Bijlage met uitkomsten en reacties per onderzoek
Bijlage
Nummer: 2012D37080, datum: 2012-10-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Onderzoeksrapportages SZW tweede tertaal 2012 (2012D37079)
Preview document (đ origineel)
Bijlage met uitkomsten en reacties per onderzoek: âNaleving van de Wet op de ondernemingsraden â stand van zaken 2011â Elke drie jaar wordt onderzoek gedaan naar de naleving van de Wet op de ondernemingsraden. Behalve op de naleving van de wet richt het onderzoek zich op de structuur, het functioneren en de meerwaarde van medezeggenschap. Voor het onderzoek zijn bestuurders (in de zin van de WOR), directieleden of P&O-functionarissen van ondernemingen met tien of meer werknemers benaderd. De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek zijn: Het aandeel bedrijfsvestigingen met vijftig en meer werknemers dat, conform de WOR, een OR heeft ingesteld, bedraagt eind 2011 71 procent. De naleving is nagenoeg niet gewijzigd ten opzichte van 2008 (70%) en is gelijk aan het niveau van 2002 (71%). In bepaalde sectoren en grootteklassen hebben vestigingen vaker een OR. Ook blijkt dat bedrijfsvestigingen vaker een OR hebben als: de onderneming niet zelfstandig is; het aandeel werknemers met een vast dienstverband toeneemt; de leeftijd van het personeel gemiddeld hoger is; de bedrijfsvestiging onder een cao valt; de organisatiegraad van het personeel hoger is en het personeel hoger opgeleid is. De grote meerderheid van de respondenten is van mening dat OR-en een nuttige functie binnen de onderneming kunnen vervullen. Werkgevers zien vooral meerwaarde in de OR als extra informatiekanaal voor wat er op de werkvloer speelt (86%), het verkrijgen van draagvlak voor beslissingen (89%) en het formuleren van en onderhandelen over personeelsbelangen (87%). Vragen over de meerwaarde van de (eigen) OR zijn positiever beantwoord dan in 2008. Deze onderzoeksuitkomsten leiden niet tot aanpassing van beleid of regelgeving. Dit hangt samen met het karakter van de wet. Medezeggenschap zal vooral functioneel zijn als werkgever en werknemer er het belang van inzien. De handhaving van de instellingsplicht ligt daarom ook niet in handen van de overheid: dit is aan werkgevers en werknemers zelf. Tussen Wajong en werk; het vinden van de juiste werkplek De inspectie SZW heeft, in vervolg op de eerdere programmarapportage Activering jongeren uit 2011, dit jaar onderzoek verricht naar de vraag in hoeverre UWV er in slaagt de vraag naar en het aanbod van Wajongers bij elkaar te brengen. Daarbij heeft de inspectie met name onderzoek gedaan naar de werkgeversbenadering, de begeleiding van Wajongers en de matching van vraag en aanbod. Het onderzoek vond plaats bij UWV, re-integratiebedrijven en SW-bedrijven. De inspectie benoemt op basis van het onderzoek een aantal verbeterpunten. De belangrijkste zijn: Het verhogen van de kennis van de Wajongpopulatie op de werkgeversservicepunten; Een betere samenwerking met andere partijen in de werkgeversbenadering, zoals gemeenten; Een betere beheersing van de werkdruk en maximaal gebruik van systemen en beschikbare financiĂ«le middelen; Het gebruiksvriendelijk maken en daadwerkelijk vullen van ICT-systemen. Tegelijk wijst de inspectie op de door het UWV in gang gezette acties, die perspectief bieden. De inspectie wijst daarbij op acties, gericht op de verbetering van de werkgeversbenadering, het verbeteren van de systemen en het opleiden van arbeidsdeskundigen. Reactie In mijn reactie op het door de inspectie verrichte onderzoek betrek ik ook de reactie van het UWV, die in de rapportage van de inspectie als bijlage is bijgevoegd. Met de inspectie en het UWV vind ik het van het grootste belang dat de werkgeversdienstverlening op orde is. Een goede werkgeversdienstverlening is een cruciale succesfactor om adequaat en slagvaardig in te spelen op de bereidheid bij werkgevers om Wajongers met arbeidsmogelijkheden in dienst te nemen. Uit onderzoek en ervaringen in de praktijk is bekend dat werkgevers bereid zijn Wajongeren in dienst te nemen. Een adequate werkgeversbenadering is daarvoor onontbeerlijk. Op basis van het recent aanvaarde wetsvoorstel tot wijziging van de wet SUWI zijn UWV en gemeenten verplicht om gezamenlijk de werkgeversdienstverlening in de arbeidsmarktregioâs te organiseren. Ik constateer dat het onderzoek van de inspectie zich heeft gericht op een periode waarin van grote veranderingen sprake was, namelijk de voorbereiding op de Wet Werken naar Vermogen. Met dat wetsvoorstel wordt een groot deel van de verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van jongeren met een arbeidshandicap van UWV naar gemeenten verplaatst. Ik constateer dat het UWV bij de voorbereiding van het vormgeven van deze nieuwe taakverdeling zich actief en initiĂ«rend heeft opgesteld teneinde de door werkgevers gewenste regionale ondersteuning te bevorderen en vanuit gemeenten en het UWV een afgestemd pakket te bieden. Ook de komende jaren zal naar verwachting een regionale aanpak van groot belang zijn. Ik zie de door het UWV nog te verbeteren punten dan ook in dat licht. Uit het onderzoek blijkt dat er positieve stappen worden gezet, zoals het inrichten van 30 regionale werkgeversservicepunten (dit naast de twee landelijk werkgeverservicepunten om werkgevers te faciliteren en te ontzorgen), het opstellen van profielen voor Wajongers, die behulpzaam zijn bij het maken van een voorselectie van kandidaten voor een werkgever, en de convenanten die met werkgevers worden afgesloten. Een positief punt waar de inspectie op wijst zijn de zgn. leveranciersoverleggen, waarbij professionals het aanbod van direct bemiddelbare Wajongers trachten te matchen met de vacatures van werkgevers. Uit het onderzoek komt echter ook naar voren dat op veel punten verbetering nodig is. Deze punten zijn hiervoor genoemd en dienen voortvarend te worden aangepakt. Ik stel vast dat het UWV deze ambitie ook heeft. In het jaarverslag over 2011 heeft het UWV al veel aandacht besteed aan de werkgeversbenadering en melding gemaakt van de vele activiteiten op dit vlak. In zijn bestuurlijke reactie op het onderzoek wijst het UWV op positieve resultaten die de afgelopen jaren zijn behaald. Eind 2011 waren 54.000 Wajongers aan het werk, waarvan âvoor het eerst- ruim de helft bij reguliere werkgevers. Dit is een stijging van 7% ten opzichte van 2010. In 2011 werden 6400 Wajongers aan het werk geholpen tegenover 2800 in 2010. Daarnaast geeft het UWV aan het onderzoek te zien als een aanmoediging om de reeds in gang gezette activiteiten te versnellen. Het UWV zal daarbij de aanbevelingen van de inspectie betrekken. Voorts geeft het UWV aan voornemens te zijn om een Taskforce Wajong op te zetten om het proces van zoveel mogelijk plaatsingen van Wajongers op betaalde banen te versnellen. Het UWV noemt daarbij als doelstelling om in 2015 te komen tot 10.000 bemiddelde en werkende Wajongers. Ook streeft het UWV naar uitbreiding van het aantal profielen voor Wajongers. Naar mijn oordeel is het positief dat het UWV de aanbevelingen van de inspectie voortvarend oppakt. Dit is ook nodig om tot verdere verbetering van de werkgeversbenadering te komen. Het gaat om een proces dat voortdurend aandacht en inspanning vraagt. Daarnaast is de samenwerking tussen partijen van belang. UWV en gemeenten hebben wat de regionale samenwerking betreft inmiddels overeenstemming bereikt over de 35 arbeidsmarktregioâs. Voorts is de Programmaraad (VNG, Divosa, UWV) actief om de samenwerking in die regioâs te ondersteunen. Het inrichten van 1 regionaal aanspreekpunt voor werkgevers is daarbij een belangrijk resultaat. Informatie-uitwisseling van de SUWI-keten met andere partijen; programmarapportage informatieprocessen In dit rapport heeft de Inspectie SZW aan de hand van een aantal specifieke processen de gegevensuitwisseling tussen het SUWI-stelsel en partijen buiten de keten van werk en inkomen onderzocht. Bestandskoppeling bij fraudebestrijding De Inspectie is van oordeel dat de kwaliteit van de informatie die batchgewijs vanuit het SUWI-stelsel met partijen daarbuiten wordt uitgewisseld, voldoende is. De kwaliteit van de signalen in de onderzochte casussen voor bestandskoppelingen bij fraudebestrijding is voldoende tot goed. Wel ziet de Inspectie een verbeterpunt voor gemeenten als het gaat om het terugkoppelen en evalueren van informatieprocessen. Op het gebied van bestandskoppelingen is de terugkoppeling door gemeenten over de resultaten onvoldoende. Ik zal bij gemeenten via de âVerzamelbriefâ en via de Regionale Coördinatiepunten Fraudebestrijding aandacht vragen voor het terugkoppelen en evalueren van informatieprocessen. Zoals ik eerder heb toegezegd is een wetsvoorstel in voorbereiding waarin ik meer mogelijkheden wil creĂ«ren om met gegevenswisselingen fraude binnen het sociale zekerheidsdomein aan te pakken. In dit wetsvoorstel wordt onder meer de gegevenslevering geregeld van gedetineerden in het buitenland, gastouders en nutsbedrijven. Op basis van deze informatie kunnen de uitkeringsinstanties nagaan of een uikeringsgerechtigde gedetineerd is in het buitenland, inkomsten uit gastouderschap heeft of een opmerkelijk hoog of laag waterverbruik heeft. Ik ben voornemens dit wetsvoorstel dit najaar aan de Tweede Kamer toe te zenden. Informatie-uitwisseling rondom ex-gedetineerden De Inspectie SZW constateert dat UWV, SVB en gemeenten intensief gegevens uitwisselen met organisaties buiten het SUWI-domein. Voor wat betreft de informatie-uitwisseling op bulk niveau met partijen buiten het SUWI-domein is het goed geregeld. Op gevalsniveau, is deze informatie- uitwisseling niet gestandaardiseerd en gesystematiseerd en sterk afhankelijk van individuele professionals. De Inspectie ziet deze vorm van informatie-uitwisseling als een groot risico voor de continuĂŻteit van het werkproces. De informatie-uitwisseling voor dienstverlening aan ex-gedetineerden wordt nauwelijks geĂ«valueerd. Hierdoor missen gemeenten de mogelijkheid om de informatie-uitwisseling te optimaliseren en eventuele verbeterpunten aan te pakken. De Inspectie SZW geeft aan dat gemeenten zich op dit vlak kunnen verbeteren. De staatssecretaris zal gemeenten in de âVerzamelbriefâ wijzen op de resultaten van dit onderzoek van de Inspectie SZW en aandacht vragen voor het evalueren van de dienstverlening. In overleg met de VNG zal worden bezien wele verbeteringen op het terrein van de informatie-uitwisseling mogelijk zijn. Elektronische verstrekking van gegevens vanuit het SUWI-domein aan organisaties buiten SUWI De Inspectie SZW constateert dat de kwaliteit van de informatie die batchgewijs vanuit het SUWI-stelsel met partijen daarbuiten wordt uitgewisseld, voldoende is. Afnemers van gegevens vanuit het SUWI-domein zijn tevreden met de verkregen informatie en de wijze waarop zij de informatie ontvangen. Informatie die gemeenten telefonisch, mondeling of via e-mail op gevalsniveau met partijen buiten het SUWI-domein uitwisselen is niet gestandaardiseerd. Hierbij is er geen zicht op de waarborgen rondom privacy en beveiliging van persoonsgegevens. In mijn brief van 8 juni jl. heb ik de colleges van B&W aangesproken op de verantwoordelijkheid die het college heeft voor het gebruik van persoonsgegevens door medewerkers van de gemeente. 4. Samen de focus op werk; een landelijk beeld van de samenwerking tussen professionals werk en inkomen en de gezondheidszorg De Inspectie SZW heeft in het kader van een meerjarig programma onderzocht wat de bijdrage is van de huidige samenwerking tussen professionals werk en inkomen en professionals uit de gezondheidszorg aan een klantgerichte, efficiĂ«nte en activerende dienstverlening voor uitkeringsgerechtigden met psychische gezondheidsproblemen. Het antwoord is gebaseerd op drie deelonderzoeken: een analyse van het beleid van UWV en gemeenten, een representatieve steekproef onder gemeentelijke klantmanagers, verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen bij het UWV en een kwalitatief verdiepend onderzoek bij zes gemeenten en vijf UWV kantoren. Positief is de constatering van de Inspectie SZW dat bij de meerderheid van gemeenten en het UWV in het beleid aandacht is voor de groep uitkeringsgerechtigden met psychische problemen. De Inspectie SZW heeft een positieve relatie tussen samenwerking en klantgerichte dienstverlening vastgesteld in het bijzonder met betrekking tot de kwaliteit van de diagnose en het bieden van maatwerk. Als professionals werk en inkomen vaker contact hebben met professionals uit de gezondheidszorg dan bieden zij een meer activerende dienstverlening. Een knelpunt in de samenwerking is de onbekendheid met de privacywetgeving. De uitwisseling van gegevens wordt vergemakkelijkt door de aanwezigheid van een medicus zoals de verzekeringsarts van UWV of een gedetacheerde GGZ-professional. De Inspectie SZW oordeelt dat ondanks aantoonbare opbrengsten professionals uit de sector werk en inkomen en professionals uit de gezondheidszorg nog onvoldoende vaak intensief samenwerken voor klanten met psychische problematiek. Maatwerk is nog niet voldoende geborgd en de keuze om voor klanten wel of niet samen te werken is onvoldoende gefundeerd. Het rapport, Samen de focus op werk, onderstreept nogmaals het belang van een integrale aanpak door UWV, gemeenten en GGZ voor activering van cliĂ«nten met gezondheidsproblemen. Het onderzoek van de Inspectie toont aan dat hierin nog winst te boeken is en dat nu kansen worden gemist voor uitstroom naar werk. Samen met de ministeries van VWS en OCW is SZW bezig om de relatie tussen zorg, onderwijs en arbeid te optimaliseren. De focus is daar op het bezien van opties om âbijvoorbeeld door een intensievere samenwerking- werk meer centraal te stellen, de mogelijke onbedoelde en ongewenste effecten van zorg op arbeid in kaart te brengen en het inventariseren van projecten die proberen deze effecten te vermijden. Verbetermogelijkheden liggen in de beĂŻnvloeding van lokale organisatorische keuzes en van houding en gedrag van professionals uit beide sectoren. Het Rijk is hier niet primair voor verantwoordelijk, maar kan vanuit een ondersteunende en faciliterende rol wel een bijdrage leveren door mee te helpen aan het verspreiden van goede voorbeelden. Uit het rapport en de reacties van UWV en Divosa blijkt dat er al goede initiatieven lopen, zoals het convenant dat UWV en GGZ recent hebben gesloten. 5. Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten; inkomenseffecten van de overgang van BU 2008 naar Wtcg 2009 voor chronisch zieken en gehandicapten Bijgaand treft u het onderzoeksrapport âWet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. Inkomenseffecten van de overgang van Bu 2008 naar Wtcg 2009 voor chronisch zieken en gehandicaptenâ van het Nivel. Aanleiding voor het onderzoek is de Motie Meurs in 2008 (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008â2009, 31 706, I) waarin het toenmalig Kabinet werd verzocht om op meer individueel niveau inzicht te verwerven in de inkomensgevolgen van de overgang van de buitengewone uitgavenregeling (hierna: BU) naar de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (hierna: Wtcg) en de aanvullende maatregelen die hierbij zijn genomen.  Met bijgaand rapport is aan deze motie voldaan. Omdat het onderzoek gebruik maakt van vastgestelde inkomensgegevens over 2008 en 2009 kon het onderzoek pas het afgelopen jaar worden uitgevoerd en afgerond. Opzet onderzoek Het onderzoek is uitgevoerd onder ongeveer 2500 deelnemers aan het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (hierna: NPCG), waarmee een representatief beeld gegeven wordt voor ruim twee miljoen chronisch zieken en gehandicapten. Het onderzoek van Nivel bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt ingegaan op het partiĂ«le inkomenseffect van de overgang van de BU 2008 naar de Wtcg 2009 en de aanvullende maatregelen die hierbij genomen zijn. Het tweede deel betreft een monitoring van de totale inkomensveranderingen die zijn opgetreden bij de door het NPCG vertegenwoordigde chronisch zieken en gehandicapten tussen 2008 en 2009. Uitkomsten Uit het eerste deel van het onderzoek blijkt dat er een grote spreiding is in de inkomenseffecten van de stelselwijziging. Met name huishoudens met een laag inkomen, met niet-gebruik van de BU in 2008, en/of waarvan alle leden arbeidsongeschikt zijn er op vooruit gegaan. Huishoudens met een hoog inkomen en/of hoge BU-aftrek in 2008 hebben eerder een inkomensafname ondervonden. Per saldo heeft dit geleid tot een gemiddeld inkomenseffect van -0,45% (afname van âŹ172) voor het onderzochte panel. De uitkomsten komen in grote lijnen overeen met de verwachtingen vooraf (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008/2009, 31 706, nr 10). De geconstateerde inkomenseffecten zijn inherent aan het oogmerk van die wijziging. Zo was het onder de BU mogelijk dat een rechthebbende uiteindelijk een groter bedrag terugkreeg dan hij oorspronkelijk aan kosten had gemaakt. Bovendien was de BU-regeling onvoldoende gericht, waardoor zij ruimte bood voor aftrek van kosten die weinig of geen verband houden met een chronische ziekte of handicap (begrafeniskosten, brillen, enz.) en voor aftrek door personen die niet chronisch ziek of gehandicapt zijn. Wel is het gemiddelde inkomenseffect iets negatiever dan vooraf verwacht. Zo zijn de huishoudens die na de stelselwijziging een algemene Wtcg-tegemoetkoming hebben ontvangen er gemiddeld genomen iets op achteruitgegaan, terwijl vooraf bij meer dan de helft een vooruitgang werd verwacht. Belangrijke verklaring voor dit resultaat is dat het gebruik van de BU in 2008 onder de leden van het NPCG erg fors was (85%), hetgeen een drukkend effect op de inkomenseffecten heeft gehad. Dit hoge gebruik is mogelijk toe te schijven aan de stelselwijziging zelf, waardoor de BU veel (media-) aandacht kreeg. Bij de berekeningen vooraf werd uitgegaan van een lager gebruik, op basis van de toen actuele cijfers. De uitkomsten van het tweede deel van het onderzoek (de monitoring) zijn op hoofdlijnen in lijn met de uitkomsten van het eerste deel. Lage inkomens zijn er in inkomen op vooruit gegaan tussen 2008 en 2009, evenals niet-gebruikers van de BU, terwijl met name hogere inkomens en huishoudens met hoge BU-aftrek er gemiddeld genomen op achteruit zijn gegaan. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in het tweede deel wordt gekeken naar de totale inkomensontwikkelingen van de NPCG-leden tussen 2008 en 2009. Dat is dus bijvoorbeeld inclusief het overige overheidsbeleid, inflatie en dynamische effecten. Uit de monitoring blijkt verder dat in 2009 een groter deel van het NPCG bereikt werd dan onder de BU in 2008. Van het panel maakte in 2008 85% gebruik van de BU, terwijl 89% van het panel een algemene tegemoetkoming Wtcg ontving in 2009, aan heeft gegeven gebruik te maken van de fiscale regeling, dan wel te maken heeft gehad met een andere aanvullende maatregel. Het bereik van chronisch zieken en gehandicapten met (een van) de regelingen is met de stelselwijziging dus nog verder toegenomen, hetgeen ook een belangrijk uitgangspunt was voor de wijziging. 6. Monitor Arbeidsmarkt, september 2012 De Monitor Arbeidsmarkt bericht tweemaal per jaar over de meest recente ontwikkelingen op het gebied van de werkgelegenheid en werkloosheid, arbeidsmarktmaatregelen, inkomenswaarborg, en re-integratie inspanningen. De kernboodschap van de Monitor Arbeidsmarkt: Zowel de werkgelegenheid als de werkloosheid is van 2010 op 2011 vrijwel gelijk gebleven, op (afgerond) 7,4 miljoen werkenden (een netto arbeidsparticipatie van 67,2%) respectievelijk 420 duizend werklozen (5,4% van de beroepsbevolking). Ondanks deze stagnatie hebben veel werklozen in 2011 de stap naar werk kunnen maken door gebruik te maken van de baanopeningen die er â ook in deze arbeidsmarkt - zijn. Volgens CBS-onderzoek startten in 2011 475 duizend uitkeringsontvangers en bij het UWV ingeschreven niet-uitkeringsgerechtigden in een baan. Zij deden dat ook wat vaker op eigen kracht, en minder met hulp in de vorm van re-integratieondersteuning: in 2010 had 30% (van de 458 duizend baanvinders) re-integratieondersteuning ontvangen binnen 12 maanden voorafgaand aan de baanstart, in 2011 was dit 24% (van de 475 duizend baanvinders). Alleen bijstandsontvangers maakten in 2011 in dezelfde mate (71%) gebruik van ondersteuning bij het vinden van een baan als in 2010. In het eerste halfjaar van 2012 was er sprake van een beperkte economische kwartaalgroei van 0,2 procent. Vergeleken met een jaar eerder is de Nederlandse economie echter gekrompen met 0,5 procent. Nederland bevindt zich hiermee nog steeds in een periode van laagconjunctuur. Het aantal banen van werknemers (voor seizoen gecorrigeerd) daalde in de eerste helft van 2012 met bijna 50 duizend. Enerzijds stagneerde de toename van het aantal banen in de gezondheids- en welzijnszorg en in de âhandel, vervoer en horecaâ, anderzijds zette de daling in de overige sectoren zich (versterkt) voort. De (voor seizoen gecorrigeerde) werkloosheid steeg in de eerste zeven maanden van 2012 met ruim 50 duizend werklozen (naar 510 duizend). Het Centraal Planbureau (CPB) verwacht voor heel 2012 een krimp van de economie van 0,5 procent, waarna de economie in 2013 weer zal groeien met + Ÿ procent. Voor 2014-2017 raamt het CPB een gemiddelde jaarlijkse groei met 1,5 procent. Naar verwachting zal het aantal werkenden in 2012 voor het tweede jaar op rij (vrijwel) gelijk blijven, en in 2013 licht dalen (-20 duizend werkenden). In combinatie met een stijgende beroepsbevolking leidt dit tot een toename van de werkloosheid tot gemiddeld 500 duizend personen (6ÂŒ procent) in 2012, en 555 duizend personen (7 procent) in 2013. Eerst vanaf 2014 wordt een (lichte) daling van de werkloosheid verwacht. Internationaal gezien behoort Nederland tot de koplopers wat betreft arbeidsparticipatie. Nederland heeft de hoogste netto arbeidsdeelname van de EU. In 2011 bedroeg de netto arbeidsparticipatie van 15 tot 75 jarigen 67 procent, het gemiddelde van de EU was 57 procent. Daarnaast heeft Nederland, op Oostenrijk na, het laagste werkloosheidspercentage van de Europese Unie. Nederland staat er vergeleken met andere EU-landen dus nog steeds gunstig voor. Vooral de netto arbeidsdeelname van ouderen (55-64 jaar) laat een gestage groei zien, van 39,5 procent in het 2e kwartaal 2005 naar 53,4 procent in het 2e kwartaal 2012. Dit is een toename van 13,9 procentpunt. In dezelfde periode nam de gemiddelde arbeidsdeelname van 15-64 jarigen toe met 3,7 procentpunt. 7. Wsw-statistiek 2011, jaarrapportage Reden onderzoek Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wordt door de jaarlijkse volume opgaven van de gemeenten zelf op de hoogte gehouden van de omvang van de Wsw-populatie en de realisatiecijfers. Ten behoeve van de beleidsvorming op dit dossier bleek uitgebreidere statistische informatie nodig. Om die reden voert Research voor Beleid de Wsw-statistiek uit bij gemeenten en het UWV WERKbedrijf. In deze (half)jaarlijkse statistiek worden gegevens verzameld over alle personen die een beroep doen op de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Beleidsrelevante uitkomsten De omvang van het totale werknemersbestand is ultimo 2011 102.026 personen. Dit is een lichte daling ten opzichte van het jaar ervoor (102.856). Hiervan heeft 6,1 procent een arbeidsovereenkomst begeleid werken en 93, 9 procent een dienstbetrekking Wsw. Het merendeel van de dienstbetrekkingen Wsw betreft beschutte plaatsing (74,9 procent). Het aandeel detachering blijft ten opzichte van 2010 nagenoeg gelijk (resp. 25,1 en 25,0 procent). Eind 2011 heeft 47 procent van de mensen op de wachtlijst een advies voor begeleid werken. Dit percentage is ten opzichte van 2010 gelijk gebleven. Opvallend is dat in Groningen en Drenthe (waar de werkloosheid hoger is dan het landelijk gemiddelde) de hoogste instroom vanuit de wachtlijst in een begeleid werken plaatsvindt. Het aantal (her)indicatiebesluiten ultimo 2011 is 27.607; het aantal 1e indicaties is 10.893 en het aantal herindicaties is 16.714. Ultimo 2011 staan er 21.162 Wsw-geĂŻndiceerden op de wachtlijst. Dit is een afname ten opzichte van het begin van het jaar met 1,7 procent. In 2010 was de wachtlijst nog met 15,5 procent toegenomen ten opzichte van het jaar ervoor. De duur van het verblijf op de wachtlijst is echter toegenomen ten opzichte van het jaar ervoor: 15,3 maanden in 2010 ten opzichte van 18,4 maanden in 2011. Er staan beduidend meer mannen dan vrouwen op de wachtlijst (resp. 63 en 37 procent). Het merendeel van de mensen op de wachtlijst heeft een matige handicap (78 procent ten opzichte van 22 procent met een ernstige handicap). 52 procent van het totale bestand op de wachtlijst heeft geen lichamelijke of een verstandelijke maar een psychische beperking. Als gekeken wordt naar de samenhang van de cijfers dan blijkt dat gemeenten hun overrealisatie afbouwen. De afname van de wachtlijst lijkt een gevolg van de sterke afname van de eerste indicaties. 8. Themarapportage ioniserende straling 2011 De inspecties hebben plaatsgevonden in het kader van de kernenergiewet en richtten zich op het minimaliseren van de kans op incidenten met stralingsbronnen en het zoveel mogelijk beperken van de blootstelling van werknemers aan ioniserende straling. De inspecties laten zien dat werkgevers en werknemers zich zeer bewust zijn van het belang van veiligheid wanneer het gaat om werken met ioniserende straling. Overtredingen zijn veelal van organisatorische aard en worden over het algemeen veroorzaakt door onwetendheid. De Inspectie SZW heeft geen situaties aangetroffen die tot direct gevaar voor werknemers leidden. Een aantal zaken kan wel verder worden verbeterd. Bij bedrijven waar het gebruik van stralingsbronnen geen onderdeel is van de core-business is (bijvoorbeeld waar kleinere stralingsbronnen gebruikt worden voor metingen) zakt de aandacht voor de kwaliteitsbeheersing van het proces rondom de stralingsbescherming weg. Ook zaken als de draagdiscipline van dosismeters in ziekenhuizen laat te wensen over. Om de aandacht hiervoor vast te houden spelen stralingsdeskundigen een cruciale rol. Ondernemingen zullen daarom extra aandacht moeten besteden aan het op peil houden van de kennis en de inzet van de stralingsdeskundigen. Vaak is er nog ruimte voor eenvoudige, additionele maatregelen die de stralingsveiligheid ten goede komen. Ik verwacht dan ook dat het veld hier zijn verantwoordelijkheid blijft nemen en zal streven naar een zo laag als mogelijk risico voor de werknemer. Zelf zal ik zorgen voor handvatten voor het opstellen en actueel houden van de risicoanalyse. Bij de zogenoemde complexvergunninghouders constateert de Inspectie SZW het verlenen van toestemming voor een handeling, terwijl de stralingsbelasting vooraf niet voldoende werd beoordeeld. Juist van een complexvergunninghouder wordt echter een zeer zorgvuldig proces verwacht aangezien men bevoegd is om zelf toestemming te geven voor de toepassing van stralingsbronnen binnen het complex. De Inspectie SZW zal zich de komende periode concentreren op de grootste potentiĂ«le risicoâs, op het periodiek inspecteren van complexvergunninghouders en op het gericht voorlichten van diegenen die verantwoordelijk zijn voor de stralingsbescherming. Voor het verbeteren van de kwaliteit van de stralingsdeskundige zal ik, naast de sociale partners en de Nederlandse Vereniging voor StralingshygiĂ«ne (NVS), de relevante branches betrekken bij de inhoud van de stralingsbeschermingsopleidingen in Nederland. 9. Arbeidsomstandigheden in de bouw, sectorrapportage 2011 In het algemeen valt te constateren dat de blootstelling van werknemers aan risicoâs in de bouw afneemt. Maar de inspectierapportage Bouw laat zien dat werken in de bouw risicovol kan zijn. In de bouw heeft 77% van de werknemers te maken met fysieke belasting (tillen, duwen, trekken), tegenover 42% in overige sectoren. Ook de blootstelling aan asbest en kwartsstof, respectievelijk 8% en 18%, komt regelmatig voor. In vergelijking met andere bedrijfstakken meldt de bouw tot vijf maal meer ongevallen bij de Inspectie. Werkgevers en werknemers in de bouw werken actief aan verbetering van arbeidsomstandigheden in de sector. Arbouw, opgericht door werkgevers- en werknemersorganisaties, verricht onderzoek en ontwikkelt praktische instrumenten voor werkgevers en werknemers. Een voorbeeld daarvan is de Veiligheidsindex Bouw, een instrument waarmee snel gevaarlijke situaties op de bouwplaats kunnen worden opgespoord. Brancheorganisaties ondersteunen bedrijven met de ontwikkeling van arbocatalogi. Bedrijven maken gebruik van private organisaties, waaronder de veiligheidsadviseurs van Aboma. Ik beschouw deze activiteiten als waardevol en reken erop dat deze worden voortgezet. De rapportage van de Inspectie laat zien dat verbeteringen mogelijk en noodzakelijk zijn. Een heldere verantwoordelijkheidverdeling en onderlinge afstemming tussen verschillende partijen in de bouwketen is van groot belang, zoals ook blijkt uit de onderzoeken van de OVV rondom de B-Tower en de Grolsch Veste. Het grote aantal zzpâers en onderaannemers in bouwprojecten vraagt hier ook om. Ik roep partijen op daarover duidelijke afspraken te maken en elkaar aan te spreken op het niet naleven ervan. De Inspectie SZW ondersteunt werkgevers en werknemers bij het verder verbeteren van arbeidsomstandigheden, onder andere met voorlichting in vakbladen en met branchebrochures. Daarnaast worden betrokken actoren geĂŻnformeerd over hun verantwoordelijkheid in de bouwketen en worden afspraken gemaakt over de praktische invulling daarvan. De Inspectie blijft ook in 2012 en 2013 actief inspecteren in de bouw. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar (het voorkomen van) arbeidsongevallen en blootstelling aan fysieke belasting en kwartsstof. Bedrijven die de regels stelselmatig overtreden worden hard aangepakt en sneller beboet. 10. Sectorrapportage Aardolie, Chemie, Farmacie, Kunststof en Rubber (ACFKR) 2012 In de ACFKR blijkt het werken met gevaarlijke stoffen, fysieke belasting, het werken met machines en op hoogte, als ook geluid, de grootste risicoâs te zijn. De Inspectie SZW constateert dat bedrijven weliswaar maatregelen nemen voor het veilig werken met gevaarlijke stoffen, maar dat onvoldoende wordt onderbouwd of dit effectieve maatregelen zijn. Zo is er niet altijd een volledige inventarisatie van aanwezige stoffen en wordt niet altijd een blootstellingsbeoordeling en bedrijfsgrenswaarden vastgesteld. Met betrekking tot het aantal ongevallen in de ACFKR sector constateer ik tot 2010 een dalende trend. In 2011 is het aantal ongevallen echter weer gestegen. Onduidelijk is nog of dit incidenteel is of een trendbreuk. Ongevallen ontstaan met name door vallen, aanrijdingen en door het werken met onvoldoende beveiligde machines. Dit laatste doet zich vooral voor in de kunststof en rubberindustrie binnen ACFKR. Teleurstellend is dat slechts 2% van de bedrijven werkt met de door sociale partners zelf afgesproken arbocatalogi. Hier ligt een taak voor de brancheorganisaties om de catalogi meer en beter onder de aandacht te brengen. Daartoe gaat de Inspectie afspraken met de sector maken. De Inspectie SZW zal ook de komende jaren blijven controleren op de naleving in de ACFKR sector. Naast het risicogericht inspecteren is een 4-stappenmodel (zelfinspectietool gevaarlijke stoffen) ontwikkeld om nog effectiever de naleving in de sector te verbeteren. Ook communicatie vanuit de overheid over de wet- en regelgeving blijft een belangrijke pijler in mijn streven de naleving te verbeteren. Ik zie echter ook een belangrijke rol voor sociale partners, de VNCI en individuele werkgevers en werknemers om tot een gezonde en veilige werksituatie in de ACKR sector te komen.  De Inspectie SZW zal met de VNCI afspraken maken om dit te bevorderen. 11. Verzuimbedrijven Tijdens het mondeling vragenuur op 27 maart jl. heb ik in antwoord op een vraag van de heer Ulenbelt (SP), naar aanleiding van een uitzending van Zembla over misstanden bij verzuimbedrijven, toegezegd de Inspectie SZW een korte verkenning naar verzuimbedrijven te laten doen. De Inspectie SZW heeft gesproken met ondermeer het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), het UWV, de Nederlandse Vereniging van Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB), de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) en met opdrachtgevers, werknemers en verzuimbedrijven. Uit de verkenning komt naar voren dat er tussen de 50 en 100 verzuimbedrijven actief zijn in Nederland. Naar schatting vallen in totaal ongeveer 200.000 werknemers onder een contract met een verzuimbedrijf. De gesignaleerde problemen inzake omgang met medische persoonsgegevens betreffen vooral het bedrijf VerzuimReductie. Op grond van de verkenning door de Inspectie zijn er geen aanwijzingen voor omvangrijke misstanden bij andere verzuimbedrijven. Na constatering van tekortkomingen door het CBP heeft VerzuimReductie diverse wijzigingen in de bedrijfsvoering doorgevoerd. De onrechtmatig verkregen medische gegevens moeten worden vernietigd. Het CBP heeft als toezichthouder op de wet bescherming persoonsgegevens zorgvuldige omgang met medische gegevens als Ă©Ă©n van de speerpunten voor 2012 benoemd. De in de verkenning betrokken sociale partners en toezichthouders zijn het eens over de wijze waarop de verzuimbegeleiding in Nederland hoort plaats te vinden. De uitvoering in de praktijk vraagt bekendheid met de specifieke regels en afspraken van de wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Wet Verbetering Poortwachter (WVP). Goede voorlichting door sociale partners, organisaties van beroepsbeoefenaren en toezichthouders is van belang om onduidelijkheden bij werkgevers, andere instellingen en personen betrokken bij verzuimbegeleiding weg te nemen. Diverse actoren zoals FNV Bondgenoten, de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) en OVAL (brancheorganisatie voor vitaliteit, activering en loopbaan) dragen bij aan verdere verbetering van de verzuimbegeleiding en de omgang met medische gegevens in de praktijk. Als voorbeeld kan worden genoemd de in ontwikkeling zijnde leidraad van de NVAB en de Registerberoepsvereniging Nederlandse Vereniging voor Case- en Caremanagers (RNVC). In de Stuurgroep Poortwachter werken sociale partners, deskundigen, UWV en SZW samen aan verbeteringen in de uitvoeringspraktijk zodat de omgang met medische gegevens valt binnen de wettelijke kaders van zowel de WVP als de wet bescherming persoonsgegevens (wbp). 12. Wachtlijsten en wachttijden in de kinderopvang De wachtlijsten in de kinderopvang zijn sinds 2010 afgenomen en in veel gemeenten verdwenen. Dat blijkt uit recent onderzoek van onderzoeksbureau B&A B.V. Bij de laatste meting in 2010 stonden er ruim 30.000 kinderen op de wachtlijst voor een plaats in een kinderdagverblijf (KDV), nu zijn dat 1.600 kinderen. Bij de buitenschoolse opvang (BSO) is een daling te zien van ongeveer 20.000 kinderen in 2010 naar 2.300 kinderen nu. De gemiddelde wachttijd bij plaatsing is in de periode 2010 â 2012 teruggelopen van 106 dagen naar 46 (KDV) en van 76 naar 44 dagen bij de BSO. In totaal hebben ruim 480 kinderopvangorganisaties meegewerkt aan het onderzoek. Zij vertegenwoordigen ruim de helft van de totale kinderopvangmarkt. Wachtlijsten van enige omvang bevinden zich nog in een aantal stedelijke gemeenten en groeigemeenten in de Randstad. Onderdeel van het onderzoek was een enquĂȘte onder 700 ouders. Uit dit onderzoek bleek dat veel kinderen ten onrechte op de wachtlijst stonden. Zij waren inmiddels geplaatst bij de betreffende organisatie of bij een andere organisatie. Bij kinderen die wel terecht op een wachtlijst staan, blijken ouders in veel gevallen het nog niet hebben van een opvangplaats op te lossen door een informele vorm van oppas (familie, buren, vrienden), oppas aan huis of hebben zij hun werktijden aangepast. Een deel van deze ouders is gestopt met werken dan wel is werkloos geworden. Sinds 2007 vinden er metingen van de omvang van de wachtlijsten en de lengte van de wachttijden in de kinderopvang plaats. Het onderzoek van B&A B.V. was de zevende meting in dat kader. 13. Pedagogische kwaliteit van buitenschoolse opvang in Nederland In de brief âKwaliteitsagenda kinderopvang: op weg naar verbetering van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvangâ (Tweede Kamer II, 2011-2012, 31 322, nr. 173), is toegezegd de Kamer te informeren over de resultaten van de peiling van de pedagogische kwaliteit van de buitenschoolse opvang. Het Kohnstamm Instituut heeft deze peiling, met subsidie van SZW, uitgevoerd. Door aanbieding van dit rapport wordt aan de toezegging voldaan. Belangrijkste uitkomsten Het algemeen beeld dat uit de peiling komt is dat ouders, kinderen en pedagogisch medewerkers in het algemeen tevreden zijn over de kwaliteit van hun bso-locatie. De observaties ondersteunen dit: de structureel-organisatorische kwaliteit (bv. groepsgrootte en âstabiliteit, pedagogisch beleid) en de proceskwaliteit (bv. interacties tussen pedagogisch medewerkers en kinderen, de sfeer) scoren gezamenlijk voldoende (en soms ruim voldoende). En op de educatieve, ontwikkelingsgerichte interactievaardigheden (ontwikkelingsstimulering, praten en uitleggen en begeleiden van interacties) samen scoorden de pedagogisch medewerkers een voldoende. De gemiddelde score voor het onderdeel âhet begeleiden van sociale interactiesâ lag iets beneden een voldoende. Daarentegen werd op âpraten en uitleggenâ ruim voldoende gescoord en op âontwikkelingsstimuleringâ voldoende. Kamerstukken II, 2011/12, 29 544, nr. 342. De Wtcg bestaat uit de algemene tegemoetkoming en tegemoetkoming arbeidsongeschikten. Daarnaast is de fiscale aftrek gewijzigd, en zijn er meer doelgroepspecifieke maatregelen geweest. Dit onderzoek richt zich op de Wtcg en wijzigingen zoals deze van toepassing waren in 2009. Het NPCG is representatief voor personen met somatische chronische zieken, en/of personen met matige tot ernstige beperkingen. Het NPCG is niet representatief voor personen in instellingen, kinderen en personen met psychische aandoeningen. CBS 2012. Aan het werk met re-integratie-ondersteuning, definitieve cijfers viermeting uitstroom naar werk. CPB 2012. Macro-economische verkenning 2013. CPB 2012. CPB Policy Brief 2012(01) Juni raming 2012.