n	kleiig veen	31-okt-02	4,4	14,3	16	21-28

21	2m	kleiig veen	31-okt-02	4,8	15,2	16	21-28

22	2l	kleiig veen	31-okt-02	4,9	17,8	16	21-28

23	2k	kleiig veen	31-okt-02	4,4	14,5	16	21-28

24	2j	kleiig veen	31-okt-02	4,3	13,3	16	21-28

25	2h	kleiig veen	31-okt-02	5,0	17,0	16	21-28

26	2g	kleiig veen	31-okt-02	4,6	15,0	16	21-28

(26)	2f	kleiig veen	31-okt-02	4,6	15,0	16	21-28

27	2e	kleiig veen	31-okt-02	4,2	12,9	16	21-28

28	2d	kleiig veen	31-okt-02	4,8	14,4	16	21-28

(29)	2c	kleiig veen	31-okt-02	4,8	18,1	16	21-28

29	2b	kleiig veen	31-okt-02	4,8	18,1	16	21-28

30	2a	kleiig veen	31-okt-02	5,0	17,4	16	21-28

31	1m	kleiig veen	31-okt-02	5,3	17,9	16	21-28

32	1l	kleiig veen	31-okt-02	5,0	18,7	16	21-28

(32)	1n	kleiig veen	31-okt-02	5,0	18,7	16	21-28

33	1k	kleiig veen	31-okt-02	4,6	19,6	16	21-28

34	1j	kleiig veen	31-okt-02	4,5	17,5	16	21-28

35	1h	kleiig veen	31-okt-02	4,9	16,5	16	21-28

36	1g	kleiig veen	31-okt-02	4,8	16,2	16	21-28

(36)	1f	kleiig veen	31-okt-02	4,8	16,2	16	21-28

37	1e	kleiig veen	1-11-2002	4,4	15,2	15	20-26

38	1c	kleiig veen	1-11-2002	4,3	14,6	15	20-26

(38)	1d	kleiig veen	1-11-2002	4,3	14,6	15	20-26

39	1b	kleiig veen	1-11-2002	4,3	13,3	15	20-26

40	1a	kleiig veen	1-11-2002	4,7	19,2	15	20-26



Formule voor de berekening van de benodigde hoeveelheid kalk

Dit is nogal een technisch verhaal maar wordt erbij gegeven voor degene
die wil weten hoe de berekening van de hoeveelheid kalk precies heeft
plaatsgevonden. Deze informatie is ontleend aan het rapport
‘Richtlijnen voor het bekalken van verzuurde weidevogelreservaten’,
door Fanja Lingen (1999).

De zuurgraad, ook wel pH genoemd, is een maat voor de concentratie aan
waterstof-ionen. De pH-waarde is de negatieve logaritme van de
waterstofionen-concentratie. We onderscheiden pH-H2O en pH-KCl. Er is
een verschil tussen pH-H2O en pH-KCl. De pH-H2O is de zuurgraad van het
bodemvocht. De pH-KCl is de zuurgraad van het bodemvocht Ăšn het
adsorptiecomplex. Dit adsorptiecomplex vormt het grootste deel en kan
bestaan uit organische stof en/of kleideeltjes (lutum). Deze
bodemdeeltjes kunnen water binden. De pH-KCl zal altijd lager uitvallen
dan de pH-H2O.

De vochtoestand van de bodem, die in de loop van het jaar sterk kan
fluctueren, heeft minder invloed op de pH-KCl. De pH-KCl is een goede
basis voor een bekalkingsadvies.

Een optimale pH-KCl voor weidevogels is moeilijk vast te stellen. Als
ondergrens wordt een pH van 4,5 gehanteerd. Het advies voor
herstelbekalking is gericht op een streef pH waarde van 4,7, waarbij in
de voorgaande jaren het advies voor de bekalking gericht was op ophoging
van de pH tot 4,8 in de bovenste 5 centimeters grond. Daarbij werd er
vanuit gegaan dat vervolgens jaarlijkse onderhoudsbekalking zou worden
toegepast.

Om het terrein niet te veel te verstoren en de kosten te beperken is een
jaarlijkse onderhoudsbekalking niet zo gewenst en wordt nu geadviseerd
om de herstelbekalking te richten op ophoging van de pH tot 4,8 in de
bovenste 10 centimeters grond. 

Hiervoor kan de kalkfactor worden berekend. Dit is het aantal kilo’s
zuurbindende waarde dat per 10 cm bouwvoordikte moet worden gegeven om
de pH-KCl van een hectare grond met 0,1 te verhogen.

Voor veengrond en klei (op veen)grond zijn verschillende formules:

De formule voor veengrond is:

15,68 x %organische stof + 15,68

0,02525 x %organische stof + 0,6541

De formule voor klei (op veen) is:

(11,2 x volumegewicht) x (0,25 x %slib + % organische stof)

De grond in de Duivenvoordse- en Veenzijdse Polder is door Blgg
getypeerd als zee/duinzand, de grond in de overige gebieden is getypeerd
als kleiig veen. Het lutum gehalte is beperkt, dit ligt overal onder de
18%. Op basis daarvan is voor beide gebieden de formule voor veengrond
toegepast.

Voor de uiteindelijke berekening van de benodigde hoeveelheid kalkstof
is uitgegaan van bekalking met Dolokal (koolzure magnesiakalk met een
zuurbindende waarde van 54%), hier verder Magkal genoemd. De kalkfactor
moet dus nog door 0,54 worden gedeeld om tot de benodigde hoeveelheid
Magkal per ha te komen.

Tabel 2. Berekening van de benodigde kalkhoeveelheden per ha en per
perceel in De Wilck

Perceel	Vak/afd	Opp	% organische stof	Kalkfactor	Kg Magkal	pH-KCl	per ha
per perceel

1	4j	2,11	19,4	280	518	4,5	1553	3278

(2)	4h	1,46	15,9	251	465	4,4	1860	2715

2	4g	1,64	15,9	251	465	4,4	1860	3050

3	4f	2,28	18,9	276	511	4,7	511	1165

4	4e	2,12	19,8	283	523	4,4	2093	4438

(5)	4d	1,53	19,1	277	514	4,2	3082	4715

5	4c	1,88	19,1	277	514	4,2	3082	5793

6	4b	3,66	19,1	277	514	4,3	2568	9399

7	4a	4,00	18,4	272	504	5,2	0	0

8	3u	3,84	20,5	288	533	4,4	2131	8184

9	3t	2,51	17,9	268	496	4,7	496	1245

(9)	3s	1,37	17,9	268	496	4,7	496	680

10	3r	1,53	15,9	251	465	4,5	1395	2134

(10)	3l	1,34	15,9	251	465	4,5	1395	1869

11	3k	2,27	16,1	253	468	4,4	1873	4251

12	3j	1,36	18,5	273	505	4,3	2525	3434

(12)	3h	1,53	18,5	273	505	4,3	2525	3863

13	3g	1,21	15,3	246	455	4,1	3184	3853

(13)	3f	1,06	15,3	246	455	4,1	3184	3375

14	3e	0,91	17,3	263	487	4,6	974	887

(14)	3d	0,93	17,3	263	487	4,6	974	906

15	3c	1,40	17,6	265	492	4,6	983	1377

(15)	3b	0,97	17,6	265	492	4,6	983	954

(15)	3a	0,53	17,6	265	492	4,6	983	521

16	2t	2,38	15,2	245	453	4,5	1360	3236

17	2s	2,25	14,3	236	438	4,5	1313	2954

18	2r	2,26	12,5	218	404	4,6	808	1827

19	2q	3,37	16,2	254	470	5,2	0	0

(20)	2p	1,60	14,3	236	438	4,4	1751	2801

20	2n	1,54	14,3	236	438	4,4	1751	2696

21	2m	1,61	15,2	245	453	4,8	0	0

22	2l	1,69	17,8	267	495	4,9	0	0

23	2k	2,03	14,5	238	441	4,4	1765	3582

24	2j	2,22	13,3	227	419	4,3	2097	4656

25	2h	1,76	17,0	261	482	5,0	0	0

26	2g	1,54	15,0	243	450	4,6	900	1385

(26)	2f	1,80	15,0	243	450	4,6	900	1619

27	2e	2,28	12,9	222	412	4,2	2472	5635

28	2d	2,04	14,4	237	439	4,8	0	0

(29)	2c	1,24	18,1	270	499	4,8	0	0

29	2b	1,02	18,1	270	499	4,8	0	0

30	2a	2,39	17,4	264	489	5,0	0	0

31	1m	1,85	17,9	268	496	5,3	0	0

32	1l	1,78	18,7	274	508	5,0	0	0

(32)	1n	0,84	18,7	274	508	5,0	0	0

33	1k	2,15	19,6	281	521	4,6	1041	2239

34	1j	2,23	17,5	265	490	4,5	1470	3279

35	1h	3,03	16,5	256	475	4,9	0	0

36	1g	1,43	16,2	254	470	4,8	0	0

(36)	1f	1,39	16,2	254	470	4,8	0	0

37	1e	2,95	15,2	245	453	4,4	1813	5348

38	1c	1,61	14,6	239	443	4,3	2215	3565

(38)	1d	1,57	14,6	239	443	4,3	2215	3477

39	1b	4,14	13,3	227	419	4,3	2097	8683

40	1a	3,25	19,2	278	515	4,7	515	1674











De Wilck totaal	130741



 

BIJLAGE 18: Kaart - Begrenzing van het Natura 2000-gebied

BIJLAGE 19: Kaart – Eigendomssituatie De Wilck

BIJLAGE 20: Kaart – Bodemkaart

BIJLAGE 21: Kaart – Hoogtekaart van De Wilck en omgeving

Bijlage 22: Kaart – Gedetailleerde hoogtekaart 

BIJLAGE 23: Kaart – Peilvakken in en om De Wilck (volgens oud
peilbesluit)

Deze kaart wordt later bijgevoegd

BIJLAGE 24: Kaart – Peilvakken in en om De Wilck (volgens huidig
peilbesluit, 2004)

BIJLAGE 25: Kaart – Peilvakken en hydrologische kunstwerken in De
Wilck

BIJLAGE 26:	Kaart – Locaties hydrologische meetpunten in De Wilck

BIJLAGE 27:	Kaart - Totale stikstofdepositie in 2010 in en om De Wilck
op kilometerhokniveau

 BIJLAGE 28: Kaart - Huidig voorkomen soorten

BIJLAGE 29 Kaart - Plas-dras situatie in het oostelijke peilvak van De
Wilck 

BIJLAGE 30: Kaart - Plas-dras situatie in het westelijke peilvak van De
Wilck

BIJLAGE 31: Kaart - Ingrepen in het verleden

BIJLAGE 32: Huidige activiteiten

Deze kaart wordt later bijgevoegdBIJLAGE 33: Synopsistabel t.b.v.Natura
2000 beheerplannen

De synopsis tabel biedt inzicht in de geplande maatregelen in het gebied
en het kwalitatieve en kwantitatieve effect van deze maatregelen op de
doelen voor de soorten. De tabel is een samenvatting van de uitgebreide
beschrijving van de maatregelen in hoofdstuk 7. De cijfers in de tabel
verwijzen naar de maatregelen die staan beschreven in dit hoofdstuk. De
tabel is tevens een hulpmiddel voor de rapportageverplichting aan de
Europese Commissie. Hiervoor stellen de lidstaten elke zes jaar een
verslag op over de in het kader van de richtlijn genomen maatregelen,
alsmede een beoordeling van het effect van die maatregelen op de staat
van instandhouding (artikel 17).

De Wilck (102)

Niet-broedvogelsoorten



Kleine zwaan (A037)	Smient (A050)

Landelijke staat van instandhouding

Matig ongunstig	Goed

Instandhoudingsdoelen	Doel oppervlakte leefgebied	=	=

	Doel kwaliteit leefgebied	=	=

	Omvang populatie (indicatief t.b.v. draagkracht leefgebied)	10	2100

Huidige oppervlakte (ha), kwaliteit en populatieomvang	Oppervlakte
leefgebied	116	116

	Kwaliteit leefgebied (gunstig (G), matig (M), ongunstig (O))	M-G	M-G

	Populatieomvang (gemiddelde 1995-2010)	10 (F), 80 (S) x	1926 (F + S)x

Verwachte oppervlakte (ha), kwaliteit en populatie omvang na zes jaar
Oppervlakte leefgebied	116	116

	Kwaliteit leefgebied (gunstig (G), matig (M), ongunstig (O))	G	G

	Populatieomvang	>10 (F), >80(S)	>2100

Verwachte oppervlakte (ha), kwaliteit en populatieomvang op lange
termijn	Oppervlakte leefgebied	116	116

	Kwaliteit leefgebied (gunstig (G), matig (M), ongunstig (O))	G	G

	Populatieomvang	>10 (F), >80(S)	>2100

Maatregelen	Voortzetten huidige beheermaatregelen	1 t/m 5	1 t/m 5

	Verbeteren werking gemaal, overstort en stuwen om verdroging en
bodemdaling tegen te gaan en de waterkwaliteit te verbeteren	6	6

	Tegengaan verruiging/verpitrussing	7	7

	Onderzoek naar: waterkwaliteit en alternatieven voor wateraanvoer	8*	8*

	Onderzoek naar: optimalisatie waterhuishouding	9*	9*

	Onderzoek naar: relatie tussen en connectiviteit van De Wilck en de
belangrijke foerageer- en rustgebieden in de omgeving	10	10

	Extra monitoring aantallen smient en kleine zwaan (wekelijks)	11	11

	Monitoring auditieve en visuele verstoring van jacht en
schadebestrijding	12	12

	Handhaving intensiveren om rust te waarborgen	13	13

Monitoring van de staat van instandhouding (art. 11 HR)	Soort onderzoek
(door wie en frequentie)



Bestaande monitoring	Wintervogeltelling (PZH/SOVON, maandelijks)	●	●

	Hydrologisch meetnet (SBB)	●*	●*

	Metingen kwaliteit oppervlaktewater (HHvR)	●*	●*

Aanvullende monitoring	Wintervogeltelling (PZH/SOVON/SBB??, wekelijks)
●	●

	Slaapplaatstelling kleine zwaan (PZH/SOVON/SBB??, wekelijks)	●



Checklist voor kleine zwaan en smient (SBB, jaarlijks)	●	●

	Monitoring instanhoudingsmaatregelen 1 t/m 7 (SBB, jaarlijks)	●	●

	Metingen kwaliteit oppervlaktewater (HHvR)	●*	●*

x F = foerageerfunctie, S = slaapfunctie

* Indirect via maatregelen voor landschappelijke kernopgave (behoud en
herstel samenhang slaap- en foerageergebieden)

 	In het vervolg van dit beheerplan wordt de visuele verstoringsafstand
van de kleine zwaan gehanteerd, omdat deze soort het meest kritisch is. 

 EGV-metingen geven het zoutgehalte (chloride) van het water aan.

 Het betreft hier een landelijk trend die niet per definitie voor De
Wilck geldt. 

 	In paragraaf 4.1.2 onder ‘Nota Ruimte’ en onderaan in deze
paragraaf onder ‘Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Groene
Hart’ is meer informatie te vinden over het Groene Hart.

 	In principe wordt geen chemische bestrijding toegepast. Dit gebeurt
alleen als maaien niet afdoende is Ă©n Ă©Ă©n van onderstaande redenen
van toepassing is: 

	1) De natuurdoelstellingen worden niet gehaald vanwege de aanwezigheid
van distels; 

	2) De verpachting wordt nagenoeg onmogelijk door de aanwezigheid van
distels; 

	3) Overlast aan derden, waarbij Staatsbosbeheer voor onevenredig hoge
kosten komt te staan om de distels te verwijderen (Bilius, 2010).

 Deze ijkdatum is ingegaan naar aanleiding van het amendement van het
kamerlid Koopmans (Kamerstukken II, 32588, nr. 16. Dit amendement heeft
geleid tot een categorie bedrijven die eerst vergunningplichtig waren
maar nu onder bestaand gebruik vallen.

 Het gehele advies betreft ook de gebieden: Duivenvoordse- en Veenzijdse
Polder, Westeinde, Waterloospolder (object Kagerplassen), Kogjes- en
Laeckerpolder (object Kagerplassen).

Concept | De Wilck

Beheerplan Natura 2000 | 15 maart 2012



Concept | De Wilck

Beheerplan Natura 2000 |  mei 2012



Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  6  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  171 

	

	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  165  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT 
207 





 



De Wilck

Beheerplan Natura 2000



Versie 



Datum	 mei 2012

Status	Concept



Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  8  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  72 

	

mogelijk effect, niet significant

Stap 1:

Inventarisatie huidige activiteiten

Stap 3:

Nadere effectenanalyse (kwalitatief of kwantitatief)

Opname in beheerplan, al dan niet onder voorwaarden





geen negatief effect

Stap 2:

Globale effectenanalyse

Stap 4:

Cumulatietoets

mogelijk significant

Stap 5:

Mitigatie

Beheerplan

Cumulatie

Mitigatie

Nadere effectenanalyse

verwijderen

Mogelijk beperkt/significant negatief effect

Mogelijk beperkt negatief effect: 

Overlap in ruimte en/of tijd. 

Habitat of doelsoort voldoet niet aan de doelstelling, neemt af, of is
kwetsbaar (klein areaal/klein aantal).

Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid  habitat of
doelsoort zodanig dat effecten beperkt zijn..

Mogelijk beperkt negatief effect: 

Overlap in ruimte en/of tijd. Activiteit neemt toe.

Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid habitat of
doelsoort zodanig, of kwetsbaarheid /areaal zo klein, dat  effecten
beperkt zijn.

Mogelijk significant negatief effect of significant negatief effect niet
uit te sluiten: Overlap in ruimte en/of tijd. Habitat of doelsoort
voldoet niet aan de doelstelling, neemt af, of is kwetsbaar (klein
areaal/klein aantal). Aard en omvang activiteit in combinatie met
gevoeligheid habitat of doelsoort zodanig dat effecten groot kunnen
zijn.

Mogelijk significant negatief effect of significant negatief effect niet
uit te sluiten:

Overlap in ruimte en/of tijd. Activiteit neemt toe. Aard en omvang
activiteit in combinatie met gevoeligheid habitat of doelsoort zodanig
dat effecten groot kunnen zijn.

Mogelijk significant negatief effect of significant negatief effect niet
uit te sluiten: Kennis over activiteit of doel is nog onvoldoende om te
beoordelen wat de effecten van de activiteit zijn.

Geen negatief effect: 

Geen overlap in ruimte en/of tijd.

Geen negatief effect: 

Wel overlap in ruimte en/of tijd, maar habitat of doelsoort is
ongevoelig voor type verstoring.

Geen negatief effect: 

Wel overlap in ruimte en/of tijd, maar doel wordt gehaald omdat habitat
of doelsoort in voldoende mate aanwezig is en niet (in kwaliteit)
afneemt en de activiteit niet toeneemt. 

Geen negatief effect: 

Wel overlap in ruimte en/of tijd, maar effecten activiteit zijn zo
beperkt dat invloed op de doelen afwezig of verwaarloosbaar is.

Geen negatief effect

Per activiteit nagaan of het schadelijk is per habitat of soort.

(Mol/ha/jaar)