[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Evaluatie Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek

Bijlage

Nummer: 2012D30943, datum: 2012-07-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Evaluatie en wijziging Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (2012D30942)

Preview document (🔗 origineel)


									       Bijlage 1

Evaluatie 							

Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek

Inleiding

De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (in de
wandelgangen ook wel ‘Rotterdamwet’ genoemd) is eind 2005 in werking
getreden als onderdeel van het Grotestedenbeleid (Staatsblad 2005  726).
Deze wet heeft tot doel de grote steden extra mogelijkheden te bieden om
in bepaalde gebieden (wijken, buurten, complexen) met ernstige
grootstedelijke problematiek, deze geconcentreerd en met meer slagkracht
aan te kunnen pakken en zo de leefbaarheid te verbeteren. 

De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek biedt deze
groep gemeenten daartoe extra wettelijke mogelijkheden. 

Het betreft de volgende maatregelen:

De mogelijkheid om de Onroerende Zaakbelasting (OZB-heffing) te verlagen
voor kleine ondernemers in door de gemeente aangewezen kansenzones, om
daar de lokale wijk/buurteconomie te stimuleren. 

Het reguleren van de toegang tot de woningmarkt door eisen te stellen
aan woningzoekenden in bepaalde gebieden van de gemeente. Hiervoor is
toestemming nodig van de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK).

Enkele wijzigingen in de Onteigeningswet, de Woningwet en het Burgerlijk
Wetboek. Het betreft een verruiming van de mogelijkheden tot sluiten van
panden, in beheer geven en onteigenen. De mogelijkheden hiertoe
bestonden al bij verstoring van de openbare orde rond de woning, het erf
of terrein (wetten Victor en Victoria), maar nu werden ook overtredingen
van de bouwregelgeving (Hoofdstuk 1 t/m 3 Woningwet) die gepaard gaan
met een bedreiging van de leefbaarheid of gevaar voor veiligheid of
gezondheid grond voor het sluiten, in beheer geven en uiteindelijk
onteigenen van panden, open erven of terreinen. 

Aanleiding voor de totstandkoming van de wet was met name de oproep van
de gemeente Rotterdam om verruiming van wettelijke mogelijkheden
(Actieprogramma “Rotterdam zet door”, 2004). De geconstateerde
problemen in bepaalde wijken waren van zodanig grote omvang dat het
bestaande instrumentarium niet meer toereikend werd geacht. Wat betreft
de opvang en begeleiding van sociaal-economisch kwetsbare groepen, die
zich met name concentreren in aandachtswijken, was de grens van het
absorptievermogen bereikt. Er was ook grote noodzaak om in die gebieden
de economische situatie sterk te verbeteren vanwege een hoog percentage
langdurig werklozen, een hoge graad van armoede en sociale uitsluiting.
Daarnaast was er een grote mate van onvrede onder de bevolking over
onaangepast gedrag, overlast en criminaliteit.

Het kabinet deelde de analyse dat Rotterdam kampte met zwaarwegende
problemen op het sociale, fysieke en economische vlak en heeft
welwillend gereageerd op de oproep om bevoegdheden en mogelijkheden te
verruimen, als deze ontoereikend waren om grootstedelijke problemen op
lokaal niveau aan te pakken. In korte tijd werden maatregelen uitgewerkt
waarmee de gemeente Rotterdam, maar ook andere gemeenten met een
dergelijke problematiek aan de slag konden gaan. De wet bundelde
uiteindelijk enkele voorstellen die wetgeving vereisten. 

Vraagstelling voor de evaluatie

Toen de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek in 2005
werd vastgesteld, is bepaald dat na vijf jaar de doeltreffendheid en de
effecten van deze wet in de praktijk zouden worden geëvalueerd. In dit
rapport vindt u de resultaten van deze evaluatie. 

  

De wet is bedoeld om alleen bij ernstige grootstedelijke problematiek in
te zetten, wanneer het generieke beleidsinstrumentarium (wet- en
regelgeving) niet voldoet. Wanneer de wet weinig of niet wordt gebruikt,
kan dat betekenen dat er weinig steden zijn die met dermate ernstige
problematiek kampen dat ze de wet niet nodig hebben. Het kan echter ook
betekenen dat de wet de afgelopen periode onder de doelgroep te weinig
bekend is of dat de wet niet voldoet aan de behoefte. De vraagstelling
luidt dan ook als volgt: 

Wordt het instrumentarium uit deze wet gebruikt en zo ja hoe, hoe vaak
en waarom? In welke omstandigheden wordt het ingezet? Wat zijn de
resultaten? Wat zijn de voor- en nadelen, knelpunten en overwegingen om
het instrumentarium uit deze wet toe te passen? Is er behoefte aan deze
wetgeving?  Is er behoefte aan aanpassingen in de wet? En is er behoefte
aan uitbreiding van deze wet naar andere terreinen?

Opzet van de evaluatie

Om antwoord te vinden op bovenstaande vragen is een schriftelijke
vragenlijst voorgelegd aan een selecte groep gemeenten, waarvan de kans
het grootst is dat zij gebruik hebben gemaakt van het instrumentarium,
te weten: 

de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht), 

het G32-stedennetwerk (bestaande uit 33 gemeenten): Alkmaar, Almelo,
Almere, Amersfoort, Apeldoorn, Arnhem, Breda, Delft, Deventer,
Dordrecht, Ede, Eindhoven, Emmen, Enschede, Groningen, Haarlem,
Haarlemmermeer, Heerlen, Helmond, Hengelo (Ov), ’s Hertogenbosch,
Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Schiedam,
Sittard-Geleen, Tilburg, Venlo, Zaanstad, Zoetermeer en Zwolle;

enkele gemeenten waarvan bekend was dat ze de wetten Victor en/of
Victoria wel eens hebben gebruikt (Urk en Westland). Urk en Westland
zijn alleen voor het onderdeel over sluiten, in beheer geven en
onteigenen uitgenodigd mee te doen (de rest was voor hen niet van
toepassing).  

In totaal zijn er 39 gemeenten ambtelijk uitgenodigd mee te doen aan de
evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke
problematiek. 23 gemeenten hebben hieraan gehoor gegeven en de
vragenlijst geheel of gedeeltelijk ingevuld.

Een vijftal gemeenten heeft telefonisch aangegeven de Wet bijzondere
maatregelen grootstedelijke problematiek niet te gebruiken en geen
tijd/behoefte/voldoende kennis te hebben om de vragenlijst in te vullen.
Ook van de overige gemeenten die geen respons hebben gegeven, mag worden
aangenomen dat zij het instrumentarium niet hebben gebruikt.

De 23 gemeenten die gereageerd hebben, zullen niet representatief zijn
voor het geheel van 39 gemeenten, en al helemaal niet voor alle
Nederlandse gemeenten. De respons is vermoedelijk groter bij gemeenten
waar de grootstedelijke problematiek groter is, gemeenten die meer
gebruik maken van de wet en gemeenten die overwegen om de wet in de
toekomst te gaan gebruiken. De non-respons is vermoedelijk groter bij
gemeenten waar de problematiek niet zo ernstig is, de wet niet gebruikt
wordt, en er weinig kennis en/of behoefte is om de wet in de toekomst te
gaan gebruiken. Het is goed dat men zich dit realiseert en dat genoemde
percentages dus niet over alle gemeenten van Nederland gelden, maar
alleen over de groep respondenten, die uit de meest betrokken gemeenten
bestaat.

Met een aantal gemeenten is diepgaander gesproken. Met Rotterdam, die
als enige het woningmarktinstrument van deze wet heeft ingezet. Met de
G4 als groep. Tevens is de evaluatie voorgelegd aan de wethouders van de
gemeenten die Ă©Ă©n of meer van de 40-wijken in het kader van de
wijkenaanpak binnen de gemeentegrenzen hebben.

Uiteraard is ook gebruik gemaakt van het rapport van de evaluatie die de
gemeente Rotterdam zelf heeft laten uitvoeren naar de resultaten van de
inzet van het woningmarktinstrument uit deze wet. 

Leeswijzer

De wet biedt gemeenten drie verschillende instrumenten. De evaluatie van
deze drie instrumenten vindt plaats in drie afzonderlijke hoofdstukken. 

In hoofdstuk 1 vindt u de resultaten van de evaluatie van de
mogelijkheid om de OZB-heffing voor kleine ondernemers te verlagen in
speciaal door de gemeente aangewezen kansenzones. 

In hoofdstuk 2 staan de resultaten van de evaluatie van het
woningmarktinstrument. In hoofdstuk 3 worden de resultaten besproken van
de verruiming van de mogelijkheden tot sluiten van panden, in beheer
geven en onteigenen.  

Het vierde en laatste deel, tenslotte, bestaat uit algemene oordelen
over de wet en aanvullende suggesties voor verbetering van de slagkracht
in de uitvoering en uitbreiding van de wet.



Deel 1. Verlagen OZB voor kleine ondernemers in kansenzones

Inleiding

De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek biedt de
steden de mogelijkheid om de Onroerende Zaakbelasting (OZB-heffing) voor
kleine ondernemers te verlagen in door de gemeente aangewezen
kansenzones, om daar de lokale wijk/buurteconomie te stimuleren.
Hiervoor is geen toestemming nodig van de Minister van BZK. Alleen
gemeenten met meer dan 100.000 inwoners en de toenmalige GSB-gemeenten
met minder inwoners mogen van dit instrument gebruik maken.

Deelname aan de evaluatie 

Van de 37 bevraagde gemeenten, hebben 21 gemeenten antwoorden gegeven op
(een deel van) de vragen over kansenzones. Op diverse vragen was de
respons lager. 

Belangrijkste bevindingen

Veel gemeenten zijn niet (goed) op de hoogte van de mogelijkheid die de
wet biedt aan gemeenten om de OZB-heffing voor kleine ondernemers te
verlagen in binnen hun grondgebied aan te wijzen kansenzones. Geen van
de ondervraagde gemeenten maakt (mede als gevolg daarvan) gebruik van
deze specifieke mogelijkheid. 

De belangrijkste redenen die gemeenten aangeven om het instrument niet
te gebruiken zijn:

de maatregel is niet noodzakelijk voor de problematiek in de betreffende
gemeenten en andere maatregelen worden ingezet (zie 3 en 4).

onbekendheid met het instrument; en

de maatregel is te zwaar voor de problematiek in de betreffende
gemeente.

Gemeenten melden dat zij wel ander instrumentarium gebruiken om invloed
uit te oefenen op de vestiging van bepaalde ondernemingen. Dertien
gemeenten maken gebruik van beheersverordeningen of bestemmingsplannen.
Er zijn 8 gemeenten die melden dat ze werken met een andere vorm van
kansenzones of ander instrumentarium om bepaalde ondernemingen aan te
trekken ter bevordering van het leefklimaat in wijken/gebieden met
sociaal-economische problemen. Genoemd worden: bestemmingsplannen,
leefmilieuverordeningen, milieucategorieën, bedrijfsterreinenbeleid,
ontwikkeling van campussen, Europese programma’s,
krachtwijkenovereenkomsten, Investeringsregeling voor bedrijven in
kansenzones, OZB-fonds in kansenzones, bedrijveninvesteringszones (BIZ),
wijkontwikkelingsplannen, begeleiding van ondernemers, etc. 

Sommige gemeenten achten het instrument van OZB-verlaging niet effectief
genoeg: Het bedrag dat er per ondernemer mee gemoeid is, lijkt hen niet
echt doorslaggevend voor wel/niet vestigen en moet gepaard gaan met
ander instrumentarium om gewenste ondernemers aan te trekken. Er zijn
wel gemeenten die werken met andere vormen van economische kansenzones,
waarbij wel OZB wordt geheven. Zo werkt men in Rotterdam met een
speciaal OZB-fonds waar het OZB-bedrag, dat door de ondernemers in de
kansenzones is opgebracht ten goede komt aan de ondernemers. Met dit
fonds kunnen ondernemers, in overleg met de gemeente, investeren in de
openbare ruimte en de promotie van hun eigen gebied. In Leiden bestaat
een ondernemersfonds dat gefinancierd wordt door bij alle ondernemers in
Leiden 5,3% extra OZB te heffen. Met dit fonds kunnen initiatieven van
georganiseerde ondernemers gesteund worden, die het collectief belang
dienen van Leidse bedrijven en winkelterreinen. Ook Helmond overweegt
iets dergelijks. In Amsterdam wordt gewerkt met een investeringspremie
voor ondernemers in aangewezen kansenzones. 

Als voordeel van het instrument OZB-verlaging voor ondernemers wordt
genoemd dat het maatwerk mogelijk maakt. Ook vindt men minder belasting
vragen eerder politiek haalbaar dan daadwerkelijk subsidiëren. Nadelen
van OZB-verlaging voor ondernemers die door gemeenten worden genoemd,
zijn dat het geld kost en ongelijkheid met zich meebrengt. 

Gemeenten doen de volgende suggesties om dit instrument te verbeteren: 

Aanpassing van art 3 lid 1 [betreft de criteria om het instrument te
mogen toepassen]

De mogelijkheid creëren om OZB te verlagen om investeringen in
duurzaamheid en energiegebruik te stimuleren in het MKB. 

Met opstartsubsidies, met een maximale hoogte en tijdsduur, kan beter op
maat tegemoet worden gekomen aan de wensen en behoeftes van de
ondernemers.

Vanuit het Rijk ook een budget beschikbaar stellen, zodat niet alleen de
gemeente voor de kosten opdraait.

Meer beleidsvrijheid voor andere economische en stedelijke
vernieuwingsmogelijkheden, bijv. rondom Schiphol. Soepeler regels. 

De meeste respondenten achten de kans niet groot dat hun gemeente in de
toekomst gebruik gaat maken van het instrument om OZB heffing te
verlagen binnen aangewezen kansenzones. Er zijn 8 gemeenten die het
zinvol vinden dat dit onderdeel van de wet blijft bestaan.

Er zijn tenminste 3 gemeenten die overwegen om met dit instrument aan de
slag te gaan. Voordat dit instrument eventueel wordt gewijzigd, zou met
deze gemeenten moeten worden overlegd hoe serieus hun plannen zijn om
het instrument in te voeren. En zouden zij zich kunnen informeren over
alternatieven, zoals de kansenzones met investeringspremie in Amsterdam,
het OZB-fonds in Rotterdam en het ondernemersfonds in Leiden.

Conclusie

Tal van gemeenten gebruiken diverse instrumenten om ondernemers aan te
trekken en economische activiteiten in bepaalde gebieden te stimuleren.
Dergelijke economische kansenzones, bijvoorbeeld toegepast in Rotterdam,
Amsterdam en andere steden, lijken in de praktijk ook goed te werken.
Veel steden zijn echter niet (goed) op de hoogte van de mogelijkheid die
de wet biedt om de OZB-heffing voor kleine ondernemers te verlagen in
aangewezen kansenzones; sommige gemeenten achten deze mogelijkheid niet
effectief genoeg en stellen verbeteringen voor. De specifieke maatregel
is tot nu toe niet gebruikt, maar heeft wel geleid tot alternatieve
oplossingen. Er zijn enkele gemeenten die overwegen de OZB-verlaging in
de toekomst in te gaan zetten. 



Deel 2. Woningmarktbeleid

Inleiding

De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek biedt
gemeenten extra wettelijke mogelijkheden om de toegang tot de
woningmarkt te reguleren. Dit gebeurt door eisen te stellen aan
woningzoekenden in bepaalde gebieden van de gemeente en kan op twee
manieren plaatsvinden:

het aanwijzen van buurten/wijken, waarin aan woningzoekenden (die van
buiten de regio komen) inkomenseisen kunnen worden gesteld, om zo nieuwe
instroom van kansarme inwoners te beperken;

het aanwijzen van buurten/wijken, waarin voorrang wordt geboden aan
woningzoekenden die voldoen aan bepaalde sociaal-economische kenmerken,
om via nieuwe instroom te sturen op de samenstelling in die gebieden. 

Deze woningmarktmaatregel is met strikte waarborgen omkleed. Voor
toepassing hiervan heeft de gemeente toestemming nodig van de Minister
van BZK. Hierbij moet de gemeente aannemelijk maken dat de maatregel
noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van grootstedelijke
problematiek in de gemeente; voldaan wordt aan de eisen van
subsidiariteit en proportionaliteit, en dat woningzoekenden die onder de
maatregel vallen voldoende mogelijkheden houden om binnen de regio
passende huisvesting te vinden. 

Deelname aan de evaluatie: 

Van de 37 bevraagde gemeenten hebben 23 gemeenten (een deel van) de
vragenlijst beantwoord over het onderdeel Woningmarktbeleid. 

Met de gemeente Rotterdam, de enige gemeente die daadwerkelijk dit
instrument heeft ingezet, is ook mondeling gesproken en de
evaluatierapporten van de gemeente Rotterdam zelf zijn in het onderzoek
betrokken.

Belangrijkste bevindingen:

De meeste gemeenten zijn bekend met het instrumentarium om de toegang
tot de woningmarkt in bepaalde gebieden van de gemeente te reguleren,
door inkomenseisen te stellen aan woningzoekenden, of door voorrang te
geven aan woningzoekenden met bepaalde sociaal-economische kenmerken. 

Slechts Ă©Ă©n gemeente gebruikt het instrumentarium: Rotterdam. 

De belangrijkste redenen die gemeenten noemen voor niet–gebruik van
dit instrumentarium zijn: 

De maatregel is niet noodzakelijk voor het aanpakken van de problematiek
in de gemeente.  

De maatregel is te zwaar en niet proportioneel in verhouding tot de
ernst van de problematiek in de gemeente.

Gemeenten willen geen - bij toepassing van de maatregel noodzakelijke -
huisvestingsverordening en/of willen niet werken met
huisvestingsvergunningen (politiek gevoelig, niet haalbaar).

Alle gemeenten die aan de evaluatie meededen hebben wel een vorm van
woningmarktbeleid. De meeste gemeenten proberen bij de toewijzing van
woningen te sturen. De gemeenten met meer dan 200.000 inwoners sturen
allemaal. Het merendeel beschikt over een huisvestingsverordening. En in
de helft van deze gemeenten is voor het betrekken van een woning in (een
deel van) de gemeentelijke of regionale woningmarkt een
huisvestingsvergunning vereist. 

Overigens lijkt niet iedereen hetzelfde te verstaan onder ‘sturen bij
de toewijzing van woningen’. Van de zes gemeenten die zeggen niet te
sturen bij de toewijzing van woningen werken er vier met
huisvestingsvergunningen. 

Diverse gemeenten sturen in de woningtoewijzing op grond van
inkomen/leefbaarheid in samenwerking met corporaties. Sturing op
woningtoewijzing via de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke
problematiek is volgens de gemeenten beduidend arbeidsintensiever.
Wanneer zich leefbaarheidsproblemen voordoen in corporatiebezit kiezen
zij derhalve liever voor sturing door afspraken met corporaties. In
wijken met voornamelijk particulier bezit werkt de aanpak via de
corporaties niet. Dat is de ‘niche’ voor toepassing van de Wet
bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek.

Gemeenten noemen als voordelen van het sturen op woningtoewijzing via de
Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek: 

mogelijkheid om de leefbaarheid te verbeteren; 

voorkomen van eenzijdige samenstelling van de bevolking; 

voorkomen dat wijken met een kansarme bevolking verder afglijden.

Als nadelen noemen zij:

Beperking keuzevrijheid voor de woningzoekende; 

Discriminatie lage inkomensgroepen;

Complexiteit van de regelgeving;

Uitvoering kost veel capaciteit (dit is zo bij het stellen van
inkomenseisen aan woningzoekenden, maar nog meer bij het verlenen van
voorrang aan woningzoekenden met bepaalde sociaal-economische
kenmerken).

De meeste gemeenten vinden het wel zinvol dat het instrumentarium
bestaat, voor geval ze het in de toekomst nodig hebben. Slechts enkele
gemeenten overwegen op dit moment serieus om dit instrumentarium toe te
passen. De meeste gemeenten kunnen tot op heden volstaan met ander
instrumentarium.

De meeste gemeenten vinden het goed dat ze eerst toestemming moeten
vragen bij het Rijk voordat ze het instrument in kunnen zetten, omdat
het een ingrijpende maatregel is, die bepaalde groepen tijdelijk
uitsluit in de aangewezen gebieden. 

Resultaten en effecten van de aanpak in Rotterdam: 

De resultaten in Rotterdam zijn door de gemeente geëvalueerd in 2009.
De resultaten zijn positief, maar hebben nog onvoldoende effect
gesorteerd. Daarom is op verzoek van Rotterdam de eerste termijn van 4
jaar verlengd met nogmaals vier jaar. Tevens is op verzoek van Rotterdam
een vijfde gebied aangewezen voor toepassing van inkomenseisen aan
woningzoekenden. De resultaten in het kort:

De 342 afgewezen aanvragers hebben merendeels op korte termijn andere
woonruimte gevonden in Rotterdam (47%) of elders in Nederland (21%); 

Er lijkt geen sprake te zijn van buiten de boot vallen van groepen
woningzoekenden: de leeftijd of etnische herkomst van nieuwe huurders is
in de drie jaar na de invoering in de meeste gevallen niet veranderd; 

Naast het beperken van de instroom van kansarmen wordt via de controle
en handhavingsactiviteiten van de maatregel ook een einde gemaakt aan
ongewenste situaties als illegale kamerverhuur en illegale
woningvorming. Dit leidt tot minder overlast in deze buurten.

De verhouding werkenden - niet werkenden in de aangewezen gebieden is
verbeterd in deze periode. Het gebruik van de bijstand in de aangewezen
gebieden ligt nog boven het Rotterdams gemiddelde, maar er is wel een
positieve ontwikkeling zichtbaar. 

Gemeenten doen de volgende suggesties ter verbetering van dit
instrumentarium:

Gebruik van dit instrumentarium zou toenemen ‘Indien de
staatssteunregels m.b.t. toewijzing sociaal niet van toepassing zouden
zijn’;

Het instrument ook voor een kleinere schaal bruikbaar maken;

Meer mogelijkheden om kamergewijze verhuur te reguleren;

Regels om woningvorming tegen te gaan. 

Conclusie

De mogelijkheid uit deze wet om de toegang tot de woningmarkt te
reguleren in bepaalde gebieden wordt beperkt toegepast. Rotterdam is de
enige gemeente die de maatregel tot nu toe gebruikt en is er vooralsnog
tevreden mee. Enkele gemeenten overwegen om dit instrumentarium ook toe
te passen. De meeste gemeenten kunnen tot op heden volstaan met andere
maatregelen, maar vinden het wel zinvol dat de mogelijkheid bestaat voor
het geval ze het in de toekomst nodig hebben, maar zien tot op heden nog
geen noodzaak. Ze vinden het instrument zwaar in verhouding tot de ernst
van hun eigen problematiek en/of hebben hun uitvoeringsorganisatie er
niet op ingericht (en/of werken niet met een huisvestingsverordening en
een huisvestingsvergunningsstelsel). 

Wanneer zich leefbaarheidsproblemen voordoen in gebieden met veel
corporatiebezit kiezen diverse gemeenten voor sturing in de
woningtoewijzing door afspraken te maken met corporaties. Zo worden via
corporaties ook inkomenseisen gesteld, wordt getoetst op antecedenten
(VOG) en dergelijke. Dit is volgens gemeenten beduidend minder
arbeidsintensief dan sturing op woningtoewijzing via de Wet bijzondere
maatregelen grootstedelijke problematiek. In wijken met voornamelijk
particulier bezit werkt de aanpak via de corporaties niet. Dat is de
‘niche’ voor toepassing van de Wet bijzondere maatregelen
grootstedelijke problematiek.  



Deel 3. Mogelijkheden tot sluiten, in beheer geven en onteigenen van
panden

Inleiding

De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek biedt
gemeenten extra mogelijkheden om panden te sluiten, in gebruik of beheer
te geven en te onteigenen. Concreet biedt de wet:

Een tweetal nieuwe gronden om panden te sluiten bij overtreding van de
bouwregelgeving en klaarblijkelijk gevaar voor herhaling hiervan, te
weten: 

ernstige bedreiging van de leefbaarheid, en 

gevaar voor de veiligheid of de gezondheid (Woningwet art. 17).  

Nadat een pand gesloten is op grond van dit artikel 17 Woningwet, kan de
Wet Victor (art 14 Woningwet) worden toegepast, en het beheer van het
pand worden overgenomen. 

Onteigening kan plaatsvinden, als dit overnemen van het beheer op grond
van art 14 Woningwet geen uitzicht heeft geboden op het duurzaam
achterwege blijven van de overtreding (Onteigeningswet art 77 lid 1 sub
8°). 

Deze mogelijkheden tot sluiting, in beheer geven en onteigenen van
panden bestonden al bij verstoring van de openbare orde rond de woning,
het erf of terrein (wetten Victor en Victoria).  

Deelname aan de evaluatie 

Van de 39 bevraagde gemeenten, hebben 23 gemeenten (een deel van) de
vragenlijst beantwoord. 18 gemeenten hebben antwoorden gegeven op (een
deel van) de vragen over het sluiten, in beheer geven en onteigenen van
panden. 

Belangrijkste bevindingen

Slechts twee gemeenten hebben tot nu toe gebruik gemaakt van de
mogelijkheden om panden te sluiten op grond van ernstige bedreiging van
de leefbaarheid en/of gevaar voor de veiligheid of gezondheid. 

Geen enkele gemeente heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheden om –
na sluiting van een pand – panden in beheer te geven en/of te
onteigenen op grond van ernstige bedreiging van de leefbaarheid en/of
gevaar voor de veiligheid of gezondheid. 

Drie gemeenten hebben het instrumentarium niet toegepast, maar wel
gebruikt om daarmee te dreigen. 

De belangrijkste reden voor niet-gebruik van het instrumentarium is dat
het middel niet noodzakelijk is in de betreffende gemeente.

Knelpunten bij het gebruik zijn:

De panden waar het om gaat zijn vaak in te slechte staat om in beheer te
geven; 

De dossieropbouw is tijdrovend, complex en arbeidsintensief. 

De meeste respondenten zijn tevreden over het instrumentarium. Echter,
degenen die het gebruikt hebben zijn er juist ontevreden over. In de
praktijk blijken er nogal wat haken en ogen aan te zitten (kosten,
juridisch afbreukrisico, en de knelpunten ad 5).

Vrijwel alle respondenten willen echter wel dat het instrumentarium
blijft bestaan, voor geval van nood. 

Zes gemeenten achten de kans dat ze het instrument in de toekomst
gaan/blijven gebruiken 50% of meer. Dat zijn vooral de grotere
gemeenten.

Gemeenten doen de volgende suggesties ter verbetering van dit
instrumentarium: 

Betere verhaalsmogelijkheden voor eventuele kosten bij het uit beheer
nemen. 

Eerder het middel kunnen inzetten bij ernstige overlast voor de buurt.
Nu moet toch eerst via andere middelen van alles geprobeerd worden.

De eis voor ‘klaarblijkelijk gevaar voor herhaling’ zou losgelaten
kunnen worden. Deze eis voegt namelijk niet zoveel toe en vaak gaat het
juist om voortdurende overtredingen en niet zozeer herhalingen.

Aanpassing van de termijnen in de onteigeningswet is gewenst.

Een schadeloosstelling indien het pand niet in verhuurbare staat is en
de gemeente het toch opknapt.

Het eerder (op het moment dat het misgaat) kunnen overnemen van het
beheer (dus los van de sluiting).

Het opknappen van een woning afdwingen bij een eigenaar. Pas daarna is
immers beheersovername mogelijk.

Zorgdragen voor een preferente schuldeiserspositie van de gemeente.

Invoering van een verhuurverbod en verkoopplicht, waarbij de
verantwoordelijkheid voor het pand meer bij de eigenaar wordt gelegd dan
bij de gemeente. 

Bovenstaande suggesties maken ook onderdeel uit van de uitvoering van
het Nationaal programma Kwaliteitssprong Rotterdam-Zuid. 

 

Conclusie

Naar aanleiding van diverse suggesties vanuit de steden, is er wellicht
verbetering van de regelgeving mogelijk, waardoor de inzetbaarheid van
het instrumentarium toeneemt en de slagkracht in de uitvoering wordt
vergroot. De gemeenten die de huidige bepalingen hebben toegepast,
vinden die ontoereikend; er zitten in de praktijk ook haken en ogen aan
(kosten, tijdrovend, arbeidsintensief, juridisch afbreuk risico). Enkele
gemeenten hebben van het bestaande instrumentarium tot nu toe gebruikt
gemaakt, dan wel hebben met de toepassing daarvan gedreigd. Vooral grote
gemeenten overwegen toepassing in de toekomst. De meeste gemeenten
vinden het een zwaar middel, maar willen wel graag dat het
instrumentarium blijft bestaan, voor het geval ze het in de toekomst
nodig hebben. 



Deel 4: Algemeen oordeel steden en aanvullende suggesties voor
verbetering slagkracht in de uitvoering

Inleiding

Kern van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek is
dat de wet de grote gemeenten in ons land een aantal mogelijkheden biedt
om in geval van ernstige problematiek (tijdelijk) af te wijken van de
algemeen geldende wet- en regelgeving. In die bijzondere situaties
vragen buitengewone opgaven om het kunnen toepassen van onorthodoxe
maatregelen. 

Uiteraard wordt dit met waarborgen omkleed, afhankelijk van de aard van
de maatregel. Zo mag de huidige woningmarktmaatregel alleen worden
toegepast als is voldaan aan de eisen van noodzakelijkheid,
geschiktheid, subsidiariteit en proportionaliteit, en verder moeten
woningzoekenden voldoende mogelijkheden houden om binnen de regio
passende huisvesting te vinden. Tenslotte heeft de gemeente toestemming
nodig van de Minister van BZK. 

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de algemene opvattingen van de
betrokken steden over de wet. Tevens zijn diverse suggesties in kaart
gebracht, die door hen zijn aangedragen voor aanvulling of verbetering
van de wet. 

Een aantal van deze suggesties zijn tevens ingebracht in het kader van
de uitvoering van het Nationaal programma Kwaliteitssprong
Rotterdam-Zuid dat op 19 september 2011 is afgesloten tussen de gemeente
Rotterdam, het Rijk en andere betrokken partners. Het Rijk heeft zich
met de ondertekening van dit programma eraan gecommitteerd met een
aantal thema’s rondom wet- en regelgeving actief aan de slag te gaan,
met name op het terrein van ‘Talentontwikkeling’ en ‘Fysieke
Kwaliteitsverbetering’ (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32
847, nr. 4). Het Rijk is bereid regels aan te passen of te
vereenvoudigen waar dit de realisatie van doelstellingen belemmert.

Algemeen oordeel steden

Vrijwel alle steden zijn het eens met het principe van de wet, dat bij
het bestrijden van ernstige grootstedelijke problematiek (tijdelijk) van
algemeen geldende wet- en regelgeving kan worden afgeweken. Velen
tekenen daarbij aan dat het goed is dat er tegelijkertijd grenzen en
eisen aan zijn verbonden, zodat de bijzondere maatregelen niet
lichtvaardig worden ingezet. Slechts Ă©Ă©n gemeente vindt het een
onjuist principe (gepleit wordt voor maximale beleidsvrijheid in
generieke wet- en regelgeving, zodat lokale overheden specifieke
problemen kunnen aanpakken, ook verschillen de lokale situaties zeer van
elkaar).  

De drie huidige maatregelen in de wet zijn tot nu toe beperkt toegepast.
Soms hebben ze wel geleid tot alternatieve oplossingen, en soms zijn ze
ook van nut geweest als ‘stok achter de deur’. Dat past ook bij het
doel van de wet: toepassing als uiterste redmiddel (ultimum remedium),
als er geen andere oplossingen zijn en als de sectorale wet- en
regelgeving niet (meer) toereikend is. De steden willen graag dat de
mogelijkheid voor toepassing van de huidige maatregelen blijft bestaan,
voor geval ze het in de toekomst nodig hebben om die in te zetten als
bijzondere situaties zich voordoen. 

Een groot deel van de steden heeft behoefte aan meer informatie over de
toepassing van de verschillende onderdelen van de wet, met name in de
vorm van uitwisseling van ervaringen en in de vorm van brochures (met
voorbeeldtoepassingen). 

De steden hebben uiteenlopende suggesties gedaan voor onderwerpen en
beleidsterreinen waarvoor zij aanvulling of verbetering van de wet
zouden wensen (zie het voorliggende rapport: deel 1 bij punt 6, deel 2
bij punt 11, deel 3 bij punt 9, en zie ook hieronder). 

Aanvullende suggesties voor verbetering slagkracht in de uitvoering

De steden hebben (naast de al in de voorgaande delen genoemde
voorstellen) nog een aantal suggesties gedaan voor verbetering en
aanvulling van de Wet ter vergroting van de slagkracht in de uitvoering.
Het betreft de volgende terreinen/ onderwerpen:

De mogelijkheden bezien met betrekking tot het verbeteren van het
ondernemersklimaat.

Specifieke toepassingen van huurbeleid in verband met de grote
woningmarktdruk: (meer flexibiliteit) Huurprijzenwet; huurtoeslag;
toewijzingsregels corporaties. Meer flexibiliteit in randvoorwaarden
voor complexgewijze verkoop van huurwoningen.

Mogelijkheden met betrekking tot onderdelen van de
‘achter-de-voordeur’-aanpak (waaronder multiprobleem gezinnen,
kindermishandeling), waarbij institutionele belangen en barriĂšres een
daadkrachtige aanpak verhinderen. Via integrale manier drang en dwang
kunnen toepassen op de uitvoering van afspraken. Ook betreft het
mogelijkheden om rond beperkingen die voortvloeien uit de Wet
bescherming persoonsgegevens uitzonderingen te kunnen maken om relevante
informatie te koppelen.

Mogelijkheden voor het versnellen van projecten op het gebied van
stedelijke vernieuwing of de bouw van multifunctionele accommodaties in
achterstandswijken, waarbij belangengroepen of instellingen normaliter
lang besluitvorming kunnen traineren.

Sociaal interventiebeleid in de wijkaanpak, zoals uithuiszetting
overlastveroorzakers, aanpak straatterreur door jongeren. 

Ruimtelijke ordening-regelgeving bij spoorzoneprojecten en
herstructureringen.

Fiscale en revolving fund maatregelen, zoals overdrachtsbelasting
investeren in particuliere voorraad, lage BTW op investeringen in
particuliere voorraad, geen overdrachtsbelasting bij uitruil tussen
corporaties en fiscale stimulerings- en financieringsmaatregelen voor
particuliere huiseigenaren. 

Meer handelingsruimte voor corporaties, onderwijsinstellingen,
ondernemers en bewoners, zoals tijdelijke ontheffing van de 90%
toewijzingsregel inkomens tot € 33.000,-, ontheffing van het verbod op
realisatie middeldure huurwoningen en starterskoopwoningen met
staatssteun, idem voor bedrijfsruimten voor (startende) ondernemers en
winkelstrips in plinten, resp. de mogelijkheid voor
onderwijsinstellingen om jongeren begeleid te huisvesten en specifieke
maatregelen om schoolverzuim en schooluitval tegen te gaan.

Nieuwe instrumenten voor aanpak malafide en ondersteuning bonafide
eigenaren (mede in relatie tot huisvesting EU-arbeidsmigranten), zie ook
deel 3/punt 9.

Een entiteit op wijkniveau voor heffingen en investeringen in
particuliere sector (vergelijkbaar met Experimentenwet Bedrijven
Investerings-Zone); WijkInvesterings-Zone.

 

 Doorzettingskracht in Economische Kansenzones, Lessen uit Rotterdam,
Nicis Institute, September 2009

 Zie: Evaluatie Huisvestingsvergunning Rotterdam, juli 2006- juli 2007,
Centrum voor Onderzoek en Statistiek, gemeente Rotterdam, 27 november
2009. 

 Dit kan echter al wel, voorlichting is derhalve noodzakelijk.

  PAGE   \* MERGEFORMAT  12 

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1