De Wilck West
Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2011
Bijlage
Nummer: 2012D30607, datum: 2012-07-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Preview document (đ origineel)
Colofon Locatie FILENAME \p \* MERGEFORMAT T:\DLG\Natura2000\REGIONAAL\DLG - Regio West\04. De Wilck\3. Opstellen plan\3.02 Concept Hfdst\Totaal Conceptplan\werkdocument Concept Beheerplan De Wilck april 2011\20120315 Concept Beheerplan De Wilck NEW LAYOUT versie 2.0 mei 2012.doc Contactpersoon Regio West | Utrecht Sint Jacobsstraat 200 | 3511 BT Utrecht Postbus 20030 | 3502 LA Utrecht Markeringen in tekst Geel: tekst waar nog naar gekeken moet geworden (actualisatie, inhoudelijke juistheid etc) Groen: vragen en opmerkingen Inhoud TOC \f \p "â" \z \t "Kop 1;2;Kop 2;3;Kop 3;4;Kop zonder nummering;1;Subtitel;2;Titel;1" Colofonâ PAGEREF _Toc326257628 \h 2 Samenvattingâ PAGEREF _Toc326257629 \h 6 1 Inleidingâ PAGEREF _Toc326257630 \h 11 1.1 Wat is Natura 2000?â PAGEREF _Toc326257631 \h 11 1.2 Natura 2000-gebied De Wilckâ PAGEREF _Toc326257632 \h 12 1.3 Functie beheerplanâ PAGEREF _Toc326257633 \h 15 1.4 Status en vaststellingprocedure van het beheerplanâ PAGEREF _Toc326257634 \h 15 1.4.1 Opstellen en vaststellen van het beheerplanâ PAGEREF _Toc326257635 \h 15 1.4.2 Hoe en wanneer kunt u uw mening geven?â PAGEREF _Toc326257636 \h 16 1.4.3 Looptijd en evaluatieâ PAGEREF _Toc326257637 \h 16 1.5 Leeswijzerâ PAGEREF _Toc326257638 \h 16 2 Instandhoudingsdoelstellingenâ PAGEREF _Toc326257639 \h 18 2.1 Landschappelijke opgave, kernopgave en wateropgaveâ PAGEREF _Toc326257640 \h 18 2.1.1 Landschappelijke opgaveâ PAGEREF _Toc326257641 \h 18 2.1.2 Kernopgaveâ PAGEREF _Toc326257642 \h 19 2.1.3 Wateropgaveâ PAGEREF _Toc326257643 \h 19 2.2 Instandhoudingsdoelstellingenâ PAGEREF _Toc326257644 \h 20 2.3 Landelijke staat van instandhoudingâ PAGEREF _Toc326257645 \h 21 2.4 Ecologische vereisten van de instandhoudingsdoelenâ PAGEREF _Toc326257646 \h 22 2.4.1 Kleine zwaanâ PAGEREF _Toc326257647 \h 22 2.4.2 Smientâ PAGEREF _Toc326257648 \h 26 2.4.3 Samenvatting ecologische vereisten kleine zwaan en smientâ PAGEREF _Toc326257649 \h 28 2.5 Overige natuurdoelen De Wilckâ PAGEREF _Toc326257650 \h 29 3 Landschapsecologische gebiedsbeschrijvingâ PAGEREF _Toc326257651 \h 30 3.1 Inleidingâ PAGEREF _Toc326257652 \h 30 3.2 Abiotiekâ PAGEREF _Toc326257653 \h 30 3.2.1 Bodem en geologieâ PAGEREF _Toc326257654 \h 30 3.2.2 Zuurgraad bodemâ PAGEREF _Toc326257655 \h 30 3.2.3 Hoogteligging en reliĂ«fâ PAGEREF _Toc326257656 \h 31 3.2.4 Oppervlaktewatersysteemâ PAGEREF _Toc326257657 \h 33 3.2.5 Peilbeheerâ PAGEREF _Toc326257658 \h 34 3.2.6 Oppervlaktewaterkwaliteitâ PAGEREF _Toc326257659 \h 35 3.2.7 Grondwatersysteemâ PAGEREF _Toc326257660 \h 36 3.2.8 Verdrogingâ PAGEREF _Toc326257661 \h 37 3.2.9 Stikstofdepositieâ PAGEREF _Toc326257662 \h 38 3.3 Biotiekâ PAGEREF _Toc326257663 \h 38 3.3.1 Inleidingâ PAGEREF _Toc326257664 \h 38 3.3.2 Fauna: voorkomen aangewezen Natura 2000-doelsoortenâ PAGEREF _Toc326257665 \h 39 3.3.3 Fauna: voorkomen van de overige Natura 2000-soortenâ PAGEREF _Toc326257666 \h 45 3.3.4 Fauna: weidevogelsâ PAGEREF _Toc326257667 \h 46 3.3.5 Fauna: overige soortenâ PAGEREF _Toc326257668 \h 46 3.3.6 Vegetatieâ PAGEREF _Toc326257669 \h 47 3.4 Ingrepen uit het verledenâ PAGEREF _Toc326257670 \h 48 3.5 Systeemanalyse en sleutelfactorenâ PAGEREF _Toc326257671 \h 48 3.6 Kennislacunesâ PAGEREF _Toc326257672 \h 51 4 Inventarisatie beleid en activiteiten in en rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257673 \h 52 4.1 Wetgeving, plannen en beleidâ PAGEREF _Toc326257674 \h 52 4.1.1 Regel- en wetgevingâ PAGEREF _Toc326257675 \h 52 4.1.2 Europees beleidâ PAGEREF _Toc326257676 \h 54 4.1.3 Nationaal beleidâ PAGEREF _Toc326257677 \h 55 4.1.4 Provinciaal beleidâ PAGEREF _Toc326257678 \h 57 4.1.5 Beleid waterschapâ PAGEREF _Toc326257679 \h 62 4.1.6 Gemeentelijk beleidâ PAGEREF _Toc326257680 \h 62 4.1.7 Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingenâ PAGEREF _Toc326257681 \h 64 4.2 Inventarisatie van activiteiten in en rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257682 \h 64 4.3 GeĂŻnventariseerde activiteiten in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257683 \h 66 4.3.1 Onderhoud, natuurbeheer, onderzoek en monitoring in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257684 \h 66 4.3.2 Schadebestrijding in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257685 \h 68 4.3.3 Beheer en onderhoud van het water in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257686 \h 69 4.3.4 Recreatie in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257687 \h 70 4.3.5 Verkeer en infrastructuur in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257688 \h 71 4.4 GeĂŻnventariseerde activiteiten rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257689 \h 72 4.4.1 Jacht, wildbeheer en schadebestrijding rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257690 \h 72 4.4.2 Beheer en onderhoud water rondom de Wilckâ PAGEREF _Toc326257691 \h 73 4.4.3 Agrarisch gebruik rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257692 \h 74 4.4.4 Recreatie rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257693 \h 76 4.4.5 Verkeer en infrastructuur rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257694 \h 77 4.4.6 Overige huidige activiteiten rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257695 \h 78 4.4.7 Nieuwe activiteiten rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257696 \h 79 5 Effecten van activiteiten op de instandhoudingsdoelenâ PAGEREF _Toc326257697 \h 80 5.1 Inleidingâ PAGEREF _Toc326257698 \h 80 5.2 Indeling van activiteiten in categorieĂ«n vergunningplichtâ PAGEREF _Toc326257699 \h 80 5.3 Methodiekâ PAGEREF _Toc326257700 \h 81 5.4 Beoordeling effecten geĂŻnventariseerde activiteiten in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257701 \h 86 5.4.1 Natuurbeheer in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257702 \h 86 5.4.2 Schadebestrijding in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257703 \h 87 5.4.3 Beheer en onderhoud van het water in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257704 \h 88 5.4.4 Recreatie in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257705 \h 89 5.4.5 Verkeer en infrastructuur in De Wilckâ PAGEREF _Toc326257706 \h 91 5.5 Beoordeling effecten geĂŻnventariseerde activiteiten rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257707 \h 91 5.5.1 Jacht, schadebestrijding en wildbeheer rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257708 \h 91 5.5.2 Beheer en onderhoud water rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257709 \h 93 5.5.3 Agrarisch gebruik rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257710 \h 95 5.5.4 Recreatie rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257711 \h 97 5.5.5 Verkeer en infrastructuurâ PAGEREF _Toc326257712 \h 98 5.5.6 Overige activiteiten rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257713 \h 99 5.5.7 Nieuwe activiteiten rondom De Wilckâ PAGEREF _Toc326257714 \h 100 5.6 Cumulatieâ PAGEREF _Toc326257715 \h 101 5.7 Procedure toekomstige ontwikkelingenâ PAGEREF _Toc326257716 \h 101 6 Instandhoudingsdoelen in omvang, ruimte en tijdâ PAGEREF _Toc326257717 \h 104 6.1 Toekomstvisieâ PAGEREF _Toc326257718 \h 104 6.2 Landschappelijke opgave Meren en Moerassenâ PAGEREF _Toc326257719 \h 104 6.2.1 Knelpuntenâ PAGEREF _Toc326257720 \h 104 6.2.2 Kansenâ PAGEREF _Toc326257721 \h 104 6.3 Kernopgave 4.11 Plas-dras situatiesâ PAGEREF _Toc326257722 \h 104 6.3.1 Knelpuntenâ PAGEREF _Toc326257723 \h 105 6.3.2 Kansenâ PAGEREF _Toc326257724 \h 106 6.4 Instandhoudingsdoelstellingen kleine zwaan en smientâ PAGEREF _Toc326257725 \h 106 6.4.1 Knelpuntenâ PAGEREF _Toc326257726 \h 107 6.4.2 Kansenâ PAGEREF _Toc326257727 \h 109 7 Realisatie instandhoudingdoelstellingenâ PAGEREF _Toc326257728 \h 110 7.1 Ontwikkelingsstrategieâ PAGEREF _Toc326257729 \h 110 7.2 Beschrijving maatregelenâ PAGEREF _Toc326257730 \h 112 7.3 Sociaal economische gevolgenâ PAGEREF _Toc326257731 \h 116 7.4 Handhaving en toezichtâ PAGEREF _Toc326257732 \h 117 8 Uitvoeringsprogrammaâ PAGEREF _Toc326257733 \h 118 8.1 Communicatieâ PAGEREF _Toc326257734 \h 118 8.2 Monitoring en evaluatie instandhoudingsdoelstellingen en maatregelenâ PAGEREF _Toc326257735 \h 119 8.2.1 Monitoring ter evaluatie van het behalen van doelstellingenâ PAGEREF _Toc326257736 \h 120 8.2.2 Monitoring ter evaluatie van instandhoudingsmaatregelenâ PAGEREF _Toc326257737 \h 121 8.2.3 Monitoring ter evaluatie van huidige activiteitenâ PAGEREF _Toc326257738 \h 121 8.2.4 Verantwoordelijkhedenâ PAGEREF _Toc326257739 \h 121 8.3 Fasering en financiering van gehele uitvoering beheerplanâ PAGEREF _Toc326257740 \h 123 8.3.1 Financiering regulier beheer Staatsbosbeheerâ PAGEREF _Toc326257741 \h 123 8.3.2 Financiering instandhoudingsmaatregelenâ PAGEREF _Toc326257742 \h 124 8.3.3 Financiering monitoring instandhoudingsdoelstellingenâ PAGEREF _Toc326257743 \h 125 8.3.4 Financiering monitoring instandhoudingsmaatregelenâ PAGEREF _Toc326257744 \h 125 Literatuurlijstâ PAGEREF _Toc326257745 \h 128 Verklarende woordenlijstâ PAGEREF _Toc326257746 \h 134 Bijlagenâ PAGEREF _Toc326257747 \h 140 Samenvatting Tekst samenvatting nog checken als het beheerplan helemaal af is. Een beheerplan voor het Natura 2000-gebied De Wilck Het gebied De Wilck maakt deel uit van een Europees netwerk van belangrijke natuurgebieden: Natura 2000. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied De Wilck maakt duidelijk om welke bijzondere natuur het in dit gebied gaat en welke doelen de overheid in dit Natura 2000-gebied nastreeft. Het beheerplan beschrijft welke maatregelen nodig zijn om deze bijzondere natuur in de toekomst te behouden. Daarnaast is geĂŻnventariseerd welke huidige activiteiten in en om het gebied plaatsvinden. Beoordeeld is of deze activiteiten (mogelijk) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen hebben. Indien dit aan de orde is, zijn er voor deze activiteiten mitigerende maatregelen of voorwaarden geformuleerd. Daarnaast is per huidige activiteit nagegaan om welk type activiteit het gaat. Op basis daarvan is een indeling van de huidige activiteiten gemaakt in 4 categorieĂ«n voor vergunningverlening: Categorie 1: vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden Categorie 2: vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden Categorie 3: activiteiten die in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vergund zijn Categorie 4: niet vergunningplichtige activiteiten Bij het opstellen van het beheerplan zijn diverse vormen van overleg gevoerd met eigenaren, gemeenten, waterschap, organisaties op het gebied van landbouw, natuur en recreatie en andere belanghebbenden. Het beheerplan is bepalend voor de inrichting en het beheer van het gebied voor een periode van 6 jaar. Het is richtinggevend voor de periode daarna. Kenschets De Wilck De Wilck is een natuurgebied in de gemeente Rijnwoude dat beheerd wordt door Staatsbosbeheer. Het ligt in het Hollands-Utrechtse veenweidegebied en maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Groene Hart nog actueel?. Het gebied is 116 hectare groot en bestaat uit vochtige en natte graslanden. De Slingerwetering, die door het gebied loopt, maakte vroeger deel uit van de loop van het destijds uit het hoogveen ontspringend veenstroompje De Wilck. Het oude verkavelingspatroon met op elke perceelscheiding brede sloten, het exclusieve graslandgebruik en de weidsheid geven het gebied een specifiek karakter. âs Winters is De Wilck een belangrijk rustgebied voor smienten (Anas penelope) en kleine zwanen (Cygnus bewickii). Voor smient is het natuurgebied niet alleen belangrijk als rustgebied maar ook als foerageergebied. Voor kleine zwaan is de aanwezigheid van foerageergebied binnen de begrenzing van De Wilck van secundair belang, omdat het gebied voor deze soort met name een slaapfunctie heeft. Instandhoudingsdoelen, kernopgave en wateropgave voor De Wilck Het belang van De Wilck als overwinteringsgebied voor smient en kleine zwaan heeft ertoe geleid dat het gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied. De instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied De Wilck zijn: behoud van de oppervlakte en de kwaliteit van het leefgebied van smient en kleine zwaan. Voor kleine zwaan moet het gebied een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 10 vogels behouden. Voor smient gaat het om een populatie van gemiddeld 2.100 vogels. De kernopgave voor De Wilck is: het creĂ«ren en behouden van plas-dras situaties voor met name smienten. Aan de kernopgave voor De Wilck is tevens een wateropgave toegekend. In dit verband is het relevant te noemen dat De Wilck, naast de aanwijzing als Natura 2000 gebied, tevens is aangewezen als âTOP-gebied verdrogingâ. In het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW) is De Wilck ook nog aangewezen als âoppervlaktewaterlichaamâ en als âbeschermd gebiedâ. Een relevante landschappelijke opgave, die voor het landschap Meren en Moerassen is geformuleerd en waar De Wilck deel van uitmaakt, is: het behoud en herstel van samenhang tussen slaap- en foerageergebieden voor grasetende watervogels. Huidige activiteiten en de effecten op de instandhoudingsdoelen In en om De Wilck vinden diverse activiteiten plaats. Het gebied wordt beheerd als natuurgebied en en er wordt gewandeld, gefietst, gevist en geschaatst door bewoners en recreanten. Rondom De Wilck vindt er onder andere landbouw, jacht, wildbeheer en schadebestrijding plaats. Alle huidige activiteiten, die voor 31 maart 2010 al in het gebied voorkwamen, zijn geĂŻnventariseerd. Van de geĂŻnventariseerde activiteiten is vervolgens beoordeeld of deze (mogelijk) invloed hebben op het realiseren van de instandhoudingsdoelen en de kernopgaven voor De Wilck. Daarnaast is ook het effect beoordeeld van een nieuwe activiteit, waar al zeer concrete plannen voor zijn. In het beheerplan is geconcludeerd dat de meeste huidige activiteiten geen dan wel een verwaarloosbaar effect op de instandhoudingsdoelen en kernopgaven hebben. Alleen van een beperkt aantal activiteiten (jacht, schadebestrijding en wandelen) is ingeschat dat zij mogelijk de benodigde rust (visuele en auditieve verstoring) in het gebied kunnen verstoren. De mate van verstoring is echter op dit moment niet te bepalen. Naast visuele en auditieve verstoring blijken er nog een aantal andere factoren van invloed te zijn op de aantallen kleine zwanen en smienten in de Wilck. In het beheerplan zijn daarom onderzoeksmaatregelen geformuleerd en is er een programma voor monitoring opgenomen. Op basis van de resultaten hiervan komt er naar verwachting meer inzicht in de relatie tussen de aantallen vogels in De Wilck en factoren die hier invloed op (kunnen) hebben zoals de weersomstandigheden. Nog checken op definitieve beleidsnotitie bestaand gebruik Vergunningplicht Alle huidige activiteiten, die in het kader van dit beheerplan zijn geĂŻnventariseerd, vallen in categorie 4: niet vergunningplichtige activiteiten. De toekomstige plannen zijn aangemerkt als project. Er is in het kader van dit beheerplan beoordeeld dat deze toekomstige plannen geen effecten op de instandhoudingsdoelen hebben. Aan de uitvoering van deze plannen hoeven daarom geen voorwaarden gesteld te worden. De nieuwe activiteit die in dit beheerplan is opgenomen valt in categorie 1: vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden. Toekomstige nieuwe activiteiten, die niet in dit beheerplan zijn opgenomen, zullen beoordeeld moeten worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Mogelijk dat deze activiteiten wel als vergunningplichtig worden beoordeeld. Nog checken op definitieve beleidsnotitie bestaand gebruik Sleutelfactoren De sleutelfactoren voor smient en kleine zwaan zijn: âą aanwezigheid van (matig) voedselrijke graslanden als foerageergebied; âą aanwezigheid van voldoende open water als rustplaats; âą drinkgelegenheid binnen of op korte afstand van het foerageergebied; âą open landschap; âą rust; âą connectiviteit tussen foerageer- en rustplaats; âą het ontbreken van concurrerende soorten. Knelpunten Momenteel lijkt het erop dat de instandhoudingsdoelstellingen voor smient net niet en kleine zwaan net wel gehaald worden. Een voorwaarde voor voldoende open water is dat de plas en alle weteringen open gehouden worden, zodat voor beide soorten voldoende ruimte beschikbaar is om te slapen. Het huidige beheer binnen de Wilck, gericht op instandhouding van het open veenweidelandschap, is afdoende om het open landschap en de huidige oppervlakte aan foerageergebied in stand te houden. De graslanden in De Wilck produceren momenteel zowel kwantitatief als kwalitatief voldoende gras dat als voedselbron voor smient en kleine zwaan kan dienen. Een sterkere verschraling en/of extensivering en/of andere natuurontwikkeling is echter niet wenselijk. Ook mag het oppervlakte aan foerageergebied niet afnemen. Het enige knelpunt voor het halen van de instandhoudingsdoelen, dat op dit moment in dit beheerplan voor De Wilck is geconstateerd, is de verruiging en âverpitrussingâ rond de plas. De verruiging en âverpitrussingâ kan in de toekomst een probleem gaan vormen indien het oppervlakte aan foerageergebied hierdoor afneemt. Om dit te voorkomen is het belangrijk dat dit proces van verruiging en âverpitrussingâ gestopt wordt. Over een mogelijk ander knelpunt, het gebrek aan rust, is op dit moment nog onvoldoende bekend. In het beheerplan is daarom een voorstel voor monitoring opgenomen naar de mate van auditieve en visuele verstoring. Aan het begin van een volgende beheerplanperiode kan op basis van de resultaten van de monitoring onderzocht worden of gebrek aan rust een knelpunt vormt. Voor de kernopgave voor De Wilck (plas-dras situaties) kan de waterkwaliteit op de langere termijn mogelijk een knelpunt vormen. In dit beheerplan is daarom voorzien in aanvullend onderzoek naar de waterkwaliteit (zie hoofdstuk 7). Een voorwaarde voor het realiseren van de verdrogings- en KRW-doelen voor De Wilck is de aanwezigheid van een optimale waterhuishouding. Dit geldt voor zowel de waterkwantiteit als de waterkwaliteit. Ook is een optimale waterhuishouding onontbeerlijk om het verdere proces van bodemdaling tegen te gaan. Als belangrijkste knelpunten, die een belemmering voor het halen van de verdrogings- en KRW-doelen vormen, zijn verdroging, verzuring en eutrofiĂ«ring in dit beheerplan genoemd. In De Wilck zijn het optreden van verzuring en eutrofiĂ«ring een belangrijk gevolg van de verdroging in dit gebied. Maatregelen De beschikbare telgegevens wijzen erop dat waarschijnlijk grotendeels aan de instandhoudingsdoelen voor de smient en kleine zwaan wordt voldaan. Een belangrijke voorwaarde daarbij is dat het huidige beheer wordt voortgezet zoals dit nu wordt uitgevoerd. Door verruiging en verzuring is plaatselijk in De Wilck kwaliteitsverlies van de foerageerfunctie van de graslanden opgetreden. Daarom zijn er plaatselijk naast het huidige beheer aanvullende maatregelen nodig. Dit is aan de orde in verschillende percelen rondom de plassen, waar sterke uitbreiding van pitrus heeft plaatsgevonden. Een aanvullende maatregel, die daarom in dit beheerplan is opgenomen, is de bestrijding van deze pitrus. Ook vormt verstoring van kleine zwaan en smient een knelpunt. Regelmatig zijn er wandelaars met honden aanwezig in De Wilck, terwijl dit niet is toegestaan. Om verstoring van kleine zwaan en smient door wandelaars met honden te voorkomen, is het van belang dat door Staatsbosbeheer intensiever gehandhaafd wordt. De te lage monitoringfrequentie heeft tot gevolg dat er op dit moment in het beheerplan geen âhardeâ conclusies over het realiseren van de instandhoudingsdoelen getrokken kunnen worden. Het is van belang meer te weten te komen over de diverse factoren die de aantallen smienten en kleine zwanen in De Wilck kunnen beĂŻnvloeden. Voorbeelden van deze factoren zijn het weer (vooral het aantal dagen vorst), auditieve en visuele verstoring, fluctuaties in landelijke aantallen van vooral kleine zwaan, concurrentie van andere soorten bij vooral kleine zwaan en het voedselaanbod. Op dit moment is er nog veel onduidelijk over de invloed van deze factoren op de ontwikkeling van de aantallen smienten en kleine zwanen. Om meer zekerheid over de voorkomende aantallen te krijgen, is in dit beheerplan voorgesteld de frequentie van de monitoring te verhogen. Daarnaast is onderzoek en een aanvullende monitoring voorgesteld om meer inzicht te verkrijgen in de invloed van de hierboven genoemde factoren op de aantallen smienten en kleine zwanen. Ook de wateropgave voor De Wilck vereist aanvullende maatregelen. Om verdroging en bodemdaling tegen te gaan is het noodzakelijk dat het peilbeheer verder wordt geoptimaliseerd. Ook dient de waterkwaliteit verbeterd te worden. Dit kan onder andere door het verbeteren van de werking van het gemaal, de overstort en de stuwen. Er is op dit moment nog onvoldoende bekend over de effectiviteit van maatregelen die op termijn de waterkwantiteit op peil kunnen houden. In dit beheerplan is daarom voorgesteld een onderzoek uit te voeren naar de wegzijging van grondwater naar de lager gelegen polders. Er zijn verschillende oplossingsrichtingen aangegeven. Het in dit beheerplan voorgestelde onderzoek moet duidelijk maken welke effectief zijn. Ook over de waterkwaliteit is nu nog te weinig bekend om in dit beheerplan concrete inrichtingsmaatregelen te kunnen formuleren. Er is daarom in dit beheerplan onderzoek voorgesteld naar de waterkwaliteit in en rondom De Wilck. Ook is onderzoek voorgesteld naar de effectiviteit van verschillende maatregelen die mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan een verbetering van de waterkwaliteit in De Wilck. Gedacht wordt aan de verbetering van de waterkwaliteit van het inlaatwater door het creĂ«ren van een langere aanvoerroute of door het plaatsen van een helofytenfilter. Monitoring Om te kunnen bepalen of de instandhoudingsdoelen bereikt worden en de genomen maatregelen effectief zijn, vindt monitoring en evaluatie plaats. Ten eerste vindt er monitoring plaats ter evaluatie van het doelbereik. De soorten worden gevolgd aan de hand van de aspecten: omvang van de populatie en omvang, kwaliteit en draagkracht van het leefgebied. De monitoringsgegevens moeten inzicht geven in de staat van instandhouding van de soorten waarvoor De Wilck is aangewezen. Op basis van deze monitoringsgegevens kan geconcludeerd worden of de instandhoudingsdoelen voor De Wilck gerealiseerd zijn. Ten tweede vindt er monitoring plaats ter evaluatie van de genomen maatregelen. Op basis van deze monitoring moet blijken of de maatregelen het gewenste effect hebben op de aangewezen Natura 2000-doelsoorten in De Wilck. Voor het verkrijgen van de benodigde monitoringsgegevens wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande programmaâs. De bestaande monitoringsprogrammaâs zijn echter niet geheel toereikend voor het verzamelen van alle informatie die nodig is voor de evaluatie. Daarom is in dit beheerplan een intensivering voorgesteld van een aantal bestaande monitoringsprogrammaâs. Financiering Voor het financieren van de maatregelen die genomen moeten worden om de instandhoudingsdoelen en kernopgaven te realiseren is er Ă©Ă©n kansrijke subsidieregeling. Dit is de âProjectsubsidie Milieutekorten EHS en Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR)â die onder het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) vraag Marjan: nog actueel? valt. Deze regeling wordt onder verantwoordelijkheid van de provincie Zuid-Holland uitgevoerd en kan worden aangevraagd voor de zogenaamde TOP-gebieden waar de verdrogingsproblematiek urgent is. De Wilck is door de provincie Zuid-Holland aangewezen als TOP-gebied verdroging. De maatregelen, die beschreven zijn in dit beheerplan, voldoen aan de eisen voor deze subsidieregeling en komen dus in aanmerking voor deze subsidieregeling. Dit geldt ook voor de monitoringsmaatregelen die direct samenhangen met de maatregelen die in dit beheerplan zijn opgenomen. PM: financieren van de aanvullende monitoringsinspanning Toetsingskader voor vergunningverlening PM (Nog uit te werken o.b.v. definitieve beleidsnotitie bestaand gebruik. Zit dit hier overigens wel in? Inleiding Meer natuur, vitale natuur. Dat is de kern van het natuurbeleid van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie. Een mooi landschap om met plezier in te wonen, werken en recreĂ«ren. En ook het leefgebied van 40.000 soorten dieren, planten en schimmels. Nederland heeft 162 gebieden die behoren tot de top van de Europese natuur. Samen met natuurgebieden in andere lidstaten van de Europese Unie vormen zij het netwerk Natura 2000. Wat is Natura 2000? De lidstaten van de Europese Unie hebben afgesproken om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. Belangrijke instrumenten om dit doel te realiseren zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn. In deze richtlijnen is bepaald dat er een netwerk gerealiseerd moet worden van natuurgebieden van Europees belang: Natura 2000. Dit netwerk heeft als hoofddoelstelling het waarborgen van de biodiversiteit in Europa. De lidstaten wijzen daarvoor natuurgebieden aan voor de meest kwetsbare soorten en habitattypen: Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die belangrijk zijn om het duurzaam voortbestaan van de meest bedreigde soorten en habitattypen te verzekeren. Het behouden en ontwikkelen van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden leidt niet alleen tot kwaliteitsverbetering van deze natuurwaarden ter plekke. Het biedt soorten ook de mogelijkheid om zich te verspreiden naar andere gebieden, waardoor de biodiversiteit bevorderd wordt. Nederland draagt met 162 gebieden bij aan het Natura 2000-netwerk. Het Nederlandse Natura 2000-netwerk heeft een totale omvang van circa Ă©Ă©n miljoen hectare, waarvan tweederde open water is (inclusief kustwateren). Al deze gebieden vallen al onder de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn â Ăłf beide. De gebiedsgerichte bepalingen vanuit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn zijn vanaf 1 oktober 2005 verwerkt in de Natuurbeschermingswet 1998. Sindsdien is de bescherming van de Natura 2000-gebieden wettelijk vastgelegd. Nederland is verantwoordelijk om voor 95 vogelsoorten (Vogelrichtlijn), 31 andere diersoorten, 5 plantensoorten en 51 habitattypen (allen Habitatrichtlijn) een âgunstige staat van instandhoudingâ te bereiken en te behouden. Hiermee wordt bedoeld dat het habitattype of de soort duurzaam moet blijven voortbestaan. Elk Natura 2000-gebied is aangewezen voor de bescherming van Ă©Ă©n of meerdere habitattypen en/of soorten. Voor elk gebied zijn vervolgens specifieke doelen â instandhoudingsdoelstellingen - geformuleerd voor wat betreft de oppervlakte en kwaliteit van de habitattypen of leefgebieden van soorten. Voor veel soorten is daarnaast aangegeven voor welke populatiegrootte het leefgebied minimaal geschikt moet zijn. Soms is het voldoende om de oppervlakte en/of kwaliteit van een habitattype of leefgebied van een soort te behouden, maar in andere gevallen is het nodig om de oppervlakte te vergroten en/of de kwaliteit te verbeteren. De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) heeft elk Natura 2000-gebied aangewezen door middel van een aanwijzingsbesluit. In dit besluit wordt aangegeven waarom het gebied is uitgekozen, voor welke habitattypen en/of soorten het gebied is aangewezen, welke instandhoudingsdoelstellingen gelden en wat de begrenzing van het gebied is. Vervolgens wordt voor elk Natura 2000-gebied een beheerplan opgesteld, waarin beschreven wordt welke maatregelen genomen worden om de instandhoudingsdoelen te bereiken. Daarom leggen Rijk en provincies in het beheerplan vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is het realiseren van ecologische doelen, maar zo veel mogelijk in balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen van dit beheerplan gebeurt daarom in overleg met direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven zij invulling aan waar het in Nederlandse Natura 2000-gebieden om draait: beschermen, gebruiken en beleven. Ruimte voor recreatie (beleven) Veel mensen bezoeken natuurgebieden voor rust, ruimte en natuurschoon. Ruimte voor recreatie betekent: recreĂ«ren en natuurontwikkeling samen laten gaan. Daarvoor zijn afspraken nodig tussen overheden, beheerders en gebruikers. Bijvoorbeeld de afspraak om in een deel van een Natura 2000-gebied paden aan te leggen en een ander deel af te sluiten. Zo kunnen mensen de natuur beleven, kunnen dieren er hun jongen groot brengen en kunnen planten worden beschermd. De afspraken zijn afhankelijk van de mogelijkheden van het gebied, de recreatiebehoefte en de waardevolle natuur die in het gebied behouden of ontwikkeld wordt. Economie en ecologie verenigd (gebruiken) Het natuurbeleid in Nederland is erop gericht om mensen actief van natuur te laten genieten. Het creĂ«ren van een mooi landschap om in te wonen, werken en recreĂ«ren staat daarbij voorop. Daarnaast is het van groot belang om het leefgebied voor 40.000 soorten planten en dieren optimaal te beschermen, te onderhouden en waar mogelijk uit te breiden. Tien procent van het Nederlandse oppervlak is door de Europese Unie als belangrijk natuurgebied aangemerkt. In deze gebieden komen allerlei soorten economisch gebruik voor, zoals landbouw, zandwinning, scheepvaart en visserij. De gebruiksfuncties bestaan â net als de aanwezige natuur â vaak al jaren en hebben zich soms zelfs gezamenlijk ontwikkeld. Het is goed mogelijk om bij deze Natura 2000-gebieden de balans tussen wonen, werken en recreĂ«ren te behouden. Een instrument om dat te realiseren is het opstellen van een Natura 2000-beheerplan. Zorg voor de natuur (beschermen) Met het aanwijzen van 162 gebieden draagt Nederland bij aan het netwerk van beschermde natuurgebieden in de lidstaten van de Europese Unie. Natuur om trots op te zijn Ă©n om te beschermen. Want in een dichtbevolkt land als Nederland is dat hard nodig. In een beheerplan wordt aangegeven hoe beleven, gebruiken en beschermen in het gebied samen gaan. Het streven is om bestaande activiteiten zoveel mogelijk te blijven voortzetten, maar: niet ĂĄlles kan. Natura 2000-gebied De Wilck De Wilck is 116 ha groot en bestaat uit vochtige en natte graslanden. Het gebied is eigendom van Staatsbosbeheer. Een deel hiervan wordt verpacht aan agrariĂ«rs. De Wilck maakt deel uit van het Hollands-Utrechtse veenweidegebied en ligt in de gemeente Rijnwoude. Deze veengebieden zijn vanaf de tiende eeuw in gebruik genomen. Vanaf de dertiende eeuw is sprake van een systeem van polders en boezems waarop het water wordt âuitgeslagenâ. De Slingerwetering die door het gebied loopt, maakte vroeger deel uit van de loop van een destijds uit het hoogveen ontspringend veenstroompje De Wilck. Het oude verkavelingspatroon met op elke perceelscheiding brede sloten, het exclusieve graslandgebruik en de weidsheid geven het gebied een specifiek karakter. Door de eigen waterhuishouding van De Wilck is het mogelijk de waterstand af te stemmen op natuurwaarden. In het centrum van het gebied is in 2001 een ondiepe plas uitgegraven. Het gebied is een foerageergebied en vooral rustplaats voor de kleine zwanen (Cygnus bewickii) die van hieruit ook in de omgeving van het gebied foerageren. In De Wilck verbleven tot voor enkele jaren in de winter geregeld tot enige honderden individuen van deze zeldzame Arctische broedvogel, maar tegenwoordig is hun aantal hier gedaald (zie paragraaf 3.4). De afname van het aantal kleine zwanen doet zich in heel Nederland voor en heeft te maken met een verminderd broedsucces in de noordelijke streken. Ons land herbergt echter - in zachte winters - 60% van de totale wereldpopulatie. In strenge winters trekken veel kleine zwanen verder weg naar Groot-BrittanniĂ«. Echter, nog altijd blijft âs winters 35% van de wereldpopulatie in Nederland achter. Behalve voor kleine zwaan is De Wilck ook belangrijk als rust- en foerageergebied voor smient (Anas penelope), een eendensoort. Het belang van De Wilck als overwinteringsgebied voor deze soorten is dus groot. Het feit dat het aantal kleine zwanen dat in De Wilck overwintert de drempelwaarde van 1% van de biogeografische populatie overschrijdt, heeft ertoe geleid dat het gebied aangewezen is als Natura 2000-gebied. De betekenis van het Natura 2000-gebied De Wilck voor doortrekkers en wintergasten neemt de laatste jaren sterk toe. Zo verblijven er in de trektijd geregeld duizenden kieviten (Vanellus vanellus) en goudplevieren (Pluvialis apricaria) en in de winter duizenden smienten. Door het open graslandkarakter, de Figuur 1.1 Begrenzing van Natura 2000-gebied De Wilck. Een grotere kaart is opgenomen in bijlage 17. kruidenrijkdom en de hoge waterstand is het gebied in het voorjaar zeer aantrekkelijk voor broedende weidevogels. Talrijk zijn de grutto (Limosa limosa), tureluur (Tringa totanus), scholekster (Haematopus ostralegus) en kievit. Daarnaast broeden er veel eenden, waaronder slobeend (Anas clypeata), krakeend (A. strepera) en zomertaling (A. querquedula). De drastische afname in aantallen weidevogels, zoals we die op veel plaatsen in Nederland zien, lijkt vooralsnog aan De Wilck voorbij te gaan. Zo gaat het met de populatie van de grutto in het gebied goed: de populatie is min of meer stabiel met ongeveer 70 broedparen per jaar. Dit terwijl deze soort als broedvogel in heel Nederland met zo'n 30 procent is afgenomen. De grutto is in de Vogelrichtlijn alleen opgenomen als trekvogel, niet als broedvogel. De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan. Uitgangspunt voor de begrenzing is geweest het voortbestaan van kleine zwaan en smient voldoende te kunnen waarborgen. De begrenzing van het gebied en de ligging ervan in Nederland zijn te zien in figuur 1.1. Grofweg lopen de grenzen in het westen tot vlak voor de Broekweg, in het noorden door de Burmadeweg, in het oosten door de Padesche Wetering en in het zuiden door de Brandwetering en de overgang naar cultuurgronden. Het tracĂ© van de hogesnelheidslijn was oorspronkelijk midden door het gebied getekend. Onder andere om De Wilck te ontzien duikt de hogesnelheidslijn nu met een tunnel onder het gebied door. Samenvattend staat het gebied bij het Ministerie van EL&I officieel geregistreerd met de volgende kenmerken: Gebiedsnummer Natura 2000-landschap Status Sitecode Beschermd natuurmonument Eigenaar en beheerder Provincie Gemeenten Oppervlakte Begrenzing 102 Meren en moerassen Vogelrichtlijn NL9802101 Nee Staatsbosbeheer, particulieren Zuid-Holland Rijnwoude 116 hectare Zie figuur 1.1 Zie figuur 1.1 Natuurbeschermingswet 1998 Nederland heeft sinds 1967 een natuurbeschermingswet. Op een gegeven moment voldeed deze wet niet meer aan de verplichtingen, die in internationale verdragen en Europese richtlijnen aan de bescherming van gebieden en soorten worden gesteld. Daarom is er een nieuwe gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 gekomen waarin de gebiedsbescherming is opgenomen, terwijl de soortbescherming is opgenomen in de Flora- en Faunawet (2002). De gebiedsgerichte bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Europese Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 oktober 2005 verwerkt in de Natuurbeschermingswet 1998. Sindsdien is de wettelijke bescherming van de Natura 2000-gebieden dan ook geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Op 31 maart 2010 is de Crisis- en Herstelwet in werking getreden. In deze wet is een wijziging op de Natuurbeschermingswet 1998 opgenomen: het vervallen van de vergunningplicht voor âbestaand gebruikâ. Dit is een van de typen huidige activiteit. Naar aanleiding van het amendement lid Koopmans (kamerstukken II, 32588, nr 16) is daarna in 2011 de definitie van âbestaand gebruikâ gewijzigd naar âgebruik dat op 31 maart 2010 bekend is, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het bevoegd gezagâ. Functie beheerplan De Natuurbeschermingswet 1998 vereist dat voor elk Natura 2000-gebied een beheerplan wordt opgesteld. Het beheerplan is het kader voor het bereiken en handhaven van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied en heeft de volgende functies: Uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen: Het beheerplan beschrijft de huidige natuurwaarden in het Natura 2000-gebied en de ecologische vereisten die noodzakelijk zijn om de instandhoudingsdoelen te bereiken en/of te behouden. Daarnaast wordt aangegeven op welke locaties in het Natura 2000-gebied de doelen gerealiseerd zullen worden, hoe groot de oppervlakte van elk habitattype of leefgebied moet zijn en op welke termijn de instandhoudingsdoelen gerealiseerd kunnen zijn. Ook is aangegeven wat in de eerste beheerplanperiode, voor de duur van 6 jaar, aan oppervlak en kwaliteit wordt gerealiseerd. Uitwerking van instandhoudingsmaatregelen: Het beheerplan beschrijft de inrichtingsmaatregelen, beheermaatregelen en beleidsmaatregelen die nodig zijn om er voor te zorgen dat de instandhoudingsdoelen duurzaam gerealiseerd worden. Ook wordt vastgelegd welke instanties verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van maatregelen en welke afspraken het bevoegd gezag hierover met de partijen in het gebied maakt. Kader voor vergunningverlening: Het beheerplan beschrijft de huidige activiteiten, die momenteel in en om het Natura 2000-gebied plaatsvinden. Het gaat om die activiteiten die een relatie vertonen tot de instandhoudingsdoelen. In het beheerplan is aangegeven: welke vergunningplichtige activiteiten (al dan niet met voorwaarden) zijn vrijgesteld, welke activiteiten reeds vergund zijn en blijven in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 welke activiteiten niet vergunningplichtig zijn. In het beheerplan is voor alle huidige activiteiten een effectbeoordeling opgesteld. Voor activiteiten die (mogelijk) negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelen zijn in dit beheerplan voorwaarden gesteld NB. Nog checken o.b.v. definitieve werkinstructie huidig gebruik Status en vaststellingprocedure van het beheerplan Opstellen en vaststellen van het beheerplan De aanwijzing van De Wilck als Natura 2000-gebied is in ontwerp gepubliceerd op 23 september 2009. Opis het definitieve aanwijzingsbesluit voor De Wilck gepubliceerd. Het beheerplan moet binnen drie jaar na definitieve aanwijzing van het Natura 2000-gebied gereed zijn. Bestuurlijk is afgesproken is dat het Ministerie van EL&I het voortouw neemt bij het opstellen van de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden waarvan Staatsbosbeheer het grootste deel in eigendom en/of in beheer heeft. Het Ministerie van EL&I heeft Dienst Landelijk Gebied en Staatsbosbeheer de opdracht gegeven om gezamenlijk de beheerplannen voor deze gebieden op te stellen. De staatssecretaris van EL&I is bevoegd gezag voor die delen van De Wilck die eigendom zijn van Staatsbosbeheer. Voor de overige delen van het gebied zijn Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland bevoegd gezag. De staatssecretaris van EL&I en Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland stellen het beheerplan vast voor hun deel van het gebied. Bij het opstellen van het beheerplan zijn diverse vormen van overleg gevoerd met eigenaren, gemeenten, waterschap, organisaties op het gebied van landbouw, natuur en recreatie en andere belanghebbenden. Daarom wordt gesteld dat dit beheerplan tot stand is gekomen in samenwerking met de streek. Hiernaast is er ook overleg geweest tussen de bevoegde gezagen die de besluiten over het beheerplan nemen. Een volledig overzicht van de procedure en de betrokken organisaties kunt u vinden in bijlage 6. Hoe en wanneer kunt u uw mening geven? De staatssecretaris van EL&I biedt het ontwerp-beheerplan ter inspraak aan. Tijdens de inspraakperiode van zes weken ligt het ontwerp-beheerplan ter inzage en kan iedereen zienswijzen op het beheerplan indienen. Na afronding van de inspraak stellen het Rijk en de Provincie Zuid-Holland het definitieve beheerplan vast. Tegen de definitieve vaststelling van het beheerplan is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor de exacte periode waarin dit beheerplan ter inspraak ligt en voor de onderdelen waarop inspraak mogelijk is, verwijzen we naar de publicaties van het Ministerie van EL&I. Deze zijn te vinden op de website van de rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/natuur/natura2000. Looptijd en evaluatie Na vaststelling heeft het beheerplan een geldigheidsduur van zes jaar. Gedurende deze zes jaar worden de effecten van de maatregelen voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen gemonitord. Tegen het einde van deze periode wordt het beheerplan door het Ministerie van EL&I en de Provincie Zuid-Holland geĂ«valueerd en wordt beoordeeld of de maatregelen de beoogde resultaten opleveren. Afhankelijk van de uitkomst van de evaluatie kan de geldigheid van het beheerplan met nog eens zes jaar worden verlengd of kan een nieuw beheerplan met nieuwe maatregelen worden opgesteld. Naast de evaluatie van dit beheerplan wordt het beleid voor Natura 2000 op nationaal niveau in 2015 geĂ«valueerd. Hiervoor is de staatssecretaris van EL&I verantwoordelijk. Leeswijzer Dit beheerplan bevat tien hoofdstukken. In de inleiding heeft u kunnen lezen waarom, op welke wijze en door wie dit beheerplan is opgesteld en vastgesteld. In het tweede hoofdstuk zijn de instandhoudingsdoelstellingen en de kernopgave voor De Wilck beschreven. Het derde hoofdstuk beschrijft de werking en de sleutelprocessen van het ecologische systeem in De Wilck. Relevante plannen en beleid die van belang zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen en de activiteiten die momenteel plaatsvinden in en om het gebied zijn beschreven in het vierde hoofdstuk. In hoofdstuk vijf zijn de huidige activiteiten beoordeeld in relatie tot het realiseren van de instandhoudingsdoelen. Vervolgens zijn in hoofdstuk zeven de instandhoudingsdoelstellingen verder uitgewerkt met het oog op de toekomst en zijn de kansen en knelpunten beschreven. Hoofdstuk zeven bevat de maatregelen die uitgevoerd worden om de instandhoudingsdoelen te bereiken. Het achtste hoofdstuk beschrijft op welke wijze de afspraken in dit beheerplan bekostigd kunnen worden, welke vormen van monitoring nodig zijn en wie verantwoordelijk is voor communicatie, monitoring en evaluatie van het beheerplan. Hoofdstuk negen en tien tenslotte bevatten de literatuurlijst en de verklarende woordenlijst. Instandhoudingsdoelstellingen In Europees verband is afgesproken om de biologische diversiteit te waarborgen. Het realiseren van een netwerk van natuurgebieden van Europees belang (Natura 2000) is hiervoor een belangrijk instrument. De bijdrage van Nederland aan het Europese netwerk is vertaald in Natura 2000-doelen. Deze doelen zijn zowel op landelijk als op gebiedsniveau geformuleerd. Het Natura 2000-netwerk is opgedeeld in acht zogenaamde Natura 2000-landschappen. Elk van deze Natura 2000-landschappen levert nu en op termijn een eigen specifieke bijdrage aan de instandhouding van biodiversiteit van de Europese Unie. Het Natura 2000-gebied De Wilck valt onder het landschapstype âmeren en moerassenâ. Naast de landelijke Natura 2000-doelen zijn voor elk Natura 2000-gebied specifieke doelen voor soorten en/of habitattypen geformuleerd. Dat zijn de kernopgaven en de instandhoudingsdoelstellingen die in het aanwijzingsbesluit voor elk gebied zijn vastgelegd. De kernopgaven zijn beschreven in paragraaf 2.1. In paragraaf 2.2 komen de instandhoudingsdoelen aan de orde. In paragraaf 2.3 zijn de ecologische vereisten van de instandhoudingsdoelen beschreven. De algemene doelen van Natura 2000 zijn (Ministerie van LNV, 2006): Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie. Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie. Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitattypen en soorten. Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd. Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoel-stellingen zijn geformuleerd. Landschappelijke opgave, kernopgave en wateropgave Landschappelijke opgave In het kader van Natura 2000 zijn voor elk van de acht landschapstypen landschappelijke opgaven geformuleerd. Dit zijn opgaven die gericht zijn op het realiseren van landschappelijke samenhang en interne compleetheid van het landschap. Het Natura 2000-gebied De Wilck is ingedeeld in het landschapstype Meren en moerassen. Voor dit landschapstype is de landschappelijke opgave als volgt beschreven (Ministerie van LNV, 2006): Behoud en herstel van samenhang tussen slaapplaatsen en foerageergebieden, in het bijzonder voor grasetende watervogels en meervleermuizen. Voor afgesloten zeearmen en randmeren behoud van de specifieke betekenis van de verschillende onderdelen voor habitattypen en vogels. Herstel van mozaĂŻek van verlandingsstadia van open water tot moerasbos en herstel van gradiĂ«nt watertypen (inclusief brak) met name in de deellandschappen Laagveen. Voor De Wilck is alleen de eerste kernopgave voor grasetende watervogels van toepassing: het behoud en herstel van samenhang tussen slaapplaatsen en foerageergebieden voor grasetende watervogels. Kernopgave Binnen elk Natura 2000-landschapstype zijn er verschillende kernopgaven geformuleerd. Deze kernopgaven moeten leiden tot een meer duurzame bescherming van gebieden en een meer gunstige staat van instandhouding van specifieke habitattypen en/of soorten. Per landschapstype omvatten de daaronder vallende kernopgaven gezamenlijk de belangrijkste behoud- en herstelopgaven voor het betreffende landschapstype. Bij het formuleren van de kernopgaven is gekozen voor die habitattypen en/of soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van (zeer) groot belang is. Elk Natura 2000-landschapstype levert nu en op termijn een eigen specifieke bijdrage aan de instandhouding van de biodiversiteit van de Europese Unie. De kernopgaven zijn geformuleerd op basis van deze bijdragen, de belangrijkste verbeteropgaven per landschapstype, de aangewezen habitattypen en soorten per landschapstype en de âknoppen waaraan gedraaid kan wordenâ. De kernopgaven omvatten vaak meerdere soorten en habitattypen die op landschapsniveau en op gebiedsniveau een samenhangende aanpak in beheer en inrichting vragen. De kernopgaven geven per landschapstype de belangrijkste behoud- en herstelopgaven aan, stellen prioriteiten en geven richting bij het opstellen van de beheerplannen (Ministerie van LNV, 2006). Aan elk Natura 2000-gebied zijn Ă©Ă©n of meerdere kernopgaven toegedeeld. Aan De Wilck is de volgende kernopgave toegedeeld, conform het Natura 2000-doelendocument (Ministerie van LNV, 2006): het creĂ«ren en instandhouden van plas-dras situaties voor smienten. In tabel 2.1 is de kernopgave voor De Wilck weergegeven. Wateropgave Aan kernopgaven die gebonden zijn aan habitattypen of soorten die afhankelijk zijn van grond- of oppervlaktewater, is in bepaalde Natura 2000-gebieden een wateropgave toegekend. In deze Natura 2000-gebieden zijn optimale watercondities van belang voor het behalen van de Natura 2000-doelen. Aan kernopgave 4.11 van De Wilck is zoân wateropgave toegekend (Ministerie van LNV, 2006). Tabel STYLEREF 1 \s 2 . SEQ Tabel \* ARABIC \s 1 1 . Kernopgave en wateropgave voor De Wilck (Ministerie van LNV, 2006). Kernopgave (en code) Beschrijving kernopgave Wateropgave Plas-dras situaties (4.11) Voor grasetende watervogels is voldoende beschikbaarheid van plas-dras-situaties, in de juiste tijd van het jaar van groot belang. ja Naar aanleiding van het advies van de Taskforce Verdroging (2006) heeft de toenmalige Minister van LNV de provincies gevraagd een lijst te maken met geselecteerde gebieden waarin de verdroging met prioriteit moet worden aangepakt. Dit heeft geresulteerd in een lijst met TOP-gebieden, die een extra impuls moet geven aan het anti-verdrogingsbeleid. Dit gebeurt met een gebiedsgerichte aanpak (Ministerie van LNV, 2007). De Wilck is door de Provincie Zuid-Holland opgenomen op de TOP-lijst verdroging (zie tevens hoofdstuk 4.1). In de Nota uitvoering verdrogingbeleid Zuid-Holland heeft de provincie aangegeven de verdroging in de TOP-gebieden met prioriteit in de periode 2007-2013 aan te pakken (provincie Zuid-Holland, 2008). De beoogde mate van herstel in De Wilck in 2013 is in deze nota nog niet uitgewerkt. De provincie geeft in de uitvoeringsnota aan de aanpak van verdroging in De Wilck te willen oppakken in het kader van dit beheerplan. Instandhoudingsdoelstellingen De Wilck is op 24 maart 2000 aangewezen als Vogelrichtlijngebied. In dit kader zijn voor dit gebied specifieke instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de niet-broedvogelsoorten kleine zwaan (A037) en smient (A050). Voor beide soorten geldt een behoudsdoelstelling voor wat betreft oppervlakte en kwaliteit van het leefgebied (Ministerie van LNV, 2007). Omdat het aantal vogels niet altijd alleen door plaatselijke omstandigheden wordt bepaald, staat het leefgebied in het doel centraal en is het aantal vogels op zichzelf niet afrekenbaar. In tabel 2.2 zijn de instandhoudingsdoelen samengevat. Tabel STYLEREF 1 \s 2 . SEQ Tabel \* ARABIC \s 1 2 . Instandhoudingsdoelstellingen en relatieve bijdrage van De Wilck Code Soort/habitattype Instandhoudingsdoelstelling Omvang populatie (indicatief t.b.v. draagkracht leefgebied) oppervlakte kwaliteit A037 Kleine zwaan = = 10 A050 Smient = = 2.100 = Behoudsdoelstelling Kleine zwaan (A037) Het doel voor De Wilck is behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 10 vogels (seizoensgemiddelde). De toelichting op het instandhoudingsdoel voor de kleine zwaan in het aanwijzingsbesluit is als volgt: Het gebied heeft voor de kleine zwaan met name een functie als slaapplaats. Aantallen fluctueren sterk. Er is geen duidelijke trend. Handhaving van de huidige situatie is voldoende ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding omdat het landelijke aantalsverloop vooral door omstandigheden in de broedgebieden in Rusland wordt gestuurd. Naast goede omstandigheden in de broedgebieden is het van belang dat de winterverblijven in Nederland, zoals onder andere De Wilck, ook gunstig blijven voor overwinterende kleine zwanen. Dit is nodig omdat er voldoende dieren moeten kunnen terugkeren naar de broedgebieden om zich voort te planten. In Nederland is de kleine zwaan alleen in de winter aanwezig. De belangrijkste Natura 2000-gebieden voor deze soort zijn Arkemheen, Lauwersmeer, Uiterwaarden IJssel, Veluwerandmeren en Uiterwaarden Waal. De soort arriveert in oktober vanuit Arctisch Rusland na tussenstops in onder andere Estland. Wanneer in Nederland wateren door langdurige vorst bevroren zijn, trekt de kleine zwaan deels door naar Engeland waar de winters in de regel milder zijn. In Nederland worden de hoogste aantallen in de periode november-januari aangetroffen. De kleine zwaan trekt in de periode februari-maart weer terug naar de broedgebieden in Arctisch Rusland. In hoofdstuk 3.4 wordt specifiek ingegaan op de verspreiding, trend in aantal en perspectief van de kleine zwaan in De Wilck. Smient (A050) Het doel voor De Wilck is behoud van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied van de smient met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.100 vogels (seizoensgemiddelde). De toelichting op het instandhoudingsdoel voor de smient in het aanwijzingsbesluit is: Het gebied heeft voor de smient met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied. Sinds de jaren tachtig zijn aantallen sterk toegenomen. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. In Nederland is de soort vooral in de winter aanwezig. Kleine aantallen (hooguit enkele tientallen) broeden en overzomeren ook in Nederland. De wintervogels arriveren grotendeels in september en oktober. De belangrijkste Natura 2000-gebieden voor de smient zijn de Waddenzee, Westerschelde & Saeftinghe, Marker- en IJmeer, Zeevang en de Oosterschelde. De smienten zijn afkomstig uit ScandinaviĂ« en Europees Rusland. In mindere mate komen de smienten uit IJsland en de Britse Eilanden. De aantallen van de smient zijn in ons land het hoogst in de periode van november tot en met maart. In april zijn de meeste vogels weer vertrokken. In paragraaf 3.4 wordt specifiek ingegaan op de verspreiding, trend in aantal en perspectief van de smient in De Wilck. Landelijke staat van instandhouding De staat van instandhouding van de soorten en habitattypen is op landelijk niveau beoordeeld. Bij de beoordeling zijn de habitattypen en soorten op een aantal aspecten beoordeeld als gunstig (groen), matig ongunstig (oranje), zeer ongunstig (rood) of onbekend (grijs). Voor soorten gaat het om de aspecten verspreiding, populatieomvang, leefgebied en toekomstperspectief. De scores voor de afzonderlijke aspecten zijn verwerkt tot een totaalscore volgens de volgende rekenregels: Zeer ongunstig: Ă©Ă©n of meer âroodâ Matig ongunstig: Ă©Ă©n of meer âoranjeâ, maar geen âroodâ Gunstig: alleen âgroenâ of drie âgroenâ en Ă©Ă©n âgrijsâ Onbekend: twee of meer âgrijsâ gecombineerd met groen De totaalscore is de landelijke staat van instandhouding. De beoordeling van de landelijke staat van instandhouding van kleine zwaan en smient is samengevat in tabel 2.3. Kleine zwaan De staat van instandhouding van de populatie van de kleine zwaan in de Europese Unie is volgens BirdLife International, het internationale samenwerkingsverband van vogelbeschermingorganisaties, wereldwijd matig ongunstig. Bij kleine zwaan worden twee internationale (winter)populaties onderscheiden. De voor Nederland relevante Noordwest-Europese populatie van broedvogels uit Noord-Rusland (ondersoort bewickii) wordt geschat op 29.000 vogels en neemt af. Van deze populatie doet gemiddeld 44 % Nederland aan. Tabel 2.3 Beoordeling van landelijke staat van instandhouding kleine zwaan en smient (ministerie van LNV, 2008) Vogelsoort kleine zwaan smient Code Natura 2000 A037 A050 Verspreiding Gunstig Gunstig Populatieomvang soort Matig ongunstig Gunstig Kwaliteit leefgebied soort Matig ongunstig Gunstig Toekomstperspectief Matig ongunstig Gunstig Landelijke staat van instandhouding Matig ongunstig Gunstig Smient De staat van instandhouding van de smientenpopulatie in de Europese Unie is volgens BirdLife International gunstig. De broedgebieden van de in de Europese Unie verblijvende smienten liggen in de boreale gebieden van Europa en West-SiberiĂ«. Bij de smient worden vijf populaties onderscheiden. De voor Nederland relevante Noordwest-Europese winterpopulatie (broedvogels uit West-SiberiĂ« en Noord-Europa) wordt geschat op 1.500.000 vogels. Hiervan verblijft 71% in Nederland. Conclusie Vanwege verschillende factoren is Nederland een zeer belangrijk gebied voor niet-broedvogels in het algemeen. Niet alleen de strategische ligging van Nederland op de trekroutes, de aanwezigheid van wateren met voldoende voedsel en intergetijdengebieden die minder snel dichtvriezen zijn belangrijke factoren. Ook is Nederland belangrijk door het relatief grote aandeel vogels dat tijdelijk in ons land verblijft. In Europese context is Nederland voor de soorten kleine zwaan en smient van zeer groot relatief belang. De Wilck heeft draagkracht voor meer dan 1% van deze internationale populaties. Door de strategische ligging in het Groene Hart is het gebied van groot belang voor deze trekvogels (Ministerie van LNV, 2007). Ecologische vereisten van de instandhoudingsdoelen In deze paragraaf zijn de ecologische vereisten van kleine zwaan en smient beschreven. Een samenvatting is opgenomen in tabel 2.4. In deze paragraaf is een globaal beeld van de verspreiding van de soorten kleine zwaan en smient geschetst door het huidig voorkomen en de trend op landelijk niveau weer te geven (Bron: Profielendocument LNV, 2008). Een uitgebreide gebiedsbeschrijving, specifiek voor De Wilck, volgt in hoofdstuk 3. Hier wordt ingegaan op belangrijke sleutelprocessen en gebiedsspecifieke ontwikkelingen van de aantallen kleine zwaan en smient zoals deze voor De Wilck bekend zijn. Kleine zwaan De kleine zwaan is kleiner dan de knobbelzwaan en is herkenbaar aan een gele snavelbasis en de voor een zwaan relatief korte hals. De broedgebieden van de kleine zwaan liggen in de arctische en subarctische gebieden van Rusland. Leefgebied Het voorkomen van de kleine zwaan is gebonden aan de aanwezigheid van water. Kleine zwaan heeft water niet alleen als slaapplaats maar ook als foerageergebied. Kleine zwaan gebruikt daarnaast uitgestrekte polders of uiterwaarden als foerageergebied. De kleine zwaan is een herbivore watervogel met als primair Kleine zwanen in vlucht. © Freek Mayenburg. voedsel plantaardig materiaal (blad, stengel, wortels, knollen) van voornamelijk waterplanten. De kleine zwaan geeft de voorkeur aan knolletjes van fonteinkruiden (Dirksen 1982; Beekman et al 1991) en kranswieren (van der Winden et al 1997). Verder zijn akkers en natte, vaak ondergelopen graslanden met een korte vegetatie van belang als voedselbiotoop. Bij aankomst in ons land foerageert de kleine zwaan vooral op het water. In de loop van de winter treden veranderingen op in de voedselkeuze: van waterplanten naar oogstresten (o.a. suikerbieten, wortels,aardappelen, wintergraan en korrelmaĂŻs) en uiteindelijk gras (Owen en Cadbury 1975; Dirksen et al 1991; Rees, 1990; Van der Winden et al 1996). De kleine zwaan foerageert eerder in cultuurgrasland dan in extensief beheerd grasland. Van belang is dat de vegetatie kort de winter in gaat. Ook dient er voldoende zetmeel- en eiwitrijk gras met een lage cellulosewaarde beschikbaar te zijn: kleine zwaan moet dagelijks tot meer dan twee kilo gras (versgewicht) of 750 gram knolletjes van fonteinkruiden consumeren (Dirksen et al 1991; Beekman et al 1991). Om de spijsvertering te bevorderen wordt tijdens het foerageren regelmatig gedronken, waardoor de nabijheid van water van belang is. GeĂŻnundeerde graslanden hebben de voorkeur omdat deze tijdens het foerageren in de waterbehoefte voorzien. Dit levert energetische voordelen op voor kleine zwaan. Een ander voordeel van geĂŻnundeerde graslanden is dat kleine zwaan hier de meer zetmeelrijke ondergrondse plantendelen zoals de penwortels van paardenbloemen of andere soorten beter uit de grond kan trekken dan in droge graslanden (Nienhuis & Epe 1995). Het gaat dan wel alleen om graslanden die net onder water staan. Voor de Wilck geldt dat de vogels in de akkers en voedselrijke cultuurgraslanden in de omgeving van De Wilck foerageren (persoonlijke mededeling Cor Kes, Wetlandwacht Vogelbescherming Nederland). De slaapplaatsen van kleine zwanen bestaan uit zoete of zoute wateren, ondergelopen boezemlanden en zomerpolders, zand- en modderbanken. De plaatsen moeten vrij zijn van verstoring en niet toegankelijk zijn voor roofdieren als vossen. Ze kunnen tot op enkele tientallen kilometers van de foerageergebieden liggen (ministerie van LNV, 2008Âč). Voor de slaapfunctie is binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied De Wilck vooral rust en openheid van belang. De aanwezige plas fungeert voornamelijk als nachtelijke rustplaats. Verstoring Kleine zwaan is onder andere gevoelig voor verstoring door landbouwwerkzaamheden, laag vliegende vliegtuigen en helikopters, motorboten, jacht en recreatie (Krijgsveld et al., 2008; Ministerie van LNV, 2008; Van Eerden & Smit, 1979 in Van der Heijden & Miedema, 2008). De gemiddelde verstoringsafstand van zwanen waarbij de verstoringsbron zich op land of in het water bevindt bedraagt 175 meter (opvliegafstand) c.q. 400 meter (alertheidsafstand). Indien de verstoringsbron zich in de lucht bevindt, is dit 1.375 meter (opvliegafstand) c.q. 3.125 meter (alertheidsafstand) (Krijgsveld et al., 2008). Verlies van de onderlinge samenhang (âconnectiviteitâ) tussen slaapplaatsen en voedselterreinen vormt een bedreiging voor kleine zwaan bij ingrepen in het landschap. Windmolenparken en hoogspanningsleidingen werken bij deze soort als barriĂšre. De gemiddelde verstoringsafstand tussen een kleine zwaan en een windmolen bedraagt 150 meter (ministerie van LNV, 2008Âč). In bijlage 14 is een overzicht opgenomen met verschillende verstoringsafstanden voor kleine zwaan die in de literatuur bekend zijn. De hier gehanteerde afstanden zijn algemeen geldende afstanden die afkomstig zijn uit bestaande literatuur. Afhankelijk van verschillende factoren kunnen de afstanden in het veld afwijken van de uit de literatuur afkomstige afstanden. De getallen dienen daarom niet als âhardeâ waarden maar als een indicatieve weergave te worden gezien. Huidig voorkomen en trend (landelijk) Kleine zwanen arriveren in oktober in Nederland en verschijnen daarbij het eerst in Noord-Nederland (Lauwersmeer) en vervolgens in de randmeren (zie figuur 2.1 en 2.2). Daarna verspreiden ze zich over de akkergebieden in het noorden, de Figuur 2.1 Verspreiding van de kleine zwaan in de loop van het winterseizoen (oktober t/m maart) van 2001-2002. Figuur 2.2 Verspreidingskaart overwinterende kleine zwanen in Nederland in de periode 1999-2006 (SOVON & CBS, 2005). Flevopolders en Zeeland. Vervolgens vindt vaak een verschuiving van de verspreiding plaats richting rivierengebied. Dit is veelal gecombineerd met wegtrek naar de Britse Eilanden. In maart zijn de meeste kleine zwanen weer vertrokken. In figuur 2.3 is het verloop weergegeven van het gemiddeld aantal in Nederland overwinterende kleine zwanen in de winters van de periode 1975-2006. Zoals uit de figuur blijkt nam het gemiddelde aantal na 1987 aanvankelijk sterk toe tot een piek van net boven de 5.000 exemplaren in het winterseizoen van 1994. In de periode Figuur 2.3 Ontwikkelingen in de aantallen kleine zwaan in Nederland in de winters in de periode 1975 â 2006 (SOVON & CBS, 2005). daarna nam het aantal kleine zwanen vervolgens weer af. Als gevolg van dit verloop is de trend over de gehele periode neutraal, maar over de laatste tien jaar negatief. De afname gedurende de laatste tien jaar hing samen met een laag broedsucces in Rusland. Het jongenpercentage lag in Rusland van 1991 tot en met 1999 onder de 10% en was daarmee waarschijnlijk te laag om de sterfte te compenseren. Smienten in plas-dras-terrein. © Freek Mayenburg. Smient De smient is een eendensoort uit het noorden van Europa en AziĂ«. De mannelijke exemplaren zijn herkenbaar aan een kastanjebruine kop met een goudgeel voorhoofd. De smient duikt niet. Het is namelijk een grondeleend. De soort is gebonden aan ondiepten, oeverzones en aangrenzende landerijen. In het eerste deel van het overwinteringseizoen bevindt zich een relatief groot deel van de populatie in de zoute gebieden: de aantallen âpiekenâ daar een maand eerder dan in de zoete gebieden. Leefgebied De smienten verblijven in estuaria, wetlands en graslanden die in de nabijheid van vaarten, plassen en meren liggen. Vooral in het eerste deel van het najaar en het winterseizoen zijn ze veel te zien in estuaria en getijdengebieden. Daarna zoekt de soort steeds meer het open graslandgebied in het binnenland op. Smienten rusten daar overdag op vaarten, plassen en meren. âs Avonds vliegen ze bij het invallen van de duisternis naar de voedselgebieden in cultuurgrasland. Rustplaatsen en voedselgebieden liggen soms wel op tien kilometer afstand van elkaar, mogelijk ook verder. Overdag foerageert een deel van de vogels ook in de directe nabijheid van de rustplaats op taluds, oevers en aangrenzende percelen. Smienten zijn herbivore watervogels die op een grote verscheidenheid aan planten, zaden en wortels foerageren. Als de voedselbronnen aan de kust uitgeput raken, schakelt de soort meer en meer over op graslanden in het binnenland. De smient heeft een vergelijkbare voedselstrategie als kleine ganzensoorten zoals de brandgans (Branta leucopsis). In laagveengebieden vertoont de smient een voorkeur voor eiwitrijke en goed verteerbare grassoorten die zo weinig mogelijk cellulose bevatten: de jonge scheuten. Ze zoeken deze graag op vochtige of deels geĂŻnundeerde graslanden. Ook voor de smient is het dus van belang dat de vegetatie kort de winter in gaat. Voor de spijsvertering van grassen is het voor smienten noodzakelijk te foerageren in de omgeving van of in het water. Door te drinken kunnen ze de grassen (beter) verteren. Door in of bij water te foerageren hoeven ze minder frequent drinkvluchten te maken die energie kosten (ministerie van LNV, 2008). In De Wilck houden smienten zich vooral op in en rond de Slingerwetering. Ze foerageren binnen het gebied op geĂŻnundeerde delen en rusten deels ook op de plas. Groepen smienten foerageren en rusten ook op de agrarisch beheerde graslanden in De Wilck, omdat daar de verstoring minimaal is (persoonlijke mededeling Cor Kes, Wetlandwacht Vogelbescherming Nederland). Verstoring Directe verstoring van de overdag meestal rustende smienten treedt op bij afstanden van 90 m (wandelaars) tot meer dan 100 m (watersporters). De mate van verstoring beĂŻnvloedt de keuze van de dagrustplaatsen. Omdat de soort in het binnenland voornamelijk 's nachts foerageert, hoeft dit niet automatisch tot verlies van voedselgebied te leiden. De alertafstand van smient ten aanzien van afschot (en vergelijkbare auditieve verstoring) is maximaal 8 km. De kritische afstand waarbij de vogels bij afschot opvliegen bedraagt 300 meter (van Eerden en Smit 1979: in van der Heijden & Miedema, 2008). Sterke extensivering van graslandbeheer en/of betere drainering van natte graslanden werken negatief door in de draagkracht van een gebied. Windturbines en hoogspanningsleidingen kunnen het pendelen tussen voedselgebied en slaapplaats (de connectiviteit) belemmeren of een deel van het voedselgebied vanwege storende werking (verstoringsafstand 400 meter) ongeschikt maken (ministerie van LNV, 2008ÂČ). Ook bij smient geldt dat de hier genoemde afstanden uit de bestaande literatuur afkomstig zijn. Net als bij kleine zwaan kunnen ook voor smient de afstanden in het veld afwijken van de hierboven genoemde afstanden. De afstanden dienen daarom niet als âhardeâ waarden te worden gezien maar als een indicatieve weergave. Huidig voorkomen en trend (landelijk) De smient komt in de winter in heel laag Nederland talrijk voor. Zoals in figuur 2.4 Figuur 2.4 Verspreidingskaart overwinterende smienten in Nederland in de periode 2001â2006 (SOVON,CBS, 2005). Figuur 2.5 Ontwikkeling van de aantallen smient in Nederland in de winters in de periode 1975 â 2006 (SOVON, RWS, CBS). te zien is, ligt het zwaartepunt op Friesland, Noord- en Zuid-Holland en Zeeland. Een kwart tot een derde foerageert in brakke gebieden. De aantallen nemen toe vanaf september en bereiken een maximum in december. In april zijn de meeste smienten weer verdwenen. In figuur 2.5 is het verloop van de gemiddelde aantallen smienten tijdens de midwintertelling in Nederland weergegeven. Uit de figuur blijken de gemiddelde aantallen in de periode 1975-2006 te zijn toegenomen van circa 150.000 in de periode 1970-1980 naar circa 200.000 in de periode 1985-1990 en circa 250.000 in de periode 1995-2000. In een aantal gebieden, zoals in de Zoute Delta en in delen van de zoete rijkswateren, is deze toenemende trend ook in de afgelopen tien jaar doorgezet. Daarentegen is in delen van Friesland (Oude Venen, Sneekermeer) juist een afname geconstateerd. Het gemiddelde aantal smienten in Nederland in de winterperiode volgde hetzelfde patroon als de maximale aantallen smienten en was tot aan 2003 stabiel (zie figuur 2.5). De laatste jaren lijkt er een lichte afname in de aantallen smienten te zijn. Samenvatting ecologische vereisten kleine zwaan en smient In tabel 2.4 zijn de ecologische vereisten voor kleine zwaan en smient samengevat. Tabel 2.4 Samenvatting van de ecologische vereisten van de kleine zwaan en smient. Factor Kleine zwaan Smient Foerageren Aanwezigheid van: - Eiwitrijke graslanden âą âą - Plas-dras graslanden âą âą - Waterplanten (fonteinkruiden en kranswieren) âą - Akkers (oogstresten) âą - Water om spijsvertering te bevorderen âą âą Vegetatie gaat kort de winter in âą âą Ontbreken concurrerende soorten âą âą Slapen/rusten Aanwezigheid van open water âą âą Landschappelijke kenmerken Openheid âą âą Goede connectiviteit tussen foerageer- en rustgebieden âą âą Verstoring Gevoelig voor visuele verstoring binnen 175 m âą âą Gevoelig voor auditieve verstoring binnen 300 m âą âą Invloed predatoren beperkt âą âą Water Voedselarm tbv groei fonteinkruiden en kranswieren âą Voedselarm om verruiging en/of verpitrussing tegen te gaan âą âą Kwantitatief voldoende om bodemdaling tegen te gaan âą âą Stikstofdepositie Beperkt om verruiging en/of verpitrussing tegen te gaan âą âą Overige natuurdoelen De Wilck In aanvulling op de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen worden door Staatsbosbeheer ook nog andere natuurdoelen in De Wilck nagestreefd. Hierbij gaat het met name om broedpopulaties van weidevogels. Een beschrijving van de aantallen weidevogels in De Wilck, de factoren die hierop van invloed zijn alsook de doelstellingen van Staatsbosbeheer zijn beschreven in paragraaf 3.3.2 en in bijlage 11. Landschapsecologische gebiedsbeschrijving Inleiding Het voorkomen van planten en dieren, de biotische waarden, is afhankelijk van de abiotische situatie. Als de bodem rijk aan voedingsstoffen is, zijn er andere planten te vinden dan in voedselarme situaties. Ook de beschikbaarheid en kwaliteit van water in de bodem is essentieel. Globaal ziet de opbouw van een landschapsecologisch systeem er als volgt uit: Sediment Klimaat â â Water â â Bodem â â Vegetatie â â Fauna Figuur 3.1 HiĂ«rarchisch model landschapsecologische systemen (Bakker et al., 1981). De Wilck ligt in het laagveengebied van West-Nederland. De veenvorming in De Wilck is het resultaat van stagnerend water dat ten gevolge van zeespiegelstijging niet naar zee kon worden afgevoerd. In de omgeving van De Wilck stroomde destijds de Oude Rijn die afwisselend rivierwater of bij transgressies zeewater aanvoerde. Vanaf de middeleeuwen is de menselijke invloed mede sturend geworden voor de vorming van het landschap. Vooral het ontginnen van het veengebied leidde tot een aanzienlijke afbraak van het gevormde veen en uiteindelijk tot het inversielandschap zoals dat er nu ligt. In de volgende paragrafen wordt verder ingegaan op de belangrijkste abiotische en biotische factoren, die een rol in De Wilck spelen. Abiotiek Bodem en geologie De bodem van De Wilck bestaat uit een dun laagje humeuze tot venige klei (maximaal 20-40 cm dik) op een dik veenpakket dat afgewisseld wordt met kalkrijke kleilagen. Dit type bodem wordt aangeduid als weideveengronden. Onder de deklaag komt bosveen of eutroof broekveen voor en dieper in de ondergrond bevindt zich riet en/of zeggeveen. In figuur 3.2 is de bodemkaart van De Wilck en omgeving opgenomen. De deklaag van veen en klei is relatief slecht doorlatend en reikt tot een diepte van circa -13 meter NAP. Hieronder bevindt zich pleistoceen zand dat een goed watervoerend pakket vormt. Op de deklaag is eeuwenlang een zogenaamd toemaakdek aangebracht, bestaande uit duinzand, bagger en stalmest. Plaatselijk is ook straatvuil uit de steden als deklaag toegepast. Op deze plekken kan een hoog gehalte aan zware metalen zoals koper, zink en lood en een hogere zandfractie voorkomen (Rietra en Römgens, 2007). Zuurgraad bodem In een veenweidegebied zoals De Wilck is de zuurgraad van de bodem een belangrijke factor voor hoe de vegetatieontwikkeling plaats vindt. Ook is de zuurgraad bepalend voor de soorten die er voorkomen en voor de hoeveelheid aanwezige bodemorganismen. In het algemeen wordt als ondergrens voor een goed weidevogelbeheer een pH-KCl waarde van 4,5 gehanteerd. Bij deze ondergrens floreert het bodemleven zodanig dat de bodemstructuur en vegetatiegroei optimaal is voor het voorkomen van weidevogels. Bij de laatste metingen in 2008 werd een gemiddelde pH-KCl waarde van 5,0 gemeten. De pH-KCl varieerde in dat jaar tussen 4,5 en 5,8. Door stagnerend regenwater is verzuring van de percelen een autonome ontwikkeling. Om de pH-waarden op peil te houden is periodiek bekalken van het gebied daarom noodzakelijk (zie ook hoofdstuk 7). Voor De Wilck is hiervoor een bekalkingsadvies opgesteld (Bilius, 2003, zie ook bijlage 16). Hoogteligging en reliĂ«f Globaal is de hoogteligging in De Wilck tussen -2 en -1 meter NAP. Op korte afstand ten zuiden van de Wilck (binnen 500 meter) liggen diepe droogmakerijen. De maaiveldhoogte is hier lager dan -4 meter NAP. Ten westen en ten noorden, langs onder andere de oeverwal langs de Oude Rijn, is de maaiveldhoogte over het algemeen hoger. Hier varieert de maaiveldhoogte tussen -1,5 en -1 meter NAP. In figuur 3.3 is de maaiveldhoogte in De Wilck en omgeving aangegeven. Als gevolg van de ontginning van het veengebied en de daarmee gepaard gaande drooglegging is het veen gaan oxideren. Dit heeft bodemdaling veroorzaakt. Door Figuur 3.2 Bodemkaart van De Wilck en omgeving. Figuur 3.3. Hoogtekaart van De Wilck en omgeving. Een grotere kaart is opgenomen in bijlage 20. een toename van de drooglegging is de bodemdaling sinds de ontginning van het veengebied steeds verder toegenomen. Ook de toegenomen bemalingscapaciteit, waarbij windmolens werden vervangen door stoomgemalen en uiteindelijk door elektrische gemalen, heeft bijgedragen aan de toegenomen bodemdaling. De Wilck heeft sinds 1993 een eigen waterhuishouding. Sindsdien is in De Wilck geen peilaanpassing meer doorgevoerd. De peilfixatie, die sinds 1993 is aangehouden, heeft onder andere als doel om verdere daling van het maaiveld tegen te gaan. In de polders rondom De Wilck is het peil ten behoeve van de landbouw wel telkens aangepast aan de opgetreden maaivelddaling. Door deze peilaanpassingen en de daarbij opgetreden bodemdaling zijn de hoogteverschillen tussen De Wilck en de omgeving steeds groter geworden. Ook zijn de hoogteverschillen tussen de polder en de boezem steeds verder toegenomen. Waar de hoogteligging van de boezem vroeger lager was dan de polder, ligt de boezem tegenwoordig hoger dan het omringende polderland. Ook binnen De Wilck zijn zulke verschillen in bodemdaling als gevolg van verschillen in de bodemopbouw zichtbaar geworden. De stroomrugafzetting aan de zuidkant van de westelijke percelen behoort inmiddels tot de hoogste delen van het gebied. Dit zijn de geeloranje tot rode delen in figuur 3.4, de detailhoogtekaart van De Wilck en omgeving. Zoals in figuur 3.4 is te zien vormt vormt de Slingerwetering, die van noord naar zuid het gebied doorkruist, de grens tussen een iets hoger en een iets lager gebiedsdeel. In het lager gelegen gebiedsdeel ten zuidwesten van de Slingerwetering liggen de percelen op grofweg -1,50 Ă -1,80 meter NAP. De percelen ten noordoosten van de Slingerwetering liggen iets hoger met hoogtes tussen -1,60 Ă -1,95 meter NAP. Doordat de meeste percelen hol zijn, staan in een deel van het gebied de middelste delen van de percelen in de winter plas-dras. Hierbij gaat het om de perceelsdelen die maximaal circa 20 cm boven het winterpeil liggen. Voor het westelijk deel van De Wilck zijn dit de gronden die lager liggen dan -1,60 meter NAP. Dit zijn de lichtgroene delen in figuur 3.4. Voor het oostelijk deel gaat het om de gronden die lager liggen dan -1,80 meter NAP. Dit zijn de donkergroene delen in figuur 3.4. Gedetailleerde kaarten van de delen, die in de winter plas-dras staan, zijn opgenomen in de kaartbijlagen 28 en 29. Oppervlaktewatersysteem Het Natura 2000-gebied De Wilck staat niet in open verbinding met het omringende oppervlaktewater. Er is sprake van een eigen waterhuishouding met twee peilvakken. De waterhuishouding in het gebied wordt voornamelijk beĂŻnvloed door regenwater. In droge perioden wordt in het westelijk peilvak echter ook Figuur 3.4. Detailhoogtekaart De Wilck met 10 cm interval. Een grotere detailhoogtekaart is opgenomen in kaartbijlage 21. oppervlaktewater uit de omgeving ingelaten. De Wilck is hoofdzakelijk een inzijggebied met een geringe infiltratiecapaciteit. Dit is het gevolg van het grotendeels hogere peil in De Wilck ten opzichte van de omgeving. Door het hoogteverschil met het omringende polderlandschap en de boezem treden, anders dan in het verleden, tegenwoordig geen inundaties met voedselrijk oppervlaktewater vanuit de boezem meer op (IWACO, 1997; persoonlijke mededeling Van Leerdam, 2009). Peilbeheer Sinds 1993 is De Wilck hydrologisch geĂŻsoleerd waardoor een eigen peilbeheer mogelijk is. Hierbij worden, anders dan in de omringende agrarische gebieden, hoge winterpeilen en lagere zomerpeilen nagestreefd. Bij het peilbeheer wordt er naar gestreefd om zoveel mogelijk gebruik te maken van het neerslagwater zodat er zo weinig mogelijk water ingelaten hoeft te worden. Dit heeft tot gevolg dat in perioden met een neerslagoverschot het maximumpeil zal optreden. In perioden met een neerslagtekort zal het waterpeil geleidelijk uitzakken naar het zomerpeil. Pas zodra het zomerpeil is bereikt, wordt er in het westelijk peilvak water ingelaten. Dit inlaatwater is afkomstig uit de Oude Rijn en wordt via de Weipoortse Vliet en Burmade aangevoerd naar de Wilck. Nog checken In De Wilck zijn twee peilvakken ingesteld: een westelijk en een oostelijk peilvak. In het westelijke peilvak streeft waterbeheerder Hoogheemraadschap van Rijnland een zomer- en winterpeil na van respectievelijk -2,00 meter NAP en -1,80 meter NAP. In het oostelijk peilvak is dit respectievelijk -2,20 meter NAP en -2,00 meter NAP. In 2004 heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland een nieuw peilbesluit ingesteld. Voor De Wilck zijn daarin geen peilwijzigingen opgenomen. Voor De Wilck streeft het hoogheemraadschap handhaving van het peil na zodat inklinking van het veen hier beperkt kan worden. Voor de peilen in de omliggende peilvakken is wel een peilwijziging in het peilbesluit opgenomen. Voor veel plaatsen in de omgeving van De Wilck is een peilverlaging opgenomen van 10 Ă 20 cm. Doordat in het peilbesluit ook is voorzien in het opheffen van een groot aantal onderbemalingen in de omgeving van De Wilck, komt de peildaling ten opzichte van het maaiveld in de praktijk neer op 4 cm. Het peilbesluit is gedeeltelijk geĂ«ffectueerd door jaarlijks een verlaging van het peil met 5 cm door te voeren. Het peilbesluit zal volgens planning in 2011 volledig geĂ«ffectueerd zijn (bron: Hoogheemraadschap van Rijnland). Vraag: nu idd al volledig geĂ«ffectueerd? Door de eigen waterhuishouding die in De Wilck is ingesteld, is het hier mogelijk om in de winter een hoger peil te realiseren dan in de omgeving. In de zomer kan het peil in De Wilck 20 cm uitzakken. In de omliggende agrarische gebieden zijn de peilen net andersom ingesteld met een winterpeil dat 20 cm lager is dan het zomerpeil. Uit vergelijkingen tussen de streefpeilen en de daadwerkelijk gemeten peilen (zie bijlage 10) blijkt dat in het westelijk peilvak het praktijkpeil in de zomer ruim boven het zomerstreefpeil van -2,00 m NAP blijft. Kennelijk zakt het praktijkpeil hier niet tot aan het zomerpeil uit. Een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn dat er wateraanvoer via het gemaal plaatsvindt. Een andere verklaring is mogelijk dat er in de stuwput op de overgang van het westelijk naar het oostelijk peilvak een te hoog peil is ingesteld. In het oostelijk peilvak staat in natte perioden in de winter het praktijkpeil af en toe hoger dan het winterstreefpeil van -2,00 m NAP. Ook komen er in droge perioden in de zomer incidenteel lagere peilen voor dan het zomerstreefpeil van -2,20 m NAP. Deze situatie in de zomer duidt erop dat de wateraanvoer uit het westelijk peilvak naar het oostelijk peilvak onvoldoende is om het oostelijk peilvak op peil te houden. Een mogelijke oorzaak zou ook hier een te hoge instelling van de overloop in de stuwput kunnen zijn. Het overschot aan neerslagwater in De Wilck wordt afgevoerd naar de naastliggende polder. In perioden met watertekort wordt water ingelaten om: in de zomerperiode te voorkomen dat het waterpeil beneden het zomerpeil uitzakt; in de winterperiode te voorkomen dat het waterpeil beneden het winterpeil uitzakt. De gehanteerde peilen in De Wilck, die hoger zijn dan in de omringende polders, zorgen âs winters voor plas-dras situaties. Dit maakt De Wilck tot een gunstig leefgebied voor kleine zwaan en smient. De hogere peilen zijn tevens gunstig voor de eigen weidevogeldoelstelling van Staatsbosbeheer. In bijlage 10 is het hydrologische systeem in De Wilck nader toegelicht. Oppervlaktewaterkwaliteit Van het oppervlaktewater in De Wilck zijn twee series met meetgegevens beschikbaar. De eerste serie betreft metingen van het elektrisch geleidend vermogen (EGV) van een twaalftal locaties over de periode 2009/2010. De tweede serie bestaat uit jaarlijkse metingen, die sinds 2006 worden uitgevoerd bij een meetpunt nabij de overstortput in de Slingerwetering (meetpunt ROP24213). Hier worden jaarlijks gehalten van onder andere chloride, totaal-stikstof, totaal-fosfaat, sulfaat, PAKâs en koper gemeten (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2011). In bijlage 11 zijn de waarden en locaties van de meetpunten weergegeven. De EGV-metingen wijzen erop dat inlaatwater uit de Oude Rijn een sterke invloed heeft op de EGV-waarden in De Wilck. Een indicatie hiervoor geven de hoge EGV-waarden nabij de inlaat terwijl de EGV-waarden verder het gebied in afnemen. Meetgegevens van het inlaatwater ontbreken echter. Check, is dit zo?? Op basis van ervaringen in andere gebieden is het de verwachting dat de variatie in EGV-waarden vooral wordt veroorzaakt door variatie in de chloridegehalten. Het is aannemelijk dat de chloridegehalten in het inlaatwater hoger zijn dan in het oppervlaktewater in De Wilck. Het oppervlaktewater in De Wilck valt op basis van de Kaderrichtlijn Water (KRW) in het KRW-watertype âgebufferde laagveenslootâ. De gebiedsspecifieke KRW-normen voor de algemene fysisch chemische parameters voor dit watertype zijn weergegeven in tabel 3.1 (D. Slot, 2010). Ook zijn hier de daadwerkelijk gemeten waarden weergegeven die in de overstortput in de Slingerwetering gemeten zijn (meetpunt ROP24213). Uit de metingen blijkt dat de pH-waarden evenals de gehalten aan stikstof en fosfor te hoog zijn. De gemeten waarden voldoen niet aan de KRW-norm (GEP). Uit de te hoge waarden blijkt dat eutrofiĂ«ring een rol speelt in De Wilck. Onduidelijk is welke processen een rol spelen bij deze eutrofiĂ«ring. Mogelijke processen zijn: nalevering van fosfaat als gevolg van het landbouwkundig gebruik in het verleden; oxidatie van veen; processen die samenhangen met de inlaat van water zoals de inlaat van nutriĂ«nten of de inlaat van stoffen die de interne eutrofiĂ«ring bevorderen zoals sulfaat. Uit de metingen blijkt ook dat de fosfaatgehalten in de winterperioden hoger zijn dan die in de zomerperioden. Dit wijst erop dat een interne invloed mogelijk groter is op de fosfaatgehalten dan de invloed van het voedselrijke inlaatwater dat in de zomer ingelaten wordt. Nader onderzoek naar de oorzaak van de hoge stikstof- en fosfaatgehalten is gewenst. Naast de hoge stikstof- en fosfaatgehalten zijn er in De Wilck hoge gehalten van koper, ammonium en PAKâs gevonden. Ook deze gehalten voldoen niet aan de KRW-normen. Tabel 3.1 KRW-normen en gemeten waarden voor het oppervlaktewater bij meetpunt ROP24213 in De Wilck. Gemeten waarden 2006-2011 (spreiding) KRW-norm pH 7.8 â 8.6 5.5 â 8 stikstof 2.6 â 4.4 mg/l < 2.4 mg/l zomergemiddelde totaal fosfaat 0.4 â 1.28 mg/l < 0.22mg/l zomergemiddelde chloride 103 â 279 mg/l < 300 mg/l jaargemiddelde Grondwatersysteem De Wilck ligt in het poldergebied dat zich uitstrekt tussen de duinen en de centraal gelegen diepe droogmakerijen in Zuid-Holland. Daarbij fungeren de hoger gelegen duinen als infiltratiegebied terwijl in de diepe droogmakerijen kwel dagzoomt. Er is sprake van een verhang in het watervoerende pakket van de hoge grondwaterstanden in de westelijk gelegen duinen naar de lage grondwaterstanden in de diepe droogmakerijen verder naar het oosten toe. Ook neemt de stijghoogte in het watervoerende pakket af in oostelijke richting. De waterpeilen in het poldergebied rondom De Wilck van -2,0 Ă -2,5 meter NAP blijken nauwelijks invloed te hebben op het regionale grondwatersysteem. In figuur 3.5 is de geohydrologische situatie in een globale dwarsdoorsnede van noord naar zuid weergegeven. In De Wilck is er sprake van een relatief grote wegzijging van water naar de diepere ondergrond. De wegzijging heeft te maken met de nabije ligging van de ten zuiden van De Wilck gelegen diepe droogmakerij Polder de Noordplas waar een waterpeil van meer dan -6,3 meter NAP gehandhaafd wordt. De omvang van de wegzijging varieert volgens een studie naar de effecten van peilbeheer in het Bentwoud tussen 0 en 1 mm/dag (TNO, 1993). Omdat de hoogteverschillen met de ten noorden en ten westen van De Wilck gelegen polders Groenendijk en Oostbroekpolder beperkt zijn, is wegzijging vanuit De Wilck naar deze polders beperkt. Echter, bij verdere peilverlagingen in deze polders zullen de hoogteverschillen met De Wilck toenemen en zal hierdoor ook de horizontale wegzijging vanuit De Wilck naar deze polders toenemen. Bij het vergelijken van de gemeten grondwaterstanden en de maaiveldhoogte ter plaatse van de peilbuizen, blijkt dat de hoogste grondwaterstanden tot aan of juist op het maaiveld komen (zie figuur 3 en 4 in bijlage 11). In droge perioden zakken Figuur 3.5: Globale noord-zuid dwarsdoorsnede van de geohydrologische situatie vanaf de Oude Rijn ten noorden van De Wilck tot aan Polder de Noordplas ten zuiden van De Wilck (Van Leerdam, 2009). Het betreft een impressie van het ondiepe grondwater in de deklaag. De stroming in het watervoerende pakket wordt hier niet mee weergegeven. de grondwaterstanden tot circa 0,75 meter en incidenteel tot circa 1 meter beneden maaiveld uit. Het diep uitzakken van de grondwaterstanden in het midden van het perceel en het relatief nat blijven van een zone langs de sloot leidt tot verschillen in bodemdaling. Hierbij treedt een relatief grotere bodemdaling op in het midden van de percelen. De verschillen in bodemdaling tussen het midden en de randen van de percelen hebben gezorgd voor het ontstaan van de holle percelen in De Wilck. Verdroging Op grond van bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat er sprake is van verdroging in De Wilck. Het gebied is dan ook aangewezen als TOP-gebied verdroging (zie ook paragraaf 2.1). De verdroging in De Wilck manifesteert zich volgens Ubink (1997) op drie manieren: te lage grondwaterstanden; wegzijging naar de omgeving; aanvoer van gebiedsvreemd water met kwaliteitsvermindering tot gevolg. Doordat De Wilck de status van TOP-gebied heeft gekregen, wil de provincie Zuid-Holland de verdroging hier in de periode 2007-2013 met prioriteit aanpakken (Nota uitvoering verdrogingbeleid Zuid-Holland, vastgesteld door GS in 2008). Stikstofdepositie Volgens recente gegevens van het Planbureau van de leefomgeving (PBL) bedraagt de gemodelleerde stikstofdepositie in het grootste deel van De Wilck en zijn directe omgeving 1.300-1.400 mol/ha/jr (PBL, 2010; zie kaart in bijlage 26). Alleen voor de noordwestelijke hoek worden met 1.500-1.600 mol/ha/jr nog iets hogere waarden berekend. Op basis van deze depositiewaarden zijn er voor De Wilck in beperkte mate directe en indirecte effecten van stikstof te verwachten. De Wilck is niet aangemerkt als Habitatrichtlijngebied. Daarmee zijn er in De Wilck geen voor stikstof gevoelige habitattypen aangewezen. Ook zijn, voor zover bekend, zowel kleine zwaan als smient niet direct gevoelig voor stikstofdepositie. Wel draagt stikstofdepositie bij aan de verzuring van De Wilck. Beide vogelsoorten kunnen dus indirect beĂŻnvloed worden door veranderingen in de vegetatie als gevolg van de vermestende en verzurende effecten van stikstofdepositie. Een negatief gevolg van deze effecten is dat er meer verruiging optreedt, waardoor De Wilck minder geschikt wordt als foerageergebied. Deze effecten kunnen echter ook positief uitpakken. Door een hogere input van stikstof zijn er meer nutriĂ«ntrijkere grassen voor beide vogelsoorten in De Wilck beschikbaar. Conclusie De stikstofdepositie wordt op dit moment niet gezien als een factor die het behalen van de Natura 2000-doelstellingen in gevaar brengt. De verwachting is dat mogelijke negatieve effecten grotendeels door regulier beheer zoals maaien en bekalken kunnen worden weggenomen. Op gebiedsniveau zijn daarom geen aanvullende maatregelen nodig. Biotiek Inleiding Ten opzichte van de omliggende polders heeft De Wilck een relatief hoge ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Het door agrarisch gebruik gevormde landschap is rondom De Wilck grotendeels bewaard gebleven. De omgeving van De Wilck bestaat grotendeels uit landbouwgebied dat weidegebied met boerderijen, boomkwekerijen en bos omvat. Circa 200 meter ten oosten van het reservaat ligt bos. Zuidelijk van De Wilck domineert de beplanting van boomkwekerijen de omgeving. Aan de noordzijde ligt een toegangsweg met vele toegangsdammen tot het gebied en een aantal boerderijen met soms hoge erfbeplanting. Vanuit dit oogpunt is het westelijke deel het meest open. Daar liggen voornamelijk percelen die in agrarisch gebruik zijn. Het grotendeels open en uitgestrekte landschap van De Wilck is voor veel faunasoorten van belang, die hier rust en veiligheid kunnen vinden. Daarnaast zijn er in de grasmatten van De Wilck door onder andere het locale reliĂ«f van de percelen veel geschikte broedlocaties voor weidevogels te vinden. De veenweidegraslanden in De Wilck hebben naast botanische waarden vooral ornithologische waarden. Door het open karakter van de graslanden, de kruidenrijkdom en de hoge waterstand is het gebied niet alleen in de winter geschikt voor smient en kleine zwaan maar ook in het voorjaar zeer aantrekkelijk voor broedende weidevogels. In tegenstelling tot de landelijke negatieve trend blijven de aantallen weidevogels in De Wilck min of meer stabiel (zie bijlage 11). Van de in De Wilck voorkomende soorten staan tureluur en grutto op de Rode Lijst (Ministerie van LNV, 2004). Fauna: voorkomen aangewezen Natura 2000-doelsoorten Kleine zwaan (A037) Tabel 3.2. Samenvattende tabel Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen voor de kleine zwaan. Zie paragraaf 2.2 voor meer informatie over de instandhoudingsdoelstellingen. Code Soort Instandhouding- doelstelling Draagkracht aantal vogels Trend Perspectief behalen doel Oppervlakte Kwaliteit A037 Kleine zwaan = = 10 ââ Licht negatief Verspreiding Het open water binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied De Wilck is van groot belang voor kleine zwaan. Vooral de plassen in het gebied vormen een belangrijke trekpleister en slaapplaats. Buiten de begrenzing van het gebied foerageert kleine zwaan in de akkers van vooral de ten westen gelegen Polder de Noordplas en in de uitgestrekte open polders met relatief voedselrijkere cultuurgraslanden. Voor het voorkomen van de kleine zwaan is de connectiviteit tussen de plassen in De Wilck en de polders in de omgeving belangrijk. Het gebruik van het gebied door de kleine zwaan binnen de Natura 2000-begrenzing is de afgelopen decennia verschoven. In de jaren â90 kwamen de vogels verspreid in het gehele gebied binnen De Wilck voor waarbij het gebied als foerageerplaats diende (persoonlijke mededeling Cor Kes, Wetlandwacht Vogelbescherming Nederland). Na de 90âer jaren worden vooral akkers en percelen buiten De Wilck als foerageergebied gebruikt. De Wilck dient nu met name als rust- en slaapplaats, hoewel de kleine zwanen er nog steeds af en toe foerageren (zie de kaart in bijlage 27). Andere belangrijke rustlocaties in de omgeving zijn Spookverlaat, de Wijde Aa en de Starrevaart. Deze gebieden zijn respectievelijk ten oosten, noordoosten en westen van De Wilck gelegen. Trend Op basis van gegevens van SOVON en tellingen van de Wetlandwacht kan worden afgeleid dat de seizoensgemiddelden van de kleine zwaan in De Wilck in de periode van 1996 tot 2010 sterk fluctueren. De seizoensgemiddelden voor kleine zwaan zijn weergegeven in figuur 3.6. Uit deze figuur blijkt dat in de periode van 1996 tot 2004 er in De Wilck relatief veel zwanen werden geteld. Na het winterseizoen van 2004/2005 daalde dit aantal aanzienlijk en werden er zelfs verschillende jaren geen of slechts een enkele zwaan in De Wilck aangetroffen. Hier past een kanttekening dat het aantal waarnemingen statistisch gezien onvoldoende is om voor De Wilck een definitieve conclusie te trekken over een achteruitgang van het voorkomen van de kleine zwaan. Echter, het beeld past binnen de landelijke terugval van het aantal exemplaren (zie figuur 2.3). De waarnemingen wijzen er daarom op dat de landelijke terugval ook in de Wilck optreedt. In dit beheerplan is in paragraaf 7.2 voorgesteld dit nader te onderzoeken door de frequentie van de monitoring zodanig te verhogen dat er statistisch betrouwbare seizoensgemiddelden voor De Wilck beschikbaar gaan komen. Figuur 3.6. Seizoensgemiddelde van de kleine zwanen in De Wilck over de periode 1996-2010. Gemiddeld over de gehele periode van 1996 tot 2010 bedroeg het seizoensgemiddelde 10 individuen. Dit wijst erop dat er waarschijnlijk is voldaan aan de instandhoudingsdoelen omdat dit exact het aantal is dat als Natura 2000-doelstelling voor De Wilck geldt. Het is echter noodzakelijk om met een hogere frequentie te gaan monitoren voordat een definitieve conclusie kan worden getrokken. Het aantal kleine zwanen in De Wilck schommelt niet alleen sterk tussen opeenvolgende jaren. Ook het aantal per maand kan aanzienlijk fluctueren. In figuur 3.7 is het maandelijkse gemiddelde weergegeven. Uit de figuur blijkt dat de kleine zwanen pas in november in De Wilck arriveren om te pieken in de maanden december en januari. In maart zijn de zwanen vertrokken uit De Wilck om weer naar hun broedgebieden terug te vliegen. In figuur 3.8 zijn de seizoensmaxima van de kleine zwanen in De Wilck in beeld gebracht. Net als bij de seizoensgemiddelden in figuur 3.6 vertonen ook de seizoensmaxima sterke schommelingen. De seizoensmaxima varieerden van 262 kleine zwanen in de winter van 1996/1997 tot geen enkele kleine zwaan in de winters van 2005/2006 en 2006/2007. Het gemiddelde seizoensmaximum over de periode van 1996 tot 2010 bedroeg 106 kleine zwanen. Net als bij figuur 3.6 geldt hier de kanttekening dat het aantal waarnemingen te gering is om op basis hiervan harde conclusies te trekken. Ook hier gaat het om momentopnamen van specifieke, vaak vooraf vastgestelde teldagen en teltijden. Mogelijk geven de waarnemingen geen volledig beeld en komen er toch meer kleine zwanen in het gebied voor. Om een beter zicht te krijgen op de aantallen van de kleine zwaan en het verloop ervan gedurende de wintermaanden is een uitgebreider monitoringsprogramma nodig. In een dergelijk uitgebreider programma kan ook worden voorzien in onderzoek naar de connectiviteit tussen De Wilck en zijn omgeving. In hoofdstuk 6 en 7 van dit beheerplan is nader ingegaan op de benodigde uitbreiding van de monitoring. Figuur 3.7 Gemiddelde aantallen kleine zwanen per maand in De Wilck over de periode 1996-2010. Een andere belangrijke kanttekening bij figuur 3.8 is dat er bij de waarnemingen tot en met het winterseizoen van 2004/2005 geen onderscheid is gemaakt tussen foeragerende en rustende vogels. Pas vanaf het winterseizoen van 2005/2006 heeft de Wetlandwacht alleen de aantallen zwanen geteld die in rustsituatie op de plas aanwezig waren. Dit betekent dat alleen de getallen voor de periode van 2005 tot 2010 een juiste indicatie geven voor de seizoensmaxima van het slaap- en rustgebruik. Het gemiddelde seizoensmaximum voor rustende en slapende kleine zwanen over de periode van 2005 tot 2010 bedroeg 80 kleine zwanen. De schommelingen tussen maanden en jaren hebben te maken met het trekgedrag van kleine zwaan. Factoren zoals weersinvloeden, de conditie van de dieren en het vinden van de juiste voedselbronnen spelen een belangrijke rol bij het al dan niet aandoen van De Wilck tijdens de trek. Uit onderzoek blijkt dat de zwanen redelijk honkvast zijn en regelmatig dezelfde route nemen vanuit arctisch Rusland. Indien de conditie van de kleine zwanen in orde is, blijken zij bij de trek telkens dezelfde gebieden aan te doen. Perspectief onder huidige omstandigheden De Wilck is voor kleine zwaan met name van belang als rust- en slaapgebied. Als foerageergebied is De Wilck voor kleine zwaan minder van belang. Op basis van de huidige beschikbare telgegevens lijkt de draagkracht van het gebied voor de slaapfunctie voldoende te zijn (zie figuur 3.8). De gegevens wijzen erop dat de Natura 2000-instandhoudingsdoelstelling van een seizoensgemiddelde van tien vogels over de gehele telperiode waarschijnlijk wordt gehaald. Het is echter noodzakelijk om met een hogere frequentie te gaan monitoren voordat een definitieve conclusie kan worden getrokken. Een extra reden om nog voorzichtig te zijn met het trekken van definitieve conclusies zijn de grote schommelingen tussen jaren. De schommelingen zijn zo groot dat er zelfs regelmatig geen enkele kleine zwaan in De Wilck wordt Figuur 3.8 Seizoensmaxima van kleine zwanen in De Wilck in de periode 1996â2010. waargenomen. Het is nog onduidelijk waar deze schommelingen door veroorzaakt worden. Het kan het gevolg zijn van ongunstige weersomstandigheden zoals bijvoorbeeld vorst en/of sneeuw. Ook is er mogelijk onvoldoende rust aanwezig in en om de Wilck. Een andere mogelijke oorzaak is het periodiek ontbreken van voldoende voedselaanbod in De Wilck. Deze situatie kan ontstaan indien er bijvoorbeeld (meer) concurrentie van andere vogelsoorten is. Dat er binnen een periode van 10 Ă 15 jaar seizoensgemiddelden worden gehaald die boven de tien liggen, wijst erop dat de draagkracht als rustgebied in die jaren waarschijnlijk toch voldoende is. Zo laat de piek in de winter van 2009/2010 zien dat De Wilck nog steeds geschikt is voor grote aantallen zwanen. De betrouwbaarheid van de telgegevens dient echter te worden vergroot om met zekerheid een uitspraak te kunnen doen over het perspectief voor de kleine zwanen in De Wilck. Mocht de internationale populatie en het deel daarvan dat in Nederland overwintert toenemen, dan is het waarschijnlijk dat De Wilck meer zal worden aangedaan. Dit is dan mede afhankelijk van de eerder genoemde factoren zoals voldoende rust, weersomstandigheden en voedselbronnen die van invloed zijn op de aantallen aanwezige kleine zwanen in De Wilck. Smient (A050) Tabel 3.3. Samenvattende tabel Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen voor de smient. Zie paragraaf 2.2 voor meer informatie over de Natura 2000-doelstellingen voor de smient. Code Soort Instandhouding- doelstelling Draagkracht aantal vogels Trend Perspectief behalen doel Oppervlakte Kwaliteit A050 Smient = = 2.100 â Onzeker, lijkt negatief Verspreiding De smienten houden zich binnen De Wilck in en om de wateren op. De hoogste aantallen zijn waargenomen op en nabij de slootoevers en op percelen die tot laat in het seizoen water op het maaiveld hebben staan. Na de aanleg van de plas in 2001 zijn de smienten deze ook als rustplaats gaan gebruiken. Als foerageerplaats gebruiken de smienten binnen de Wilck vooral geĂŻnundeerde graslandlocaties. Ook foerageren ze âs nachts op de voedselrijke graslanden in de omgeving van De Wilck. Trend Voor heel Nederland wordt een gemiddeld seizoensgemiddelde nagestreefd van 270.000 smienten. De bijdrage die De Wilck daaraan zou moeten bijdragen is vastgesteld op 2.100 smienten. In figuur 3.9 is het seizoensgemiddelde voor het voorkomen van smient in De Wilck weergegeven. De monitoringsgegevens van SOVON laten duidelijk zien dat in heel Nederland de gemiddelde aantallen smienten sinds de jaren â80 sterk zijn toegenomen, maar sinds 2003 licht dalen (zie ook figuur 2.5; SOVON en CBS, 2005). De aantallen in De Wilck vertonen een vergelijkbaar beeld als deze landelijke trend. Uit waarnemingen van SOVON en tellingen van de Wetlandwacht blijkt dat het hoogste seizoensgemiddelde (2.557 exemplaren) geteld werd in het winterseizoen van 2004/2005 (zie figuur 3.9).Er zijn toen 2.557 smienten in De Wilck geteld. Sindsdien lijkt er een gestage daling te zijn. Een uitzondering op de daling vormt de winter van 2008/2009 met 2.499 smienten. Dit lijkt een eenmalige uitschieter te zijn omdat daarna opnieuw een verdere daling heeft plaatsgevonden tot 1.241 smienten in het winterseizoen van 2009/2010. Het seizoensgemiddelde over de gehele periode van 1995 tot en met 2010 bedraagt 1.926 smienten. Dit ligt hiermee beneden het voor De Wilck gestelde doel van 2.100 exemplaren. Overigens moet ook bij deze getallen een vergelijkbare kanttekening geplaatst worden als bij kleine zwaan. Ook voor smient zijn de telgegevens afkomstig van vaste teldagen en geven hierdoor mogelijk een onvolledig beeld van de gemiddelde aantallen. Net als voor kleine zwaan is voor smient daarom een uitgebreider monitoringsprogramma nodig (zie hoofdstukken 5 en 7) voordat definitieve conclusies kunnen worden getrokken. Figuur 3.9 Seizoensgemiddelde van smienten in De Wilck in de periode 1995â2010. In figuur 3.10 is het maandelijkse gemiddeld aantal smienten in De Wilck weergegeven. In de figuur is te zien dat de eerste smienten in september in De Wilck arriveren. Daarna nemen ze snel in aantal toe. De gemiddelde aantallen smienten zijn in de maanden december tot en met maart het hoogst. De aantallen smienten blijken over de jaren redelijk stabiel te zijn. In april zijn de meeste smienten weer vertrokken. De smienten zijn dus gedurende langere tijd in De Wilck aanwezig dan de kleine zwanen. De smient is in zeer grote getale in De Wilck waargenomen. Seizoensmaxima variĂ«ren tussen 5.000 en bijna 9.300 exemplaren. In figuur 3.11 zijn de seizoensmaxima in De Wilck weergegeven. Ook de seizoensmaxima blijken grote schommelingen te vertonen tussen opeenvolgende jaren. In hoeverre deze schommelingen een gevolg zijn van de gebruikte telmethode is vooralsnog onduidelijk. Perspectief onder huidige omstandigheden Aanvullende monitoringsgegevens van de smient zijn nodig om met zekerheid een uitspraak te kunnen doen over het perspectief voor deze soort. In verschillende jaren liggen de seizoensgemiddelden ver boven het instandhoudingsdoel van 2.100 exemplaren. Tegelijkertijd is te zien dat het aantal smienten recent een daling laat zien en dat het langjarig seizoensgemiddelde beneden het instandhoudingsdoel ligt. Voor de smient is handhaven van voldoende openheid en rust in De Wilck zeer belangrijk. Het relatief geringe oppervlakte van De Wilck heeft tot gevolg dat er binnen de begrenzing weinig ruimte is om eventuele ongunstige ontwikkelingen op te vangen. Op basis van bovenstaande lijkt het perspectief voor de smient ongunstig. Aanvullende telgegevens moeten hier echter duidelijkheid over geven. Figuur 3.10 Gemiddelde aantal smienten per maand over de periode 2005â2010. Figuur 3.11. Seizoensmaxima van de smient in De Wilck over de seizoenen 1995/1996 â 2009/2010. Fauna: voorkomen van de overige Natura 2000-soorten Naast kleine zwaan en smient komen er in het gebied nog andere doelsoorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn voor. Voor deze soorten zijn andere Natura 2000-gebieden in Nederland aangewezen. De Wilck is voor deze soorten niet aangewezen omdat hier de 1%-norm van de Vogelrichtlijn niet wordt gehaald. In dit beheerplan zijn daarom geen specifieke doelstellingen voor het te voeren beheer voor deze soorten opgenomen. Ook heeft het voorkomen van deze soorten geen rol gespeeld bij de beoordeling van de huidige activiteiten. Desalniettemin geven deze soorten wel het belang van het gebied weer en leveren ze â al zijn er gebieden met een groter relatief belang â wel een bijdrage aan de landelijke staat van instandhouding. In totaal gaat het om 39 vogelsoorten en 2 vissoorten. Een overzicht van het voorkomen van deze soorten is te vinden in tabel 1 van bijlage 12. Van de in De Wilck aangetroffen soorten zijn er 29 soorten slechts incidenteel waargenomen of zijn de aantallen zo gering dat de bijdrage aan de landelijke staat van instandhouding te verwaarlozen is. Deze hebben in bijlage 12 de kleur rood gekregen. Zes soorten dragen enigszins bij aan de landelijke staat van instandhouding, al zijn de aantallen klein. Het gaat daarbij om de vissoorten bittervoorn (Rhodeus amarus) en kleine modderkruiper (Cobitis taenia) en de vogelsoorten grauwe gans (Anser anser), kolgans (A. albifrons), toendrarietgans (A. serrirostris) en grote zilverreiger (Casmerodius albus). Deze soorten hebben een oranje kleur in de tabel in bijlage 12 gekregen. Voor de vogels geldt dat veel andere gebieden van groter belang zijn. Zo speelt voor de ganzen (met name kolgans en toendrarietgans) dat het noorden van de Rijnstreek een belangrijke rol speelt als overwinteringsplek. Vooral in de Lagenwaardse Polder komen veel ganzen voor (Alblas, 2000). Toch worden ook groepjes van deze ganzensoorten zo nu en dan waargenomen in De Wilck. In het algemeen geldt dat de visstand laag is in De Wilck (AquaTerra, 2006). Er is geconstateerd dat het gebied potentie heeft voor een hogere visstand indien het beheer hier beter op afgestemd wordt. Tot slot zijn er zes vogelsoorten die tijdens de trek en in de winter vaak in grote aantallen aanwezig zijn. De aantallen zijn echter niet zodanig dat de 1%-norm wordt gehaald die geldt voor Vogelrichtlijngebieden. In de tabel in bijlage 12 hebben deze vogels een groene kleur gekregen. Het gaat daarbij om weidevogels die buiten het broedseizoen voorkomen. Het gaat om scholekster, grutto, goudplevier (Pluvialis apricaria), kievit, wulp (Numenius arquata) en tureluur. Vooral van goudplevier en kievit worden in De Wilck regelmatig grote aantallen waargenomen van respectievelijk tot 5.000 exemplaren en meer dan 10.000 exemplaren. Fauna: weidevogels Staatsbosbeheer heeft naast de Natura 2000-doelen eigen beleid voor weidevogels geformuleerd. Dit is gericht op het in stand houden in De Wilck van broedpopulaties van weidevogels zoals slobeend (Anas clypeata), zomertaling (A. querquedula), scholekster (Haematopus ostralegus), kievit (Vanellus vanellus), grutto (Limosa limosa) en tureluur (Tringa totanus). Landelijk gaan de meeste weidevogelsoorten sterk achteruit. Ook in De Wilck is bij enkele soorten een achteruitgang gaande, maar deze is (veel) minder sterk dan in niet-beschermde gebieden in de omgeving. Ook is de reproductie in De Wilck veel hoger dan in omringende gebieden (Alblas et al, 2003). Het matig voedselrijke gras zoals dit in De Wilck voorkomt is niet alleen geschikt als voedsel voor smienten. Het vormt ook optimaal voedsel voor de weidevogels die in De Wilck voorkomen. Staatsbosbeheer streeft er daarom naar om de matig voedselrijke graslanden via beheermaatregelen in stand te houden. Om het land niet te schraal te laten worden, past Staatsbosbeheer een lichte bemesting toe. Indien voorradig wordt hiervoor ruige stalmest toegepast. Staatsbosbeheer zorgt ervoor dat er niet teveel wordt bemest. Daarmee wordt voorkomen dat er dichte grasmatten ontstaan die ondoordringbaar zijn voor weidevogelkuikens. Bovendien moet er met dichte en te hard groeiende grasmatten al vroeg in het seizoen gemaaid worden. Ook dit is ongunstig voor de weidevogelstand. Een andere beheermaatregel betreft het bekalken om verzuring tegen te gaan. Verzuring kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door stagnerend regenwater. Een te sterk verzuurde bodem is ongunstig voor het bodemleven waarvan onder andere regenwormen als voedsel voor volwassen weidevogels dienen. Wanneer de zuurgraad zo laag wordt dat dit bodemleven af dreigt te nemen (pH-KCl < 4,5), wordt er bekalkt om verdere verlaging van de zuurgraad tegen te gaan. Meer informatie over bekalking is opgenomen in bijlage 16. Fauna: overige soorten In de zomer van 2001 is een perceel aan de noordzijde afgegraven tot een plas-dras-gebied met een kleiner, ondieper plasje ten zuiden daarvan. In bijlage 30 is de ligging van de plassen te zien. Het avifaunistische belang van de plassen is groot. Dit geldt niet alleen voor de Natura 2000-doelsoorten maar ook voor andere soorten. De plassen vormen zowel een aankomst- en slaapplaats voor steltlopers als een winterbiotoop voor eenden en wintergasten. Vanwege de nabije hoge begroeiingen bevinden zich prederende vogels als zwarte kraai, buizerd, bruine kiekendief, torenvalk en sperwer in de omgeving van De Wilck. Het voormalige geriefhoutbosje, dat direct ten zuiden van de twee plassen is gelegen, diende tot voor kort ook als nestplaats voor prederende vogelsoorten zoals vooral zwarte kraai. Om het broedsucces van de weidevogels te beschermen, is het bosje begin 2010 verwijderd. De al genoemde grote zilverreiger doet De Wilck vooral âs winters aan. Purperreiger (Ardea purpurea) komt incidenteel tijdens de trek in De Wilck voor. Blauwe reiger (A. cinerea) is jaarrond in het gebied te vinden. Overwinterende ganzen in de omgeving van De Wilck zijn onder meer brandgans, grauwe gans, en kolgans. Tevens komen de exoten Canadese gans, Nijlgans en Indische gans voor. In bijlage 13 is een volledig overzicht van de aanwezige vogelsoorten opgenomen. Naast genoemde vogelsoorten komen er ook zoogdieren zoals bunzing, wezel, hermelijn en haas in het gebied voor. Konijnen zijn in relatief lage dichtheden aanwezig (van Duijvenboden, 2008). Bij inventarisaties in Polder Groenendijk en Oostbroekpolder in 2007 werden geen reptielen gevonden. Wel zijn kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris), bastaardkikker (Pelophylax klepton esculenta), meerkikker (Pelophylax ridibundus) en bruine kikker (Rana temporaria) aangetroffen. In De Wilck werd in 2006 een biomassa van 27,6 kg/ha aan vissen gemeten, hetgeen uitzonderlijk laag is (AquaTerra, 2006). Daarbij werden 12 soorten aangetroffen, waaronder de reeds eerder genoemde kleine modderkruiper en bittervoorn. Op snoek na verkeerden gevangen vissoorten in een redelijk goede conditie. Vegetatie Het veenweidegebied in De Wilck bestaat uit vochtige en natte graslanden. De vegetatie bestaat voornamelijk uit gestreepte witbol (Holcus lanatus) en Engels raaigras (Lolium perenne). Er komen nog fragmenten van overstromingsgraslanden en bloemrijke graslanden voor. De meest bijzondere soorten, die zijn aangetroffen, zijn holpijp (Equisetum fluviatile), gewone dotterbloem (Caltha palustris), moeraswederik (Lysimachia thyrsiflora), paddenrus (Juncus subnodulosus) en muizenstaart (Myosurus minimus). In de sloten komt heen (Bolboschoenus maritimus) voor (EGG consult Pranger & Tolman, 2007). In enkele percelen komen naast dotterbloem en muizenstaart ook hazenzegge (Carex ovalis) en grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius) voor. Staatsbosbeheer beheert het gebied als matig voedselrijk grasland ten behoeve van de weidevogels en de wintergasten die het gebied aandoen zoals kleine zwaan en smient. Delen van De Wilck, vooral rondom de plassen en de slootoevers, bestaan uit bloemrijke en kruidenrijke graslanden. Met name de oevers en perceelsranden zijn rijk aan soorten als echte koekoeksbloem (Silene flos-cuculi), moerasrolklaver (Lotus pedunculatus) en tweerijige zegge (Carex disticha). Op de percelen rondom de plas breidt momenteel pitrus (Juncus effusus) zich sterk uit. Door deze âverpitrussingâ worden de grasachtige vegetaties verdreven. Over de oorzaak van de verpitrussing in De Wilck is nog veel onduidelijk. Vermoedelijk is een combinatie van processen als verzuring, verstoring van de bodem en vernatting de oorzaak van de verpitrussing in De Wilck. Wellicht speelt ook een verhoogde fosfaatbeschikbaarheid een rol hetgeen mogelijk wordt gemaakt door pyrietoxidatie (Smolders et al, 2006). Lokaal zijn in de watergangen interessante aquatische plantengemeenschappen aangetroffen met soorten als zwanenbloem (Butomus umbellatus), kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae), watergentiaan (Nymphoides peltata) en tenger fonteinkruid (Potamogeton pusillus). De meeste sloten zijn echter soortenarm en/of worden gedomineerd door waterplanten die passen bij voedselrijke omstandigheden. Algen en wieren overheersen in de meeste sloten, hetgeen een kenmerk is van voedselrijke omstandigheden (Beets, 2004). Ingrepen uit het verleden Het graven van de plassen in 2001 heeft er waarschijnlijk mede voor gezorgd dat kleine zwaan het gebied nog steeds aandoet om het als rustplaats te gebruiken. De aanleg heeft tot op heden niet alleen een positieve uitwerking op kleine zwaan. Ook diverse andere vogelsoorten profiteren van de aanwezigheid van de plassen. Genoemd kunnen worden verschillende soorten steltlopers en eenden zoals zwarte ruiter, groenpootruiter, witgat, pijlstaart, talingen, kroon-, slob- en bergeend en brilduiker. Ook soorten zoals watersnip, lepelaar, dodaars, waterral, visdief, grote zaagbek en nonnetje zijn op de plassen gesignaleerd (persoonlijke mededeling E. Dolman, Boswachter Inventarisatie & Monitoring, Staatsbosbeheer). Conclusie is derhalve dat het graven van de plassen voor zowel kleine zwaan als andere vogels een gunstige uitwerking heeft gehad. In 2004 heeft Staatsbosbeheer het gebied bekalkt vanwege een pH-KCl daling die onder de 4,5 kwam. Deze bekalking vond plaats volgens het bekalkingsadvies van Bilius (2003, zie bijlage 16). De gebruikte doseringen varieerden van 500 tot circa 3.200 kg MagKal per ha (gemiddeld 1.680 kg/ha). MagKal bestaat uit een koolzure magnesiakalk met een zuurbindende waarde van 54%. Doel van de bekalking is het optimaliseren van de bodemgesteldheid zodat het bodemleven als voedselbron voor vogels verbeterd wordt. Tevens dient de bekalking om de vegetatiegroei en de vegetatiestructuur van de graslanden in het gebied te verbeteren. Bekalking is gunstig voor zowel het voorkomen van kleine zwaan en smient als voor de weidevogeldoelstelling van Staatsbosbeheer. Sinds 2005 gaat de Hoge Snelheidslijn (HSL) via een tunnel onder de noordoostelijke hoek van het gebied door. De tunnel is destijds middels een grondboring aangelegd. Er is voor een tunnel gekozen zodat er zo weinig mogelijk verstoring van natuurwaarden optreedt. In 2000 is gestart met de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van de tunnel. Het boren van de tunnel is in 2004 gereed gekomen. In 2005 is de tunnel, inclusief de tunnelgebouwen, opgeleverd. Daarna is het spoor in de tunnel aangelegd, samen met alle tunneltechnische voorzieningen en de luchtschacht. De lijn is vanaf de zomer van 2009 in gebruik met een lage frequentie, met name âs nachts. Deze frequentie zal worden opgevoerd. Uit onderzoek van Waardenburg, dat is uitgevoerd voordat de HSL is aangelegd, is gebleken dat er geen negatieve effecten op de natuurwaarden in De Wilck zullen optreden. Na het in gebruik nemen van het spoor zal Prorail een effectmeting uitvoeren. Vraag: nog actueel genoeg? Systeemanalyse en sleutelfactoren De Wilck ligt in het laagveengebied van westelijk Nederland en bestaat uit vochtige en natte graslanden. De bodem bestaat uit een dunne laag klei op een dik veenpakket dat afgewisseld wordt met kalkrijke kleilagen (weideveengronden). Staatsbosbeheer is eigenaar van nagenoeg het gehele gebied en voert er een instandhoudingsbeheer uit voor matig voedselrijke graslanden. Bij dit beheer, gericht op zowel de Natura 2000-doelen als de weidevogeldoelstelling van Staatsbosbeheer, is het belangrijk dat de zuurgraad van de bodem niet beneden een pH-KCl van 4.5 komt. Processen zoals verzuring door regenwater en atmosferische stikstofdepositie maken dat het nodig is periodiek te bekalken in De Wilck. In De Wilck, maar vooral daarbuiten, treedt door veenoxidatie daling van het maaiveld op. Binnen de gebiedsgrenzen van De Wilck wordt door handhaving van een hoger waterpeil gepoogd de bodemdaling te beperken. Dit is mogelijk doordat De Wilck zijn eigen waterhuishouding heeft. Een gevolg van de verschillen in bodemdaling is dat de hoogteverschillen tussen De Wilck en de directe omgeving in de toekomst groter zullen worden. De kwantitatieve verdroging, die op dit moment in De Wilck optreedt, wordt vooral veroorzaakt door wegzijging van grondwater naar de diepere ondergrond en vervolgens naar de laaggelegen droogmakerij de Noordplas. Om dit waterverlies te compenseren wordt oppervlaktewater uit de ten noorden van De Wilck gelegen polders ingelaten. Omdat de bodemdaling in De Wilck geringer is dan in de omringende landbouwpolders, zal op termijn ook waterverlies door horizontale wegzijging optreden. De benodigde hoeveelheid in te laten water zal daardoor op termijn waarschijnlijk toenemen. In De Wilck is sprake van een voedselrijke situatie. Het is onduidelijk welk proces dit heeft veroorzaakt: de nalevering van fosfaat als gevolg van het landbouwkundig gebruik in het verleden; de oxidatie van veen; processen die samenhangen met de inlaat van water zoals de inlaat van nutriĂ«nten of de inlaat van stoffen die interne eutrofiĂ«ring bevorderen zoals sulfaat. Er zijn onvoldoende waterkwaliteitsgegevens beschikbaar om een uitspraak te doen over de mate van eutrofiĂ«ring en de processen die hier een rol bij spelen. Daarom dient eerst een onderzoek naar de waterkwaliteit te worden uitgevoerd, zoals in hoofdstuk 7 is voorgesteld. In het verleden is de pompcapaciteit van het gemaal, evenals de werking van de stuwen, onvoldoende geweest om de vastgestelde peilen te kunnen handhaven. In oktober 2010 is het gemaal door het Hoogheemraadschap van Rijnland verbeterd waardoor dit probleem is opgelost. De Wilck is als Natura 2000-gebied aangewezen vanwege het belang als rustgebied voor smient en kleine zwaan gedurende de winterperiode. Daarnaast fungeert De Wilck in de winter als een belangrijk foerageergebied voor smient. Voor beide vogelsoorten zijn de aanwezigheid van goede foerageermogelijkheden binnen en buiten De Wilck, open water en rust zeer belangrijk. De belangrijkste sleutelfactoren voor de kleine zwaan en smient worden hieronder in meer detail toegelicht. Voor een uitgebreid overzicht van de ecologische vereisten van beide soorten wordt verwezen naar paragraaf 2.3. De belangrijkste sleutelfactoren zijn: 1. Connectiviteit tussen foerageer- en rustplaats Het is voor de doelsoorten kleine zwaan en smient essentieel dat de dieren vrij en ongestoord hun voedsel- en slaaptochten in de omgeving kunnen maken. Indien er tussen de foerageer- en rustplaats hoge obstakels aanwezig zijn zoals hoogspanningsmasten, windmolens en hoge gebouwen kan dit een storende werking hebben op de connectiviteit tussen foerageer- en rustplaats. Er zijn op dit moment onvoldoende gegevens beschikbaar om voor De Wilck uitspraken over deze sleutelfactor te kunnen doen. In paragraaf 7.2 is daarom een onderzoek naar de connectiviteit opgenomen (zie onder maatregel 10). 2. Voldoende foerageermogelijkheden De kleine zwaan heeft als primair voedsel plantaardig materiaal (blad, stengel, wortels en knollen) van voornamelijk waterplanten zoals fonteinkruiden en kranswieren nodig. Verder zijn oogstresten van akkers en gras van natte, vaak ondergelopen graslanden met een korte vegetatie een belangrijke voedselbron. Het voedselpatroon verschuift tijdens het winterseizoen. Bij aankomst in Nederland foerageert kleine zwaan vooral op het water. In de loop van de winter treden veranderingen op in de voedselkeuze: van waterplanten naar oogstresten zoals suikerbieten, wortels, aardappelen, wintergraan en korrelmaĂŻs. Uiteindelijk aan het einde van het winterseizoen foerageert kleine zwaan op grasland (Owen en Cadbury 1975; Dirksen et al 1991; Rees 1990; Van der Winden et al 1996). In De Wilck is voor kleine zwaan als foerageerterrein vooral (matig) voedselrijk grasland beschikbaar. Het aanbod aan waterplanten is in De Wilck op dit moment beperkt. In de directe omgeving van De Wilck, in de omliggende polders, vormen braakliggende geploegde bieten- en aardappelakkers en voedselrijk cultuurgrasland een belangrijk foerageergebied voor kleine zwaan. Ook het primaire voedsel van de smient bestaat uit plantaardig materiaal zoals planten, zaden en wortels. In laagveengebieden, zoals De Wilck, heeft de smient een voorkeur voor eiwitrijke en goed verteerbare grassoorten die zo weinig mogelijk cellulose bevatten. Vooral de jonge scheuten gras kunnen dit leveren. Smienten zoeken deze graag op vochtige of deels geĂŻnundeerde graslanden. De smient foerageert zowel op de matig voedselrijke graslanden binnen De Wilck als op de voedselrijke graslanden in de omgeving. Voor beide soorten is het nodig dat het gras kort de winter in gaat. 3. Drinkgelegenheid binnen of op korte afstand van foerageergebied Voor beide soorten is het voor de vertering van hun voedsel noodzakelijk om regelmatig te drinken. Dit betekent dat er op korte afstand drinkwater beschikbaar moet zijn. Echter, vooral de smient maakt gebruik van de matig voedselrijke graslanden binnen De Wilck. Daarom moet er in de buurt van de graslanden in De Wilck voldoende drinkgelegenheid zijn. Dit is het geval: de smienten houden zich vooral op in en rond de Slingerwetering en vinden hier voldoende drinkgelegenheid. 4. Het vóórkomen van voldoende open water Door beide soorten wordt open water als slaapplaats gebruikt. Het is daarom belangrijk dat er voldoende open water in De Wilck aanwezig is. Dit is het geval. Beide soorten hebben een verschillende rustplaats in De Wilck. Zo slaapt de kleine zwaan bij voorkeur op de plas in het gebied. De smient geeft de voorkeur aan de Slingerwetering als slaapplaats. 5. Open landschap Een open landschap is voor beide soorten van belang om tijdig predatoren te kunnen waarnemen. 6. Rust Voldoende rust is voor beide soorten een vereiste. Hiervoor is het noodzakelijk verstoring door predatoren (in zicht) en/of verstorende menselijke activiteiten (geluid/bewegingen) in foerageer- en rustgebied afwezig zijn. Kleine zwaan en smient hebben echter een verschillend dagritme voor rusten en foerageren. Kleine zwaan slaapt vooral âs nachts en foerageert overdag. Bij smient is het net andersom: de smient slaapt vooral overdag en foerageert âs nachts. Zowel âs nachts als overdag is voor beide soorten dus voldoende rust vereist in het gebied. 7. Zo min mogelijk concurrentie van andere soorten Andere soorten kunnen zorgen voor concurrentie met betrekking tot voedsel- en rustgelegenheid. Gedurende de winterperiode komen knobbelzwanen, evenals ganzensoorten zoals grauwe gans, voor in De Wilck (telgegevens Vogelwerkgroep). Mogelijk zorgen deze soorten in deze periode voor concurrentie om voedsel. Kennislacunes Op dit moment zijn er nog een aantal lacunes in de beschikbare kennis over de Natura 2000-doelsoorten en de processen in en rondom De Wilck. Het is de bedoeling dat deze kennislacunes gedurende de eerste beheerplanperiode worden weggenomen. Op welke wijze dit dient te gebeuren wordt in hoofdstukken 7 en 8 beschreven. Het gaat om de volgende kennislacunes: Voorkomen kleine zwaan en smient in de Wilck en relatie met omgeving Door een te lage monitoringsfrequentie ontbreekt er een volledig beeld van het gebruik van De Wilck door kleine zwaan en smient gedurende het winterhalfjaar. Het is noodzakelijk dit beeld wel te hebben. In dit beheerplan is daarom (zie hoofdstuk 7) voorgesteld de frequentie van de monitoring te verhogen. Ook is het belangrijk meer zicht te krijgen op de relatie tussen De Wilck en de omgeving. Waar liggen precies de belangrijkste foerageer- en rustgebieden in de omgeving van De Wilck? En hoe is de connectiviteit tussen deze gebieden? Tot slot ontbreekt er een volledig beeld van de regionale fluctuatie in het voorkomen van smient en kleine zwaan. Is er op regionaal niveau (bijvoorbeeld in het Groene Hart) ook een afname te zien of zijn de aantallen op regionaal niveau redelijk stabiel? Wateropgave De kwaliteit van het inlaatwater is niet goed bekend. Het is noodzakelijk hier een beter inzicht in te krijgen. Daarvoor is het niet alleen nodig de kwaliteit van het inlaatwater en het water binnen het gebied te bemonsteren, maar ook het water in omliggende polders. Wanneer uit deze metingen blijkt dat de kwaliteit in de omliggende polders beter is dan de kwaliteit van het inlaatwater, kan een alternatieve aanvoerroute voor water mogelijk een oplossingsrichting zijn. De resultaten van dit onderzoek dienen meegenomen te worden in een nog uit te werken waterbeheerstrategie. In het oppervlaktewater heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland op Ă©Ă©n meetpunt verhoogde waarden gevonden voor koper, ammonium en PAKâs. Deze waarden voldoen niet aan de KRW-normen voor deze stoffen. Het is onduidelijk wat de herkomst is van deze vervuilende stoffen in het water. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen, zullen ook bodem en bagger in de sloten moeten worden bemonsterd. Het is nog onbekend hoe voldaan kan worden aan de eisen die de Kaderrichtlijn Water stelt aan de waterkwaliteit in het gebied? Door de uitwerking van bovenstaande onderwerpen (waterkwaliteit, herkomst PAKâs) moet dit duidelijk worden. Het benoemen van concrete maatregelen kan gedaan worden in de hierboven genoemde waterbeheerstrategie. Inventarisatie beleid en activiteiten in en rondom De Wilck Dit hoofdstuk is aangepast a.h.v. de voorlopige/definitieve beleidsnotitie bestaand gebruik. Na opstellen/vaststellen van de werkinstructie dient dit hoofdstuk hierop nogmaals gecheckt te worden. In een Natura 2000-beheerplan is beschreven wat nodig is om de instandhoudingsdoelen voor het betreffende Natura 2000-gebied te realiseren. Niet alleen de locatie, omvang en gesteldheid van het gebied zijn belangrijk om de te beschermen soorten en/of habitattypen te behouden en/of te versterken. Ook activiteiten die in en rondom De Wilck plaatsvinden kunnen invloed hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelen. Verder is het nodig om inzicht te hebben in wat de wet- en regelgeving, het beleid en de plannen zijn van de diverse overheden: ondersteunen deze de instandhoudingsdoelen of zijn deze conflicterend? In dit hoofdstuk is daarom een inventarisatie opgenomen van de activiteiten in en rondom het gebied en van de wet- en regelgeving, het beleid en de plannen van diverse overheden voor De Wilck. In paragraaf 4.1 is de regel- en wetgeving en het Europese, landelijke, provinciale en regionale beleid beschreven dat relevant is voor het Natura 2000-gebied De Wilck. Vervolgens zijn in paragraaf 4.2 de activiteiten in De Wilck beschreven in omvang, ruimte, tijd en frequentie. In paragraaf 4.3 is dit gedaan voor activiteiten die zich afspelen rondom De Wilck. In hoofdstuk 5 is een toetsing uitgevoerd of deze activiteiten mogelijk een invloed of effect kunnen hebben op de instandhoudingsdoelen en sleutelprocessen zoals deze beschreven zijn in de hoofdstukken 2 en 3. Wetgeving, plannen en beleid Voor het Natura 2000-gebied De Wilck zijn beleid en plannen van diverse overheden van toepassing. Deze kunnen van invloed zijn op het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor De Wilck. Daarom zijn alle (beleids)plannen voor De Wilck en voor de omgeving van De Wilck geĂŻnventariseerd, zodat een eventuele negatieve invloed gesignaleerd kan worden bij het opstellen van dit beheerplan. Het beleid voor Natura 2000 is in deze paragraaf niet meegenomen: dat is beschreven in hoofdstuk 2. Indien in een beschermd gebied meerdere wetten, richtlijnen, plannen of vormen van beleid van toepassing zijn, geldt de volgende rangorde: Europees niveau, landelijk niveau, provinciaal niveau en tenslotte gemeentelijk niveau. Wanneer meerdere wetten, richtlijnen, plannen of vormen van beleid van een gelijk niveau gelden Ă©n er sprake is van conflicterende belangen, wordt een passende belangenafweging gemaakt door de bevoegde gezagen. Regel- en wetgeving Flora- en faunawet De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren. Uitgangspunt is dat alle in het wild levende diersoorten worden beschermd en zoveel mogelijk met rust worden gelaten. De Flora- en faunawet is relevant voor De Wilck omdat hierin jacht, wildbeheer en schadebestrijding wordt geregeld. Jacht Op basis van de Flora- en faunawet worden de volgende soorten als wild aangemerkt (art. 32 Flora- en faunawet): haas: van 15 oktober t/m 31 december is de jacht toegestaan; fazantenhen: idem; fazantenhaan: idem in de periode van 15 oktober t/m 31 januari; houtduif: idem; wilde eend: idem in de periode van 15 augustus t/m 31 januari; konijn: idem; patrijs: de jacht is niet geopend. Jagen buiten deze vastgestelde periode of op andere soorten is verboden. Dit mag alleen als hiervoor een ontheffing is afgegeven voor beheer en schadebestrijding. In bepaalde gebieden mag niet op deze soorten gejaagd worden. Hieronder vallen ook de Vogelrichtlijngebieden. Wildbeheer en schadebestrijding In de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen opgenomen over het opzettelijk vangen, verontrusten en doden van beschermde inheemse diersoorten en het zoeken, rapen en verwijderen van eieren en nesten van deze dieren. Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid van deze verbodsbepalingen af te wijken via een vrijstelling op grond van artikel 65, een aanwijzing op grond van artikel 67 en ontheffingverlening op grond van artikel 68. In de provincie Zuid-Holland gelden de volgende vrijstellingen, aanwijzingen en ontheffingen: 1. De landelijke vrijstelling (artikel 65 Flora- en faunawet) Op grond van artikel 65 van de Flora- en faunawet heeft de toenmalige minister van LNV in het Besluit beheer en schadebestrijding diersoorten aangewezen die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of schade aan beschermde fauna aanrichten. Op dit moment gaat het om de volgende diersoorten: Canadese gans, houtduif, konijn, kauw, vos en zwarte kraai. Ter voorkoming van belangrijke schade mogen deze soorten opzettelijk verontrust en gedood worden. 2. De provinciale vrijstelling (artikel 65 van de Flora- en faunawet) In een algemene maatregel van bestuur is bepaald dat behalve de minister van EL&I ook provincies een aantal diersoorten kunnen aanwijzen die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten: de zogenaamde provinciale schadesoorten. De provincie Zuid-Holland heeft door middel van de provinciale Verordening vrijstellingen Flora- en faunawet (laatstelijk gewijzigd op 17 april 2007) vrijstelling verleend voor het opzettelijk verontrusten van zestien diersoorten ter voorkoming van belangrijke landbouwschade. Het betreft brandgans, ekster, fazant, grauwe gans, haas, holenduif, knobbelzwaan, kolgans, meerkoet, rietgans, roek, rotgans, smient, spreeuw, woelrat en wilde eend. Daarnaast is er vrijstelling verleend voor het doden van wilde eenden ter voorkoming van belangrijke schade aan granen, graszaad en peulvruchten in de periode van 1 april tot en met 14 augustus. 3. Aanwijzingen (artikel 67 van de Flora- en faunawet) Op grond van artikel 67 van de Flora- en faunawet heeft de provincie Zuid-Holland een tweetal aanwijzingsbesluiten genomen. Ten eerste geldt in de gehele provincie Zuid-Holland een algemene aanwijzing voor het opzettelijk verontrusten en doden van gedomesticeerde grauwe gans, muskusrat, Nijlgans, Indische gans, rosse stekelstaart, verwilderde duif, verwilderde kat en verwilderde nerts. Ten tweede geldt er een aanwijzing aan de Dienst Muskusrattenbestrijding van de provincie Zuid-Holland voor het bestrijden van muskusratten en beverratten in de gehele provincie Zuid-Holland. 4. Ontheffingen (artikel 68 van de Flora- en faunawet). Tenslotte kunnen Gedeputeerde Staten op grond van artikel 68 ontheffing verlenen om beschermde inheemse diersoorten in het kader van schadebestrijding te verontrusten of te doden. In de Flora- en faunawet is bepaald dat een dergelijke ontheffing in principe alleen verleend kan worden aan een door Gedeputeerde Staten erkende Faunabeheereenheid op basis van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd Faunabeheerplan. Op 7 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten het Faunabeheerplan Zuid-Holland van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland goedgekeurd voor een periode van vijf jaar. Het Faunabeheerplan Zuid-Holland beschrijft de aard, omvang en noodzaak van schadebestrijding voor veertien diersoorten. Voor de situaties, die zijn beschreven in het plan, kan de Faunabeheereenheid ontheffing bij de provincie aanvragen. Op dit moment is ontheffing ex artikel 68 aan de Faunabeheereenheid Zuid-Holland verleend voor het opzettelijk verontrusten en doden van wilde eend, fazant, haas, ekster, knobbelzwaan, meerkoet, ree, konijn, grauwe gans, kolgans, brandgans en smient. Aan het gebruik van deze ontheffing zijn in de periode van 1 oktober tot en met 30 maart voorwaarden verbonden. De ontheffingen mogen alleen voor 12.00 uur gebruikt worden, en er moet een afstand van ten minste 500 meter tot de foeragerende ganzen en smienten in acht genomen worden. Ook is een ontheffing verleend voor het zoeken, rapen en bewerken van nesten en eieren van grauwe gans en knobbelzwaan. In tabel 4.1 zijn de soorten genoemd die onder genoemde vrijstellingen en ontheffingen vallen. Europees beleid Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is van toepassing sinds de vaststelling op 22 december 2000 door de Europese Unie. De KRW is ervoor bedoeld om de chemische en ecologische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren en duurzaam te beschermen. De KRW is gebaseerd op de stroomgebiedbenadering. Nederland is daartoe ingedeeld in vier internationale stroomgebieddistricten, namelijk die van de Eems, Maas, Rijn en Schelde. De Wilck valt in het stroomgebied van de Rijn. Het toenmalige ministerie van VROM heeft voor het nationale deel van de Rijn het Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta opgesteld (2009). In dit plan zijn de waterkwaliteitsdoelen voor dit stroomgebied en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven. Het eerste stroomgebiedbeheerplan geldt van 22 december 2009 tot 22 december 2015. In principe dienen de KRW-doelen in 2015 gehaald te zijn. Onder bepaalde voorwaarden kan deze termijn worden verlengd met maximaal 2 periodes van elk 2 jaar. De uiterste datum komt daarmee op 2027. Afstemming tussen de planprocessen voor de stroomgebiedbeheerplannen en de Natura 2000-beheerplannen heeft beperkt plaats gevonden. De reden is dat pas na afronding van het Natura 2000-planproces de definitieve instandhoudingsdoelen en de bijbehorende watercondities bekend zijn. Indien dit nodig is, zullen benodigde watercondities worden vastgelegd in het 2e Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta dat vanaf 2015 zal gaan gelden. Tabel 4.1. Overzicht van de diersoorten die in de provincie Zuid-Holland bejaagd, beheerd en bestreden mogen worden op basis van een vrijstelling, aanwijzing of ontheffing van de Flora- en faunawet. Jacht Wildbeheer en schadebestrijding Flora- en faunawet (art. 32) Landelijke vrijstelling (art. 65) Provinciale vrijstelling (art. 65) Provinciale aanwijzing (art. 67) Provinciale ontheffing op basis van het Faunabeheer-plan Zuid-Holland 2006-2011 (art. 68) Haas (v, d) Fazant (v, d) Wilde eend (v, d) Konijn (v, d) Houtduif (v, d) Canadese gans (v, d) Houtduif (v, d) Konijn (v, d) Kauw (v, d) Vos (v, d) Zwarte kraai (v, d) Brandgans (v) Ekster (v) Fazant (v) Grauwe gans (v) Haas (v) Holenduif (v) Knobbelzwaan (v) Kolgans (v) Meerkoet (v) Rietgans (v) Roek (v) Rotgans (v) Smient (v) Spreeuw (v) Woelrat (v) Wilde eend (v, d) Muskusrat (v, d) Beverrat (v, d) Gedomesticeerde grauwe Gans (v, d) Nijlgans (v, d) Rosse stekelstaart (v, d) Verwilderde duif (v, d) Verwilderde kat (v, d) Verwilderde nerts (v, d) Indische gans (v, d) Grauwe gans (v, d) Kolgans (v, d) Smient (v, d) Wilde eend (v, d) Fazant (v, d) Haas (v, d) Ekster (v, d) Knobbelzwaan (v, d) Meerkoet (v, d) Ree (v, d) Konijn (v, d) Brandgans (v, d) v = soort mag verstoord/verjaagd worden d = soort mag gedood worden De KRW geldt primair voor de grote wateren of voor wateren die vanwege de ligging in Europese natuurgebieden (Natura 2000) een bijzondere bescherming behoeven. Dit zijn de zogenaamde oppervlaktewaterlichamen. Vanwege de status van Natura 2000-gebied is De Wilck in het kader van de KRW aangewezen als oppervlaktewaterlichaam. Voor de oppervlaktewaterlichamen gelden op grond van de KRW bijzondere waterkwaliteitsdoelen: de zogenaamde GEPâs (Goed Ecologisch Potentieel). Op basis van de Natura 2000-status is De Wilck in het kader van de KRW ook aangewezen als beschermd gebied. Deze status betekent dat de KRW-doelen en KRW-maatregelen bij moeten dragen aan het realiseren van de Natura 2000-doelen in De Wilck. De provincie Zuid-Holland heeft de KRW geĂŻmplementeerd in het âProvinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010â2015â. Meer informatie over het provinciale waterplan is te vinden in paragraaf 4.1.4 waar het provinciaal beleid is beschreven. Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de KRW uitgewerkt in het âWaterbeheerplan 2010-2015â. Meer informatie over het waterbeheerplan is te vinden in paragraaf 4.1.5 waar het beleid van het waterschap is beschreven. Nationaal beleid Nota Ruimte De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. In deze Nota is onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) uitgewerkt. De rijksoverheid heeft in 1995 globaal de grenzen van de EHS vastgesteld in het Structuurschema Groene Ruimte. Aangegeven is dat de EHS in 2018 gerealiseerd moet zijn. De verantwoordelijkheid voor de concrete uitvoering van de EHS heeft de rijksoverheid neergelegd bij de provincies. De provincies bepalen daarmee om welke gebieden het precies gaat en zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het EHS-beleid. De provincie Zuid-Holland heeft de EHS planologisch vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland en de Verordening Ruimte (Provincie Zuid-Holland, 2010). Voor meer informatie over de provinciale structuurvisie zie paragraaf 4.1.4. Het Natura 2000-gebied De Wilck valt geheel binnen de EHS. Van belang voor dit beheerplan is verder de aanwijzing in de Nota Ruimte van het Groene Hart als Nationaal Landschap. Het Natura 2000-gebied De Wilck is gelegen in het Nationaal Landschap Groene Hart. Nationale Landschappen zijn aangewezen omdat deze gebieden kenmerkend zijn voor de ontstaansgeschiedenis van Nederland en bijzondere landschappelijke eigenschappen hebben. De status âNationaal Landschap' houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiĂ«le middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld wordt bijgedragen aan behoud en versterking van de kernkwaliteiten van Nationale Landschappen en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor recreatie (bron: website Nationale Landschappen). Twee van de in De Wilck aanwezige kernkwaliteiten, die voor het Groene Hart zijn benoemd, zijn het aanwezige verkavelingspatroon en het zeer open landschap (Groene Hart: icoon van Nederland, Uitvoeringsprogramma 2007-2013). Vraag: nog actueel? Beleidskader faunabeheer Internationaal gezien heeft Nederland een belangrijke rol als overwinteringsgebied voor ganzen en smienten. Echter, doordat de aantallen de afgelopen decennia sterk zijn gestegen, treden ook minder gewenste effecten op. Vooral een toenemende schade aan weilanden en akkerbouwgewassen is een bijkomend negatief effect. Ook kunnen de ganzen een minder gunstige invloed hebben op andere natuurwaarden in gebieden waar veel ganzen verblijven. Dit is de reden dat het ministerie van EL&I in 2003 beleid heeft ingezet voor de in Nederland overwinterende ganzen en smienten: het Beleidskader Faunabeheer. Het beleidskader omvat de volgende drie onderdelen: aanwijzing van foerageergebieden; opstellen en uitvoeren van een beheerregeling waaraan boeren deel kunnen nemen; reduceren c.q. minimaliseren van de schade van ganzen en smienten buiten de opvanggebieden. Dit beleidskader gaat uit van een duurzame instandhouding van overwinterende ganzen en smienten door ze in zogenaamde opvanggebieden op te vangen. De opvanggebieden bestaan uit het totaal van foerageergebieden, natuurgebieden met geschikte vegetatie en bepaalde Natura 2000-gebieden. De foerageergebieden zijn gelegen in landbouwgebied en zijn door de provincies aangewezen. Omdat de ganzen en smienten in de foerageergebieden ongestoord moeten kunnen verblijven, moet elk foerageergebied minimaal 500 hectare groot zijn. Indien het foerageergebied aansluit bij een storingsvrij gebied van voldoende omvang, mag de omvang kleiner zijn, namelijk minimaal 300 hectare. De provincie Zuid-Holland heeft de foerageergebieden aangewezen in het Beheersgebiedsplan foerageergebieden ganzen en smienten provincie Zuid-Holland (13 mei 2008). Er zijn door de provincie in de regio Rijnland, waarbinnen De Wilck valt, geen foerageergebieden aangewezen vanwege het gebrek aan draagvlak hiervoor. Het voormalige ministerie van LNV heeft het beleidskader in juli 2009 geĂ«valueerd (Evaluatie Beleidskader Faunabeheer). Belangrijke conclusies voor dit beheerplan zijn: Voor de smienten lijkt het opvangbeleid niet aan te sluiten bij het gedrag van de smienten. Bijna 50% van de smienten foerageert buiten de opvanggebieden. Dit percentage is sinds de invoering van het opvangbeleid ongewijzigd gebleven. Ter ondersteuning van verjaging zijn er na de instelling van het beleidskader vanaf de winterperiode van 2005/2006 toenemende aantallen smienten geschoten. In de winterperiode van 2007/2008 betrof dit bijna 23.000 smienten. In de evaluatie is geconcludeerd dat deze aantallen de gunstige instandhoudingsdoelen waarschijnlijk niet aantasten. Wel kunnen ze een reden zijn dat de populaties de laatste jaren minder snel groeien. In de evaluatie wordt geconstateerd dat de lokalisering van de foerageergebieden in de provincie Zuid-Holland niet geheel optimaal is. Provinciaal beleid Provinciale structuurvisie Zuid-Holland Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. De Structuurvisie bestaat uit een visie voor 2020 met een bijbehorende uitvoeringsstrategie. Er wordt een doorkijk gegeven naar 2040. De nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De kern van de provinciale structuurvisie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. Naast een sturing op functies, zoals voorheen gebruikelijk, kiest de provincie in de structuurvisie voor een tweeledige sturing: zowel op ruimtelijke functies als op ruimtelijke kwaliteiten. Vandaar dat er in de structuurvisie naast de gebruikelijke functiekaart ook een kwaliteitskaart is opgenomen. Het gehele Natura 2000-gebied De Wilck is in de structuurvisie aangeduid als Natura 2000-gebied en als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De afspraken die de provincie met het rijk heeft gemaakt over de realisatie van de EHS zijn in de structuurvisie integraal overgenomen. De provincie ziet het realiseren van een complete EHS als een belangrijke opgave. De ambities van de provincie bij deze opgave zijn: het voortvarend en compleet ontwikkelen en beschermen van de EHS met inbegrip van de Natura 2000-gebieden; het realiseren van nieuwe natuur om de kerngebieden in de EHS te vergroten, de samenhang daartussen te versterken en de natuurkwaliteit daarvan te verbeteren; de water- en milieukwaliteit in natuurgebieden verbeteren; natuurwaarden buiten de EHS veilig stellen; de EHS waar mogelijk benutten voor recreatie. De EHS (inclusief de Natura 2000-gebieden) is planologisch verankerd in de Verordening behorend bij de structuurvisie. De Natura 2000-gebieden behoren tot de EHS. De EHS is beschermd door een ânee-tenzij-beleidâ. In deze gebieden zijn geen ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reĂ«le alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. Het gebied rondom De Wilck is aangeduid als: Agrarisch landschap waarbij ingespeeld dient te worden op de verbinding stad-land; Provinciaal landschap; Belangrijk weidevogelgebied; Veenweidelandschap. Ad 1) Agrarisch landschap â inspelen op verbinding stad-land Het gaat om landelijk gebied dat ligt in de stedelijke invloedssfeer met landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden met een overwegend agrarische functie. Daarnaast komen (verspreid gelegen) natuurwaarden en bebouwingslinten voor. In dit gebied wordt verbrede landbouw gestimuleerd. Naast voedselproductie zal de ondernemer andere diensten kunnen leveren, mede omdat de ruimte voor schaalvergroting in deze gebieden relatief minder is. Een aantal bedrijven is in staat om zich via schaalvergroting verder te ontwikkelen. Kansrijke mogelijkheden voor landbouwbedrijven die niet verder kunnen uitbreiden en/of geconfronteerd worden door ruimtelijke beperkingen, zijn onder meer (verblijfs)recreatie, streekeigen producten, groenblauwe diensten, educatie en zorg. Ook agrarisch natuur- en landschapsbeheer dragen bij aan stedelijke wensen voor een afwisselend en aantrekkelijk landschap. Ad 2) Provinciaal landschap Land van Wijk en Wouden De provincie Zuid-Holland wil stad en land beter met elkaar verbinden door uit te gaan van het concept Zuidvleugelgroenstructuur. Binnen de invloedssfeer van het stedelijk netwerk gaat het om een samenhangend stelsel van landschappen, natuur- en recreatiegebieden, de grote eenheden stedelijk groen en groenblauwe verbindingen. Zes waardevolle landschappen in deze groenstructuur krijgen de status provinciaal landschap. Deze status is bedoeld om de gebieden te beschermen Ă©n te ontwikkelen als recreatief aantrekkelijke en economisch duurzame landschappen met een inzet op verbrede landbouw en verbetering van de recreatieve kwaliteit. De Wilck ligt in het provinciale landschap Land van Wijk en Wouden. Het accent in provinciale landschappen ligt op integrale bescherming en gebiedsontwikkeling. Ze worden gevrijwaard van verstedelijking. Dorpsontwikkeling in de provinciale landschappen is mogelijk binnen landschappelijke randvoorwaarden. Daarnaast ligt het provinciale landschap Land van Wijk en Wouden in het Nationale landschap het Groene Hart. Het provinciale landschap Land van Wijk en Wouden is daarmee zowel beschermd via de bebouwingscontouren als door de status van het Nationaal Landschap Groene Hart. Vraag: nog actueel? Ad 3) Belangrijk weidevogelgebied De provincie wil naast de EHS ook kleinschaliger natuurwaarden beschermen zoals weidevogels in het weidelandschap. De provincie heeft de belangrijke gebieden met weidevogels in het landelijk gebied vastgelegd op de functiekaart. In de structuurvisie is aangegeven dat de gemeenten een belangrijke rol gaan krijgen bij de bescherming van de weidevogels in deze gebieden. Direct ten noorden van De Wilck is een belangrijk weidevogelgebied gelegen. Ad 4) Veenweidelandschap De provincie Zuid-Holland wil dat de kenmerkende waardevolle landschappen in Zuid-Holland behouden blijven. Een van de kenmerkende waardevolle landschappen voor Zuid-Holland zijn de veenweiden. Ze bestaan al duizend jaar en zijn ontstaan op basis van menselijke ingrepen in de veenondergrond en de waterhuishouding. Karakteristiek voor de veenweiden zijn de verschillende verkavelingspatronen met smalle kavels en veel sloten met hoog waterpeil. Kenmerkend is ook de aanwezigheid van kades, lintdorpen, oude dorpskernen, kronkelende veenriviertjes, openheid, grasland, vee, (weide)vogels en hier en daar rietlanden en moeras. Het zijn internationaal de best bewaarde cultuurlandschappen die zijn ingericht voor de landbouw. Ruimtelijke ontwikkelingen in het veenweidelandschap moeten uitgaan van het behoud en ontwikkeling van de hierboven benoemde kernkwaliteiten (Provincie Zuid-Holland, 2010). Natuurbeheerplan Zuid-Holland Het Natuurbeheerplan Zuid-Holland 2012 (Provincie Zuid-Holland, 2011) biedt het toetsingskader voor de subsidieverlening voor natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer op grond van het subsidiestelsel voor Natuur- en Landschapsbeheer (SNL). Het natuurbeheerplan beschrijft welke subsidiepakketten in welke gebieden kunnen worden aangevraagd. Ook zijn in het natuurbeheerplan de bestaande en nieuwe natuur begrensd. Op basis van het natuurbeheerplan is het mogelijk grondaankopen te doen ten behoeve van nieuwe natuur en is aangegeven waar subsidie mogelijk is voor functieverandering van agrarisch gebruik naar (particuliere) natuur. Het natuurbeheerplan is tevens het officiĂ«le beleidskader waarin de provinciale ambities voor behoud en herstel van de EHS zijn uitgewerkt. De provincie Zuid-Holland heeft in het natuurbeheerplan aan het gehele Natura 2000-gebied De Wilck het beheertype âvochtig weidevogelgraslandâ toegekend. Bij dit beheertype streeft de provincie Zuid-Holland de volgende aspecten na met het oog op een goede kwaliteit weidevogelgrasland: een mozaĂŻek van verschillende beheersvormen van grasland (diversiteit in maaidata, beweiding, plasdras etc.); een rijke en bereikbare bodemfauna; insectenrijkdom (âkuikengraslandâ); een open landschap met weinig dekking voor predatoren; brede, rijkbegroeide slootkanten. Een tweetal percelen rondom De Wilck heeft de provincie Zuid-Holland in het natuurbeheerplan begrensd als ânieuwe natuurâ. Het gaat om een perceel direct ten westen en een perceel direct ten zuiden van De Wilck. Op dit moment zijn deze percelen nog in gebruik als landbouwgrond. Op termijn wil de provincie deze percelen inrichten als natuurgebied. Tenslotte geeft het Natuurbeheerplan aan dat de directe omgeving van De Wilck is aangemerkt als weidevogelgebied binnen het subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL). Dit betekent dat agrariĂ«rs en particulieren subsidie kunnen aanvragen als zij hun percelen beheren als weidevogelgebied. In het Natuurbeheerplan 2012 is nog niet de Herijking van de EHS meegenomen. Deze herijking zal waarschijnlijk verwerkt worden in het natuurbeheerplan voor 2013. NB. Kaart natuurbeheerplan opnemen als bijlage! TOP-lijst verdroging Verdroging is Ă©Ă©n van de grootste problemen voor de kwaliteit van de Nederlandse natuur. Verdroging wordt onder meer veroorzaakt door waterpeilverlaging in aanliggende landbouwgronden en door grondwateronttrekking. Ook een onvoldoende waterkwaliteit wordt als verdroging aangemerkt. Verdroging kan dan ook veroorzaakt worden door onvoldoende kwaliteit en/of kwantiteit van water. Het toenmalige ministerie van LNV heeft de provincies de opdracht gegeven om verdroging daadkrachtiger aan te pakken. De provincies hebben zogenaamde TOP-gebieden geselecteerd waarin de verdroging met prioriteit moet worden aangepakt. Daarbij zijn vooral Natura 2000-gebieden aangewezen. In 2006 is, in het kader van het Project Milieuopgaven PEHS Zuid-Holland, De Wilck beoordeeld als matig verdroogd. Mede om die reden, vanwege de status als Natura 2000-gebied en vanwege het belang in het kader van de Kaderrichtlijn Water heeft de provincie Zuid-Holland De Wilck als TOP-gebied aangewezen. De provincie Zuid-Holland heeft in de Nota uitvoering verdrogingbeleid Zuid-Holland aangegeven dat zij de verdroging in de TOP-gebieden met prioriteit in de periode 2007-2013 wil gaan aanpakken. Het streven is erop gericht de verdroging in 2013 (nagenoeg) geheel te hebben opgelost. De provincie heeft hiervoor prestatieafspraken gemaakt met de rijksoverheid in het kader van de ILG-Bestuursovereenkomst. De totale oppervlakte van de voor verdroging gevoelige natuur in De Wilck is vastgesteld op 113 hectare. Dit is nagenoeg het gehele gebied (116 hectare). Verdroging door een te lage grondwaterstand en eutrofiĂ«ring door vermesting zijn beiden geclassificeerd als matig. Beheerder Staatsbosbeheer laat water in om te voorkomen dat het gebied te droog wordt, maar dit heeft als nadeel dat het ingelaten water waarschijnlijk voedselrijker is dan het gebiedseigen water van De Wilck. Met de inlaat is de kwantitatieve verdroging deels opgelost. Echter, de kwalitatieve verdroging neemt toe. Door het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn in het kader van het Waterbeheerplan 4 2010-2015 heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland voorlopige maatregelen aangedragen (zie ook in paragraaf 4.1.4). Maatregelen uit dit plan die bijdragen aan een waterkwaliteitsverbetering zijn de aanleg van natuurvriendelijke oevers en het verminderen van de nutriĂ«ntbelasting. Dit laatste kan bevorderd worden door het verplaatsen van de inlaat waarbij tevens de aanvoerroute verlengd wordt (Hoogheemraadschap Rijnland 2007; Provincie Zuid-Holland 2008, zie ook hoofdstuk 7). Provinciale Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 In het Provinciale Waterplan heeft de provincie het volgende uitgewerkt: de ligging en begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen KRW; de status van de oppervlaktewaterlichamen KRW; de ecologische doelen van de oppervlaktewaterlichamen KRW; fasering: moment van doelbereik. Voor De Wilck, aangewezen als oppervlaktewaterlichaam in het kader van de KRW, is dit in een factsheet uitgewerkt. Deze factsheet is opgenomen in bijlage 15. Voor alle KRW-oppervlaktewateren gelden de chemische normen van het Besluit Kwaliteitseisen Monitoring Water (BKMW 2009). Voor de oppervlaktewaterlichamen (waaronder De Wilck) gelden de ecologische doelen zoals de provincie in het waterplan heeft vastgelegd. Deze zijn opgenomen in bijlage 15. De provincie heeft in het provinciale waterplan ook KRW-doelen geformuleerd voor de lange termijn. Vanaf 2027 dienen alle KRW-oppervlaktewaterlichamen te voldoen aan de doelen: een Goede Ecologische Toestand (GET) voor de natuurlijke oppervlaktewaterlichamen en een Goed Ecologisch Potentieel (GEP) voor de sterk veranderde en kunstmatige oppervlaktewaterlichamen. De Wilck is ingedeeld bij de kunstmatige waterlichamen omdat het gaat om gebufferde laagveensloten die door mensen gegraven zijn. De Wilck dient dus vanaf 2027 te voldoen aan de GEP. De provincie geeft in het provinciale waterplan aan met de aanpak van verdroging zoveel mogelijk te willen aansluiten bij bestaande beleidstrajecten. Daarbij ziet de provincie het opstellen van beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden als belangrijkste traject. Voor de uitvoering van projecten, gericht op verdrogingbestrijding in TOP-gebieden, stelt de provincie co-financiering beschikbaar vanuit het ILG-budget. De maatregelen tegen verdrogingbestrijding in TOP-gebieden zijn ook opgenomen in het Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta 2010-2015. Zij hebben daarmee een resultaatverplichting. De provincie geeft aan de verdroging in alle Natura 2000-gebieden alleen volledig te kunnen opheffen indien er ook na 2013 financiering van het Rijk voor beschikbaar is. Provinciale distelverordening De distelverordening van de provincie Zuid-Holland dateert van 1950 en is voor het laatst gewijzigd in 1986. Met de distelverordening kunnen Burgemeester & Wethouders van een gemeente de grondeigenaren en grondgebruikers in deze gemeente verplichten de gronden te zuiveren van akkerdistel (Cirsium arvense). De zuivering moet zijn voltooid voordat de distels tot bloei komen. Burgemeester & Wethouders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de verordening. In sommige gevallen kan de provincie ook handhavend optreden. Uitvoeringsprogramma Nationaal landschap Groene Hart De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking en uitvoering van het beleid voor Nationale Landschappen. In het uitvoeringsprogramma (Groene Hart: icoon van Nederland, Uitvoeringsprogramma 2007-2013) beschrijven de provincies hoe ze de kernkwaliteiten van het betreffende Nationale Landschap Groene Hart willen behouden, beheren en versterken. Vervolgens maken zij afspraken met de gemeentes en andere partijen over de wijze waarop de provinciale plannen doorwerken, bijvoorbeeld in bestemmingsplannen. Er zijn geen extra wettelijke voorwaarden voor de Nationale Landschappen. Wel geldt binnen de grenzen van een Nationaal Landschap een extra kwaliteitsbeleid. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt (âja, mits-principeâ). Verder kunnen er nieuwe woningen voor de eigen bevolkingsgroei worden gebouwd (âmigratiesaldo 0') en is er ruimte voor lokale en regionale bedrijvigheid. Grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen, zoals grote VINEX-locaties zijn niet mogelijk omdat deze niet verenigbaar zijn met de kernkwaliteiten (bron: website Nationale Landschappen). Vraag: nog actueel? Door demissionaire kabinet zijn nationale landschappen geschrapt Faunabeheerplan De provincies kunnen vrijstellingen en ontheffingen van de Flora- en faunawet verlenen voor het verjagen met ondersteunend afschot van kolganzen, grauwe ganzen en smienten buiten de aangewezen foerageergebieden. Op basis van het goedgekeurde Faunabeheerplan heeft de provincie Zuid-Holland ontheffing verleend aan de Faunabeheereenheid voor ondersteunend afschot bij verjaging van overwinterende kolganzen, grauwe ganzen en smienten op percelen met akkerbouwgewassen, vollegrondsgroenten en de eerste snede van eerstejaars grasland in de gehele provincie. De ontheffing geldt niet in Vogelrichtlijngebieden en Wetlands. Ook geldt de ontheffing niet in gebieden die in beheer en/of eigendom zijn van Staatsbosbeheer, Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het Zuid-Hollands Landschap. Binnen De Wilck is het dus niet toegestaan om kolganzen, grauwe ganzen en smienten te verjagen en bejagen maar direct rondom De Wilck is dit wel toegestaan. Beleid waterschap Peilbesluiten In een peilbesluit is vastgelegd welke waterstand het waterschap in een gebied nastreeft. De te hanteren waterstand is gebaseerd op wettelijke regelgeving. Bij de totstandkoming van het besluit wordt gekeken naar het grondgebruik in het gebied (bijvoorbeeld landbouw, bebouwing, natuur). In en rondom De Wilck heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland de verplichting om het in het peilbesluit vastgelegde peil te handhaven. De meest recente peilbesluiten voor de polders in de omgeving, de Groenendijkse Polder en de Oostbroekpolder, stammen uit 2004. De Wilck is onderdeel van de Groenendijkse Polder maar heeft een eigen peilbeheer. De inhoud van het peilbesluit is beschreven in paragraaf 3.2.5. Waterbeheerplan 4 voor de periode 2010-2015 In het Waterbeheerplan 4 uit 2008 heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland het oppervlaktewaterlichaam in De Wilck als prioritair aangeduid. Dit betekent dat Rijnland hier alles in het werk zal stellen om de gewenste situatie (zie onder) in 2015 bereikt te hebben. Rijnland wil De Wilck als Natura 2000-gebied in de periode 2010-2015 de eerste aandacht geven vanwege de bijzondere natuurstatus die het gebied heeft. Rijnland heeft in het waterbeheerplan de volgende maatregelen geformuleerd voor De Wilck: het aanpassen van de inlaat, het vispasseerbaar maken van de inlaat en de aanleg van 7,1 km natuurvriendelijke oever. Gemeentelijk beleid Bestemmingsplan buitengebied Rijnwoude De veenweiden in het buitengebied van de gemeente Rijnwoude worden in het bestemmingsplan opgedeeld in twee delen: het noordelijk en het zuidelijk veenweidegebied. De Wilck valt onder het zuidelijke gedeelte (tussen de rijksweg en de droogmakerij). In het bestemmingsplan zijn aan het zuidelijk veenweidegebied natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden toegekend. Door de landinrichting is in dit deelgebied een goed ontsloten en verkaveld landbouwgebied ontstaan. Er komen in het zuidelijk veenweidegebied op verschillende locaties sierteeltbedrijven voor die ter plaatse het landschap een ander aanzien geven. Verspreid over het deelgebied komen moderne boerderijen voor. Monumentale bebouwing ontbreekt nagenoeg. Het gemeentelijk beleid in het zuidelijk veenweidegebied is gericht op behoud en ontwikkeling van grondgebonden veehouderij. Met name in De Wilck vindt de gemeente het vóórkomen van natuurwaarden, de openheid van het landschap en het verkavelingspatroon medebepalend voor het karakter van het gebied. Het gemeentelijk beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de kwaliteiten van natuur en landschap. Het gehele buitengebied van Rijnwoude, waaronder dus De Wilck, behoort tevens tot de Groenstructuur van de Groenblauwe Slinger. In het ontwikkelingsperspectief, dat in het kader van de Groenblauwe Slinger is opgesteld, zijn diverse inrichtingsaanpassingen voorgesteld. Deze beogen ecologische en/of recreatieve verbindingen te realiseren, die gekoppeld zijn aan water en waterrijke groenstructuren. Voor de inrichting is in het bestemmingsplan met betrekking tot De Wilck een voorbehoud gemaakt. De gemeente zal, met name in het kader van het verlenen van aanlegvergunningen voor fietspaden en recreatieve voorzieningen, steeds een afweging maken tussen het bevorderen van recreatief medegebruik enerzijds en de effecten ervan op het Vogelrichtlijngebied anderzijds. Structuurvisie Rijnwoude 2020 In de âStructuurvisie Rijnwoude 2020; van droom naar daadâ heeft de gemeente Rijnwoude een analyse uitgevoerd of ruimtelijke ontwikkelingen passen binnen de wensen van de gemeente voor de ruimtelijke structuur van Rijnwoude. Het gemeentelijk beleid in de Structuurvisie Rijnwoude is dat nieuwe ontwikkelingen aan moeten sluiten bij of moeten zorgen voor een versterking van de identiteit en het profiel van Rijnwoude (BRO, 2005). EĂ©n van de projecten, die in de structuurvisie is beschreven, is âBehoud (beeld)kwaliteit veenweidegebied en graslandâ. Alleen op dit project wordt in dit Natura 2000-beheerplan ingegaan omdat dit project gaat over het gebied waarin De Wilck ligt en invloed kan hebben op de instandhoudingsdoelen voor De Wilck. Het graslandschap, hĂšt kenmerk van het Groene Hart, is een van de belangrijkste kwaliteiten van Rijnwoude. Grasland is hoofdzakelijk aanwezig in de veenweidegebieden, maar ook in de droogmakerijen ten noorden van Hazerswoude-Dorp. Gevoelsmatig en visueel vormen de gebieden tussen de Oude Rijnzone en Hazerswoude-Dorp â waarin ook De Wilck ligt - dan ook Ă©Ă©n geheel, dat tezamen bijdraagt aan de unieke kwaliteit van het weidse en groene Groene Hart gebied. Rode, stedelijke, ontwikkelingen zijn niet wenselijk in dit gebied, evenals een verdere omzetting van grasland naar akkerbouw of naar sierteelt. Om de unieke kwaliteit van het gebied te behouden en ook te versterken wil de gemeente de mogelijkheden tot herschikking van functies in veenweidegebieden te onderzoeken. Onderdeel hiervan is het analyseren van de mogelijkheden van verplaatsing van sierteeltbedrijven naar Ăłf het concentratiegebied (het oostelijk deel van de gemeente) Ăłf naar het pot- en containerteeltterrein (PCT-terrein). De gemeente vindt het wenselijk om de teeltgebieden langs de Gemeneweg en de teeltgebieden bij Bent, die direct ten zuiden van De Wilck liggen, te verplaatsen. Concrete verplaatsing van de bedrijven wil de gemeente op sectorniveau in regionaal verband nader onderzoeken. De gevestigde telers voeren hun bedrijf naar tevredenheid. Verplaatsing is voor hen alleen denkbaar in ruil voor voldoende compensatie. Om uitplaatsing van sierteeltbedrijven financieel mogelijk te maken is een rood-voor-groen principe denkbaar. Het lint Bent, dat een paar honderd meter ten zuiden van De Wilck ligt, ligt op de overgang van veenweidegebied naar droogmakerij en is landschappelijk markant door het hoogteverschil (ruim 3 meter) tussen lint en droogmakerij. Deze markering wordt versterkt, door in het lint een aantal landgoederen op te nemen en dus het lint te verdichten. Naast het landhuis in het lint, bestaat zoân landgoed verder uitsluitend uit graslanden, bij voorkeur met hoge toegevoegde waarde voor weidevogels (aansluitend op De Wilck). Met de uit de landgoederen vrijkomende gelden kunnen siertelers (gedeeltelijk) worden uitgekocht en verplaatst. Zolang er geen regionaal reconstructieplan gereed is voor de sierteelt kunnen de gevestigde bedrijven hun bedrijfsvoering in het westelijke deel van de gemeente Rijnwoude voortzetten. De gemeente acht het van belang dat - zolang er geen duidelijkheid is rondom de herschikkingsmogelijkheden - een economisch duurzame bedrijfsvoering hier voor de gevestigde ondernemers mogelijk dient te zijn, conform de moderne vereisten en schaal. Echter ten aanzien van de teeltondersteunende voorzieningen gelden in dit gebied niet dezelfde mogelijkheden als voor de siertelers in het concentratiegebied. Het maximale oppervlak aan glas is hier beperkt, om de openheid van het grasland zo min mogelijk aan te tasten. Dit wordt via het bestemmingsplan geregeld en ook gehandhaafd, evenals het voorkomen van nieuwvestiging van sierteelt buiten het concentratiegebied. Ook vestiging van andere (niet-agrarische) functies en uitbreiding van bestaande bebouwing in het buitengebied wordt via het bestemmingsplan gereguleerd en gehandhaafd (BRO, 2005). Naast een verplaatsing van minder gewenste functies wil de gemeente het gebied ook beter beleefbaar maken. Gedacht kan worden aan recreatief wandelen, fietsen, skeeleren en kanoĂ«n (BRO, 2005). Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen Ongeveer 1 kilometer ten oosten (in noord-zuid richting) van De Wilck is een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150 kilovolt (kV) aanwezig. TenneT is voornemens om deze 150kV verbinding ondergronds te brengen. Bovengronds wordt een 380kV verbinding aangelegd op het tracĂ© van de huidige 150 kV verbinding. Op het moment van schrijven van dit beheerplan wordt gewerkt aan het voorontwerp van het Rijksinpassingsplan. De globale planning gaat ervan uit dat de nieuwe verbindingen in 2014 gereed zijn. Ongeveer 700 meter ten oosten (in noord-zuid richting) van de Wilck liggen twee aardgastransportleidingen. Gasunie is voornemens om een nieuwe aardgastransportleiding aan te leggen van Beverwijk naar Wijngaarden. Deze leiding wordt ten oosten van de twee bestaande gasleidingen aangelegd. De aanleg van de leiding is gepland vanaf maart 2013 tot oktober 2014. Voor het aanleggen van deze leiding wordt een m.e.r.-procedure doorlopen. Een belangrijk aspect in het Milieueffectrapport (MER) is het onderwerp natuur. Hierbij zal onder andere worden ingegaan op de (externe) effecten van de aanleg op het Natura 2000-gebied De Wilck. Vanaf 4.2 t/m 5 is aangepast o.b.v. voorlopige beleidsnotitie bestaand gebruik. Er is nog een check van het plan nodig op definitieve beleidsnotitie. Inventarisatie van activiteiten in en rondom De Wilck In dit Natura 2000-beheerplan is beschreven wat nodig is om de instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied De Wilck te behouden en/of te bereiken. Niet alleen de locatie, omvang en gesteldheid van het gebied zijn belangrijk voor de te beschermen soorten en habitattypen. Ook andere factoren, zoals de activiteiten die plaatsvinden in en rondom het gebied, kunnen invloed hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelen. Activiteiten kunnen bestaan uit huidige activiteiten en nieuwe activiteiten. Beide typen van activiteiten zijn, voor zover bekend en relevant, geĂŻnventariseerd in dit beheerplan. In dit beheerplan is als definitie voor de term âhuidige activiteitenâ gebruikt: alle activiteiten die ten tijde van de inventarisatie en de beoordeling van het huidige gebruik in en rondom het gebied plaatsvinden. Het kan gaan om âbestaand gebruikâ, âprojectenâ en âandere handelingenâ. Definities voor deze termen zijn: âbestaand gebruikâ: gebruik dat op 31 maart 2010 bekend is, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het bevoegd gezag (Natuurbeschermingswet 1998; amendement lid Koopmans (Kamerstukken II, 32588, nr 16)); âprojectâ: Het begrip project is niet gedefinieerd in de wet, maar volgens de Handreiking âBeheer van Natura 2000-gebiedenâ van de Europese Commissie kan voor de uitleg van het begrip aansluiting worden gezocht bij de MER-richtlijn. Onder een project in de zin van de MER-richtlijn wordt verstaan: 1. de uitvoering van bouwwerken, 2. de totstandbrenging van andere installaties of werken, 3. andere ingrepen in het natuurlijk milieu of landschap, inclusief ingrepen voor de ontginning van bodemschatten. De Handreiking geeft aan dat dit een bijzonder ruime definitie is, die niet beperkt is tot de constructie van materiĂ«le bouwwerken. Een significante intensivering van de landbouw, waardoor de aard van een halfnatuurlijke habitat in een gebied dreigt te worden aangetast of te verdwijnen, kan daar bijvoorbeeld eveneens onder vallen. Ook het Europese Hof van Justitie sluit voor wat betreft de uitleg van het begrip âprojectâ aan bij de MER-richtlijn. Zo valt een activiteit als mechanische kokkelvisserij volgens het Hof onder de reikwijdte van dit begrip. Dat geldt ook voor onderhoudswerkzaamheden aan een vaargeul, waarbij het Hof ook aangeeft dat periodieke werkzaamheden onder omstandigheden als Ă©Ă©n project kunnen worden beschouwd waarvoor maar Ă©Ă©n keer toestemming noodzakelijk is. Overigens is volgens het Hof geen nieuwe toestemming vereist ingeval voor het project al toestemming is verleend voor het verstrijken van de omzettingstermijn van de richtlijn. In de jurisprudentie van het Europese Hof wordt voor de uitleg van het begrip âprojectâ in de MER-richtlijn een koppeling gelegd met een fysieke ingreep. Zo oordeelde het Hof dat er sprake is van een project voor zover er sprake is van: een âmaterieelâ werk, een activiteit die ter plaatse â kennelijk onmiddellijk â âreĂ«le fysieke veranderingen meebrengtâ, werken of ingrepen die de âmateriĂ«le toestand van de plaats veranderenâ. Ook bij wijzigingen van eerder getoetste fysieke ingrepen â zoals de aanleg van een weg âvallen volgens het oordeel van het Hof alleen fysieke wijzigingen onder de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Ook de in de bijlagen bij de MER-richtlijn genoemde projecten duiden op ingrepen van fysieke aard. âandere handelingenâ: Het begrip andere handeling is niet gedefinieerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Toelichting op de wet geeft echter aan dat artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 betrekking heeft op âalle activiteiten, onder welke benaming ookâ die de in dat artikel genoemde effecten kunnen hebben. In dit beheerplan is daarom de definitie aangehouden dat het om die activiteiten gaat die niet kunnen worden gekwalificeerd als een project of als bestaand gebruik. Voor de term ânieuwe activiteitenâ is in dit beheerplan als definitie gebruikt: Alle activiteiten die na 31 maart 2010 nieuw ontwikkeld zijn dan wel worden en niet is bekeken in het kader van dit beheerplan. NB. In dit beheerplan zijn nieuwe activiteiten wel opgenomen en beoordeeld. Vallen deze nu dan niet meer onder de term nieuwe activiteit? Bij de inventarisatie en beoordeling van de activiteiten in en om De Wilck zijn alle activiteiten meegenomen die op 1 januari 2010 bekend waren. NB. Deze datum spoort net niet helemaal met de vereiste 31 mrt 2010 uit het amendement! Alleen bij de activiteit die onder de noemer ânieuwe activiteitenâ valt (zie paragraaf 4.4.7) gaat het om projecten. Check! De overige geĂŻnventariseerde activiteiten vallen onder de noemer âbestaand gebruikâ met de definitie zoals aan het begin van deze paragraaf is aangegeven. Bij de inwerkingtreding van de Crisis- en Herstelwet is dit âbestaand gebruikâ vergunningvrij geworden. In paragraaf 4.3 zijn de huidige activiteiten beschreven in omvang, ruimte (plaats), tijd en frequentie die in De Wilck plaatsvinden. In paragraaf 4.4 is dit gedaan voor de huidige activiteiten die in de omgeving van De Wilck plaatsvinden. In hoofdstuk 5 is vervolgens beoordeeld of de geĂŻnventariseerde activiteiten negatieve effecten hebben op het realiseren van de instandhoudingsdoelen. GeĂŻnventariseerde activiteiten in De Wilck In het Natura 2000-gebied De Wilck zijn de volgende activiteiten geĂŻnventariseerd: Onderhoud, natuurbeheer, onderzoek en monitoring Schadebestrijding Beheer en onderhoud van water Recreatie Het gaat om huidige activiteiten die al voor de referentiedatum van 31 maart 2010 in het gebied plaatsvinden. Onderhoud, natuurbeheer, onderzoek en monitoring in De Wilck Het huidige beheer van het Natura 2000-gebied De Wilck valt onder de verantwoordelijkheid van Staatsbosbeheer. De huidige activiteiten die Staatsbosbeheer uitvoert in De Wilck bestaan uit onderhoud, natuurbeheer, onderzoek en monitoring. De activiteiten zijn gericht op de natuur- en recreatiefunctie van het Natura 2000-gebied. Staatsbosbeheer richt het beheer niet alleen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 maar streeft ook nog andere natuurdoelen na. Vooral weidevogelbeheer speelt een belangrijke rol in het gebied. In het beheer wordt rekening gehouden met de Flora- en faunawet en er wordt gewerkt met de Gedragscode Natuurbeheer (Bosschap, 2008). Dit houdt onder andere in dat bij activiteiten verstoring zoveel mogelijk wordt voorkomen, bijvoorbeeld door ze buiten het vogelbroedseizoen uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is, wordt het werk op een zodanige manier uitgevoerd dat verstoring van broedgevallen zoveel mogelijk voorkomen wordt. Staatsbosbeheer voert daarnaast een aantal activiteiten uit die niet op specifieke instandhoudingsdoelstellingen of natuurwaarden zijn gericht. Hieronder vallen onderhoud aan rasters, verwijdering van zwerfvuil en surveillance. Een deel van de percelen is verpacht aan agrariĂ«rs. Schadebestrijding en waterbeheer zijn in een aparte subparagraaf opgenomen (respectievelijk subparagraaf 4.3.2 en 4.3.3). Onder toezicht van Staatsbosbeheer vindt gedurende het jaar een aantal inventarisaties van planten- en diergroepen plaats. In tabel 4.2 is een overzicht opgenomen van de geĂŻnventariseerde activiteiten in De Wilck met betrekking tot onderhoud, natuurbeheer, onderzoek en monitoring. Tabel 4.2 Huidige activiteiten: onderhoud, natuurbeheer, onderzoek en monitoring in De Wilck. Categorie & uitvoerder Activiteit Periode & frequentie Locatie Werkwijze Onderhoud Staatsbosbeheer Verwijderen zwerfvuil. Jaarrond, indien nodig. Hele gebied. Handmatig. Rasteren (reparatie en vervangen). Jaarrond, indien nodig. Hele gebied. Met hydraulische kraan of handmatig. Onderhouden bermen door maaien en afvoeren maaisel. 1 x per jaar, meestal laat in de zomer (augustus). Vindt plaats indien nodig. Langs de kade vanaf Burmade-weg (langs de Hoogeveensche Vaart) en de kade aan de noordzijde van het gebied. * Met een tractor met maaier. Vindt plaats buiten het broedseizoen. Surveillance. Jaarrond. Met name vanaf de paden. * Natuurbeheer, inrichting en agrarisch gebruik Staatsbosbeheer Begrazing en beweiding. Van 1 april tot 1 oktober. Perceelsgebonden naar standfunctie en hooilandfunctie. Vindt plaats door gehele gebied. Standweide en hooiland. Naweiden met runderen en schapen. Zwartlopen vindt niet plaats. Maaien en afvoeren. Van 1 juli tot 1 oktober. Vindt 1-2 keer plaats in deze periode. Perceelsgebonden naar hooilandfunctie en standweiden waar ruigten voorkomen. Met een tractor met maaier. Slepen. Vindt buiten het broedseizoen plaats en in de winterperiode. Vindt incidenteel plaats: indien nodig en wanneer terreincondities geschikt zijn. Waar nodig in het hele gebied. Met een tractor met weidesleep. Rollen. Vindt buiten broedseizoen plaats en in de winterperiode. Vindt incidenteel plaats: indien nodig en wanneer terreincondities geschikt zijn. Waar nodig in het hele gebied. Met een tractor met landbouwrol. Bloten. Van augustus t/m september. Vindt plaats indien nodig: maximaal 1 x per jaar. Waar nodig in het hele gebied. Bemesten, buiten broedseizoen. Van 1 april tot 1 oktober. Vindt plaats conform Mestwet. Met een tractor met een (ruige) mestverspreider. Bekalken. In de lente en zomer. Vindt plaats indien nodig: ongeveer eens in de 5 jaar. In het hele gebied. Vindt plaats waar nodig (aan de hand van bodemanalyses). Met een tractor met kalkstrooier. Afzetten hakhoutbosje. Niet jaarlijks maar circa eens per twee jaar. Ten zuiden van de plassen. * Met een bosmaaier en/of door te zagen. Monitoring en inventarisatie Vogelwerkgroep Kouderkerk/ Hazerswoude en Wetlandwacht Vogelbescherming Nederland Broedvogelinven-tarisatie (weide-vogels, ganzen, zwanen). Van eind maart t/m 15 juni (broedseizoen). Maximaal 10 x per seizoen. Transecten door en aan de rand van het gebied, waar van toepassing. Inventarisaties volgens BMP-karteringen, conform richtlijnen SOVON. Nesten worden gezocht (op afstand vanaf de paden, met telescoop) en op kaart ingetekend. Wintertellingen (met name zwanen, ganzen en eenden). Van oktober tot maart, meerdere malen per week. Door en aan de rand van het gebied. Tellingen vanaf de weg en de wandelroute. Lopend dan wel stilstaand (eventueel met auto). Provincie Zuid-Holland en Staatsbosbeheer pH-bemonstering bodem. Najaar, iedere 3-5 jaar. Hele gebied. EGV-bemonstering watergangen. Jaarrond. Indien nodig: meestal 1x per maand. Watergangen binnen en net buiten het gebied.* Handmatig EGV-meter op diverse locaties inhangen. Monitoring hydrologie (standen grond- en oppervlaktewater). Jaarrond. Jaarlijks tientallen opna-men: circa 1x per maand. Bij peilbuislocaties in het gebied. * Opnemen peilbuizen. Monitoring flora en fauna. Jaarrond. Jaarlijks tientallen opna-men: in ieder geval 1x per maand. In en rondom hele gebied, indien nodig. Lopend door het gebied of observerend (stilstaand eventueel in wagen) vanaf randen gebied. Frequentie: gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck plaatsvindt Locatie: het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden *: zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en locatiespecifieke activiteiten Schadebestrijding in De Wilck Jacht, wildbeheer en schadebestrijding via auditieve verstoring (gaskanonnen), visuele verstoring (linten, zakken, vlaggen) en ondersteunend afschot is in De Wilck niet toegestaan. Een uitzondering hierop vormt de muskusratten- en beverrattenbestrijding. Deze schadebestrijding, uitgevoerd door de provincie Zuid-Holland, is nodig vanuit het oogpunt van veiligheid van waterkeringen. Deze vorm van bestrijding vindt plaats aan de hand van de Gedragscode voor de bestrijding van muskusrat en beverrat (2007) en vindt dus ook plaats in De Wilck. Muskusrattenbestrijding vindt met name plaats in de periode half september tot en met maart. In het voorjaar (zoveel mogelijk voor de start van het broedseizoen) en in het najaar (zoveel mogelijk voordat de wintergasten arriveren) wordt er gedurende een periode van 3 weken systematisch gespeurd naar muskusratten. De muskusrattenbestrijder maakt hiervoor gebruik van een quad waarmee langs alle sloten gereden wordt. In deze perioden is de muskusrattenbestrijder dagelijks in het gebied aan het werk. Indien er (sporen van) muskusratten aangetroffen worden, worden er klemmen geplaatst. Deze worden gedurende een aantal weken dagelijks gecontroleerd. Bijvangst van watervogels wordt zoveel mogelijk voorkomen door bijvoorbeeld stokjes voor de klemmen te plaatsen. Daarnaast bevinden zich aan de noordkant van het gebied (inlaat Rijn) twee vangkooien, die iedere week gecontroleerd worden. De laatste jaren zijn er echter geen muskusratten meer aangetroffen in De Wilck. Beverratten komen in De Wilck nauwelijks voor. Wanneer er (incidenteel) een melding gemaakt wordt van een beverrat, worden direct levendvangkooien uitgezet om te voorkomen dat de soort zich verder uitbreidt. Naast schadebestrijding vindt er op basis van de Distelverordening Zuid-Holland (Provincie Zuid-Holland, 1950; aangepast in 1986) mechanische en chemische bestrijding van akkerdistel (Cirsium arvense) plaats in De Wilck. Het doel van de distelbestrijding is om landbouwschade te voorkomen. In tabel 4.3 is een overzicht opgenomen van de geĂŻnventariseerde activiteiten in De Wilck met betrekking tot schadebestrijding. Tabel 4.3 Huidige activiteiten: schadebestrijding in De Wilck. Categorie & uitvoerder Activiteit Periode & frequentie Locatie Werkwijze Schadebestrijding Provincie Zuid-Holland Muskusrattenbestrijding (aanwijzing op grond van art 67). Jaarrond, indien nodig. Met name in de periode van 1 september - 15 maart: 2x3 weken dagelijks speuren met quad, daarna eventueel. controle van klemmen. In De Wilck. Bestrijding met behulp van klemmen, kooien, gasdrukpistool en quad. Beverrattenbestrijding (aanwijzing op grond van art 67). Jaarrond, indien nodig, zeer incidenteel (minder dan 1 x per jaar). In De Wilck Plaatsen en controleren van levendvangkooien. Staatsbosbeheer Distelbestrijding. Jaarrond, 3â4x per jaar (maaien) of 1x per jaar (chemisch), indien nodig Gehele gebied, waar nodig. Conform provinciale distelverordening. Maaien, eventueel slepen of rollen. Bij uitzondering, chemisch. Frequentie: gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck plaatsvindt Locatie: het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden *: zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en locatiespecifieke activiteiten Beheer en onderhoud van het water in De Wilck Het huidige peilbesluit voor de Groenendijkse en Oostbroekpolder stamt uit 2004. Hierin heeft De Wilck een eigen peil gekregen waarbij het water âs winters hoog en zomers lager staat. Het peilbesluit is voor De Wilck inmiddels geĂ«ffectueerd. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het peilbeheer in De Wilck. Staatsbosbeheer voert het overige beheer en onderhoud uit van het water binnen de begrenzing van De Wilck: het schonen van de sloten, begreppeling, baggeren van de watergangen, het frezen van wallen en onderhoud van de dammen. Het beheer van Staatsbosbeheer is er op gericht om voldoende en zo veel mogelijk water van goede kwaliteit in De Wilck te houden. In 2001 zijn er twee plasjes in De Wilck gegraven die onder andere dienen als rust- en foerageerplaats voor vogels. Voor een uitgebreide beschrijving van de hydrologie in en rondom De Wilck: zie hoofdstuk 3. In tabel 4.4 is een overzicht opgenomen van alle huidige activiteiten met betrekking tot het beheer en onderhoud van water in De Wilck. Tabel 4.4 Huidige activiteiten: beheer en onderhoud water in De Wilck. Categorie & uitvoerder Activiteit Periode & frequentie Locatie Werkwijze Waterbeheer Hoogheem-raadschap van Rijnland Handhaving winterpeil. Winterperiode (van najaar t/m voorjaar). Alle watergangen in De Wilck. Via het netwerk van inlaten, stuwen en gemalen. Handhaving zomerpeil. Zomerperiode (van voorjaar t/m najaar). Alle watergangen in De Wilck. Via het netwerk van inlaten, stuwen en gemalen. Onderhoud Staatsbosbeheer Verwijderen en maaien van de slootvegetatie (schonen). Jaarlijks in de herfst (t/m 1 oktober). Hele gebied. Met een maaikorf. Afvoeren slootvuil & slootvuil op oevers deponeren. Jaarlijks in de herfst (t/m 1 oktober). Hele gebied. Met een hydraulische kraan. Begreppelen, buiten het broedseizoen. Zomer t/m 1 oktober. Indien nodig: om het jaar. Hele gebied. Met een tractor met een greppelfrees. Baggeren, buiten het broedseizoen. Zomer t/m 1 oktober. Indien nodig: 1x per zes jaar een deel. Hele gebied. Met een baggerpomp en/of een hydraulische kraan. Wallen frezen. Herfst t/m 1 oktober. Alleen indien nodig. Waar nodig in het hele gebied. Met een tractor met wallenfrees. Dammen opknappen. Jaarrond, meestal in late zomermaanden. Alleen indien nodig. Waar nodig in het hele gebied. Met een hydraulische kraan of een kipkar. Frequentie: gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck plaatsvindt Locatie: het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden *: zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en locatiespecifieke activiteiten Recreatie in De Wilck De gebieden van Staatsbosbeheer hebben naast een natuurfunctie in het algemeen ook een recreatiefunctie. Dit geldt ook voor De Wilck waar wandelen, schaatsen en excursies door Staatsbosbeheer de toegestane recreatieve activiteiten zijn. Grenzend aan de noordkant van De Wilck ligt een wandelpad, waarvan circa 200 meter door het gebied zelf loopt. Dit is het enige opengestelde wandelpad dat aanwezig is in De Wilck. Op het wandelpad zijn honden niet toegestaan. De Wilck is alleen opengesteld voor het wandelen over dit pad. Vrije betreding door recreanten buiten dit pad is niet toegestaan. Onderhoudswerkzaamheden worden door Staatsbosbeheer uitgevoerd op basis van de Gedragscode Natuurbeheer (Bosschap, 2008). Daarnaast wordt voorafgaand aan onderhoudswerkzaamheden beoordeeld of verstoring van kleine zwanen en smienten plaats zal vinden. Wanneer dit het geval kan zijn, worden de werkzaamheden uitgesteld. Wanneer er ijs ligt, wordt op sloten in De Wilck door individuen geschaatst. Hier worden geen evenementen voor georganiseerd. Binnen De Wilck zijn geen ondernemers gevestigd die gericht zijn op recreatie. In tabel 4.5 is een overzicht opgenomen van alle huidige recreatieve activiteiten in De Wilck. Tabel 4.5 Huidige activiteiten: recreatie in De Wilck. Categorie & uitvoerder Activiteit Periode & frequentie Locatie Werkwijze Landrecreatie Staatsbosbeheer Excursies. Eens per kwartaal. Op het pad aan de noordzijde van het gebied. * Groepen van circa 20 personen. Wandelen op paden conform bestaande openstellingregels. Jaarrond, vrijwel dagelijks. Wandelroute en pad aan de noodzijde van het gebied. * Honden zijn niet toegestaan. Onderhoud infrastructuur Staatsbosbeheer Onderhoud wandelpaden Jaarrond, incidenteel. Waar nodig op bestaande paden. * Onderhouden informatiepanelen, banken, routepaaltjes, overstapjes en klaphekken. Jaarrond, incidenteel. Waar nodig. Waterrecreatie Schaatsen. Bij vorst, door individuen. Sloten in De Wilck. * Frequentie: gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck plaatsvindt Locatie: het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden *: zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en locatiespecifieke activiteiten Verkeer en infrastructuur in De Wilck In De Wilck zijn geen wegen aanwezig. In het noordoostelijke deel van De Wilck loopt het traject van de HSL via een tunnel onder De Wilck door. Een HSL-trein maakt meerdere keren per uur van dit traject gebruik. In tabel 4.6 is een overzicht opgenomen van alle huidige activiteiten in De Wilck met betrekking tot verkeer en infrastructuur. Tabel 4.6 Bestaande activiteiten: verkeer en infrastructuur in De Wilck. Categorie & uitvoerder Activiteit Frequentie Locatie Werkwijze Verkeer ProRail HSL Dagelijks, 24 uur per dag, meerdere malen per uur. In tunnel onder De Wilck*. Frequentie: gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck plaatsvindt Locatie: het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden *: zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en locatiespecifieke activiteiten GeĂŻnventariseerde activiteiten rondom De Wilck In deze paragraaf zijn de activiteiten beschreven die op de ijkdatum 1 januari 2010 rondom De Wilck aanwezig waren. Het gaat om de volgende activiteiten: Jacht, wildbeheer en schadebestrijding; Beheer en onderhoud water; Agrarisch gebruik; Recreatie; Verkeer en infrastructuur; Overige huidige activiteiten; Nieuwe activiteiten. Jacht, wildbeheer en schadebestrijding rondom De Wilck Rondom De Wilck mag in bepaalde perioden gejaagd worden op soorten die in de Flora- en faunawet als wild aangemerkt worden (art. 32 Flora- en faunawet): haas: van 15 oktober t/m 31 december is de jacht toegestaan; fazantenhen: idem; fazantenhaan: idem in de periode van 15 oktober t/m 31 januari; houtduif: idem; wilde eend: idem in de periode van 15 augustus t/m 31 januari; konijn: idem; patrijs: de jacht is niet geopend. Jagen buiten deze vastgestelde periode of op andere soorten is verboden. Dit mag alleen als hiervoor een ontheffing is afgegeven voor beheer en schadebestrijding. Ook vindt er schadebestrijding rondom De Wilck plaats. Dit wordt uitgevoerd door de Wildbeheereenheid Rijnland Zuid. Schadebestrijding vindt plaats door auditieve verstoring (gaskanonnen), visuele verstoring (linten, zakken, vlaggen) en ondersteunend afschot. Schadebestrijding en wildbeheer van de meeste diersoorten wordt met name uitgevoerd om schade aan gewassen te voorkomen, dan wel te beperken. Bestrijding van deze soorten vindt dan ook alleen plaats buiten De Wilck en niet in De Wilck. Net als in De Wilck vindt ook rondom De Wilck muskusrattenbestrijding, beverrattenbestrijding en distenbestrijding plaats. In tabel 4.7 is een overzicht opgenomen van alle geĂŻnventariseerde activiteiten rondom De Wilck met betrekking tot jacht, wildbeheer en schadebestrijding. Er is een onderscheid aangebracht tussen activiteiten in de zomer- en de winterperiode. De soorten, waarop rondom De Wilck gejaagd mag worden of die rondom De Wilck in het kader van schade bestreden mogen worden, betreffen de soorten die in tabel 4.1 genoemd zijn. De smient is apart in tabel 4.7 genoemd, omdat het Ă©Ă©n van de doelstellingen voor De Wilck betreft. Tabel 4.7 Huidige activiteiten: jacht, schadebestrijding en wildbeheer rondom De Wilck. Categorie & uitvoerder Activiteit Periode & frequentie Locatie Werkwijze Jacht rondom De Wilck WBE Rijnland Zuid Jacht in winterperiode (op grond van art 32). In winterperiode (van 1 oktober tot 1 april) gedurende gehele dag. Dagen waarop zijn per jachtveld verschillend. Rondom de Wilck. De locaties waar bejaging plaatsvindt zijn per jachtveld verschillend. Afschot. Jacht in zomerperiode (op grond van art 32). In zomerperiode (van 1 mei tot 31 augustus) gedurende gehele dag. Dagen waarop zijn per jachtveld verschillend. Rondom de Wilck. De locaties waar bejaging plaatsvindt zijn per jachtveld verschillend. Afschot. Wildbeheer en schadebestrijding rondom De Wilck WBE Rijnland Zuid Wildbeheer en schadebestrijding in winterperiode (vrijstelling, aanwijzing en ontheffing op grond van art 65, 67 en 68). In winterperiode (van 1 oktober tot 1 april) gedurende gehele dag. De dagen waarop zijn per jachtveld verschillend (afhankelijk van schademelding). Rondom De Wilck, in nabijheid van boomkwekerijen en akkerbouw met schadegevoelige gewassen. * Afschot en verjaging (onder andere vlaggen, linten en gaskanonnen). Wildbeheer en schadebestrijding in zomerperiode (vrijstelling, aanwijzing en ontheffing op grond van art 65, 67 en 68). In zomerperiode (van 1 mei tot 31 augustus) gedurende gehele dag. Dagen waarop zijn per jachtveld verschillend (afhankelijk van schademelding). Rondom De Wilck, in nabijheid van boomkwekerijen en akkerbouw met schadegevoelige gewassen. * Afschot en verjaging (onder andere vlaggen, linten en gaskanonnen). Schadebestrijding smient (vrijstelling en ontheffing op grond van art 65 en 68). Van 1 oktober tot 1 april (variabel), meerdere malen per week. Een halfuur voor zonsopkomst tot 12.00. Rondom De Wilck, afhankelijk van waar smienten verblijven. Afschot en verjaging (onder andere vlaggen, linten en gaskanonnen). Provincie Zuid-Holland Muskusratbestrijding (aanwijzing op grond van art 67). Jaarrond, indien nodig. Rondom De Wilck. Bestrijding met behulp van fuiken, klemmen, kooien en gasdrukpistool. Beverrattenbestrijding (aanwijzing op grond van art 67). Jaarrond, indien nodig, zeer incidenteel (minder dan 1 x per jaar). Rondom de Wilck. Plaatsen en controleren van levendvangkooien. Diverse partijen Distelbestrijding. Jaarrond, 3â4x per jaar (maaien) of 1x per jaar (chemisch). Rondom De Wilck. Conform provinciale distelverordening. Maaien, eventueel slepen of rollen, of chemisch. Frequentie: gemiddeld aantal keer dat de activiteit rondom De Wilck plaatsvindt Locatie: het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden *: zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en locatiespecifieke activiteiten Beheer en onderhoud water rondom de Wilck Het huidige peilbesluit voor de Groenendijkse en Oostbroekpolder stamt uit 2004. De nieuwe peilen uit het peilbesluit die zijn voorgesteld voor de omgeving van De Wilck zijn op het moment van schrijven (2010) nog niet ingesteld. Vraag: Nog actueel? Voor de Groenendijkse en de Oostbroekpolder is in het peilbesluit een verdere peilverlaging gepland. In Tabel 4.8 is een overzicht opgenomen van alle huidige activiteiten met betrekking tot het beheer en onderhoud van water rondom De Wilck. Tabel 4.8 Huidige activiteiten: beheer en onderhoud water rondom De Wilck. Categorie & uitvoerder Activiteit Periode & frequentie Locatie Werkwijze Peilbeheer Oostbroekpolder en Groenendijkse Polder (exclusief De Wilck) Hoogheemraadschap van Rijnland Handhaving winterpeil. Winterperiode (najaar â voorjaar). Alle watergangen buiten De Wilck. Via het netwerk van inlaten, stuwen en gemalen. Handhaving zomerpeil. Zomerperiode (voorjaar â najaar). Alle watergangen buiten De Wilck. Via het netwerk van inlaten, stuwen en gemalen. Waterbeheer en onderhoud Oostbroekpolder en Groenendijkse Polder (exclusief De Wilck) AgrariĂ«rs Aanleggen, vervangen, onderhoud en in werking hebben van drainage in percelen. Jaarrond, incidenteel. Rondom De Wilck. Detail waterhuishouding perceelsniveau; creĂ«ren en in stand houden onderbemaling. Jaarrond, continue. Rondom De Wilck. Regulier onderhoud watergangen, incl. beschoeiing. Jaarrond, incidenteel. Rondom De Wilck. Aanleg dammen en bruggen. Jaarrond, incidenteel. Rondom De Wilck Agrarisch gebruik rondom De Wilck De percelen in de polders ten noorden en ten westen van De Wilck, in de Groenendijkse en Oostbroekpolder, worden voornamelijk gebruikt door melkveehouderijen. Deze polders bestaan dan ook bijna geheel uit blijvend grasland met een enkel perceel maĂŻs. Naast melkveehouderijen worden ook schapen gehouden. Voorts worden op kleinere schaal ook vleeskoeien, kippen, paarden en geiten gehouden. Bij al deze activiteiten is sprake van normaal agrarisch gebruik. Aan de zuidwestzijde van De Wilck zijn boomkwekerijen aanwezig. Het plantgoed reikt daarbij tot circa 10 m hoogte. In tabel 4.9 is een overzicht opgenomen van alle geĂŻnventariseerde activiteiten rondom De Wilck met betrekking tot agarisch gebruik. In de tabel heeft de frequentie betrekking op het aantal keren dat de activiteit plaatsvindt op perceelsniveau. Tabel 4.9 Huidige activiteiten: agrarisch gebruik rondom De Wilck. Categorie & uitvoerder Activiteit Periode & frequentie Locatie Werkwijze Grondbewerking AgrariĂ«rs Ondiepe grondbewerking. Jaarrond, 2-3 x per jaar. Rondom De Wilck. 20-30 cm diep. Diepe grondbewerking. Jaarrond, incidenteel. Rondom De Wilck. > 30 cm diep. Ophogen van percelen van (melk)veehou-derijen. (Melk)veehouderijen eens per ca. 20 jaar. Rondom De Wilck. Ingeklonken percelen worden opgehoogd met grond, bij voorkeur afkomstig uit omgeving. Ophogen van percelen (op niveau houden) van boomkwekerijen. Jaarlijks. Ten zuidwesten van De Wilck (boomkwekerijen). * Grond die wordt afgevoerd (met kluit van bomen) wordt aangevuld, circa 2 cm per jaar. Grond ontsmetten. Jaarlijks. Ten zuidwesten van De Wilck (boomkwekerijen). * Chemische bestrijding met spuitmachines. Gewasbewerking AgrariĂ«rs Bespuiten maĂŻs, gras en kweekbomen. Februari tot november. Rondom De Wilck. Machinaal, met tractor. Bemesten. 15 februari tot 15 september; tot 10 x per jaar. Rondom De Wilck. Conform Mestwet; met bewerkte en onbewerkte mest en kunstmest; met een tractor met mestverspreider. Bekalken. Jaarrond, incidenteel. Rondom De Wilck. Met een tractor met een kalkstrooier. Bewerken. Jaarrond, ca. 35 x. Rondom De Wilck. Oogsten. (Melk)veehouderijen van juli t/m januari (maĂŻs meestal voor oktober). Boomkwekers jaarrond. Rondom De Wilck. Onder andere met maaimachines en rooimachines. Poten. Nagenoeg jaarrond, niet bij strenge vorst of veel zon. Ten zuidwesten van De Wilck (boomkwekerijen). * Met pootmachines. Meeste bomen worden hooguit 2 m hoog, met een enkele uitzondering van bomen met een hoogte van maximaal 3 m. Beweiding AgrariĂ«rs Beweiding koeien, schapen, paarden, geiten. Jaarrond; koeien âs winters binnen. Rondom De Wilck. Beregening AgrariĂ«rs Oppervlaktewater. Jaarrond, tijdens droge periodes. Rondom De Wilck. Bassins voor beregening. Jaarrond. Rondom De Wilck. Lozingen AgrariĂ«rs Proceswater be- of verwerking. Jaarrond. Rondom De Wilck. Volgens Lozingenbesluit. Afspoeling verhard oppervlak. Jaarrond. Rondom De Wilck. Overig AgrariĂ«rs Rooien (hoog) opgaande erfbeplanting en beplanten erven. Jaarrond, incidenteel. Rondom De Wilck. Afrasteren en beschoeien percelen met prikkeldraad, schikdraad enz. Jaarrond, incidenteel. Rondom De Wilck. Opslag mest op kopakker (steekvast), in mestzakken, in mestsilo's buiten bouwblok; pothoek/composthopen. Jaarrond, indien nodig. Rondom De Wilck Reguliere aan- en afvoer (mest, melk, voeders, dieren, dierlijke producten, geoogste producten, etc). Jaarrond, continue, 24 uur per dag. Rondom De Wilck. Be- en verwerkings-activiteiten (transport, geluid, landschap, geur, licht). Jaarrond, continue. Rondom De Wilck. Opslag brandstoffen, chemische stoffen, caravans, voorraden, voeders, incl. opslag in siloâs. Jaarrond. Rondom De Wilck. Aanleg en verharding van erfwegen en kavelpaden. Jaarrond, incidenteel. Rondom De Wilck. Mestbewerking. Jaarrond. Rondom De Wilck. Scheiden, vergisten, composteren, mixen, indikken. Schaduwhallen om gekweekte bomen te beschermen tegen vorst. Van half maart tot mei, gedurende circa 2 tot 3 weken. Ten zuidwesten van De Wilck, bij de boomkwekerijen. * Schaduwhallen bestaan uit netten die tot circa 2,5 m boven de gekweekte bomen gespannen worden. Frequentie: gemiddeld aantal keer dat de activiteit rondom De Wilck plaatsvindt Locatie: het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden *: zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en locatiespecifieke activiteiten Recreatie rondom De Wilck Rondom De Wilck komen verschillende vormen van recreatie voor. Naast wandelen, komen fietsen, wielrennen, skaten, vissen, motorcrossen en schaatsen voor. Grenzend aan de noordkant van De Wilck ligt een wandelpad, waarvan circa 200 m door het gebied zelf loopt. Op het wandelpad zijn honden niet toegestaan. Op de wegen en paden rondom De Wilck is wandelen met honden (zowel los als aangelijnd) wel toegestaan. De paden rondom De Wilck worden geregeld gebruikt door vogelaars. Op de wegen rondom De Wilck vindt fietsen, wielrennen en skaten plaats. In de winters wordt bij strenge vorst geschaatst op de watergangen rondom De Wilck. Eenmaal per jaar in de zomer wordt net buiten De Wilck een crosswedstrijd gehouden. De Hoogenveense Vaart, aan de grens van het gebied, wordt gebruikt als vislocatie. Dit gebeurt vanaf de kant van de openbare weg. Om te mogen vissen is een vergunning van het waterschap vereist. Vissen in het gebied is niet toegestaan. Wanneer er ijs ligt, wordt op sloten rondom De Wilck door individuen geschaatst. Hier worden geen evenementen voor georganiseerd. In tabel 4.10 is een overzicht opgenomen van alle geĂŻnventariseerde recreatieve activiteiten rondom De Wilck. Tabel 4.10 Huidige activiteiten: recreatie rondom De Wilck. Categorie & uitvoerder Activiteit Periode & frequentie Locatie Werkwijze Landrecreatie Staatsbosbeheer Excursies. Eens per kwartaal. Op het pad aan de noordzijde van het gebied. * Groepen van circa 20 personen. Divers Wandelen op paden conform bestaande openstellingregels (honden niet toegestaan). Jaarrond, vrijwel dagelijks. Wandelpad aan de noodzijde van het gebied. * Wandelen met loslopende honden op wegen en paden. Jaarrond, vrijwel dagelijks. Buiten gebied; verboden in De Wilck. Wandelen met aangelijnde hond(en) op wegen en paden. Jaarrond, vrijwel dagelijks. Buiten gebied; verboden in De Wilck. Fietsen, wielrennen, skaten op fietspaden. Jaarrond, vrijwel dagelijks. Openbare wegen rondom De Wilck. * Crosswedstrijd. âs Zomers, eenmaal per jaar. Net buiten De Wilck. Met quads en / of crossmotoren. Hengelsport. Voorjaar en zomer vrijwel dagelijks. In najaar (snoekseizoen) en winter af en toe. Hoogenveense Vaart, vanaf openbare weg toegestaan. In watergangen en sloten binnen gebied verboden. * Vanaf de kant, met hengel, net en aas. Waterrecreatie Schaatsers Schaatsen. Bij vorst, door individuen. Sloten in en rondom De Wilck. * Frequentie: gemiddeld aantal keer dat de activiteit rondom De Wilck plaatsvindt Locatie: het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden *: zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en locatiespecifieke activiteiten Verkeer en infrastructuur rondom De Wilck Verkeer is in beperkte mate rondom De Wilck aanwezig. Onderhoud aan deze wegen, evenals aan bermen en paden wordt uitgevoerd door de gemeenten Rijnwoude en Zoeterwoude. In tabel 4.11 is een overzicht opgenomen van alle geĂŻnventariseerde activiteiten rondom De Wilck met betrekking tot verkeer en infrastructuur. Tabel 4.7 Huidige activiteiten: verkeer en infrastructuur rondom De Wilck. Categorie & uitvoerder Activiteit Frequentie Locatie Werkwijze Regulier onderhoud infrastructuur Gemeente Rijnwoude/Zoeterwoude Onderhoud aan wegen, bermen en paden. Jaarrond, indien nodig. Rondom De Wilck. * Maaien, asfalteren e.d. Verkeer Diverse partijen Wegverkeer. Dagelijks, 24 uur per dag. Op wegen rondom De Wilck. * Frequentie: gemiddeld aantal keer dat de activiteit in De Wilck plaatsvindt Locatie: het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden *: zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en locatiespecifieke activiteiten Overige huidige activiteiten rondom De Wilck Op ongeveer 700 meter ten oosten van De Wilck lopen twee ondergrondse aardgastransportleidingen (in noord-zuid richting) De ligging van deze leidingen zijn in figuur 4.1 weergegeven. Deze leidingen wordt 1 keer per 2 weken (random) gecontroleerd middels controlevluchten met een helikopter die recht boven de Figuur 4.1. Locatie van aardgastransportleidingen (blauwe lijnen). leidingen vliegt. De helikopter houdt een hoogte van circa 100 meter aan. Daarnaast worden de leidingen ook regelmatig te voet gecontroleerd. Incidenteel wordt er onderhoud gepleegd aan de gasleidingen. Wanneer deze werkzaamheden van te voren te plannen zijn, worden de normale procedures doorlopen en worden ook de effecten op Natura 2000-gebied beoordeeld en zo nodig een vergunning van de Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd. Bij calamiteiten zal uiteraard direct gehandeld worden. Indien nodig en mogelijk zal dit met zeer groot materieel gebeuren. Ongeveer 1 kilometer ten oosten (in noord-zuid richting) van De Wilck is een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150 kilovolt (kV) aanwezig (zie de kaart in bijlage 31). Er is een nieuwe hoogspanningsleiding gepland van 380 KV. Voor nadere informatie over deze nieuwe hoogspanningsleiding wordt verwezen naar het lopende vergunningtraject. In tabel 4.12 is een overzicht opgenomen van alle geĂŻnventariseerde activiteiten rondom De Wilck met betrekking tot verkeer en infrastructuur. Tabel 4.12 Huidige activiteiten: overige activiteiten rondom De Wilck. Uitvoerder Activiteit Periode & frequentie Locatie Werkwijze Overige activiteiten Gasunie Controle en onderhoud gasleidingen Jaarrond, controlevlucht: 1x per 2 weken; onderhoud: incidenteel Ten oosten van De Wilck op circa 700 m* Controlevluchten worden uitgevoerd boven de leidingen, met helikopter op 100m boven de grond. Controles te voet. TenneT Hoogspanningsnetwerk: 150 kV verbinding Jaarrond Ten oosten van De Wilck op circa 1 km* Hoogspanningsnetwerk: 2 circuitsverbinding in vakwerkmasten van circa 46 m hoog. Frequentie: gemiddeld aantal keer dat de activiteit rondom De Wilck plaatsvindt Locatie: het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden *: zie bijlage 31 voor de locaties van wegen, sloten en locatiespecifieke activiteiten Nieuwe activiteiten rondom De Wilck Er zijn uitbreidingsplannen bij een agrarisch bedrijf (rundvee, schapen en pluimvee) aan de Burmadeweg in Hazerswoude. Het bedrijf heeft bij de gemeente Rijnwoude een vergunningaanvraag ingediend (Wet Milieubeheer) voor uitbreiding van het bedrijf en hiermee samenhangend de bouw van een nieuwe rundveestal. Het bedrijf ligt op ongeveer 300 meter afstand van De Wilck en de nieuwe stal wordt ten oosten van de bestaande bebouwing gerealiseerd. Tabel 4.13 Nieuwe activiteiten rondom De Wilck. Uitvoerder Activiteit Periode & frequentie Locatie Werkwijze Nieuwe activiteiten AgrariĂ«r Uitbreiding bedrijf: bouw extra rundveestal Eenmalig 300 m ten noorden van De Wilck, aan de Burmadeweg. Frequentie: gemiddeld aantal keer dat de activiteit rondom De Wilck plaatsvindt Locatie: het gebied waar binnen de activiteit plaats kan vinden Effecten van activiteiten op de instandhoudingsdoelen Inleiding In hoofdstuk 4 zijn de activiteiten beschreven die in en (voor zover relevant) rondom De Wilck plaatsvinden. In dit hoofdstuk is beoordeeld of deze activiteiten negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen hebben. Eerst is in paragraaf 5.2 ingegaan op hoe in dit beheerplan omgegaan zal worden met de geĂŻnventariseerde activiteiten in en rondom De Wilck. Er zijn definities gegeven van verschillende in dit beheerplan gebruikte termen en er is aangegeven wat de juridische gevolgen zijn van opname van activiteiten in dit beheerplan. Ook is hier aangegeven hoe er omgegaan moet worden met activiteiten die onverhoopt niet in het beheerplan opgenomen zijn. Vervolgens is in paragraaf 5.3 de methodiek beschreven. In paragraaf 5.4 is de effectbeoordeling opgenomen van de huidige activiteiten die in De Wilck plaatsvinden. De effectbeoordeling van de huidige activiteiten (voor zover relevant), die rondom De Wilck plaatsvinden, vindt plaats in paragraaf 5.5. Indeling van activiteiten in categorieĂ«n vergunningplicht In paragraaf 4.2 zijn definities opgenomen van de termen huidige activiteiten, nieuwe activiteiten, bestaand gebruik, projecten en andere handelingen. In de paragrafen 5.4 en 5.5 is geĂŻnventariseerd onder welk van bovenstaande typen activiteit de geĂŻnventariseerde huidige activiteiten vallen. Bestaand gebruik Op grond van artikel 19d, lid 3 van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Crisis- en Herstelwet is al het âbestaand gebruikâ vergunningvrij. Hierbij geldt de ijkdatum van 31 maart 2010. Dit betekent derhalve dat voor alle activiteiten die voor 31 maart 2010 in en rondom Donkse Laagten plaatsvonden, geen vergunning benodigd is. Dit is onafhankelijk van de vraag of de activiteit is opgenomen in een beheerplan. Wanneer âbestaand gebruikâ (significant) negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen, zijn er in dit beheerplan (aanvullende) voorwaarden dan wel mitigerende maatregelen voorgesteld om dit effect zo veel mogelijk te voorkomen. Ook het âbestaand gebruikâ dat niet in dit beheerplan is beschreven, is met de in werking treding van de Crisis- en Herstelwet vergunningvrij geworden, voor zover er geen sprake is van een project. Het bevoegd gezag heeft wel een aanschrijvingsbevoegdheid op grond waarvan degene die bestaand gebruik uitoefent verplicht kan worden passende maatregelen te treffen. Voorheen was bestaand gebruik vergunningvrij indien het was opgenomen in het beheerplan. Opname in het beheerplan is nu dus niet meer noodzakelijk om bestaand gebruik vergunningvrij te maken. De wet stelt duidelijk dat bestaand gebruik geen vergunning behoeft, tenzij het gebruik een project is met mogelijk significante effecten. CategorieĂ«n van activiteiten In dit beheerplan zijn alle activiteiten ingedeeld in 4 categorieĂ«n: Categorie 1: Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden en Categorie 2: Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden Voor de activiteiten in de categorieĂ«n 1 en 2 vervangt het beheerplan de vergunningplicht. Deze activiteiten en de eventuele voorwaarden zijn handhaafbaar via artikel 19d, 1e lid van de Natuurbeschermingswet 1998. In deze twee categorieĂ«n vallen alle bestaande en nieuwe projecten en daarnaast alle andere handelingen die via het beheerplan vrijgesteld worden van de vergunningplicht. Om dit te kunnen doen, dient er in het beheerplan een Passende Beoordeling te worden opgenomen. Categorie 3: Nb-wet vergunde activiteiten Dit zijn activiteiten die reeds vergund zijn en die dit blijven. Eventuele resteffecten zijn in beeld gebracht via de systeemanalyse en zijn zo mogelijk ondervangen door (instandhoudings)maatregelen. Deze activiteiten zijn handhaafbaar via het vergunningspoor. Er is in dit beheerplan uitgegaan van de informatie die door het Nb-wet bevoegd gezag is aangeleverd. In dit beheerplan zijn alleen die vergunde activiteiten benoemd waar sprake is van resteffecten. Er is geen uitputtend overzicht opgenomen omdat dit niet relevant is voor de te nemen maatregelen in het beheerplan. NB. Dit is een actie die nog staat (uitzoeken welke activiteiten vergund zijn en welke daarvan resteffecten hebben) Categorie 4: Niet vergunningplichtige activiteiten In deze categorie vallen de activiteiten die vallen onder het voormalige âbestaand gebruikâ (niet zijnde projecten). Deze categorie is na de inwerking treding van de Crisis- en Herstelwet vergunningvrij geworden. Wel geldt er een aanschrijvingsbevoegdheid op grond van art 19c van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze activiteiten zijn daarmee niet rechtstreeks handhaafbaar. In deze categorie zijn er twee situaties te onderscheiden: Geen of positieve effecten op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. Bij deze activiteiten zijn er geen (aanvullende) voorwaarden nodig en hoeft er niet aangeschreven te worden. Negatieve effecten op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. Het kan gaan om negatieve effecten die rechtsreeks te koppelen zijn aan concrete activiteiten. Eventuele significante negatieve effecten dan wel verslechtering als gevolg van deze activiteiten kunnen door middel van (aanvullende) voorwaarden en/of mitigerende maatregelen door beheerders en bevoegde gezagen worden aangepakt. Er zijn echter ook negatieve effecten die niet rechtstreeks te koppelen zijn aan concrete huidige activiteiten. Vaak gaat het dan om een cumulatie van effecten van huidige activiteiten met activiteiten die in het verleden hebben plaatsgevonden. Voor deze situatie wordt getracht de significante negatieve effecten dan wel verslechtering zoveel mogelijk met instandhoudingsmaatregelen teniet te doen. Methodiek Tekst van deze paragraaf evt nog verder aanpassen naar aanleiding van werkinstructie Het Natura 2000-gebied De Wilck is aangewezen voor twee vogelsoorten: kleine zwaan en smient. Voor beide soorten heeft het gebied in de winterperiode (1 september tot 30 april) een foerageer- en slaapfunctie. De instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan hebben betrekking op het in stand houden van de omvang en de kwaliteit van het leefgebied (zie hoofdstuk 2). Ook de ecologische vereisten van deze soorten zijn in hoofdstuk 2 uitgewerkt. Rust is Ă©Ă©n van de ecologische vereisten voor smient en kleine zwaan. Beiden soorten zijn gevoelig voor auditieve en visuele verstoring. Bij de effectbeoordeling is gebruik gemaakt van de opvliegafstanden van kleine zwaan omdat deze soort gevoeliger is dan smient. Voor visuele verstoring wordt een afstand van 175 meter aangehouden en voor auditieve verstoring een afstand van 300 meter. Op basis van de instandhoudingsdoelstellingen en de ecologische vereisten van de soorten is in de paragrafen 5.4 en 5.5 een effectenanalyse van de activiteiten uitgevoerd. Om mogelijke effecten te kunnen inventariseren en te beoordelen is er een overzicht gemaakt van de gevoeligheid van kleine zwaan en smient voor diverse verstoringsfactoren. Hiervoor is gebruik gemaakt van de effectenindicator van het Ministerie van EL&I (Ministerie van LNV, zd-c). De effectenindicator is algemeen en niet toegespitst op de situatie in een bepaald gebied. Daarom is de effectentabel bewerkt voor de situatie van De Wilck (zie tabel 5.1). De verschillen tussen de landelijke en de plaatselijke verstoringsfactoren zijn onderbouwd in bijlage 2. Van alle activiteiten is vervolgens beoordeeld of de activiteiten negatieve effecten hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelen. Op basis van de laatste wetenschappelijke kennis en gebruik makend van eerder onderzoek zijn de verschillende vormen van gebruik beoordeeld. Deze beoordeling is niet alleen Tabel 5.1 Verstoringsgevoeligheid van kleine zwaan en smient in De Wilck.  Verstoringsfactor Kleine zwaan (A037) Smient (A050) 1 Oppervlakteverlies   2 Versnippering   3 Verzuring   4 Vermesting   5 Verzoeting   6 Verzilting   7 Verontreiniging   8 Verdroging   9 Vernatting   10 Verandering stroomsnelheid   11 Verandering overstromingsfrequentie   12 Verandering dynamiek substraat   13 Verstoring door geluid   14 Verstoring door licht   15 Verstoring door trilling ⊠ 16 Optische verstoring   17 Verstoring door mechanische effecten   18 Verandering in populatiedynamiek   19 Bewuste verandering soortensamenstelling ⊠ Legenda Niet gevoelig  Gevoelig  Zeer gevoelig  Niet van toepassing  Onbekend ⊠afhankelijk van de aard en omvang van het effect van de activiteit, maar ook van de opeenhoping (cumulatie) van effecten van verschillende activiteiten. Deze bepalen samen, afhankelijk van de doelstelling, de ernst van het effect. De gebruikte methode is gebaseerd op de âHandleiding toetsing bestaand gebruik voor LNV-beheerplannenâ (Dienst Landelijk Gebied, 2009). De diverse stappen bij de toetsing van de huidige activiteiten zijn weergegeven in het schema in Figuur 5.1. Deze stappen zijn achtereenvolgens: Figuur STYLEREF 1 \s 5 . SEQ Figuur \* ARABIC \s 1 1 . Stroomschema toetsing activiteiten (toelichting, zie tekst) NB. Blokje moet er nog uitgehaald. Stap 1: inventarisatie activiteiten Alle regelmatig terugkerende activiteiten die zich binnen en rondom de begrenzing van het Natura 2000-gebied afspelen, zijn geĂŻnventariseerd. De inventarisatie van de activiteiten in Donkse Laagten heeft plaatsgevonden tot 1 maart 2010 (zie hoofdstuk 4). De geĂŻnventariseerde activiteiten zijn ingedeeld in Ă©Ă©n van de vier categorieĂ«n: Categorie 1: vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden; Categorie 2: vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden; Categorie 3: Nb-wet vergunde activiteiten; Categorie 4: niet verguningplichtige activiteiten. Stap 2: globale effectenanalyse De activiteiten zijn naast de instandhoudingsdoelen gelegd en door deskundigen beoordeeld. De globale effectenanalyse kent een opdeling van activiteiten in drie groepen: 1. geen effect (groen), 2. (mogelijk) beperkt effect (oranje), 3. (mogelijk) significant effect (rood). Er zijn verschillende redenen (a t/m i), waarom een activiteit in een groep geplaatst kan worden. Een activiteit kan bijvoorbeeld in de groep âgeen effectâ geplaatst worden, omdat er geen overlap is in ruimte en tijd tussen de activiteit en de aanwezigheid van de soort (a) of omdat de soort ongevoelig is voor het type verstoring dat de activiteit veroorzaakt (b). Zie bijlage 2 voor het volledige overzicht van de redenen per groep. In de tabellen in bijlage 4 vindt u de indeling van de activiteiten in Donkse Laagten in deze drie groepen. De methode die beschreven is in de âLeidraad bepaling significantieâ (Regiebureau Natura 2000, 2009) is gebruikt bij het bepalen of de activiteiten wel of geen significant effect hebben op de instandhoudingsdoelen. In bijlage 3 is schematisch een korte samenvatting van deze methode gegeven. De typering van de drie groepen van mogelijke effecten is: Groen. Voor activiteiten waarvan blijkt dat ze geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelen, of waarvan het effect verwaarloosbaar is, is het niet nodig (aanvullende) voorwaarden of mitigerende maatregelen te formuleren. Of een activiteit vergunningplichtig is hangt af van in welke categorie een activiteit valt. Bij de activiteiten, die in categorie 1 of 2 vallen, vervangt het beheerplan de vergunningplicht. Activiteiten, die onder categorie 3 vallen, zijn en blijven vergund. De activiteiten in categorie 4 zijn niet vergunningplichtig. Oranje. Voor activiteiten die (mogelijk) een beperkt negatief effect hebben, maar niet zodanig dat ze het realiseren van de instandhoudingsdoelen direct in de weg staan, is er een cumulatietoets uitgevoerd (zie stap 4). Rood. Alle activiteiten die (mogelijk) een significant negatief effect hebben Ă©n de activiteiten waarover onduidelijkheid bestaat, gaan door naar stap 3. Stap 3: nadere effectenanalyse In de nadere effectenanalyse is in detail uitgezocht wat de mogelijke effecten zijn van de activiteiten op de instandhoudingsdoelen. Hierbij zijn extra gegevens verzameld die meer duidelijkheid kunnen verschaffen. Het kan daarbij gaan om meer gedetailleerde bestaande (wetenschappelijke) informatie of resultaten van onderzoek dat specifiek uitgevoerd is voor dit beheerplan. Vervolgens is beoordeeld of activiteiten de realisatie van de instandhoudingsdoelen in de weg staan. Wanneer een activiteit een significant negatief effect heeft op het realiseren van (Ă©Ă©n van) de instandhoudingsdoelen, wordt bij stap 5 bekeken of (aanvullende) voorwaarden of mitigerende maatregelen geformuleerd kunnen worden (mitigatie, zie stap 5). Indien uit de nadere effectenanalyse blijkt dat de activiteit een beperkt effect heeft (niet significant) dan gaat de activiteit alsnog door naar de cumulatietoets (zie stap 4). Stap 4: cumulatietoets Activiteiten die afzonderlijk geen schadelijk effect hebben, kunnen samen wel een schadelijk effect tot gevolg hebben. Vele kleintjes maken Ă©Ă©n grote. In deze toets wordt bekeken of de effecten van verschillende activiteiten samen mogelijk wel het halen van de instandhoudingsdoelen belemmeren en dus significant zijn. Indien dat niet het geval is dan kunnen de activiteiten zonder (aanvullende) voorwaarden of mitigerende maatregelen voortgezet worden. Wanneer de activiteiten samen wel een (mogelijk) significant negatief effect hebben, gaan de activiteiten gezamenlijk door naar stap 5 (mitigatie), waarbij bekeken wordt welke instandhoudingsmaatregelen er nodig zijn om te compenseren voor de negatieve effecten. Stap 5: mitigatie Deze stap is toegepast voor die activiteiten waarvan uit de nadere effectenanalyse blijkt dat er een (mogelijk) significant negatief effect is op het behalen van de instandhoudingsdoelen. Nagegaan is of (aanvullende) voorwaarden of mitigerende maatregelen dit effect verminderen of teniet doen. Is dat het geval en is er geen sprake meer van een (mogelijk) significant effect, dan kunnen ook deze activiteiten door naar de cumulatietoets (zie stap 4). De (aanvullende) voorwaarden en mitigerende maatregelen zijn opgenomen in het beheerplan. Er treedt een aanschrijvingsbevoegdheid in werking indien men zich niet aan de voorwaarden houdt. De onderstaande paragrafen geven de effectanalyse van de activiteiten weer die in en rondom De Wilck plaatsvinden. Een uitgebreidere beschrijving van deze activiteiten is te vinden in paragraaf 4.3 en 4.4. Beoordeling effecten geĂŻnventariseerde activiteiten in De Wilck Natuurbeheer in De Wilck Het beheer van en door Staatsbosbeheer is toegesneden op de instandhoudingsdoelstellingen en op het behoud van broedende weidevogels. De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 februari 2009 gewijzigd. De wijziging houdt onder meer in dat bestaand beheer gericht op het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen vergunningvrij is. Toch wordt het beheer van Staatsbosbeheer ook volledig getoetst, om te bepalen of en waar eventueel knelpunten ontstaan. Staatsbosbeheer voert daarnaast een aantal activiteiten uit die niet op specifieke instandhoudingsdoelstellingen of natuurwaarden zijn gericht. Hieronder vallen onderhoud aan rasters, verwijdering van zwerfvuil en surveillance. Tevens vinden gedurende het jaar inventarisaties en onderzoeken plaats onder toezicht van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer voert alle maatregelen in het gebied uit volgens de Gedragscode Natuurbeheer 2 (Bosschap, 2008). Bij het uitvoeren van de activiteiten wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met kleine zwanen en smienten. Indien er al sprake is van een beperkte mate van verstoring dan is dat kortstondig en veelal plaatselijk. De verstoring die ontstaat door werkzaamheden in het kader van (natuur)beheer, monitoring en inventarisatie in De Wilck is dan ook dermate beperkt, dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan als verwaarloosbaar beoordeeld is. Conclusie De activiteiten die uitgevoerd worden in het kader van (natuur)beheer, monitoring en inventarisatie (zoals beschreven in hoofdstuk 4) vallen in categorie 4, niet vergunningplichtige activiteiten. Al deze werkzaamheden hebben een verwaarloosbaar effect op de instandhoudingsdoelstellingen. Er zijn geen mitigerende maatregelen noodzakelijk. Tabel 5.2 Beoordeling huidige activiteiten: natuurbeheer, onderhoud, onderzoek en monitoring in De Wilck. Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Natuurbeheer, inrichting en agrarisch gebruik (pacht) Staatsbosbeheer Begrazing/beweiding Bestaand gebruik 4 Nee Nee Maaien en afvoeren Bestaand gebruik 4 Nee Nee Slepen, buiten winterperiode Bestaand gebruik 4 Nee Nee Rollen, buiten winterperiode Bloten Bestaand gebruik 4 Nee Nee Bemesten Bestaand gebruik 4 Nee Nee Bekalken Bestaand gebruik 4 Nee Nee Afzetten hakhoutbosje Bestaand gebruik 4 Nee Nee Onderhoud Staatsbosbeheer Verwijderen zwerfvuil Bestaand gebruik 4 Nee Nee Rasteren (reparatie, vervangen) Bestaand gebruik 4 Nee Nee Onderhouden bermen (maaien + afvoeren en deponeren maaisel) Bestaand gebruik 4 Nee Nee Surveillance Bestaand gebruik 4 Nee Nee Monitoring en inventarisatie VWG Kouderkerk / Hazerswoude c.q. Wetlandwacht Vogelbescherming Nederland Broedvogelinventarisa-tie (weidevogels, ganzen, zwanen) Bestaand gebruik 4 Nee Nee Wintertellingen (met name zwanen, ganzen en eenden) Bestaand gebruik 4 Nee Nee Provincie Zuid-Holland / Staatsbosbeheer pH-bemonstering bodem Bestaand gebruik 4 Nee Nee EGV-bemonstering watergangen Bestaand gebruik 4 Nee Nee Monitoring hydrologie (grond- en opper-vlaktewaterstanden) Bestaand gebruik 4 Nee Nee Monitoring flora en fauna Bestaand gebruik 4 Nee Nee CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Schadebestrijding in De Wilck Muskusrattenbestrijding In De Wilck vindt muskusrattenbestrijding plaats vanuit het oogpunt van veiligheid van waterkeringen. Bijvangsten van watervogels worden zoveel mogelijk voorkomen door bijvoorbeeld stokjes voor de klemmen te plaatsen. Wanneer muskusrattenbestrijding in de winterperiode uitgevoerd wordt, kan dit in principe een verstorende invloed (auditieve en visuele verstoring) hebben op aanwezige smienten en kleine zwanen. In het najaar wordt zoveel mogelijk geprobeerd om de bestrijding uit te voeren voordat de wintergasten arriveren. In het voorjaar zijn smienten en kleine zwanen echter nog aanwezig op het moment dat de muskusrattenbestrijding plaatsvindt. Met name het dagelijkse gebruik van quads, gedurende een periode van circa 3 weken, kan (auditieve en visuele) verstoring veroorzaken. De doelstellingen voor zowel kleine zwaan als smient worden net niet of met moeite gehaald (zie hoofdstuk 3). Aangezien voor beide soorten rust een belangrijke ecologische vereiste is, kan niet uitgesloten worden dat verstoring door muskusrattenbestrijding hierbij een rol speelt. Daarom geldt bij deze activiteiten in de winterperiode (zie bijlage 5): Mogelijk (negatief) beperkt effect: overlap in ruimte en/of tijd. Soort of habitat voldoet niet aan de doelstelling of neemt af. Aard en omvang van de activiteit in combinatie met de gevoeligheid van de doelsoort zijn echter zodanig dat effecten beperkt zijn. Conclusie Muskusrattenbestrijding in De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft mogelijk een beperkt negatief effect op de instandhoudingsdoelen omdat deze activiteit wordt uitgevoerd in de winterperiode (1 september â 30 april). Deze activiteit wordt daarom geanalyseerd op cumulatie. Deze analyse wordt gemaakt in paragraaf 5.6. Muskusrattenbestrijding valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Beverrattenbestrijding Beverrattenbestrijding vindt slechts plaats na een melding van de aanwezigheid van een beverrat. Dit komt slechts zeer incidenteel voor. Vanwege het zeer incidentele karakter van deze activiteit, heeft de bestrijding van beverratten geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan. Conclusie Beverrattenbestrijding in De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft geen negatieve effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig. Beverrattenbestrijding valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Bestrijding akkerdistel Tenslotte vindt er in De Wilck nog mechanische en â bij hoge uitzondering - chemische bestrijding van akkerdistel (Cirsium arvense) plaats. Dit gebeurt uitsluitend in het zomerhalfjaar, wanneer kleine zwanen en smienten niet aanwezig zijn. De gebruikte bestrijdingsmethoden hebben geen invloed op de grassoorten in de vegetatie, die als voedsel voor de kleine zwaan en smient dienen. Door deze werkwijze treden er geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan op. Conclusie Bestrijding van akkerdistel in De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft geen negatieve effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig. Bestrijding van akkerdistel valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Tabel 5.3 Beoordeling huidige activiteiten: schadebestrijding in De Wilck. Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Schadebestrijding Provincie Zuid-Holland Muskusratbestrijding Bestaand gebruik 4 Mogelijk, zie paragraaf 5.6 over cumulatie Onderzoek, zie hoofdstuk 7. Beverratbestrijding Bestaand gebruik 4 Nee Nee Staatsbosbeheer Bestrijding akkerdistel Bestaand gebruik 4 Nee Nee CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Beheer en onderhoud van het water in De Wilck De Wilck heeft een eigen peilvak. Het beheer hier is er op gericht om voldoende en zo veel mogelijk water van goede kwaliteit in De Wilck te houden. Het peilbeheer is zo natuurlijk mogelijk. Het waterbeheer is gunstig voor beide instandhoudingsdoelstellingen Ă©n de kernopgave (het creĂ«ren van plas-dras situaties). Onderhoudswerkzaamheden aan de wateren zijn vaak kortstondig. Negatieve effecten van onderhoud van de wateren zijn dermate beperkt dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan verwaarloosbaar is. Conclusie Beheer en onderhoud van het water (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft verwaarloosbare effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig. Beheer en onderhoud van het water in De Wilck valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Tabel 5.4 Beoordeling huidige activiteiten: beheer en onderhoud van het water in De Wilck. Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Waterbeheer Hoogheemraadschap van Rijnland Handhaving zomerpeil Bestaand gebruik 4 Nee Nee Handhaving winterpeil Bestaand gebruik 4 Nee Nee Onderhoud Staatsbosbeheer Verwijderen/maaien slootvegetatie (schonen) Bestaand gebruik 4 Nee Nee Afvoeren slootvuil Bestaand gebruik 4 Nee Nee Begreppelen, buiten het broedseizoen Bestaand gebruik 4 Nee Nee Baggeren, buiten het broedseizoen Bestaand gebruik 4 Nee Nee Wallen frezen Bestaand gebruik 4 Nee Nee Dammen opknappen Bestaand gebruik 4 Nee Nee Controle peilbeheer en waterkwaliteit Bestaand gebruik 4 Nee Nee CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Recreatie in De Wilck Binnen De Wilck komt beperkt recreatie voor in de vorm van wandelen, schaatsen en excursies. Beheer en onderhoud van de hieraan gepaarde voorzieningen worden uitgevoerd door Staatsbosbeheer. Deze werkzaamheden worden door Staatsbosbeheer uitgevoerd volgens de Gedragscode Natuurbeheer 2 (Bosschap, 2008). Reguliere onderhoudswerkzaamheden zijn slechts kortstondig van aard. Negatieve effecten van reguliere onderhoudswerkzaamheden aan recreatieve voorzieningen zijn daarom dermate beperkt dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan verwaarloosbaar is. Het gedeelte van het wandelpad, dat zich in De Wilck bevindt, loopt direct langs de waterplas. Vooral kleine zwaan maakt veel gebruik van deze plas. In de winterperiode kan de aanwezigheid van wandelaars op dit pad (visuele) verstoring veroorzaken. Dit is de reden dat de beheerder met ingang van de winter van 2010/2011 het wandelpad heeft afgesloten in de periode dat de kleine zwaan aanwezig is. Dit is grofweg van november tot maart. De aankomst van de vogels wordt gemeld door de Wetlandwacht, waarna het pad gesloten wordt. Vanaf 1 maart gaat het pad weer open. De beheerder heeft ervoor gekozen om bij de periode van afsluiting rekening te houden met de kleine zwaan en niet met de smienten. De redenen hiervoor zijn ten eerste dat de plas langs het wandelpad ligt. Omdat deze plas als rust- en slaapplaats voor de kleine zwaan fungeert, zal eventuele verstoring door wandelaars het grootste effect op de kleine zwaan hebben. Een tweede reden is dat de verstoringsafstand van zwanen groter is dan van smienten. Door de afsluiting van het wandelpad in de periode dat de kleine zwaan aanwezig is, zijn er ten gevolge van wandelen geen negatieve effecten meer in het gebied te verwachten. Aanwezigheid van schaatsers in De Wilck kan (visuele en auditieve) verstoring veroorzaken. Echter, wanneer al het water in het gebied bevroren is, zijn de kleine zwanen en de meeste smienten doorgevlogen naar de Britse eilanden. Hierdoor treden nagenoeg geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan op. Conclusie Recreatie in de Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft geen dan wel verwaarloosbare effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig. Recreatie in De Wilck valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Tabel 5.6. Beoordeling huidige activiteiten: Recreatie in De Wilck. Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Onderhoud infrastructuur Staatsbosbeheer Onderhoud wandelpaden Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Onderhouden informatiepanelen, banken, routepaaltjes, overstapjes en klaphekken Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Landrecreatie Staatsbosbeheer Excursies Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Divers Wandelen op wandelpad door het gebied conform bestaande openstellingsregels en onder voorwaarde van afsluiting van het wandelpad in over-winteringsperiode kleine zwaan. Honden zijn niet toegestaan. Bestaand gebruik 4 Nee Nee Waterrecreatie Divers Schaatsen Bestaand gebruik 4 Nee Nee CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Verkeer en infrastructuur in De Wilck Hogesnelheidslijn (HSL) De HSL loopt onder De Wilck door. Uit onderzoek naar het geluid dat de treinen in de tunnel produceren, blijkt dat dit geen effect heeft op natuurdoelen in De Wilck (van den Dool, 2001). Het is onbekend of de treinen die door de tunnel rijden trillingen veroorzaken die voelbaar zijn aan de oppervlakte van De Wilck. Smient is volgens de effectenindicator van het Ministerie van EL&I niet gevoelig voor trillingen, maar het effect op kleine zwaan is onbekend. Door Prorail zal hier nader onderzoek naar worden verricht. In het kader van dit beheerplan is het treinverkeer vooralsnog niet beoordeeld. Conclusie Door Prorail zal onderzoek uitgevoerd worden naar de aanwezigheid van trillingen aan het oppervlak van De Wilck. Indien er daadwerkelijk trillingen aanwezig zijn, moet beoordeeld/onderzocht worden of dit een negatief effect heeft op kleine zwanen in De Wilck. Bovengenoemd onderzoek is de verantwoordelijkheid van Prorail en valt buiten de reikwijdte van dit beheerplan. Doordat er sinds de zomer van 2009 treinen rijden door de tunnel, valt het gebruik van de HSL in de tunnel onder De Wilck in categorie 4. Het gaat daarmee om een niet vergunningplichtige activiteit. Nog check nodig aan definitieve beleidsnotitie bestaand gebruik Tabel 5.7. Beoordeling huidige activiteiten: verkeer en infrastructuur in De Wilck. Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Verkeer Prorail Treinverkeer Bestaand gebruik 4 Onbekend Onderzoek, zie hoofdstuk 8. CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Beoordeling effecten geĂŻnventariseerde activiteiten rondom De Wilck Jacht, schadebestrijding en wildbeheer rondom De Wilck Jacht, schadebestrijding en wildbeheer Buiten de grenzen van De Wilck vindt jacht, schadebestrijding en wildbeheer van soorten plaats ten behoeve van de landbouw door middel van verstoring met plastic zakken, vlaggen en linten en door middel van ondersteunend afschot. Dit vindt plaats tot aan de grenzen van het gebied. De instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan in De Wilck hebben betrekking op het gebied als overwinteringslocatie. Wanneer er in de winterperiode verjaging en afschot plaatsvindt in de omgeving van De Wilck, kan dit in principe een verstorende invloed (auditieve en visuele verstoring) hebben op aanwezige smienten en kleine zwanen. De kritische afstand waarbij de vogels bij afschot (auditieve verstoring) opvliegen bedraagt 300 m (Van der Hut, 2007 in Van der Heijden & Miedema, 2008; Schrijvers in prep; zie ook hoofdstuk 2). Bij visuele verstoringsbronnen is de gemiddelde opvliegafstand 175 m (Ministerie van LNV, 2008). De doelstellingen voor zowel kleine zwaan als smient worden net niet of met moeite gehaald (zie hoofdstuk 3). Aangezien voor beide soorten rust een belangrijke ecologische vereiste is, kan niet uitgesloten worden dat verstoring door jacht, wildbeheer en schadebestrijding hierbij een rol speelt. Daarom geldt bij deze activiteiten in de winterperiode (zie Bijlage 5): Mogelijk (negatief) beperkt effect door overlap in ruimte en/of tijd. Soort voldoet niet aan de doelstelling of neemt af. Aard en omvang van de activiteit in combinatie met gevoeligheid van de doelsoort is echter zodanig dat effecten beperkt zijn. Bestrijding van smient is apart in de tabel opgenomen, omdat het hier om een instandhoudingsdoel voor De Wilck gaat. Schadebestrijding door verjaging en afschot van smienten buiten De Wilck kan effect hebben op de aantallen smienten in De Wilck. Ook bij deze vorm van schadebestrijding geldt daarom de beoordeling (zie bijlage 5): Mogelijk (negatief) beperkt effect door overlap in ruimte en/of tijd. Soort voldoet niet aan de doelstelling of neemt af. Aard en omvang van de activiteit in combinatie met gevoeligheid van de doelsoort is echter zodanig dat effecten beperkt zijn. Conclusie Jacht, schadebestrijding en wildbeheer rondom De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft mogelijk een beperkt negatief effect op de instandhoudingsdoelen omdat deze activiteit wordt uitgevoerd in de winterperiode (1 september â 30 april). Deze activiteit wordt daarom geanalyseerd op cumulatie. Deze analyse wordt gemaakt in paragraaf 5.6. Jacht, schadebestrijding en wildbeheer rondom De Wilck valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Muskusrattenbestrijding Ook rondom De Wilck vindt muskusrattenbestrijding plaats vanuit het oogpunt van veiligheid van waterkeringen. Deze bestrijding wordt op dezelfde manier uitgevoerd als in De Wilck (zie paragraaf 5.4.2). Door de grotere afstand tot de doelsoorten, is de verstoring verwaarloosbaar. Conclusie Muskusrattenbestrijding rondom De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft verwaarloosbare effecten op de instandhoudingsdoelen. Er zijn mitigerende maatregelen nodig. Muskusrattenbestrijding rondom De Wilck valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Beverrattenbestrijding Ook beverrattenbestrijding vindt rondom De Wilck plaats en wordt op dezelfde manier uitgevoerd als binnen De Wilck. Ook rondom De Wilck komt beverrattenbestrijding slechts zeer incidenteel voor. Vanwege het zeer incidentele karakter van deze activiteit, heeft de bestrijding van beverratten rondom De Wilck geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan. Conclusie Beverrattenbestrijding rondom De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft geen negatieve effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig. Beverrattenbestrijding valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Bestrijding akkerdistel Ook vindt bestrijding van akkerdistel (Cirsium arvense) rondom De Wilck plaats. Deze bestrijding vindt uitsluitend in het zomerhalfjaar plaats, wanneer kleine zwanen en smienten niet aanwezig zijn. De gebruikte bestrijdingsmethoden hebben geen invloed op de grassoorten in de vegetatie, die als voedsel voor de kleine zwaan en smient dienen. Door deze werkwijze treden geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan op. Conclusie Bestrijding van akkerdistel rondom De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft geen negatieve effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig. Bestrijding van akkerdistel rondom De Wilck valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Tabel 5.8 Beoordeling huidige activiteiten: Jacht, wildbeheer en schadebestrijding rondom De Wilck. Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Jacht rondom De Wilck WBE Rijnland Zuid Jacht in winterperiode (1 oktober â 1 april) Bestaand gebruik 4 Mogelijk, zie ook paragraaf 5.6 over cumulatie Onderzoek, zie hoofdstuk 7 Jacht in zomerperiode (1 mei â 31 augustus) Bestaand gebruik 4 Nee Nee Wildbeheer en schadebestrijding rondom De Wilck WBE Rijnland Zuid Wildbeheer en schadebestrijding in winterperiode (1 oktober â 1 april) Bestaand gebruik 4 Mogelijk, zie ook paragraaf 5.6 over cumulatie Onderzoek, zie hoofdstuk 7 Wildbeheer en schadebestrijding in zomerperiode (1 mei â 31 augustus) Bestaand gebruik 4 Nee Nee Schadebestrijding smient in winterperiode (1 oktober â 1 april) Bestaand gebruik 4 Mogelijk, zie ook paragraaf 5.6 over cumulatie Onderzoek, zie hoofdstuk 7 Provincie Zuid-Holland Muskusrattenbestrijding Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Beverrattenbestrijding Bestaand gebruik 4 Nee Nee Divers Distelbestrijding Bestaand gebruik 4 Nee Nee CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Beheer en onderhoud water rondom De Wilck Het huidige peilbesluit voor de Groenendijkse en Oostbroekpolder stamt uit 2004. Door de Zuid-Hollandse Milieufederatie is hier beroep tegen aangetekend. De Zuid-Hollandse Milieufederatie stelde in het beroep dat er onvoldoende getoetst is op significant negatieve effecten voor De Wilck als Vogelrichtlijngebied. Verdere verlaging in de omringende polders zou leiden tot wegzijging uit De Wilck. Onderzoek van Alterra wees uit dat voor de vogelsoorten waarvoor De Wilck is aangewezen significant negatieve effecten als gevolg van de nieuwe peilen voor de Groenendijkse- en Oostbroekpolder vrijwel zeker zijn uitgesloten. Het hoger beroep van de Zuid-Hollandse Milieufederatie is op basis van dit rapport door het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland afgewezen (bron: website Raad van State; zaaknummer 200608153/1). Als gevolg van het beroep was het peilbesluit op het moment van schrijven (2010) nog niet geheel uitgevoerd. Actualiseren! De kernopgave die het gebied heeft meegekregen â het creĂ«ren van plas-dras situaties - is niet onderzocht. De Wilck ligt echter op korte afstand van de drooggemaakte Polder de Noordplas. Daarin wordt een zomerpeil van -6,3 meter NAP en een winterpeil van -6,48 meter NAP gehandhaafd. De stijghoogte in het watervoerende pakket is daardoor in de verre omgeving fors verlaagd. De verschillen tussen de polderpeilen in de Noordplas en in De Wilck bedragen meer dan 4 meter. In De Wilck ligt de stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket op ca. -3,5 tot -4,0 meter NAP. Dat betekent dat er een relatief grote wegzijging vanuit De Wilck naar de diepere ondergrond plaatsvindt. Een beperkte verandering in het polderpeil zal daar nauwelijks iets aan veranderen. Daarnaast treedt het effect van de polderpeilverandering in de omgeving met name op aan de randen van De Wilck (zie ook hoofdstuk 3). Negatieve effecten van de uitvoering van het peilbesluit uit 2004 zijn daarom dermate beperkt dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan verwaarloosbaar is. Onderhoudswerkzaamheden aan de wateren in de Groenendijkse- en Oostbroekpolder zijn vaak kortstondig van duur. Negatieve effecten door de onderhoudswerkzaamheden zijn dermate beperkt dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan verwaarloosbaar is. Conclusie Waterbeheer rondom De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft op dit moment een verwaarloosbaar effect op de instandhoudingsdoelen. In de toekomst kan wel sprake zijn van een significant negatief effect ten aanzien van plas-dras situaties (zie ook hoofdstuk 3). Toekomstige peilbesluiten zullen daardoor opnieuw beoordeeld moeten worden. Opmerking: mogelijk is de implementatie van een peilbesluit een project. Deze activiteit is in dat geval dan niet zonder meer vergunningvrij! Te bezien o.b.v. definitieve beleidsnotitie bestaand gebruik. Beheer en onderhoud van water rondom De Wilck valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Tabel 5.9. Beoordeling huidige activiteiten: Beheer en onderhoud water rondom De Wilck. Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Peilbeheer Groenendijkse Polder en Oostbroekpolder (exclusief De Wilck) Hoogheemraadschap van Rijnland Implementatie peilbesluit uit 2004 pm pm Verwaarloosbaar Nee Handhaving winterpeil Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Handhaving zomerpeil Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Waterbeheer en onderhoud Groenendijkse Polder en Oostbroekpolder (exclusief De Wilck) AgrariĂ«rs Aanleggen, vervangen, onderhoud en in werking hebben van drainage in percelen. Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Detail waterhuishouding perceelsniveau; creĂ«ren onderbemaling Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Regulier onderhoud watergangen Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Aanleg dammen en bruggen Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Agrarisch gebruik rondom De Wilck Enkele agrarische activiteiten, zoals het bewerken van de bodem met machines, zaaien, beweiden, bemesten en beweiding, zorgen voor voedsel (met name eiwitrijk Engels raaigras) voor kleine zwaan en vooral smient. Ook draagt de aanwezigheid van grasland bij aan de gewenste openheid van het gebied, die gunstig is voor beide soorten. Daar staat tegenover dat agrarisch gebruik in de winter in principe een verstorende invloed (geluidsverstoring en visuele verstoring) kan hebben op aanwezige smienten en kleine zwanen. Echter, de werkzaamheden vinden over het algemeen niet intensief plaats in de winterperiode, waardoor verstoring van kleine zwaan en smient klein en niet permanent van aard is. De meeste activiteiten worden mechanisch, met verschillende soorten tractoren en machines, uitgevoerd. Een klein aantal activiteiten wordt te voet en handmatig uitgevoerd. De aanwezigheid van tractoren, machines en personen vormt geen bedreiging voor kleine zwaan en smient, waardoor gewenning optreedt. Negatieve effecten van normale agrarische bedrijfsvoering, zowel van de (melk)veebedrijven als boomkwekerijen, zijn dan ook dermate beperkt dat invloed hiervan op de instandhoudingsdoelstellingen als verwaarloosbaar beoordeeld is. Conclusie Agrarisch gebruik rondom De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft verwaarloosbare effecten op de instandhoudingsdoelen. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig. Het agrarisch gebruik rondom De Wilck valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Tabel STYLEREF 1 \s 5 .10. Beoordeling huidige activiteiten: Landbouw rondom De Wilck Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Grondbewerking Diverse agrariĂ«rs Ondiepe grondbewerking Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Diepe grondbewerking Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Ophogen percelen van (melk)veehouderijen Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Ophogen percelen (op niveau houden) van boomkwekerijen Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Grond ontsmetten Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Gewasbewerking Diverse agrariĂ«rs Bespuiten maĂŻs, gras en kweekbomen Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Bemesten Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Bekalken Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Bewerken Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Oogsten Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Poten Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Beweiding Diverse agrariĂ«rs Beweiding koeien, paarden, geiten en schapen Bestaand gebruik 4 Nee Nee Beregening Diverse agrariĂ«rs Oppervlaktewater Bestaand gebruik of project? 4 check Nee Nee Bassins voor beregening Bestaand gebruik 4 Nee Nee Lozingen Diverse agrariĂ«rs Proceswater be- of verwerking Bestaand gebruik 4 Nee Nee Afspoeling verhard oppervlakte Bestaand gebruik 4 Nee Nee Overig Diverse agrariĂ«rs Rooien (hoog) opgaande erfbeplanting en beplanten erven Bestaand gebruik of project? 4 Verwaarloosbaar Nee Afrasteren en beschoeien percelen met prikkeldraad, schrikdraad, enz. Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Opslag mest op kopakker (steekvast), in mestzakken, in mestsiloâs buiten bouwblok Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Reguliere aan- en afvoer (mest, melk, voeders, dieren, dierlijke producten, geoogste producten, etc) Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Opslag brandstoffen, chemische stoffen, caravans, voorraden, voeders, incl. opslag in siloâs Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Aanleg / verharding erfwegen en kavelpaden Bestaand gebruik of project? 4 Verwaarloosbaar Nee Mestbewerking Bestaand gebruik 4 Nee Nee Schaduwhallen om gekweekte bomen te beschermen tegen vorst Bestaand gebruik 4 Nee Nee CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Recreatie rondom De Wilck Rondom De Wilck komen verschillende vormen van recreatie voor. Het gaat om wandelen, fietsen, wielrennen, skaten, vissen en schaatsen. Eenmaal per jaar in de zomer wordt net buiten De Wilck een crosswedstrijd gehouden. Aan de recreatieve voorzieningen vinden onderhoudswerkzaamheden plaats. Reguliere onderhoudswerkzaamheden zijn kortstondig van aard. Negatieve effecten van reguliere onderhoudswerkzaamheden aan recreatieve voorzieningen zijn dermate beperkt dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan verwaarloosbaar is. De meeste vormen van recreatie vinden aan de randen van De Wilck plaats. De verstoring ten gevolge van deze vormen van recreatie is gering, waardoor negatieve effecten van recreatie dermate beperkt zijn dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan verwaarloosbaar is. De crosswedstrijd vindt niet in de winterperiode plaats maar in de zomer. Op dat tijdstip zijn beide soorten niet aanwezig. Conclusie Recreatie rondom de Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft geen dan wel verwaarloosbare effecten. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig. Recreatie rondom De Wilck valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Tabel 5.11. Beoordeling huidige activiteiten: Recreatie rondom De Wilck. Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Landrecreatie Staatsbosbeheer Excursies Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Divers Wandelen op wandelpad aan de noordzijde van De Wilck conform bestaande openstellingsregels en onder voorwaarde van afsluiting van het wandelpad in over-winteringsperiode kleine zwaan. Honden zijn niet toegestaan. Bestaand gebruik 4 Nee Nee Wandelen met loslopende honden op wegen en paden vlak buiten de begrenzing Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Wandelen met aangelijnde hond(en) op wegen en paden vlak buiten de begrenzing Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Fietsen, wielrennen, skaten op fietspaden vlak buiten de begrenzing Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Crosswedstrijd Bestaand gebruik 4 Nee Nee Hengelsport Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Waterrecreatie Divers Schaatsen Bestaand gebruik 4 Nee Nee CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Verkeer en infrastructuur Wegverkeer Kleine zwanen en smienten zijn relatief ongevoelig voor verstoring door wegverkeer. Daarnaast is deze vorm van verstoring vaak kortstondig van aard. Ook regulier onderhoud aan wegen en bermen is van korte duur. Negatieve effecten van wegverkeer en regulier onderhoud zijn daarmee dermate beperkt dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan verwaarloosbaar is. Conclusie Wegverkeer rondom De Wilck en het regulier onderhoud daaraan (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft verwaarloosbare effecten op de instandhoudingsdoelen. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig. Wegverkeer rondom De Wilck (inclusief het reguliere onderhoud daaraan) valt in categorie 4 en is daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Voor toekomstige grootschaliger projecten zoals bijvoorbeeld het aanleggen van nieuwe wegen of opnieuw asfalteren dient wel de vergunningsprocedure van de Natuurbeschermingswet 1998 doorlopen te worden. Check! Tabel 5.12. Beoordeling huidige activiteiten: verkeer en infrastructuur rondom De Wilck. Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Regulier onderhoud infrastructuur Gemeente Rijnwoude / Zoeterwoude Onderhoud aan wegen, bermen en paden Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee Verkeer Prorail Treinverkeer over de HSL Bestaand gebruik 4 Onbekend Onderzoek, zie hoofdstuk 8. Diverse partijen Wegverkeer Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Overige activiteiten rondom De Wilck Aardgastransportleidingen Boven de aardgastransportleidingen, die op circa 700 m ten oosten van De Wilck liggen, worden controlevluchten uitgevoerd. De controles worden uitgevoerd met een helikopter die op circa 100 m boven de grond vliegt. Vliegverkeer in de winterperiode kan in principe voor (auditieve en visuele) verstoring van smient en kleine zwaan zorgen. Tot op 1375 m horizontale afstand kan aanwezigheid van een helikopter opvliegen van kleine zwanen veroorzaken. Deze vorm van verstoring is echter kortstondig van aard, omdat de helikopter eenmaal per twee weken gedurende korte tijd aanwezig is boven het tracĂ©. Negatieve effecten van controlevluchten per helikopter boven de aardgastransportleidingen ten oosten van De Wilck zijn dan ook dermate beperkt dat invloed op de instandhoudingsdoelstellingen voor smient en kleine zwaan verwaarloosbaar is. Incidenteel wordt daarnaast onderhoud uitgevoerd aan de gastransportleidingen. Wanneer deze van te voren te plannen zijn, worden de normale procedures gevolgd en wordt zo nodig een vergunning van de Natuurbeschermingwet aangevraagd. Beoordeling van deze werkzaamheden in het beheerplan is daarom niet nodig. Bij calamiteiten wordt er, uiteraard, direct gehandeld. Calamiteiten vallen echter buiten de reikwijdte van dit beheerplan. Check op definitieve beleidsnotitie Conclusie De controlevluchten per helicopter boven de aardgastransportleidingen ten oosten van De Wilck (zoals beschreven in hoofdstuk 4) hebben verwaarloosbare effecten op de instandhoudingsdoelen. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig. De controlevluchten (inclusief het reguliere onderhoud daaraan) vallen in categorie 4 en zijn daarmee een niet vergunningplichtige activiteit. Beoordeling van onderhoudswerkzaamheden valt buiten de reikwijdte van dit beheerplan. Check op definitieve beleidsnotitie Hoogspanningsleiding Op circa 1 km ten oosten van De Wilck ligt een hoogspanningsleiding van 150 kV. Op zeer korte termijn zal deze hoogspanningsleiding worden vervangen door een hoogspanningsleiding van 380 kV. Hiervoor is inmiddels vergunning aangevraagd. Mogelijke effecten zijn in het kader van de vergunningverlening onderzocht Conclusie De effectbeoordeling van de hoogspanningsleiding van 380 kV vindt plaats in het kader van de vergunningverlening. check Tabel STYLEREF 1 \s 5 .13. Beoordeling huidige activiteiten: Overige activiteiten rondom De Wilck Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Overig Gasunie Controlevluchten per helicopter boven gas-transportleidingen Bestaand gebruik 4 Verwaarloosbaar Nee TenneT Hoogspanningsleiding: 150 kV op circa 1 km ten oosten van De Wilck Project 3 Mogelijk Onderzoek, zie hoofdstuk 7 CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Nieuwe activiteiten rondom De Wilck Uitbreiding agrarisch bedrijf Aan de bebouwing van het agrarische bedrijf aan de Burmadeweg in Hazerswoude wordt een nieuwe rundveestal toegevoegd. Het bedrijf en daarmee ook de nieuwe stal liggen op circa 300 meter afstand van De Wilck. Openheid van het gebied is van belang voor zowel kleine zwaan als smient. De nieuw te bouwen stal zal echter maar een minimale invloed hebben op de openheid van het gebied. De oppervlakte die de stal beslaat is te verwaarlozen in vergelijking met de oppervlakte open grasland die behouden blijft. Aangezien de aanwezigheid van extra activiteit rondom de stal (aanwezigheid mensen, vee, machines) op meer dan 300 meter afstand van De Wilck plaatsvindt, zal dit ook geen extra (auditieve en visuele) verstoring van kleine zwanen en smienten in De Wilck teweegbrengen. De aanwezigheid van de nieuwe stal zal dan ook geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor kleine zwaan en smient veroorzaken. De bouwwerkzaamheden kunnen echter in principe een verstorende invloed (auditieve en visuele verstoring) hebben op aanwezige smienten en kleine zwanen, wanneer de werkzaamheden in de winterperiode uitgevoerd worden. In de zomerperiode kan de stal gebouwd worden zonder dat er negatieve effecten op beide soorten optreden. Conclusie Het bouwen van de stal (zoals beschreven in hoofdstuk 4) heeft geen effecten op de instandhoudingsdoelen, mits deze in de zomerperiode (1 mei â 31 augustus) gebouwd wordt. Onder deze voorwaarde zijn er geen mitigerende maatregelen nodig. Het bouwen van de stal valt in categorie 2. Daarmee is deze activiteit een vrijgestelde vergunningplichtige activiteit met specifieke voorwaarden. Check op definitieve beleidsnotitie Tabel STYLEREF 1 \s 5 .13. Beoordeling nieuwe activiteit: uitbreiding agrarisch bedrijf rondom De Wilck Organisatie en activiteit Type activiteit Categorie (Significant) negatief effect verwacht? Mitigerende maatregel nodig? Uitbreiding agrarisch bedrijf AgrariĂ«r Uitbreiding agrarisch bedrijf Project check 2 Geen Te stellen voorwaarde: bouwen van de stal dient in de zomerperiode plaats te vinden CategorieĂ«n: 1 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 2 = vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 3 = Nb-wet vergunde activiteiten 4 = niet vergunningplichtige activiteiten Cumulatie Van diverse activiteiten is geconcludeerd dat deze activiteiten gedurende de winterperiode mogelijk een beperkt negatief effect kunnen hebben op het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen. Het gaat om: Jacht, beheer en schadebestrijding rondom De Wilck: auditieve en visuele verstoring als gevolg van verstoring met plastic zakken, vlaggen en linten en door middel van ondersteunend afschot. Muskusrattenbestrijding in De Wilck: auditieve en visuele verstoring als gevolg van controles met quads. De hier boven genoemde activiteiten kunnen de rust in het gebied negatief beĂŻnvloeden. De doelstellingen voor zowel kleine zwaan (wat betreft foerageerfunctie) als smient (wat betreft foerageer- en rustfunctie) worden net niet of met moeite gehaald (zie hoofdstuk 3). Aangezien voor beide soorten rust een belangrijke ecologische vereiste is, kan niet uitgesloten worden dat verstoring door deze activiteiten hierbij een rol speelt. Het is echter op dit moment niet mogelijk om te bepalen of deze twee activiteiten samen (cumulatie) een significant negatief effect veroorzaken op de instandhoudingsdoelen. De reden hiervoor is dat er - naast visuele en auditieve verstoring - nog een aantal andere factoren zijn die de aantallen kleine zwanen en smienten in de Wilck kunnen beĂŻnvloeden. Hierbij gaat het om factoren zoals weersfactoren, fluctuaties in landelijke aantallen, aanwezigheid van voldoende voedsel en concurrentie door andere soorten (zie ook paragraaf 6.4.1). In hoofdstuk 7 zijn maatregelen opgenomen waarmee de relatie verduidelijkt kan worden tussen de aantallen vogels in De Wilck en factoren die hier invloed op (kunnen) hebben. Procedure toekomstige ontwikkelingen Voor toekomstige ontwikkelingen in gebruik van De Wilck, die niet in het beheerplan zijn opgenomen, geldt dat in kaart moet worden gebracht of deze activiteiten negatieve effecten kunnen hebben op het bereiken van de instandhoudingsdoelen. Toekomstige ontwikkelingen omvatten zowel nieuwe activiteiten als wijzigingen in huidige activiteiten. Bij toekomstige ontwikkelingen valt te denken aan functieverandering van agrarische bedrijfsvoering, uitbreiding van recreatieve en landbouwkundige activiteiten of uitbreiding van woonwijken. Ook kan het gaan om ingrijpende beheer- en inrichtingsmaatregelen die niet direct verband houden met het beheer van het Natura 2000-gebied. Alle toekomstige activiteiten die afwijken van de huidige situatie worden behandeld als nieuwe activiteiten en dienen getoetst te worden. Bij het toetsen van activiteiten moet rekening gehouden worden met de sleutelfactoren, de ecologische vereisten en de verstoringsgevoeligheid van de soorten waarvoor De Wilck is aangewezen als Natura 2000-gebied. Op diverse plekken in dit beheerplan is hier informatie over te vinden. In paragraaf 2.4 zijn de ecologische vereisten van kleine zwaan en smient uitgebreid beschreven. De sleutelfactoren die van belang zijn voor deze soorten zijn beschreven in paragraaf 3.5. De verstoringsgevoeligheid van kleine zwaan en smient voor diverse factoren is samengevat in paragraaf 5.3 en tabel 5.1. Vergunningprocedure Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is het bevoegd gezag om vergunningen in het kader van de natuurbeschermingswet te verlenen voor het Natura 2000 gebied De Wilck. Een uitgebreide beschrijving van de procedure voor vergunningverlening is te vinden op de website van het ministerie van EL&I (www.natura2000.nl/pages/checklist-vergunningverlening.aspx). De beoordeling van de gevolgen van de nieuwe activiteit voor de instandhoudingsdoelen vindt plaats via een stappenplan. Dit stappenplan is weergegeven in bijlage 8. De eerste aan te bevelen stap in de beoordeling is een vooroverleg tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag: de âvoortoetsâ. De hoofdvraag tijdens de voortoets is of er een kans op een (significant) negatief effect bestaat. Op deze vraag zijn drie antwoorden mogelijk: Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat het effect zeker niet significant is, volstaat daarvoor de âverslechteringstoetsâ. Deze toets is Ă©Ă©n van de twee toetsen die onder de âhabitattoetsâ valt. Er is een kans op een significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat er een kans op een significant negatief effect bestaat, is een âpassende beoordelingâ vereist. De passende beoordeling is de andere toets die onder de âhabitattoetsâ valt. Bij een passende beoordeling komt in meer detail de hoofdvraag uit de oriĂ«ntatiefase terug: is er een kans op een significant negatief effect? Wanneer blijkt dat er zeker geen negatief effect optreedt, betekent dit dat de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend kan worden. Als er wel een mogelijk negatief effect optreedt, maar zeker geen significant negatief effect, wordt de passende beoordeling afgesloten en wordt er âteruggeschakeldâ naar de verslechteringstoets (omdat er wel sprake kan zijn van een mogelijk negatief effect). Indien er wel een kans op een significant negatief effect is, vindt de ADC-toets plaats: Zijn er geen Alternatieven? Is er sprake van een Dwingende reden van groot openbaar belang? Zijn er Compenserende maatregelen voorzien? Alleen als alternatieven ontbreken Ă©n de activiteit doorgang moet vinden om dwingende redenen van groot openbaar belang kan een activiteit alsnog doorgang vinden. Er kan dan een vergunning worden verleend onder de voorwaarde dat tijdig compenserende maatregelen worden getroffen. In de onder 2 en 3 bedoelde gevallen volgt op de voortoets een vergunningaanvraag door de initiatiefnemer. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het aanleveren van de informatie die het bevoegd gezag nodig heeft om de effecten te kunnen beoordelen en eventueel een vergunning te kunnen verlenen (Ministerie van LNV, 2005a). Bevoegd gezag Voor het Natura 2000-gebied De Wilck is Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland het bevoegd gezag voor de verlening van vergunningen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Meer informatie Algemene informatie over de vergunningprocedure van de Natuurbeschermingswet 1998 is te vinden op de website van de rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/natuur/bescherming-in-natuurgebieden). Op de site HYPERLINK "http://www.natuurbeheer.nu" www.natuurbeheer.nu zijn verschillende handreikingen en andere relevante informatie beschikbaar. Met name de âAlgemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998â van het Ministerie van EL&I (Ministerie van LNV, 2005a) kan van nut zijn bij (de voorbereiding van) het aanvragen van een vergunning. Via de website van de provincie Zuid-Holland ( HYPERLINK "http://www.zuid-holland.nl" www.zuid-holland.nl onder thema milieu en onderwerp vergunningen) is ook informatie beschikbaar over de vergunningverleningsprocedure in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Voor meer informatie over de vergunningprocedure in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan contact worden opgenomen met de afdeling vergunningen, bureau bodem en grondwater van de provincie Zuid-Holland: Bezoekadres: Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag Postadres: Postbus 90602 2509 LP Den Haag Telefoon: (070) 441 66 11 E-mailadres: HYPERLINK "mailto:zuidholland@pzh.nl" zuidholland@pzh.nl Website: www.zuid-holland.nl Instandhoudingsdoelen in omvang, ruimte en tijd In dit hoofdstuk zijn de kernopgaven en instandhoudingsdoelen uitgewerkt in omvang, in ruimte (oftewel in plaats) en in tijd. Per Natura 2000-doelstelling voor De Wilck zijn knelpunten en kansen beschreven. Maatregelen die kunnen bijdragen aan het oplossen van knelpunten of het verzilveren van kansen zijn uitgewerkt in hoofdstuk 7. Toekomstvisie De inzet voor het Natura 2000-gebied De Wilck is dat dit gebied op korte en lange termijn een geschikt foerageer- en rustgebied voor de overwinterende kleine zwanen en smienten blijft. Niet alleen nu maar ook in de toekomst moeten beide soorten kunnen profiteren van voldoende rust en de matig voedselrijke graslanden binnen De Wilck. Het uitvoeren van een aanvullend monitoringsprogramma moet uitwijzen of de Natura 2000-doelstellingen voor beide soorten gehaald wordt (zie ook hoofdstuk 7). Naast rust en ruimte voor de Natura 2000-soorten biedt De Wilck ook geschikte broedgelegenheid voor weidevogels. Juist de geschiktheid voor zowel wintergasten als weidevogels maakt De Wilck tot een bijzonder Natura 2000-gebied in het Groene Hart. Landschappelijke opgave Meren en Moerassen Voor het landschapstype Meren en Moerassen als geheel, waar De Wilck onder valt, is als landschappelijke opgave geformuleerd: âhet behoud en herstel van de samenhang tussen slaap- en foerageergebiedenâ (zie paragraaf 2.1.1). Knelpunten Een knelpunt dat is gerelateerd aan de landschappelijke opgave heeft te maken met de ligging en de geringe oppervlakte van het gebied. Met slechts 116 hectare is De Wilck gevoelig voor processen die tot een afname in oppervlakte of in kwaliteit leiden. Vanwege de geringe oppervlakte is het gebied ook relatief kwetsbaar voor factoren van buiten de begrenzing (externe werking) zoals bijvoorbeeld verstoring. Kansen Een kans is dat met de instandhouding van De Wilck er een bijdrage wordt geleverd aan het behoud van de connectiviteit voor smient en kleine zwaan tussen De Wilck en andere Natura 2000-gebieden die voor deze vogelsoorten zijn aangewezen. Kernopgave 4.11 Plas-dras situaties De kernopgave voor De Wilck is: âde aanwezigheid van voldoende plas-dras situaties voor smientenâ (kernopgave 4.11; zie paragraaf 2.1.2). De aanwezigheid van voldoende plas-dras situaties is belangrijk omdat smient daardoor energetisch gezien efficiĂ«nt kan foerageren. Door te drinken kunnen deze vogels grassen beter verteren. Momenteel zijn in De Wilck voldoende plas-dras situaties aanwezig: alle delen die minder dan 20 cm boven het winterpeil liggen blijken plas-dras te zijn op basis van waarnemingen in het winterseizoen van 2009/2010 (zie ook figuur 3.4). Om voldoende plas-dras situaties te behouden is het van belang dat langere stagnatie van het water voorkomen wordt. Hiervoor is het van belang dat er voldoende en op de juiste manier aangebrachte begreppeling aanwezig is in De Wilck. Dit is op dit moment grotendeels het geval. De verwachting is daarom dat de oppervlakte plas-dras op korte termijn niet zal verminderen. Het is daarom niet nodig in de eerste beheerplanperiode maatregelen te nemen om het areaal plas-dras situaties te vergroten. Voor de kwaliteit van de plas-dras situaties is het van belang dat er een optimale waterhuishouding in De Wilck wordt gerealiseerd. Dit maakt deel uit van de wateropgave voor De Wilck. Een goede waterhuishouding, zowel qua waterkwaliteit als -kwantiteit, draagt bij aan de kwaliteit van het gebied als slaap- en foerageergebied voor grasetende watervogels. Door verdroging en verzuring is de waterhuishouding in De Wilck echter nog niet geheel op orde. Er dienen daarom maatregelen getroffen te worden om de verdroging en verzuring van het gebied tegen te gaan. De urgentie om de verdroging aan te pakken is groot omdat de Provincie Zuid-Holland De Wilck ook als âTOP-gebied verdrogingâ heeft aangewezen. De provincie wil de verdroging in de TOP-gebieden met prioriteit in de periode 2007-2013 aanpakken. Het streven is erop gericht de verdroging in 2013 (nagenoeg) geheel te hebben opgelost. De provincie heeft hiervoor prestatieafspraken gemaakt met de rijksoverheid in het kader van de ILG-Bestuursovereenkomst. Vanwege de grote urgentie is het noodzakelijk deze beheerplanperiode al maatregelen te treffen. In hoofdstuk 7 zijn daarom maatregelen voorgesteld om de verdroging (en verzuring) aan te pakken. Knelpunten Het creĂ«ren van plas-dras situaties in De Wilck kan echter ook tot ongewenste effecten leiden, zoals de âverpitrussingâ in de percelen rondom de in 2001 gegraven plas. Deze ontwikkeling kan leiden tot afname van de plantenrijkdom en van de kwaliteit van het voedsel voor de doelsoorten. Ook gaat het ten koste van de door de doelsoorten gewenste openheid. Om verdere uitbreiding van pitrus te voorkomen en de huidige bedekking terug te dringen, zullen gerichte (beheer)maatregelen moeten worden genomen (zie hoofdstuk 7). Mocht het op termijn noodzakelijk zijn om nieuwe plas-dras situaties of een nieuwe plas aan te leggen, is het aan te bevelen om vooraf te bekijken op welke manier nieuwe dominantie van pitrus voorkomen kan worden. De belangrijkste knelpunten die het goed functioneren van alle (hydro)ecologische processen in De Wilck in de weg staan, zijn verdroging en, hiermee samenhangend, verzuring. In De Wilck kent de verdroging drie oorzaken: te lage grondwaterstanden (en daarmee samenhangend te lage waterpeilen), wegzijging naar de omgeving en aanvoer van gebiedsvreemd water met kwaliteitsvermindering tot gevolg (Ubink, 1997). De verdroging die op dit moment in De Wilck optreedt, wordt vooral veroorzaakt door wegzijging van grondwater naar de diepere ondergrond en vervolgens naar de laaggelegen droogmakerij de Noordplas. Om dit waterverlies te compenseren wordt gebiedsvreemd water vanuit de Oude Rijn ingelaten. Omdat de bodemdaling in de Wilck geringer is dan in de omringende landbouwpolders, zal op termijn ook waterverlies door horizontale wegzijging optreden. De hoeveelheid in te laten water zal op termijn daardoor toenemen. In De Wilck is sprake van een voedselrijke situatie. Onduidelijk is welke factoren hierbij precies een rol spelen. Mogelijke factoren zijn: nalevering van fosfaat als gevolg van het landbouwkundig gebruik in het verleden; oxidatie van veen; processen die samenhangen met de inlaat van water (inlaat nutrienten of inlaat van stoffen die interne eutrofiĂ«ring bevorderen zoals sulfaat). Er zijn onvoldoende waterkwaliteitsgegevens beschikbaar om hier een uitspraak over te doen. Daarom dient eerst een onderzoek naar de waterkwaliteit te worden uitgevoerd (zoals in hoofdstuk 7 is voorgesteld), voordat het mogelijk is concrete maatregelen te formuleren. Een verklaring voor het niet behalen van de gewenste peilen wordt gezocht in het onvoldoende functioneren van de overstort en/of de stuwen. Uit veldwaarnemingen is gebleken dat de stuw waarschijnlijk te laag is waardoor onnodig water wordt uitgelaten en het gemaal niet afslaat. Er vindt dan dus ongewenst doorspoeling plaats. Om deze situatie te verbeteren is het nodig om de werking van de stuwen en overstort te verbeteren. Als alternatief voor de huidige inlaat kan worden onderzocht of water met een andere kwaliteit (van elders) kan worden aangewend als inlaatwater. Dit onderzoek (zie hoofdstuk 7 voor verdere uitwerking van de maatregelen) dient al op zeer korte termijn (2011) niet meer actueel! te worden uitgevoerd aangezien De Wilck ook als âTOP-gebied verdrogingâ en als oppervlaktewaterlichaam vanuit de KRW is aangewezen (zie ook paragraaf 4.1). De urgentie voor het nemen van maatregelen om de waterhuishouding te optimaliseren is derhalve hoog. De provincie streeft ernaar om de verdroging uiterlijk in 2013 (nagenoeg) geheel te hebben opgelost. De KRW-normen voor de waterkwaliteit dienen uiterlijk in 2015 (zie paragraaf 4.1) niet meer overschreden te worden. Kansen Een groot voordeel is dat De Wilck een eigen waterhuishouding heeft. Het gebied is hierdoor hydrologisch geĂŻsoleerd van de omliggende polders, waar veel lagere peilen ten behoeve van de landbouwfunctie zijn ingesteld. Hierdoor kunnen maatregelen om bovenstaande knelpunten op te lossen relatief gemakkelijk uitgevoerd worden doordat de omgeving hier geen negatieve invloed van zal ondervinden. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is, in het kader van de Kaderrichtlijn Water, voornemens om maatregelen uit te voeren om de waterkwaliteit in De Wilck te verbeteren. Op dit moment zijn deze plannen er op hoofdlijnen. De exacte uitwerking van de maatregelen moet echter nog gemaakt worden. Voor de uitvoering van deze maatregelen heeft het hoogheemraadschap geld gereserveerd. Instandhoudingsdoelstellingen kleine zwaan en smient De Wilck heeft voor kleine zwanen met name een functie als slaapplaats (Ministerie van LNV, 2009a). In De Wilck overnachten regelmatig groepen kleine zwanen op de waterplas (zie §3.4). In de winterperiode van 2005 tot en met 2010 is het gemiddelde seizoensmaximum 80 individuen. Ook in de omgeving van De Wilck zijn belangrijke rustgebieden aanwezig zoals de Starrevaart en de Weide Aa. De Wilck wordt in afnemende mate gebruikt als foerageergebied. De dieren die âs nachts in het gebied aanwezig zijn, foerageren overdag vooral buiten de begrenzing van De Wilck. In De Wilck zelf werden in de periode 1996-2010 gemiddeld 10 foeragerende kleine zwanen geteld. Voor het trekken van harde conclusies zijn het aantal waarnemingen te gering. De waarnemingen, die beschikbaar zijn, wijzen er echter op dat de instandhoudingsdoelstelling voor De Wilck van 10 kleine zwanen waarschijnlijk gehaald wordt. Een belangrijke randvoorwaarde voor het halen van de doelen is het in stand houden van het open water (plas), zowel qua oppervlakte als kwaliteit. Andere randvoorwaarden zijn: het behouden van de openheid van de omgeving; geen toename van verstoring; het voorkomen van grootschalige verlanding of dichtgroeien van de plas; het voorkomen van verontreiniging van vooral de plas. Om definitieve conclusies over het realiseren van het instandhoudingsdoel voor kleine zwaan te kunnen trekken, is een uitgebreider monitoringsprogramma nodig (zie hoofdstuk 7). De Wilck heeft voor smienten de functie van zowel slaapplaats als foerageergebied (Ministerie van LNV, 2009a). De soort rust overdag in het gehele gebied in de weteringen en op alle graslanden. De smienten geven vooral de voorkeur aan de delen die plas-dras staan. Nachtelijk foerageren gebeurt met name in de omgeving van De Wilck. Ook bij de smient is net als bij kleine zwaan gebruik gemaakt van gegevens met een lage telfrequentie. Definitieve conclusies over het realiseren van het instandhoudingsdoel van 2.100 smienten kunnen daarom voor de smient eveneens niet getrokken worden. Alhoewel de seizoensgemiddelden in verschillende jaren ver boven het instandhoudingsdoel van 2.100 exemplaren liggen, wijzen de tellingen van de laatste jaren op een daling. Het langjarig seizoensgemiddelde ligt beneden het instandhoudingsdoel van 2.100 smienten (zie hoofdstuk 3). Definitieve conclusies over het halen van de instandhoudingsdoelstelling voor smient kunnen pas getrokken worden op basis van een uitgebreider monitoringsprogramma (zie hoofdstuk 7). Een belangrijke randvoorwaarde voor het voorkomen van de smient is niet alleen de aanwezigheid van voldoende plas-dras situaties (zie kernopgave 4.11 hierboven). Ook dient er voldoende oppervlak matig voedselrijk grasland in De Wilck aanwezig te zijn. Verdroging en verruiging (waaronder ook verpitrussing) moeten daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast moet verstoring worden beperkt. Samenvattend kan worden gesteld dat voor beide soorten van belang is (zie ook de beschrijving van de ecologische vereisten in paragraaf 2.3 en de beschrijving van de sleutelfactoren in paragraaf 3.6), dat: de Wilck zijn openheid behoudt, zowel binnen als buiten de begrenzing; verstoring door recreanten, beheerders, pachters en jachtactiviteiten beperkt is; de afwisseling tussen vochtige en natte matig voedselrijke graslanden behouden blijft; de huidige oppervlakte aan matig voedselrijk grasland binnen De Wilck behouden blijft: voldoende jong, eiwitrijk gras en een vegetatie die kort de winter in gaat; in de directe omgeving van De Wilck voldoende foerageergebied (voor met name kleine zwaan) aanwezig blijft, in de vorm van akkers met oogstresten; verruiging en verpitrussing worden voorkomen c.q. verminderd; de hoeveelheid open water, inclusief plas-dras situaties, niet afneemt. Knelpunten Uit de instandhoudingsdoelstellingen die voor kleine zwaan en smient in De Wilck zijn geformuleerd (zie paragraaf 2.2) blijkt dat in de huidige situatie (zie hoofdstuk 3) voor wat betreft beschikbaarheid van voldoende slaapplaatsen geen knelpunten aanwezig zijn. Voorwaarde is wel dat de plas en alle weteringen voldoende open gehouden worden, zodat voor beide soorten voldoende ruimte beschikbaar is om te slapen. Voor smient geldt ook dat er wat betreft de aanwezigheid van voldoende foerageergebied binnen de begrenzing geen knelpunten zijn. Het huidige beheer is gericht op instandhouding van het open veenweidelandschap en bestaat uit onder andere maaien, begrazen en, indien nodig, bekalken. Dit is afdoende om de huidige oppervlakte aan foerageergebied voor zowel smient als het eigen weidevogelbeheer van Staatsbosbeheer in stand te houden. De graslanden in De Wilck produceren momenteel zowel kwantitatief als kwalitatief voldoende gras dat als voedselbron voor de smient kan dienen. Dit is gebleken in de diverse jaren, waarin de seizoensgemiddelden ver boven het doel van 2.100 exemplaren uitkomen. Er was toen voldoende gras beschikbaar. Een sterkere verschraling en/of extensivering en/of andere natuurontwikkeling is echter niet wenselijk. Ook is het belangrijk dat de huidige oppervlakte aan foerageergebied in de toekomst gehandhaafd blijft. Daarom is het nodig om het huidige proces van verruiging en verpitrussing in de percelen rondom de plas via gerichte beheermaatregelen te stoppen. Voor de kleine zwaan is de foerageerfunctie belangrijk, maar ondergeschikt aan de rust- en slaapfunctie van het gebied voor deze soort. De beschikbare gegevens wijzen erop dat het aantal rustende kleine zwanen in De Wilck waarschijnlijk voldoet aan de Natura 2000-doelstelling van 10 individuen. Een definitieve conclusie kan echter pas getrokken worden op basis van een uitgebreider meetprogramma. Een belangrijk knelpunt is dat de beschikbare telgegevens voor zowel de kleine zwaan als de smient onvoldoende betrouwbaar zijn. Deze telgegevens zijn namelijk grotendeels afkomstig van maandelijkse, vaste teldagen. Ze geven hierdoor mogelijk een onvolledig beeld van de gemiddelde aantallen. Vooral waarnemingen van vogels die âs nachts in De Wilck aanwezig (foeragerende smienten en rustende kleine zwanen) zijn beperkt beschikbaar. Voor de kleine zwaan geldt verder dat bij de tellingen van vĂČĂČr 2005 geen onderscheid werd gemaakt in slapende versus foeragerende vogels: alle aanwezige vogels werden âgewoonâ geteld. Uit de beschikbare gegevens kunnen wel degelijk trends afgeleid worden. Echter, ze zijn niet bruikbaar voor het trekken van definitieve conclusies over het behalen van de instandhoudingsdoelen. Uit de beschikbare telgegevens blijken er grote fluctuaties te zijn in de aantallen smienten en kleine zwanen die zich in de winterperiode in De Wilck bevinden. Het gaat niet alleen om fluctuaties per maand maar ook om fluctuaties per jaar. Deze fluctuaties in de aantallen zouden door verschillende factoren veroorzaakt kunnen zijn (zie ook kader 2): weersfactoren: vooral het aantal dagen vorst en/of sneeuwbedekking is een bepalende factor; de mate van auditieve en visuele verstoring; fluctuaties in landelijke aantallen die vooral veroorzaakt zijn door de fluctuaties in het broedsucces in Rusland (geldt met name voor kleine zwaan); de mate van concurrentie door andere soorten (geldt met name voor kleine zwaan). Het is vooralsnog onduidelijk of deze factoren inderdaad een rol spelen bij het optreden van de grote fluctuaties. Ook de mate waarin deze factoren (mogelijk) een rol spelen is onduidelijk. Op basis van de huidige beschikbare gegevens is het niet mogelijk om oorzakelijke verbanden te leggen tussen deze factoren en de aantallen smienten en kleine zwanen in De Wilck. Het is daarom belangrijk dat de komende beheerplanperiode gebruikt wordt om eventuele relaties op te sporen en te verduidelijken. In dit beheerplan (zie hoofdstuk 7) is een uitbreiding van de monitoring voorgesteld van aantallen smienten, aantallen kleine zwanen en van aantallen concurrerende soorten. Ook is monitoring voorgesteld van diverse vormen van verstoring. Tot slot is onderzoek voorgesteld naar de relatie tussen De Wilck en de omgeving: waar liggen precies de belangrijkste foerageer- en rustgebieden en hoe is de connectiviteit tussen deze gebieden? Deze maatregelen zijn uitgewerkt in hoofdstuk 7 en 8. Kader 2 Factoren die van invloed kunnen zijn op de aantalfluctuaties in De Wilck: Weersfactoren De weersomstandigheden kunnen van invloed zijn op de telgegevens. Er zijn bijvoorbeeld nauwelijks kleine zwanen en smienten aanwezig in het gebied wanneer de sloten en de plas dichtgevroren zijn. Dit komt doordat zij open water nodig hebben om te drinken. Wanneer er toevallig Ă©Ă©n of meerdere teldagen vallen op dagen met vorst, zorgt dat voor een vertekening van de aantallen. Verstoring Een belangrijk knelpunt in De Wilck is verstoring door loslopende honden. Honden zijn echter niet toegestaan in De Wilck, ook niet aangelijnd. Deze verstoring kan daarom worden verminderd door betere handhaving van deze regels. Daarnaast is in hoofdstuk 5 van twee activiteiten beoordeeld dat zij de rust in De Wilck negatief kunnen beĂŻnvloeden. Aangezien voor beide soorten rust een belangrijke ecologische vereiste is, kan niet uitgesloten worden dat verstoring door deze activiteiten een rol speelt in de fluctuatie van de aantallen smienten en kleine zwanen. Er zijn op dit moment echter geen gegevens bekend waarmee bepaald kan worden of verstoring door deze activiteiten daadwerkelijk de aantallen smienten en kleine zwanen beĂŻnvloed. Daarom is het van belang om deze activiteiten, en zo mogelijk hun effecten, te monitoren. Fluctuaties in landelijke aantallen Fluctuaties in landelijke aantallen kunnen ook de aantallen in De Wilck beĂŻnvloeden. Immers als er in het gehele land meer of minder dieren aanwezig zijn, is het logisch dat dit doorwerkt in de aantallen dieren in de afzonderlijke gebieden. Concurrentie door andere soorten Andere soorten kunnen eventueel zorgen voor concurrentie met betrekking tot voedsel- en rustgelegenheid. Zo komen knobbelzwanen, evenals andere ganzensoorten zoals grauwe gans, ook gedurende het winterhalfjaar voor in De Wilck (telgegevens Vogelwerkgroep). Mogelijk zorgen deze soorten in de winterperiode voor concurrentie om voedsel. Kansen De maatregelen, die getroffen worden om aan de instandhoudingsdoelen te voldoen, voorzien onder andere in een verbetering van de waterkwaliteit in De Wilck. Waterplantenvegetaties kunnen hiervan profiteren, waardoor het voedselaanbod voor de kleine zwanen kan toenemen. Wellicht anders formuleren (als het alleen onderzoek betreft) Realisatie instandhoudingdoelstellingen Ontwikkelingsstrategie In voorgaande hoofdstukken is beschreven wat de doelstellingen zijn voor het Natura 2000-gebied De Wilck, wat de sleutelfactoren zijn en welke kansen er zijn om deze doelen te behalen. Ook is vermeld welke knelpunten overwonnen moeten worden en in hoeverre de bestaande activiteiten het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen beĂŻnvloedt. Voor het realiseren en duurzaam behouden van deze doelstellingen zullen in De Wilck enkele beheermaatregelen genomen moeten worden. Hoe en wanneer dit dient te gebeuren is hieronder in de ontwikkelingsstrategie beschreven. De ontwikkelingsstrategie bestaat uit het voldoen aan de sleutelfactoren voor het vóórkomen van kleine zwaan en smient. Aan de sleutelfactoren moet voldaan zijn om de instandhoudingsdoelen te kunnen realiseren. De sleutelfactoren zijn beschreven in hoofdstuk 3. Daarnaast richt de ontwikkelingsstrategie zich op de realisatie van de kernopgave âhet beschikbaar zijn van voldoende plas-dras situaties voor smient, in de juiste tijd van het jaarâ. De verdroging in De Wilck dient (nagenoeg) geheel in 2013 opgelost te zijn. Dit doel is geformuleerd in het kader van de aanwijzing van de Wilck als TOP-gebied verdroging. De KRW-maatregelen dienen uiterlijk in 2015 gerealiseerd te zijn. De streefdata voor het realiseren van de verdrogings- en KRW-doelen maken dat het logisch is de wateropgave voor Natura 2000 in deze beheerplanperiode gerealiseerd te hebben. Samengevat zijn de belangrijkste opgaven en sleutelfactoren voor De Wilck: Opgaven en instandhoudingsdoelen Sleutelfactoren Landschappelijke opgave Meren en moerassen Behoud en herstel van de samenhang tussen slaap- en foerageergebieden. Het aanwezig zijn van voldoende connectiviteit tussen foerageer- en rustplaatsen binnen het landschapstype Meren en Moerassen. De Wilck dient hieraan een bijdrage te leveren. Kernopgave inclusief de wateropgave CreĂ«ren en in stand houden van plas-dras situaties voor smienten. Het realiseren van een optimale waterhuishouding. Instandhoudingsdoelen Behoud omvang en kwaliteit van het leefgebied voor kleine zwaan en smient. connectiviteit tussen foerageer- en rustplaatsen in en rondom De Wilck; voldoende foerageermogelijkheden binnen en rondom De Wilck; drinkgelegenheid binnen of op korte afstand van foerageergebied; het voorkomen van voldoende open water; open landschap; voldoende rust; zo min mogelijk concurrentie van andere soorten. TOP-verdroging (Nagenoeg) geheel oplossen verdroging in De Wilck in 2013 geen KRW Realiseren KRW-waterkwaliteitsnormen in 2015 Geen zou moeten zijn: voldoende beschikbaarheid gebiedseigen water Uitgangspunt in dit beheerplan is het presenteren van een maatregelenpakket waarmee de instandhoudingsdoelstellingen gerealiseerd kunnen worden. De meeste maatregelen kunnen door de terreinbeheerder Staatsbosbeheer worden uitgevoerd. De watermaatregelen vergen een goede afstemming tussen de terreinbeheerder Staatsbosbeheer en waterbeheerder Hoogheemraadschap van Rijnland. Hierbij dient nadrukkelijk ook afstemming plaats te vinden over maatregelen die nodig zijn voor de Kaderrichtlijn Water (KRW). Klimaatverandering Het klimaat verandert, zowel wereldwijd als ook in Nederland. Wetenschappelijk is vastgesteld dat de huidige opwarming van de aarde vooral veroorzaakt wordt door een toename van zogenaamde 'broeikasgassen'. Opwarming is niet het enige gevolg: voor de 21ste eeuw wordt niet alleen een toename van de temperatuur verwacht, maar tevens een toename van extreme weersomstandigheden. Een stijgende zeespiegel, afnemende rivierafvoeren in de zomer, langduriger droogteperioden en indringend zout water via de rivieren en het grondwater zetten de zoetwatervoorziening van het land onder druk. Een grotere stormfrequentie en meer periodes met grotere neerslaghoeveelheden, belasten de afvoer in de winter. Toch is het moeilijk precieze uitspraken te doen, want de klimaatmodellen geven alleen uitkomsten over grotere gebieden en grotere tijdsperioden aan. Ze hebben hun beperkingen om de exacte effecten van klimaatverandering te voorspellen voor een klein land als Nederland. Niettemin wijzen ze erop dat zelfs zeer verregaande maatregelen voor de beperking van broeikasgassen niet voldoende zullen zijn om de verdere klimaatverandering tegen te gaan. We moeten ons dus naast de inspanningen voor de reductie van broeikasgassen, richten op adaptatiemaatregelen om Nederland klimaatbestendig te maken. Daarom wordt in de verschillende nota's zoals de Nota Ruimte en in het Nationaal Waterplan, gezocht naar opties voor flexibele gebiedsgerichte inrichtingsmaatregelen. Recent heeft daarover de Delta Commissie in 2008 een rapport uitgebracht ('Samen werken met water'). Klimaatbestendigheid is een lastig begrip, en daarom richt men zich over het algemeen op 'weerstand' (het vermogen om extreme omstandigheden te weerstaan zonder al te grote gevolgen voor mens, maatschappij en omgeving); 'veerkracht' (het vermogen om van een verstoring te kunnen herstellen); en 'aanpassingsvermogen' (het verschil tussen de gewenste en ongewenste toestand). Welke effecten de klimaatveranderingen zullen hebben op de Natura 2000-instandhoudindoelstellingen voor De Wilck is moeilijk in te schatten. Klimaatverandering kan vooral in arctische gebieden grote gevolgen hebben. Dit zijn de broedgebieden van de kleine zwaan. Effecten van klimaatverandering op de kleine zwaan zijn dan ook niet uit te sluiten. Binnen de beheerplannen van Natura 2000 is nu alle inspanning gericht op het definiĂ«ren van de instandhoudingsdoelen, de invloed van de bestaande activiteiten hierop en de maatregelen die nu genomen moeten worden. Bij de komende generaties beheerplannen zullen de effecten van klimaatverandering in beeld moeten gaan komen vanuit het oogpunt van de klimaatbestendigheid van onze natuur. Daarbij is het van belang om te zien of bepaalde grond- en regenwaterafhankelijke instandhoudingsdoelen in de droogste klimaatscenario's ook kunnen overleven. Ook zal gekeken moeten worden of populaties meer ruimte nodig hebben om te overleven en duurzaam voort te kunnen bestaan. Met name een netwerk van natuurgebieden, dat samenhangt door middel van groene verbindingen, is hierbij essentieel. In de beheerplannen na dit beheerplan zal daarom gebruik worden gemaakt van de basis die gelegd is in dit voorliggend beheerplan. Ook zal daarin het wetenschappelijk onderzoek meegenomen worden dat uitgevoerd wordt naar de precieze gevolgen en de benodigde maatregelen ten behoeve van de veranderingen in de leefwereld van plant, dier en mens. Beschrijving maatregelen Hieronder volgen de maatregelen die worden voorgesteld om de instandhoudingsdoelstellingen te waarborgen. In de huidige situatie wordt, indien het gangbare (water)beheer wordt voortgezet, waarschijnlijk grotendeels aan de doelstellingen voor smient en kleine zwaan voldaan. In de voorgaande hoofdstukken is duidelijk geworden dat er aanvullende maatregelen nodig zijn om de verruiging (kwaliteitsverlies graslanden) en verzuring tegen te gaan. Ook de kernopgave en de wateropgave (vooral verdrogingbestrijding) vereisen aanvullende maatregelen zodat het gebied in 2015 voldoet aan de KRW-normen voor waterkwaliteit. Daarnaast is onderzoek noodzakelijk naar de kwaliteit van het inlaatwater. Deze kwaliteit is niet bekend. De vraag is of deze kwaliteit idd niet bekend is, ik vraag het na Mogelijk zorgt het inlaatwater voor een te hoge nutriĂ«ntenbelasting van De Wilck en draagt daarmee bij aan veenafbraak en bodemdaling. Ook dient te worden onderzocht of en op welke manier het peilbeheer geoptimaliseerd kan worden. Optimalisatie is nodig om enerzijds bodemdaling door verdroging tegen te gaan. Anderzijds zijn zodanig hoge waterpeilen nodig dat er voldoende bodemleven behouden blijft dat als voedsel voor weidevogels kan dienen. Om de effectiviteit van de maatregelen te beoordelen is een uitbreiding van het monitoringsprogramma noodzakelijk. In hoofdstuk 8 wordt dit verder uitgewerkt. Een verhoging van de frequentie van de al bestaande tellingen is nodig om meer duidelijkheid te krijgen over aantallen kleine zwaan en smient gedurende het winterhalfjaar en hun gebruik van De Wilck en de omgeving. Ook dit is in hoofdstuk 8 verder uitgewerkt. Voortzetten en optimaliseren huidige (water)beheermaatregelen in De Wilck: Perceelsgebonden standweide / hooiland en naweiden Begrazing door runderen en schapen van 1 april â 15 oktober. Distelbestrijding Conform de distelverordening worden distels voor de bloeiperiode verwijderd. Dit gebeurt in principe mechanisch. Door het verwijderen van de distels houdt het gebied de openheid die geschikt is voor de doelsoorten. Periodieke bekalking van het gebied: Indien nodig (ongeveer eens per vijf jaar). Dit gebeurt naar aanleiding van bodemanalyse. Handhaven zomer- en winterpeil in de twee peilvakken. Kanttekening hierbij is dat het huidige peilbeheer nog niet optimaal is. Pas na uitvoering van maatregel 6 is hier sprake van. Sloten schonen en (indien nodig) baggeren Tegengaan van verdroging en bodemdaling door een optimalisatie van het peilbeheer en het verbeteren van de waterkwaliteit Dit kan door het verbeteren van de werking van het gemaal, de overstort en de stuwen. Belangrijk is te voorkomen dat er onnodig veel water wordt uitgelaten, waardoor doorspoeling plaatsvindt. Hiervoor is het nodig dat het gemaal beter gaat reageren op het peil in het oostelijke peilvak. Verdere automatisering is hiervoor noodzakelijk. Voor de beheermaatregelen 3 en 5 geldt dat deze niet mogen plaatsvinden in de winterperiode (1 september â 30 april) wanneer de doelsoorten in De Wilck aanwezig zijn. Bij de andere beheermaatregelen is dit ofwel niet relevant ofwel deze worden standaard buiten de winterperiode uitgevoerd. Het hoogheemraadschap heeft al maatregelen genomen om het peilbeheer te optimaliseren (maatregel 6). Zo is in oktober 2010 de pompcapaciteit van het gemaal verbeterd en is de lekkage bij het gemaal aangepakt. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is inmiddels op de hoogte van de slechte afstemming tussen de stuw en het gemaal. Aanvullende beheermaatregelen in De Wilck: Tegengaan verruiging en âverpitrussingâ rond de plas In de percelen rondom de plassen waar sterke uitbreiding van pitrus heeft plaatsgevonden, dient pitrus te worden gemaaid en afgevoerd. Direct afvoeren â dus zonder te drogen te leggen op de percelen zelf â is belangrijk om zaadverspreiding te voorkomen. Aanbevolen wordt om de pitrus te maaien voordat zaadzetting heeft plaatsgevonden. Eventueel is maaien, verdrinken en vervolgens bevriezen tijdens een koude winter ook een mogelijkheid. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van kleine zwaan. Overigens in heel koude winters wanneer de plas is dichtgevroren, zitten de vogels er juist nauwelijks tot niet. Afsluiten wandelpad tijdens winterperiode In de winterperiode zal gedurende de aanwezigheid van de kleine zwaan het wandelpad worden afgesloten. Maatregel 7 is op dit moment in uitvoering. Maatregel 8 is vanaf de winter van 2010 ingezet. Onderzoek: Onderzoek naar de waterkwaliteit van het inlaatwater en het water uit omliggende polders en een verkenning van alternatieven voor wateraanvoer NB uitzoeken of dit onderzoek daadwerkelijk nodig is Onderzoek naar de optimalisatie van de waterhuishouding Onderzocht moet worden op welke manier het waterpeilbeheer geoptimaliseerd kan worden. Mogelijke oplossingsrichtingen die onderzocht zullen gaan worden: Een meer geleidelijke omschakeling naar het zomerpeil (trapsgewijze daling) kan de grondwaterstanden in het gebied langer op een hoger niveau houden. De ontwikkeling van het bodemleven ten behoeve van de weidevogels zal hier geen hinder van ondervinden. Er zal naar mogelijkheden worden gezocht om bij perioden van grote neerslag het water langer in het gebied vast te houden. Een mogelijke optie, die onderzocht zou kunnen worden, is het creĂ«ren van randsloten met hetzelfde waterpeil als in De Wilck. Aansluitend kunnen hogere waterpeilen in een zone om het gebied heen worden ingesteld om zo de horizontale waterverliezen naar de omgeving te beperken. Het instellen van randsloten met gelijke waterpeilen lijkt op voorhand al mogelijk voor het deel tussen het inlaatgemaal en de aflaatstuw van het oostelijke peilvak. Verder moet worden onderzocht (in aansluiting op de hierboven genoemde punten) wat de mogelijkheid is om een langere aanvoerroute voor het inlaatwater te realiseren. Hierbij kan worden gedacht aan het gebruik van de als EHS begrensde percelen direct ten westen van De Wilck. Mogelijk kan het slotenstelsel hier zodanig worden ingericht dat hierdoor een langere aanvoerroute voor inlaatwater ontstaat. Ook zou dan bij dit onderzoek moeten worden bekeken of een helofytenfilter een bijdrage kan leveren aan de gewenste waterkwaliteit. Extra monitoring en onderzoek conneciviteit Het is van belang om een volledig beeld te krijgen van het gebruik van De Wilck door kleine zwaan en smient gedurende het winterhalfjaar. Voor een deel wordt dit bereikt door middel van extra monitoring in De Wilck (zie hieronder). Het is echter ook van belang dat onderzocht wordt wat de relatie tussen De Wilck en zijn omgeving is: waar liggen precies de belangrijkste foerageer- en rustgebieden en hoe is de connectiviteit tussen deze gebieden? Het betreft daarmee een onderzoek dat op provinciaal of regionaal niveau uitgevoerd dient te worden. Daarom zal de provincie worden gevraagd bij dit onderzoek het voortouw te nemen. Handhaving: Handhaving Een belangrijke verstorende factor voor smienten en kleine zwanen in De Wilck is het lopen door het gebied van wandelaars met honden, al dan niet aangelijnd. Om deze verstoring te voorkomen, is het nodig dat er intensiever gehandhaafd wordt door Staatsbosbeheer. Maatregelen met betrekking tot vergunningplicht voor de NB-wet: Grootschalige werkzaamheden (zoals bouwen) Afhankelijk van de lokatie, de hoogte van het bouwwerk en de soort werkzaamheden kunnen grootschalige bouwwerkzaamheden auditieve en visuele verstoring veroorzaken. Hoge bouwwerken (zoals een windmolen), bouwwerken in de directe omgeving van de Wilck en bouwwerkzaamheden die veel geluid met zich meebrengen (zoals heien) hebben grotere gevolgen dan lagere bouwwerken (zoals een silo gelegen achter een landbouwbedrijf), bouwwerken op grotere afstand en bouwwerken die weinig geluid met zich meebrengen. Aan grootschalige bouwwerkzaamheden, die plaatsvinden in de directe omgeving van De Wilck en die meerdere dagen zowel auditieve als visuele verstoring met zich meebrengen, dienen in de NB-vergunning nadere voorwaarden gesteld te worden. Belangrijk is dat deze werkzaamheden niet in de periode 1 september â 30 april plaatsvinden. Waterhuishoudkundige maatregelen die zijn voorzien in het kader van de Kaderrichtlijn Water: KRW-maatregelen in het kader van het Waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap van Rijnland Het Hoogheemraadschap van Rijnland zal in het kader van het Waterbeheerplan drie maatregelen nemen die zijn gericht op het realiseren van de KRW-doelen. Het gaat om het aanpassen van de inlaat, het vispasseerbaar maken van de inlaat en de aanleg van 7,1 km natuurvriendelijke oever. Deze maatregelen zijn in ieder geval niet strijdig met de Natura 2000 instandhoudingsdoelen. Waarschijnlijk zijn de maatregelen ondersteunend aan de doelen die in het kader van Natura 2000 voor De Wilck zijn gesteld. Aanvullende monitoring: De aantallen kleine zwanen en smienten, die zich in de winterperiode in De Wilck bevinden, kunnen door verschillende factoren worden beĂŻnvloed (zie paragraaf 5.4.1). Het is vooralsnog onduidelijk of deze factoren inderdaad een rol spelen en in welke mate. Daarom is het van belang om hier gedurende deze beheerplanperiode meer duidelijkheid over te verkrijgen door de volgende aanvullende monitoringsprogrammaâs op te starten. Intensivering monitoring aantallen smient en kleine zwaan Het monitoren van aantallen smient en kleine zwaan gebeurt momenteel aan de hand van wintervogeltellingen rond het middelste weekend van de maanden september tot en met maart. De wintertellingen in deze vorm zijn een momentopname. Smienten foerageren vaak buiten De Wilck en kleine zwanen bezoeken het gebied vooral om te overnachten. Dit gedrag hebben deze soorten niet alleen in De Wilck maar ook op andere plaatsen in de omgeving. Omdat de tellingen alleen overdag plaatsvinden, kunnen door dit gedrag vogels tijdens de tellingen gemist worden. Om een beter beeld te krijgen van de aantallen smienten en kleine zwanen die in De Wilck voorkomen, is het wenselijk om minimaal drie keer per maand - beter nog is wekelijks - een wintervogeltelling te verrichten (Hustings et al, 1989). Bij deze frequentie worden de schommelingen in aantallen aanwezige dieren enigszins opgevangen. Daarnaast is het van belang om structureel slaapplaatstellingen van kleine zwaan uit te voeren. Na aanleg van de plas in 2001 wordt er op de slaapplaats (de plas) gedurende het winterhalfjaar al wel incidenteel geteld door de Wetlandwacht van Vogelbescherming Nederland. Dit gebeurt rond zonsopkomst en/of zonsondergang. Om een beter beeld te krijgen van de aantallen kleine zwanen die De Wilck gebruiken als slaapplaats is het echter van belang dat er regelmatig geteld gaat worden. Hierbij is het wenselijk om dit minimaal drie keer per maand, maar liever wekelijks, te doen. Bij het documenteren van de telgegevens is het van belang dat de weersomstandigheden genoteerd worden. De weersomstandigheden kunnen namelijk van invloed zijn op de aantallen van de aanwezige doelsoorten. Uit mededelingen van waarnemers is bekend dat er geen kleine zwanen en nauwelijks smienten aanwezig zijn in het gebied wanneer de sloten en de plas dichtgevroren zijn. Zij hebben namelijk open water nodig om te drinken. Documenteren van de weersomstandigheden kan daarom van belang zijn voor het verklaren van aantalfluctuaties. Naast het doen van tellingen in De Wilck is het ook van belang om tellingen te verrichten in de directe omgeving van De Wilck en in andere natuurgebieden in de regio waar kleine zwaan en smient veel voorkomen. Hierbij gaat het niet alleen om aantallen smienten en kleine zwanen in de directe omgeving van De Wilck maar ook om andere soorten zoals weidevogels. Samengevat: Wekelijkse wintervogeltellingen in De Wilck (overdag); Wekelijkse slaapplaatstellingen in De Wilck (rond zonsopkomst of zonsondergang); Noteren van weersomstandigheden op de teldagen; Tellingen in de directe omgeving en in andere natuurgebieden in de regio van kleine zwaan, smient en enkele andere soorten (weidevogels). Monitoring auditieve en visuele verstoring In hoofdstuk 5 is van twee activiteiten bepaald dat ze vanwege auditieve en visuele verstoring mogelijk een beperkt negatief effect kunnen hebben op de aantallen smienten en kleine zwanen in De Wilck. Het gaat om jacht, wildbeheer en schadebestrijding in de winterperiode en om muskusrattenbestrijding. Er zijn op dit moment nog te weinig gegevens beschikbaar om te kunnen beoordelen of deze activiteiten gezamenlijk (via cumulatie) een significant negatief effect veroorzaken op de instandhoudingsdoelen. De reden hiervoor is dat er - naast visuele en auditieve verstoring - nog een aantal andere factoren is die de aantallen kleine zwanen en smienten in de Wilck kunnen beĂŻnvloeden. Dit zijn factoren als weersfactoren, fluctuaties in landelijke aantallen, aanwezigheid van voldoende voedsel en concurrentie door andere soorten (zie hoofdstuk 6). De mate van auditieve en visuele verstoring ten gevolge van jacht, wildbeheer, schadebestrijding en muskusrattenbestrijding zijn door een relatief geringe inspanning te monitoren. Met de gegevens die bij dit onderzoek verzameld worden en de wekelijkse telgegevens van kleine zwaan kan aan het begin van de volgende beheerplanperiode onderzocht worden of er een verband is tussen verstoring door activiteiten in het kader van jacht (inclusief schadebestrijding en muskusrattenbestrijding) en de aantallen dieren in De Wilck. Indien nodig kunnen in het volgende beheerplan passende maatregelen worden geformuleerd. Monitoring van de omvang en kwaliteit van het leefgebied van smient en kleine zwaan Hiertoe zal door een medewerker van Staatsbosbeheer de âChecklist omvang en kwaliteit leefgebiedâ worden bijgehouden. Sociaal economische gevolgen De maatregelen, die in bovenstaande paragraaf beschreven zijn, hebben geen sociaal economische gevolgen voor het gebied rondom De Wilck. De waterbeheermaatregelen die voorgesteld worden (verbetering van de werking van gemaal en stuwen) hebben alleen invloed op de waterhuishouding in De Wilck zelf en hebben daarmee geen invloed op de omgeving. Een deel van de maatregelen betreft het uitvoeren van (met name hydrologisch) onderzoek en monitoring. Nadat de resultaten van het hydrologische onderzoek bekend zijn, moeten er maatregelen uitgewerkt worden die de hydrologie in De Wilck ten goede komen. Hiervoor is al een aantal oplossingsrichtingen geformuleerd. Bij het uitwerken van deze maatregelen zal uiteraard rekening gehouden worden met de sociaal economische gevolgen. Vooralsnog wordt niet voorzien dat de toekomstige maatregelen gevolgen zullen hebben voor de omgeving. Ook de extra monitoringsprogrammaâs (monitoring aantallen vogels en monitoring verstoring) hebben gedurende deze beheerplanperiode geen gevolgen voor de omgeving. Na zes jaar (aan het begin van de volgende beheerplanperiode) zal gekeken worden of er aanvullende maatregelen nodig zijn als gevolg van de resultaten van de monitoringsprogrammaâs en het onderzoek naar de relatie tussen De Wilck en foerageer- en rustgebieden in de omgeving. Wanneer er aanvullende maatregelen nodig zijn, zal op dat moment opnieuw beoordeeld moeten worden of dit nadelige sociaal economische gevolgen heeft voor het gebied rondom De Wilck. Handhaving en toezicht Handhaving en toezicht zijn voornamelijk de verantwoordelijkheid van de provincie Zuid-Holland en Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer handhaaft daarbij in haar eigen gebieden terwijl de provincie dit doet in het overige gebied. De belangrijkste taken zijn surveillance in het gebied, onderhouden van bebording (voorlichting, toegangsregels), het openstellen van een meldpunt en het controleren van vigerende vergunningen en ontheffingen. In een nog door provincie Zuid-Holland op te stellen handhavingsplan worden de maatregelen en afspraken tussen de diverse handhavende organisaties nader uitgewerkt en vastgelegd. De volgende onderwerpen worden hierin tenminste uitgewerkt: uitwerking voor welke van de activiteiten, waarvan bij de toetsing is geoordeeld dat zij een significant negatief effect veroorzaken, handhaving nodig is; samenwerking tussen verschillende handhavende instanties: de verantwoordelijkheid voor de regie en coördinatie, de rolverdeling en de verdeling van bevoegdheden; de speerpunten bij handhaving. De provincie Zuid-Holland heeft een centraal meldpunt voor niet toegestane activiteiten in Natura 2000-gebieden ingesteld: Provincie Zuid-Holland, Afdeling Handhaving Telefoonnummer: 070-4418655 E-mail adres: HYPERLINK "mailto:nbwet@pzh.nl" nbwet@pzh.nl Uitvoeringsprogramma In dit hoofdstuk is het uitvoeringsprogramma van het beheerplan voor De Wilck beschreven. De communicatie rondom het beheerplan en de wijze van monitoring en evaluatie komen aan bod. Het gaat hierbij zowel om het monitoren en evalueren van de genomen maatregelen als het monitoren van de staat van instandhouding van de soorten. Ook is beschreven welke partijen verantwoordelijk zijn voor communicatie, monitoring, evaluatie en uitvoering van de maatregelen die beschreven zijn in dit beheerplan. Daarnaast zijn de kosten en financieringsmogelijkheden voor het uitvoeringsprogramma van het beheerplan globaal in beeld gebracht. De financiĂ«le afspraken zijn echter onderdeel van het bestuurlijk traject. Communicatie Voor het behalen van de doelen van het beheerplan is het van belang dat gebruikers, ondernemers, omwonenden, maatschappelijke organisaties en overheden op de hoogte zijn van het belang van het Natura 2000-gebied en de mogelijke gevolgen die het beheerplan voor hen heeft. Om draagvlak voor de maatregelen uit het beheerplan te creĂ«ren en medewerking voor de uitvoering te krijgen, is communicatie van groot belang. Doelstellingen voor communicatie Een Natura 2000-gebied biedt ruimte aan natuur en recreatie en in de onmiddellijke omgeving is ruimte voor wonen en bedrijvigheid. Aan de betrokkenen moet duidelijk worden gemaakt dat dit verenigbaar is met de doelstellingen van Natura 2000 en er moet worden aangegeven wat het beheerplan en eventuele vergunningplicht betekenen voor de verschillende activiteiten en de verschillende doelgroepen. De doelstellingen van de communicatie in het kader van Natura 2000 zijn: doelgroepen hebben inzicht in de gevolgen van het beheerplan voor de eigen situatie; doelgroepen weten waar ze terechtkunnen voor informatie en vragen; betrokkenen bij de uitvoering van het beheerplan kennen nut en noodzaak van de maatregelen. Inzicht van doelgroepen in de gevolgen van het beheerplan begint met de bekendheid van Natura 2000 en de Natuurbeschermingswet in het algemeen. Daarnaast zijn gebruikers van het gebied geĂŻnformeerd over de gevolgen van zowel inrichtingsmaatregelen als vergunningplicht en âverlening. Het beheerplan is opgesteld door de bevoegde gezagen in samenwerking met de organisaties die zijn betrokken bij de uitvoering. Deze hebben bijgedragen aan de inhoud en onderschrijven de noodzaak van de beschreven maatregelen. Rolverdeling in communicatie Het Ministerie van EL&I zorgt voor de algemene informatievoorziening rond Natura 2000 en de Natuurbeschermingswet en is als voortouwnemer het eerste aanspreekpunt voor het beheerplan. De boswachters van Staatsbosbeheer geven, in het veld, voorlichting over het gebied en de inrichtings- en beheermaatregelen aan passanten. Daarnaast beantwoorden zij vragen van mensen die contact opnemen met Staatsbosbeheer. De provincie verzorgt de communicatie over de specifieke gevolgen van het beheerplan voor de gebruikers van het gebied en de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet. De provincie werkt de communicatie rond dit aspect nog verder uit. In ieder geval worden betrokkenen geĂŻnformeerd via nieuwsbrieven, folders en de provinciale website. Ook kunnen gebruikers van het gebied voor informatie terecht bij de provincie. Monitoring en evaluatie instandhoudingsdoelstellingen en maatregelen Monitoring In dit beheerplan zijn de instandhoudingsdoelstellingen voor De Wilck uitgewerkt (hoofdstuk 5) en zijn instandhoudingsmaatregelen geformuleerd om deze doelen te bereiken (hoofdstuk 7). Om te kunnen bepalen of de instandhoudingsdoelstellingen bereikt worden en de genomen maatregelen effectief zijn, vindt monitoring en evaluatie plaats. De doelstelling van de gebiedsgerichte monitoring is tweeledig. Ten eerste vindt monitoring plaats ter evaluatie van het bereiken van de doelen (zie paragraaf 8.2.1). Deze monitoring moet inzicht geven of de instandhoudingsdoelen voor de soorten, waarvoor De Wilck is aangewezen, bereikt zijn. Ten tweede vindt er monitoring plaats ter evaluatie van de genomen maatregelen en het gebruik in en om het gebied (zie paragraaf 8.2.2). Uit deze gegevens moet blijken of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste effect hebben op de soorten in het gebied. Daarnaast moeten de monitoringsgegevens inzicht geven of genomen maatregelen en/of veranderingen het gebruik in en om het gebied effect hebben op het behalen van de doelstellingen (ministerie van LNV, 2009b). De eisen die vanuit de Europese Commissie worden gesteld aan de monitoring zijn vastgelegd in een âprogramma van eisenâ, opgesteld door de Directie Kennis van het voormalige ministerie van LNV (ministerie van LNV, 2009b). Hierin is aangegeven op welke wijze de monitoring in het Natura 2000-gebied De Wilck moet worden vormgegeven. In dit beheerplan is het hiervoor genoemde programma van eisen als uitgangspunt genomen voor het monitoringsprogramma voor de Wilck. Voor het verkrijgen van de benodigde gegevens wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande monitoringsprogrammaâs die uitgevoerd worden door onder andere overheden (provincies), particuliere gegevensbeherende organisaties (PGOâs), terreinbeherende instanties en kennisinstituten. Er is echter aanvullende monitoring noodzakelijk om de instandhoudingsdoelstellingen en -maatregelen in het kader van het beheerplan voor De Wilck te kunnen evalueren. In tabel 8.1 is een overzicht van de monitoringsprogrammaâs opgenomen. In de tabel is ook aangegeven welke partijen verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de monitoringsprogrammaâs. Ook is aangegeven of het een bestaand monitoringsprogramma betreft of dat het programma nog moet worden opgezet. Evaluatie Het beheerplan heeft een geldigheid van zes jaar. Aan het einde van deze planperiode evalueren de bevoegde gezagen (het Ministerie van EL&I en de provincie Zuid-Holland) het beheerplan om te bepalen of het voor de volgende planperiode nog voldoet. Voor de evaluatie wordt gebruik gemaakt van de resultaten van de monitoringsprogrammaâs. De evaluatie gaat in op de mate van realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen en de mate van realisatie van de in het plan opgenomen maatregelen. De evaluatie is de onderbouwing voor de volgende generatie beheerplannen. Als hieruit blijkt dat het beheerplan nog steeds actueel is, dan kan het met nog eens zes jaar verlengd worden. Indien uit de monitoring en evaluatie blijkt dat de instandhoudingsmaatregelen niet leiden tot het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, moeten de maatregelen in het volgende beheerplan aangepast worden. Wanneer uit de monitoring van de soorten blijkt dat het huidige beheer niet geleid heeft tot het gewenst resultaat, dient het beheer ook geĂ«valueerd te worden. Daarnaast kan, op grond van de resultaten van de monitoring en/of de effecten van maatregelen of beheer zo nodig ook tussentijds worden bijgestuurd (Ministerie van LNV, 2009b). Monitoring ter evaluatie van het behalen van doelstellingen De Natura 2000-doelstellingen voor De Wilck worden gemonitord aan de hand van de parameters: omvang van de populaties smient en kleine zwaan in De Wilck; omvang, kwaliteit en draagkracht van het leefgebied voor smient en kleine zwaan in De Wilck. Omvang populaties In het aanwijzingsbesluit zijn de streefwaarden genoemd voor de te behalen omvang van de populaties smient en kleine zwaan (zie tabel 2.2). Het monitoren van de omvang van de populaties smient en kleine zwaan in De Wilck is tot nog toe uitgevoerd door de Vogelwerkgroep Kouderkerk & Hazerswoude e.o. Deze monitoring vindt plaats op vrijwillige basis en gebeurt in opdracht van SOVON. De monitoring bestaat uit wintervogeltellingen die in de weekenden halverwege de maanden september tot en met maart plaatsvinden. Door de lage frequentie vormen deze wintertellingen slechts een momentopname. Doordat smienten vaak buiten De Wilck foerageren en kleine zwanen het gebied vooral bezoeken om te overnachten, kunnen er bij Ă©Ă©n maandelijkse telling gemakkelijk vogels gemist worden. Om een beter beeld te krijgen van de aantallen smienten en kleine zwanen in De Wilck is het wenselijk om minimaal drie keer per maand een wintervogeltelling te verrichten (Hustings et al, 1989). Nog beter is het om wekelijks tellingen uit te voeren. Bij een dergelijke frequentie worden de schommelingen in aantallen aanwezige dieren enigszins opgevangen. Daarnaast is het van belang om structureel slaapplaatstellingen van kleine zwaan uit te voeren. Na de aanleg van de plas in 2001 is er op deze slaapplaats gedurende het winterhalfjaar al wel incidenteel geteld door de Wetlandwacht van de Vogelbescherming Nederland. De incidentele tellingen zijn uitgevoerd rond zonsopkomst en/of zonsondergang. Om een beter beeld te krijgen van de aantallen kleine zwanen die De Wilck gebruiken als slaapplaats is het van belang dat er regelmatig geteld gaat worden. Ook bij de slaapplaatstellingen heeft het de voorkeur dat er minimaal 3 keer per maand wordt geteld. Beter is het nog indien er wekelijks wordt geteld. Omvang, kwaliteit en draagkracht van het leefgebied De te realiseren kwaliteit van het leefgebied is soortspecifiek. Er zal daarom per soort gekeken moeten worden naar de specifieke ecologische vereisten voor smient en kleine zwaan. De ecologische vereisten zijn uitgewerkt in paragraaf 2.4 van dit beheerplan. De kwaliteit van het leefgebied wordt bepaald op basis van informatie uit de literatuur in combinatie met expert judgement. Relevante parameters, die daarbij gebruikt worden, zijn onder andere de mate van geschiktheid van het biotoop, foerageermogelijkheden, slaapplaatsmogelijkheden en de aanwezigheid van voldoende rust (ministerie van LNV, 2009b). Het is daarnaast ook van belang om regelmatig de relevante vegetatieontwikkeling in het gebied te monitoren. Deze gegevens in combinatie met vogeltellingen en gegevens over gebruik en beheer geven de benodigde informatie over de omvang, kwaliteit en draagkracht van het leefgebied in De Wilck voor smient en kleine zwaan. Op dit moment worden de omvang, kwaliteit en draagkracht van het gebied voor kleine zwaan en smient nog niet structureel gemonitord. In de toekomst zal structurele monitoring op deze parameters gaan plaatsvinden door middel van een checklist. Deze zal jaarlijks in het begin van het jaar door de verantwoordelijke Boswachter Inventarisatie en Monitoring van Staatsbosbeheer worden ingevuld. Indien gewenst kan Staatsbosbeheer hiervoor ook iemand inhuren. Hiervoor is in de begroting een bedrag aangegeven. De checklist bevat een aantal vragen over oppervlakte plas-dras-gebied, open kort grasland, verruiging, opgaande beplanting, verstoring en veranderingen in het afgelopen jaar. In bijlage 8 is een format van de checklist opgenomen die voor De Wilck gebruikt zal gaan worden. Monitoring ter evaluatie van instandhoudingsmaatregelen In hoofdstuk 7 zijn de instandhoudingsmaatregelen beschreven die in de eerste beheerplanperiode in de Wilck genomen zullen worden. Bij de beoordeling in hoeverre de maatregelen bijgedragen hebben aan het behalen van de instandhoudingsdoelen kan worden gebruik gemaakt van fysieke metingen of deskundigenoordeel (ministerie van LNV, 2009b). De effectiviteit van de maatregelen in De Wilck zal bepaald worden aan de hand van het monitoringprogramma voor de evaluatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Monitoring ter evaluatie van huidige activiteiten Huidige activiteiten dienen met name gemonitord en geĂ«valueerd te worden indien er aan het begin van de beheerplanperiode sprake is van kennislacunes of onzekerheden ten aanzien van de invloed van de bestaande activiteiten op de instandhoudingsdoelstellingen (Ministerie van LNV, 2009a). Bij De Wilck is dit aan de orde bij de huidige activiteiten met betrekking tot jacht, wildbeheer en schadebestrijding. In hoofdstuk 7 is er daarom een aanvullend monitoringsonderzoek opgenomen naar de mate van auditieve en visuele verstoring ten gevolge van deze activiteiten (maatregel 16). In de toekomst is het mogelijk dat de intensiteit van bepaalde activiteiten (bijvoorbeeld wandelen, fietsen, e.d) in de toekomst toeneemt. Om in de volgende generatie beheerplannen te kunnen beoordelen of dit soort veranderingen (geleidelijke toename van intensiteit van activiteiten) invloed heeft (gehad) op de instandhoudingsdoelstellingen is het aan te raden om dit te monitoren. Hiervoor dient eerst een nulmeting te worden verricht. Idealiter wordt de situatie aan het begin van iedere beheerplanperiode vastgelegd. Dit is echter een zeer omvangrijk project. Het opstellen van een dergelijk monitoringsprogramma valt dan ook buiten de reikwijdte van dit beheerplan. Voor aanvang van de volgende beheerplanperiode dient opnieuw beoordeeld te worden of er sprake is van kennislacunes of onzekerheden ten aanzien van de invloed van de huidige activiteiten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien noodzakelijk kan hierop geanticipeerd worden middels een gerichte monitoring. Verantwoordelijkheden Het ministerie van EL&I is verantwoordelijk voor de periodieke algemene rapportages aan de Europese Commissie en voor het monitoren van de staat van instandhouding van soorten en habitattypen. Het ministerie van EL&I en de provincie Zuid-Holland zijn eindverantwoordelijk voor het monitoren van de voortgang van de uitvoering van de instandhoudingsmaatregelen, de effectiviteit van de maatregelen, de veranderingen in het gebied en de veranderingen in het Soort onderzoek Verantwoordelijke instantie Frequentie Parameters doelbereik Omvang populatie Omvang leefgebied Kwaliteit leefgebiede Bestaande monitoringprogrammaâs Wintervogeltelling Coördinatie Provincie Zuid-Holland Maandelijks in ieder winterhalfjaar x x Hydrologisch meetnet Staatsbosbeheer Maandelijks x Oppervlaktewater-kwaliteit Hoogheemraadschap van Rijnland PM x Aanvullende monitoringprogrammaâs Intensivering wintervogeltelling Coördinatie Provincie Zuid-Holland (UITVOERING MOET NOG WORDEN AFGESTEMD) Wekelijks in ieder winterhalfjaar x Slaapplaatstelling kleine zwaan Coördinatie Provincie Zuid-Holland (UITVOERING MOET NOG WORDEN AFGESTEMD) Wekelijks in ieder winterhalfjaar x Checklist omvang en kwaliteit leefgebied voor kleine zwaan en smient Staatsbosbeheer Jaarlijks, in het begin van het jaar x x Instandhoudingsmaatregelen 1 t/m 7 (via checklist) Staatsbosbeheer EĂ©nmalig of jaarlijks, afhankelijk van de maatregel x Oppervlaktewaterkwaliteit inlaatwater Hoogheemraadschap van Rijnland PM x Tabel 8.1 Monitoringprogrammaâs De Wilck. In de laatste drie kolommen is aangegeven in welke parameters de monitoringprogrammaâs inzicht geven (omvang populatie, omvang leefgebied en kwaliteit leefgebied). gebruik in en om het gebied (ministerie van LNV, 2005b). Monitoring van de instandhoudingsmaatregelen is primair de verantwoordelijkheid van de partij die de maatregel neemt. Diegene die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van een maatregel is daarmee ook verantwoordelijk voor het uit (laten) voeren van de bijbehorende monitoring en de daarbij behorende kosten. Ook hierbij wordt allereerst bekeken in hoeverre bestaande monitoring benut kan worden (ministerie van LNV, 2009b). Staatsbosbeheer is uitsluitend verantwoordelijk voor de inventarisatie en monitoring zoals deze is afgesproken en passend is bij gemaakte financieringsafspraken in het kader van de Index Natuur & Landschap. Daarnaast is Staatsbosbeheer verantwoordelijk voor de aanvullende monitoring van de kwaliteit, omvang en draagkracht van het leefgebied via de checklist. In tabel 8.1 is een overzicht opgenomen van de verantwoordelijkheden voor de verschillende monitoringsprogrammaâs. Naast bestaande monitoring is het ook noodzakelijk aanvullende monitoringsprogrammaâs en onderzoek te starten. Het gaat om: Provinciaal c.q. regionaal onderzoek naar connectiviteit (maatregel 11). Gezien de schaal van dit onderzoek zal de provincie gevraagd worden dit onderzoek te coördineren.PM nog te bespreken Intensivering monitoring aantallen smient en kleine zwaan (maatregel 15). De provincie zal gevraagd worden de intensivering van dit monitoringsprogramma, evenals het bestaande monitoringsprogramma, te coördineren. PM nog te bespreken Auditieve en visuele monitoring (maatregel 16). Hier zal in de directe omgeving van De Wilck gemonitord worden wat de effecten zijn van auditieve en visuele verstoring op de instandhoudingsdoelen. Ook hier zal de provincie gevraagd worden dit te coördineren. PM nog te bespreken Monitoren van de omvang en kwaliteit van het leefgebied van smient en kleine zwaan (maatregel 17). Hiertoe zal door een medewerker van Staatsbosbeheer de âChecklist omvang en kwaliteit leefgebiedâ worden bijgehouden. Het gaat om aanvullende monitoring op de bestaande monitoring die Staatsbosbeheer uitvoert in het kader van de Index Natuur & Landschap. Daarom zijn de kosten hiervoor opgenomen in de begroting van dit beheerplan (zie tabel 8.2). Voor deze extra monitoring door Staatsbosbeheer dient nog aanvullende financiering gevonden te worden. Coördinatie van de monitoringsprogrammaâs in het kader van Natura 2000 op provinciale en regionale schaal is een verantwoordelijkheid van de provincie Zuid-Holland. Bovengenoemde monitoringsprogrammaâs (maatregelen 11, 15, 16 en 17) zullen hier onderdeel van uit gaan maken. PM nog te bespreken Fasering en financiering van gehele uitvoering beheerplan In deze paragraaf zijn de kosten en financieringsmogelijkheden voor het uitvoeringsprogramma van het beheerplan globaal in beeld gebracht. Ook is aangeven in welke beheerplanperiode de geplande maatregelen en monitoring voorzien zijn. De daadwerkelijke financiĂ«le dekking van het beheerplan is echter onderdeel van het op het beheerplan volgende bestuurlijke traject. In tabel 8.2 is samengevat welke instandhoudingsmaatregelen worden genomen (zie paragraaf 7.2 voor een beschrijving van deze maatregelen) en welke monitoringsprogammaâs uitgevoerd worden (zie paragraaf 8.2 voor een beschrijving van de monitoring). Tevens is in tabel 8.2 aangegeven welke organisatie verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de maatregelen en monitoring. Tot slot is een globaal overzicht van de kosten gegeven uitgesplitst naar de 1e beheerplanperiode en de beheerplanperioden daarna. De meeste maatregelen voor De Wilck hebben betrekking op het in beeld brengen van (mogelijke) effecten van huidige activiteiten, een nauwkeuriger monitoring van de doelsoorten en het nader onderzoeken van de waterkwaliteit. Dit gehele maatregelenpakket dient in de eerste beheerplanperiode te worden uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het onderzoek naar de waterkwaliteit worden nog uitvoeringsmaatregelen geformuleerd. Deze uitvoeringsmaatregelen zijn nodig om de kernopgave âPlas-dras-situaties voor smientenâ en de waterkwaliteitsnormen van de KRW te realiseren. Ook deze maatregelen zullen derhalve in de eerste beheerplanperiode worden uitgevoerd. Financiering regulier beheer Staatsbosbeheer Er zijn 2 typen financieringen nodig: Voor onderzoek, investeringen of inrichtingsmaatregelen om de gunstige staat van instandhouding in de gebieden te bereiken. Deze budgetten zijn vaak eenmalig en vormen geen onderdeel van de Index Natuur & Landschap. Dit type maatregelen zijn in dit beheerplan apart beschreven en zijn â voor zover mogelijk - begroot. Voor exploitatie of reguliere cyclische beheermaatregelen om de gebieden in de gunstige staat van instandhouding te handhaven. Het niveau van de huidige rijksbijdrage per ha (prijspeil 2010) is niet toereikend om de goede staat van instandhouding van doelen te handhaven. De kosten van de noodzakelijke beheermaatregelen zijn opgenomen in de standaard kostprijs behorend bij de Index Natuur en Landschap. De exploitatie, op Staatsbosbeheergrond, kan worden uitgevoerd, als de bijdrage per ha op het niveau van de standaard kostprijs aan Staatsbosbeheer wordt vergoed (dit is momenteel niet het geval). Financiering instandhoudingsmaatregelen Er zijn provinciale (ILG) en Europese (LIFE+) subsidieregelingen, die aangevraagd kunnen worden voor de financiering van (een deel van) inrichting- en beheermaatregelen in natuurgebieden. Op dit moment is er voor De Wilck slechts Ă©Ă©n kansrijke subsidieregeling. Deze regeling valt onder het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en wordt hieronder besproken. Voor de volledigheid zijn in bijlage 9 de overige subsidieregelingen opgenomen. Doordat de voorgestelde maatregelen niet aan de subsidievoorwaarden van de genoemde subsidieregelingen in bijlage 9 voldoen, zijn deze regelingen in dit beheerplan als niet of minder kansrijk beschouwd. In de toekomst kan de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Landschap en Natuur (SKNL) wellicht nog een financieringsbron zijn voor de maatregelen (zie Bijlage 9). Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) Sinds 1 januari 2007 is het Investeringsbudget Landelijke Gebied (ILG) van kracht. Het ILG is bedoeld om het landelijk gebied mooi en vitaal te houden. Alle gebiedsgerichte rijksdoelen uit het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland worden via het ILG uitgevoerd. Het gaat om een gezamenlijke aanpak van natuur, landschap, recreatie, landbouw, milieu en water. In het ILG zijn financiĂ«le middelen opgenomen voor onder andere natuur (waaronder de ecologische hoofdstructuur), recreatie (onder meer recreatie om de stad), landschap, landbouw en milieu (bodemsanering). Het meest kansrijke onderdeel uit het ILG voor maatregelen uit dit beheerplan betreft een subsidie voor het oplossen van milieutekorten in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die op de TOP-lijst verdroging staan. De ILG wordt onder verantwoordelijkheid van de Provincie Zuid-Holland uitgevoerd. Het onderdeel verdrogingsbestrijding is uitgewerkt in de ILG Bestuursovereenkomst 2007-2013 tussen het Rijk en de provincie Zuid-Holland, het Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied 2007 â 2013 van de provincie Zuid-Holland en de Subsidieregeling Landelijk Gebied Zuid- Holland (Rijk & Provincie Zuid-Holland, 2006; Provincie Zuid-Holland, 2006; Provincie Zuid-Holland; 2009ÂČ; Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009ÂČ). In het kader van het ILG heeft de provincie Zuid-Holland geld gereserveerd voor het tegengaan van verdroging in de TOP-gebieden waar de verdrogingsproblematiek het meest urgent is. Subsidie kan aangevraagd worden voor de volgende maatregelen: het uitvoeren van maatregelen tegen verdroging; het uitvoeren van maatregelen tegen verzuring, vermesting, verzoeting en te voedselrijke bodem door voormalig landbouwkundig gebruik. De activiteiten moeten vallen binnen het besluit van Gedeputeerde Staten over de TOP-lijst verdroogde gebieden provincie Zuid-Holland, van 20 februari 2007. De subsidie kan aangevraagd worden door terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, terreinbeherende drinkwaterbedrijven, waterschappen en particuliere grondeigenaren. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele projectkosten. (Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009ÂČ). De Wilck is aangewezen als TOP-gebied verdroging door de provincie Zuid-Holland (zie ook paragraaf 4.1). Een aantal maatregelen die beschreven zijn in hoofdstuk 7 van dit beheerplan voldoen aan de hierboven beschreven eisen en komen dus in aanmerking voor deze subsidieregeling. Financiering monitoring instandhoudingsdoelstellingen De monitoring van de instandhoudingsdoelstellingen valt uiteen in twee delen: het reguliere monitoringsprogramma en een intensivering van bestaande monitoring. De reguliere monitoring, die past binnen het monitoringsprogramma van de Natura 2000-doelen, betreft de wintervogeltellingen. Deze tellingen worden tot nu toe uitgevoerd door de Vogelwerkgroep Kouderkerk / Hazerswoude e.o (in opdracht van SOVON). Staatsbosbeheer is uitsluitend verantwoordelijk voor de monitoring zoals afgesproken c.q. passend is in de Index Natuur & Landschap. Hierover zijn financieringsafspraken gemaakt tussen het Ministerie van EL&I en Staatsbosbeheer in het kader van de Index Natuur & Landschap. Hoe de intensivering van de lopende monitoring (een hogere frequentie van de wintervogeltellingen) gefinancierd zal worden, is vooralsnog onbekend en moet bestuurlijk nog worden afgesproken. Financiering monitoring instandhoudingsmaatregelen De monitoring van de instandhoudingsmaatregelen kan waarschijnlijk voor een groot deel uit het reguliere budget van Staatsbosbeheer worden betaald. Veel van de benodigde arbeid hiervoor kan namelijk worden ingepast in of gekoppeld aan reguliere activiteiten. Maatregelen Kostenraming Nr. Omschrijving Verantwoordelijke organisatie 1e beheer-planperiode 2e beheer-planperiode en lange termijn Voortzetten en optimaliseren huidig (water)beheer 1 Perceelsgebonden standweide / hooiland en naweiden Staatsbosbeheer Regulier beheer Regulier beheer 2 Distelbestrijding Staatsbosbeheer Regulier beheer Regulier beheer 3 Periodieke bekalking van het gebied Staatsbosbeheer Regulier beheer Regulier beheer 4 Handhaven zomer- en winterpeil in de twee peilvakken Hoogheemraadschap van Rijnland PM 5 Sloten schonen en (indien nodig) baggeren Staatsbosbeheer PM 6 Tegengaan verdroging en bodemdaling door optimalisatie peilbeheer en verbeteren waterkwaliteit. Hiervoor is nodig: Verbeteren werking gemaal, overstort en stuwen Op termijn maatregelen om eigen waterhuishouding De Wilck te optimaliseren (te bepalen a.d.h. van onderzoek) Hoogheemraadschap van Rijnland in overleg met Staatsbosbeheer PM Aanvullende beheermaatregelen 7 Tegengaan verruiging en verpitrussing rond de plas: door te maaien en af te voeren en eventueel door te bevriezen Staatsbosbeheer PM 8 Afsluiten wandelpad in de winterperiode tijdens de aanwezigheid van kleine zwaan Staatsbosbeheer PM Onderzoek 9 Onderzoek naar de waterkwaliteit van het inlaatwater uit omliggende polders en een verkenning van alternatieven voor wateraanvoer Hoogheemraadschap van Rijnland / Staatsbosbeheer PM 10 Onderzoek naar de optimalisatie van de waterhuishouding Hoogheemraadschap van Rijnland / Staatsbosbeheer PM 11 Extra monitoring en onderzoek connectiviteit Provincie Zuid-Holland PM Handhaving 12 Intensiveren handhaving ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen Staatsbosbeheer PM Maatregelen met betrekking tot vergunningplicht voor de NB-wet 13 Stellen van voorwaarden bij vergunningverlening grootschalige werkzaamheden Provincie Zuid-Holland 0 Waterhuishoudkundige maatregelen die zijn voorzien in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW) 14 KRW-maatregelen in het kader van het Waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap van Rijnland Hoogheemraadschap van Rijnland Bestaande monitoring Wintervogeltelling (maandelijks in winterhalfjaar) Provincie Zuid-Holland/SOVON Regulier Hydrologisch meetnet Staatsbosbeheer PM Oppervlaktewaterkwaliteit Hoogheemraadschap van Rijnland PM Vegetatiestructuurkartering Staatsbosbeheer Incidenteel Aanvullende monitoring 15 Intensivering monitoring aantallen smient en kleine zwaan: wekelijkse wintervogeltelling smient en kleine zwaan wekelijkse slaapplaatstelling kleine zwaan tellingen in directe omgeving De Wilck en in andere natuurgebieden in de regio van smient en kleine zwaan Provincie Zuid-Holland/SOVON/ Staatsbosbeheer (UITVOERING MOET NOG WORDEN AFGESTEMD) ⏠90.000 (⏠18.000 per jaar) 16 Monitoringsonderzoek naar auditieve en visuele verstoring tgv jacht, wildbeheer en schadebestrijding WBE PM Checklist voor kleine zwaan en smient Staatsbosbeheer ⏠300 (⏠50 per jaar) Instandhoudingsmaatregelen 1 t/m 7 (via checklist) Staatsbosbeheer ⏠5.000 (⏠833 per jaar) Tabel 8.2 Verantwoordelijkheden voor en kosten van instandhoudingsmaatregelen en monitoringprogrammaâs. Literatuurlijst Adviesbureau voor Ruimtelijk Beleid, Ontwikkeling en Inrichting (2004). Rijnwoude Buitengebied: bestemmingsplan â voorschriften. RBOI, Rotterdam. Alblas, W. (2000). Wintervogels in de Rijnstreek 1995-2000. Vogelwerkgroep Koudekerk / Hazerswoude e.o. Alblas, W., B. van Eijk & C. Kes, 1998 t/m 2005. Broedvogelinventarisatie De Wilck 1998 t/m 2005. Vogelwerkgroep Koudekerk / Hazerswoude e.o. AquaTerra (2006). Monitoring van de visstand op acht locaties binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland. Leiden. Bakker, T.W.M., Klijn, J.A. and Van Zadelhoff, F.J. (1981) Nederlandse kustduinen. Landschapsecologie. Pudoc, Wageningen. Beekman J., M.R. van Eerden & S. Dirksen (1991). Bewickâs swans Cygnus columbianus bewickii utilising the changing resource of Potamogeton pectinatus during autumn in the Netherlands. Beets, C. (2004). Westeinde en De Wilck â evaluatie waterhuishouding. Staatsbosbeheer Driebergen, sectie Natuur en Hout. November 2004. Driebergen. Beets, C. (2008). Toplijst Verdroging : Basisdossier De Wilck. Intern concept, Staatsbosbeheer Regio West, Amsterdam. Beintema, A., O. Moedt & D. Ellinger (1995). Ecologische atlas van de Nederlandse weidevogels. Schuyt & co, Haarlem. Bilius, M. (2003). Bekalkingsadvies voor een aantal gebieden van Staatsbosbeheer in de Randstad. Staatsbosbeheer Regio Zuid-Holland â Utrecht, Nieuwegein. Bijlsma, R.G., F. Hustings & C.J. Camphuysen (2001). Avifauna van Nederland deel 2: Algemene en schaarse vogels van Nederland. GMB Uitgeverij/KNNV uitgeverij. Haarlem/Utrecht. BirdLife International (2009). Species factsheet: Limosa limosa. http://www.birdlife.org (6/4/2010) Bos, F & M. Bosveld (2006). Nederlandse Fauna 7. De Nederlandse dagvlinders. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden. Bosschap (2008). Gedragscode natuurbeheer. Goedgekeurd door de Minister van LNV bij besluit van 21 april 2009, kenmerk TRCDR 2009/970. Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft (RAVON) (2009). Nederlandse Fauna 9. De amfibieĂ«n en reptielen van Nederland. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden. Dienst Landelijk Gebied (2009). Handleiding toetsing bestaand gebruik voor LNV-beheerplannen. Dijkstra, K-D & V. Kalkman (Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie) (2002). Nederlandse Fauna 4. De Nederlandse libellen. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden. Dirksen S. (1982). Betekenis van fonteinkruid voor de Kleine Zwaan in het Lauwerszeegebed. Limosa 55: 30-31. Dirksen S. & J. Beekman (1991). Population size, breeding succes and distributiebon of Bewickâs Swans Cygnus columbianus bewickii wintering in Europe in 1986-87. Dirksen S., J. Beekman & T.H. Slagboom (1991). Bewickâs Swans Cygnus columbianus bewickii in the Netherlands: numbers, distributiebon and food choice during the wintering season. Dool, Ph. H. van den (2001). Akoestisch onderzoek behorende bij de Wet milieubeheer procedure Werkterrein vluchtschacht Bent. Movares Nederland BV, Utrecht. Duijvenboden, A. van (2008). Quickscan Zoogdieren in reservaat De Wilck, Duijvenboden Natuur, Katwijk. Eerden, Van & Smit (1979). In: Heijden, E. van der & H. Miedema (2008), âNatura 2000 beheerplan Arkemheenâ, A&W-rapport 1110, Concept-3. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Veenwouden. EGG Consult (2007). Vegetatiekartering Westeinde en De Wilck. EGG Consult, Pranger & Tolman ecologen, rapportnr. 675EGG. Groningen. Gerritsen (2002). Wulp p 222â223 in: Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden. Gyimesi, A. (2010) Carrying capacity of a heterogeneous lake for migrating swans. Proefschrift. Universiteit Utrecht, Utrecht. Hakkens, J. (2008). Interne kwaliteitsbeoordeling op terreincondities en doelcomponenten. Deel 1, 2, 3, 4 & 5. Regio 5. Zuid-Holland â Utrecht, Object: De Wilck. Staatsbosbeheer, Amsterdam-Sloterdijk Hoogheemraadschap van Rijnland (2004). Toelichting op het peilbesluit van de Groenendijkse en Oostbroekpolder (bemalingsbegieden 9 en 10). Waddinxveen. Hoogheemraadschap van Rijnland (2007). Gebiedsdocument Aar en Meije. Leiden. Hoogheemraadschap van Rijnland (2008). Waterbeheerplan 4 Kader Richtlijn Water. Achtergrondrapport 1. Leiden Hoogheemraadschap van Rijnland (2010). Memo waterkwaliteitsgegevens De Wilck (2006-2009). Hulscher, J.B. (2002). Scholekster p 198-199 in: Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden. IWACO (1997). Boezemlanden in Zuid-Holland. Ecohydrologie, knelpunten, potenties en herstelmaatregelen. Hoofdrapport, 25 maart 1997. IWACO B.V. Vestiging West, Rotterdam & Altenburg & Wymenga, Veenwouden. Kes, C., R. Kraaijeveld & R. Dijs (2006). Broedvogelinventarisatie De Wilck 2006. Vogelwerkgroep Koudekerk/Hazerswoude e.o.. Kes, C., R. Dijs & L. Westgeest (2007). Broedvogelinventarisatie De Wilck 2007. Vogelwerkgroep Koudekerk/Hazerswoude e.o.. Krijgsveld, K.L. (2008). Verstoringsgevoeligheid van vogels (Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie), rapportnr 08-173, Bureau Waardenburg iov Vogelbescherming, Culemborg (pg. 123 kleine zwaan & pg. 130 smient) Kwak, R.G.M. (2009). De Wilck. In: J.H.J. SchaminĂ©e & J.A.M. Janssen. Europese Natuur in Nederland: Laag Nederland. KNNV-Uitgeverij, Zeist. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2004). Rode Lijst Vogels. Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2006). Natura 2000 Doelendocument, Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2007). TOP-lijsten verdrogingsbestrijding. Directie Natuur. Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2008). Profielendocumenten kleine zwaan en smient. Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2009a). Ontwerpbesluit De Wilck. Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2009b). âProgramma van Eisen Gebiedsgerichte Monitoring Natura 2000â, tekstueel aangepast juli 2009. Den Haag. Mulder, J. & J. Oosterbaan (2008). Natuurinventarisatie en toets t.b.v. uitvoering Waterbesluit 2004 in Polder Groenendijk en Oostbroekpolder. Groen Team, i.o.v. Hoogheemraadschap van Rijnland. Moordrecht. Nienhuis J. & M.J. Epe (1995). Feeding ecology of Bewickâs Swans on five stop-over sites during spring migraine. Doctoraal verslag, Zologisch Laboratorium, Universiteit van Groningen. Nijland, F. (2002). Tureluur p 224-225 in: Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden. Oosterveld, E. (2008). Informatieblad weidevogels en peilbeheer. Altenburg & Wymenga / Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Owen M. & C.J. Cadbury (1975). The ecology and moralist of swans at the Ouse Washes, England. Wildfowl 26: 31-42. Provincie Zuid-Holland (1950; 1986). Distelverordening Zuid-Holland. Provincie Zuid-Holland, Den Haag. Provincie Zuid-Holland en Altenburg & Wymenga (1998). Ecologische verbindingszones in Zuid-Holland. Aanwijzingen voor inrichting en beheer. Herziene druk. Provincie Zuid-Holland, Den Haag. Provincie Zuid-Holland (afd water) (2008 ). Nota Verdroging Zuid-Holland. Den Haag Provincie Zuid-Holland (2008 II). Beheersgebiedsplan foerageergebieden ganzen en smienten. Provincie Zuid-Holland, Den Haag. Rietra, R.P.J.J. en Römgens, P.F.A.M. (2007) Actief Bodembeheer Toemaakdekken; Risicoâs van bodemverontreiniging voor de kwaliteit van veevoer en de gehalten aan lood en cadmium in orgaanvlees in het veenweidegebied. Alterra, Alterrarapport nr. 1433. Schekkerman, H. (2002). Kievit p 210- 211 in: Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden. Schrijvers, M. (in prep). Tabel Verstoringsafstanden van vogels. Staatsbosbeheer, Amsterdam. In: Sears, J., Bacon, P.J. (eds) (1989). Proceedings of the 3rd IWRB International Swan Symposium, Oxford 1989, Wildfowl Special Supplement No. 1, P: 120-124.; 228-237; 238-248 Smolders, A., E. Lucassen, H. Tomassen, L. Lamers & J. Roelofs (2006). De problematiek van fosfaat voor natuurbeheer. Vakblad Natuur Bos Landschap 3(4): 5-11. Staatsbosbeheer (1998). Uitwerkingsplan object De Wilck, periode: 1999 â 2009. Staatsbosbeheer Regio Zuid-Holland â Utrecht, Nieuwegein. Staatsbosbeheer (2007). Uitwerkingsplan RBS. Object: De Wilck. Periode: 2006-2015. Amsterdam. SOVON & CBS (2005). Trends van vogels in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport nr. 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. SOVON Vogelonderzoek Nederland (2002). Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden. STL (1990). Basiskartering vegetatie bij het beheerplan voor het object Rijnstreek-Zuid, deelobjecten Westeinde en de Wilck. Stichting voor Toegepaste Landschapsecologie STL, Nijmegen. TNO (1993) Geohydrologisch onderzoek Bentwoud in Zuid-Holland (OS93-26A). Ubink, E. (1997). Verdrogingsbestrijding in Zuid-Holland, een haalbare kaart? Een methodiek voor het in kaart brengen van de haalbaarheid van verdrogingsbestrijding. Technische Universiteit Delft. Waardenburg (2009). In: Factsheet Kleine Zwaan Cygnus columbianus bewickii, Natura 2000 beheerplan. Weijden, W. van der, P. Terwan & A. Guldemond (2010). Farmland birds across the world. Lynx Edicions, Barcelona. Winden J. van der, M.J.M. Poot, M. van den Bergh, T. Boudewijn & S. Dirksen (1997). Kranswieren: voedsel voor grote aantallen watervogels. De levende Natuur 98: 34-42.) Wymenga, E. (2002). Grutto p220-221 in: Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Avifauna deel 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis & EIS Nederland, Leiden. Zwarts, L, R. Bijlsma, J. van der Kamp & E. Wymenga (2009). Living on the edge: wetlands and birds in a changing Sahel. KNNV Publishing, Utrecht. Websites: Nationale Landschappen http://www.nationalelandschappen.nl Provincie Zuid-Holland http://geo.zuid-holland.nl/geo-loket/ Raad van State http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat /?verdict_id=17451) Verklarende woordenlijst A Aanwijzingsbesluit Algemene Maatregel van Bestuur waarin een Natura 2000-gebied wordt aangewezen en begrensd en waarin de instandhoudingsdoelen van dat gebied worden aangegeven. Abiotisch Niet behorend tot de levende natuur. B Bestaande activiteit Een activiteit zoals die plaatsvond bij vaststellen van dit beheerplan onder de voorwaarden die op dat moment van kracht waren. OF een activiteit die op het moment van aanwijzing van het gebied als beschermd natuurmonument of ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn bestond en onafgebroken heeft plaatsgevonden OF iedere handeling die op 1 oktober 2005 werd verricht en sindsdien niet of niet in betekende mate is gewijzigd. Bevoegd gezag Overheidsinstelling die is belast met een bepaalde taak, bijvoorbeeld vergunningverlening of vaststellen van beheerplannen. Bijlage I en II (Habitatrichtlijn) Typen natuurlijke habitats (bijlage I) en dier- en plantensoorten (bijlage II) van communautair belang voor de instandhouding waarvan aanwijzing van speciale beschermingszones vereist is. De meest recente versie is verschenen in 2006 (Richtlijn 2006/105/EG, Pb EG L 363, 20.12.2006, p. 368-405). Biotisch Behorend tot de levende natuur. Biotoop Een door een bepaalde vegetatiestructuur gekenmerkt onderdeel van een landschap, dat door een soort voor alle of een deel van zijn activiteiten wordt gebruikt. Broedgebied Deel van een leefgebied dat een soort gebruikt om te broeden. Broedvogels Vogels die op bepaalde plaats en tijdstip aan het voortplantingsproces deelnemen blijkens de aanwezigheid van een territorium, nest met eieren of jongen of de aanwezigheid van niet-vliegvlugge jongen. C Compenserende maatregelen Maatregelen die worden genomen ter compensatie van en in samenhang met de aantasting van een natuurgebied en die zorgen dat de grootte en kwaliteit van het natuurgebied en de samenhang met andere natuurgebieden behouden blijven. D Depositie Neerslag of afzetting van luchtverontreinigende stoffen op bodem, water, planten, dieren of gebouwen. Het gaat in milieuverband om depositie van verzurende (bijvoorbeeld ammoniak) en vermestende stoffen. Gebeurt deze neerslag in droge vorm dan spreken we van droge depositie. Worden verzurende stoffen door de neerslag afgezet dan spreken we van natte depositie. Draagkracht van het gebied De draagkracht van het gebied geeft het aantal individuen van een soort weer dat het gebied kan handhaven, gebaseerd op de grootte en kwaliteit van het gebied en de verschillende habitatelementen die het voorkomen van de soort mogelijk maken. E Effectenanalyse Een middel om te beoordelen wat het effect is van de bestaande activiteiten, van bestaande activiteiten en te treffen maatregelen op de staat van instandhouding van de habitattype of soorten die in de instandhoudingsdoelen worden genoemd. EHS Ecologische Hoofdstructuur: een samenhangend netwerk van in (inter)nationaal opzicht belangrijke duurzaam te behouden ecosystemen. De EHS is opgebouwd uit natuurkerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Emissie Uitstoot van stoffen. EutrofiĂ«ring Proces van het vergroten van de voedselrijkdom van water of grond. Expert judgement Inschatting van een deskundige op grond van zijn kennis en ervaring. Externe werking Plannen, projecten of handelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van een gebied, maar die schadelijke effecten kunnen hebben voor de te beschermen waarden en kenmerken binnen het gebied. Deze dienen door het bevoegd gezag aan de hoofddoelstelling te worden getoetst door toepassing van het afwegingskader zoals is vastgelegd in het Europees rechtelijke afwegingskader uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet. F Fauna De totaliteit van de diersoorten van een bepaald gebied. Flora De totaliteit van de plantensoorten van een bepaald gebied. Flora- en faunawet Wet die inheemse dier- en plantensoorten beschermt. In de wet is bepaald dat planten en dieren mede beschermd worden, omdat hun bestaan op zichzelf waardevol is, zonder te kijken welk nut de dieren voor de mens kunnen hebben. Foerageergebied Deel van het leefgebied dat een soort gebruikt om voedsel te zoeken. G Gedeputeerde Staten Dagelijks bestuur van een provincie. Ganzenfoerageergebied Door de overheid aangewezen gebied waar vanwege het belang voor overwinterende ganzen en smienten een regeling geldt voor financiĂ«le compensatie van gewasschade door ganzen. Gedragscode Document waarin regels en richtlijnen worden gegeven voor gedrag, bijvoorbeeld om natuurwaarden te ontzien. GHG Gemiddelde hoogste grondwaterstand. GLG Gemiddelde laagste grondwaterstand. Gunstige staat van instandhouding Van een gunstige staat van instandhouding van een soort of habitattype is sprake als de biotische en abiotische omstandigheden waarin de soort of het habitattype voorkomt perspectief bieden op een duurzaam voortbestaan van die soort of dat habitattype. H Habitat Kenmerkend leefgebied van een soort. Habitatrichtlijn EU-richtlijn (EU-richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992) die als doel heeft het in stand houden van de biodiversiteit in de Europese Unie door het beschermen van natuurlijke en halfnatuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Deze richtlijn, die niet op vogels betrekking heeft, is complementair aan de Vogelrichtlijn. De Habitatrichtlijn is in 1992 door de lidstaten vastgesteld en in 1994 in werking getreden. Habitattype Land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken die zowel geheel natuurlijk als halfnatuurlijk kunnen zijn. (= letterlijke definitie die in de Richtlijn staat). OF beschrijving van tot een bepaald habitattype behorende vegetatietypen, waarbij ook minder goed ontwikkelde vormen zijn aangegeven. Hydrologie De leer van het voorkomen, het gedrag en de chemische en fysische eigenschappen van water in al zijn verschijningsvormen boven, op en in het aardoppervlak. I Infiltratie Het indringen van water in de grond. Instandhouding Geheel van maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Intensieve veehouderij Niet-grondgebonden veehouderij waarbij het vee geheel of vrijwel geheel in gebouwen wordt gehouden. K Kavel Aaneengesloten stuk grond van een gebruiker, bestaande uit meerdere percelen, waarin geen grenzen voorkomen als openbare wegen en waterlopen. Kernopgave Kernopgaven geven per Natura 2000-landschap de belangrijkste bijdrage en verbeteropgaven weer op basis van aangewezen habitattypen en soorten. Keur De Keur is een verordening van het waterschap, die tot doel heeft om de waterlopen zodanig te kunnen beschermen, beheren en onderhouden, dat deze altijd kunnen voldoen aan hun functie. Vanaf 1 juni 2006 is de nieuwe Keur van Waterschap Peel en Maasvallei van kracht. Ter onderscheid met de voorgaande Keuren, wordt deze Keur aangeduid met âKeur 2005â. Kritische depositiewaarde voor stikstof De grens waarboven het risico niet kan worden uitgesloten dat de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie. Kwalificerende habitattypen of soorten Habitattypen of soorten die in een bepaald gebied aan de gestelde selectiecriteria voldoen. Beter is te spreken over âselecterende habitattypen of soortenâ (zie aldaar) Kwel Het uittreden van grondwater aan het grondoppervlak, in de waterlopen of drains. M Melkveehouderij Agrarisch bedrijf waar melk- en kalfkoeien gehouden worden. Mitigerende maatregelen / mitigatie Maatregelen die negatieve effecten verminderen of wegnemen. Monitoring Het door de tijd blijven volgen van het verloop van de waarde van een of meer grootheden volgens een vastgestelde werkwijze. N Natuurbeschermingswet 1998 Wet die natuurgebieden beschermt. Bescherming vindt plaats door ingrepen met mogelijke negatieve gevolgen op de instandhoudingsdoelen van het beschermde gebied niet toe te staan, tenzij een vergunning kan worden verkregen. Natura 2000 Een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten die van belang zijn vanuit het perspectief van de Europese Unie als geheel, ingesteld door de Europese Unie. Op de gebieden is de Vogel- en/of Habitatrichtlijn van toepassing. Natura 2000-gebied Gebied behorende tot het Natura 2000-netwerk; in Nederland een gebied beschermd volgens de Natuurbeschermingswet 1998, tevens aangewezen en/of aangemeld als Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied (art 10a NB-wet). NB-wet Natuurbeschermingswet 1998. Niet-broedvogels Vogels die op een bepaalde plek en tijdstip niet aan het voortplantingsproces deelnemen. Dit betreft enerzijds alle vogels buiten het broedseizoen (o.a. doortrekkers, wintergasten, ruiende vogels), maar ook vogels in de broedperiode die niet aan het voortplantingsproces deelnemen (zoals nog niet-geslachtsrijpe vogels, reeds uitgevlogen jongen, overzomerende vogels. O Oppervlaktewater Water dat zichtbaar stroomt door waterloop of over grondoppervlak. P Passende beoordeling Met een passende beoordeling wordt vastgesteld of door een project, handeling of plan er een kans bestaat op een significant negatief effect. Dit op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, waarbij alle aspecten van het project of een andere handeling op zichzelf Ă©n in combinatie met andere activiteiten of plannen worden geĂŻnventariseerd en getoetst. Populatie Op gebiedsniveau heeft dit betrekking op alle vogels binnen de begrenzing van het betreffende Natura 2000- gebied, in de regio op alle vogels binnen het geheel van Natura 2000-gebieden in de aangegeven regio (dus niet de vogels in die regio die zich buiten het Natura 2000-netwerk bevinden), landelijk op alle vogels in de SOVON-monitoringsgebieden (ruimer dan het Natura 2000-netwerk) en internationaal op de geschatte omvang van de biogeografische populaties, voor zover ze van Nederlandse grondgebied gebruik maken. Bij broedvogels heeft het aantal betrekking op het aantal paren (cq. aantal territoria). R Relatieve bijdrage van een gebied De bijdrage van een Natura 2000-gebied aan de landelijke instandhoudingsdoelstelling voor een habitattype of soort; deze is groot als een habitattype of soort relatief veel of relatief goed ontwikkeld in een gebied voorkomt. S Seizoensgemiddelde Gemiddelde aantal in een gebied aanwezige niet-broedvogels berekend uit de twaalf maandelijkse tellingen uitgevoerd gedurende het watervogeljaar lopende van juli t/m juni in het daarop volgende jaar. Ontbrekende tellingen worden voor deze berekening eerst bijgeschat door SOVON/CBS. In de doelen wordt met âmaandgemiddeldenâ bedoeld de trendwaarde die voor het tijdstip van beoordeling door de jaarlijkse maandgemiddelden wordt berekend. Seizoensmaximum Gemiddelde van het hoogst beschikbare aantal (vogels) per seizoen (juni t/m juli van het volgend jaar) over een reeks van achtereenvolgende jaren. Sense of urgency Een âsense of urgencyâ is toegekend aan kernopgaven als binnen nu en 10 jaar mogelijk een onherstelbare situatie ontstaat. De inschatting is gemaakt dat een kernopgave, en de daaronder liggende verplichting om minimaal de huidige waarden in stand te houden, dan niet meer realiseerbaar zijn. Kernopgaven met een âsense of urgencyâ moeten middels (beheer)maatregelen binnen tien jaar op orde zijn gebracht. Significant negatief effect Een significant negatief effect is een wezenlijke verslechtering van de kwaliteit en/of vermindering van de omvang van een habitattype, zoals bedoeld in het instandhoudingsdoel ten gevolge van menselijk handelen, afhankelijk van de staat van instandhouding en de trends en natuurlijke fluctuaties in omvang/kwaliteit van habitattypen dan wel in populatieomvang van soorten. Speciale beschermingszone Onder Vogel- of Habitatrichtlijn beschermd gebied dat door de lidstaten als zodanig is aangewezen. Tegenwoordig worden deze beschermde gebieden aangeduid als Vogelrichtlijngebied of Habitatrichtlijngebied. Een Habitatrichtlijngebied dat nog niet is aangewezen maar wel is aangemeld bij de Europese Commissie en is opgenomen in de communautaire lijst (zie verklaring onder dit begrip) wordt aangeduid als âgebied van communautair belangâ. Staat van instandhouding Het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort op het grondgebied van de Europese Unie. Stroomgebied Gebied waaruit het afstromende water door dezelfde waterloop wordt afgevoerd. T Trekvogel De gehele populatie of een geografisch afzonderlijk deel van de populatie van een soort of ondersoort, waarvan een significant deel volgens een cyclisch patroon en voorspelbaar een of meer nationale grenzen passeert. U Uitspoeling Het zich verplaatsen van mineralen naar onbereikbare diepere grondlagen. V Vegetatie Het ruimtelijk voorkomen van planten in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan hebben aangenomen.. Verdroging Alle nadelige effecten op natuurwaarden als gevolg van een, door menselijk ingrijpen, structureel lagere grond- en/of oppervlaktewaterstand dan de gewenst of als gevolg van de aanvoer van gebiedsvreemd water ter bestrijding van de lagere waterstanden. Vermesting Het toevoegen van teveel meststoffen aan de bodem, waardoor het natuurlijk evenwicht in de bodem wordt verstoord. Verslechterings - en verstoringstoets Toets waarmee wordt nagegaan of door een project, handeling of plan een kans bestaat op een verstoring of verslechtering van een natuurlijke habitat of habitat van een soort dan wel een verstorend effect op een soort. Hiertoe dienen alle relevante aspecten van het project of handeling in kaart gebracht te worden. Versnippering Schade aan faunapopulaties als gevolg van doorsnijding van het leefgebied door infrastructuur en/of door andere vormen van habitatdoorsnijding. Verspreidingsgebied Areaal van een soort of habitattype (de oppervlakte waarin alle locaties waarin een soort of habitattype voorkomt liggen). Verstoring Storen van dieren door lawaai, betreding, licht e.d. Verzuring Door in regenwater opgeloste verzurende stoffen worden de bodems en het grondwater zuurder. Vogelrichtlijn EU-richtlijn (EU-richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979) die tot doel heeft om alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de Europese Unie te beschermen, inclusief en in het bijzonder de leefgebieden van bedreigde en kwetsbare soorten. W Weidevogelgebied Door de overheid aangewezen gebied waar een regeling geldt voor bescherming van weidevogels, vanwege het belang van het gebied voor die vogels. Wintergast Vogelsoort die alleen in de winter in ons land verblijft. Bijlagen BIJLAGE 1: Toelichting op de storingsfactoren volgens Ministerie van EL&I BIJLAGE 2: Overzicht verstoringsafstanden geluid voor kleine zwaan BIJLAGE 3: Landelijke effectentabel en effectentabel De Wilck BIJLAGE 4: Schema effectenanalyse huidige activiteiten BIJLAGE 5: Doorloopschema bepaling significantie huidige activiteiten BIJLAGE 6: Tabellen beoordeling huidige activiteiten in en rondom De Wilck (volgens het âBeoordelingsschema huidige activiteitenâ uit bijlage 3) BIJLAGE 7: Overzicht van de procedure van het opstellen van het beheerplan en de betrokken organisaties BIJLAGE 8: Schema procedure vergunningverlening BIJLAGE 9: Checklist monitoring omvang, kwaliteit en draagkracht van De Wilck voor kolgans, brandgans en kleine zwaan BIJLAGE 10: Subsidieregelingen voor financiering van (een deel van) de inrichting- en beheermaatregelen in natuurgebieden BIJLAGE 11: Toelichting op het hydrologische systeem De Wilck BIJLAGE 12: Aantal broedparen weidevogels in De Wilck BIJLAGE 13: Overige soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn BIJLAGE 14: Overzicht waargenomen vogelsoorten in De Wilck (1982 t/m 2008) BIJLAGE 15: Waargenomen zoogdiersoorten in De Wilck ontbreekt nog BIJLAGE 16: Factsheet KRW voor De Wilck BIJLAGE 17: Bewerking van het bekalkingsadvies door M. Billius, Staatsbosbeheer 2003 BIJLAGE 18: Kaart - Begrenzing van het Natura 2000-gebied BIJLAGE 19: Kaart - Eigendomssituatie De Wilck BIJLAGE 20: Kaart - Bodemkaart BIJLAGE 21: Kaart - Hoogtekaart BIJLAGE 22: Kaart - Gedetailleerde hoogtekaart BIJLAGE 23: Luchtfoto BIJLAGE 24: Kaart - Peilvakken in en om De Wilck (volgens huidige peilbesluit, 2004) ontbreekt nog BIJLAGE 25: Kaart - Peilvakken en hydrologische kunstwerken in De Wilck BIJLAGE 26: Kaart - Locaties hydrologische meetpunten in De Wilck BIJLAGE 27: Kaart - Totale stikstofdepositie in 2010 in en om De Wilck op kilometerhokniveau BIJLAGE 28: Kaart - Huidig voorkomen soorten BIJLAGE 29: Plas-dras situatie in het oostelijke peilvak van De Wilck BIJLAGE 30: Plas-dras situatie in het westelijke peilvak van De Wilck BIJLAGE 31: Kaart â Ingrepen in het verleden BIJLAGE 32: Kaart â Huidige activiteiten ontbreekt nog BIJLAGE 33: Synopsistabel t.b.v. Natura 2000 beheerplannen BIJLAGE 1: Toelichting op de storingsfactoren volgens Ministerie van EL&I 1. Oppervlakteverlies Kenmerk: afname beschikbaar oppervlak leefgebied soorten en/of habitattypen. Interactie andere factoren: verlies van oppervlakte leidt tot verkleining en in sommige gevallen ook tot versnippering van het leefgebied (zie aldaar). Een kleiner gebied heeft bovendien meer te leiden van randinvloeden: vaak is de kwaliteit van het leefmilieu aan de rand minder goed dan in het centrum van het gebied. Op deze manier leidt verlies oppervlakte mogelijk ook tot een grotere gevoeligheid voor bijvoorbeeld verdroging, verzuring of vermesting. Werking: door afname van het beschikbare oppervlak neemt ook het aantal individuen van een soort af. Om duurzaam te kunnen voortbestaan moet elke soort uit een minimum aantal individuen bestaan; bij diersoorten wordt meestal van een minimum aantal paartjes (reproductieve eenheden) gesproken. Wanneer een populatie te klein wordt neemt de kans op uitsterven toe, zeker als deze populatie geen onderdeel uitmaakt van een samenhangend netwerk van leefgebieden. Bij een populatie die uit te weinig individuen bestaat, neemt ook de kans op inteelt toe en dus de genetische variatie af. Hierdoor wordt een populatie kwetsbaar voor veranderingen tengevolge van bijvoorbeeld predatie, extreme seizoensinvloeden of ziekten. Ook habitattypen kennen een ondergrens voor een duurzame oppervlakte. 2. Versnippering Kenmerk: van versnippering is sprake bij het uiteenvallen van het leefgebied van soorten. Interactie andere factoren: treedt op ten gevolge van verlies leefgebied of verandering in abiotische condities van het leefgebied. Kan leiden tot verandering in populatiedynamiek. Gevolg: als het leefgebied niet meer voldoende groot is voor een populatie, of individuen van Ă©Ă©n populatie kunnen de verschillende leefgebieden niet meer bereiken, neemt de duurzaamheid van de populatie af. Een gevolg kan zijn een verandering op in de soortensamenstelling en het ecosysteem. Soorten zijn in verschillende mate gevoelig voor de versnippering van hun leefgebied. Het meest gevoelig zijn soorten met een gering verspreidingsvermogen, soorten die zich over de grond bewegen en soorten met een grote oppervlaktebehoefte. Versnippering door barriĂšres zoals wegen en spoorlijnen leidt mogelijk ook tot sterfte van individuen en kan zo effect hebben op de populatiesamenstelling. Bij versnippering moet men altijd goed rekening houden met het schaalniveau van het populatienetwerk. 3. Verzuring Kenmerk: Verzuring van bodem of water is een gevolg van de uitstoot (emissie) van vervuilende gassen door bijvoorbeeld fabrieken en (vracht)autoâs. De uitstoot bevat onder andere zwaveldioxide (SO2), stikstofoxide (Nox), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS). Deze verzurende stoffen komen via lucht of water in de grond terecht en leiden aldus tot het zuurder worden van het biotische milieu. De belangrijkste bronnen van verzurende stoffen zijn de landbouw, het verkeer en de industrie. Interactie andere factoren: De effecten van verzurende stoffen zijn niet altijd te scheiden van die van vermestende stoffen, omdat een deel van de verzurende stoffen ook vermestend werkt (aanvoer van stikstof). Gevolg: Verzuring leidt tot een directe of indirecte afname van de buffercapaciteit (het neutralisatievermogen) van bodem of water. Op termijn resulteert dit proces in een daling van de zuurgraad. Hierdoor zullen voor verzuring gevoelige soorten verdwijnen, wat kan resulteren in een verandering van het habitattype en daarmee mogelijk het verdwijnen van typische (dier)soorten. 4. Vermesting Kenmerk: Vermesting is de âverrijkingâ van ecosystemen met name stikstof en fosfaat. Het kan gaan om aanvoer door de lucht (droge en natte neerslag van ammoniak en stikstofoxiden) of nitraat- en fosfaataanvoer door het oppervlaktewater. Interactie andere factoren: stoffen die leiden tot vermesting kunnen ook leiden tot verzuring. Vermesting (en verzuring) kunnen op hun beurt leiden tot verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater. Gevolg: De groei in veel natuurlijke landecosystemen zoals bossen, vennen en heidevelden worden gelimiteerd door de beschikbaarheid van stikstof. Het gevolg van stikstof depositie is dat deze extra stikstof extra groei geeft. Daarbij is de beschikbaarheid van stikstof bepalend voor de concurrentieverhoudingen tussen de plantensoorten. Als de stikstofdepositie boven een bepaald kritisch niveau komt, neemt een beperkt aantal plantensoorten sterk toe ten koste van meerdere andere. Hierdoor neemt de biodiversiteit af. 5. Verzoeting Kenmerk: Verzoeting treedt op als het chloridegehalte in het water afneemt, en niet meer geschikt is voor de beoogde zoute of brakke natuurtypen. Interactie andere factoren: verzoeting treedt meestal op tengevolge van vernatting of, zoals in het Delta-gebied, door het afsluiten van zee-armen. In (voormalig) brakke of zoute wateren leidt verzoeting tot vermesting. Gevolg: Het steeds zoeter worden van bijv. het Oostvoornse meer heeft gevolgen voor de flora en fauna in het meer. Bepaalde soorten zullen verdwijnen terwijl nieuwe soorten zich zullen vestigen. Door de verzoeting zal de brakwatervegetatie verdwijnen. Dit heeft tot gevolg dat door het afsterven van algen en wieren een verslechtering van de waterkwaliteit kan optreden. Verder kan door verzoeting de gevoeligheid voor eutrofiĂ«ring sterk toenemen. Naast verandering van vegetatie zal bij een verdere verzoeting ook de macrofauna- en visstandsamenstelling veranderen. 6. Verzilting Kenmerk: Verzilting betreft de ophoping van oplosbare zouten (kalium, natrium, magnesium, calcium) in bodems en wateren. In wateren komt verzilting over het gehele spectrum tussen zoet (<200 mg Cl/l) en zeer zout (> 30.000 mg Cl/l) voor en is dus niet beperkt tot zoet en brak water. Interactie andere factoren: Verzilting van bodems treedt vaak op tengevolge van verdroging. Gevolg: Als gevolg van verzilting verandert de zoet-zout gradiĂ«nt en dit heeft gevolgen voor de grondwaterkwaliteit en dus de bodemvruchtbaarheid. Dit werk weer door in randvoorwaarden voor aanwezige plant- en diersoorten en leidt uiteindelijk tot een verandering in de soortensamenstelling. 7. Verontreiniging Kenmerk: Er is sprake van verontreiniging als er verhoogde concentraties van stoffen in een gebied voorkomen, welke stoffen onder natuurlijke omstandigheden niet of in zeer lage concentraties aanwezig zijn. Bij verontreiniging is sprake van een zeer brede groep van ecosysteem/gebiedsvreemde stoffen: organische verbindingen, zware metalen, schadelijke stoffen die ontstaan door verbranding of productieprocessen, straling (radioactief en niet radioactief), geneesmiddelen, endocrien werkende stoffen etc. Deze stoffen werken in op de bodem, grondwater, lucht. Interactie andere factoren: geen directe interactie met andere factoren. Wel kan verontreiniging als gevolg van andere facoren optreden. Gevolg: Vrijwel alle soorten en habitattypen reageren op verontreiniging. De ecologische effecten uiten zich in het verdwijnen van soorten en/of het beĂŻnvloeden van gevoelige ecologische processen. Deze beĂŻnvloeding kan direct plaatsvinden maar ook indirect via een opeenvolging van ecologische interacties. Bovendien kan verontreiniging zich pas vele jaren/decennia later manifesteren. De gevolgen van verontreiniging zijn divers en complex. In het algemeen kan gesteld worden dat aquatische habitattypen en soorten gevoeliger zijn dan terrestrische systemen. Ook geldt dat soorten in de top van de voedselpiramide, als gevolg van accumulatie, van verontreinigingen gevoeliger zijn. Echter, afhankelijk van de concentratie en duur van de verontreiniging zijn alle habitattypen en soorten gevoelig en kan verontreiniging leiden tot verandering van de soortensamenstelling. 8. Verdroging Kenmerk: Verdroging uit zich in lagere grondwaterstanden en/of afnemende kwel. De actuele grondwaterstand is zo lager dan de gewenste/benodigde grondwaterstand. Interactie andere factoren: verdroging kan tevens leiden tot verzilting. Door verdroging neemt ook de doorluchting van de bodem toe waardoor meer organisch materiaal wordt afgebroken. Op deze wijze leidt verdroging tevens tot vermesting. Er zijn ook gebieden waar verdroging kan optreden zonder dat de grondwaterstand in de ondiepe bodem daalt. Het gaat daarbij om gebieden waar van oudsher grondwater omhoogkomt. Dit water heet kwelwater. Kwelwater is water dat elders in de bodem is geĂŻnfiltreerd en dat naar het laagste punt in het landschap stroomt. Kwelwater heeft dikwijls een bijzondere samenstelling: het is rijk aan ijzer en calcium, arm aan voedingsstoffen en niet zuur, maar gebufferd. Schade aan de natuur die veroorzaakt wordt door een afname of het verdwijnen van kwelwater en het vervangen van dit type water met gebiedsvreemd water, noemen we ook verdroging. Gevolg: de verandering in grondwaterstand en soms ook kwaliteit van het grondwater leidt tot een verandering in de soortensamenstelling en op lange termijn van het habitattype. 9. Vernatting Kenmerk: Vernatting manifesteert zich in hogere grondwaterstanden en/of toenemende kwel veroorzaakt door menselijk handelen. Interactie andere factoren: vernatting kan leiden tot verzoeting en verandering van de waterkwaliteit, bijvoorbeeld als gevolg van inlaat van gebiedsvreemd water. Gevolg: Vernatting is een storende factor voor vegetatietypen en soorten die van nature onder drogere omstandigheden voorkomen. Vernatting grijpt in op de bodem- of watercondities. Bij verdergaande vernatting kan een gebied ongeschikt worden voor planten en dieren en zo leiden tot een verandering in de soortensamenstelling en uiteindelijk het habitattype. 10. Verandering stroomsnelheid Kenmerk: Verandering van stroomsnelheid van beken en rivieren kan optreden door menselijke ingrepen zoals plaatsen van stuwen, kanaliseren of weer laten meanderen. Interactie andere factoren: geen? Gevolg: Verschillen in stroomsnelheid (langzaam of snel) en dimensies (van bovenloop tot riviertje) leiden tot duidelijke verschillen in levensgemeenschappen en kenmerkende soorten hiervan. Door verandering in stroomsnelheid verdwijnen kenmerkende soorten en levensgemeenschappen. 11. Verandering overstromingsfrequentie Kenmerk: De duur en/of frequentie van de overstroming van beken en rivieren verandert door menselijke activiteiten. Interactie met andere factoren: overstromingen zijn van invloed op de vochttoestand, de zuurgraad, de voedselrijkdom en het zoutgehalte van een gebied. Gevolg: Voor een voedselarme vegetatie bijvoorbeeld leidt een toenemende overstroming met voedselrijk water tot vermesting: verrijking van de bodem en daardoor verruiging van de vegetatie. Bij boezemlanden die regelmatig worden overstroomd leidt een afname van de overstromingsfrequentie tot verzuring van de bodem, waardoor basenminnende plantensoorten kunnen verdwijnen. Langdurige overstroming kan leiden tot zuurstofgebrek in de wortels van planten waardoor planten kunnen afsterven. Uiteindelijk grijpt een verandering in de overstromingsdynamiek zo in op de soortensamenstelling. 12. Verandering dynamiek substraat Kenmerk: er treedt een verandering op in de bodemdichtheid of bodemsamenstelling van terrestrische of aquatische systemen, bijvoorbeeld door aanslibbing of verstuiving. Interactie andere factoren: verandering overstromingsdynamiek, verandering mechanische effecten Gevolg: Verandering van dynamiek van het substraat kan leiden tot verandering van de abiotische randvoorwaarden waardoor levensgemeenschappen kunnen veranderen. Dynamiek van het substraat is bijvoorbeeld van belang voor droge pioniervegetaties in de duinen en stuifzanden, of voor mosselbanken in de Waddenzee. 13. Verstoring door geluid Kenmerk: verstoring door onnatuurlijke geluidsbronnen; permanent zoals geluid wegverkeer danwel tijdelijk zoals geluidsbelasting bij evenementen. Geluid is een hoorbare trilling, gekenmerkt door geluidsdruk en frequentie. Interactie andere factoren: Treedt vaak samen met visuele verstoring op door bijv. vlieg- en autoverkeer, manifestaties etc. Gevolg: Logischerwijs zijn alleen diersoorten gevoelig voor direct effecten van geluid. Geluid sec is een belangrijke factor in de verstoring van fauna. De verstoring door geluid wordt beĂŻnvloed door het achtergrondgeluid en de duur, frequentie en sterkte van de geluidsbron zelf. Geluidsbelasting kan leiden tot stress en/of vluchtgedrag van individuen. Dit kan vervolgens weer leiden tot het verlaten van het leefgebied of bijvoorbeeld een afname van het reproductieproces. In bepaalde gevallen kan ook gewenning optreden, in het bijzonder bij continu geluid. Voor zeezoogdieren en vogels is in bepaalde gevallen deze dosis-effect relatie goed gekwantificeerd. 14. Verstoring door licht Kenmerk: verstoring door kunstmatige lichtbronnen, zoals licht uit woonwijken en industrieterreinen, glastuinbouw etc. Interactie andere factoren: geen? Gevolg: Kunstmatige verlichting van de nachtelijke omgeving kan tot verstoring van het normale gedrag van soorten leiden. Naar mogelijke effecten is nog vrij weinig onderzoek gedaan. Veel kennis gaat daarom nog niet verder dan het kwalitatief signaleren van risicoâs. Met name schemer- en nachtactieve dieren kunnen last hebben van verstoring door licht, doordat zij juist aangetrokken worden of verdreven door de lichtbron. Hierdoor raakt bijvoorbeeld hun ritme ontregeld of verlichte delen van het leefgebied worden vermeden. 15. Verstoring door trilling Kenmerk: Er is sprake van trillingen in bodem en water als dergelijke trillingen door menselijke activiteiten veroorzaakt worden, zoals bij boren, heien, draaien van rotorbladen etc. Interactie andere factoren: kan vooral samen optreden met verstoring door geluid Gevolg: Trilling kan leiden tot verstoring van het natuurlijke gedrag van soorten. Individuen kunnen tijdelijk of permanent verdreven worden uit hun leefgebied. Over het daadwerkelijke effect van trilling is nog zeer weinig bekend. Naar het effect op zeezoogdieren is wel onderzoek verricht. 16. Optische verstoring Kenmerk: optische verstoring betreft verstoring door de aanwezigheid en/of beweging van mensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijke systeem. Interactie andere factoren: treedt vaak samen op met verstoring door geluid (in geval van recreatie) of trilling en licht (in geval van voertuigen, schepen). Gevolg: optische verstoring leidt vooral tot vluchtgedrag van dieren. De soort reageert bijvoorbeeld op beweging omdat een potentiĂ«le vijand wordt verwacht. Andersom kan optische verstoring juist ook het uitzicht van soorten beperken waardoor zij potentiĂ«le vijanden niet zien naderen. De daadwerkelijke effecten zijn zeer soortspecifiek en hangen van de schuwheid van de soort en de mate waarin gewenning optreedt. Bovendien kunnen de effecten afhankelijk zijn van de periode van de levenscyclus van de soort: in de broedtijd zijn soorten over het algemeen schuwer en dus gevoeliger voor optische verstoring. 17. Verstoring door mechanische effecten Kenmerk: Onder mechanische effecten vallen verstoring door betreding, golfslag, luchtwervelingen etc. die optreden ten gevolge van menselijke activiteiten. De oorzaken en gevolgen zijn bij deze storende factor zeer divers. Interactie andere factoren: verstoring kan samenvallen met verstoring door geluid, licht en trilling. Gevolg: deze storende factor kan leiden tot een verandering van het habitattype en/of verstoring of het doden van fauna-individuen. Bij habitattypen treedt de verstoring/verandering vaak op ten gevolge van recreatie of bijvoorbeeld militaire activiteiten. Het effect is zeer afhankelijk van de kwetsbaarheid (gevoeligheid) van het habitattype. Waterrecreatie en scheepvaart leiden tot golfslag, hetgeen effect kan hebben op de oeverbegroeiing en waterfauna. Luchtwervelingen van bijvoorbeeld windmolens kunnen leiden tot vogelsterfte. 18. Verandering in populatiedynamiek Kenmerk: De storende factor verandering in populatiedynamiek treedt op indien er een direct effect is van een activiteit op de populatie-opbouw en/of populatiegrootte. Er wordt hier vooral gedoeld of de situatie waneer er sprake van sterfte van individuen door wegverkeer, windmolens, of door jacht of visserij. Interactie andere factoren: veel storende factoren leiden op hun beurt â dus indirect â tot een verandering in populatiedynamiek. Deze storende factor zit namelijk aan het einde van de effectketen Gevolg: bewuste, menselijke ingrepen op populatieniveau kunnen leiden tot directe problemen en problemen in de toekomst. Een verandering in populatieomvang is een direct effect. Een verandering in populatie-opbouw (verandering van de verhouding sterfte-reproductie) leidt in de toekomst tot effecten. Zowel minder organismen (een kleinere populatie) en zeker een verandering in samenstelling van de populatie (bijv. meer oude dieren) kunnen leiden tot een verandering in de geboorte/sterfte ratio. En daarmee kan er iets veranderen in de populatiedynamiek (het gedrag in de tijd). Dit kan uiteindelijk leiden tot het (tijdelijk) verdwijnen van soorten, waardoor het evenwicht van het ecosysteem verschuift. De gevoeligheid is sterk afhankelijk van diverse populatiekenmerken zoals de generatietijd van een soort en de huidige grootte van populaties. Vooralsnog zijn alle soorten als âgevoeligâ gescoord. 19. Bewuste verandering soortensamenstelling Kenmerk: Er is sprake van bewust ingrijpen in de natuur door herintroductie van soorten, introductie van exoten, uitzetten van vis, inzaaien van genetisch gemodificeerde organismen etc. Interactie andere factoren: heeft met name direct invloed op de factor âverandering in populatiedynamiekâ. Gevolg: Er treedt concurrentie op in voedselbeschikbaarheid, nestgelegenheid etc. Deze concurrentie kan leiden tot het verdringen (opvullen van de niche) van de oorspronkelijke soorten. Ook kunnen soorten verdwijnen door predatie van de geĂŻntroduceerde soort. Hierdoor kunnen relaties binnen het ecosysteem worden verstoord. BIJLAGE 2: Overzicht verstoringsafstanden geluid voor kleine zwaan Er zijn verschillende literatuuronderzoeken geweest naar de verstoringsafstanden voor kleine zwaan. In onderstaande tabel zijn deze afstanden samengevat. De afstanden zijn weergegeven in meter, afgerond op 25-tal. De genoemde waarden betreffen veelal gemiddelde verstoringsafstanden. In sommige gevallen is er een range aangegeven. Als er max voor staat betreft het de grootste afstand waarbij verstoring mogelijk nog optreedt. Onderscheid is gemaakt in mobiele, tijdelijke verstoring (van voorbijgaande aard, niet permanent aanwezig) en sessiele, permanente verstoring (altijd aanwezig). Voor verstoringsafstanden van tijdelijke oorzaak op het land, in het water en in de lucht zijn gemiddelde waarden bekend. Indien geen specifieke waarden kunnen worden weergegeven, zijn deze gemiddelde waarden opgenomen bij de diverse verstoringsbronnen. Er zijn veel factoren die van invloed zijn op de genoemde waarden (zie tekst). Bij de interpretatie van de cijfers is maatwerk derhalve vereist. Kleine zwaan Verstoringsbron opvlieg-afstand alert-afstand Mobiel / tijdelijk LAND 1755 4005 Jacht >30010 max: 80008 Beheerwerkzaamheden (landbouw-natuur-recreatie) 1755 4005 Recreatie (fietsen-wandelen-kamperen) 1755 4005 WATER 1755 4005 Kano/ roeiboot 1755 4005 Kitesurfen 7004 1600* Motorboot 60-2506,7 140-625* Schaatsen 1755 4005 Sportvissen 1755 4005 Zwemmen 1755 4005 LUCHT 13755 31255 Vliegtuig/ helicopter*: vlieghoogte horizontale afstand 3453 (max 1220)3 13755 6253 (max: 1220)3 31255 (max: 9000) 3 Heteluchtballon 100-200 (max: 300)1 225-450* (max: 700)* Sessiel / permanent Bosrand nvt 1009 Hoogspanningsleiding nvt 409 Weg: rustige landweg nvt 1009 Weg: grotere weg nvt 2009 Windturbine nvt 15010;5602 Woonwijk/ verspreide bebouwing nvt 2509 * Opvliegafstand maal 2,3 geeft de alertafstand (zie tekst), tenzij deze anders is aangegeven in de literatuur. Bronnen: Bruderer & Komenda-Zehnder, 2005 in Krijgsveld et al., 2008 Fijn et al., 2007 in Van der Heijden & Miedema, 2008. Heunks et al., 2007 in Krijgsveld et al., 2008 Jansen, 2008 & aanv. mond. med. Jansen in Krijgsveld et al., 2008 Krijgsveld et al., 2008 Ministerie van LNV, 2008. Natura 2000, Profielendocument Vogels. Mori et al., 2001 in Krijgsveld et al., 2008 Van Eerden & Smit, 1979 in Van der Heijden & Miedema, 2008 Van der Hut, 2007 in Van der Heijden & Miedema, 2008. Binnen deze afstanden foerageren nauwelijks watervogels. waarde afgeleid uit Krijgsveld et al., 2008 (zie tekst). BIJLAGE 3: Landelijke effectentabel en effectentabel De Wilck In de effectentabel van het Ministerie van EL&I is weergegeven welke verstoringsfactoren in een landelijk perspectief wel of niet van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen. Lokale omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat het plaatselijke beeld enigszins afwijkt van het landelijke. Ook bij De Wilck is dat het geval. In deze bijlage worden deze verschillen in kaart gebracht en onderbouwd. Tabel 1. Verstoringsgevoeligheid van kleine zwaan en smient in De Wilck iniging   8 Verdroging   9 Vernatting   10 Verandering stroomsnelheid   11 Verandering overstromingsfrequentie   12 Verandering dynamiek substraat   13 Verstoring door geluid   14 Verstoring door licht   15 Verstoring door trilling ⊠ 16 Optische verstoring   17 Verstoring door mechanische effecten   18 Verandering in populatiedynamiek   19 Bewuste verandering soortensamenstelling ⊠ Legenda Niet gevoelig  Gevoelig  Zeer gevoelig  Niet van toepassing  Onbekend ⊠Verschillen Oppervlakteverlies: Landelijk heeft dit geen invloed op de doelen, maar in De Wilck zelf wel. De doelen worden thans voor smient net wel en voor kleine zwaan net niet gehaald. Oppervlakteverlies in De Wilck heeft derhalve gevolgen het behalen van de doelen. Voor smient geldt dit voor het gehele gebied, voor kleine zwaan geldt dit vooral wanneer er sprake is van oppervlakteverlies van en rondom de plassen. Versnippering: Versnippering zorgt landelijk niet, maar voor De Wilck wel tot een effect op de instandhoudingsdoelstellingen. Als beide soorten grotere afstanden af moeten leggen naar foerageer- en slaapplaatsen, zorgt dat voor energieverlies bij de vogels. Verzuring: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Vermesting: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Verzoeting: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Verzilting: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Verontreiniging: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Verdroging: Landelijk heeft dit geen effect op de doelen, maar in De Wilck wel. De kleine zwanen slapen op het water en smienten hebben water nodig bij het foerageren. Vernatting: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Verandering stroomsnelheid: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Verandering overstomingsfrequentie: In De Wilck is zijn geen beken en rivieren, dus is deze verstoringsfactor hier niet van toepassing. Verandering dynamiek substraat: In De Wilck is door de aard van het gebied geen sprake van dynamiek van het substraat, dus is deze verstoringsfactor hier niet van toepassing. Verstoring door geluid: Landelijk heeft dit geen effect op de doelen, maar in De Wilck wel. Door de beperkte grootte van het gebied zijn er bij geluidsverstoring geen plekken in het gebied om de verstoring te ontvluchten. Verstoring door licht: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Verstoring door trilling: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Optische verstoring: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Verstoring door mechanische effecten: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Verandering in populatiedynamiek: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. Bewuste verandering soortensamenstelling: De landelijke situatie en de situatie in De Wilck zijn gelijk. BIJLAGE 4: Beoordelingsschema huidige activiteiten BIJLAGE 5: Doorloopschema bepaling significantie huidige activiteiten BIJLAGE 6: Tabellen beoordeling huidige activiteiten in en rondom De Wilck (volgens het âBeoordelingsschema huidige activiteitenâ uit bijlage 1) Legenda a. Geen (negatief) effect: geen overlap in ruimte en/of tijd. b. Geen (negatief) effect: wel overlap in ruimte en/of tijd, maar habitat of doelsoort is ongevoelig voor type verstoring. c. Geen (negatief) effect: wel overlap in ruimte en/of tijd, maar doel wordt gehaald omdat habitat of doelsoort in voldoende mate aanwezig is of ontwikkeld is en niet (in kwaliteit) afneemt en de activiteit niet toeneemt d. Geen (negatief) effect: wel overlap in ruimte en/of tijd, maar effecten activiteiten zijn zo beperkt dat invloed op de doelen afwezig is of verwaarloosbaar is. e. Mogelijk (negatief) beperkt effect: overlap in ruimte en/of tijd. Soort of habitat voldoet niet aan de doelstelling of neemt af. Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid doelsoort/habitat zodanig dat effecten beperkt zijn. f. Mogelijk (negatief) beperkt effect: overlap in ruimte en/of tijd. Activiteit neemt toe. Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid doelsoort/habitat zodanig dat effecten beperkt zijn. g. Mogelijk (negatief) significant effect (significant negatief effect niet uit te sluiten): overlap in ruimte en/of tijd. Activiteit neemt toe. Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid doelsoort/habitat zodanig dat effecten groot kunnen zijn. h. Mogelijk (negatief) significant effect (significant negatief effect niet uit te sluiten): overlap in ruimte en/of tijd. Activiteit neemt toe. Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid doelsoort/habitat zodanig dat effecten groot kunnen worden. i. Mogelijk (negatief) significant effect (significant negatief effect niet uit te sluiten): kennis over activiteit of doel is vooralsnog onvoldoende om te kunnen beoordelen wat de effecten van de activiteit zijn. Beoordeling huidige activiteiten: Natuurbeheer, onderhoud, onderzoek en monitoring in De Wilck Categorie & uitvoerder Activiteit Effect op kleine zwaan en smient Onderhoud  Staatsbosbeheer Verwijderen zwerfvuil. d  Rasteren (reparatie, vervangen). d  Onderhouden bermen; maaien + afvoeren / deponeren maaisel, buiten broedseizoen. a  Surveillance  Natuurbeheer, inrichting en agrarisch gebruik  Staatsbosbeheer Begrazing / beweiding. d  Maaien en afvoeren. a  Slepen, buiten broedseizoen en winterperiode a  Rollen, buiten broedseizoen en winterperiode a  Bloten d  Bemesten, buiten broedseizoen d  Bekalken a  Afzetten houthakbosje d Monitoring en inventarisatie  VWG Kouderkerk/ Hazerswoude c.q. Wetlandwacht Vogelbescherming Nederland Broedvogelinventarisatie (weidevogels, ganzen, zwanen) a  Wintertellingen (met name zwanen, ganzen- en eenden). d Provincie Zuid-Holland / Staatsbosbeheer pH-bemonstering bodem. d  EGV-bemonstering watergangen. d  Monitoring hydrologie d  Monitoring flora en fauna. d Beoordeling huidige activiteiten: Jacht, schadebestrijding en wildbeheer in en rondom De Wilck Categorie & uitvoerder Activiteit Effect op kleine zwaan en smient Jacht buiten De Wilck  WBE Rijnland Zuid Jacht in winterperiode (1 september â 31 april) e  Jacht in zomerperiode (1 mei â 31 augustus) a Beheer en schade-bestrijding buiten De Wilck  WBE Rijnland Zuid Beheer en schadebestrijding in winterperiode (1 september â 31 april). e  Beheer en schadebestrijding in zomerperiode (1 mei â 31 augustus) a  Schadebestrijding smient (1 oktober â 1 april) e Provincie Zuid-Holland Muskusratbestrijding. e Diverse partijen Distelbestrijding. d Beheer en schade-bestrijding in De Wilck  Provincie Zuid-Holland Muskusratbestrijding. e  Beverratbestrijding d Staatsbosbeheer Distelbestrijding. d Beoordeling huidige activiteiten: Beheer en onderhoud water in en rondom De Wilck Categorie & uitvoerder Activiteit Effect op kleine zwaan en smient Waterbeheer in De Wilck  Hoogheemraadschap Rijnland Handhaving winterpeil . d  Handhaving zomerpeil . d Staatsbosbeheer Verwijderen/maaien slootvegetatie (schonen). a  Afvoeren slootvuil & slootvuil op oevers deponeren. a  Begreppelen, buiten het broedseizoen. a  Baggeren, buiten het broedseizoen. a  Wallen frezen. a  Dammen opknappen. a  Controle peilbeheer en waterkwaliteit. d Peilbeheer Oostbroekpolder en Groenendijkse Polder (excl. De Wilck)  Hoogheemraadschap Rijnland Handhaving winterpeil . d  Handhaving zomerpeil . d Drainage en watergangen Oostbroekpolder en Groenendijkse Polder  AgrariĂ«rs Aanleggen, vervangen, onderhoud en in werking hebben van drainage in percelen. d  Detail waterhuishouding perceelsniveau; creĂ«ren en instandhouden onderbemaling. d  Regulier onderhoud watergangen. d  Aanleg dammen en bruggen. d Beoordeling huidige activiteiten: Agrarisch gebruik buiten De Wilck Categorie & uitvoerder Activiteit Effect op kleine zwaan en smient Grondbewerking  AgrariĂ«rs Ondiepe grondbewerking. d  Diepe grondbewerking. d  Ophogen percelen van (melk)veehouderijen d  Ophogen percelen (op niveau houden) van boomkwekerijen. d  Grond ontsmetten. d Gewasbewerking  AgrariĂ«rs Bespuiten maĂŻs, gras en kweekbomen. d  Bemesten. d  Bekalken. d  Bewerken d  Oogsten d  Poten. d Beweiding  AgrariĂ«rs Beweiding koeien, schapen, paarden, geiten d Beregening  AgrariĂ«rs Oppervlaktewater d  Bassins voor beregening. d Lozingen  AgrariĂ«rs Proceswater be- of verwerking d  Afspoeling verhard oppervlak d Overig  AgrariĂ«rs Rooien (hoog) opgaande erfbeplanting en beplanten erven d  Afrasteren en beschoeien percelen met prikkeldraad, schikdraad enz. d  Opslag mest op kopakker (steekvast), in mestzakken, in mestsilo's buiten bouwblok; pothoek/composthopen d  Reguliere aan- en afvoer (mest, melk, voeders, dieren, dierlijke producten, geoogste producten, etc) d  Be- en verwerkingsactiviteiten (transport, geluid, landschap, geur, licht) d  Opslag brandstoffen, chemische stoffen, caravans, voorraden, voeders, incl. opslag in siloâs d  Aanleg / verharding erfwegen en kavelpaden d  Mestbewerking d  Schaduwhallen om gekweekte bomen te beschermen tegen vorst d Beoordeling huidige activiteiten: Recreatie in en rondom De Wilck Categorie & uitvoerder Activiteit Effect op kleine zwaan en smient Onderhoud infrastructuur  Staatsbosbeheer Onderhoud wandelpaden d  Onderhouden informatiepanelen, banken, routepaaltjes, overstapjes en klaphekken d  Excursies. d Landrecreatie  Divers Wandelen op wandelpad door het gebied en op het pad aan de noodzijde van het gebied.conform bestaande openstellingregels (honden niet toegestaan). d  Wandelen met loslopende honden op wegen en paden, vlak buiten de begrenzing d  Wandelen met aangelijnde hond(en) op wegen en paden, vlak buiten de begrenzing d  Fietsen, wielrennen, skaten op fietspaden, vlak buiten de begrenzing d  Crosswedstrijd. a  Hengelsport. d Waterrecreatie  Divers Schaatsen. d Beoordeling huidige activiteiten: Verkeer en infrastructuur rondom De Wilck Categorie & uitvoerder Activiteit Effect op kleine zwaan en smient Regulier onderhoud infrastructuur   Gemeente Rijnwoude/Zoeterwoude Regulier onderhoud bermen en wegen. d Verkeer  ProRail Treinverkeer (HSL-lijn) i Divers Wegverkeer. d Beoordeling huidige activiteiten: Overige activiteiten rondom De Wilck Categorie & uitvoerder Activiteit Effect op kleine zwaan en smient Gasunie Controlevluchten per helikopter boven gastransportleidingen op circa 700 m ten oosten van De Wilck d TenneT Hoogspanningsleiding: 150 kV op circa 1 km ten oosten van De Wilck i Beoordeling toekomstige plannen rondom De Wilck Categorie & uitvoerder Activiteit Effect op kleine zwaan en smient AgrariĂ«r Bouwen nieuwe rundveestal aan Burmadeweg 6 a*  In gebruik nemen nieuwe rundveestal aan Burmadeweg 6 d * Mits rundveestal gebouwd wordt buiten de winterperiode (1 september - 31 april) BIJLAGE 7: Overzicht van de procedure van het opstellen van het beheerplan en de betrokken organisaties In september 2009 is gestart met het benaderen van gebiedspartijen met de vraag of zij aan de klankbordgroep voor het beheerplan wilden deelnemen. Parallel hieraan is gestart met de gegevensverzameling voor het beheerplan. Nadat de klankbordgroep was geformeerd is deze driemaal samengekomen om conceptstukken van het beheerplan te becommentariĂ«ren en om informatie uit te wisselen. De bijeenkomsten vonden plaats op 15 december 2009, 29 april 2010 en op 8 september 2010. Aanvullend zijn nog bijeenkomsten georganiseerd met enkele leden van de Wildbeheereenheid Rijnland-Zuid en (in samenwerking met de LTO) met de kwekers die ten zuiden van De Wilck hun bedrijven hebben. Los hiervan is met verschillende instanties en individuele klankbordgroepleden contact geweest om informatie te verkrijgen of bepaalde planonderdelen te bespreken. De klankbordgroep (leden en agendaleden) bestond uit de volgende partijen: - Staatsbosbeheer - Provincie Zuid-Holland - LNV-Directie Regionale Zaken-West - Hoogheemraadschap van Rijnland - Gemeente Rijnwoude - LTO-noord - Individuele agrariĂ«rs (niet-LTO-lid) - Agrarische Natuurvereniging Wijk & Wouden - Vogelwerkgroep Kouderkerk /Hazerswoude e.o. - Vogelbescherming Nederland - KNNV, Vereniging voor Veldbiologie, afd. Leiden - Wildbeheereenheid Rijnland-Zuid - ProRail Het eerste concept van het ontwerp-beheerplan is in oktober-november 2010 becommentarieerd door het ministerie van EZL&I en de Provincie Zuid-Holland. Ook het Hoogheemraadschap en de andere klankbordgroepleden hebben nog de mogelijkheid gehad deze versie van het plan te voorzien van commentaar. De laatste versie van het concept-ontwerp-beheerplan is in april 2011 nogmaals met de klankbordgroep besproken en ter beooerdeling voorgelegd aan het bevoegd gezag (het ministerie van EL&I en de Provincie Zuid-Holland). De compleet bijgewerkte definitieve versie van het concept-ontwerp-beheerplan is op aangeboden. BIJLAGE 8: Schema procedure vergunningverlening In paragraaf 9.3 is voor een groot aantal activiteiten aangegeven of die (eventueel onder voorwaarden) vergunningvrij zijn of dat er een vergunningtoets moet worden uitgevoerd. Initiatiefnemer is verantwoordelijk voor deze toets. Onderstaand is beschreven wat een initiatiefnemer hiervoor moet doen. Het stappenschema in onderstaande figuur is hiervoor een hulpmiddel. Dit schema toont welke stappen doorlopen moeten worden. Via de site van het ministerie van EL&I is dit schema ook te doorlopen (zie HYPERLINK "http://www.natura2000.nl/pages/checklist-vergunningverlening.aspx" www.natura2000.nl/pages/checklist-vergunningverlening.aspx ). Het stappenplan ziet er als volgt uit: Voortoets Stap 1 en 2: allereerst moet een initiatiefnemer het project of de handeling en de locatie ervan kort omschrijven. Stap 3: voor de effectbepaling is het van belang dat alle factoren die kunnen zorgen voor verstoring of verslechtering van de kwaliteit van de beschermde waarden van het Natura 2000-gebied worden bepaald. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de âEffectenindicatorâ (zie paragraaf 5.3). In de tabel is aangegeven welke factoren meegenomen moeten worden in de beoordeling en welke instandhoudingsdoelen gevoelig zijn voor deze factoren. Stap 4: na het beschrijven van alle beschermde natuurwaarden en mogelijke verstoringsfactoren dienen de effecten te worden bepaald. Voor de effectenstudie moet voor elk instandhoudingsdoel apart beschreven worden of er een positief dan wel negatief effect is. Binnen deze stap zal dan ook bepaald moeten worden welke mate van relevantie een bepaald effect heeft bij de beoordeling. Wordt de activiteit bijvoorbeeld uitgevoerd in het voortplantingsseizoen/broedseizoen van een beschermde soort of niet, tot welke afstand geeft de verstoringsbron nog een effect, etc. Als effecten voor alle beschermde natuurwaarden op voorhand zijn uit te sluiten dan is de effectbepaling gereed. Er hoeft geen vergunning te worden aangevraagd. Als effecten niet zijn uit te sluiten moet verder worden bepaald welke effecten te verwachten zijn. Verdieping Stap 5: wanneer negatieve effecten niet op voorhand zijn uit te sluiten dient een verdieping gemaakt te worden op de eerdere stappen. Een bureauonderzoek volstaat niet meer en een veldonderzoek in de voor de natuurwaarden geschikte periode is noodzakelijk. Stap 6: neem cumulatieve effecten mee. Bepaald moet worden wat het effect van de activiteit of het project in combinatie met ander projecten is. Dit kunnen zowel negatieve als positieve effecten zijn vanuit andere projecten. In de cumulatiebeoordeling moeten alle plannen worden meegenomen waarvoor reeds een besluit op grond van de Nbw is genomen. Daarnaast is het raadzaam om projecten die al in een vergevorderd stadium van voorbereiding zijn ook mee te nemen. Stap 7: zijn de effecten significant negatief? Een effect is significant negatief, wanneer mede als gevolg van de activiteit het beoogde instandhoudingsdoel in gevaar wordt gebracht. Voor een indicatie van het begrip significantie zie de leidraad significantie van het steunpunt Natura 2000. Wanneer significante effecten op de instandhoudingsdoelen zijn uit te sluiten, maar er is wel een effect op de kwaliteit van de instandhoudingsdoelen, dan kunt u voldoen met een verslechteringstoets. Vergunning moet worden aangevraagd (stap 12). Wanneer significant negatieve effecten niet zijn uit te sluiten, ga dan door naar stap 8. Passende beoordeling Stap 8: mitigerende maatregelen. Om significante effecten te verzachten tot alleen een effect of in zijn geheel tegen te gaan kan gebruik gemaakt worden van mitigerende- ofwel verzachtende maatregelen. Dit houdt in dat bijvoorbeeld niet gewerkt wordt in de tijd dat dieren gevoelig zijn voor bepaalde vormen van verstoring of geluidwerende maatregelen om geluidsverstoring te voorkomen. Wanneer door middel van mitigatie significant negatieve effecten kunnen worden voorkomen, ga naar stap 12 vraag de vergunning aan. Blijven er significant negatieve effecten bestaan ga dan naar stap 9, 10, 11. Een vergunning kan alleen worden verkregen indien voldaan is aan de ADC-criteria: er zijn geen redelijke Alternatieven, er is sprake van Dwingende redenen van groot maatschappelijk belang (waaronder redenen van sociale of economische aard) en er vindt Compensatie van schade plaats. Relatie met de omgevingsvergunning De Natuurbeschermingswetvergunning haakt aan bij de omgevingsvergunning (http://www.gelderland.nl/smartsite.dws?id=3502). Als voor de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd ook een Natuurbeschermingswetvergunning nodig is, dan moet de aanvraag daarvoor samenlopen met die voor de omgevingsvergunning. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd via het Omgevingsloket online, wordt vanzelf duidelijk of mogelijk ook een vergunning nodig heeft op grond van de Natuurbeschermingswet. Is eerder al een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd of verleend, dan geldt de verplichting tot aanhaken niet. U kunt de Natuurbeschermingswetvergunning dus ook zelfstandig blijven aanvragen, als dat maar vóórafgaand aan de aanvraag voor de omgevingsvergunning gebeurt. Stappenschema bij het beoordelen van nieuwe activiteiten BIJLAGE 9: Checklist monitoring omvang, kwaliteit en draagkracht van De Wilck voor smient en kleine zwaan NATURA 2000 DE WILCK CHECKLIST m.b.t. SMIENTâKLEINE ZWAAN Ten behoeve van monitoring van de omvang, kwaliteit en draagkracht van het Natura 2000-gebied De Wilck voor de overwinterende vogelsoorten smient en kleine zwaan worden jaarlijks aan het begin van ieder kalenderjaar onderstaande vragen beantwoord door de Boswachter Inventarisatie & Monitoring van Staatsbosbeheer. Het ingevulde exemplaar wordt gearchiveerd in het NWA (NatuurWetenschappelijk Archief) ten kantore van het Regiokantoor in Amsterdam Sloterdijk. Een digitale kopie wordt op de gemeenschappelijke data-share ('K-schijf') bewaard. IN TE VULLEN DOOR DE BOSWACHTER INVENTARISATIE&MONITORING VAN STAATSBOSBEHEER Naam: Datum: Formulier heeft betrekking op het jaar: 20 .......... Aanwezig binnen de Natura 2000-begrenzing De Wilck Verandering ten opzichte van het voorgaande jaar omcirkelen wat van toepassing is Indicatie oppervlakte / hoeveelheid HW: heel weinig W: weinig V: veel HV: heel veel Opmerking eventueel nr. noteren en opmerking invullen op achterzijde formulier Oppervlakte plas-dras-gebied toegenomen gelijk afgenomen 1 Oppervlakte open water toegenomen gelijk afgenomen 2 Oppervlakte open matig voedselrijk tot voedselrijk grasland toegenomen gelijk afgenomen 3 Oppervlakte opgaande beplanting toegenomen gelijk afgenomen 4 Verruiging toegenomen -soorten noteren- gelijk afgenomen 5 Verstoring door recreanten toegenomen gelijk afgenomen 6 Verstoring door niet-recreanten toegenomen gelijk afgenomen 7 Eventueel overig: toegenomen gelijk afgenomen 8 BIJLAGE 10: Subsidieregelingen voor financiering van (een deel van) de inrichting- en beheermaatregelen in natuurgebieden Er zijn provinciale (ILG) en Europese (LIFE+) subsidieregelingen, die aangevraagd kunnen worden voor de financiering van (een deel van) inrichting- en beheermaatregelen in natuurgebieden. Deze subsidieregelingen worden hieronder besproken. Op dit moment wordt voor De Wilck echter alleen de subsidie voor âMilieutekorten EHS en VHRâ als kansrijk beoordeeld (zie §8.4.2). Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) Sinds 1 januari 2007 is het Investeringsbudget Landelijke Gebied (ILG) van kracht. Het ILG is bedoeld om het landelijk gebied mooi en vitaal te houden. Alle gebiedsgerichte rijksdoelen uit het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland worden via het ILG uitgevoerd. Het gaat om een gezamenlijke aanpak van natuur, landschap, recreatie, landbouw, milieu en water. In het ILG zijn financiĂ«le middelen opgenomen voor o.a. natuur (waaronder de ecologische hoofdstructuur), recreatie (onder meer recreatie om de stad), landschap, landbouw, milieu (bodemsanering). De natuurregelingen van het ILG bestaan onder andere uit Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL), Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL), een subsidieregeling voor Milieutekorten EHS en VHR en een subsidieregeling voor Soortenbescherming. Deze regelingen worden onder verantwoordelijkheid van de provincie Zuid-Holland uitgevoerd en zijn uitgewerkt in de ILG Bestuursovereenkomst 2007-2013 tussen het Rijk en de provincie Zuid-Holland, het Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied 2007 â 2013 van de provincie Zuid-Holland en de Subsidieregeling Landelijk Gebied Zuid- Holland (Rijk & Provincie Zuid-Holland, 2006; Provincie Zuid-Holland, 2006; Provincie Zuid-Holland; 2009b; Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009). Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) Voor het beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselementen kunnen beheerders in aanmerking komen voor de Subsidieregeling Natuur en Landschapsbeheer (SNL). Dit stelsel vervangt de provinciale subsidieregelingen Natuur (PSN) en Agrarische natuur (PSAN) van Programma Beheer. Er is sprake van een gefaseerde inwerkingtreding. Voor agrarisch natuurbeheer en agrarisch landschapbeheer treedt per 1 januari 2010 SNL in werking, de beheervergoedingen voor natuur zullen echter in 2010 nog via SN gefinancierd worden. Met SNL kan het beheer van de zogenaamde natuurbeheertypen worden gefinancierd. De provincie Zuid-Holland heeft het grootste gedeelte van De Wilck aangewezen als natuurbeheertype N10.02 Vochtig hooiland. Een klein aantal percelen rond de grote plas is aangewezen als beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Op dit moment is SNL geen financieringsbron voor de maatregelen die beschreven worden in het beheerplan voor De Wilck. Staatsbosbeheer kan geen gebruik maken van SNL omdat de uitvoering van het reguliere beheer van (de natuurdoeltypen in) De Wilck apart gefinancierd wordt door het Ministerie van EL&I. Mogelijk dat Staatsbosbeheer in de toekomst wel gebruik kan maken van SNL, maar dat is op het moment van het opstellen van dit beheerplan nog niet bekend. Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL) Subsidie uit de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschapsbeheer (SKNL) kan aangevraagd worden voor eenmalige investeringen in terreinen die door middel van eenmalige maatregelen, rechtstreeks de fysieke condities of kenmerken van de terreinen wijzigen met als doel: De omzetting van landbouwgrond naar natuurterrein te realiseren; De verhoging van de natuurkwaliteit van het bestaande natuurbeheertype of landschapsbeheertype; De omzetting van een natuurterrein met een bestaand natuurbeheertype naar een natuurterrein met een gewenst natuurtype te realiseren (Interprovinciaal Overleg, 2009b). De aanvullende beheermaatregelen die beschreven worden in hoofdstuk 7 van het beheerplan voor De Wilck vallen in categorie b. Deze subsidieregeling kan aangevraagd worden door terreinbeherende organisaties. In tegenstelling tot het voormalige Programma Beheer is deze regeling ook te gebruiken door Staatsbosbeheer. Het subsidiepercentage is maximaal 100%. In het natuurbeheerplan van de provincie Zuid-Holland zijn een beheertypenkaart en een ambitiekaart opgenomen. Daar waar de beheertypenkaart de actuele situatie van een terrein beschrijft, geeft de ambitiekaart de gewenste eindsituatie weer. Sommige natuurterreinen op de ambitiekaart hebben hetzelfde beheertype als op de beheertypenkaart is aangeven. Op die terreinen is het gewenste beheertype al aanwezig. Bij andere terreinen is er nog een verschil tussen de actuele situatie en de ambitie. Op die terreinen ligt zogezegd nog een ontwikkelopgave. Indien de ontwikkeling van het natuurterrein naar een kwalitatief hoger beheertype niet via de weg van het reguliere beheer bereikt kan worden, zal een kwaliteitsimpuls in de vorm van een investeringssubsidie aan de orde zijn. Het verschil tussen de ambitiekaart en de beheertypenkaart geeft dus weer of er gebruik gemaakt kan worden van SKNL (Provincie Zuid-Holland, 2009b). De provincie Zuid-Holland heeft in De Wilck twee natuurbeheertypen aangewezen: N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Omdat deze natuurbeheertypen zowel op de natuurbeheertypenkaart als op de ambitiekaart staan, is voor de aanvullende beheermaatregelen uit hoofdstuk 7 dan ook geen subsidie mogelijk uit SKNL. Projectsubsidie Milieutekorten EHS en VHR Voor het tegengaan van verdroging is geld gereserveerd voor een aantal zogenaamde TOP-gebieden waar de verdrogingsproblematiek het meest urgent is. Subsidie kan aangevraagd worden voor de volgende maatregelen: Het uitvoeren van maatregelen tegen verdroging; Het uitvoeren van maatregelen tegen verzuring, vermesting, verzoeting en te voedselrijke bodem door voormalig landbouwkundig gebruik. De activiteiten moeten vallen binnen de door het besluit van Gedeputeerde Staten TOP-lijst verdroogde gebieden provincie Zuid-Holland, van 20 februari 2007. De subsidie kan aangevraagd worden door terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, terreinbeherende drinkwaterbedrijven, Staatsbosbeheer waterschappen en particuliere grondeigenaren. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele projectkosten (Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009). De Wilck staat op de TOP-lijst verdroging van de provincie Zuid-Holland (zie ook §4.1). De maatregelen die beschreven worden in hoofdstuk 7 van dit beheerplan voldoen aan de hierboven beschreven eisen en komen dus in aanmerking voor deze subsidieregeling. Projectsubsidie Soortenbeleid Leefgebied Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland kunnen projectsubsidies verlenen voor maatregelen die binnen het vastgestelde rijksbeleid zijn gericht op de bescherming van bedreigde dier- of plantensoorten. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100% van de projectkosten (Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009). De soorten waarvoor subsidie aangevraagd kan worden, staan vermeld in tabel 1. Van deze soorten komen alleen kluut (marginaal) en grutto voor in De Wilck. Er wordt nog nagegaan of deze subsidieregeling van toepassing kan zijn op de maatregelen in H7. Tabel 1. Soortenlijst Bedreigde dier- en planten van de leefgebieden in Zuid-Holland waar subsidie voor aangevraagd kan worden op grond van de regeling Projectsubsidie Soortenbeleid Leefgebied. SOORTEN VAN LEEFGEBIEDEN IN ZUID-HOLLAND Vogels Zoogdieren AmfibieĂ«n Weekdieren Dwergstern Bever Heikikker Zeggekorfslak Grote karekiet Otter Kamsalamander Grote stern Bruinvis Vaatplanten Grutto Dwergmuis Reptielen Spindotterbloem Kluut Gewone baardvleermuis Rugstreeppad Kleine wolfsmelk Porseleinhoen Gewone zeehond Zandhagedis Wilde kievitsbloem Purperreiger Meervleermuis Harlekijn Roerdomp Noordse woelmuis Libellen Melkviooltje Strandplevier Rosse vleermuis Groene glazenmaker Tapuit Waterspitsmuis Rivierrombout Mossen Cilinderbos Vissen Dagvlinders Bijen Grote modderkruiper Duinparelmoervlinder Moshommel Paddenstoelen Peperbus LIFE+ Het LIFE+ programma is juni 2007 van start gegaan. LIFE+ is een programma voor de ontwikkeling en uitvoering van het Europese natuur- en milieubeleid en ondersteunt in het bijzonder de uitvoering van het zesde Milieuactieprogramma (MAP), waaronder de thematische strategieĂ«n (klimaatverandering, natuur en biodiversiteit, milieu en gezondheid en kwaliteit van leven, natuurlijke hulpbronnen en afvalstoffen). De gehele doorlooptijd van het LIFE+ programma is van 2007 tot en met 2013. De Europese Commissie heeft in totaal 2,1 miljard euro voor LIFE+ begroot voor de periode 2007-2013. Het doel van LIFE+ is het co-financieren van de ontwikkeling, implementatie, monitoring, evaluatie en communicatie van het Europese milieubeleid en -wetgeving. Het thema Natuur en Biodiversiteit van LIFE+ richt zich op de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de verdere ontwikkeling van het Natura 2000-netwerk. Het gaat hierbij met name om best practice projecten of demonstratieprojecten waarbij maatregelen worden genomen voor het behoud en herstel van Natura 2000. De subsidie is in principe bestemd voor nationale, regionale en lokale autoriteiten, internationale en private organisaties en non-gouvernementele organisaties (NGOâs). De Europese Commissie heeft een voorkeur voor grootschalige en ambitieuze LIFE+ voorstellen met een gemiddelde begroting van rond ⥠2.000.000. De LIFE+ subsidies worden verstrekt tot een maximum van 50% van de projectkosten (SenterNovem, zd). Kleine projecten, met kosten onder ⏠500.000,00, hebben een kleine kans om in aanmerking te komen voor deze subsidie. Aangezien het gebruik maken van deze regeling nogal wat investering qua tijd en geld kost is gebruik maken van deze regeling alleen zinvol voor projectbedragen boven de ⥠1.000.000. Het is mogelijk om een combinatieaanvraag van verschillende gebieden in de dienen, zodat per saldo een groter projectbedrag ontstaat. Dit is echter alleen zinvol als er gedegen onderbouwd kan worden dat de gebieden elkaar versterken en/of positief beĂŻnvloeden bij het instandhouden van de doelsoorten. Nadeel is dat met het opzetten van een dergelijk combinatieproject veel tijd gemoeid is. Ook vraagt het een intensief en nauwkeurig subsidiemanagement wanneer het een combinatieaanvraag betreft van meerdere gebieden die geen directe beheerrelatie met elkaar hebben. De projectkosten voor het maatregelen- en monitoringsprogramma van De Wilck zijn te laag om in aanmerking te komen voor een LIFE+ subsidie. BIJLAGE 11: Toelichting op het hydrologisch systeem De Wilck Algemeen De Wilck maakt deel uit van de Polder Groenendijk. Waterhuishoudkundig kenmerkt het gebied zich door een intensief stelsel van sloten en vaarten (weteringen). Het waterbeheer in de polder wordt verzorgd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. Door bemaling op een waterinlaat uit de boezem van Rijnland (boezemstreefpeil ca. -0.60 m NAP) vindt er in de polder Groenendijk een strak peilbeheer plaats. Voor de streefpeilen in De Wilck zie figuur 1 (bron: Waterschap Wilck & Wiericke, 2004). Het gebied De Wilck is binnen de Polder Groenendijk een zelfstandige eenheid. Het wateroverschot wordt uitgelaten op de Polder Groenendijk en inlaat vindt plaats met behulp van een gemaal vanuit de Polder Groenendijk (zie figuur 1). Het inlaatwater is afkomstig uit de Oude Rijn en wordt aangevoerd via âŠ.. In 2004 is er voor De Wilck en omgeving een peilbesluit genomen (waterschap Wilck en Wiericke, 2004). Voor het Natura-2000 gebied behelst dit geen peilwijzigingen. Voor de omgeving betekent dit op de meeste plaatsen een peilverlaging van 10 Ă 20 cm. Figuur 1. Overzicht van winter- en zomerpeilen De Wilck en locaties stuwen, duiker en gemaal. Interne waterhuishouding Het gebied wordt doorsneden door twee hoofdwaterlopen: de Hoogeveensche Vaart en de Slingerwetering (zie figuur 1). Het intensieve stelsel van sloten verzorgt de ont- en afwatering van het gebied. De slootafstand varieert van circa 30 tot 70 m (perceelslengten tussen de 500 â 800m). Brede percelen zijn begreppeld. De Wilck heeft sinds 1993 een eigen waterhuishouding. Hierbij worden, in tegenstelling tot in de omringende agrarische gebieden, hoge winterpeilen en lagere zomerpeilen nagestreefd. Bij het peilbeheer wordt er naar gestreefd zo veel mogelijk gebruik te maken van het neerslagwater en zo weinig mogelijk water in te laten. Dat betekent dat in perioden met neerslagoverschot het maximumpeil zal optreden en bij neerslagtekort het waterpeil geleidelijk zal uitzakken naar het zomerpeil. Pas zodra het zomerpeil is bereikt wordt water afkomstig uit de Oude Rijn ingelaten. Er zijn twee peilvakken. In de Slingerwetering en het gebied westelijk daarvan wordt een zomer- en winterpeil nagestreefd van resp. -2.00 m NAP en -1.80 m NAP; in het gebied oostelijk van deze wetering van resp. -2.20 m NAP en -2.00 m NAP (zie figuur 1). In het westelijke peilvak kan wateraanvoer plaatsvinden door opmaling van water uit het poldergebied ten noorden van De Wilck. Waterafvoer uit het westelijke peilvak vindt plaats met behulp van twee regelbare stuwen. Een van deze stuwen bevindt zich direct naast het aanvoergemaal. De andere stuw bevindt zich aan de oostzijde van de Slingerwetering. Dit is een overstortput die tevens functioneert voor de wateraanvoer naar het oostelijke peilvak. Waterafvoer uit het oostelijke peilvak tenslotte vindt plaats met behulp van een regelbare stuw. Met deze regelbare stuw in het oostelijk peilvak en de twee stuwen in het westelijke peilvak worden de zomer- en winterpeilen in De Wilck geregeld. De bediening van het waterinlaatgemaal en van de stuwen vindt op afroep van Staatsbosbeheer plaats door het Hoogheemraadschap. In het algemeen wordt begin november overgegaan naar het winterpeil. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het regenwater. Indien het winterstreefpeil in december nog niet bereikt is, wordt het gemaal gebruikt. Rond 1 april worden de stuwen ingesteld om de overgang naar het zomerpeil te gaan hanteren. De waterhuishouding van het gebied is zo ingericht dat zo weinig mogelijk doorstroming met het gebiedsvreemde inlaatwater uit de Oude Rijn plaats vindt. Hiertoe zijn waterinlaat (het gemaal) en wateruitlaat (de stuw noordwestelijk in het oostelijke peilvak) zo dicht mogelijk bij elkaar gesitueerd. Om de invloed van inlaatwater te beperken zijn er voorts veel doodlopende sloten. In het oostelijke peilgebied bevinden zich een tweetal plassen. Deze zijn in 2001 gegraven en beslaan ongeveer 1,1 ha. De grote plas bereikt bij verzadiging een diepte tot 1.30 m. Hydrologisch gezien zijn de plassen tamelijk geĂŻsoleerd en hebben daarmee geen invloed op het systeem. De grote plas staat slechts bij een hoog peil via een pvc-pijp op circa 2 dm â m.v. in verbinding met de naastliggende perceelssloot. Metingen van grond- en oppervlaktewaterstanden In beide peilvakken wordt sinds 1995 het oppervlaktewaterpeil en op enkele plaatsen de grondwaterstand gemeten. Zie figuur 2 voor de locatie van de meetpunten. Ter illustratie zijn in figuur 3 en 4 de gemeten oppervlaktewaterpeilen en grondwaterstanden vanaf 2005 weergegeven. Wat betreft de peilbuizen wordt opgemerkt dat deze zich ongeveer midden in de percelen bevinden. De bovenkant van het filter van beide buizen bevindt zich meer dan 1 m beneden maaiveld. Figuur 2. Locaties van de meetpunten grond- en oppervlaktewaterstanden in De Wilck. Figuur 3. Gemeten grond- en oppervlaktewaterstandsverloop (m t.o.v. NAP) in het westelijk peilgebied. B2 = grondwater; S1 = oppervlaktewater. Figuur 4. Gemeten grond- en oppervlaktewaterstandsverloop (m t.o.v. NAP) in het oostelijk peilgebied. B5 = grondwater; S2 = oppervlaktewater. Vergelijken we gemeten peilen met de streefpeilen, dan valt op dat in het westelijke peilvak het peil ruim boven het zomerstreefpeil blijft. Kennelijk zakt door wateraanvoer via het gemaal het peil niet tot aan het zomerpeil uit of wordt in de stuwput (op de overgang van west naar oost) een te hoog peil ingesteld. In het oostelijke peilvak komt in natte perioden soms een hoger peil voor dan het streefpeil van -2.00 m NAP. In droge perioden komen incidenteel lagere peilen voor dan het zomerstreefpeil van -2.20 m NAP. Ook afgelopen zomer (2009) is bij veldbezoek geconstateerd dat er een lager peil voorkwam dan -2.20 m NAP. Het lijkt er op dat de wateraanvoer uit het westelijke peilvak onvoldoende is om het oostelijke peilvak voldoende op peil te houden. Dit zou ook kunnen samenhangen met een te hoge instelling van de overloop in de stuwput (zie hiervoor). Vergelijken we het gemeten grondwaterstandsverloop met de maaiveldshoogte ter plaatse van de peilbuizen, bij B2 ca. 1.50 m NAP- en bij B5 ca. 1.85 m NAP-, dan betekent dit dat de hoogste grondwaterstanden tot aan of juist op het maaiveld reiken. Door de afwerking van de filters van de peilbuizen ruim beneden maaiveld kan, door stagnatie van water in de slecht doorlatende bovengrond, de werkelijke situatie mogelijk nog iets natter zijn (langduriger aan of op het maaiveld) dan gemeten wordt. In droge perioden zakken de grondwaterstanden tot ca. 0.75 m beneden maaiveld uit. Uiteraard zullen in het algemeen de hogere delen droger en de lagere delen juist natter zijn. In de winter stijgt de grondwaterstand tot aan het maaiveld (ruim boven het slootpeil) en in de zomer zakt deze tot ca 0.5 m. onder het slootpeil uit. Voorts blijkt uit de grondwaterstandswaarnemingen dat de fluctuatie van de grondwaterstand groter (ca. 2 Ă 3 maal) is dan die van de oppervlaktewaterstand. In de winters stijgt de grondwaterstand tot aan het maaiveld; in de zomer daalt de grondwaterstand enkele decimeters tot 0.5 m onder het oppervlaktewaterpeil. Kennelijk is de invloed van neerslag en verdamping op de grondwaterstand groter dan die van het oppervlaktewaterpeil. Dit komt omdat in dit soort veengebieden er nauwelijks sprake is van infiltratie vanuit de sloot naar het perceel. Vooral neerslag en verdamping bepalen de grondwaterstand. Hoe breder een perceel des te sterker deze invloed zal zijn. Dichtbij de sloten wordt de grondwaterstand nog wel sterk bepaald door het slootpeil. Het diep uitzakken van de grondwaterstanden in het midden van het perceel en het relatief nat blijven van een zone langs de sloot leidt ook tot verschillen in bodemdaling en vormt daarmee de basis voor het ontstaan van holle percelen. Bij het opzetten van slootpeilen zal de invloed van het peil groter zijn op de zomergrondwaterstanden, omdat ook greppels en laagten geĂŻnundeerd raken en deze van daaruit het grondwaterniveau mede bepalen. Door het graven van greppels zullen de wintergrondwaterstanden iets worden verlaagd. Als die greppels zo diep zijn dat ze ook in de zomer watervoerend zijn, dan hebben ze in de zomer een verhoging van de grondwaterstand tot gevolg. Dat is gunstig in het tegengaan van bodemdaling. Echter, omdat hierdoor ook de fosfaatbeschikbaarheid zal toenemen en door beweiding meer vertrapping zal optreden, is het risico op pitrus dominantie groot. Het graven van greppels wordt daarom niet nagestreefd. Waterkwaliteit In het gebied De Wilck zijn twee typen waterkwaliteitsmetingen uitgevoerd. Op een twaalftal locaties (zie figuur 5) zijn op verschillende momenten in de winter 2009-2010 de EGV waarden bepaald. De resultaten staan in tabel 1. In het algemeen zijn de waarden hoog. De waarden zijn kenmerkend voor eutroof water. Opvallend is de hoge waarde van de EGV in het polderwater (onder invloed van het inlaatwater dat afkomstig is uit de Oude Rijn). Voorts geven de waarden aan dat het water in de âuiteindenâ van de beide watersystemen (de zuidoostelijke delen) minder door het inlaatwater uit de Oude RijnbeĂŻnvloed wordt hoewel ook daar de waarden nog relatief hoog zijn. De laagste gemeten waarden komen voor in de Tabel 1. EGV metingen op 12 meetpunten en waterstanden in- en uitlaat in De Wilck gedurende de periode nov. 2009 â mei 2010. Figuur 5. Overzicht van EGV meetpunten in De Wilck. Meetpunt 11 is tevens meetpunt ROP24213. plassen in het oostelijke peilgebied. Hier is de invloed van het inlaatwater beperkt. De kwaliteit zal hier vooral worden bepaald door regenwater en stoffen die in het gebied zelf vrijkomen. Tabel 2. Meetgegevens algemeen fysisch chemische parameters KRW voor meetpunt ROP24213 voor de periode 2006-2011 Parameter KRW-norm (GEP) 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Totaal-fosfaat (mg/l) 0,22 1,05 0,92 0,74 0,55 1,28 0,4 Totaal-stikstof (mg/l) 2,4 3,1 3,6 4,4 3,6 4,3 2,6 Chloride (mg/l) 300 168 110 149 273 103 279 Temperatuur (graden C) 25 25,7 n.g. 20,7 23,4 22,1 24,9 Zuurgraad 5,5-8,0 8,2 n.g. 8,0 8,6 7,8 8,3 Zuurstofverzadiging (%) 35-120 % 99 72 108 124 87 114 Doorzicht - 0,39 0,33 0,33 0,27 n.g. n.g. Voor doorzicht is geen KRW-norm afgeleid voor het type water (M8) van De Wilck n.g. = niet gemeten blauwe markering = normoverschrijding Tabel 3 . Meetgegevens van enkele prioritaire stoffen voor meetpunt ROP24213 voor de periode 2006-2011 Parameter KRW-norm (GEP) 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Opmerking Ammonium 1 2,4 n.g. 1,4 5,1 2,2 7,2 Mevinfos (ug/l) 0,0002 n.g. n.g. 0,005 0,005 n.g. n.g. Norm < rapportagegrens Heptenofos (ug/l) 0,002 n.g. n.g. 0,01 0,005 n.g. n.g. Norm < rapportagegrens Som benzo (g,h,i) peryleen en indeno (1,2,3-c,d) pyreen (ug/l) 0,002 n.g. n.g. 0,0020 0,0067 0,003 0 Abamectine (ug/l) 0,001 n.g. n.g. n.g. 0,035 n.g. n.g. Norm < rapportagegrens Sulfaat (mg/l) 100 mg/l) 112 92 76 87 n.g. n.g. Koper-totaal (ug/l) 3,8 7,2 3,0 3,8 4,5 n.g. n.g. Chlorofyl-a (mg/l) 100 38 33 160 n.g. n.g. n.g. n.g. = niet gemeten blauwe markering = normoverschrijding Op Ă©Ă©n locatie in De Wilck (meetpunt ROP24213, dezelfde plek als EGV meetpunt 11 in figuur 5) zijn de watermonsters in de afgelopen jaren op meerdere parameters geanalyseerd, namelijk pH, chloride, stikstof, zuurstof, fosfaat en temperatuur. Daarnaast zijn ook de waarden van enkele prioritaire stoffen bepaald. Daarvan zijn koper, ammonium en PAKâs normoverschrijdend aanwezig. In de tabellen 2 en 3 zijn de meetgegevens samengevat. Uit de metingen blijkt dat de pH-waarden evenals de gehalten aan stikstof en fosfor te hoog zijn. De gemeten waarden voldoen niet aan de KRW-norm (GEP). Uit de te hoge waarden blijkt dat eutrofiĂ«ring een rol speelt in De Wilck. Onduidelijk is welke processen een rol spelen bij deze eutrofiĂ«ring. Mogelijke processen zijn: nalevering van fosfaat als gevolg van het landbouwkundig gebruik in het verleden; oxidatie van veen; processen die samenhangen met de inlaat van water zoals de inlaat van nutriĂ«nten of de inlaat van stoffen die de interne eutrofiĂ«ring bevorderen zoals sulfaat. In figuur 6 zijn de EGV waarden (waarschijnlijk vooral bepaald door de hoeveelheid chloride in het water) en de hoeveelheid totaalfosfaat uitgezet. In perioden met inlaat van water (waarbij de EGV-waarden toenemen) loopt het fosfaatgehalte terug. Dit lijkt er op te wijzen dat de hoge fosfaatgehalten vooral uit het gebied zelf afkomstig zijn. Mogelijk speelt interne eutrofiĂ«ring hierbij een rol. Uit de metingen blijkt ook dat de fosfaatgehalten in de winterperioden hoger zijn dan die in de zomerperioden. Dit wijst eveneens op een interne invloed zoals de invloed van hoge grondwaterstanden op de fosfaatgehalten. Nader onderzoek naar de oorzaak van de hoge stikstof- en fosfaatgehalten is gewenst. Ook is een vergelijking met de kwaliteit van het polderwater noodzakelijk om eenduidige conclusies te trekken. Figuur 6. Verloop van EGV waarden inlaatpunt in vergelijking met totaalfosfaat concentraties in De Wilck Naast de hoge stikstof- en fosfaatgehalten zijn er in De Wilck hoge gehalten van koper, ammonium en PAKâs gevonden. Ook deze gehalten voldoen niet aan de KRW-normen. BIJLAGE 12: Aantal broedparen weidevogels in De Wilck De veenweidegraslanden in De Wilck hebben naast botanische waarden, vooral ornithologische waarden. Door het open grasland karakter, de kruidenrijkdom en de hoge waterstand is het gebied in het voorjaar zeer aantrekkelijk voor broedende weidevogels. In tegenstelling tot de landelijke (negatieve) trend blijven de aantallen weidevogels hier min of meer stabiel. In tabel 1 is het aantal broedparen van diverse soorten weidevogels weergeven van de jaren 2003, 2004, 2006 en 2007. De laatste kolom geeft het gemiddeld aantal paren per jaar over de periode 1997-2007 weer (uit: Alblas et al, 2003; 2004; Kes et al, 2006; 2007). Tabel 1. Aantal broedparen weidevogels in De Wilck in 2003, 2004, 2006 & 2007 1 70 64 70 Tureluur 47 57 54 36 32 37 Kemphaan 0 1 0 0 0 0 Veldleeuwerik 19 15 14 11 15 24 Graspieper 9 9 5 3 1 8 Gele Kwikstaart 2 3 1 2 2 1 * gemiddeld aantal broedparen over de periode 1997-2007 BIJLAGE 13: Overige soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn De Wilck is aangewezen voor de kleine zwaan en de smient. Naast deze soorten komen er nog andere soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn voor. Uit vegetatiekarteringen (EGG Consult, 2007) blijkt dat er in De Wilck geen kwalificerende habitattypen en flora voorkomen. Op enkele faunagroepen (zoogdieren, amfibieĂ«n, reptielen en insecten) is door het ontbreken van jarenlange, structurele inventarisaties weinig tot geen zicht. Bij inventarisaties in Polder Groenendijk en Oostbroekpolder in 2007 werden geen kwalificerende reptielen en amfibieĂ«n aangetroffen (Mulder & Oosterbaan, 2008). Ook kwalificerende zoogdieren (Duijvenboden Natuur, 2008) zijn bij inventarisaties in 2008 in De Wilck niet aangetroffen. Op basis van de aard van het gebied en de fysisch-geografische ligging kan vrij zeker worden aangenomen dat kwalificerende soorten reptielen, amfibieĂ«n en insecten niet voorkomen. Dit wordt ondersteund door diverse bronnen (Dijkstra & Kalkman, 2002; Bos & Bosveld, 2006; Creemers & Van Delft, 2009). Uit vissenonderzoek (AquaTerra, 2006) en vogeltellingen (Alblas, 2000; Alblas et al, 2003; 2004; Kes et al, 2006; 2007; www.vogelsrijnwoude.nl) blijkt dat er in totaal 41 soorten zijn waargenomen die onder de Habitatrichtlijn (twee vissoorten) of Vogelrichtlijn (39 soorten) vallen. In tabel 1 zijn deze soorten weergegeven, incl. een korte toelichting op de status van deze soorten in het gebied. De status is ontleend aan Alblas (2000), Alblas et al (2003; 2004), AquaTerra (2006), Kes et al (2006; 2007) en de website van Vogelwerkgroep Koudekerk/ Hazerswoude e.o. (www.vogelsrijnwoude.nl). In tabel 2 is het relatief belang van Nederland voor de soort weergegeven, alsmede de landelijke staat van instandhouding. Deze tabel is gebaseerd op het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2006). Tabel 1 Overige Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten in De Wilck Soort Latijnse naam Status in De Wilck  Bittervoorn Rhodeus amarus Redelijke aantallen aanwezig  Kleine modderkruiper Cobitis taenia Kleine aantallen aanwezig  Dodaars (n) Tachybaptus ruficollis Doortrekker en wintergast; De Wilck niet van belang voor SVI  Fuut (n) Podiceps cristatus Broedvogel, doortrekker en wintergast; De Wilck niet van belang voor SVI  Aalscholver (n) Phalacrocorax carbo Doortrekker en wintergast; De Wilck niet van belang voor SVI  Grote zilverreiger (n) Casmerodius albus Schaarse doortrekker en wintergast  Lepelaar (n) Platalea leucorodia Schaarse doortrekker en zomergast; De Wilck niet van belang voor SVI  Toendrarietgans (n) Anser serrirostris Doortrekker en wintergast  Kleine rietgans Anser brachyrhynchus Schaarse doortrekker en wintergast; De Wilck niet van belang voor SVI  Kolgans (n) Anser albifrons Doortrekker en wintergast  Grauwe gans (n) Anser anser Doortrekker en wintergast  Brandgans (n) Branta leucopsis Doortrekker en wintergast  Bergeend (n) Tadorna tadorna Incidenteel; De Wilck niet van belang voor SVI  Krakeend (n) Anas strepera Doortrekker en wintergast in klein aantal  Wintertaling (n) Anas crecca Doortrekker en wintergast in klein aantal  Wilde eend (n) Anas platyrhynchos Doortrekker en wintergast in klein aantal  Pijlstaart (n) Anas acuta Incidenteel; De Wilck niet van belang voor SVI  Slobeend (n) Anas clypeata Broedvogel; ook buiten broedtijd in klein aanwezig  Tafeleend (n) Aythya ferina Doortrekker en wintergast; De Wilck niet van belang voor SVI  Kuifeend (n) Aythya fuligula Doortrekker en wintergast; De Wilck niet van belang voor SVI  Visarend (n) Pandion haliaetus Incidenteel; De Wilck niet van belang voor SVI  Slechtvalk (n) Falco peregrinus Schaarse doortrekker en wintergast; De Wilck niet van belang voor SVI  Meerkoet (n) Fulica atra Doortrekker en wintergast; De Wilck niet van belang voor SVI  Scholekster (n) Haematopus ostralegus Broedvogel; ook buiten broedtijd aanwezig  Kluut (n) Recurvirostra avosetta Schaarse doortrekker; De Wilck niet van belang voor SVI  Bontbekplevier (n) Charadrius hiaticula Schaarse doortrekker; De Wilck niet van belang voor SVI  Goudplevier (n) Pluvialis apricaria Doortrekker en wintergast  Kievit (n) Vanellus vanellus Doortrekker en wintergast  Bonte strandloper (n) Calidris alpina Schaarse doortrekker; De Wilck niet van belang voor SVI  Kemphaan (b) Philomachus pugnax Indicentele broedvogel; De Wilck niet van belang voor SVI  Kemphaan (n) Philomachus pugnax Schaarse doortrekker; De Wilck niet van belang voor SVI  Watersnip (b) Gallinago gallinago Voormalige broedvogel  Grutto (n) Limosa limosa Broedvogel; ook buiten broedtijd aanwezig  Rosse Grutto (n) Limosa lapponica Incidenteel; De Wilck niet van belang voor SVI  Wulp (n) Numenius arquata Doortrekker en wintergast  Zwarte ruiter (n) Tringa erythropus Schaarse doortrekker; De Wilck niet van belang voor SVI  Tureluur (n) Tringa totanus Broedvogel; ook buiten broedtijd aanwezig  Groenpootruiter (n) Tringa nebularia Schaarse doortrekker; De Wilck niet van belang voor SVI  Dwergmeeuw (n) Hydrocoloeus minutus Incidenteel; De Wilck niet van belang voor SVI  Visdief (b) Sterna hirundo Schaarse broedvogel; De Wilck niet van belang voor SVI  Zwarte stern (n) Chlidonias niger Incidenteel; De Wilck niet van belang voor SVI  Legenda (b)= broedvogel (n)= niet-broedvogel SVI= landelijke staat van instandhouding  De Wilck van belang voor SVI  De Wilck van klein belang voor SVI  De Wilck nauwelijks tot niet van belang voor SVI Tabel 2 Landelijke staat van instandhouding en relatief belang van Nederland (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2006) Soort Relatief belang SVI* totaal Verspreiding Populatie Leefgebied Toekomst Bittervoorn A M G G G M Kleine modderkruiper A G G G G G Dodaars (n) B G G G G G Fuut (n) B M G M M G Aalscholver (n) A G G G G G Grote zilverreiger (n) C G G G G G Lepelaar (n) A G G G G G Toendrarietgans (n) A G G G G G Kleine rietgans A G G G G G Kolgans (n) A G G G G G Grauwe gans (n) A G G G G G Brandgans A G G G G G Bergeend (n) A G G G G G Krakeend (n) A G G G G G Wintertaling (n) A M G M G G Wilde eend (n) A G G G G G Pijlstaart (n) A M G G G M Slobeend (n) A G G G G G Tafeleend (n) A Z G Z G M Kuifeend (n) A M G G G M Visarend (n) C G G G G G Slechtvalk (n) C G G G G G Meerkoet (n) A M G M G G Scholekster (n) A Z G Z M M Kluut (n) A M G G G M Bontbekplevier (n) B G G G G G Goudplevier (n) A Z Z G M Z Kievit (n) A M G G G M Bonte strandloper (n) A G G G G G Kemphaan (b) C Z Z Z Z Z Kemphaan (n) B M G G G M Watersnip (b) C Z Z Z M Z Grutto (n) A Z M Z M M Rosse Grutto (n) A G G G G G Wulp (n) A G G G G G Zwarte ruiter (n) B G G G G G Tureluur (n) B M G G G M Groepootruiter (n) B G G G G G Dwergmeeuw (n) B M G M M M Visdief (b) A M M M M G Zwarte stern (n) A Z G Z M M Legenda SVI= staat van instandhouding (b)= broedvogel (n)= niet-broedvogel Legenda SVI= staat van instandhouding (b)= broedvogel (n)= niet-broedvogel SVI G Gunstig M Matig ongunstig Z Zeer ongunstig ? onbekend Relatief belang A Zeer groot B Groot C Aanzienlijk BIJLAGE 14: Overzicht waargenomen vogelsoorten in De Wilck (1982 t/m 2008) De vogelwaarnemingen worden sinds 1982 door de Vogelwerkgroep geregistreerd. Sindsdien zijn er 140 vogelsoorten waargenomen in De Wilck. In onderstaande tabel is een overzicht te zien van deze vogelsoorten. Tabel 1. Overzicht waargenomen vogelsoorten in De Wilck van 1982 t/m 2008 (Bron: website Vogelwerkgroep Koudekerk/Hazerswoude e.o.) 1982-2001 wintertaling temmincksstrandloper boerenzwaluw 2003 fuut zomertaling bonte strandloper graspieper bokje dodaars tafeleend kemphaan waterpieper zilverplevier aalscholver kuifeend wulpen rouwkwikstaart zwarte roodstaart kleine zilverreiger nonnetje regenwulp witte kwikstaart ringmus grote zilverreiger grote zaagbek grutto gele kwikstaart blauwborst blauwe reiger blauwe kiekendief rosse grutto paapje 2004 purperreiger bruine kiekendief tureluur roodborsttapuit rietgors ooievaar sperwer groenpootruiter tapuit bosrietzanger lepelaar havik zwarte ruiter koperwiek geoorde fuut heilige ibis buizerd witgat kramsvogel brilduiker kleine zwaan visarend bosruiter rietzanger poelsnip knobbelzwaan torenvalk poelruiter spreeuw 2005 zwarte zwaan boomvalk oeverloper huismus magelhaengans (toendra)rietgans slechtvalk watersnip zwarte kraai chileense smient kolgans smelleken kokmeeuw bonte kraai spotvogel grauwe gans patrijs stormmeeuw kauw 2006 soepgans fazant zilvermeeuw groenling dwergmeeuw indische gans kwartel kleine mantelmeeuw putter casarca canadese gans waterhoen grote mantelmeeuw kneu spotvogel brandgans meerkoet visdief 2002 wespendief nijlgans kraanvogel holenduif roodpootvalk 2007 keizergans scholekster houtduif kleine strandloper witvleugelstern bergeend kluut stadsduif zwarte stern grote gele kwikstaart smient bontbekplevier zomertortel merel gele fluit-/rosse boomeend wilde eend kleine plevier velduil steltkluut 2008 soepeend morinelplevier gierzwaluw zwartkopmeeuw vink krakeend goudplevier ijsvogel koekoek winterkoning pijlstaart kievit veldleeuwerik ekster koereiger slobeend krombekstrandloper oeverzwaluw BIJLAGE 15: Waargenomen zoogdiersoorten in De Wilck Deze bijlage wordt later nog toegevoegd.BIJLAGE 16: Factsheet KRW voor de Wilck BIJLAGE 16: Factsheet KRW voor De Wilck oppervlaktewaterlichaam NL13_18 Basisgegevens Naam De Wilck NL13_18 Code Kunstmatig Status M8 - Gebufferde laagveensloten Type Rijn-West Stroomgebied Hoogheemraadschap van Rijnland Waterbeheergebied Provincie Zuid-Holland Gemeente Rijnwoude, Zoeterwoude Karakterschets van het waterlichaam Relatief smalle sloot die meestal met andere sloten in verbinding staat in een laagveengebied. De sloten liggen relatief dicht aan de oppervlakte. De watertoevoer komt uit neerslag, er is sprake van wateraanvoer en het verlagen van grondwaterpeil vanuit aangrenzende percelen. Onderbouwing van de status "Kunstmatig" Dit waterlichaam heeft de status kunstmatig omdat het door mensen gegraven is, dan wel zodanig vergraven is dat feitelijk sprake is van een gegraven water op de plek van het oorspronkelijke water Biologische en algemeen fysisch chemische toestand GEP Verwachting 2015 Maatlat De maatlatten zijn gebaseerd op doeltype M8 (Gebufferde laagveensloten) Huidige situatie 0,156 Macrofauna (EKR) â„0,6 â„0,6 0,299 Macrofyten (EKR) â„0,6 â„0,6 0,981 Vis (EKR) â„0,6 â„0,6 0,27 Totaal fosfaat (zomergemiddelde) (mg P/l) â€0,22 â€0,22 2,6 Totaal stikstof (zomergemiddelde) (mg N/l) â€2,4 â€2,4 158 Chloride (zomergemiddelde) (mg Cl/l) â€300 â€300 25 Temperatuur (maximum waarde) (°C) â€25 â€25 7,8 Zuurgraad (zomergemiddelde) (-) 5,5-8,0 5,5-8,0 60-80 Zuurstofverzadiging (zomergemiddelde) (%) 35-120 35-120 De kolommen Huidige situatie en Verwachting 2015 bevatten waarden die door de beheerders zijn ingeschat. Situatie op 4 november 2008 Factsheet KRW voor De Wilck NL13_18 Maatregelenoverzicht 2010-2015 Initiatiefnemer Omschrijving De volgende maatregelen zijn voorzien in het waterlichaam in de periode 2010-2015: Waterschap aanpassen inlaat / doorspoelen / scheiden water Waterschap verbreden / nvo; langzaam stromend / stilstaand water Waterschap vispasseerbaar maken kunstwerk Onderbouwing van fasering Een deel van de doelen zal pas na 2015 worden gehaald omdat niet alle maatregelen voor 2015 worden uitgevoerd en het effect van de uitgevoerde maatregelen niet altijd al in 2015 wordt bereikt. Initiatiefnemer Omschrijving De volgende maatregelen zullen na 2015 worden uitgevoerd: De motiveringsgrond voor het gefaseerd uitvoeren van het maatregelenpakket en het pas later bereiken van de gestelde doelen is hieronder weergegeven: Toelichting en literatuurverwijzing chemische toestand nog niet voldoende geanalyseerd Provinciale Staten stelt als onderdeel van dit plan de status van de waterlichamen, de hoogte van het ecologische doel, en het moment van doelbereik vast, inclusief onderbouwing. Daarnaast stelt PS met dit plan de provinciale maatregelen vast. De overige onderdelen zijn ter informatie overgenomen uit andere plannen. Voor maatregelen wordt verwezen naar het Waterbeheersplan van het waterschap; voor de overige onderdelen naar het Stroomgebiedbeheerplan. BIJLAGE 17: Bewerking van het bekalkingsadvies door M. Billius, Staatsbosbeheer 2003 Inleiding Dit onderzoek en advies betreft o.a. De Wilck In de voorgaande jaren is de zuurgraad in een aantal objecten van de regio Zuid-Holland â Utrecht reeds onderzocht. In 1999 zijn Demmerik, Donkse Laagten en Broek & Blokland onderzocht, waarbij alleen in Broek & Blokland de lage pH aanleiding gaf tot bekalking. In 2001/2002 is de zuurgraad gemeten in de gebieden Sluipwijk, Ruige Weide, Stein Noord en Lang Roggebroek, die allen onder object Reeuwijk vallen. Naar aanleiding daarvan was het advies om in Ruige Weide, Stein Noord en Lang Roggebroek te bekalken. In Sluipwijk was geen bekalking nodig. Voor dit onderzoek in het district Randstad zijn in november 2002 een aantal bodemfactoren, waaronder de zuurgraad, gemeten in percelen met een weidevogeldoelstelling. In de betreffende gebieden was nog niet eerder op uitgebreide schaal onderzoek gedaan naar de pH. Methode De monstername en analyse is gedaan door Blgg Oosterbeek (contactpersoon Dick Huiberts), in opdracht van Staatsbosbeheer (contactpersoon Carolien van Slijpe). De resultaten van dit kwaliteitsonderzoek zijn te vinden in bijlage 1 en in aparte rapportage van Blgg Oosterbeek. De zuurgraad in de bodem is van belang voor de weidevogels. Als de grond te zuur wordt, neemt de bodemfauna af en is er minder voedsel voor de vogels aanwezig. De laatste jaren zijn hierover vele publicaties verschenen, die vooral de provincie Friesland betreffen maar ook voor andere provincies relevant kunnen zijn. Fanja Lingen heeft in 1999 voor de regio Zuid-Holland â Utrecht richtlijnen opgesteld voor het bekalken van verzuurde weidevogelreservaten. Haar rapport bevat de inhoudelijke achtergronden en vele literatuurverwijzingen over het onderwerp verzuring en bekalking. Daaruit blijkt dat de pH-KCl een goede basis is voor een bekalkingsadvies. Het hierna volgende advies is gebaseerd op het rapport âRichtlijnen voor het bekalken van verzuurde weidevogelreservatenâ, door Fanja Lingen (1999). Een optimale pH-KCl voor weidevogels is moeilijk vast te stellen. Als ondergrens wordt een pH van 4,5 gehanteerd. Het advies voor herstelbekalking is gericht op een streef pH waarde van 4,7, waarbij in de voorgaande jaren het advies voor de bekalking gericht was op ophoging van de pH tot 4,8 in de bovenste 5 centimeters grond. Daarbij werd er vanuit gegaan dat vervolgens jaarlijkse onderhoudsbekalking zou worden toegepast. Om het terrein niet te veel te verstoren en de kosten te beperken is een jaarlijkse onderhoudsbekalking niet zo gewenst en wordt de rekensom gemaakt om de herstelbekalking te richten op ophoging van de pH tot 4,8 in de bovenste 10 centimers grond. Na 5 jaar kan dan opnieuw bekalking worden overwogen, voorafgegaan door nieuwe bodembemonstering en pH meting. De formule voor berekening van de hoeveelheid kalk is hieronder weergegeven onder de kop âFormule voor de berekening van de benodigde hoeveelheid kalkâ. Deze formule is toegepast op alle pH metingen. Op plekken waar de pH onder de 4,8 zit, wordt een berekening gemaakt van de benodigde hoeveelheid kalk voor herstelbekalking. In enkele percelen zijn geen bodemmonsters genomen. Voor die percelen is toch ook een hoeveelheid kalk berekend, door extrapolatie van de gegevens van een naastliggend perceel. Voor de berekening is uitgegaan van bekalking met Dolokal (koolzure magnesiakalk met een zuurbindende waarde van 54%), hier verder Magkal genoemd. Uit een vergelijking van de berekende getallen per ha en het advies van Blgg blijkt dat de door Blgg geadviseerde aantallen meestal nog iets hoger zijn. De verklaring hiervoor is (nog) niet duidelijk. Behalve bekalking is bemesting van de weidevogelgebieden uiteraard nog steeds van belang. De verslaglegging van Blgg geeft concrete adviezen voor bemesting, die gebruikt kunnen worden als er behoefte is om het gevoerde bemestingsbeheer te toetsen aan een referentie. Behalve de pH zijn natuurlijk ook andere factoren, zoals de grondwaterstand en manier van beheer, van groot belang voor de weidevogels. In dit advies wordt daar verder niet op in gegaan. Bekalkingsadvies weidevogelgebieden Op basis van de hierboven beschreven methode is voor alle onderzochte percelen een berekening gemaakt voor de benodigde hoeveelheid kalk voor herstelbekalking, in kg Magkal per ha en per perceel. Deze hoeveelheden zijn opgenomen in tabel 2 in deze bijlage. Concluderend kan uit de resultaten worden samengevat dat in het belang van de weidevogels in alle onderzochte weidevogelobjecten bekalking nodig is, omdat op vele percelen een pH onder de 4,8 voorkomt. De totale benodigde hoeveelheden voor de percelen met een weidevogeldoelstelling zijn: Duivenvoordse- en Veenzijdse Polder 144285 De Wilck 130741 Westeinde 95521 BE Westvoorden totaal 370546 kg Magcal Waterloospolder 27805 Laeckerpolder geen weidevogeldoelstelling; niet bekalken Kogjespolder geen weidevogeldoelstelling; niet bekalken BE Hollands Duin totaal 27805 kg Magcal Bekalken kan het beste worden gedaan na afloop van het broedseizoen, d.w.z. aan het einde van de zomer. Dit kan d.m.v. strooien van droge kalk of door nat te bekalken, dit laatste voorkomt stuiven van de kalk naar plekken waar je deze niet wilt hebben, zoals in het oppervlaktewater. I.v.m. de botanische waarden van slootkanten is het raadzaam deze niet mee te bekalken of bemesten, om het vrijkomen van voedingsstoffen te voorkomen. Bovendien zijn de slootkanten vaak toch al minder verzuurd omdat daar de invloed van het oppervlaktewater groter is dan van regenwater. Advies voor vervolg Om de vinger aan de pols te houden kan na de herstelbekalking, of na herstel van de winterinundatie, over ongeveer 5 jaar bij een tussentijdse evaluatie opnieuw de bodem worden onderzocht, om te bepalen of de pH nog voldoende is, of dat opnieuw bekalking nodig is. Dat hangt onder andere af van het bemestingsregime dat wordt gehanteerd. Stalmest heeft een positief effect op de bodem pH, terwijl kunstmest juist verzurend werkt. Mogelijk verzuurd het ene perceel veel sneller dan het andere, afhankelijk van de diverse factoren. Tevens is het van belang de kwaliteit en kwantiteit van de bodemfauna ook te meten. Daar weten we nog erg weinig vanaf en hebben we weinig ervaring mee in onze terreinen. In de Duivenvoordse- en Veenzijdse Polder moet tegelijk met de pH metingen een vegetatiekartering worden gemaakt van de schraallanden met een botanische doelstelling die als proef bekalkt zijn. De Wilck In de Wilck zijn de meeste percelen sterk verzuurd (pH < 4,5). De oorzaak van deze verzuring heeft o.a. te maken met de mate van bemesting en de invloed van regenwater op de percelen. Bekalking kan hier een middel zijn om de verzuring (tijdelijk) tegen te gaan. Gezien de weidevogeldoelstelling is het advies hier bekalken, i.v.m. de gunstige effecten voor de bodemfauna en daarmee voor de weidevogels. Over ongeveer 5 jaar opnieuw de bodem pH meten en daarna indien nodig opnieuw bekalken. Tabel 1. pH metingen van alle onderzochte percelen in De Wilck Perceel Vak/afd Grondsoort Datum opname pH-KCl % organische stof % lutum %slib 1 4j kleiig veen 31-okt-02 4,5 19,4 16 21-28 (2) 4h kleiig veen 31-okt-02 4,4 15,9 16 21-28 2 4g kleiig veen 31-okt-02 4,4 15,9 16 21-28 3 4f kleiig veen 31-okt-02 4,7 18,9 16 21-28 4 4e kleiig veen 31-okt-02 4,4 19,8 16 21-28 (5) 4d kleiig veen 31-okt-02 4,2 19,1 16 21-28 5 4c kleiig veen 31-okt-02 4,2 19,1 16 21-28 6 4b kleiig veen 31-okt-02 4,3 19,1 16 21-28 7 4a kleiig veen 31-okt-02 5,2 18,4 16 21-28 8 3u kleiig veen 31-okt-02 4,4 20,5 16 21-28 9 3t kleiig veen 31-okt-02 4,7 17,9 16 21-28 (9) 3s kleiig veen 31-okt-02 4,7 17,9 16 21-28 10 3r kleiig veen 31-okt-02 4,5 15,9 16 21-28 (10) 3l kleiig veen 31-okt-02 4,5 15,9 16 21-28 11 3k kleiig veen 31-okt-02 4,4 16,1 16 21-28 12 3j kleiig veen 31-okt-02 4,3 18,5 16 21-28 (12) 3h kleiig veen 31-okt-02 4,3 18,5 16 21-28 13 3g kleiig veen 31-okt-02 4,1 15,3 16 21-28 (13) 3f kleiig veen 31-okt-02 4,1 15,3 16 21-28 14 3e kleiig veen 31-okt-02 4,6 17,3 16 21-28 (14) 3d kleiig veen 31-okt-02 4,6 17,3 16 21-28 15 3c kleiig veen 31-okt-02 4,6 17,6 16 21-28 (15) 3b kleiig veen 31-okt-02 4,6 17,6 16 21-28 (15) 3a kleiig veen 31-okt-02 4,6 17,6 16 21-28 16 2t kleiig veen 31-okt-02 4,5 15,2 16 21-28 17 2s kleiig veen 31-okt-02 4,5 14,3 16 21-28 18 2r kleiig veen 31-okt-02 4,6 12,5 16 21-28 19 2q kleiig veen 31-okt-02 5,2 16,2 16 21-28 (20) 2p kleiig veen 31-okt-02 4,4 14,3 16 21-28 20 2n kleiig veen 31-okt-02 4,4 14,3 16 21-28 21 2m kleiig veen 31-okt-02 4,8 15,2 16 21-28 22 2l kleiig veen 31-okt-02 4,9 17,8 16 21-28 23 2k kleiig veen 31-okt-02 4,4 14,5 16 21-28 24 2j kleiig veen 31-okt-02 4,3 13,3 16 21-28 25 2h kleiig veen 31-okt-02 5,0 17,0 16 21-28 26 2g kleiig veen 31-okt-02 4,6 15,0 16 21-28 (26) 2f kleiig veen 31-okt-02 4,6 15,0 16 21-28 27 2e kleiig veen 31-okt-02 4,2 12,9 16 21-28 28 2d kleiig veen 31-okt-02 4,8 14,4 16 21-28 (29) 2c kleiig veen 31-okt-02 4,8 18,1 16 21-28 29 2b kleiig veen 31-okt-02 4,8 18,1 16 21-28 30 2a kleiig veen 31-okt-02 5,0 17,4 16 21-28 31 1m kleiig veen 31-okt-02 5,3 17,9 16 21-28 32 1l kleiig veen 31-okt-02 5,0 18,7 16 21-28 (32) 1n kleiig veen 31-okt-02 5,0 18,7 16 21-28 33 1k kleiig veen 31-okt-02 4,6 19,6 16 21-28 34 1j kleiig veen 31-okt-02 4,5 17,5 16 21-28 35 1h kleiig veen 31-okt-02 4,9 16,5 16 21-28 36 1g kleiig veen 31-okt-02 4,8 16,2 16 21-28 (36) 1f kleiig veen 31-okt-02 4,8 16,2 16 21-28 37 1e kleiig veen 1-11-2002 4,4 15,2 15 20-26 38 1c kleiig veen 1-11-2002 4,3 14,6 15 20-26 (38) 1d kleiig veen 1-11-2002 4,3 14,6 15 20-26 39 1b kleiig veen 1-11-2002 4,3 13,3 15 20-26 40 1a kleiig veen 1-11-2002 4,7 19,2 15 20-26 Formule voor de berekening van de benodigde hoeveelheid kalk Dit is nogal een technisch verhaal maar wordt erbij gegeven voor degene die wil weten hoe de berekening van de hoeveelheid kalk precies heeft plaatsgevonden. Deze informatie is ontleend aan het rapport âRichtlijnen voor het bekalken van verzuurde weidevogelreservatenâ, door Fanja Lingen (1999). De zuurgraad, ook wel pH genoemd, is een maat voor de concentratie aan waterstof-ionen. De pH-waarde is de negatieve logaritme van de waterstofionen-concentratie. We onderscheiden pH-H2O en pH-KCl. Er is een verschil tussen pH-H2O en pH-KCl. De pH-H2O is de zuurgraad van het bodemvocht. De pH-KCl is de zuurgraad van het bodemvocht Ăšn het adsorptiecomplex. Dit adsorptiecomplex vormt het grootste deel en kan bestaan uit organische stof en/of kleideeltjes (lutum). Deze bodemdeeltjes kunnen water binden. De pH-KCl zal altijd lager uitvallen dan de pH-H2O. De vochtoestand van de bodem, die in de loop van het jaar sterk kan fluctueren, heeft minder invloed op de pH-KCl. De pH-KCl is een goede basis voor een bekalkingsadvies. Een optimale pH-KCl voor weidevogels is moeilijk vast te stellen. Als ondergrens wordt een pH van 4,5 gehanteerd. Het advies voor herstelbekalking is gericht op een streef pH waarde van 4,7, waarbij in de voorgaande jaren het advies voor de bekalking gericht was op ophoging van de pH tot 4,8 in de bovenste 5 centimeters grond. Daarbij werd er vanuit gegaan dat vervolgens jaarlijkse onderhoudsbekalking zou worden toegepast. Om het terrein niet te veel te verstoren en de kosten te beperken is een jaarlijkse onderhoudsbekalking niet zo gewenst en wordt nu geadviseerd om de herstelbekalking te richten op ophoging van de pH tot 4,8 in de bovenste 10 centimeters grond. Hiervoor kan de kalkfactor worden berekend. Dit is het aantal kiloâs zuurbindende waarde dat per 10 cm bouwvoordikte moet worden gegeven om de pH-KCl van een hectare grond met 0,1 te verhogen. Voor veengrond en klei (op veen)grond zijn verschillende formules: De formule voor veengrond is: 15,68 x %organische stof + 15,68 0,02525 x %organische stof + 0,6541 De formule voor klei (op veen) is: (11,2 x volumegewicht) x (0,25 x %slib + % organische stof) De grond in de Duivenvoordse- en Veenzijdse Polder is door Blgg getypeerd als zee/duinzand, de grond in de overige gebieden is getypeerd als kleiig veen. Het lutum gehalte is beperkt, dit ligt overal onder de 18%. Op basis daarvan is voor beide gebieden de formule voor veengrond toegepast. Voor de uiteindelijke berekening van de benodigde hoeveelheid kalkstof is uitgegaan van bekalking met Dolokal (koolzure magnesiakalk met een zuurbindende waarde van 54%), hier verder Magkal genoemd. De kalkfactor moet dus nog door 0,54 worden gedeeld om tot de benodigde hoeveelheid Magkal per ha te komen. Tabel 2. Berekening van de benodigde kalkhoeveelheden per ha en per perceel in De Wilck Perceel Vak/afd Opp % organische stof Kalkfactor Kg Magkal pH-KCl per ha per perceel 1 4j 2,11 19,4 280 518 4,5 1553 3278 (2) 4h 1,46 15,9 251 465 4,4 1860 2715 2 4g 1,64 15,9 251 465 4,4 1860 3050 3 4f 2,28 18,9 276 511 4,7 511 1165 4 4e 2,12 19,8 283 523 4,4 2093 4438 (5) 4d 1,53 19,1 277 514 4,2 3082 4715 5 4c 1,88 19,1 277 514 4,2 3082 5793 6 4b 3,66 19,1 277 514 4,3 2568 9399 7 4a 4,00 18,4 272 504 5,2 0 0 8 3u 3,84 20,5 288 533 4,4 2131 8184 9 3t 2,51 17,9 268 496 4,7 496 1245 (9) 3s 1,37 17,9 268 496 4,7 496 680 10 3r 1,53 15,9 251 465 4,5 1395 2134 (10) 3l 1,34 15,9 251 465 4,5 1395 1869 11 3k 2,27 16,1 253 468 4,4 1873 4251 12 3j 1,36 18,5 273 505 4,3 2525 3434 (12) 3h 1,53 18,5 273 505 4,3 2525 3863 13 3g 1,21 15,3 246 455 4,1 3184 3853 (13) 3f 1,06 15,3 246 455 4,1 3184 3375 14 3e 0,91 17,3 263 487 4,6 974 887 (14) 3d 0,93 17,3 263 487 4,6 974 906 15 3c 1,40 17,6 265 492 4,6 983 1377 (15) 3b 0,97 17,6 265 492 4,6 983 954 (15) 3a 0,53 17,6 265 492 4,6 983 521 16 2t 2,38 15,2 245 453 4,5 1360 3236 17 2s 2,25 14,3 236 438 4,5 1313 2954 18 2r 2,26 12,5 218 404 4,6 808 1827 19 2q 3,37 16,2 254 470 5,2 0 0 (20) 2p 1,60 14,3 236 438 4,4 1751 2801 20 2n 1,54 14,3 236 438 4,4 1751 2696 21 2m 1,61 15,2 245 453 4,8 0 0 22 2l 1,69 17,8 267 495 4,9 0 0 23 2k 2,03 14,5 238 441 4,4 1765 3582 24 2j 2,22 13,3 227 419 4,3 2097 4656 25 2h 1,76 17,0 261 482 5,0 0 0 26 2g 1,54 15,0 243 450 4,6 900 1385 (26) 2f 1,80 15,0 243 450 4,6 900 1619 27 2e 2,28 12,9 222 412 4,2 2472 5635 28 2d 2,04 14,4 237 439 4,8 0 0 (29) 2c 1,24 18,1 270 499 4,8 0 0 29 2b 1,02 18,1 270 499 4,8 0 0 30 2a 2,39 17,4 264 489 5,0 0 0 31 1m 1,85 17,9 268 496 5,3 0 0 32 1l 1,78 18,7 274 508 5,0 0 0 (32) 1n 0,84 18,7 274 508 5,0 0 0 33 1k 2,15 19,6 281 521 4,6 1041 2239 34 1j 2,23 17,5 265 490 4,5 1470 3279 35 1h 3,03 16,5 256 475 4,9 0 0 36 1g 1,43 16,2 254 470 4,8 0 0 (36) 1f 1,39 16,2 254 470 4,8 0 0 37 1e 2,95 15,2 245 453 4,4 1813 5348 38 1c 1,61 14,6 239 443 4,3 2215 3565 (38) 1d 1,57 14,6 239 443 4,3 2215 3477 39 1b 4,14 13,3 227 419 4,3 2097 8683 40 1a 3,25 19,2 278 515 4,7 515 1674 De Wilck totaal 130741 BIJLAGE 18: Kaart - Begrenzing van het Natura 2000-gebied BIJLAGE 19: Kaart â Eigendomssituatie De Wilck BIJLAGE 20: Kaart â Bodemkaart BIJLAGE 21: Kaart â Hoogtekaart van De Wilck en omgeving Bijlage 22: Kaart â Gedetailleerde hoogtekaart BIJLAGE 23: Kaart â Peilvakken in en om De Wilck (volgens oud peilbesluit) Deze kaart wordt later bijgevoegd BIJLAGE 24: Kaart â Peilvakken in en om De Wilck (volgens huidig peilbesluit, 2004) BIJLAGE 25: Kaart â Peilvakken en hydrologische kunstwerken in De Wilck BIJLAGE 26: Kaart â Locaties hydrologische meetpunten in De Wilck BIJLAGE 27: Kaart - Totale stikstofdepositie in 2010 in en om De Wilck op kilometerhokniveau BIJLAGE 28: Kaart - Huidig voorkomen soorten BIJLAGE 29 Kaart - Plas-dras situatie in het oostelijke peilvak van De Wilck BIJLAGE 30: Kaart - Plas-dras situatie in het westelijke peilvak van De Wilck BIJLAGE 31: Kaart - Ingrepen in het verleden BIJLAGE 32: Huidige activiteiten Deze kaart wordt later bijgevoegdBIJLAGE 33: Synopsistabel t.b.v.Natura 2000 beheerplannen De synopsis tabel biedt inzicht in de geplande maatregelen in het gebied en het kwalitatieve en kwantitatieve effect van deze maatregelen op de doelen voor de soorten. De tabel is een samenvatting van de uitgebreide beschrijving van de maatregelen in hoofdstuk 7. De cijfers in de tabel verwijzen naar de maatregelen die staan beschreven in dit hoofdstuk. De tabel is tevens een hulpmiddel voor de rapportageverplichting aan de Europese Commissie. Hiervoor stellen de lidstaten elke zes jaar een verslag op over de in het kader van de richtlijn genomen maatregelen, alsmede een beoordeling van het effect van die maatregelen op de staat van instandhouding (artikel 17). De Wilck (102) Niet-broedvogelsoorten Kleine zwaan (A037) Smient (A050) Landelijke staat van instandhouding Matig ongunstig Goed Instandhoudingsdoelen Doel oppervlakte leefgebied = = Doel kwaliteit leefgebied = = Omvang populatie (indicatief t.b.v. draagkracht leefgebied) 10 2100 Huidige oppervlakte (ha), kwaliteit en populatieomvang Oppervlakte leefgebied 116 116 Kwaliteit leefgebied (gunstig (G), matig (M), ongunstig (O)) M-G M-G Populatieomvang (gemiddelde 1995-2010) 10 (F), 80 (S) x 1926 (F + S)x Verwachte oppervlakte (ha), kwaliteit en populatie omvang na zes jaar Oppervlakte leefgebied 116 116 Kwaliteit leefgebied (gunstig (G), matig (M), ongunstig (O)) G G Populatieomvang >10 (F), >80(S) >2100 Verwachte oppervlakte (ha), kwaliteit en populatieomvang op lange termijn Oppervlakte leefgebied 116 116 Kwaliteit leefgebied (gunstig (G), matig (M), ongunstig (O)) G G Populatieomvang >10 (F), >80(S) >2100 Maatregelen Voortzetten huidige beheermaatregelen 1 t/m 5 1 t/m 5 Verbeteren werking gemaal, overstort en stuwen om verdroging en bodemdaling tegen te gaan en de waterkwaliteit te verbeteren 6 6 Tegengaan verruiging/verpitrussing 7 7 Onderzoek naar: waterkwaliteit en alternatieven voor wateraanvoer 8* 8* Onderzoek naar: optimalisatie waterhuishouding 9* 9* Onderzoek naar: relatie tussen en connectiviteit van De Wilck en de belangrijke foerageer- en rustgebieden in de omgeving 10 10 Extra monitoring aantallen smient en kleine zwaan (wekelijks) 11 11 Monitoring auditieve en visuele verstoring van jacht en schadebestrijding 12 12 Handhaving intensiveren om rust te waarborgen 13 13 Monitoring van de staat van instandhouding (art. 11 HR) Soort onderzoek (door wie en frequentie) Bestaande monitoring Wintervogeltelling (PZH/SOVON, maandelijks) â â Hydrologisch meetnet (SBB) â* â* Metingen kwaliteit oppervlaktewater (HHvR) â* â* Aanvullende monitoring Wintervogeltelling (PZH/SOVON/SBB??, wekelijks) â â Slaapplaatstelling kleine zwaan (PZH/SOVON/SBB??, wekelijks) â Checklist voor kleine zwaan en smient (SBB, jaarlijks) â â Monitoring instanhoudingsmaatregelen 1 t/m 7 (SBB, jaarlijks) â â Metingen kwaliteit oppervlaktewater (HHvR) â* â* x F = foerageerfunctie, S = slaapfunctie * Indirect via maatregelen voor landschappelijke kernopgave (behoud en herstel samenhang slaap- en foerageergebieden) In het vervolg van dit beheerplan wordt de visuele verstoringsafstand van de kleine zwaan gehanteerd, omdat deze soort het meest kritisch is. EGV-metingen geven het zoutgehalte (chloride) van het water aan. Het betreft hier een landelijk trend die niet per definitie voor De Wilck geldt. In paragraaf 4.1.2 onder âNota Ruimteâ en onderaan in deze paragraaf onder âUitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Groene Hartâ is meer informatie te vinden over het Groene Hart. In principe wordt geen chemische bestrijding toegepast. Dit gebeurt alleen als maaien niet afdoende is Ă©n Ă©Ă©n van onderstaande redenen van toepassing is: 1) De natuurdoelstellingen worden niet gehaald vanwege de aanwezigheid van distels; 2) De verpachting wordt nagenoeg onmogelijk door de aanwezigheid van distels; 3) Overlast aan derden, waarbij Staatsbosbeheer voor onevenredig hoge kosten komt te staan om de distels te verwijderen (Bilius, 2010). Deze ijkdatum is ingegaan naar aanleiding van het amendement van het kamerlid Koopmans (Kamerstukken II, 32588, nr. 16. Dit amendement heeft geleid tot een categorie bedrijven die eerst vergunningplichtig waren maar nu onder bestaand gebruik vallen. Het gehele advies betreft ook de gebieden: Duivenvoordse- en Veenzijdse Polder, Westeinde, Waterloospolder (object Kagerplassen), Kogjes- en Laeckerpolder (object Kagerplassen). Concept | De Wilck Beheerplan Natura 2000 | 15 maart 2012 Concept | De Wilck Beheerplan Natura 2000 | mei 2012 Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 6 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 171 Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 165 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 207 De Wilck Beheerplan Natura 2000 Versie Datum mei 2012 Status Concept Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 8 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 72 mogelijk effect, niet significant Stap 1: Inventarisatie huidige activiteiten Stap 3: Nadere effectenanalyse (kwalitatief of kwantitatief) Opname in beheerplan, al dan niet onder voorwaarden geen negatief effect Stap 2: Globale effectenanalyse Stap 4: Cumulatietoets mogelijk significant Stap 5: Mitigatie Beheerplan Cumulatie Mitigatie Nadere effectenanalyse verwijderen Mogelijk beperkt/significant negatief effect Mogelijk beperkt negatief effect: Overlap in ruimte en/of tijd. Habitat of doelsoort voldoet niet aan de doelstelling, neemt af, of is kwetsbaar (klein areaal/klein aantal). Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid habitat of doelsoort zodanig dat effecten beperkt zijn.. Mogelijk beperkt negatief effect: Overlap in ruimte en/of tijd. Activiteit neemt toe. Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid habitat of doelsoort zodanig, of kwetsbaarheid /areaal zo klein, dat effecten beperkt zijn. Mogelijk significant negatief effect of significant negatief effect niet uit te sluiten: Overlap in ruimte en/of tijd. Habitat of doelsoort voldoet niet aan de doelstelling, neemt af, of is kwetsbaar (klein areaal/klein aantal). Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid habitat of doelsoort zodanig dat effecten groot kunnen zijn. Mogelijk significant negatief effect of significant negatief effect niet uit te sluiten: Overlap in ruimte en/of tijd. Activiteit neemt toe. Aard en omvang activiteit in combinatie met gevoeligheid habitat of doelsoort zodanig dat effecten groot kunnen zijn. Mogelijk significant negatief effect of significant negatief effect niet uit te sluiten: Kennis over activiteit of doel is nog onvoldoende om te beoordelen wat de effecten van de activiteit zijn. Geen negatief effect: Geen overlap in ruimte en/of tijd. Geen negatief effect: Wel overlap in ruimte en/of tijd, maar habitat of doelsoort is ongevoelig voor type verstoring. Geen negatief effect: Wel overlap in ruimte en/of tijd, maar doel wordt gehaald omdat habitat of doelsoort in voldoende mate aanwezig is en niet (in kwaliteit) afneemt en de activiteit niet toeneemt. Geen negatief effect: Wel overlap in ruimte en/of tijd, maar effecten activiteit zijn zo beperkt dat invloed op de doelen afwezig of verwaarloosbaar is. Geen negatief effect Per activiteit nagaan of het schadelijk is per habitat of soort. (Mol/ha/jaar)