[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Onderdeel Jeugdzorg en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en V&J 2013

Stenogram

Nummer: 2012D45396, datum: 2012-12-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


ONGECORRIGEERD STENOGRAM

(Aan dit verslag kunnen geen rechten worden ontleend)

VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 3
december 2012 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Rijn van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en staatssecretaris Teeven van
Veiligheid en Justitie over:

- het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar
2013 (33400-XVI);

- het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het
ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2013
(33400-VI);

- de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 13
september 2012 over het verslag schriftelijk overleg inzake de werkdruk
van de kinderrechters (29279, nr. 152);

- de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 30
oktober 2012 over de budgettaire korting in de justitiële jeugdzorg
(31839, nr. 249);

- de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
d.d. 24 oktober 2012 inzake de aanbieding rapport overheveling jeugd-ggz
(31839, nr. 245);

- de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
d.d. 24 oktober 2012 over moties en toezegging stelselwijziging jeugd
(31839, nr. 246);

- de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
d.d. 23 oktober 2012 met de reactie op het Jaarbericht Kinderrechten
2012 van UNICEF Nederland en Defence for Children (31839, nr. 244);

- de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
d.d. 9 oktober 2012 over jongeren met een lichte verstandelijke
beperking (24170, nr. 139);

- Het rapport/de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d.
25 oktober 2012 inzake een lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan
de Algemene Rekenkamer, over het Rapport Centra voor Jeugd en Gezin in
gemeenten; een samenwerkingsproject met gemeentelijke rekenkamers
(31839, nr. 247);

- de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
d.d. 29 november 2012 inzake een lijst van vragen en antwoorden over het
rapport van de Algemene Rekenkamer "Rapport Centra voor Jeugd en Gezin
in gemeenten; een samenwerkingsproject met gemeentelijke rekenkamers"
(Kamerstuk 31839, nr. 216) (2012Z20615).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk
verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en
Sport,

Neppérus

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en
Sport,

Teunissen

Voorzitter: Neppérus

Griffier: Teunissen

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Agema, Bergkamp, Van der
Burg, Keijzer, Kooiman, Neppérus, Van der Staaij, Voordewind, Voortman,
en Ypma,

en staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en
staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn
van enkele ambtenaren van hun ministeries.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter: Ik heet de staatssecretarissen en hun medewerkers van
harte welkom. Ik zie een volle publieke tribune; welkom allemaal. Ook de
kijkers thuis heet ik hartelijk welkom. Er zijn nog enkele collega's
onderweg, want er schijnt een trein stil te staan. De spreektijden zijn
als volgt: VVD en PvdA 20 minuten, PVV, SP, CDA en D66 12 minuten en
ChristenUnie, GroenLinks, SGP, Partij voor de Dieren en 50PLUS 8
minuten. Het aantal interrupties wil ik voorlopig niet limiteren. Ik ga
ervan uit dat de leden die mogelijkheid gepast gebruiken. We hebben tot
16.00 uur de tijd, maar dan moeten we ook wel klaar zijn. Als
sprekersvolgorde houden we de begrotingsvolgorde aan. Omdat mevrouw
Agema van de PVV er nog niet is, mag mevrouw Van der Burg beginnen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Over het algemeen gaat het
ontzettend goed met de Nederlandse jeugd. Onze jongeren behoren tot de
gelukkigste in Europa, ze zijn gezond en goed opgeleid. Er zijn echter
ook kinderen die het moeilijk hebben. Deze kinderen en hun ouders moeten
eerder en minder versnipperd worden ondersteund, liefst dichtbij huis en
in hun eigen omgeving. Daarom is in het regeerakkoord afgesproken dat er
een decentralisatie zal plaatsvinden van de totale jeugdzorg naar de
gemeenten, zowel bestuurlijk als financieel. Dat is een stevige
hervorming die enorme kansen biedt voor juist die kinderen en ouders die
het moeilijk hebben. Vandaag wil ik het daarom in de eerste plaats over
die hervorming hebben: de stelselherziening jeugdzorg. Mijn tweede
hoofdonderwerp is kindermishandeling en het derde jeugdcriminaliteit.

Ik begin dus met mijn eerste hoofdonderwerp: de stelselherziening
jeugdzorg. Laat ik maar met de deur in huis vallen. Ik ben ontevreden
over het conceptwetsvoorstel zoals het er nu ligt. Het betreft de
consultatie. Ten eerste is de in consultatie gegeven wettekst weliswaar
uitgewerkt, maar dit is niet gedaan conform hetgeen met de Kamer is
gewisseld. Er is namelijk een mismatch tussen de wettekst en de memorie
van toelichting. Die laatste is veel meer in overeenstemming met wat de
regering en de Kamer hebben gewisseld. Zo ontbreken in de wettekst
bijvoorbeeld de outcomecriteria voor de jeugdhulp, de gecertificeerde
instellingen, de jeugdhulp met verblijf, de intensieve ambulante hulp in
het gedwongen kader en voor het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
en het Steunpunt Huiselijk Geweld volledig. Ook zitten er heel veel
protocollen in zodat het de vraag is hoe het zit met de beleidsvrijheid
van de gemeenten. Hoe kan dit? Graag krijg in een toelichting van de
staatssecretarissen en de toezegging dat de wettekst grondig wordt
aangepast conform de besprekingen in de Kamer vóórdat het wetsvoorstel
naar de Raad van State gaat.

Ten tweede ontbreekt in de wettekst tot mijn verbijstering de derde
hoofddoelstelling, namelijk het demedicaliseren van de jeugd, zoals
gevraagd in de aangenomen motie-Van der Burg/Dille. Dit is voor de VVD
een zeer belangrijk punt. Kinderen moeten niet onnodig een etiket met
"probleemgeval" opgeplakt krijgen. Ze moeten geen pilletje krijgen tegen
het symptoom als iets voorkomen kan worden door eerder en in de eigen
omgeving ondersteuning te bieden en door samen te werken in plaats van
langs elkaar heen te werken. Laat decentraliseren, demedicaliseren
worden. Graag krijg ik de toezegging dat deze derde hoofddoelstelling
alsnog wordt opgenomen in de wettekst en dat er ook verder uitwerking
aan wordt gegeven in de praktijk.

Ten derde vraag ik namens de VVD-fractie wederom aandacht voor zowel de
kwaliteit van de jeugdzorgaanbieders als de kwaliteit van de
jeugdzorgwerkers. De kwaliteit van de jeugdzorg kan verbeterd en
inzichtelijk gemaakt worden door een beperkte set outcomecriteria te
ontwikkelen. Doel van de set is inzichtelijk te maken wat het effect van
de behandeling is in combinatie met de prijs op de mogelijkheden van
kinderen om gewoon weer mee te doen op hun eigen niveau, dus gewoon te
participeren in de samenleving. Graag hoor ik wanneer deze set klaar is,
wanneer de Kamer hierover wordt geïnformeerd en wanneer de
jeugdzorgaanbieders deze set geïmplementeerd moeten hebben, zodat de
gemeenten straks weten wie ze gaan inhuren. Ook zie ik graag de wet die
de registratie, het tuchtrecht et cetera voor werkers in de jeugdzorg
regelt, naar de Tweede Kamer komen. Ik begreep dat dit eind van het jaar
is. Is dat nog steeds zo?

Ten vierde. In het regeerakkoord is de overheveling van de jeugd-ggz
naar de gemeenten vastgelegd. Daar zit echter wel een aantal haken en
ogen aan waar een oplossing voor moet komen, zoals gebrek aan sturing op
de jeugd-ggz, die via de huisarts verloopt, en het ontstaan van een knip
tussen de jeugd-ggz en de volwassenen-ggz en tussen de geestelijke en de
somatische zorg. Kan de staatssecretaris van VWS aangeven of hij deze
haken en ogen onderkent? Is hij het met de VVD-fractie eens dat er geen
openeinderegeling mag ontstaan waarin de huisarts doorverwijst naar de
jeugd-ggz en de gemeente zonder enige mogelijkheid tot sturing of wat
dan ook optreedt als flappentap? Kan hij ook aangeven aan welke
oplossingsrichtingen hij denkt en op welke termijn hierover
duidelijkheid komt? We spreken namelijk al lang over dit punt.

Ten vijfde de overheveling van de jeugdbescherming en de
jeugdreclassering naar de gemeenten. Hoe borgt de staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie dat de praktijkexperimenten, zoals het project
Beter Beschermd Plus te Rotterdam, waarin trajecten van vrijwillige
hulpverlening en gedwongen maatregelen parallel lopen in plaats van dat
ze na elkaar komen, in het nieuwe stelsel ook mogelijk blijven? Kortom,
hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat de stelselherziening zo
ingericht wordt dat in de praktijk geen knip ontstaat tussen het
vrijwillige en het gedwongen deel? De zorg van de VVD-fractie is dat
gemeenten te weinig betrokken lijken te worden bij en te weinig
sturingsmogelijkheden lijken te hebben op het gedwongen kader. Kan de
staatssecretaris toelichten hoe hij dit denkt te voorkomen?

Ten zesde. De VVD-fractie had en heeft grote zorgen over de kansen van
nieuwe toetreders. Mijn fractie vraagt daar steeds aandacht voor. Toch
bereiken ons ondanks eerdere toezeggingen tot op heden signalen dat
nieuwe aanbieders geen gelijkwaardige kansen krijgen op contracten bij
provincies en zorgverzekeraars. Dat is zeer zorgelijk, want nieuwe
aanbieders introduceren nieuwe werkwijzen die kunnen leiden tot betere
ondersteuning en meer efficiency. De voorbeelden zijn ongetwijfeld
bekend. Ik wil een toezegging van de staatssecretaris dat hij hierover
op korte termijn in gesprek gaat met provincies en zorgverzekeraars en
dat hij bindende afspraken maakt over gelijkwaardige kansen voor nieuwe
toetreders op contracten. Dit kan wat mij betreft gecombineerd worden
met dezelfde aanpak en problematiek in de langdurige zorg, waarin deze
kwestie ook speelt.

Mijn tweede hoofdonderwerp betreft de kindermishandeling. Bij griep
spreken we over een epidemie wanneer 15 op de 1000 Nederlanders ziek
zijn. 34 op de 1000 kinderen hebben dagelijks te maken met
kindermishandeling. Dat is gemiddeld één kind per klas. Bovendien
sterven er volgens de ramingen van het Nederlands Forensisch Instituut
50 kinderen per jaar door kindermishandeling. Dat is gemiddeld één
kind per week. Kindermishandeling leidt tot ontzettend veel verdriet,
tot blijvende schade als er geen behandeling plaatsvindt, tot
maatschappelijke kosten, zoals hoge zorgkosten voor allerlei
aandoeningen, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, en tot herhaling
richting de toekomstige generatie. Mede door grote druk vanuit deze
Kamer en mijn fractie is actie ondernomen. De VVD zal hierop blijven
drukken. Op een tweetal punten -- er volgen nog meerdere debatten over
dit onderwerp -- wil ik nu graag weten hoe het staat.

Ten eerste. Vorig jaar heb ik aangegeven dat het afgelopen moet zijn met
de gebrekkige signalering, scholing en expertise en met de
handelingsverlegenheid van professionals ten aanzien van
kindermishandeling. Zijn scholing en training, bijvoorbeeld door middel
van de tweedaagse WOKK-cursus, inmiddels geïmplementeerd in basis- en
vervolgopleidingen tot medische en verpleegkundige beroepen, in
opleidingen tot welzijns- en jeugdprofessionals en in opleidingen tot
onderwijsberoepen?

Is dat ook als voorwaarde gesteld voor het kunnen uitreiken van een
diploma? Graag krijg ik hierop antwoord en een duidelijke toezegging dat
dit nu geregeld is of op korte termijn geregeld wordt.

Ten tweede is het objectief vaststellen of sprake is van
kindermishandeling bij ernstige vermoedens daarvan van essentieel
belang. Weten de staatssecretarissen wel dat kinderen in Nederland uit
huis en onder toezicht worden geplaatst op basis van meningen in plaats
van feiten? Alleen als forensisch-medische pediatrische expertise -- het
is een mooi woord -- wordt ingezet, kunnen vermoedens van
kindermishandeling op basis van feiten worden bevestigd of ontkracht.
Neem een baby die met brandwonden op het beentje wordt binnengebracht op
de spoedeisendehulpafdeling. De emotionele ouders verklaren dat het kind
per ongeluk heet water over zich heen heeft gekregen. De arts met
forensisch-medische expertise onderzoekt de baby, buigt het onderbeentje
tegen het bovenbeentje en ziet dan ineens een deel van de afdruk van een
strijkijzer. Niks ongeluk, bewuste kindermishandeling.

Ik geef een ander voorbeeld. De dochter van ouders die gescheiden leven,
een heel jong meisje, gaat naar haar vader. Ze komt terug en ze blijkt
tussen haar benen beurs te zijn en te bloeden. Er ontstaat grote paniek
en er wordt gedacht aan seksueel misbruik. Er wordt iemand met
forensisch-medische pediatrische expertise bijgehaald. Wat blijkt? Er is
niets aan de hand. Het kind heeft voor het eerst gefietst en is op de
stompe stang van het stuur gevallen. Ook dat is belangrijk om te
constateren om ouders niet onnodig te beschuldigen, met alle gevolgen
van dien.

Vorig jaar heb ik van de staatssecretaris de toezegging gekregen dat
deze expertise door de ministeries van VWS en Justitie structureel
gefinancierd zal worden en dat deze expertise op een goede manier in de
keten wordt verankerd. Gelukkig is het geld ook beschikbaar gesteld voor
2012 en 2013. Het blijkt te werken. Er wordt gebruik van gemaakt, ook
door de zorg. Echter, de financiering is nog steeds niet structureel
geregeld, via een dbc of anderszins. Dat baart mijn fractie zorgen.
Graag krijg ik de toezegging dat de financiering voor deze essentiële
expertise om de juiste diagnose te stellen en daarmee de
vervolgbehandeling te bepalen, voor medio juni 2013 geregeld is. Het kan
toch niet zo zijn dat hiervoor geen structurele middelen beschikbaar
zijn?

119.000 kinderen worden jaarlijks mishandeld in Nederland. Vaak is dit
door onkunde en vooral onmacht van ouders. Dat wij dit laten gebeuren,
komt ook door de onkunde van professionals om te signaleren, een juiste
diagnose te stellen, hierover het gesprek aan te gaan met ouders en
adequaat en effectief hulp te verlenen als toch mishandeling heeft
plaatsgevonden. De tijd van vrijblijvendheid is voorbij. De VVD roept de
staatssecretaris op om alles op alles te zetten. Dit kan het leven van
veel kinderen een stuk verbeteren.

Voorzitter. Ik ga verder met mijn derde hoofdonderwerp:
jeugdcriminaliteit. Binnen dit onderwerp zal ik op twee punten ingaan.
Mijn eerste punt betreft problematische jeugdgroepen. Er is goed nieuws.
Het gaat namelijk goed met de aanpak van de jeugdcriminaliteit. Volgens
het CBS daalt het aantal jeugdcriminelen en -verdachten. De door het
kabinet-Rutte I ingezette aanpak van problematische jeugdgroepen ligt op
koers. De daling vindt plaats over de volle breedte: zowel het aantal
criminelen als het aantal overlastgevende en hinderlijke jeugdgroepen
daalt. Kan de VVD ervan opaan dat de bewindslieden op Veiligheid en
Justitie de ingezette koers met kracht voortzetten en dat nieuw gevormde
problematische jeugdgroepen -- die zijn er -- evenveel aandacht krijgen
van politie en justitie? Graag krijg ik een toezegging. Op welk tijdstip
wordt de Kamer nader geïnformeerd over de voortgang?

Mijn tweede punt binnen dit onderwerp is de aangiftebereidheid van
slachtoffers van loverboys. Uit cijfers van het Coördinatiecentrum
Mensenhandel blijkt dat de aangiftebereidheid van slachtoffers van
loverboys zeer beperkt is. Dat maakt beperking van het aantal
slachtoffers van deze mensenhandelaren, want dat zijn het, en een
gedegen strafrechtelijke aanpak van loverboys lastig. De VVD ziet graag
dat slachtoffers gestimuleerd worden om aangifte te doen en dat hiervoor
een uniforme aanpak komt.

Dat kan door bij het intakegesprek bij de instelling met het slachtoffer
het doen van aangifte niet vrijblijvend te bespreken en door aan te
geven dat strafbare feiten die in gesprekken met hulpverleners worden
genoemd, gemeld worden bij de politie of bij Meld Misdaad Anoniem, als
de veiligheid van het slachtoffer het niet anders toelaat.

Mevrouw Agema (PVV): Steunt mevrouw Van der Burg in het kader van de
bestrijding van loverboys ons voorstel om de prostitutieleeftijd te
verhogen naar 21 jaar?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij vindt het debat daarover plaats
bij het ministerie van Veiligheid en Justitie. Mijns inziens is het niet
een kwestie van het verhogen van de leeftijd. Wij moesten er eerst maar
eens voor zorgen dat de aangiftebereidheid toeneemt. Ik probeer dus
allereerst om dit punt te realiseren. Zonder aangiftes kunnen wij
namelijk niks doen. Wij kunnen wel de leeftijd verhogen en allerlei
andere maatregelen nemen, maar het effect is dan nul.

Mevrouw Agema (PVV): In de huidige situatie kunnen loverboys meisjes,
zodra zij 18 jaar zijn, vrijwillig dan wel onvrijwillig achter het raam
zetten. Het wordt haast onmogelijk om aan te tonen of dit vrijwillig of
onvrijwillig is gebeurd. Als je de leeftijdgrens verhoogt naar 21 jaar,
is dat echt geen panacee voor alle problemen, maar je realiseert wel dat
meisjes tot 21 jaar achter het raam vandaan gehaald kunnen worden, of
zij daar vrijwillig dan wel onvrijwillig zitten. Dat is veel effectiever
dan het verhogen van de aangiftebereidheid voor mensen voor wie die
vrouwen hartstikke bang zijn. Eerder heeft de fractie van de VVD dit
voorstel gesteund. Ik vraag daarom nogmaals aan de woordvoerder van de
VVD of zij ons voorstel steunt om de prostitutieleeftijd naar 21 jaar te
verhogen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij is de prostitutieleeftijd een
breder onderwerp dan de loverboys. Ik wil graag over het punt van
mevrouw Agema nadenken, maar wij moeten nu eerst de bereidheid om
aangifte te doen aanpakken. Zonder aangiftes, dus zonder bewijs tegen
deze jongens, kunnen zij gewoon hun gang gaan. Mevrouw Agema kan wel
zeggen dat wij de meisjes achter de ramen kunnen weghalen, maar zij weet
zelf hoe lastig het is om op dit punt beleid te voeren, want dan gaan ze
ondergronds.

Mevrouw Agema (PVV): Ik dank mevrouw Van der Burg voor het feit dat zij
dit in ieder geval wil overwegen. Ik geef haar mee dat loverboys en de
prostitutieleeftijd wel een en hetzelfde thema zijn.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij zijn er ook mensen die op een
andere manier dan door mevrouw Agema verwoord, achter het raam
terechtkomen. Het gaat niet alleen om loverboys. Ik zie die
een-op-eenrelatie niet zo.

In mijn betoog was ik gebleven bij de opmerking dat men het op zijn
minst moet melden bij Meld Misdaad Anoniem. Een voorbeeld van de manier
waarop je dit kunt doen, is de samenwerking tussen de politie en Fier
Fryslân. Hiermee kom ik dus bij beide staatssecretarissen, want dit zit
op het snijvlak van hun portefeuilles. Fier Fryslân is een
gespecialiseerd behandelcentrum voor dergelijke slachtoffers. Het gaat
er juist om dat de hulpverleningskant, de kant van VWS dus, en de
justitiekant gaan samenwerken. Onderschrijven de staatssecretarissen dit
en zijn zij bereid om zo'n uniforme aanpak bij alle instellingen die
dergelijke slachtoffers opvangen, in te voeren? Graag krijg ik een
toezegging in dezen.

Ik rond af. Onze jeugd is onze toekomst. Het gaat goed met het grootste
deel van de Nederlandse jeugd. Voor ouders en kinderen die het moeilijk
hebben, biedt de decentralisatie van de jeugdzorg, mits goed geregeld en
ten uitvoer gebracht, een grote kans. Ik wens de staatssecretarissen
veel succes. Ik zou zeggen: aan de slag heren, want er is veel
belangrijk werk te doen. Ik zie uit naar onze samenwerking en naar de
beantwoording van mijn vragen.

Mevrouw Kooiman (SP): Mevrouw Van der Burg heeft heel veel zinnige
dingen gezegd, ook al is zij van de VVD. Zij is echter vergeten te
noemen dat er met de decentralisatie bijna 0,5 miljard wordt bezuinigd
op de jeugdzorg in 2017. Waarom wil mevrouw Van der Burg de jeugdzorg al
bij voorbaat slopen, dus nog voordat die naar de gemeenten gaat? Het
gaat namelijk om de meest kwetsbare kinderen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik dank mevrouw Kooiman voor deze vraag.
Mevrouw Kooiman weet ook dat de jeugdzorg in 2015 overgaat. Zij weet ook
dat er al een bezuiniging van 300 miljoen stond. Daar komt inderdaad per
saldo 80 miljoen bij, want de eigen bijdrage gaat eraf. Mevrouw Kooiman
weet ook hoe versnipperd er gewerkt wordt, terwijl je beter eerder kunt
ingrijpen. Wij zijn al een tijdje met de Deltamethode bezig, om maar
eens wat te noemen. Wij zijn ook met behandelingen in de thuissituatie
bezig, in plaats van in een instelling, ook voor ernstige zaken. Die
bezuiniging moet dus te halen zijn en hoeft helemaal niet ten koste van
de kwaliteit van de jeugdzorg te gaan.

Integendeel, ik verwacht dat de kwaliteit van de jeugdzorg daardoor veel
beter wordt. Wij zorgen er namelijk juist voor dat de jeugdzorg op één
plek georganiseerd wordt, met niet allemaal persverse financiële
prikkels van "we wachten even totdat een ander het oplost en we werken
langs elkaar heen". Ik heb er grote verwachtingen van en ik denk dat
deze bezuiniging in dat opzicht zeer verantwoord is. Ik denk ook dat zij
goed haalbaar is voor de gemeenten.

Mevrouw Kooiman (SP): Het is niet zo'n kleine bezuiniging. Het lijkt nu
net of gemeentes het makkelijk kunnen oppakken, maar het gaat om een
bezuiniging van bijna een half miljard. Door de huidige budgettaire
korting die de jeugdzorg ten deel valt, worden er al hulpverleners
ontslagen. Ook wordt er niet meer geïnvesteerd in scholing en
innovatie. Dat moeten wij toch niet willen, mevrouw Van der Burg?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ten eerste merk ik op dat 300 miljoen plus
80 miljoen in totaal 380 miljoen is. Dat is een wezenlijk verschil met
een half miljard. Ik hecht eraan om dat op te merken. Ten tweede zegt
mevrouw Kooiman dat er niet meer wordt geïnvesteerd in scholing en
innovatie, maar ik zie andere dingen. Ik zie dat nieuwe toetreders niet
binnenkomen terwijl zij het in een aantal gevallen voor 20% tot 30%
minder geld kunnen doen. Dat heb ik ook aangekaart. De klanten zijn heel
tevreden over dergelijke nieuwe toetreders, die volledig aan de
kwaliteitseisen voldoen. Het kan dus wel degelijk. Het is ook tijd dat
in deze sector effectiever wordt gewerkt. Daarom stelde ik ook een vraag
over outcomecriteria. Ik wil weten wat je met een bepaalde behandeling
bijdraagt aan het gewoon kunnen functioneren van een kind met een kras
op zijn ziel. Ik denk dat er in de jeugdzorg heel veel mogelijkheden
zijn om een enorme slag te maken. Ik kijk daarnaar uit.

Mevrouw Kooiman (SP): Effectief werken is niet bij voorbaat al de
jeugdzorg slopen, want dat gebeurt nu. Er was al sprake van een
bezuiniging van 300 miljoen en daar waren wij niet blij mee. Er komt in
2017 150 miljoen bovenop en dan volgt ook nog een budgettaire korting.
Er wordt bij jeugdzorginstellingen nu al wel degelijk gekort op
scholing. Ook verliezen mensen hun baan en worden kinderen niet meer
geholpen. Dat willen wij toch niet, mevrouw Van der Burg?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik weet dat de SP altijd grote woorden als
"slopen" gebruikt. Ik denk juist dat wij een heel goede jeugdzorg gaan
opbouwen, omdat er heel veel op de jeugdzorg is aan te merken. Daar
waren wij het Kamerbreed over eens. De jeugdzorg functioneert namelijk
niet goed. Ik hoop dat wij juist met deze hervorming een enorme slag
kunnen maken om de jeugdzorg beter te maken voor ouders en kinderen. Ik
denk juist dat de bezuiniging hieraan kan bijdragen omdat die druk legt
op de organisaties om na te denken over de wijze waarop zij opereren en
de vraag hoe zij eigenlijk presteren. Daarom vraag ik ook naar de
outcomecriteria, zodat gemeenten niet zoals bij de thuiszorg de fout
maken om alleen maar op de prijs in te kopen. Zij moeten bekijken wat
een bepaalde aanbieder eraan bijdraagt dat een kind weer gewoon kan
functioneren op school, weer stage kan lopen of een baan kan vinden. Dat
is de toekomst. Ik ben het dus helemaal niet met mevrouw Kooiman eens;
wij verschillen hierover fundamenteel van mening.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Wij zullen hier maar niet de discussie
over de thuiszorg aangaan. Ik geloof best dat het goedkoper kan als je
ontsnippert en taken bij elkaar brengt. Je kunt discussiëren over de
vraag hoeveel het daarmee goedkoper wordt, maar dit was ook een idee van
het vorige kabinet. Dit kabinet kiest er echter met steun van de VVD
voor om nog eens 5% extra te bezuinigen op de jeugdzorg. Wat verandert
er volgens de VVD-fractie waardoor die extra korting gerechtvaardigd is?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Laten wij constateren dat de jeugdzorg de
afgelopen jaren relatief veel geld erbij heeft gekregen. Dat is niet
tijdens Rutte I en het net aangetreden kabinet gebeurd, maar daarvoor.
De bezuiniging van Rutte I was relatief beperkt. Gezien de financiële
situatie is het verantwoord om de zaak opnieuw te bekijken. Iedereen
moet bijdragen, dus ook de jeugdzorg. Ik denk echt dat het met minder
geld kan en dat wij daarmee tot betere zorg komen. Wij zien de
voorbeelden daarvan dagelijks.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): De VVD gaf eerder aan dat er ook een
bepaalde visie achter zit, maar nu begrijp ik dat het een op zichzelf
staande bezuinigingsoperatie is.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Nee, er zit een heel duidelijke visie
achter. Mevrouw Voortman vraagt waarom er nog wel 5% extra bezuinigd kan
worden. Dat is verantwoord. Wij moeten sowieso bezuinigen. Dat moet
mevrouw Voortman ook niet vreemd zijn, want haar fractie heeft destijds
ook voor het Lenteakkoord getekend. Daar zaten ook bezuinigingen in. Ja,
we kunnen het geld ook op andere plekken weghalen, maar daar doet het
ook pijn.

Ja, er zit een visie achter, maar tegelijkertijd is er de noodzaak tot
bezuinigen. En daar loop ik ook niet voor weg.

De voorzitter: We werken in begrotingsvolgorde en daarom is nu het woord
aan mevrouw Agema van de PVV-fractie.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter, mijn excuses dat ik te laat binnenkwam.

Vandaag spreken we over jeugdzorg in Nederland. Dat is een ontzettend
belangrijke sector, want iedereen is het erover eens dat elk kind gezond
en veilig moet kunnen opgroeien. Gelukkig gaat er heel veel goed. Zo
hebben we door middel van de consultatiebureaus elk kind in beeld en
wordt de groei van elk kind de eerste vier jaar strak bijgehouden. Het
overgrote deel van de jeugd groeit gelukkig gezond en veilig op.
Natuurlijk zijn het niet allemaal heilige boontjes, maar dat hoeft ook
helemaal niet. Een deel van de jeugd kampt met één probleem, een klein
deel kampt met meerdere problemen. Wat de PVV betreft focust de
jeugdzorg zich op de laatste groep. Daar is namelijk het meeste te doen.
Kinderen die niets mankeert, moeten met rust worden gelaten. En kinderen
die wel wat mankeert, hebben zorg nodig.

De PVV is voorstander van de overheveling van de jeugdzorg naar de
gemeenten. Het was even goed zoeken, maar de PVV is het op één
onderdeel in ieder geval wel eens met de staatssecretaris. Dat gemeenten
straks verantwoordelijk worden voor de jeugdzorg, de begeleiding, de
dagbesteding en alle andere taken die de gemeenten al hebben, biedt de
beste kans op passende ondersteuning.

Hierin schuilt echter ook het grootste gevaar. Gemeenten worden straks
voor miljarden gekort via de andere weg, via het Gemeentefonds. Al het
geld voor zorg wordt in één zak aan de burgemeester en aan de
wethouders overgedragen. Als een gemeente besluit om de jeugdzorg, de
Wmo of andere vormen van zorg niet zo belangrijk te vinden maar het geld
liever wil uitgeven aan lantaarnpalen, dan kan dat. Nu weet ik dat de
volledige VNG begint te zweten als je over de specifieke uitkering
begint. Dan kom je namelijk aan de beleidsvrijheid van gemeenten. Ze
willen het liefst zo veel mogelijk geld en zo weinig mogelijk
verantwoording afleggen. Er is echter een oplossing: maak één
specifieke uitkering voor het te decentraliseren sociale domein.
Wmo-geld mag dan uitgegeven worden aan jeugdzorg, maar om het gehele
domein daaromheen staat een hek. Daar mag de gemeenteraad niet overheen
springen en het mag daar ook niet uit snoepen. Ik vraag de
staatssecretaris om een wat uitvoerigere reactie hierop, want wij hebben
de grote vrees dat wij in de Kamer met de beste bedoelingen een
systeemwijziging doorvoeren, ook op terreinen waar de PVV het helemaal
niet mee eens is, en dat er in het geval van decentralisatieuitkeringen
zorggeld wordt uitgegeven aan lantaarnpalen.

Het plan om alles te decentraliseren kan ook zorgen voor een knip in de
jeugdzorg. Gemeenten hebben straks te maken met de nieuwe jeugdwet, de
Wmo, de wet voor preventieve gezondheidszorg en de wet werken naar
vermogen. Het is van wezenlijk belang dat gemeenten één visie op de
jeugdzorg hebben die alle wetten overstijgt. Het moet niet uitmaken op
basis van welke wet iemand jeugdhulp krijgt. Als de hulp maar precies is
wat nodig is. Deelt de staatssecretaris deze visie? En ziet hij een
voortrekkersrol voor zichzelf hierin weggelegd?

Vorig jaar is een motie van mijn oud-collega Willie Dille aangenomen die
ervoor moet zorgen dat de Inspectie Jeugdzorg haar controlerende taak
behoudt na de overheveling. Ik vind dit een bijzonder belangrijk punt.
Ik snap dat de VNG, de gemeenten, er graag directe controle over willen
hebben. Ik vind echter dat dit niet kan. Het kan niet zo zijn dat de
gemeenten nu allemaal een eigen slagerij gaan beginnen en vervolgens hun
eigen vlees gaan keuren. Wij hadden er in de Kamer overeenstemming over
bereikt dat de Inspectie Jeugdzorg landelijk aangestuurd moet blijven
worden. Ik vind het ook van wezenlijk belang en vraag de
staatssecretaris om daarop te reageren, temeer ook omdat de
commissie-Samson dat adviseert. Negeert de staatssecretaris de motie van
mevrouw Dille en het oordeel van de commissie-Samson? Of steunt hij ons
in de wens om de inspectie landelijk aangestuurd te houden?

Ook adviseert de commissie-Samson om minimale kwaliteitseisen voor de
jeugdzorg vast te leggen. Wat ons betreft is dat een prima advies, ook
voor de Centra's voor Jeugd en Gezin. Als er een beroep wordt gedaan op
de jeugdzorg, moet je ervan uit kunnen gaan dat de kwaliteit van de zorg
ook gewaarborgd is. Bovendien wil je dat elk kind en elke jongere goede
zorg krijgen, of dit nu in Groningen of in Maastricht is. Is de
staatssecretaris het ermee eens dat er minimale kwaliteitseisen voor de
jeugdzorg moeten zijn en er geen verschillen mogen zijn, of je nou in
Groningen of in Overijssel woont?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Kan mevrouw Agema vertellen waarom wij
decentraliseren als dit gebeurt? Als mevrouw Agema vindt dat alles per
gemeente uniform geregeld moet worden, dan kan de rijksoverheid het toch
net zo goed zelf organiseren? Hebben kinderen die in een dorp wonen
zoals Lansingerland, waar ik woon, niet een andere problematiek dan
kinderen die op twintig minuten van mij vandaan wonen in Rotterdam-Zuid?
Moet de gemeente dan niet de ruimte hebben om daar een eigen beleid op
te voeren, juist gelet op de problematiek van die kinderen?

Mevrouw Agema (PVV): Dat deel ik. Het is zeker waar dat er grote
verschillen zijn in wensen. Er zijn regio's waar meer drugs worden
gebruikt en er zijn ook regio's met minder kinderen met problemen. Het
gaat mij echter om minimale kwaliteitseisen. Het mag niet voorkomen dat
een kind dat in Overijssel woont en in de jeugdzorg terechtkomt, geen
recht heeft op een minimum aan jeugdzorg. Het kan niet zo zijn dat alle
gemeenten maar maximale beleidsvrijheid hebben bij alles wat ze doen.
Dat kan niet. Ik vind dat er een minimum moet zijn. Ik hoop dat de VVD
dat ook vindt.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Is niet juist een van de doelen van
decentralisatie dat gemeenten het geld kunnen inzetten op verschillende
gebieden? Een gezin heeft bijvoorbeeld iets nodig uit de Wmo en het
jeugdzorgbudget of misschien het budget van de jeugd-ggz. Straks worden
deze samengebracht, maar nu zijn ze allemaal nog apart. Dan moet toch
juist de mogelijkheid bestaan het budget flexibel in te zetten ten bate
van het kind en het gezin? Nu stellen wij overal aparte kwaliteitseisen
aan, maar vervolgens is geen enkele combinatie mogelijk omdat dit veel
te ingewikkeld is.

Mevrouw Agema (PVV): Ook op dit punt ben ik het met mevrouw Van der Burg
eens. Het gaat er mij echter om dat er minimale kwaliteitseisen moeten
zijn. Het mag niet voorkomen dat een kind dat in Groningen woont, zomaar
even meegaat met een hulpverlener zonder enige noemenswaardige
opleiding, terwijl het in Overijssel wel goed is geregeld. Er moet een
minimum zijn: minimale kwaliteitseisen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ja, maar moeten we dat dan regelen via de
gemeente of moeten we dat regelen via het tuchtrecht, waarvoor nu een
wetsvoorstel bij de Kamer wordt ingediend, en via de kwalificaties van
de jeugdzorgmedewerkers? Ik pleit ervoor om uit te gaan van de
outputcriteria van de jeugdzorgaanbieders, opdat wij weten wat zij
leveren. Nu weten wij dat helemaal niet.

Mevrouw Agema (PVV): Wij decentraliseren. Aan de ene kant vind ik het
heel erg goed dat alle budgetten samengaan, maar aan de andere kant heb
ik hierover zorgen. Ik zei al dat ik graag een hek zie om het sociale
domein, opdat gemeenten daar niet uit kunnen snoepen. Wij blijven hier
echter verantwoordelijk voor het systeem. Ik vind dat de Kamer gewoon
minimale eisen moet vastleggen. Aangezien de VVD dat niet vindt, heb ik
daar vrees voor. Je kunt niet zomaar van alles over de schutting gooien.
Je kunt niet tegen de gemeenten zeggen dat zij hun gang maar moeten
gaan. Uiteindelijk zijn wij verantwoordelijk voor het systeem en zullen
wij zeker een basis moeten neerleggen.

Ik ga verder met mijn betoog. Waar de PVV al bang voor was, is in veel
gevallen waarheid geworden. De Centra voor Jeugd en Gezin zijn soms niet
meer dan consultatiebureaus waar een bordje "Centrum voor Jeugd en
Gezin" op is geplaatst. Het rapport van de Algemene Rekenkamer liegt er
niet om. Juist nu de Centra voor Jeugd en Gezin in het nieuwe stelsel
zo'n belangrijke functie krijgen, wordt het hoog tijd om ze ook op orde
te brengen. Het maakt mij trouwens niet uit hoe gemeenten deze centra
inrichten of noemen, als ze maar werken. Deelt de staatssecretaris deze
zorg?

De decentralisatie van de jeugdzorg staat pas voor 2015 gepland, maar de
komende twee jaar is er nog veel werk aan de winkel, te beginnen bij de
Bureaus Jeugdzorg. Het is hoog tijd dat zij aan waarheidsvinding gaan
doen. Mevrouw Van der Burg zei er zojuist al iets over. Het is te gek
voor woorden dat medewerkers van Bureaus Jeugdzorg meningen over henzelf
of anderen in een rapport zetten alsof het feiten zijn. Dat kan echt
niet. Vervolgens krijgt de kinderrechter zo'n rapport onder ogen. Hij
neemt dan een beslissing die helemaal niet op feiten is gebaseerd. Dat
moet echt anders. Kunnen wij ervan uitgaan dat de Bureaus Jeugdzorg
alleen nog maar rapporten schrijven waar feiten in staan? Graag hoor ik
hierop een reactie van de staatssecretaris.

Kinderrechters spelen een beslissende rol bij het onder toezicht stellen
en het uit huis plaatsen van kinderen. In 2010 hebben kinderrechters
meer dan 50.000 zaken behandeld. Dit lijkt niet alleen heel veel, het is
ook heel veel. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft
gezegd dat kinderrechters niet onder een te hoge tijdsdruk staan, maar
de commissie-Samsom stelt juist dat kinderrechters meer tijd moeten
krijgen voor voogdijzaken. Wie heeft er nou eigenlijk gelijk? Ook hier
gaat nog steeds erg veel fout.

Wij hebben ook zaken via de mail binnengekregen van kinderen met de
littekens van uitgedrukte peuken op het lijfje, die niet uit huis werden
geplaatst. Andere kinderen over wie de rapporten met allerlei meningen
gevuld waren, werden daarentegen wel uit huis geplaatst. Welke
verbeterpunten heeft de staatssecretaris?

De medicalisering van de jeugd baart ons heel veel zorgen. Ook collega
Van der Burg heeft daar al over gesproken. Steeds meer kinderen krijgen
medicijnen voorgeschreven zonder dat we weten wat het effect hiervan is
op de lange termijn. Wij hebben daar vorig jaar ook al aandacht voor
gevraagd. Vervolgens wordt er een onderzoek beloofd en gaat men in
gesprek met het veld. Maar met welk resultaat? Wat is er het afgelopen
jaar nu precies bereikt in de strijd tegen de medicalisering? Wat is er
sinds de toezegging van vorig jaar nu eigenlijk gebeurd en wat gaat er
verder nog gebeuren? Mijn collega Willie Dille heeft vorig jaar gepleit
voor veel meer onaangekondigde bezoeken in de jeugdzorg. Een
aangekondigd bezoekje levert veel te weinig op. Natuurlijk is het huis
dan schoon, zien de kinderen er netjes uit, hebben ze schone kleren aan
en gedragen ze zich voorbeeldig. Bij een onaangekondigd bezoek krijg je
veel meer mee van de situatie waar kinderen dagelijks in zitten. Is de
staatssecretaris van plan om de inspectie vaker onaangekondigd te laten
controleren, of het liefst eigenlijk altijd?

De jeugdzorg gaat ook over jongeren die criminele feiten plegen. Het
gaat daarbij niet om jongeren die zonder licht fietsen of met een
biertje in hun hand door de stad slenteren. Het gaat om jongeren die
inbreken, aan straatroof doen of nog veel erger. Wat de PVV betreft,
moet de criminaliteit in de kiem worden gesmoord. Dit soort jeugdtuig
moet in een heropvoedingskamp worden gezet. Gemeenten krijgen straks de
vrijheid om dit soort kampen op te zetten. Ik hoop ook van harte dat ze
dat gaan doen. Wat is er overigens met de campussen van Rouvoet gebeurd?
Welke waren er nu eigenlijk succesvol? Wat is de uitkomst en welke
kunnen we wellicht landelijk inzetten?

Mevrouw Kooiman (SP): We hebben al eerder over de campussen van Rouvoet
gesproken. Die zijn uiteindelijk voor een groot gedeelte afgeschaft
omdat uit onderzoek bleek dat ze niet werkten. Ze werkten in ieder geval
niet als een heropvoedingskamp. Er is inderdaad nog wel een campus in
Rotterdam overeind gebleven, omdat het daar niet zozeer om een
heropvoedingskamp ging maar meer om een jeugdzorginstelling. Wil mevrouw
Agema die campussen overeind houden, wetende dat ze niet werken?

Mevrouw Agema (PVV): Ik weet dat Rouvoet toen begon met iets van vijf
campussen met een verschillende insteek. Een van die campussen deed het
vrij goed. Mijn vraag is: als een van die campussen goed werkte, waarom
stoppen we er dan mee en waarom rollen we dat concept dan niet landelijk
uit? Wij hebben een pilot gehad en een van de concepten is kennelijk
succesvol gebleken. Waarom gebeurt er dan niets mee?

Ik heb ten slotte nog een vraag over het buitenlandse zorgaanbod. Wij
hebben daar in het verleden in de Kamer debatten over gevoerd. Het gaat
om kinderen die in het buitenland een jeugdzorgaanbod krijgen. Tijdens
eerdere debatten is gebleken dat kinderen in die buitenlandse situaties
veel te kwetsbaar waren. Er is immers geen zicht op. Kinderen werden
uitgebuit of misbruikt en er was geen enkele controle. We kunnen mensen
van de IGZ immers niet op het vliegtuig zetten om over de hele wereld te
reizen. Wij hebben er indertijd best intensieve debatten over gevoerd.
Mijn vraag is: hoe zit het met het aanbod van buitenlandse jeugdzorg? Is
daarmee gestopt?

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik wil beginnen met het feliciteren
van beide bewindspersonen met hun prachtige beleidsterrein van de
jeugdzorg. Ik heb daar zelf jarenlang met plezier in gewerkt, niet
alleen op de werkvloer maar nu ook alweer een tijdje als woordvoerder in
de Kamer. Ik wil met name staatssecretaris Van Rijn van harte welkom
heten op dit nieuwe dossier. Ik hoop dat beide bewindspersonen beginnen
met het opstropen van hun mouwen. Dat is nodig, want er staat enorm veel
op de rol.

Een van die zaken is de forse bezuiniging op de jeugdzorg. Er wordt in
totaal door het Rijk bijna een half miljard bezuinigd, en dan heb ik nog
niet eens meegerekend dat de provincies 90 miljoen minder uitgeven aan
de jeugdzorg. En dan wordt er ook nog eens fors gekort op de
gemeentelijke jeugdzorg. Ik zie de stelselwijziging jeugdzorg als een
soort van renovatie van een huis. Wanneer je een huis renoveert en
investeert in bijvoorbeeld dubbel glas of vloerisolatie, dan kost dat
eerst een heleboel geld voordat het überhaupt later weer geld oplevert.

Wat doet dit kabinet bij de renovatie van de jeugdzorg? In het
interruptiedebatje met mevrouw Van der Burg zei ik al dat men de
jeugdzorg kapot bezuinigt. Het is hetzelfde als een huis renoveren, maar
de fundering er bij voorbaat al uit slopen. Ik heb het symbolisch over
een huis, maar laten we wel wezen, het gaat hier om zeer kwetsbare
kinderen.

Ik ben overigens niet de enige die zich hier zorgen over maakt of er
zinnige woorden over spreekt. Ik citeer: "Als je om inhoudelijke redenen
een stelselwijziging inzet en je begint alvast bij het weghalen van
geld, dan heb je de kwaliteitsslag die je wilt maken bij voorbaat al
verloren." Deze woorden zijn niet zo lang geleden uitgesproken door de
heer Dijsselbloem, nu minister van Financiën. Deze man heeft blijkbaar
heel veel verstand van geld, anders was hij geen minister van Financiën
geworden. Ik ben benieuwd of de aanwezige bewindspersonen met
terugwerkende kracht willen luisteren naar de wijze woorden van deze
man.

Er wordt heel veel bezuinigd en er staat een enorme stelselwijziging
voor de deur. Dan is het wel zo handig om naar de mensen op de werkvloer
te luisteren. Dat heb ik gedaan. De resultaten heb ik gevat in een mooi
rapportje voor mijn collega's en de beide bewindspersonen, dat ik nu via
de bode zal overhandigen. Het is een rapportje met bijdragen van 111
jeugdhulpverleners en een klein aantal ouders. Ik heb hun gevraagd wat
de positieve en negatieve punten zijn van de stelselwijziging. Volgens
mij moeten beide staatssecretarissen zich zorgen maken over de
uitkomsten. Twee derde van de respondenten gaf namelijk aan negatief
tegen de stelselwijziging aan te kijken en zich grote zorgen te maken.
97% van alle ondervraagden verwacht negatieve veranderingen in zijn of
haar werk. De medewerkers in de jeugdzorg verwachten meer bureaucratie,
verlies van kennis en expertise en versnippering van de zorg en de
marktwerking. Daarnaast zijn ze bang voor ongelijkheid tussen gemeentes.
Daar wees mevrouw Agema ook al op. Ze zijn bang dat de ene gemeente veel
ruimhartiger jeugdzorg zal toekennen, terwijl de andere gemeente er fors
op bezuinigt. Ik krijg graag van beide staatssecretarissen een reactie
op dit rapport. Hoe gaan zij deze zorgen bij de jeugdhulpverleners en de
ouders wegnemen?

Er wordt ook bezuinigd op personeel. Uit mijn onderzoek blijkt dat veel
personeel momenteel wordt ontslagen, maar ook dat contracten niet worden
verlengd. Wat mij zeer zorgen baart, is dat er ook wordt bezuinigd op
innovatie en scholing, als gevolg van de korting op de jeugdzorg in het
Kunduzakkoord. Gaat staatssecretaris Van Rijn deze korting op de
jeugdzorg ongedaan maken? Hoe garandeert hij dat hierdoor de
wachtlijsten niet zullen groeien? Zorgt hij ervoor dat er niet wordt
bezuinigd op innovatie en scholing? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat het
menselijke kapitaal wordt behouden?

Het laatste punt geldt natuurlijk ook voor de jeugdgevangenissen.
Afgelopen vrijdag maakte staatssecretaris Teeven bekend dat een
inrichting in Zutphen gesloten wordt. Er wordt bijna een half miljard
bezuinigd op de jeugdzorg. Daarnaast wordt er ook bezuinigd op de
gevangenissen voor volwassenen. Waar moeten deze mensen dan straks
naartoe? Ik neem aan dat staatssecretaris Teeven graag het menselijke
kapitaal wil behouden. Ik ben heel benieuwd hoe hij dit wil doen.

Ik wil best meedenken over een bezuiniging. Een jaar geleden bleek al
uit mijn onderzoek dat bestuurders in de jeugdzorg gemiddeld 4,4 keer zo
veel verdienen als een hulpverlener op de werkvloer. Een derde van de
bestuurders verdient meer dan de minister-president. We zijn nu een jaar
verder. Wat heeft het kabinet gedaan om dit te veranderen? Dit vraag ik
aan beide bewindspersonen. Naar mijn idee is het niet normaal om jezelf
een dik salaris en bonussen toe te kennen, als er kinderen op de
wachtlijst staan. Het is niet normaal om jezelf een auto van de zaak te
geven als hulpverleners in een oud barrel het hele land door moeten en
ook nog eens te weinig tijd hebben om de kinderen te bezoeken. Het is
naar mijn idee ook niet normaal dat cijfers over de salarissen niet
openbaar zijn, terwijl het uitgaven zijn van gemeenschapsgeld. Graag een
reactie van beide staatssecretarissen op deze punten. Wanneer komen de
salarissen van bestuurders in de jeugdzorg niet meer boven dat van een
minister uit?

Dit jaar kwam de commissie-Samson met haar rapport over seksueel
misbruik in de jeugdzorg. De uitkomsten waren ronduit schokkend en de
aanbevelingen waren, zeker voor mij als oud-hulpverlener, zeer
herkenbaar. Ik ben echter bang dat we nog jaren moeten wachten op de
uitwerking van de aanbevelingen. Daarom wil ik graag het volgende al
weten van de bewindspersonen.

Gaan de bewindslieden zorgen voor een wettelijk leidster-kindratio op
een groep, zoals geregeld is in de kinderopvang? Komt er landelijk
toezicht van de inspectie en krijgt deze meer bevoegdheden, zoals wordt
aanbevolen? Zorgt staatssecretaris Teeven ervoor dat jeugdbeschermers
meer tijd krijgen, ook voor de begeleiding van pleeggezinnen? Zijn zij
bereid om scholing over kindermishandeling bereid in het curriculum op
te laten nemen in de sociaalpedagogische opleidingen? Dat is een punt
waarvoor mijn collega van de VVD-fractie terecht aandacht vroeg. Krijgen
kinderrechters meer tijd om een ots-zaak te behandelen nu zij zelf
hebben aangegeven in het rapport dat zij die nodig hebben? Ik weet dat
de staatssecretaris eerder geprobeerd heeft om hiervoor aandacht te
vragen, maar nu staat het zo duidelijk in het rapport van de
commissie-Samson dat hij mogelijk iets meer te bespreken heeft met de
Raad voor de Rechtspraak.

Ik kom tot slot te spreken over twee specifieke instellingen waarvoor in
de Tweede Kamer al vaker aandacht is gevraagd. Allereerst de Forensische
Polikliniek Kindermishandeling, waarover collega Van der Burg ook heeft
gesproken. Het is heel moeilijk om structurele financiering te regelen,
omdat de kliniek geen dbc krijgt. Mijn fractie wil dat dit voor eens en
altijd geregeld wordt zodat hiervoor niet elk jaar opnieuw aandacht voor
hoeft te worden gevraagd. Ik hoor dus graag een toezegging op dit punt.
De tweede organisatie is Fier Fryslân die door de provincie Friesland
niet wordt erkend als landelijke-jeugdzorgaanbieder terwijl daar veel
meisjes worden geplaatst die slachtoffer zijn geworden van loverboys. De
organisatie maakt zich in het kader van de stelselwijziging jeugdzorg
zorgen dat zij niet wordt opgenomen in het landelijke aanbod. Wat is
daarop de reactie van de staatssecretaris?

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. John is een 14-jarige jongen die uit
een gezin komt waar al lange tijd veel problemen zijn. Vanaf zijn
geboorte is er ambulante hulpverlening in het gezin. John is in een
crisisgroep geplaatst toen hij zeven jaar was. Daarna is hij naar een
pleeggezin gegaan. Vervolgens is hij naar het volgende pleeggezin gegaan
en daar is hij een aantal jaren gebleven. Toen John 12 jaar werd, is hij
in een instituut geplaatst. Vervolgens werd hij overgeplaatst. Inmiddels
weet hij niet meer hoeveel gezinsvoogden hij heeft gehad. Hij denkt dat
het er meer dan tien waren. Het aantal professionals loopt op, als je de
groepsopvoeders meetelt, tot tegen de 100. Er is misschien geen
eenvoudige oplossing te vinden voor John, maar dit is onmogelijk
pedagogisch verantwoord te noemen.

Een aantal maanden geleden sprak ik een gezin dat zo blij was met de
woensdag, want dat is een hulpverleningsvrije dag. De moeder van vijf
kinderen kan de opvoeding niet aan. Er is opvoedingsondersteuning
geregeld, maar moeder heeft schulden en wordt opgepakt vanwege
uitkeringsfraude. Ze zegt dat ze wanhopig was omdat ze geen geld meer
had voor de kinderen. Door een huurachterstand dreigt uitzetting uit de
woning. De oudste kinderen zitten allemaal op verschillende scholen die
ook allemaal hun eigen plan proberen te trekken. De oudste zoon is al
met de politie in aanraking geweest. Een zus van moeder wil wel
bijspringen, maar zij zegt dat instanties haar allemaal buiten de deur
willen houden omdat zij geen officiële titel heeft. Voor dit gezin is
er evenmin een gemakkelijke oplossing te vinden. Er wordt echter te veel
met kinderen geschoven, van de ene instelling naar de andere. Dit
frustreert ook de hulpverleners enorm.

Dit klinkt allemaal heel negatief, maar het positieve nieuws is dat dit
het moment is om de wet zo te veranderen dat die bijdraagt aan het
voorkomen van problemen en leidt tot minder bureaucratie en
versnippering voor gezinnen die echte professionele hulp nodig hebben.
Het principe uit het regeerakkoord van één gezin, één plan, één
regisseur, één ontschotbudget, kan ervoor zorgen dat gemeenten de
verbinding kunnen maken tussen de re-integratie, de dagbesteding, de
schuldhulpverlening, de leerplicht en de jeugdzorg. Zij kunnen de
menskracht en middelen zo inzetten dat het voor gezinnen meer resultaat
oplevert en hulpverleners kunnen doen wat nodig is tegen lagere kosten.
Gemeenten zullen het probleem willen opheffen van de huidige zorg waarin
onderscheid wordt gemaakt in de toegang tot verschillende sectoren in de
jeugdzorg. Het leidt ertoe dat niet de hulpvraag van ouders en kinderen
centraal staat maar het aanbod van de sector in hoge mate bepalend is
voor de diagnose en bijbehorende hulp. Kinderen en ouders worden als het
ware de koker van de betreffende sector ingezogen. Als het niet of
onvoldoende helpt, dan verlaten zij de koker en komen zij elders opnieuw
in een koker, maar dan via een andere toegang. Koker in, koker uit.

Helaas houdt de conceptwet van de vorige staatssecretaris deze sectorale
toegang op onderdelen in stand. Demedicalisering, normalisering en
ontkokering kunnen nog niet behaald worden. Het is duidelijk wat voor
ons als Tweede Kamerleden en voor de staatssecretaris de vraag is. Hoe
kunnen wij er in de wet- en regelgeving en in de financiering de
voorwaarden voor scheppen dat de benodigde zorg beter en effectiever kan
worden verleend aan kwetsbare kinderen en gezinnen? De jeugdbescherming
kan nog los van de gemeente opereren. Wat is de bijdrage van
staatssecretaris Teeven aan de gedachte "één gezin, één plan, één
regisseur" uit het regeerakkoord? In het wetsvoorstel zal dit uitgewerkt
worden. De PvdA is van mening dat de tijd voorafgaand aan de transitie
gebruikt moet worden door gemeenten, provincies en Rijk om hiermee in
afstemming en in samenwerking met de cliëntenorganisaties en
beroepsverenigingen innovatief aan de slag te gaan. In een motie zal ik
pleiten voor een innovatielaboratorium. Dit licht ik straks verder toe.

De benodigde en gewenste beleidsruimte voor de decentralisatie naar de
gemeenten wordt in het regeerakkoord ondersteund. Alle jeugdzorg gaat in
2015 naar de gemeenten. Er komt een einde aan de praktijk dat vele
hulpverleners langs elkaar heen werken bij de ondersteuning van een
gezin, zo staat in het regeerakkoord. De decentralisatie moet ertoe
bijdragen dat de eigen kracht, het sociale netwerk en de voorzieningen
in een gemeente beter worden benut. Het accent zal steeds liggen op
participatie in de samenleving. Dit betekent dat de wetgeving nauw moet
aansluiten bij de principes van de Wmo. Het in consultatie voorliggende
wetsontwerp jeugd moet nog grondig op de schop om aan deze
uitgangspunten van het regeerakkoord te voldoen. Bezuinigingen zijn pas
mogelijk op basis van een andere inrichting en transformatie van de
zorg. Hiervoor is het nodig dat de gemeenten inderdaad de ruimte
krijgen, zonder schotten en wettelijke hinderpalen.

Gemeenten zullen dit proberen te doen door de vraag naar de jeugdzorg
zelf af te remmen door sociale netwerken rondom kinderen en gezinnen te
versterken. Er komen dan naast de ouders en jeugdzorgwerkers ook heel
andere opvoeders in beeld, die willen dat de kinderen deelgenoot worden
van de samenleving en gezond en veilig opgroeien. Mooie voorbeelden
hiervan zijn te vinden in de Vreedzame Wijk in Utrecht, waarin sprake is
van een gedeelde opvoedingsverantwoordelijkheid van verschillende
opvoeders: ouders, leerkrachten, professionals, maar ook buren en ouders
van andere kinderen, sportcoaches en mensen van het wijkplatform die
willen proberen om het gewone opgroeien en opvoeden te versterken. Dan
voorkom je problemen. Dat netwerk kan ook aangesproken worden als de
opvoeding niet goed gaat, door aan ouders te vragen aan wie zij nu
eigenlijk steun hebben tijdens de opvoeding. Als deze krachtbronnen
ontwikkeld zijn en in beeld, dan kan het netwerk worden ingezet en zich
zelfredzaam tonen. Dat gaat echter niet vanzelf. Scholen,
consultatiebureaus en gemeenten zullen hierin moeten investeren. Zij
zullen ook een belangrijke rol spelen bij de preventie, het vroeg
signaleren, maar ook als werkplaats bij het verlenen van vroegtijdige
zorg.

Gelukkig zijn er veel hulpvragen waarop eenvoudig een zonder een
uitgebreide analyse hulp geboden kan worden. Sommige kinderen hebben
opgroeiproblemen waar een specifieke behandeling voor nodig is die
ouders niet zelf kunnen bieden en het eigen netwerk evenmin. Zonder
extra steun of behandeling zouden deze kinderen stilstaan of
achteruitgaan in hun ontwikkeling. Hulp moet direct beschikbaar zijn en
snel en op maat geleverd worden. Voor hulpvragen waarbij tijdens de
eerste contacten duidelijk wordt dat er meerdere factoren of problemen
spelen, is het ontzettend belangrijk dat er één verantwoordelijke
hulpverlener wordt aangewezen die onmiddellijk praktische hulp kan
geven. Wraparound care en soortgelijke voorbeelden helpen enorm en
behalen goede resultaten. Gebrek aan vertrouwen ontstaat bij gezinnen
die het gevoel hebben dat hun problemen in mootjes worden opgedeeld en
onderling verdeeld. Deze ene verantwoordelijke hulpverlener moet het
recht hebben om specialisten erbij te halen, in plaats van het gezin
steeds door te schuiven. Minder gezichten, minder tijd, minder budget is
het doel. Samen met het gezin wordt een plan van aanpak opgesteld en dat
moet geen nieuwe indicatiestellingprocedure worden, maar een plan van
het gezin met concrete en praktische doelen, waar de eigen kracht -- wat
kunt u wel in plaats van niet -- en het eigen netwerk, inclusief
scholen, onderdeel van uitmaken. Deze gemeentelijke nullijn en eerste
lijn moeten sterk worden uitgebreid, zodat de dure tweede lijn minder
ingezet hoeft te worden.

Vroegtijdig signaleren van problemen en ondersteuning daarin zijn van
belang, wil men het escaleren naar zware jeugdzorg zoals
uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling voorkomen.

Die dienen alleen in uiterste gevallen te worden ingezet. Als zij
onvermijdelijk zijn, moeten deze maatregelen de reeds in gang gezette
hulpverlening versterken en continueren, in plaats van dat er steeds
weer opnieuw moet worden begonnen door weer andere professionals.
Gezinshuizen en pleeggezinnen zijn meestal wenselijker dan residentiële
instellingen.

Natuurlijk speelt hierin altijd de veiligheid van de kinderen een
cruciale rol. Het is de ingewikkelde uitdaging van goed opgeleide
hulpverleners om zo veel mogelijk met het eigen gezin en het eigen
netwerk aan de slag te gaan, zonder dat er te lang wordt aangemodderd
vanuit een goede verstandhouding met ouders en de omgeving, en ook
andere hulpverleners, waarbij de focus op de veiligheid op de
achtergrond raakt.

Ook de commissie-Samson laat zien dat wij daarin onvoldoende scherp zijn
geweest. Ik pleit ervoor om de professionele veiligheidsblik in ieder
stadium te waarborgen. De PvdA wacht met grote interesse de
aanbevelingen van de commissie-Rouvoet af, die nu onderzoekt wat er moet
gebeuren om het afschuwelijke probleem van seksueel misbruik in de
jeugdzorg in de toekomst zo veel als mogelijk te voorkomen. Wij willen
samen met D66 per motie alvast een aanbeveling van de commissie-Samson
hierover agenderen.

De jeugdzorg werkt met kwetsbare kinderen en complexe gezinnen, waarin
soms sprake is van ernstige problematiek, zoals kindermishandeling.
Zeker wanneer er gedwongen hulpverlening optreedt op basis van een
juridische maatregel is toezicht evident om de kwaliteit te monitoren op
de zorg en te waarborgen. Volgens het Internationaal Verdrag inzake de
Rechten van het Kind. De vraag is nu hoe dit moet worden ingericht. Wat
kan de sector zelf doen, bijvoorbeeld door middel van certificering? Wat
kunnen gemeenten doen en wat moet het Rijk dan nog vastleggen in de wet?
Hoe geef je gemeenten voldoende ruimte maar waarborg je ook de kwaliteit
van de zorg? De conceptwet is hierover nog onvoldoende scherp. Dit is
huiswerk voor de staatssecretarissen.

Een terechte kritiek op de concept-jeugdwet is dat die gemeenten
gedetailleerde eisen stelt. Daar staat tegenover dat van de kant van de
gemeenten nog weinig invulling is gegeven aan het kwaliteitskader
waarbinnen zij denken de uitvoering van hun taken te kunnen vormgeven.
Mijn voorstel is dan ook: als er één eis is die de landelijke politiek
aan gemeenten in dit verband moet stellen, is het om zelf met een
gezamenlijk kwaliteitskader te komen. Dat biedt de mogelijkheid om de
nieuwe wet op dat punt beperkter in te vullen. Toezicht in de vorm van
inspectie is misschien nodig maar de stimulans die nodig is voor de
kwaliteit, gaat meer over de uitkomst. Of kom met landelijk opgestelde
prestatie-indicatoren die gemeenten kunnen helpen om tot eigen
monitoring en benchmarking te komen.

Kunnen de staatssecretarissen samen met de VNG, de G32 en de G4 een
voorstel over kwaliteit en toezicht uitwerken en de Kamer hierover
informeren? Volgens de PvdA dient het toezichtsvoorstel te voldoen aan
drie randvoorwaarden. Ten eerste moet het toezicht de kwaliteit van zorg
waarborgen, ten tweede moet het recht doen aan de beleidsvrijheid van
gemeenten en ten derde moet het leiden tot minder bureaucratie. Ik heb
hierover een motie klaarliggen als dit niet wordt toegezegd.

Voor een nieuw kwaliteits- en toezichtsvoorstel zou ik wel twee
tegenkrachten willen opnemen. Er moet een praktijktoets worden ingevoerd
en bij het voorstel moet ook expliciet worden aangegeven welke regels en
formulieren er verdwijnen. Het toezicht moet immers zo worden
georganiseerd dat er flink wordt gesneden in de bureaucratie. De hele
jeugdzorg is topzwaar met indicaties, procedures en bestuurslagen. Er
moet nu nog heel wat worden afgevinkt. Het lijkt er volgens de werkers
soms op dat toezicht vooral wordt gebruikt om politieke
verantwoordelijkheden af te dekken en risico's te mijden. Misschien
leidt meer en beter toezicht ook tot meer regels en verantwoording. Wat
de PvdA wil is dat het inzicht geeft in de kwaliteit en effectiviteit,
maar ook een impuls is voor verbeteringen en niet alleen voor
verantwoording. Het uitgangspunt moet toezicht zijn op de wijze waarop
professionele kwaliteit tot stand komt en interprofessioneel wordt
ondersteund en getoetst.

Ook het vertrouwenswerk kan hierin veel betekenen en proactief worden
ingezet. Het voorkomt voor juridische en bureaucratische inmenging en is
oplossingsgericht.

Dan het innovatieplatform. Een transformatie kan alleen maar worden
gerealiseerd met goede, innovatieve projecten, gericht op het verbeteren
van de jeugdzorg. Sommige gemeenten en provincies zijn reeds ver met het
uitwerken van innovatieve projecten, samen met het werkveld, cliënten
en organisaties. Alle gemeenten zouden kennis moeten nemen van deze
projecten, zodat jeugdzorg op een adequate wijze wordt ingevoerd.

Een innovatielaboratorium geeft gemeenten de gelegenheid om kennis te
delen en het ministerie om gemeenten te begeleiden en te ondersteunen.
Het is belangrijk dat de brancheverenigingen meedoen en wij politici er
voldoende belangstelling voor tonen. In het algemeen helpt een
financiële taakstelling wel om innovatief te worden, maar de baten
komen pas na de kosten. Als wij vanaf 2015 gaan bezuinigen, is het
belangrijk zo snel mogelijk hiermee aan de slag te gaan en nu al een en
ander te doen en uit te wisselen, zodat de bezuinigingen straks behaald
kunnen worden zonder dat kinderen of gezinnen in de kou komen te staan.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik word getriggerd door het woordje
"bezuinigingen", want het is niet zomaar een bezuiniging. Het is, zoals
ik al zei, een bezuiniging van bijna een half miljard. Hoe wil de Partij
van de Arbeid ervoor zorgen dat kinderen niet in de kou komen te staan
en wel de zorg krijgen die ze moeten ontvangen? Ik vind zo'n
innovatieplatform een prachtig idee, maar lost dat het heel grote
probleem van een half miljard bezuinigingen wel op?

Mevrouw Ypma (PvdA): Een half miljard is een forse bezuiniging, maar er
moet ook heel veel gebeuren. Er moet een transformatie plaatsvinden om
die bezuiniging te behalen. Het transitiebureau, dat die nu begeleidt,
is daar niet het goede middel voor, maar daar zit wel heel veel geld.
Die middelen zouden veel beter gebruikt kunnen worden door de regio's
die hiermee gaan experimenteren. In Enschede, Overijssel zijn de Raad
voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg, de William Schrikker Groep
en de Eigen Kracht Centrale bijvoorbeeld bezig om deze zorg substantieel
te verbeteren, opdat er minder uithuisplaatsingen en
ondertoezichtstellingen nodig zijn. De ervaringen zijn ontzettend goed.
In een aantal Friese gemeenten waar hiermee geëxperimenteerd is, is het
aantal uithuisplaatsingen in vijf jaar tijd gehalveerd door een goede,
innovatieve aanpak. De bezuiniging moet op die manier worden behaald:
door minder uithuisplaatsingen en minder ondertoezichtstellingen. Maar
dat vraagt echt een trasformatie. Daar is ondersteuning bij nodig.

Mevrouw Kooiman (SP): Dat is ontzettend mooi, maar op de gemeentelijke
jeugdzorg wordt fors gekort. Provincies halen al 90 miljoen weg. Zij
investeren minder. De woorden van de collega van mevrouw Ypma waren: als
je al bij voorbaat begint met het weghalen van geld, dan heb je de
kwaliteitsslag die je wilt maken, al verloren. Kan mevrouw Ypma op die
wijze woorden van de heer Dijsselbloem reageren?

Mevrouw Ypma (PvdA): De heer Dijsselbloem spreekt bijna altijd wijze
woorden uit. Juist daarom is het van belang dat je hier de komende jaren
al mee aan de slag gaat, want de komende jaren gaat het nog niet om zo'n
grote bezuiniging. Die gaat pas oplopen vanaf 2015 en loopt langzaam op.
Wij moeten hier dus vroeg en snel mee beginnen en alle voorbeelden moetn
verdiept, verbonden en verspreid worden. Een innovatielaboratorium zou
een goede manier zijn om deze zaken uit te wisselen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind het jammer dat ik de Partij van de Arbeid
hierin moet missen. Terwijl wij eerst samen streden om de bezuinigingen
ongedaan te maken, pleit zij er nu voor deze in stand te houden en te
verhogen.

Mevrouw Ypma (PvdA): De eigen bijdrage is gelukkig geschrapt. Daar zal
de SP heel erg blij mee zijn, maar 46 miljard per jaar bezuinigen is een
enorm grote opgave. Helaas wordt ook de jeugdzorg daardoor getroffen.
Iedereen wordt daardoor getroffen, helaas ook de jeugdzorg.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Diezelfde wijze mijnheer Dijsselbloem heeft
als onderhandelaar dit regeerakkoord gesloten. Daarmee is veel gezegd.

Mevrouw Ypma sprak over het innovatielaboratorium. Ik ben het helemaal
met haar eens dat de bezuinigingen deels gehaald moeten worden door te
voorkomen dat kinderen uit huis worden geplaatst, maar ik heb daar een
vraag over. Het transitiebureau was juist bedoeld om de drie, misschien
wel vier, decentralisaties te coördineren. Heeft dat dus niet een
andere functie dan de functie die mevrouw Ypma voorstelt voor het
innovatielaboratorium?

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik moet tot mijn spijt constateren dat het
transitiebureau bij lange na niet behaalt wat het gepland had. Daar
moeten dus de nodige verbeteringen plaatsvinden. Naast nadenken en het
verbinden van de drie transities waar het transitiebureau inderdaad mee
bezig is, vind ik het belangrijk dat een en ander ook gewoon gedaan
wordt, dat er met een en ander in de praktijk geëxperimenteerd wordt de
komende jaren en dat goede ervaringen worden gedeeld. Een en ander moet
worden verspreid, verbonden en verdiept. Daar zou zo'n
innovatielaboratorium behulpzaam voor kunnen zijn.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Er kan kritiek zijn op het functioneren van
het transitiebureau, maar betekent dit dat mevrouw Ypma vindt dat het
transitiebureau dit erbij moet doen? Moet er druk op gezet worden? Of
wil zij het geld daar weghalen en ergens anders neerzetten?

Mevrouw Ypma (PvdA): Dat is een goede vraag. Ik laat het aan de
staatssecretarissen over om met een voorstel te komen hierover. Er waait
weer een nieuwe wind door de ministeries, althans door eentje dan. Het
is goed dat hierover een voorstel naar de Kamer komt. Ik denk dat het
goed is om de middelen anders in te zetten en dat de middelen meer naar
de praktijk gaan. Het innovatielaboratorium en het transitiebureau
moeten daarbij ondersteunend zijn.

Mevrouw Bergkamp (D66): Mevrouw Ypma heeft het over transformatie,
transitie, best practices, innovaties en het feit dat gemeenten aan de
slag moeten met kwaliteitscriteria. Is de deadline van 2015 dan nog
steeds verantwoord?

Mevrouw Ypma (PvdA): Ja, die is zeker verantwoord. Aan 2015 moeten we
vasthouden, want dan krijg je de beweging die nu nodig is. Maar het is
van groot belang om ook echt aan de slag te gaan en niet te wachten tot
2015.

Mevrouw Bergkamp (D66): Als ik mevrouw Ypma goed beluister, moeten we
dus nog heel veel leren, maar liggen we ook op schema.

Mevrouw Ypma (PvdA): In heel veel gemeenten en regio's zijn al heel veel
goede voorbeelden. We moeten inderdaad nog heel veel leren, maar
gelukkig gebeurt er ook al heel veel. Mijn punt is dat die kennis en
innovatie ook verspreid moet worden. Dat geldt voor wraparound care uit
Zeeland, het voorbeeld uit Overijssel, maar ook voor Amsterdam waar
innovatief wordt gewerkt met de Eigen Kracht Centrale. Ik denk dat die
ervaringen meer verspreid moeten worden.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik heb nog een vraag over het
innovatielaboratorium. Lopen we niet het risico dat er weer een
instituut bijkomt? De klacht is namelijk soms dat er al zo veel is en
dat het soms zo versnipperd is.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dat vind ik wel een goede opmerking. Het is
natuurlijk de bedoeling dat zo'n innovatielaboratorium gaat bundelen en
verspreiden wat er al is. Als het transitiebureau die functie kan
vervullen, dan moet het transitiebureau dat doen. Als het dat niet kan
-- veel gemeenten zijn nog niet dolenthousiast over het transitiebureau
-- moet er misschien iets anders voor in de plaats komen. Dat laat ik
graag aan de staatssecretarissen over.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik heb ook gelezen dat in het verleden
vanuit een soortgelijk idee het Nederlands Jeugdinstituut is opgericht.
De gedachte daarachter was ook om dingen te bundelen en te bekijken wat
werkt om daarmee in de praktijk makkelijker slagen te kunnen maken. Hoe
verhoudt het innovatielaboratorium zich tot het Nederlands
Jeugdinstituut?

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik begin maar even niet aan de institutendiscussie.
Wellicht kan het Nederlands Jeugdinstituut dit trekken. Ook dat laat ik
graag over aan de staatssecretarissen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Die transitie zou in 2015 moeten
worden afgerond. Het hele proces was bedoeld om te bekijken of je aan de
voorkant winst kon behalen. Nu wordt de bezuiniging al voor 2015
ingeboekt. Wij hebben een amendement ingediend over de Eigen
Kracht-conferenties, met name om ots en uithuisplaatsing tegen te gaan.
Dat ligt nu in de Eerste Kamer en is toen overigens mede ondertekend
door Jeroen Dijsselbloem. De staatssecretaris stelt nu voor om dat nog
eens een halfjaar uit te stellen. Wat vindt de PvdA daarvan? Dan haal je
voorlopig namelijk geen winst binnen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik denk dat we daar zo snel mogelijk mee aan de
slag moeten gaan. Ik ben benieuwd naar de reactie van de
staatssecretaris op de vraag waarom het noodzakelijk is om dat een half
jaar uit te stellen. Dat is een goede vraag.

Voorzitter. Ik pleit ervoor dat landelijk expliciet wordt uitgesproken
dat gemeenten in overleg met provincies budgetten kunnen inzetten en van
indicatieregels mogen afwijken, zonder dat ze daarvoor achteraf op de
vingers worden getikt door VWS of Justitie. Kunnen de
staatssecretarissen dat toezeggen?

Tot slot de financiën. Er wordt een korting doorgevoerd van 2,65%,
omdat het personeel op de nullijn gezet zou moeten worden. In de
jeugdzorg kan dat echter niet omdat het ministerie hierover een
convenant heeft afgesloten met de sector. Toch wordt er 36 miljoen
gekort. Wij willen geen gat in de begroting slaan, maar wij pleiten
ervoor om de begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde zorg gelijk
te trekken. Hierover heb ik een motie in mijn achterzak. We willen geen
nieuwe kortingen tot 2016 hierbovenop. Voor dit jaar zullen we het
moeten accepteren, maar dit is eens maar nooit weer.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik heb een vraag over de positie van
kinderen van migranten en asielzoekers. Het kabinet heeft besloten dat
er een kinderpardon komt. GroenLinks is daar heel blij mee. Nu blijkt
echter dat kinderen die langer dan vijf jaar geleden een vergunning
hebben aangevraagd, niet voor deze regelingen in aanmerking komen. Wat
vindt de Partij van de Arbeid daarvan?

Mevrouw Ypma (PvdA): Dat is een heel interessante vraag, maar deze moet
in een ander verband worden gesteld.

De voorzitter: Kunt u het verband aangeven waarin dat zou moeten?

Mevrouw Ypma (PvdA): Iets met justitie en asielzoekerskinderen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Kinderen van asielzoekers zijn ook
kinderen die in Nederland wonen, zeker als het al langer dan vijf jaar
is. Maar de reactie van de Partij van de Arbeid is veelzeggend.

Mevrouw Ypma (PvdA): Deze kinderen zitten niet in de jeugdzorg. Volgens
mij hebben we het daar vandaag over.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Ik heb twee punten over de begroting
voor het jaar 2013. Ten eerste. De budgettaire korting van 2,65% is een
onbedoeld effect van de afspraken in het Lenteakkoord. De vorige keer
dat we hierover spraken, heb ik daarover een motie ingediend. De
toenmalige staatssecretaris zegde toe om in een soort menukaart aan te
geven waar een dekking kan worden gevonden om deze korting ongedaan te
maken. Naar aanleiding daarvan trok ik de motie in. De reactie van de
nieuwe staatssecretaris in een brief op dit punt was echter buitengewoon
teleurstellend. Het zij hem vergeven omdat hij op dat moment twee weken
staatssecretaris was. Ik geef hem vandaag graag een herkansing om aan te
geven waar het geld gevonden kan worden.

Ten tweede. We hebben het steeds over de kleinschalige zorginstellingen,
zowel hier als bij debatten over de AWBZ. Recentelijk heb ik van een van
deze instellingen een e-mail ontvangen: de Opvoedpoli. Als je dan leest
hoe het gaat met de zorgverzekeraars, kan dat gewoon niet waar zijn. Ook
op dat punt wil ik nu eens doorpakken. Dat kan wat mij betreft op twee
manieren. In de eerste plaats kunnen we afspreken dat er een
contracteerplicht komt voor instellingen en professionals die voldoen
aan de kwaliteitswet of de toelatingswet. Ik hoor graag de mening van de
staatssecretaris daarover. In de tweede plaats kunnen we kijken naar een
andere manier van financieren. Ik denk aan een combinatiefinanciering.
Een van de redenen waarom het misgaat in de jeugdzorg is dat er te veel
financieringspotjes zijn. Het gevolg daarvan is dat de zorg niet op zo'n
manier geleverd wordt dat deze efficiënter is, zoals bij de Opvoedpoli,
en aansluit bij wat ouders graag willen.

Ik ga in op de toekomst. In het regeerakkoord zit inhoudelijk gezien een
positieve lijn op het onderdeel jeugdzorg. Wel maken wij ons grote
zorgen over de extra korting van 150 miljoen. Dat is 5% extra. Gemeenten
zullen deze taken nu met 15% minder moeten gaan uitvoeren. Hierover
bereiken ons heel zorgelijke signalen vanuit het veld. Hoe wil de
staatssecretaris zijn stelselverantwoordelijkheid voor de jeugdzorg vorm
gaan geven als je ziet dat de provincies, vooruitlopend op de
decentralisatie, financiën aan het afbouwen zijn en ook gemeenten flink
lijken te korten op preventief jeugdbeleid? De vraag is heel concreet:
wil het kabinet de financiële gevolgen van de bezuinigingen op de
verschillende bestuursniveaus in beeld brengen?

Ik kom op de inhoud van de stelselwijziging. Het CDA steunt de gedachte
dat het gezin centraal staat. Eigenlijk is het gek dat je het op zo'n
manier moet zeggen. Wij vinden dat gemeenten daarbij maximale
beleidsvrijheid moeten krijgen om een goede samenhang van voorzieningen
te verzorgen. De conceptwet die voorligt, behoeft dan ook aanpassingen.
Een voorbeeld daarvan is dat niet de voorzieningen, maar de te behalen
resultaten in de wet gedefinieerd moeten worden. Daarover zijn wij het
volgens mij allemaal eens. Ik heb twee punten van zorg bij de maximale
beleidsvrijheid van gemeenten. Hoe gaan we de zwaardere en dus duurdere
intramurale projecten waarborgen? Hoe zorgen we ervoor dat jongeren een
goede toegang tot zorg houden bij een zwaardere ggz-problematiek? Ik
vind dat we vanuit Den Haag moeten nagaan hoe we ervoor kunnen zorgen
dat deze twee zaken geborgd blijven.

Daarnaast is uiteraard een omslag in denken nodig. We doen allemaal
alsof opvoeden vanzelfsprekend goed gaat, terwijl iedere ouder weleens
tegen problemen aanloopt. Het moet normaal worden om daarover
makkelijker te spreken.

De stelling "het gezin centraal" en de Eigen Kracht-conferenties zijn
onlosmakelijk met elkaar verbonden. De Eigen Kracht-conferenties moeten
in de nieuwe wet worden verankerd, maar moeten niet weer een
standaardoplossing worden die overal aangeboden wordt. Hoe zorg je
ervoor dat in de professionalisering elke keer de afweging wordt gemaakt
of de Eigen Kracht-conferentie voor een bepaalde situatie wel het
voorgeschreven middel is?

Door het CDA is eerder een motie ingediend om de leeftijdsgrens in de
nieuwe jeugdwet naar 23 jaar te verhogen. De toenmalige staatssecretaris
heeft aangegeven dat daar allerlei juridische en praktische bezwaren
tegen zijn. Wel is de toezegging gedaan om te onderzoeken of de
bestaande doorloopregeling gehandhaafd kan worden. Voor het CDA is dat
van het grootste belang, dus ik hoor graag van de staatssecretaris hoe
het hiermee staat.

Dan kom ik op een onderwerp waarvan je zou kunnen zeggen dat het hier
niet aan de orde is, maar dat toch fundamenteel is. In het regeerakkoord
staat dat decentralisaties in principe worden gericht op gemeenten van
100.000 inwoners of meer. Wat betekent dit voor de decentralisatie van
de jeugdzorg? Kan de decentralisatie ertoe leiden dat gemeenten zeggen
dat zij de 100.000-plusomvang niet zien zitten? Daarmee zou de hele
transitie van de jeugdzorg naar de gemeenten, die ook door het CDA
gewenst wordt, gefrustreerd worden. Het spreekt voor zich dat het CDA
niet pleit voor dit soort legodemocratie -- alles behalve dat -- maar
het is wel een punt van aandacht.

Kinderen en dagbesteding is een ander onderwerp dat ik aan de orde wil
stellen. De decentralisatie van de jeugdzorg staat natuurlijk niet op
zich, maar heeft verbindingen met decentralisaties op andere terreinen.
Het is nog steeds onduidelijk wat er gaat gebeuren met de dagbesteding.
Deze is zeker van belang voor kinderen met een licht verstandelijke
beperking. Zij gaan vaak naar de dagbesteding. Het is voor de ouders een
manier om het vol te houden en zo krijgen jongeren, bijvoorbeeld bij
zorgboerderijen, allerlei vaardigheden mee. Graag horen wij dan ook of
in de brief die beloofd is in het debat over de regeringsverklaring,
specifieke aandacht zal worden geschonken aan de jeugd in het algemeen
en de groep licht verstandelijk gehandicapten in het bijzonder. Binnen
de commissie VWS hebben we afgesproken om hierover een rondetafelgesprek
te houden. Ik denk dat het goed is om daarbij de vraag te betrekken
welke oplossing de staatssecretaris ziet voor deze groep vanwege het
afschaffen -- voorlopig zal ik het toch maar zo zeggen -- van de
dagbesteding in het regeerakkoord.

Verder wil ik spreken over een heel kleine, specifieke doelgroep,
namelijk de kinderen met een combinatie van zware lichamelijke en
verstandelijke beperkingen. Zij hebben elke dag verzorging en
ingewikkelde verpleegkundige handelingen nodig, ook 's nachts. Het CDA
is van mening dat deze kinderen gewoon thuis verzorgd moeten kunnen
worden door hun ouders. Deelt de staatssecretaris dit uitgangspunt?

Hoe gaat dit dan straks als de begeleiding en de persoonlijke verzorging
met korting overgaan naar de gemeenten en de verpleging overgaat naar de
Zorgverzekeringswet? Hoe krijgt dit in de praktijk vorm?

Er zijn recent berichten naar buiten gekomen over mosliminternaten. In
de berichtgeving ging het met name over de vragen of die internaten in
strijd zijn met het bestemmingsplan en of er voldoende brandveiligheid
is. In de berichtgeving ging het naar mijn smaak onvoldoende over het
pedagogische klimaat daar. De CDA-fractie heeft vragen daarover gesteld.
De termijn was blijkbaar te kort om die te beantwoorden. Ik heb vorige
week een poging gedaan om daar eerder antwoord op te krijgen, maar trof
toen de Griffie op mijn pad. Daarom stel ik hier de vraag of de
staatssecretaris een rechtsgrond wil vormen op basis waarvan er toezicht
kan komen op het pedagogische klimaat en op de kwaliteit van de leiders
van de mosliminternaten.

Ik kom nu bij mijn laatste verzoek. Hoe staat het met de uitvoering van
de motie-Bruins Slot over de integrale vroeghulp? Daarin is gevraagd om
een uitrol over het land. Ik ben benieuwd hoe ver wij daar inmiddels mee
zijn.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. D66 wil een gezonde jeugdzorg.
Daarvoor moeten wij een aantal taboes doorbreken. Daar gaat mijn
bijdrage van vandaag over. De visie van D66 in dit kader is helder. Wij
gaan uit van de eigen verantwoordelijkheid van ouders. Als het niet goed
gaat, moet er opvoedondersteuning zijn. Het uitgangspunt moet altijd het
belang van het kind zijn.

Het gaat nog niet goed in de jeugdzorg, ondanks alle inspanningen en
goede bedoelingen. Ik heb het dan niet over de mensen die werken in de
jeugdzorg, maar over het door ons gecreëerde systeem van de jeugdzorg:
te veel schotten, administratie, bureaucratie en onduidelijkheid.
Jongeren krijgen te vaak niet op tijd de juiste zorg. Zij moeten wachten
of worden in een voor hen niet passende jeugdinstelling geplaatst. Dit
constateerde de Algemene Rekenkamer onlangs ook. De fractie van D66 is
daarom blij met de overgang van de jeugdzorg van de provincies naar de
gemeenten, als deze ook een verbeterde jeugdzorg oplevert. De overgang
van provincie naar gemeente moet leiden tot zorg op maat en één
coördinerende hulpverlener per gezin -- mijn collega heeft daar al het
een en ander over gezegd -- georganiseerd in de buurt van de jongere en
het gezin. Naast preventieve, lichte en nabije zorg is soms ook zware,
langdurige en gedwongen zorg nodig, helaas. Wij zullen hierover nog vaak
en genoeg spreken bij de behandeling van het nieuwe wetsvoorstel.

Zoals reeds gezegd, steunt D66 de hervormingen in de jeugdzorg. Wel
maakt mijn fractie zich zorgen over de weg daar naartoe, over het
functioneren van de Centra voor Jeugd en Gezin en over de gevolgen van
de stapeling van kortingen op de jeugdzorg.

Ik ga eerst in op de weg ernaartoe. D66 wil graag meer inzicht. Gaat het
goed met de voorbereidingen? Mijn fractie wil niet dat alle
verbeteringen worden uitgesteld tot na 2015. D66 gaat er daarbij van uit
dat de deadline van 2015 verantwoord wordt gehaald. Er ligt hier ook een
kans om het toezicht te verbeteren. Mijn collegae van de PVV en de PvdA
hebben hier ook al wat over gezegd. Wij zien hierin mogelijkheden om
bijvoorbeeld een goed, objectief advies te vragen van de Algemene
Rekenkamer, alvorens wij de wet gaan bespreken. Ik heb soms het idee dat
er te gemakkelijk wordt gedacht over de overheveling. Hoe behouden wij
echter de specialistische kennis? Graag krijg ik een antwoord op deze
vraag.

Ook de raadsleden moeten hun nieuwe, uitgebreide
volksvertegenwoordigende rol goed gaan invullen. Wij zijn benieuwd op
welke wijze de staatssecretaris daarop gaat sturen.

Ik kom nu op de rol van de Centra voor Jeugd en Gezin. Hoe ziet de
toekomst er uit? De CJG's bieden onderdak aan verschillende instanties,
maar de samenwerking en integratie van de zorg moeten nog van de grond
komen. Daarom slagen de CJG's er in onvoldoende mate in om tijdig
risicojongeren te signaleren. De prestaties en de effecten zijn nog
steeds onduidelijk. Er zijn gelukkig ook best practices. Toch vraag ik
de staatssecretaris hoe wij kunnen voorkomen dat wij straks een x-aantal
jaar verder zijn en dat hij tegen de Kamer moet zeggen dat de centra
niet gebracht hebben wat wij wilden.

Ik ga nu in op de financiële kant. In het regeerakkoord is afgesproken
dat met de overgang ook 150 miljoen wordt gekort. De afgelopen jaren is
het beroep op de jeugdzorg alleen maar toegenomen. Er is geen reden om
aan te nemen dat dit minder wordt. Dit kan niet goed gaan, zegt mijn
gevoel.

Kan de staatssecretaris dat gevoel wegnemen?

Daarnaast is er in de begroting voor 2013 een fout van 32 miljoen
terechtgekomen. Wat sneuvelt er door deze korting? Wij krijgen nu al
signalen dat gemeenten onder financiële druk bezuinigen op preventief
jeugdbeleid. Ik heb het dan over de grote steden, Amsterdam en Rotterdam
bijvoorbeeld. Dat staat eigenlijk haaks op de nieuwe jeugdwet en de
nieuwe jeugdzorg. Extra investeringen in het preventief jeugdbeleid en
vroege interventies moeten de vraag naar duurdere en zwaardere vormen
van zorg juist afremmen. Kan de staatssecretaris cijfermatig onderbouwen
dat mijn beeld niet klopt?

Ik ga verder met een aantal taboeonderwerpen. Het is belangrijk om deze
taboes te doorbreken willen wij echt werk maken van een gezonde
jeugdzorg. Uithuisplaatsingen van kinderen zijn heel ingrijpend, voor
kinderen en voor ouders. Wij moeten daar heel zorgvuldig mee omgaan. Er
wordt al lange tijd een maatschappelijke discussie gevoerd over de mate
waarin de organisaties in de jeugdzorg, waaronder de Raad voor de
Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg, voor voldoende feitelijke
onderbouwing zorgen. Ik doel op een moeilijk woord namelijk
"waarheidsvinding". Er wordt met vader, moeder en huisartsen gesproken,
maar is het helder wat de feiten en de meningen in rapportages zijn? En
worden op basis daarvan de goede besluiten genomen? Het betreft een
gevoelig onderwerp waarmee wij zakelijk moeten omgaan.

D66 wil daarom dat hierover een advies van de Kinderombudsman komt,
zodat wij die kennis kunnen meenemen in de nieuwe jeugdzorg. Ik ben blij
om te horen dat mijn collega van de PVV -- zij is even weg -- en mijn
collega van de VVD het woord "waarheidsvinding" ook al hebben genoemd.
Wij verwachten dan ook steun voor onze motie.

Praten over seksualiteit in de jeugdzorg is vaak nog taboe. Het gaat dan
over kennis van mensen die in de jeugdzorg werken over de seksuele
ontwikkeling en achtergrond van cliënten. Het gaat ook over de vraag
wat te doen bij seksueel grensoverschrijdend gedrag van cliënten. Hoe
gaan wij daarmee om? Kennis en openheid zijn nodig. De commissie-Samson
constateerde dat de jeugdzorgsector onvoldoende in staat is om seksuele
problematiek te onderkennen, bespreekbaar te maken en adequaat in te
grijpen. D66 vindt dat we alles moeten doen om een gezonde jeugdzorg te
hebben waarin kinderen en jeugd veilig zijn. D66 wil daarom samen met de
PvdA dat er een professionele omgang met seksualiteit komt. Dit moet
structureel aandacht krijgen in de basisopleiding én in de permanente
educatie van mensen die in de zorg werken. Graag krijg ik hierop een
reactie van de staatssecretaris.

Een ander onderwerp is voorlichting. D66 vindt dat voor alle jongeren in
heel Nederland informatie beschikbaar moet zijn over abortus en
homoseksualiteit. Daarbij mag het niet uitmaken of je nu op
Goeree-Overflakkee of in Amsterdam woont. Toch informeren bepaalde
gemeenten hun inwoners bewust niet via de website van Centra voor Jeugd
en Gezin. Waar is nu de landelijke verantwoordelijkheid dat burgers goed
geïnformeerd worden? Wat gaat de staatssecretaris daaraan doen?

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik deel volledig het punt van de
D66-fractie dat het belangrijk is dat de voorlichting in alle Centra
voor Jeugd Gezin goed geregeld is. In zijn algemeenheid geldt het echter
voor meer zaken. Ik vraag mij daarom af wat de D66-fractie van een
basismodel voor Centra voor Jeugd en Gezin vindt.

Mevrouw Bergkamp (D66): Op dit moment hebben de Centra voor Jeugd en
Gezin veel vrijheid om tot een bepaalde invulling te komen. Een kader
ontbreekt. Ik denk dat wij dit soort vragen moeten meenemen in de nieuwe
jeugdwet. Wij moeten bekijken waar qua systeem de landelijke
verantwoordelijkheid ligt en hoe je het invult. Ik vind wel dat
gemeenten een behoorlijke beleidsvrijheid moeten hebben. Mijn collega
van de CDA-fractie gaf al dat je ook met complexe en juridische
vraagstukken te maken hebt. Ik vind dat wij daar heel goed naar moeten
kijken, ook naar het vraagstuk van landelijke informatievoorziening.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Die opvatting deel ik. Maar je kunt toch
niet zeggen dat het voor ene punt allemaal geregeld moet zijn in de
Centra voor Jeugd en Gezin, maar dat er voor alle andere punten maximale
beleidsvrijheid moet zijn?

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik vind dat ik dit wel kan zeggen. Het is
volgens mij te makkelijk om te zeggen: wij gaan nu aan tafel besluiten
wat die beleidsvrijheid inhoudt. Ik vind het in ieder geval belangrijk
om op te merken dat de overheid een landelijke verantwoordelijk heeft
dat burgers informatie krijgen over homoseksualiteit en abortus. De
Centra voor Jeugd en Gezin hebben een website, maar er zijn een aantal
gemeenten die burgers daarmee wel informeren en een aantal gemeenten die
dat niet doen. Ik vind dat een belangrijk vraagstuk en daarom stel ik
het aan de orde.

De heer Van der Staaij (SGP): Dat punt is in schriftelijke vragen al een
paar keer teruggekomen in de afgelopen periode. Toen was het antwoord
van het kabinet steeds dat het de vrijheid van gemeenten is om invulling
te geven aan die voorlichtingstaak, om te verwijzen naar instanties. Het
is belangrijk dat het gebeurt, maar hoe het gebeurt, moeten we niet
allemaal centraal vanuit Den Haag willen regelen. Dat is toch een heel
gezond uitgangspunt?

Mevrouw Bergkamp (D66): We willen een gezonde jeugdzorg, dat betekent
dat we het ook gezond vinden dat mensen informatie over maatschappelijke
vraagstukken zoals abortus en homoseksualiteit krijgen. Ik ben heel
benieuwd of de nieuwe staatssecretaris een nieuwe wind in de Tweede
Kamer laat waaien. Graag dus een reactie van de staatssecretaris hierop.

Mevrouw Keijzer (CDA): Vindt mevrouw Bergkamp dat in die voorlichting
bij ongewenste zwangerschappen ook alternatieven voor abortus in beeld
moeten komen?

Mevrouw Bergkamp (D66): De voorlichting moet compleet zijn. Er zijn ook
alternatieven voor abortus. Ik vind dan ook dat je het brede verhaal
moet uitleggen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat is goed om te horen.

Mevrouw Bergkamp (D66): Daar ben ik blij om.

Ik ga verder met een ander taboeonderwerp, namelijk pesten. Pesten heeft
vaak een grote impact op de kinderen, en ook op latere leeftijd. D66 wil
een rondetafelgesprek voeren, niet als oplossing maar om te bekijken wat
we als politiek verder kunnen doen. De voorbereiding hiervoor tref ik
met mijn collega's. Vandaag heb ik een aantal schriftelijke vragen
gesteld over de effectiviteit van het huidige beleid. Wij rekenen dan
ook op de steun van de staatssecretaris om dit onderwerp blijvende
aandacht te geven. Laten we taboes doorbreken om een gezonde jeugdzorg
te krijgen.

Tot slot heb ik nog een aantal opmerkingen en vragen voor de
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De justitiële
jeugdinrichtingen beschikken over de noodzakelijke randvoorwaarden om
zorg van voldoende kwaliteit te kunnen leveren aan jongeren. Over de
effectiviteit maken wij ons helaas zorgen. Hoe zit het met de
effectiviteit van dat beleid?

De werkdruk van de kinderrechters is hoog. De staatssecretaris heeft in
zijn reactie heel veel cijfers en weinig kwaliteitscriteria genoemd. Kan
de staatssecretaris aangeven of er, behalve dat de werkdruk te hoog is,
ook een kwaliteitsprobleem is?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik zat nog even te kauwen op die vraag over
de waarheidsvinding. Ik vind dat buitengewoon belangrijk, maar nu vragen
we weer om een advies. Is het niet gewoon tijd om maatregelen te nemen
om ervoor te zorgen dat dit daadwerkelijk plaatsvindt, bijvoorbeeld door
die forensisch-pediatrische expertise, in plaats van om weer om advies
te vragen? Is het ook niet zo dat de Kamer dat zelf aan de
Kinderombudsman kan vragen? Ik vroeg mij af waarom mevrouw Bergkamp
daarover een motie of wat dan ook aankondigt.

Mevrouw Bergkamp (D66): Het betreft inderdaad een motie. Het een hoeft
het ander natuurlijk niet uit te sluiten. Ik snap dat mevrouw Van der
Burg pleit voor haar punt en ik vind dat ook een belangrijk punt, maar
waarheidsvinding is geen simpel probleem. Het is geen simpel vraagstuk
om op te lossen. Iedereen heeft daar dus ook weer een andere mening
over. Het is grappig: het gaat over waarheidsvinding en er zijn veel
meningen. De Kinderombudsman vind ik eigenlijk het geschikte instituut
om advies aan te vragen. Dit is namelijk een instituut waarbij het kind
op nummer één staat. Ik had ook de rechterlijke orde om advies kunnen
vragen. Ik denk dat het heel belangrijk is om te bekijken wat we nu
allemaal voor informatie hebben. De Kinderombudsman heeft daar een
belangrijke rol in. Een organisatie van cliënten heeft ook al onderzoek
gedaan. Het is belangrijk om dat er allemaal bij te betrekken, om in
één keer een goed, objectief advies van de Kinderombudsman te krijgen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dat is het antwoord op het eerste deel van
mijn vraag. Het tweede deel hebt u nog niet beantwoord. Volgens mij
kunnen wij ook zelf advies vragen aan de Kinderombudsman en hoeft dat
niet via de staatssecretaris te lopen.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de
staatssecretaris. Vandaar dat ik het ook heb genoemd. Het is natuurlijk
heel mooi dat de Kamer daar ook om kan vragen en ik hoop dan ook op een
meerderheid om dat vrij snel te regelen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik steun het initiatief om daar advies over te
vragen, maar ik wil dan wel graag weten waarover advies wordt gevraagd
aan de Kinderombudsman. Er is namelijk een groot verschil tussen
waarheidsvinding en waarheidsgetrouwe informatie. Ik wil voorkomen dat
jeugdhulpverleners een soort van politieagent worden, maar ik wil wel
dat zij waarheidsgetrouwe informatie in hun dossiers zetten.

Doelt mevrouw Bergkamp op dat laatste?

Mevrouw Bergkamp (D66): Mij lijkt het inderdaad belangrijk om de
opdracht heel scherp te formuleren en dit soort elementen daarbij te
betrekken. Ik denk dat mevrouw Kooiman gelijk heeft als zij zegt dat het
niet de bedoeling kan zijn dat mensen in de jeugdzorg als een soort
politie te werk gaan. Het is echter wel belangrijk om professioneel te
werken. In het wetsvoorstel over de professionalisering van de jeugdzorg
wordt ook aandacht besteed aan permanente educatie. Ik meen dat het tijd
is om dit samen op te pakken. Er moet een scherpe opdracht worden
geformuleerd. Ik ben blij om te merken dat daar een breed draagvlak voor
is.

Mevrouw Keijzer (CDA): Volgens mij lopen hier twee dingen door elkaar
heen. Aan de ene kant is er de vraag wat er nu voorhanden is aan feiten
en meningen en welk onderscheid wordt gemaakt in het dossier dat aan de
rechter wordt voorgelegd met het oog op een ondertoezichtstelling of een
uithuisplaatsing. Ik begrijp dat mevrouw Bergkamp daarop doelt als zij
advies wil vragen aan de Kinderombudsman. Dat vind ik goed. In mijn
vorige werk heb ik weleens dossiers gezien waarbij ik mij echt afvroeg
wat nu de feiten en wat de meningen waren. Het leidt er echter wel toe
dat een rechter op een gegeven moment een kind uit huis plaatst. Dat
vind ik heel goed. Aan de andere kant is het de vraag of ziekenhuizen in
dbc's een forensische expertise moeten opnemen voor het geval een kind
binnenkomt waarbij het vermoeden van kindermishandeling bestaat. De
CDA-fractie heeft daar al eerder voor gepleit. De VVD-fractie vindt de
CDA-fractie daarbij dus aan haar zijde.

Mevrouw Bergkamp (D66): Volgens mij heb ik steun van het CDA voor mijn
voorstel en heeft de VVD steun voor het voorstel van de VVD. Dat is goed
om te horen. Het is ook goed dat het CDA dat even uit elkaar haalt.
Daarom reageerde ik ook met de opmerking dat het een het ander niet
hoeft uit te sluiten.

De voorzitter: Dan geef ik nu het woord aan de heer Voordewind van de
ChristenUnie.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ben blij dat ik als
woordvoerder van de ChristenUnie de jeugdzorg weer in mijn portefeuille
heb. Ik ben er twee jaar tussenuit geweest. Tot mijn teleurstelling zag
ik dat er in die twee jaar niet heel veel is gebeurd, behalve dan dat er
nu een conceptwetsvoorstel is waar het veld heel veel kritiek op heeft.
Daar kom ik nog over te spreken.

Ik begin met een woord van dank aan minister Opstelten, die nog onder
het vorige kabinet excuses heeft aangeboden aan de slachtoffers van
seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen. Daar had de
commissie-Samsom ook om gevraagd. Gelukkig zijn deze er in tweede
instantie gekomen. De vraag is natuurlijk wel waarvoor de overheid
excuses aanbiedt. We gaan daar uitgebreid met de commissie over spreken.
We zullen daar ongetwijfeld rondetafelgesprekken over hebben, maar die
vraag zal wel cruciaal zijn: waar had de overheid dan gefaald? Heeft de
Inspectie Jeugdzorg echt signalen verwaarloosd of genegeerd? Moet het
dan anders? Ik weet dat het een omslag zou zijn, maar moet de Inspectie
Jeugdzorg niet veel meer individuele klachten gaan behandelen? Mensen
met klachten worden nu verwezen naar de klachtencommissie van de
instelling. De overheid heeft in ieder geval veel signalen gemist. Veel
signalen zijn niet doorgekomen. We moeten nagaan hoe wij die signalen
veel scherper in beeld kunnen krijgen en hoe wij een handelende overheid
en een handelende en adequate jeugdzorg kunnen ontwikkelen, opdat dit
soort vreselijke situaties in de toekomst wordt voorkomen.

We hebben een minister voor Jeugd en Gezin gehad die een jeugdnota met
daarin een visie op de jeugd heeft uitgebracht. Aan de nieuwe
staatssecretaris die gaat over jeugdzorg, wil ik vragen of ook hij
bereid is om, in het verlengde van deze jeugdnota, een visie te geven op
jongeren en jeugd. Ik ben wel heel benieuwd naar de visie van dit
kabinet op de leefpatronen van jongeren et cetera. Vindt de
staatssecretaris bijvoorbeeld dat wij een en ander nog door preventie
kunnen bijsturen?

Ik ben erg blij met de verhoging van de leeftijd waarop gebruik en
aankoop van alcohol is toegestaan. Daarvoor is een ruime meerderheid in
de Kamer. Het desbetreffende voorstel zullen wij op korte termijn in de
Kamer behandelen.

Ik zei al dat door het veld nogal wat kritische aantekeningen zijn
geplaatst bij en opmerkingen zijn gemaakt over de transitie. Veel
wethouders, gedeputeerden en instellingen zijn al bij de Kamer op bezoek
geweest om hun kritiek te uiten.

Een van de kritiekpunten was bijvoorbeeld de vraag, hoe het gat moet
worden gedicht met de jeugd-ggz. Dat was indertijd ook een groot
probleem bij de Wet op de Jeugdzorg. Daar zat toen ook een gat. De
jeugd-ggz had zijn eigen middelen en zijn eigen toegang, waardoor de
volledige stroomlijning binnen jeugdzorg niet lukte. Nu zien we dat die
escape weer kan ontstaan doordat de huisartsen ook weer rechtstreeks
kunnen verwijzen naar de jeugd-ggz. Ziet de staatssecretaris dat ook als
een soort gat, waardoor uiteindelijk weer niet die centrale toegang tot
de jeugdzorg en tot de jeugdgezondheidszorg kan ontstaan?

Het ministerie van BZK gaat de hele decentralisatie van de jeugdzorg
coördineren. Hoe verhoudt zich dat tot de jeugdzorg? Welke rol zal
ministerie spelen bij de decentralisatie?

De Raad voor de Rechtspraak heeft serieuze kritieken geuit op de
voorliggende wet. Die kritieken gingen met name over de waarborgen van
de rechterlijke beslissingen en over de spanning als gevolg van de
vereiste toestemming door ouders en minderjarigen en de
jeugdbeschermingsmaatregelen. Die zouden als gevolg van het gedwongen
karakter daarvan met elkaar op gespannen voet staan. Kan de
staatssecretaris alvast een brief toezeggen met een reactie op deze heel
grote aantijgingen aan het adres van die conceptwet?

Ik sluit aan bij de opmerking van mevrouw Ypma over Friesland en de
Eigen Kracht-conferenties. De uithuisplaatsingen en de
ondertoezichtstellingen zijn daar enorm gereduceerd. Ik heb begrepen dat
in Zeeland dezelfde successen behaald. Er is sprake van 50% minder
ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen. Daar worden dus
gigantische winsten geboekt. Kan de staatssecretaris analyseren waardoor
die grote winst nu bereikt is en of we van die ervaringen kunnen leren
voor de andere provincies? Het gaat uiteindelijk om die integrale hulp.
Daar is die hele decentralisatie en transitie ook voor bedacht. Ik mocht
zelf in de parlementaire werkgroep zitten dat die rapport indertijd
heeft gemaakt.

Er is in de Kamer een breed draagvlak voor een grootschalige aanpak van
de Eigen Kracht-conferentie. De Kamer heeft een amendement van de
ChristenUnie aangenomen. Dat amendement ligt nu in de Eerste Kamer.
Waarom stelt de staatssecretaris nu zelf voor om daar een halfjaar
uitstel voor te bedingen? Juist hier liggen immers mogelijkheden om
grote winsten te behalen. Ik hoor op dat punt dus graag een uitleg van
de staatssecretaris.

Er is in de concept-jeugdwet meer aandacht voor het familienetwerk. Ik
vraag dan nog wel of er veel duidelijker een familieplan in de wet zelf
meegenomen kan worden.

Wat de korting in de jeugdzorg betreft, moet ik schuld belijden.

De voorzitter: U hebt van uw totale spreektijd nog twee minuten over.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Geldt dat ook voor de tweede termijn?

De voorzitter: U hebt nog twee minuten over van uw totale spreektijd.
Die geldt voor twee termijnen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik had begrepen dat ik acht minuten
had. Maar goed, ik ga mijn eerste termijn dan heel snel afronden.

Ik sluit aan bij de opmerkingen van de collega's over de korting in de
jeugdzorg. Ik vind het antwoord van de Partij van de Arbeid om te zeggen
"foutje bedankt, we hebben het over het hoofd gezien" te gemakkelijk. De
Partij van de Arbeid en de ChristenUnie zaten samen aan tafel bij de
totstandkoming van het Lenteakkoord. De brief van de staatssecretaris is
dan ook zeer bevreemdend, omdat wij als Kamer ervoor hadden gepleit om
tot een alternatieve dekking te komen binnen de VWS-begroting. Als dat
niet lukt, zullen we de Partij van de Arbeid nog een keer vragen of we
tot een alternatieve dekking zouden kunnen komen.

Ik wil ten slotte nog iets zeggen over de toekomst van de CJG's. In de
conceptwet wordt daar niet expliciet over gesproken. De ChristenUnie zou
heel graag zien dat de CJG's de poortwachters worden voor de jeugdzorg
en de jeugdgezondheidszorg. Daar komen we echter nog wel over te praten.

De ChristenUnie heeft ten slotte een amendement ingediend over STAP, de
Stichting Alcoholpreventie. Het gaat hierbij om een subsidie van
€150.000. De Partij van de Arbeid heeft dat voorheen gesteund. Ik mag
toch hopen dat we het fantastische werk van deze organisatie om
alcoholmisbruik in beeld te brengen en te monitoren, gezamenlijk kunnen
steunen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Eén gezin, één plan en
één regisseur, dat is het uitgangspunt van het nieuwe kabinet in het
kader van de decentralisaties in het sociale domein. GroenLinks is het
daarmee eens. De vraag is natuurlijk nog wel hoe het kabinet dit wil
realiseren. Dat zal in de uitwerking blijken.

Wij willen hier alvast een aantal zaken meegeven. Ten eerste het budget.
De financiering van de jeugdzorg blijft via verschillende kanalen lopen.
Dat hoeft niet kwalijk te zijn, maar het is wel kwalijk als het budget
van het ene departement niet besteed wordt, terwijl het andere
departement of gemeenten het beter hadden kunnen gebruiken. De
financiering van gedwongen jeugdzorg loopt bijvoorbeeld via Justitie.
Hierbij speelt dat investeringen in lichte vormen van jeugdzorg tot een
besparing kunnen leiden bij de uit de Justitiebegroting komende
gedwongen zorg. Met lichte zorg wordt zwaardere zorg voorkomen.
Gemeenten worden hier niet voor beloond. Minder uitgaven in het
Justitiedeel komen namelijk niet ten goede aan andere jeugdzorg, maar
aan de Justitiebegroting. De kans bestaat dat de gemeenten bedankt
worden voor hun goede zorgen, maar daar vervolgens geen voordeel van
ondervinden. Is het mogelijk om hierop een positieve prikkel te
ontwikkelen? Van de kosten die Justitie niet meer hoeft te maken, zou
een deel kunnen terugvloeien naar de gemeenten. Hoe denken de
staatssecretarissen hierover?

Een ander punt van het uitgangspunt Eén gezin, één plan zijn de
Centra voor Jeugd en Gezin. Zij vormen de basis van het hele
transitie-idee. Een Centrum voor Jeugd en Gezin is een laagdrempelig
inlooppunt waar gezinnen terechtkunnen met vragen. Dit helpt tegen
verkokering en normaliseert de jeugdzorg. Bovendien kan dit centrum
gemakkelijk de focus leggen op preventie. Een perfect middel dus om Eén
gezin, één plan te realiseren.

De vorige staatssecretaris legde vooral de nadruk op de
verantwoordelijkheid van gemeenten hierin. Wij zijn het ermee eens dat
de invulling van de Centra voor Jeugd en Gezin een taak van de gemeenten
is, maar benadrukken wel dat het kabinet verantwoordelijk is voor de
outcome van de CJG's. Het is belangrijk dat gemeenten laagdrempelige
zorg kunnen garanderen. Het is wat ons betreft dus ook wenselijk -- dat
heeft mijn voorganger Tofik Dibi al vaker benadrukt -- dat er een
basismodel komt voor de CJG's. De Algemene Rekenkamer steunt ons in zijn
brief van 25 oktober jongstleden in deze wens, omdat het nodig is om een
goed beeld te krijgen van de effectiviteit van het jeugdbeleid. Hoe
denkt de staatssecretaris hierover?

In het regeerakkoord staat ook dat de decentralisatie ertoe moet
bijdragen dat de eigen kracht, het sociale netwerk en de voorzieningen
in een gemeente beter benut worden. Het accent zal steeds liggen op
participatie in de samenleving. Wij delen deze visie, maar vragen ons
wel af hoe dit nagestreefd kan worden met de huidige concept-Jeugdwet.
Ik kan mij wat dat betreft aansluiten bij hetgeen mevrouw Ypma en de
heer Voordewind hierover hebben gezegd. Zal het voorstel voor de
Jeugdwet op deze punten aangepast worden?

Minister Rouvoet is de boeken ingegaan als de minister van de
wachtlijsten. Hij moest steeds naar de Kamer komen voor debatten over de
wachtlijsten in de jeugdzorg. Hier willen wij de nieuwe staatssecretaris
natuurlijk voor behoeden. Op dit moment vrezen wij echter voor een
terugkeer van de wachtlijsten. Er wordt namelijk veel gekort en dat is
echt zonde, juist nu het beter lijkt te gaan. In Amsterdam zijn ze
bijvoorbeeld al begonnen met een manier van werken zoals het na de
decentralisatie moet gaan. Dat levert goede resultaten op en een
terugloop van de wachtlijsten. Helaas zet de fikse korting van deze
regering deze goede aanpak onder druk. Hoe denkt de staatssecretaris
hierover?

Mevrouw Kooiman heeft een amendement opgesteld voor de korting die
indirect voortvloeit uit het Lenteakkoord. Dit hebben wij
meeondertekend. Er is nog onduidelijkheid over de kortingen. Wij zijn
blij dat de eigen bijdrage is afgeschaft. Betekent dit echter dat er nog
70 miljoen extra wordt gekort boven op de 150 miljoen? Waarop is de
extra 5% gebaseerd? Zijn er mensen die straks opeens geen zorg meer
behoeven? Wat is de visie van het kabinet op deze extra korting?

Bij het werken in de jeugdzorg is er sprake van veel bureaucratie en
protocollen en weinig autonomie voor professionals. Wij als politiek
moeten onszelf er ook op aankijken. Wij stellen bij elk incident nieuwe
regels op en geven daardoor professionals minder ruimte. Met de
transitie komt er nog meer onduidelijkheid voor werknemers. Wat gebeurt
er met een sociaal plan voor medewerkers die na de overheveling niet aan
het werk kunnen in het nieuwe stelsel? Is er een werkgarantie voor hen?
Provincies voeren een en ander uit tot 1 januari 2015 en zijn nu al aan
het afbouwen. Gemeenten kunnen pas per 1 januari 2015 aan de slag. Er
ontstaat dus een gat, omdat de provincies zich al terugtrekken terwijl
de gemeenten nog niet aan de slag zijn. Het zou zonde zijn als mensen
met heel veel kennis ontslagen worden, terwijl gemeenten die in een
later stadium heel goed kunnen gebruiken. Kan de staatssecretaris een
rol spelen in deze warme overdracht?

Een ander debat dat we hier al langer voeren, is het debat over
medicalisering. Er zijn nog steeds zorgen over de toenemende
etikettering van kinderen en het toenemende gebruik van medicijnen onder
jongeren.

De vorige staatssecretaris zou in gesprek gaan met de beroepsgroep, maar
volgens mij is daaruit nog niets concreets gekomen. We zouden in mei
2012 daarop een reactie krijgen, maar inmiddels is het december en is er
volgens mij nog steeds geen reactie. Kan de staatssecretaris mij
vertellen wat de stand van zaken is? Welke actie gaat hij ondernemen?
Kan hij toezeggen dat de rol van de farmaceutische industrie in de
medicalisering onderzocht wordt?

Een tijd geleden hebben wij gesproken over nazorg bij adoptie.
Adoptiekinderen hebben veel meegemaakt voordat zij in een adoptiegezin
zijn gekomen. Zij hebben op heel jonge leeftijd te kampen gehad met het
verlies van hun biologische ouders en vaak met verwaarlozing, trauma en
ondervoeding. De overgang naar een andere cultuur in een adoptiegezin
gaat ook lang niet altijd vanzelf. Daarom is het belangrijk dat
adoptieouders vroegtijdig een beroep kunnen doen op laagdrempelige
ondersteuning en op nazorg. Dat voorkomt dat zij lang met vragen en
problemen blijven zitten. Dit werd door de vorige staatssecretaris ook
erkend. Er is een programma opgesteld voor nazorg voor adoptiekinderen.
De financiering daarvan is echter nog niet rond. De heer Van der Staaij
zal hierop vast nog verder ingaan. Hij heeft een amendement hierover
voorbereid. Ik zou echter ook graag een reactie van de staatssecretaris
hierop horen.

Ik vraag tot slot aandacht voor kinderen van migranten en asielzoekers.
Ik heb net mevrouw Ypma gevraagd hoe het zit met kinderen die langer dan
vijf jaar geleden een vergunning hebben aangevraagd. Volgens ons schendt
de regering hiermee namelijk een van de belangrijkste beginselen van het
VN-kinderrechtenverdrag, namelijk geen discriminatie op grond van de
status van de ouders. Ik hoor hierop graag een reactie van het kabinet.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Afgelopen vrijdag was ik op
een congres dat onder meer ging over de verandering in de jeugdzorg. Het
ging over de bekende punten: de structuur van het nieuwe stelsel, de
keuzevrijheid, de schaalgrootte. Het was mooi dat op een gegeven iemand
ook zijn vinger opstak en zei: we hebben het nu allemaal over stelsels
en structuren voor als het misgaat, maar moeten wij ook niet heel goed
kijken naar hoe wij gezinnen kunnen versterken en hoe wij opvoeders
beter kunnen toerusten? Ik vond dat punt heel terecht: inzetten op het
versterken van gezinnen en niet pas daarover spreken als jeugdzorg of
strafrecht om de hoek komen kijken. In het regeerakkoord staat daarover
eigenlijk weinig, en dan druk ik mij nog mild uit. Erkent de
staatssecretaris dat het succes van zijn beleid in belangrijke mate
afhankelijk is van de kwaliteit van gezinnen? Op welke manier gaat hij
de versterking van gezinnen en relaties oppakken en op de kaart zetten?
Wordt de eigen kracht van families en sociale netwerken in het beleid
van gemeenten opgepakt? Ik hoor daarover graag meer.

Mevrouw Bergkamp sprak net over taboeonderwerpen. Misschien is het
voorkomen van echtscheidingen ook wel een beetje een taboeonderwerp in
Nederland. Het onderwerp is heel sterk gekoppeld aan keuzevrijheid en
privédomein. Daar mag men niet aankomen. Vanuit de gebroken gezinnen
komt er echter veel op kinderen af; daaruit vloeit beroep op de
jeugdzorg voort. Is het vanuit die invalshoek niet terecht om
echtscheiding niet als een privékwestie te beschouwen maar juist hardop
te vragen: hoe voorkomen wij echtscheidingen? Positiever geformuleerd:
hoe versterken wij relaties, zeker als er kinderen in het spel zijn?

De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister van VWS heeft onlangs
relatiebemiddeling/-therapie uit het basispakket van zorgverzekeraars
gehaald. Vindt de SGP-fractie het ook heel onverstandig, een soort paard
achter de wagen spannen, om dat nu te doen terwijl dat preventief veel
zou kunnen besparen?

De heer Van der Staaij (SGP): De heer Voordewind snijdt een terecht punt
aan. Vanuit een totaalvisie is dit als voorbeeld te noemen van punten
waarop gelet moet worden. Natuurlijk kan de Staat daar maar heel beperkt
wat mee, maar er kan ook naar dat soort maatregelen worden gekeken als
het vroegtijdige en laagdrempelige aanbod dat de heer Voordewind
bedoelt.

Dan kom ik nu op het stelsel van de jeugdzorg. Het valt mij op dat zo
ongeveer elke fase in de voorbereiding van de grote decentralisatie door
een ander kabinet wordt behandeld. Het voordeel daarvan is dat de
decentralisatie kennelijk steeds breder wordende steun krijgt. Er is
geen kabinet meer dat er niet voor is. Het nadeel is dan weer dat er bij
regeerakkoorden goed naar de financiën wordt gekeken en dat er altijd
meer gedaan moet worden met minder geld. Er komen altijd weer nieuwe
goede ideeën bij en zaken die eigenlijk ook gedaan moeten worden. Het
gaat nog niet erg goed, gezien de crisis, en elke keer moet iedereen
weer meedoen aan het meebetalen en aan de bezuinigingen. Daarom vraag ik
in aanvulling op vragen van collega's hierover: hoe realistisch is de
budgetkorting die nu weer voorzien wordt?

Wij vinden het van belang dat er duidelijkheid wordt geboden over de
voortgang van de decentralisatie. Uit de rapportages blijkt
tegelijkertijd dat die complexe operatie bijzonder veel zorgvuldigheid
vraagt. Ik loop een paar punten langs. Hoe wil de staatssecretaris het
risico op bureaucratie beperken? Het blijft een heel erg in het oog
springend punt dat bij alle goede voornemens rondom de
kwaliteitsversterking altijd het gevaar is dat we de professionals
inkapselen in allerhande protocollen en procedures. Een tweede vraag is
hoe we kunnen voorkomen dat de schaalvergrotingsslag gaat betekenen dat
de jeugdzorg, ook de preventieve jeugdzorg, weer verder van de burger af
komt te staan. Bij mijzelf thuis om de hoek is bijvoorbeeld een
geweldige stap vooruit gezet, want er komt een Centrum voor Jeugd en
Gezin. Hoera. Het slechte nieuws is echter dat de consultatiebureaus in
de kernen worden gesloten. Daar moeten burgers dus voortaan verder voor
gaan rijden. Dat was niet de bedoeling, maar je ziet dit soort dingen
wel gebeuren lokaal. Daarom vraag ik aandacht voor dit punt. Hoe
voorkomen we, zeker als we naar grotere eenheden toe willen met de
decentralisatie, dat dit soort onbedoelde ontwikkelingen versterkt
worden?

Mevrouw Ypma (PvdA): Is de heer Van der Staaij dan ook van mening dat de
CJG's uit de wet zouden moeten verdwijnen? Zouden de CJG's geen
verplichting meer moeten zijn voor de gemeenten?

De heer Van der Staaij (SGP): Ik vind in ieder geval dat er veel
keuzevrijheid moet zijn voor de gemeenten, zodat zij het op de beste
manier kunnen invullen. Het moet niet vanuit de Haagse werkelijkheid
worden ingevuld en als uniform model worden opgelegd aan de gemeenten in
het hele land.

Een belangrijk punt vindt de SGP-fractie ook dat organisaties een
serieuze kans moeten hebben om de aansluiting naar het nieuwe stelsel te
maken. Wij zien nu dat landelijk werkende instellingen het al lastig
hebben in de tussenfase wanneer de betrokken partners soms provinciale
financiering dreigen in te trekken. Er lag een convenant dat een goede
overgang wil waarborgen. Blijft de staatssecretaris daarachter staan?
Wij hebben hierover samen met de ChristenUnie schriftelijke vragen
gesteld. Wij hopen dat zij ook spoedig worden beantwoord.

Wordt in het nieuwe stelsel de culturele en religieuze pluriformiteit in
de zorgvraag ook erkend? Wordt er binnen de aanbestedingskaders plaats
ingeruimd voor keuzevrijheid zolang dat past binnen de financiële
kaders van de gemeente? Voor de kwaliteit van de zorg is dat ook een
onmisbare schakel.

Hoe wordt zorgvuldig beoordeeld welke landelijke functies ook binnen het
nieuwe stelsel op landelijk niveau moeten worden georganiseerd? Denk
bijvoorbeeld aan adoptieondersteuning en landelijk werkende organisaties
met een beperkte en helder afgebakende doelgroep. Kernvragen zijn of je
in redelijkheid kunt verwachten dat gemeenten zulke taken oppakken en of
decentralisatie financieel-economisch slim en uitvoerbaar is. Wat is ook
de rol van de VNG bij de afbakening van deze functies? Ik noem een
concreet voorbeeld van die adoptieondersteuning. Als het jaarlijks om
500 hulpvragen gaat, komen zij dan wel tot hun recht als je dit aan de
gemeenten overlaat? Valt dan de opgebouwde expertise niet gemakkelijk
tussen wal en schip? Ik heb niet zoveel behoefte aan een enorm
lobbycircuit voor allerlei losse instellingen of organisaties. Ik heb
liever een duidelijk houvast hoe wij nu uiteindelijk bepalen wat toch
echt nog landelijk geborgd moet blijven en wat je aan de gemeenten kunt
overlaten.

Ik wil aandacht vestigen op de aanbeveling van de Inspectie Jeugdzorg om
de adoptienazorg een vast onderdeel te laten uitmaken van de
adoptieprocedure. Wij hebben daarover een amendement ingediend. Met een
bedrag van 2 ton kunnen adoptieouders vanaf 2013 direct na de komst van
het kind in het gezin gebruikmaken van Adoptiestart, een nazorgproduct
van Stichting Adoptievoorzieningen. Graag hoor ik de staatssecretaris
over dit amendement, dat inderdaad voortbouwt op discussies die wij
hierover eerder in de Kamer hebben gehad.

De voorzitter: Dan zijn wij hiermee gekomen aan het eind van de eerste
termijn van de zijde van de Kamer. De staatssecretarissen gaan de
beantwoording voorbereiden.

De vergadering wordt van 12.02 uur tot 13.00 uur geschorst.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor de
vriendelijke welkomstwoorden aan mijn adres. Ook ik verheug me op de
debatten over de jeugd en de jeugdzorg. Ik denk dat het inderdaad een
ongelooflijk belangrijk onderwerp is. De komende jaren moeten we niet
alleen de stelselwijziging bespreken, maar ook de vraag hoe het met de
jeugd van Nederland gaat. Door de werkzaamheden van de commissie-Samson
is nogmaals benadrukt hoe belangrijk het is om op een goede en
zorgvuldige manier over deze problematiek te spreken.

Ik wil mijn beantwoording in een aantal blokjes verdelen. Ik begin met
de stelselwijziging. Daarover zijn veel vragen gesteld, onder andere
over de uitvoeringskracht van de gemeente, de jeugd-ggz, de kwaliteit en
over het toezicht. Dat wil ik graag in dit blokje behandelen. Als tweede
wil ik kort wat zeggen over de aanpak van kindermishandeling. Daarna wil
ik de overige diverse onderwerpen behandelen. Het lijkt me goed om vanaf
deze plaats ook mijn voorganger Marlies Veldhuijzen van Zanten-Hyllner
te bedanken voor haar inzet op dit dossier. Ik denk dat we kunnen
constateren dat zij samen met collega Teeven en de Kamer een
stelselwijziging in de steigers heeft gezet die door de oogharen bekeken
en qua richting op brede instemming kan rekenen. Ik denk dat iedereen de
reden deelt waarom we dit willen. Er ligt een te grote druk op de
gespecialiseerde zorg. Soms schiet de samenwerking rondom gezinnen
tekort. Het te snel medicaliseren is al een paar keer aan de orde
geweest. Ook de noodzaak om de uitgavenstijging terug te dringen is een
reden, hoewel ik misschien iets voorzichtiger moet zijn over de
Kamerbrede overeenstemming op dit punt.

Ik denk dat het regeerakkoord helder is: de stelselwijziging in de
jeugdzorg wordt doorgezet. Alle zorg voor de jeugd, ook de jeugd-ggz,
wordt gedecentraliseerd naar de gemeenten, geheel in lijn met het
rapport uit het voorjaar van 2010 van de parlementaire werkgroep. Enkele
Kamerleden, en mevrouw Ypma in het bijzonder, hebben erop gewezen dat
die stelselwijziging meer is dan een overheveling van taken naar
gemeenten. Een stelselwijziging is nooit een doel op zich, maar een
middel om een transformatie mogelijk te maken. Die transformatie gaat in
de richting van meer preventie, meer eigen verantwoordelijkheid, het
meer benutten van eigen kracht, het aansluiten op het sociaal netwerk
van kinderen en ouders en waar mogelijk de inzet van vrijwilligers,
hetgeen in lijn is met wat er in de rest van de zorg plaatsvindt. Het
gaat er uiteindelijk om dat jongeren en kinderen naar vermogen kunnen
meedoen. Daarvoor moeten we normaliseren, ontzorgen en minder snel
medicaliseren. Mevrouw Van der Burg en mevrouw Agema wezen in hun
inbreng al op dat laatste. De uitspraak "één gezin, één plan, één
regisseur" is gevallen. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er altijd
maar één behandelaar is, maar wel dat er één plan is. Zo krijgen
gezinnen niet met heel veel verschillende hulpverleners te maken. De wat
cynische term "hulpverlenervrije dag" is illustratief voor de reden
waarom we deze beweging doorzetten. Waar iets serieus mis is, willen we
sneller jeugdhulp op maat. Dat moet dichtbij huis om het beroep op
gespecialiseerde zorg te verminderen. Enkele leden hebben er ook op
gewezen dat we meer ruimte willen voor professionals die zich met hart
en ziel inzetten voor hun werk. Daartoe moet de regeldruk inderdaad
serieus worden teruggedrongen, zodat er geen verantwoord- en indekgedrag
ontstaat, maar er ruimte is voor professionals die met hart en ziel voor
de jeugd werken.

Deze wet stimuleert dus tot participatie naar vermogen. De wet stelt het
belang van kinderen en ouders voorop en biedt elementaire waarborgen
rondom kwaliteit, inspraak en veiligheid. Ik denk daarbij met name aan
kinderen die het slachtoffer zijn van kindermishandeling of seksueel
misbruik. Ook willen we waarborgen dat er goede kwaliteit van zorg
geleverd wordt.

Wetgeving en de discussie over de stelselwijziging vormen één kant van
de zaak. Die onderwerpen zullen de komende periode ook nog heel veel
bestuurlijk overleg vergen. Dat is nuttig en noodzakelijk en we gaan
daar vooral mee door. De komende periode staat echter voornamelijk in
het teken van uitvoeren, uitvoeren en nog eens uitvoeren.

Er is lang gesproken over een nieuw stelsel van jeugdzorg. Veel leden
hebben erop gewezen dat het in de komende periode erop neerkomt om dat
in praktijk te brengen en dat zorgvuldig te doen. Het woord
"samenwerking" valt veel. Er is veel meer samenwerking nodig tussen
cliënten, professionals, aanbieders, gemeenten en verzekeraars. Dat is
ook de reden waarom ik de afgelopen twee weken bezig ben geweest om van
alle partijen, cliëntenorganisaties, zorgaanbieders, gemeenten en
verzekeraars, te vragen om samen met mij een groep te vormen die
gedurende de hele transitie met mij meekijkt, die nieuwe ideeën
aandraagt en die ervoor zorgt dat we het hele transitieproces zorgvuldig
zullen volgen.

Een aantal leden heeft gevraagd hoe het zit met de uitvoeringskracht van
gemeenten. Mevrouw Bergkamp en de heer Voordewind hebben gevraagd of
gemeenten in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg,
die vaak heel complex is, op zich te nemen. Dat sluit enigszins aan bij
mijn vorige opmerking. Het is prima dat de wet en de bestuurlijke
overleggen er zijn, maar de transitie moet bovenaan onze agenda staan.
Een cruciale succesfactor is dat gemeenten en het veld ongelofelijk goed
zijn voorbereid op de taken die eraan komen. Daar is veel energie in
gestopt met de VNG en gemeenten en daar moet meer energie in gestopt
worden met de VNG, gemeenten en het zorgveld. Gelukkig zijn veel
gemeenten en regio's al enthousiast gestart met de voorbereidingen.
Oost-Brabant is een mooi voorbeeld. Daar gaan gemeenten onder
verantwoordelijkheid van de provincie aan de slag met enkelvoudige
ambulante zorg. Ook andere gemeenten en regio's zijn voortvarend aan de
slag gegaan. Ik wil mij daar de komende periode regelmatig van op de
hoogte stellen om te kijken hoe het staat met de stand van de
voorbereidingen. Ik wil het als het ware aan den lijve ondervinden.

We doen al ongelofelijk veel om de transitie voor te bereiden. We
ondersteunen de gemeenten via het Transitiebureau Jeugd. Er zijn
websites ingericht. Er zijn regiobijeenkomsten en kennisateliers. Er is
een netwerk van 50 gemeentelijke en regionale transitiemanagers. Er is
een spoorboekje voor gemeenten. Er is een presentatie geweest over de
handreiking Juridische vormen bovenlokale samenwerking. Er zijn kennis-
en praktijknetwerken gestart. Ook is er een transitiecommissie ingesteld
onder leiding van Leonard Geluk, die de vinger aan de pols houdt en gaat
signaleren waar bijsturing nodig is. We doen dus al ontzettend veel aan
het bevorderen van kennis en kunde en de voorbereiding van de transitie.

Er is gevraagd hoe het zit met de bovenlokale samenwerking. Het is
inderdaad niet realistisch dat alle individuele gemeenten afzonderlijk
verantwoordelijkheid dragen voor de jeugdzorg in de volle breedte. Er
zullen af en toe bovenlokale voorzieningen nodig zijn en af en toe
landelijke voorzieningen. Aan de ene kant ben ik bezig om samen met de
VNG te kijken met welke voorstellen zij zelf zullen komen om tegemoet te
komen aan de bovenlokale en misschien soms zelfs wel landelijke
samenwerking. De VNG is voortvarend bezig om daar zelf over na te
denken. Aan de andere kant voer ik overleg met collega Plasterk over de
vraag hoe we in het kader van de algemene decentralisatiekaders
randvoorwaarden kunnen scheppen, zodat de bovenlokale samenwerking van
de grond komt en er bestuurskracht is bij gemeenten. Ik overweeg om
begin 2013 een kader voor samenwerkingsverbanden op te stellen in
overleg met het veld en om daar samen met Binnenlandse Zaken aan te
trekken.

Gemeenten zijn zelf aan zet. Er is voldoende voortgang met alle steun
die we daarbij bieden; zojuist noemde ik het hele rijtje. De
inventarisatie van de VNG leert dat er nu al 40 samenwerkingsverbanden
zijn, verschillend van omvang en van soort. Daar moeten we ook echt naar
kijken. Mijn houding is dat we de transitie waar mogelijk ondersteunen.
We geven heel veel voorlichting en heel veel goede voorbeelden. Gezien
de huidige stand van zaken kunnen we constateren dat er heel veel goede
zaken in het veld gebeuren, maar ik wil niet te afwachtend zijn rondom
de transitie. We kunnen en zullen eisen moeten stellen aan de
uitvoeringskracht van gemeenten. We moeten ook met elkaar beoordelen of
ze er voldoende klaar voor zijn en moeten borgen dat voldoende
samenwerking wordt gezocht waar specialisatie nodig is. Ik wil ook met
de VNG in gesprek over de vraag hoe we zichtbaar kunnen maken of het
gemeentelijk veld voldoende klaar is voor de transitie. Laten we
inderdaad met benchmarks gaan werken. Laten we zichtbaar maken of
gemeenten daar al toe in staat zijn, zodat ze niet alleen van elkaar
kunnen leren, maar ook wij gemeenten kunnen aanspreken waar we het
gevoel hebben dat onvoldoende voortgang wordt gemaakt. Ik ben
optimistisch over de huidige stand van zaken. We doen al heel veel in de
transitie, maar we moeten ook een beetje streng zijn. Als we punten
constateren die nog niet op orde zijn of die onvoldoende snel gaan,
moeten we gemeenten erop aanspreken. Misschien moeten we wel met rode,
groene en oranje stoplichten gaan werken.

Er is een aantal opmerkingen gemaakt over innovatie. Mevrouw Ypma heeft
gevraagd of innovatie wel voldoende wordt gestimuleerd. Ik denk dat er
veel innovatie is. Ik noem Expeditie Jeugdzorg in Twente. Wij
ondersteunen het TransitieBureau Jeugd. Er worden samen met het
Nederlands Jeugdinstituut allerlei innovatieve ideeën verspreid onder
de gemeenten. Verder werken wij met de onderwijssector aan een
voorloperaanpak, samen met 35 regio's, waarin we concrete plannen
ontwikkelen voor het verbinden van het passend onderwijs en de zorg voor
de jeugd. We zijn nu al in zo'n 120 gemeenten en 60
samenwerkingsverbanden vertegenwoordigd. Wij investeren in het programma
Effectief werken in de jeugdsector. Er zijn websites. Kortom, ik heb een
heel rijtje. Wij doen al heel veel aan het bevorderen van innovatie. Wat
mevrouw Ypma zegt, klopt echter wel. Er gebeurt heel veel, maar in het
kader van het transitie- en transformatieproces zouden we dat beter
kunnen ondersteunen en meer in het zonnetje kunnen zetten.

Aan het TransitieBureau is geld beschikbaar gesteld om de transitie goed
te begeleiden. Mevrouw Ypma vroeg of je met een innovatieplatform niet
veel scherper kunt inzetten op goede voorbeelden om deze in het
gemeentelijk veld breder onder de aandacht te brengen. Ik vind dat een
sympathiek idee. Als ik het zo mag opvatten dat ik in staat word gesteld
om samen met het TransitieBureau Jeugd na te gaan wat de beste vorm is
om de innovatieprojecten onder de aandacht te brengen -- het lijkt mij
goed dat dit in samenwerking met het TransitieBureau gebeurt -- neem ik
dit idee graag mee om het verder uit te werken.

Mevrouw Keijzer heeft gevraagd naar de 100.000-plusgemeenten. Dat heeft
te maken met de bestuurskracht. In het regeerakkoord staat dat er een
voorkeur is voor een zekere schaalvergroting van gemeenten. Ik denk dat
er twee discussies zijn. Wat vinden wij in het algemeen van de
bestuurskracht van de gemeenten en hoe groot moeten de gemeenten volgens
ons zijn? Daarover zijn de opvattingen zeer verdeeld. Dat wil ik vooral
binnen het domein van collega Plasterk van Binnenlandse Zaken laten. De
komende periode zullen wij twee bewegingen in één meemaken. In de
algemene beweging moet de vraag beantwoord worden welke randvoorwaarden
aan de decentralisatie moeten worden gesteld. De komende periode zullen
wij een heel groot budget, niet alleen op het gebied van de jeugdzorg,
maar ook op dat van de langdurige zorg, naar gemeenten sturen om een en
ander decentraal op te vangen. Ik denk dat het een unieke kans is om
niet alleen in bestuurlijke zin, maar ook in inhoudelijke zin over
decentralisatie te praten. Wat betekent dit nu voor de bestuurs- en
uitvoeringskracht van gemeenten en hoe kunnen we de jeugdzorg en de
langdurige zorg van inhoudelijke waarborgen voorzien terwijl we de
lokale kracht zo veel mogelijk versterken? De spanning tussen
gemeentelijke beleidsvrijheid en inhoudelijke waarborgen is het cruciale
punt in diverse wetsvoorstellen; zo ook in dit wetsvoorstel. Daar moeten
we een balans in vinden.

In welk landsdeel welke samenwerking precies gevonden moet worden, kan
ik niet met een schaartje knippen, maar ik vind dat wij eisen mogen
stellen aan dat proces. We moeten kijken of dit lokaal van de grond
komt. Dat geldt niet alleen in bestuurlijke zin. Het geldt ook voor de
sector jeugdzorg en de gemeenten. Als er ergens een brug moet worden
geslagen de komende periode, dan is het tussen gemeentelijke
beleidsvrijheid en inhoudelijke waarborgen.

Mevrouw Van der Burg vroeg: hoe komt u tegemoet aan de bezwaren van het
veld tegen de overheveling van de jeugd-ggz? Een aantal andere
woordvoerders heeft dit ook aan de orde gesteld. We hebben nu een grote
kans op een integrale aanpak van de jeugdzorg: het bundelen van alle
zorg voor de jeugd onder verantwoordelijkheid van de gemeenten kan
ongelooflijk veel mogelijkheden bieden voor vroegtijdige integrale en
effectieve hulp aan gezinnen. Ik vind het belangrijk dat we daarmee
kunnen voortbouwen op de vooruitgang die de afgelopen tijd in de kinder-
en jeugdpsychiatrie is geboekt. Het is noodzakelijk dat de inbedding van
de beroepsgroepenopleidingen en wetenschappelijke ontwikkelingen in de
gezondheidszorg goed blijft. Laat hierover geen misverstand bestaan: ggz
is ook gewoon gezondheidszorg.

Met respect voor die belangrijke verworvenheden, zal ik het gesprek
aangaan met de jeugd-ggz. Daarin zal het gaan over de voordelen van
decentralisatie voor de wijze waarop de jeugdpsychiatrie en de jeugdzorg
dichter bij elkaar kunnen worden gebracht en over de wijze waarop wij de
samenhang met de volwassenen-ggz en de somatische zorg kunnen
versterken. Ik merk dat er zorgen zijn. Aan de ene kant zien wij de
ervaringen van het inbrengen van de jeugd-ggz en de volwassenen-ggz in
het gemeentelijke domein om daarmee integrale hulp te kunnen leveren.
Aan de andere kant zijn er ook zorgen over de wijze waarop het precies
zit met de Wet op de geneeskundige behandelingovereenkomst, de
opleidingsplekken en het wetenschappelijk onderzoek. Ggz is
gezondheidszorg, dus kinder- en jeugdpsychiatrie blijft gewoon een
medische professie. De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
en de Wet BIG blijven van kracht. De opleidingsplekken, wetenschappelijk
onderzoek en de richtlijnen blijven ook met de decentralisatie naar
gemeenten overeind.

Als ik praat met zowel de sector als de gemeenten valt mij inderdaad op
dat er nog heel veel kennisgemaakt zal moeten worden. Op diverse plekken
is dit wel al aan de gang. Voor de gemeenten is het niet helder wat de
professie jeugd-ggz te bieden heeft en voor de jeugd-ggz is het vaak
niet helder wat de gemeentelijke integrale aanpak nu precies te bieden
heeft. Mijn ambtsvoorganger heeft het goede initiatief genomen om een
objectieve inventarisatie tot stand te brengen om de gemeentelijke
wereld en de ggz-wereld bij elkaar te brengen. De Kamer heeft dit
rapport-Van Gastel gekregen. Daarin komt een aantal aardige punten
samen.

Daarin staat een aantal aanbevelingen. Ontwikkel de kwaliteit door. De
gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk en moeten daar op landelijk
niveau afspraken over maken. Zorg ervoor dat je minimaal specialistische
jeugdgezondheidszorg landelijk kunt inkomen, als dat nodig is. Zorg
ervoor dat er rechtstreeks doorverwezen kan worden, als er echt
specialistische zorg nodig is. Maak afspraken over de doorverwijzingen
van huisartsen. Zorg ervoor dat de wetten van de gezondheidszorg blijven
gelden voor de jeugd-ggz. Ik heb die wetten zojuist al genoemd, namelijk
de Wet BIG, de WGBO en de Kwaliteitswet zorginstellingen. In de
aanbevelingen staat ook dat wij ervoor moeten zorgen dat de IGZ toezicht
blijft houden op de jeugd-ggz. Ik kom daar zo dadelijk op terug.

Kortom, het is duidelijk dat wij twee werelden met elkaar moeten
verenigen. Als je daartoe een beetje goed in staat bent, kunnen die, een
beetje plastisch gezegd, natuurlijk ook "de sterren van de hemel
spelen". Je moet gebruikmaken van de kennis en kunde op lokaal niveau,
bij de gemeenten, om integrale jeugdzorg te verlenen. Dat is zorg op
maat met kennis van de gezinnen, met één regie voor één gezin.
Bovendien moet je gebruikmaken van de expertise die op het gebied van de
zorg en in de jeugdzorg en de ggz is ontwikkeld. Met behulp van die
combinatie kun je een sterrenteam opstellen dat in het belang van de
jeugd speelt. Ik wil graag alle kracht van zowel het Rijk als de
gemeenten inzetten om dat voor de komende tijd te bereiken. Als wij
ergens bruggen moeten slaan, is het hier wel.

De voorzitter: Hoe lang duurt dit blok nog?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik ben bijna bij het toezicht.

De voorzitter: Zullen wij dit blok dan eerst even afronden? Dan bewaren
de Kamerleden hun vragen nu even en krijgen zij later allemaal de
gelegenheid om die te stellen.

Staatssecretaris Van Rijn: Als het niet nodig is, hoeven er geen vragen
gesteld te worden. Ik zal mij daar echter niet mee bemoeien.

Mevrouw Van der Burg vroeg hoe het zit met de doorverwijzing van de
huisarts. Hoe kan de gemeente de regie houden en daarbij de toegang tot
de huisarts overeind houden? Ook in de huidige praktijk meldt bijna de
helft van de mensen met klachten op het vlak van de jeugd-ggz zich bij
de huisarts. Er wordt nu al goed samengewerkt en rechtstreeks
doorverwezen van de huisarts naar de jeugd-ggz. Wat je ook regelt, in de
toekomst zullen mensen met klachten, jeugdigen en hun ouders, zich tot
de huisarts blijven wenden. Er kan sprake zijn van psychische klachten
die evenwel gepaard gaan met somatische uitingen van klachten. Soms is
buikpijn of slecht slapen inderdaad een uiting van iets anders, wat
gewoon gezien moet worden. Het is dus erg belangrijk dat de huisarts
zijn rol behoudt voor jeugdigen met een psychische problematiek, zodat
jeugdigen snel de juiste hulp kunnen krijgen. Indien de huisarts de
inzet van de jeugd-ggz noodzakelijk acht, zal dit dus geregeld moeten
worden. Het is belangrijk om daarbij ook te bezien of er effectievere
alternatieven zijn of alternatieven die meer gebruikmaken van de
expertise van de gemeenten. Ook hier zie je dan de combinatie: een
verwijzing waaruit blijkt dat er iets moet gebeuren in overleg met de
gemeente, vanuit de gedachte: één gezin, één plan. Dan kunnen de
huisartsen de patiënten niet alleen de kant van de jeugd-ggz opsturen,
maar misschien ook de kant opsturen van andere expertise en andere hulp
die juist heel goed door de gemeente geleverd kan worden.

Ik dacht dat ik was ingegaan op onder andere een vraag van mevrouw
Keijzer of gemeenten in staat zijn om zeer specialistische, dure zorg in
te kopen. Ik adviseer gemeenten nu om afspraken te maken om die
bovenlokale uitvoering van onder andere specialistische zorg voor
jongeren voor elkaar te krijgen, ook met specifieke vormen van
jeugd-lvb-zorg. De G32 heeft daar een visie op ontwikkeld en kan zich
goed voorstellen dat "voor een goede organisatie van zeer
specialistische zorg een landelijke organisatie of aansturing
voorstelbaar is". Ze zullen nog nader bekijken voor welke vormen van
zeer specialistische zorg dit eventueel te realiseren is.

Ik constateer dat er groot begrip voor is dat juist voor een aantal
functies, of dat nu bovenlokaal of zelfs landelijk is, nadere afspraken
moeten worden gemaakt. Ik wil het ook aan de leden van de VNG laten om
met goede voorstellen daarvoor komen, maar ik wil niet te afwachtend
zijn en de vinger aan de pols houden. Deze zaken moeten gewoon geregeld
zijn voor een adequate transitie.

Mevrouw Agema vraagt mij om minimale eisen te stellen aan
jeugdzorgaanbieders. Ik heb inderdaad de bedoeling om te komen tot een
wettelijk kwaliteitssysteem met eisen voor aanbieders van zowel lichtere
als zwaardere vormen van zorg. Dan zal er dus geen uniformiteit en
eenduidigheid ontstaan in de levering van zorg. Dat zijn eisen die je
moet stellen aan professionals en instellingen, die vervolgens optimaal
kunnen worden ingezet onder gemeentelijke regie. Het zijn
randvoorwaarden die gehanteerd gaan worden zodat je de brug kan slaan
tussen enerzijds gemeentelijke beleidsvrijheid die we sterk moeten
vergroten om efficiencyslagen en zorg op maat mogelijk te maken, en
anderzijds kwaliteitswaarborgen ten aanzien van zorgprofessionals en
zorgaanbieders.

Dan stap ik nu over op het blokje toezicht.

De voorzitter: Het toezicht moet nog even wachten, hoewel ik zelf veel
met toezicht heb. Er zijn nog vragen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik weet niet precies of nu alle vragen over
de stelselherziening zijn beantwoord, maar daar kom ik eventueel nog wel
op terug.

Ik heb nog een vraag over de huisarts. Het is bekend dat die nu ook
doorverwijst, maar er is ook een zorgverzekeraar die op een gegeven
moment naar het doorverwijzingsgedrag kijkt. We kennen ook voorbeelden
van huisartsen die enorm vaak voorkómen dat naar de ggz wordt
doorverwezen. Wat het verband met het gezin betreft: in Enschede zijn
daar al experimenten mee. Gaat de staatssecretaris daar ook op inzetten?
Hij geeft namelijk aan dat hij gaat bekijken hoe de gemeente daarbij
betrokken kan worden. Op wat voor termijn komt hij met concrete
voorstellen daartoe? Dit is een punt dat wij al een jaar geleden hebben
aangekaart. Het is een van de moeilijkste punten in het stelsel. Begrijp
ik uit de laatste opmerking van de staatssecretaris goed dat de
outcomecriteria inderdaad grondig in die wet verankerd gaan worden zoals
ik gevraagd had? Ik heb daar namelijk geen duidelijke toezegging op
gekregen.

Staatssecretaris Van Rijn: Op die outputcriteria kom ik nog even terug.
Wat de huisartsen betreft, denk ik dat dit integraal moet worden
meegenomen in de voorbereiding. Er moet immers duidelijkheid zijn over
de onderscheiden verantwoordelijkheden. Hoe kijken verzekeraars daar nu
tegen aan? Ik ga daar met de verzekeraars ook over spreken, maar dat is
niet zo gek veel anders dan in de curatieve zorg, waarin huisartsen naar
specialisten verwijzen en waarin verzekeraars af en toe tegen huisartsen
zeggen: goh, hoe het zit het nu precies in elkaar? Als zij constateren
dat in het ene deel van het land heel snel wordt verwezen en in het
andere deel van het land veel te zelden, stellen verzekeraars voor om
eens om de tafel te gaan zitten. Dat is een goede zaak. Ook hierbij
moeten we dus opletten dat wij niet met een schaartje knippen hoe dat
precies zit. Duidelijk is dat huisartsen de verantwoordelijkheid hebben
om vanuit hun medische professie te kunnen beoordelen en doorverwijzen.
Natuurlijk zijn zij ook aanspreekbaar op de vraag of zij het wel goed
doen, of ze wel voldoende aandacht hebben voor wat gemeenten op dit punt
te bieden hebben, ook wat betreft de regie. Ook moeten ze dat veel meer
kunnen inbedden in die strategie van één plan voor een gezin. Daar
zullen huisartsen meer van moeten weten en kennen. Ik denk dat we naar
dat evenwicht moeten streven. Ik zeg ook toe dat we dat bij de
voorbereiding van het wetsvoorstel integraal zullen meenemen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dank voor die toezegging, dat is precies wat
ik bedoel. Het kan immers niet zo zijn dat het een openeinderegeling is,
want we weten uit het verleden wat er dan gebeurt. Wat de kritische
spiegel betreft: natuurlijk heeft de huisarts een eigenstandige
verantwoordelijkheid, maar naar precies dit soort mechanismen moeten we
kijken. Ik zie uit naar het wetsvoorstel.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik wil nog een ding over dit onderwerp zeggen. De
staatssecretaris zegt heel duidelijk wat hij hiermee wil. Mijn stelling
is dat gemeenten de jeugd-ggz wel kennen, maar dat het heel lastig is om
ermee samen te werken en er afspraken mee te maken. Ik hoop dat dit door
deze transformatie verbetert.

De kinderen die zorg van de jeugd-ggz nodig hebben, moeten die zorg ook
krijgen. Gemeenten moeten echter ook invloed kunnen hebben op volume.
Het lijkt mij belangrijk dat we met de VNG, dus de gemeenten, en
misschien ook met jeugdartsen die aan het consultatiebureau zijn
verbonden, aan tafel gaan zitten om dit onderwerp te bespreken. Het
consultatiebureau is toch verlengd openbaar bestuur. Die suggestie wil
ik nog doen.

Staatssecretaris Van Rijn: Daar ben ik het erg mee eens. Ik zei net al
dat er al heel veel gebeurt bij de transitie en innovatie. Dat gaan we
nog versterken, maar misschien moeten we wel overwegen om bij de
voorbereiding van de wet nog eens apart te spreken met gemeenten,
zorgaanbieders en verzekeraars om te bezien hoe wij ervoor kunnen zorgen
dat die kennis en kunde naar een veel hoger niveau worden gebracht.
Misschien weet de ggz nog te weinig over het gemeentelijk beleid en de
meerwaarde daarvan. Andersom geldt het wellicht ook: gemeenten hebben
soms nog weinig kennis over de taken van de jeugd-ggz. Dat klopt. Wij
moeten er minimaal voor zorgen dat de kennis en kunde aan beide zijden
op peil zijn. Daar ga ik mij in het komende jaar ongelooflijk voor
inzetten.

De heer Van der Staaij (SGP): Er wordt heel veel gesproken over de
conceptwet die door het vorige kabinet is voorbereid. Gaat de
staatssecretaris daar nog op in? Ik was namelijk benieuwd hoe de
staatssecretaris dat ziet. Wordt er nu ingrijpend verbouwd of wordt hier
en daar een wijziging aangebracht? In welke termen laat de
staatssecretaris daarover uit?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik ga daar inderdaad nog op in. Ik weet nog
niet of dat in bouwtermen moet doen of in drastisch andere termen, maar
daar beraad ik mij nog even op. Ik zal zo dadelijk even over denken.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik stel graag nog een aanvullende vraag
over het samenwerkingsverband en de kaders die daarbij worden gesteld.
Ziet de staatssecretaris het punt dat ik ook vaak uit het veld hoor,
namelijk dat het samenwerkingsverband en de gewenste schaalgrootte
behoorlijk kunnen verschillen afhankelijk van het type jeugdzorg? Voor
de ene vorm van zorg, bijvoorbeeld voor de zware zorg, kan een grote
schaal heel goed zijn, terwijl het voor een andere vorm van zorg,
bijvoorbeeld bij lichte opvoedingsondersteuning, juist van belang is om
dicht bij de burger te blijven.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat is een terecht punt. Je wilt dat sommige
vormen van jeugdzorg in elke gemeente beschikbaar zijn. Die zorg moet
dichtbij en erg toegankelijk zijn. Het echter onzin of
bedrijfseconomisch niet haalbaar om sommige vormen van specialistische
zorg in elke gemeente te organiseren. Dan heb je een grotere schaal
nodig. De VNG heeft gezegd dat zij dat inziet. Wij gaan natuurlijk wel
discussiëren over de vraag wat dan precies onder die specialistische
zorg wordt verstaan. We moeten echter ook onderkennen dat dit punt
gedifferentieerd moet worden benaderd: wat regel je lokaal, wat regel je
bovenlokaal, wat moet je zelfs landelijk regelen en welke zorg hoort
daar dan bij?

Mevrouw Agema (PVV): Heeft de staatssecretaris over de minimale
kwaliteitseis in den brede een volledige toezegging gedaan? Als dat zo
is, hoef ik hierover in tweede termijn geen motie in te dienen. Daarmee
zou ik ook erg blij zijn.

Ik denk dat de staatssecretaris onder het blokje toezicht wil ingaan op
de landelijke aansturing van de inspectie. Is dat juist?

Ik heb verder gevraagd naar de specifieke uitkering voor het zorgdomein.
Ik wil heel graag dat daar een hek omheen wordt gezet. Dat hoort volgens
mij ook bij de overheveling, maar misschien gaat de staatssecretaris ook
daarop nog in.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik was inderdaad van plan daarop terug te
komen. Als ik het vergeet, zal mevrouw Agema mij daaraan herinneren, zo
voorspel ik.

Bij de kwaliteitseisen bevind ik me een beetje tussen Scylla en
Charybdis. We willen niet dat er zodanig kwaliteitseisen zijn dat
gemeenten het wel mogen gaan doen, maar dan alleen maar op de manier
waarop het is voorgeschreven. Dat wil mevrouw Agema ook niet; dat heb ik
althans uit haar bijdrage begrepen. Jeugdzorg of professionals die
worden ingezet, moeten echter voldoen aan minimale kwaliteitseisen. Ik
wil het wettelijke kwaliteitssysteem realiseren. Ik meen dat daarmee
tegemoet wordt gekomen aan de opmerkingen van mevrouw Agema. Zij kan ook
tegen mij zeggen: kom er maar mee en dan beoordeel ik wel of dit aan
mijn eisen voldoet. Ik stel mij echter voor, dat dit erg tegemoetkomt
aan hetgeen mevrouw Agema aan de orde heeft gesteld.

Mevrouw Agema (PVV): Ik hoor de staatssecretaris spreken over de
minimale kwaliteitseisen die hij stelt aan de professionals. Ik vraag me
af of hij ook minimale eisen wil stellen aan het zorgaanbod.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb zojuist gezegd dat de wettelijke
regelingen voor zover die van toepassing zijn, ook van toepassing
blijven. Dat geldt niet alleen voor de Wet BIG maar bijvoorbeeld ook
voor de vraag aan welke veiligheidseisen een zorgaanbod moet voldoen. Er
zullen dus ook eisen aan de zorgaanbieders worden gesteld.

Mevrouw Agema (PVV): Ik bedoel het zorgaanbod. De beginselenwet
zorginstellingen gaat nu niet door. Die regels ten aanzien van de
intramurale jeugdzorg stonden toch in het oude plan. Krijgt het
zorgaanbod ook minimale eisen? Ik heb het dus niet over de aanbieders of
de professionals, maar puur over het zorgaanbod.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik probeer even te kijken of we elkaar goed
verstaan. Ik noem het beschikbaar zijn van een hulpverleningsplan, een
verklaring van geen bezwaar, een verplichte meldcode voor huiselijk
geweld en kindermishandeling, een effectieve geschillenregeling, de
mogelijkheid van een klachtencommissie en een cliëntenraad. Dat soort
eisen zullen allemaal gesteld worden aan het zorgaanbod.

Mevrouw Keijzer (CDA): Groot is goed als je het over de €100.000 hebt.
Ik heb net gesproken over " lego-democratie", maar ik realiseer me dat
het woord "duplo-democratie" beter is. Die blokken zijn immers groter.
De staatssecretaris spreekt sussend de woorden dat er een kader komt
voor die samenwerkingsorganisaties. Ik wacht dat maar af, maar ik maak
me daar wel zorgen over. Ik wijs in dit verband op de woorden van de
heer Van der Staaij dat je op lokaal niveau zo klein mogelijk moet
kunnen organiseren. Ik wil nog even iets vragen over de kwaliteitseisen.
Op blz. 10 van het regeerakkoord staat dat als je nieuwe regelgeving
organiseert, je oude regelgeving moet schrappen. Is de staatssecretaris
bereid om dat hier ook te doen, met wellicht een streefcijfer van 10%
netto minder regels? Ik heb hier vijf A3's met regels voor de
gehandicaptenzorg. Dat moet toch anders kunnen! Dat is trouwens ook
nodig, wil je überhaupt die 10% minder kosten realiseren die in het
vorige regeerakkoord stond.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik kan hier eigenlijk kort over zijn: ik ben
dat met mevrouw Keijzer eens. Ik zal overigens alle mogelijke hulp van
de Kamer nodig hebben om regels die er nu zijn, af te schaffen. Dat is
natuurlijk ook iets wat in ons eigen werk speelt. Het is altijd
gemakkelijker om een nieuwe regel te verzinnen dan om oude regels af te
schaffen. Ik ben het met haar eens: als we willen dat er op gemeentelijk
niveau een beleidsvrijheid ontstaat, als we willen dat maatwerk mogelijk
is, dan zullen wij ook bereid moeten zijn om een en ander te
ontbureaucratiseren, overigens niet alleen voor de gemeenten maar ook
voor de professionals. Ik ben het dus erg eens met de benadering van
mevrouw Keijzer.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik sluit me aan bij de vragen over de
zorgen over de mogelijkheid dat de huisarts kinderen doorsluist naar de
jeugd-ggz. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij daar zeer goed naar
gaat kijken teneinde een weglek te vermijden.

Ik heb een aantal vragen gesteld over de Raad voor de Rechtspraak. Die
had flink wat kritiek, ook in juridisch opzicht, op de conceptwet. Ik
hoor graag wat de staatssecretaris daarvan vindt.

Wat is de visie van de staatssecretaris op de CJG's ook binnen de wet?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik kom nog te spreken over de CJG's. Ik hoop
dat die vraag over de Raad voor de Rechtspraak door mijn collega Teeven
wordt beantwoord.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik heb nog een vraag over het zichtbaar maken
van de progressie. De staatssecretaris geeft aan dat het ook een ambitie
van hem is om de voortgang in kaart te brengen. Kan hij dat iets
concreter maken? Wij maken ons toch wel een beetje zorgen over die
voorbereiding. De deadline blijft staan. Wij zouden er graag iets meer
inzicht in willen hebben. Hoe gaat het daarmee?

Staatssecretaris Van Rijn: Er liggen allerlei spoorboekjes. Die heeft de
Kamer ook al eerder gezien. Ik stel mij voor om dat in de komende
periode nog wat te intensiveren, zodat we concrete spoorboekjes hebben
voor de periode van nu tot 2015, het jaar waarin het allemaal ingevoerd
moet zijn. Ik zei niet voor niets aan het begin van mijn betoog dat er
voor de komende periode drie prioriteiten zijn: uitvoeren, uitvoeren,
uitvoeren! Onderdeel daarvan is dat we ook zicht hebben op die
uitvoering, niet alleen als het gaat om het tempo maar ook als het gaat
om de inhoud en de afspraken die gemaakt moeten worden. Ik zeg dat dus
graag toe. Laat mij even nadenken over de vraag wat een goede vorm is.
Daar hoort informatie bij over de stand van de uitvoeringskracht aan
gemeentelijke kant.

Staatssecretaris Van Rijn: Er liggen allerlei spoorboekjes. Ik stel mij
voor dat het in de komende periode nog wat wordt geïntensiveerd, zodat
wij in de periode tussen nu en 2015 al concrete spoorboekjes kunnen
laten zien. Ik zei in de aanloop naar dit debat niet voor niets dat er
voor de komende periode drie prioriteiten zijn: uitvoeren, uitvoeren,
uitvoeren. Onderdeel daarvan is dat we zicht hebben op de uitvoering en
dan niet alleen op het tempo, maar ook op de inhoud en de nog te maken
afspraken. Ik zeg het dus graag toe, maar laat mij wel nog even nadenken
over de goede vorm. Bij die goede vorm hoort dus zeker meer inzicht in
de stand van de uitvoeringskracht aan de gemeentelijke kant.

Voorzitter. Een aantal leden heeft gevraag hoe het toezicht wordt
geregeld. Daarbij benadrukte men vooral het belang van het toezicht bij
een stelselwijziging. Mevrouw Agema heeft er bijvoorbeeld voor gepleit
om te waarborgen dat er landelijk toezicht op de jeugdzorg blijft
bestaan. Daarbij vroeg zij om de uitvoering van de motie van mevrouw
Dille. Met mevrouw Agema ben ik van mening dat het toezicht in de nieuwe
jeugdwet goed moet worden geregeld. Ik ben verder ook een voorstander
van scherp, goed en uniform toezicht dat past bij de
systeemverantwoordelijkheid van het Rijk voor het hele stelsel. Daarbij
denk ik met name aan toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid.

Net als mevrouw Ypma vind ik dat er een duidelijke link moet zijn tussen
het toezichtsysteem en de eisen die we in de wet stellen om de kwaliteit
van de zorg te borgen. Ik overweeg daarom het kwaliteitsregime in het
conceptwetsvoorstel sterk te vereenvoudigen. Ik denk aan één wettelijk
kwaliteitssysteem voor alle jeugdhulpaanbieders en
jeugdhulpprofessionals in plaats van een gelaagd systeem met algemene en
extra kwaliteitseisen. Als je kiest voor die systematiek, is het logisch
om een landelijk werkende inspectie te laten bestaan om toezicht te
houden op alle wettelijke kwaliteitseisen van instellingen en
professionals. De Inspectie Jeugdzorg blijft dus landelijk toezicht
houden. Op die wijze wil ik invulling geven aan de motie-Dille. Ik zal
het natuurlijk nog uitwerken en met de VNG bespreken. Ik zal het
conceptwetsvoorstel vervolgens aanpassen. Als de Kamer daarop prijs
stelt, ben ik bereid om de Kamer in het voorjaar van 2013, vooruitlopend
op de afspraken over de spoorboekjes, te informeren over de voorgenomen
invulling van het toezicht in het nieuwe jeugdstelsel.

Mevrouw Agema vroeg of er ook onverwacht toezicht plaats zal vinden. Het
antwoord is ja. Ben ik van menig dat dergelijk toezicht vaker plaats zou
moeten vinden? Het antwoord op deze vraag is ook ja. Ik wijs er verder
op dat er in 2011 bijna 240 toezichtsbezoeken op locatie zijn uitgevoerd
bij instellingen door minstens twee inspecteurs. De keuze voor twee
inspecteurs maakt het mogelijk om hen wat dieper onderzoek te laten
doen. Ze hoeven zich daardoor namelijk niet te beperken tot
dossieronderzoek. Mijn antwoorden op de vragen van mevrouw Agema op dit
punt zijn dus bevestigend.

Mevrouw Keijzer heeft eveneens een vraag gesteld over het toezicht en
wel over het toezicht op internaten. Ik ben met haar van mening dat
onveilige situaties op internaten voorkomen moeten worden. Mevrouw
Keijzer wees erop dat het vaak particuliere initiatieven zijn en dat de
Inspectie Jeugdzorg bij dergelijke initiatieven geen formele bevoegdheid
heeft. Bovendien wordt er in die instituten geen jeugdzorg geleverd. Ik
kan mij desondanks voorstellen dat ik hierover nader overleg met mijn
collega van V en J om te bezien of er wellicht meer bevoegdheden nodig
zijn. Ik kom hier graag op een ander tijdstip bij de Kamer op terug.

De voorzitter: Voor de duidelijkheid wijs ik er toch maar op dat het
door de staatssecretaris genoemde conceptwetsvoorstel nu wordt behandeld
in een inspraakronde. Dit voorstel ligt dus nog niet formeel voor bij de
Tweede Kamer.

Mevrouw Kooiman (SP): Het is een goede zaak dat de staatssecretaris de
breed gedragen motie van mevrouw Dille van de PVV-fractie uitvoert. Dat
lijkt me niet meer dan logisch. Kan de staatssecretaris mij zeggen of
hieronder ook de vrijwillige hulpverlening valt? De commissie-Samson
heeft geadviseerd om de Inspectie Jeugdzorg meer bevoegdheden te geven,
bijvoorbeeld de mogelijkheid om te sanctioneren. Als de staatssecretaris
mij kan toezeggen dat hij dit punt ook gaat oppakken, dan hoef ik geen
motie in te dienen.

Staatssecretaris Van Rijn: Het antwoord op de eerste vraag is ja. Naar
aanleiding van de tweede vraag wijs ik mevrouw Kooiman erop dat in de
brief over het rapport van de commissie-Samson, die de Kamer nog voor
het kerstreces zal bereiken, ook op dit punt zal worden ingegaan.

Mevrouw Kooiman (SP): Als de staatssecretaris toezegt dat hij de
bevoegdheden van de inspectie gaat uitbreiden, dan hoef ik geen motie in
te dienen. Ik hoor echter geen echte toezegging op dit punt.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik wil de Kamer echt in de gelegenheid
stellen om de aanbevelingen van de commissie-Samson goed te bestuderen.
Wij gaan die namelijk verwerken in de toegezegde brief. Vervolgens kan
de Kamer beoordelen of we die aanbevelingen goed naleven. Het zou mijn
voorstel zijn dat mevrouw Kooiman dat even afwacht.

Mevrouw Ypma (PvdA): In eerste termijn heb ik drie kaders geschetst voor
het toezicht. Ten eerste moet het toezicht recht doen aan de
beleidsvrijheid van gemeenten. Ten tweede moet het de kwaliteit van de
zorg waarborgen en ten derde moet het leiden tot minder bureaucratie.
Zijn dat ook de kaders waarmee de staatssecretaris aan de slag gaat? Zo
ja, dan is mijn motie overbodig.

Staatssecretaris Van Rijn: Ook die verleiding kan ik niet weerstaan. Het
antwoord is ja.

Zijn dat ook de drie kaders waarmee de staatssecretaris aan de slag
gaat? Dan is mijn motie namelijk overbodig.

Staatssecretaris Van Rijn: Ook die verleiding kan ik niet weerstaan. Het
antwoord is ja.

De voorzitter: Dit wordt een mooi debat.

Mevrouw Agema (PVV): Wij zijn ook voor de extra bevoegdheden waar de SP
over spreekt. Een hoop maatregelen stond al in het regeer- en
gedoogakkoord, maar ik zie bijvoorbeeld dat de opsplitsingsbevoegdheid
van de IGZ nog op het langetermijnschema staat. Is de staatssecretaris
met ons van mening dat het de bedoeling is dat dit wetsvoorstel nog
behandeld wordt in de Kamer?

Ik begrijp dat een klein deel van de inspectiebezoeken onaangekondigd
is, maar eigenlijk zou dit de standaard moeten zijn. Als je het
aangekondigd doet, is alles natuurlijk pais en vree. Als je op een ander
moment komt, zie je wel de problemen. Is de staatssecretaris het met mij
eens dat de bezoeken standaard onaangekondigd moeten zijn?

Staatssecretaris Van Rijn: Nu gaat mevrouw Agema weer een stukje verder.
Ik denk dat onaangekondigde bezoeken een kern vormen van de
inspectietaken. Dat wil niet zeggen dat je zaken nooit van tevoren kunt
opvragen. Ik denk namelijk dat dit ook nodig is. We hebben wetgeving
waarin bijvoorbeeld wordt geregeld dat er meldcodes,
hulpverleningsplannen en zorgplannen zijn. We moeten de inspectie in
staat stellen om in het reguliere toezicht stukken van de instelling op
te vragen. Op grond daarvan beoordeelt zij vervolgens of zij erlangs
moet gaan of niet. Het zal dus altijd een combinatie zijn. Aan de ene
kant is er het risicogericht toezicht, waarbij je spullen opvraagt en
probeert te analyseren waar je naartoe moet, welke gevallen zwaar zijn
en welke licht. Aan de andere kant zijn er de onaangekondigde bezoeken.
Die combinatie van risicogericht toezicht en onaangekondigde bezoeken
levert volgens mij de beste toezichtmix op. Ik aarzel een beetje om dat
zo te zeggen, omdat de voorzitter naast mij er heel veel verstand van
heeft. Ik zie haar echter instemmend knikken. Ik denk dat die combinatie
de standaard van de inspectie moet zijn.

Mevrouw Agema (PVV): Als de staatssecretaris kan toezeggen dat het
beleid zo zal worden vormgegeven dat in beginsel altijd een
onaangekondigd bezoek plaatsvindt, kan ik ermee instemmen. Als hij daar
echter haken en ogen en allerlei voorwaarden aan verbindt, zal ik toch
een Kameruitspraak op dit punt vragen.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb beloofd dat we het concept van de wet
waarin het toezicht is geregeld, zullen veranderen. We gaan over naar
een landelijke inspectie. Dat wordt het kernpunt in de wet. Ik heb ook
beloofd dat ik bereid ben om dit, als het wat verder is uitgewerkt,
alvast naar de Kamer te sturen, zodat zij kan zien op welke wijze het
toezicht zal worden ingericht. Ik ben het zeer met mevrouw Agema eens
dat onaangekondigde inspecties een kernpunt van de inspectie moeten
zijn, maar een en ander moet wel passen binnen het hele toezichtsysteem.
Mevrouw Agema vraagt mij om te zeggen dat bezoeken in beginsel altijd
onaangekondigd moeten zijn. Dan belemmeren we volgens mij een beetje een
goede toezichtsaanpak bij verschillende soorten instellingen. Ik ben het
erg met haar eens dat dit een integraal onderdeel moet zijn van de
inspectie, maar het moet wel gebaseerd zijn op risicogericht toezicht.
Zo krijgen we een inspectie met tanden, die een heel goed beeld heeft
van de hele sector. Ik zal een nadere brief naar de Kamer sturen over de
inrichting van het toezicht. Het gaat om een toezicht nieuwe stijl,
waarmee we de wet veranderen. Ik nodig mevrouw Agema uit om dan te
beoordelen of het toezicht voldoet aan de eisen die zij eraan wil
stellen.

De voorzitter: Voordat ik mevrouw Keijzer het woord geef, zeg ik voor de
volledigheid dat er na het reces een overleg gepland staat met de
inspectie.

Mevrouw Keijzer (CDA): De staatssecretaris zei net dat hij de
aanbevelingen van de commissie-Samson gaat naleven. Volgens mij moeten
we nog een debat hebben over de vraag welke aanbevelingen we zullen
overnemen. In het rapport staat dat vooral de cultuur in de instellingen
een probleem is, maar alle aanbevelingen richten zich op nieuwe regels.
Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris op dit punt dus iets te
voortvarend was.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat is een verwijt dat ik nog vaak wil
krijgen. U hebt gelijk. We komen nog met een nadere brief, waarin we
ingaan op de aanbevelingen van de commissie-Samson. Hierin zullen we ook
aangeven welke we zullen overnemen en bij welke aanbevelingen we
misschien andere overwegingen hebben. Dan kunt u beoordelen of we dit
adequaat aanpakken.

De voorzitter: De staatssecretaris vervolgt.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Een aantal leden heeft mij
gevraagd om meer te zeggen over de uitkomst van de consultatie en de
gevolgen daarvan voor het conceptwetsvoorstel. Mevrouw Van der Burg
constateerde in dit verband dat in de memorie van toelichting wordt
ingegaan op de gemeentelijke beleidsvrijheid terwijl andere teksten nog
niet helemaal die sfeer ademden. Naar mijn mening is die
consultatieperiode er niet voor niets. Het conceptwetsvoorstel is in
consultatie gebracht om alle partijen gelegenheid te geven om aan te
geven wat zij daarvan denken. Er zijn ruim 170 reacties ontvangen,
variërend van een enkele zin tot een lijvig rapport van 80 pagina's. Ik
dank vanaf deze plaats alle organisaties voor hun reactie, hetgeen niet
cynisch bedoeld is. Ik ben er echt van overtuigd dat het wetsvoorstel
hiervan beter wordt.

Ik kan mij ook wel wat voorstellen bij de opmerkingen die gemaakt zijn.
Mevrouw Van der Burg en mevrouw Ypma hebben daarvoor verschillende
bewoordingen gebruikt. Dat wetsvoorstel gaat er echt anders uitzien. Ik
hoop dat ik hiermee ook een andere term heb gevonden voor de heer Van
der Staaij. Of het nu verbouwd of gerenoveerd wordt: het gaat er echt
anders uitzien. Dat komt ook omdat met het wetsvoorstel de spanning moet
worden opgelost die in het veld maar misschien ook wel in deze Kamer
zit. Als ik nu eens kijk naar het beeld dat uit die consultaties komt,
dan blijkt dat VNG en gemeentes zeggen: stop in het wetsvoorstel meer
beleidsvrijheid om de stelselwijzigingen en de efficiencytaakstelling te
realiseren, maak het minder gedetailleerd, richt het meer op een
resultaatsthema net als bij de Wmo en vereenvoudig het kwaliteitsregime.
De hoofdlijn van de reacties van cliëntenorganisaties is: prima, maar
geef waarborgen voor kwaliteit, klachtrecht en medezeggenschap. De
jeugd-GGZ-sector zegt: hevel niet over, maak geen knip met de
gezondheidszorg en zorg ervoor dat het toezicht via de huisarts behouden
blijft. De jeugdzorgaanbieders zeggen: maak een landelijk
kwaliteitsregime en besteedt aandacht aan professionalisering. Vandaag
kregen wij nog een rapport van mevrouw Kooiman waarin eigenlijk dezelfde
weging zit. Er is aan mensen gevraagd: wat vindt u goed aan het
wetsvoorstel en wat vindt u er verkeerd aan? In het rapport staat dat
jeugdhulpverleners en ouders te kennen geven het als voordeel te zien
dat er straks één loket is waar ouders en kinderen kunnen aankloppen.
Veel van hen zien daarin een belangrijke rol weggelegd voor het CJG. Ook
één hulpverlener in het gezin en één plan is een veelgenoemd
voordeel. Een stuk verder in het rapport staat dat gemeenten op dit
moment te weinig inhoudelijke kennis hebben, zeer bureaucratisch werken
en verantwoordelijkheden doorschuiven. In het stuk wordt iemand
geciteerd die zegt: "Als dit de werkwijze wordt, dan ben ik bang dat er
eerst ongelukken gebeuren voordat wij erachter komen dat het niet
werkt."

Dit is nu precies waar het om gaat. Het wetsvoorstel is erop gericht om
de balans te vinden tussen gemeentelijke beleidsvrijheid -- om lokaal
maatwerk te leveren en efficiency mogelijk te maken zodat er meer gedaan
kan worden dan alleen jeugdzorg en er met andere budgetten en andere
kennis en kunde van de gemeente kan worden gewerkt -- en waarborgen voor
kwaliteit en toezicht. Die balans moet uitgewerkt worden en daarom wordt
het wetsvoorstel ingrijpend gewijzigd, rekeninghoudend met de reacties
die zijn gegeven in de consultatie. De hoofdrichting zal zijn dat het
uitgangspunt van eigen verantwoordelijkheid sterker wordt verankerd in
de wet. De verantwoordelijkheid van gemeenten zal meer in
resultaatstermen worden gebracht. Er zullen meer sturingsmogelijkheden
voor gemeenten komen. Het kwaliteitsregime zal vereenvoudigd worden:
één kwaliteitskader. Er zal zoveel mogelijk worden aangesloten op de
regelgeving die er al is, dus op de WGBO en de Wet BIG. Het
toezichtsregime wordt vereenvoudigd: een landelijk toezicht op alle
instellingen, met een landelijke inspectie, conform het verzoek dat de
Kamer bij motie heeft gedaan. De positie van de huisarts ten opzichte
van de gemeente wordt verhelderd. Hiermee hebben wij de lijnen te pakken
die het anker kunnen zijn van de herziening. Eind december praat ik met
VNG en andere partijen over de wijze waarop wij de hoofdrichting in het
conceptvoorstel gaan aanpassen.

Dan kom ik bij het blokje taakstelling.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik was wel erg benieuwd naar de visie
van de staatssecretaris op de CJG's. Daar is eerder een motie over
ingediend door het CDA en de ChristenUnie. Hoe ziet de rol van de CJG's
er straks uit? Ik zeg niet dat er alleen maar in bakstenen geïnvesteerd
moet worden, maar er moet wel een loket komen waar die integrale
benadering kan plaatsvinden.

Staatssecretaris Van Rijn: De Kamer heeft onlangs mijn reactie ontvangen
op het rapport dat door de Algemene Rekenkamer daarover is gemaakt, in
feite voor een deel nog in de vorige fase. Toen is het CJG ingericht en
hebben we ons afgevraagd aan welke eisen het moet voldoen. Daarover is
een rapport van de Algemene Rekenkamer gemaakt, maar eigenlijk zijn we
in het overleg met de Kamer al in een volgende fase, waarin we ons
afvragen of het slim is om precies voor te schrijven hoe die CJG's eruit
moeten zien. Dat hoeven niet allemaal bakstenen te zijn. Het kan ook een
virtueel loket zijn. Laten we het aan de gemeenten overlaten hoe zij hun
CJG willen vormgeven. Dat lijkt mij een punt waarop wij de gemeentelijke
beleidsvrijheid moeten respecteren. Soms zal het een fysiek toegankelijk
gebouw zijn, als dat in de regio in kwestie het beste werkt. Soms zal
het een virtuele verwijsplaats zijn om ervoor te zorgen dat het aanbod
gebundeld kan worden. Laten we dat overlaten aan de gemeenten. Het gaat
mij niet om de vorm, maar om de inhoud. Laten wij aansluiten bij wat de
gemeenten voor hun situatie het beste en het meest makkelijke model
vinden om jeugdzorg te leveren.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Heeft de staatssecretaris dan de
richting in zijn hoofd dat het wel de centrale toegangspoort wordt voor
zowel de jeugdzorg als de jeugdgezondheidszorg?

Staatssecretaris Van Rijn: Hier moet ik ook een beetje balanceren, want
ik vind echt dat het aan de gemeenten is. Inhoudelijk ligt het voor de
hand. Je zou kunnen zeggen dat een al dan niet fysiek toegankelijke
toegangspoort kan aansluiten bij de gedachte één gezin, één
regisseur. Dan is de vraag hoe je daarachter de hulpverlening gaat
organiseren. Laten wij echter ten principale juist op dit punt zeggen
dat de gemeenten dat moeten bepalen. Zij kunnen dat voor hun gemeente,
voor hun regio het beste vormgeven. Ik zie ook verschillende voorbeelden
in de praktijk. Bij sommige gemeenten helpt een inloopwinkel echt,
terwijl dat in andere gemeenten helemaal niet helpt, omdat daar meer
schroom is. Dat is ook een kwestie van cultuur, van wat men gewend is en
wat het aanbod is in de gemeente. Wij moeten dat echt overlaten aan de
gemeenten. Dat het logisch is, ben ik met de heer Voordewind eens.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Het gaat natuurlijk ook om de
effectiviteit van het beleid. De Algemene Rekenkamer schrijft dat je
gemeenten ook moet kunnen vergelijken met elkaar. Daar kwam ook mijn
voorstel vandaan om dan maar een basismodel te maken voor de CJG's. Hoe
wil de staatssecretaris het anders mogelijk maken dat gemeenten met
elkaar vergeleken kunnen worden?

Staatssecretaris Van Rijn: Misschien kom ik daar nog op, maar ik zou het
heel belangrijk vinden dat we er, als we deze enorme wijziging in de
jeugdzorg gaan doorvoeren, langzaam maar zeker in gaan slagen om te
kijken naar de output en de prestaties van de jeugdzorg, in plaats van
naar de wijze waarop het georganiseerd is. Dat is al moeilijk genoeg.
Het is bijvoorbeeld in de preventie ongelofelijk moeilijk om van tevoren
te bedenken wat voor resultaat een bepaalde interventie oplevert. Ik wil
bij de herziening van het jeugdstelsel de draai maken dat we kijken naar
de output. Hoe het georganiseerd is, interesseert mij ook wel, maar het
gaat om de output. Ik denk dat we de gemeenten enige vrijheid moeten
laten in de manier waarop ze dat doen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Natuurlijk kun je de gemeenten vrijheid
geven in hoe ze de zaken invullen, maar het punt is dat je wel die
vergelijking wilt kunnen maken. Dat is volgens mij ook de zorg van de
Algemene Rekenkamer. Wat doet de staatssecretaris dan met de punten van
de Algemene Rekenkamer hierover?

Staatssecretaris Van Rijn: De Algemene Rekenkamer is daarin uiterst
consequent en dat zijn wij ook gewend van haar. In de voorfase van de
totstandkoming van de CJG's was er een tendens dat elke gemeente een
fysiek jeugd- en gezinsloket zou moeten hebben. Daar zijn toen rapporten
over gemaakt. Toen heeft de Algemene Rekenkamer een onderzoek gedaan en
geconstateerd dat uit de praktijk blijkt dat de ene gemeente een fysiek
loket organiseert, soms werkt dat wel en soms werkt dat niet, en dat een
andere gemeente dat niet doet, maar er een virtueel loket van maakt, of
het nog weer anders organiseert. Dat kun je dus niet met elkaar
vergelijken.

Dat klopt, maar tegelijkertijd hebben wij tussentijds wel tegen elkaar
gezegd dat het misschien helemaal niet zo handig is om voor te schrijven
dat elke gemeente zo'n fysiek loket heeft. Wij moeten het misschien
juist aan gemeenten overlaten dat de een het wel doet en de ander niet,
afhankelijk van het bestaande aanbod en de reactie daarop van de
bevolking. Wij moeten misschien juist de slag naar de output maken. Dus
ik zou er echt voor willen waken om de vergelijking erop te baseren hoe
je het hebt georganiseerd maar die erop te gaan baseren wat je hebt
gepresteerd.

Mevrouw Bergkamp (D66): Als wij het rapport lezen en de geluiden uit het
veld horen, zijn er CRG's die goed functioneren maar ook heel veel die
nog niet voldoende functioneren. Dus ik ben er met name in
geïnteresseerd wat de staatssecretaris gaat doen om de output van een
aantal CRG's te verbeteren. Dat is nu nog echt een black box. Er gaat
veel geld heen. Het is een paradepaardje geweest. Ik vind het ook
belangrijk om te benoemen dat het met heel veel CRG's in de praktijk
gewoon nog niet goed gaat.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik wil in overleg met de VNG ook echt hard
werken om outcome-indicatoren te ontwikkelen. Ik formuleer dit bewust
een beetje voorzichtig omdat het ook echt in overleg wil doen met
degenen die dit uitvoeren, de gemeenten. Ik gebruik ook het woord
"ontwikkelen" omdat het misschien nog wel helemaal in de kinderschoenen
staat. Er zijn nu heel veel interventies in de jeugdzorg, zowel in de
preventieve als in de curatieve sfeer. Er is eigenlijk nog helemaal niet
zoveel informatie over de prestaties, over de output en over de
efficiencykant. Dat moet nog helemaal worden ontwikkeld. Ik ben er dus
erg voor om dat te gaan doen, om daarmee ook straks gemeenten te kunnen
gaan aanspreken en een maatschappelijke discussie te kunnen voeren over
de vraag waarom de ene gemeente nu beter presteert dan de andere. En ook
om een versnelling in het leren te krijgen, dus dit zullen wij moeten
doen door outputindicatoren te gaan ontwikkelen. Dat zal het instrument
zijn waarmee wij dit op de agenda gaan krijgen.

Mevrouw Bergkamp (D66): Daar gaan wij op wachten. Een van de uitkomsten
die voor D66 belangrijk is bij de landelijke informatievoorziening zijn
de maatschappelijke thema's, zoals abortus en homoseksualiteit. Er zijn
nu CRG's die daaraan geen aandacht besteden op hun website, andere wel.
Wordt dit ook een van de uitkomsten van de staatssecretaris?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik geloof dat ik daar nog even op kom, maar
ik heb niet de illusie dat alleen het virtuele loket van de CRG
verhindert dat men ook breder op internet gaat zoeken. Dus het zou
kunnen zijn dat men zijn informatie toch wel haalt. Ik kom daar straks
nog wel even op terug.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik hoop dat u er straks nog op terugkomt.

De voorzitter: U houdt het in de gaten!

Staatssecretaris Van Rijn: Ik kom nu toe aan de opmerkingen die zijn
gemaakt over de efficiencytaakstelling, met name over het punt dat het
vervelend is dat die taakstelling nu wat is verhoogd. Je kunt proberen
hierover een heel wetenschappelijk verhaal te houden of hele analyses te
geven over de vraag hoe het nu precies in elkaar zit, maar ik denk dat
het eindelijk simpelweg zo is. Er lag een taakstelling op de jeugdzorg.
In het kader van de besprekingen van het nieuwe kabinet zijn er ook weer
gewijzigde omstandigheden waarin de financiële problematiek die voorlag
nog groter was dan destijds aan de orde was geweest. Dat betekent dat er
dan gewoon moet worden gekeken hoe wij daaraan kunnen bijdragen. Dan
moet elke sector iets doen, dus ook de jeugdzorgsector. Is dit op te
vangen? Dat denk ik eigenlijk wel. Maar dat wil niet zeggen dat iedereen
het daarmee eens is, dat snap ik ook.

Maar is het niet juist een uitdaging om die efficiencyslag te maken in
de hele beweging in de jeugdzorg die wij nu aan het maken zijn, waarbij
wij gemeenten in staat stellen om combinaties te maken, maatwerk te
leveren en integraal beleid te maken dat inderdaad ook verspilling
tegengaat, dure vormen van specialistische jeugdzorg een beetje kan
vermijden en te ontmedicaliseren? Dan zullen wij na een aantal jaren met
elkaar kijken of dat goed is gekomen en voor consequenties het heeft
gehad. Maar ik vind het niet zo gek dat, nu iedereen een bijdrage moet
leveren aan de financiële problematiek van dit land, dit ook geldt voor
de jeugdzorg. Dat kan juist hier worden gecombineerd met de inhoudelijke
lijn van meer ruimte voor de gemeente, zorgen voor maatwerk en zorgen
dat ook op die manier de efficiencytaakstellingen kunnen worden
gerealiseerd. Ik realiseer mij dat ik hierover nog veel discussie zal
krijgen, ook met gemeenten en met de VNG, maar wij hebben ook de unieke
kans om die twee uitgangspunten nu te combineren. Efficiency is
misschien juist mogelijk door deze bewegingen te maken, dus in die zin
zou het een het ander nog wel eens kunnen versterken, met alle problemen
van dien die wij daarbij in de discussie ongetwijfeld nog krijgen.

Mevrouw Kooiman (SP): De staatssecretaris wil een discussie? Bij dezen.
In plaats van over efficiencykorting spreek ik liever over een
bezuiniging van bijna 0,5 miljard. Ik vind het jammer dat de
staatssecretaris niet aangeeft hoe hij die bezuiniging in denkt te
kunnen boeken. Ik hoor hem ook niets zeggen over de korting die
aankomend jaar ingaat en waardoor heel veel mensen hun baan verliezen en
heel veel kinderen niet geholpen kunnen worden. Kan de staatssecretaris
daarop ingaan?

Staatssecretaris Van Rijn: Deze vraag staat op mijn lijstje, ik kom er
zo op.

Mevrouw Agema heeft gevraagd of we tot één uitkering kunnen komen in
het sociale domein, zodat gemeenten het geld niet aan andere zaken
kunnen uitgeven. Ik heb al gezegd dat ik in overleg ben met collega
Plasterk van Binnenlandse Zaken om eens te bekijken welke financiële en
bestuurlijke randvoorwaarden we aan de decentralisaties kunnen geven. Ik
merk dat mevrouw Agema snapt waarom we er geen specifieke uitkering van
moeten maken, want dat gaat ten koste van de gemeentelijke
beleidsvrijheid, terwijl we daar met dit wetsvoorstel nu juist op uit
zijn. Tegelijkertijd wil je toch ook enige waarborgen dat het geld wordt
besteed aan de zaken waarmee het doel van de decentralisatie wordt
bereikt. Het idee van dat sociale domein leeft bij de gemeenten en bij
Binnenlandse Zaken. Ik ben graag bereid om met mijn collega te bespreken
of dit een invulling zou kunnen zijn waar de jeugdzorg wat aan heeft.
Het is natuurlijk wel van belang welke randvoorwaarden dat sociale
domein met zich meebrengt. Ik zeg mevrouw Agema toe, dat ik haar punt
graag in overleg met mijn collega van Binnenlandse Zaken wil uitwerken.

Mevrouw Agema (PVV): Ik vind het positief dat de staatssecretaris wil
gaan praten met minister Plasterk. Persoonlijk zie ik het allerliefst
een hekje om al die specifieke zorgdomeinen. Ik weet echter dat dit een
kansloze missie is omdat de VNG dan echt finaal uit haar plaat gaat.
Eén groot hek om al die gedecentraliseerde zorgbudgetten lijkt mij het
minimale. Dan gaat het om het zorgdomein van de Wet werken naar
vermogen, de Wet op de jeugdzorg en de Wmo. Alle financiële middelen
die bedoeld zijn voor zorg moeten niet in de algemene kas van de
gemeenten kunnen belanden. Dat vind ik echt een minimale voorwaarde. In
hoeverre gaat de staatssecretaris mee in dit idee? Gaat hij alleen
praten met Plasterk? Of gaat hij mijn voorstel uitzoeken en uitwerken?

Staatssecretaris Van Rijn: Ja.

Mevrouw Agema (PVV): Dat is weer een motie minder.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dit gaat erg snel. We hebben hier in de
Kamer lang over gesproken. Ik wil de staatssecretaris toch enige
dilemma's voorhouden. Wat als iemand met een handicap bepaalde
voorzieningen nodig heeft om goed naar het dorp te kunnen? Hoe gaat hij
met dit soort dilemma's om? Aan de ene kant geven we vertrouwen aan
mensen, uiteraard binnen bepaalde kwaliteitseisen, maar op bepaalde
punten vertrouwen we de gemeenten blijkbaar niet. Dat vind ik lastig. En
hoe zit het met de verbinding met onderwijs? Er is nog een vierde
decentralisatie die heel nauw verbonden is met deze drie in het sociale
domein. Vat de staatssecretaris die er dan ook onder?

Ik vraag mij af of de staatssecretaris overziet wat hij aangeeft. Mijn
fractie zal dit in elk geval zeer kritisch volgen. We moeten niet weer
allerlei hokken en schotten gaan organiseren.

Mevrouw Agema (PVV): Eén hek!

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ook één hek kan erg gevaarlijk zijn,
mevrouw Agema.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik denk dat dit terechte zorgen zijn. Ik
constateer overigens dat mevrouw Agema niet spreekt over het zorgdomein,
maar over het sociale domein, waarin we ervoor zorgen dat de relevante
instrumenten van gemeenten geïntegreerd kunnen worden ingezet. Wij
hebben namelijk tegen elkaar gezegd -- daar mag mevrouw Van der Burg ook
mij aan houden -- dat de gemeentelijke beleidsvrijheid zo groot mogelijk
is, dat we moeten zorgen dat er kwaliteitseisen zijn in het zorgdomein
waar ze nodig zijn, dat we ervoor moeten zorgen dat de prestaties worden
geleverd en dat we naar outcome gaan kijken. Als het introduceren van
een sociaal domein voordelen biedt om dat te bewerkstelligen, moeten we
dat doen. Als er meer nadelen dan voordelen aan zitten, moeten we dat
niet doen. Ik roep de Kamer op om dat kritisch te blijven volgen. Dat
zal ik zelf ook doen. We moeten de integratie juist zoeken door de
domeinen heen. Dat betreft dus niet het zorgdomein, maar meer het
sociale domein, waarin we ook naar participatiebudgetten moeten kijken
en bijvoorbeeld ook naar onderwijsbudgetten. We moeten die integratie
juist meer mogelijk maken dan we tot nu toe hebben gedaan.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik ben erg blij met deze toezegging van de
staatssecretaris. Dit kan helpen om te ontschotten. Het sluit ook aan
bij het regeerakkoord. Daarin staat namelijk niet alleen als
uitgangspunt "één gezin, één plan, één regisseur", maar ook "dit
vergt één budget en één verantwoordelijke van overheidszijde". Ik
denk dat dit het betoog van de staatssecretaris ondersteunt.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Mevrouw Van der Burg heeft
gevraagd of het demedicaliseren sterk genoeg in de wet zit. Ik ben het
erg met haar eens dat we ontzorgen, normaliseren en demedicaliseren als
een van de hoofdvelden van de stelselwijziging in de jeugdzorg zien. Er
is overleg gevoerd met de beroepsgroep, bijvoorbeeld over zijn visie op
de toename van het aantal diagnoses ADHD. De beroepsgroep heeft zijn
visie gegeven en is gezamenlijk aan de slag om tot een nieuwe
behandelrichtlijn voor ADHD te komen. Die wordt in 2014 verwacht. De
Gezondheidsraad is om advies gevraagd om de stand van de wetenschap
rondom ADHD en de participatiemogelijkheden van jongeren met een
beperking verder te ontwikkelen. Bij ZonMW loopt inmiddels het programma
Goed Gebruik Geneesmiddelen. Daarbij is een deel van het budget
gereserveerd voor onderzoek, met name op dit punt. We zijn het op dit
punt erg eens. We moeten permanent met beroepsgroepen in overleg over de
vraag hoe we de demedicalisering verder kunnen vormgeven. Deze nieuwe
Wet op de jeugdzorg gaat daarbij helpen. Als mevrouw Van der Burg de
indruk heeft dat dit onvoldoende verankerd is in het huidige voorstel,
wil ik daar graag naar kijken. Het is een hoofddoel van de wet. De wet
is er eigenlijk helemaal van doortrokken. Als het helpt om dat nog eens
even beter te omschrijven, wil ik daar graag aan tegemoetkomen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik heb ook een vraag gesteld over
demedicalisering. Overigens ging die niet over de specifieke suggestie
van mevrouw Van der Burg, die ik natuurlijk steun. De beroepsgroepen
komen met een advies. Dat zou eerst in mei verschijnen, toen na de zomer
en nu is het er nog niet. Ik heb ook gevraagd of de staatssecretaris wil
kijken naar de rol van de farmaceutische industrie hierin.

Staatssecretaris Van Rijn: Dit advies is vorige week binnengekomen. We
zullen daar snel op reageren. De rol van de farmaceutische industrie is
altijd een enigszins moeilijk punt in de zin dat je niet tegen haar zegt
dat ze geen geneesmiddelen meer moet maken. Je vraagt wel van haar om
goed te kijken wat de toepassing van de geneesmiddelen is en welke druk
er bestaat om ze zomaar voor te schrijven. Daarover loopt ook overleg
met de farmaceutische industrie. De vraag wanneer iets wordt
voorgeschreven en op welke manier er wel of niet bij huisartsen moet
worden aangedrongen dat er voorzichtig wordt voorgeschreven, zit echter
meer in het geneesmiddelendomein. Ik wil graag bekijken of daar verdere
stappen gezet zouden kunnen worden. Het gaat nu te ver om dit te
bespreken in het kader van de Wet op de jeugdzorg. Ik bekijk graag of er
verdere stappen gezet kunnen worden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dank u wel.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik kom nu te spreken over een
aantal specifieke vragen. Mevrouw Keijzer heeft gevraagd of ik kan
toezeggen dat de doorloopregeling in de huidige Wet op de jeugdzorg
blijft bestaan.

In het kader van korter antwoorden, zeg ik ja. Mevrouw Bergkamp vroeg
hoe het zit met de voorlichting van online-Centra voor Jeugd en Gezin
over seksualiteit en abortus. We subsidiëren de StichtingOpvoeden.nl.
Deze stichting draagt zorg voor content op het gebied van opvoeden en
opgroeien voor online-CJG's. Gemeenten kunnen gebruikmaken van deze
content. Zij doen dat ook in toenemende mate. Momenteel maken bijna 350
gemeenten gebruik van de content van de StichtingOpvoeden.nl. Gemeenten
zijn vrij om op hun eigen website de informatie te geven die zij nodig
vinden. Als je meer informatie wilt inwinnen, kun je zoeken op internet,
dat vol informatie staat over deze onderwerpen. Ik denk dat de
individuele burger best aan deze informatie kan komen.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik interpreteer de woorden van de
staatssecretaris als volgt. Volgens hem is er heel veel informatie,
bijvoorbeeld over echtscheidingen en gezinsproblematiek, te vinden op
internet, dus hoeft er eigenlijk geen portal te zijn voor CJG's. Mijn
vraag was, of wij kwaliteitscriteria willen meegeven voor de landelijke
informatievoorziening over dit soort belangrijke maatschappelijke
thema's, of dat wij het goedvinden dat een aantal gemeenten zegt: wij
sanctioneren dat.

Staatssecretaris Van Rijn: Wij subsidiëren onder andere de
StichtingOpvoeding.nl. Deze maakt content die de wetenschappelijke toets
der kritiek kan doorstaan. Deze content wordt aangeboden aan gemeenten.
Zij kunnen die informatie verwerken op hun website. Dat is geborgd
doordat beroepsgroepen en wetenschappers objectieve informatie geven. Ik
zei erbij dat dit niet de enige informatie is die mensen kunnen
raadplegen, want naast de websites van de Centra voor Jeugd en Gezin
kunnen zij allerlei andere bronnen raadplegen. Dat zullen zij, denk ik,
ook doen; en gelukkig maar.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Bergkamp wil interrumperen. Ik sta nog
een korte interruptie toe. Daarna zullen wij specifieke vragen bundelen,
want anders wordt er over elke specifieke vraag een aparte discussie
gevoerd.

Mevrouw Bergkamp (D66): Geeft de staatssecretaris hiermee in feite aan
dat er geen landelijke verplichting komt om bepaalde onderwerpen via de
portals van de CJG's te behandelen? Een kort "ja" of "nee" is voldoende.

Staatssecretaris Van Rijn: Ja, dat klopt. Dat laten wij over aan de
gemeenten.

Voorzitter. Ik ga proberen nog korter te antwoorden. Mevrouw Van der
Burg sprak over de Kinderombudsman. Zij heeft gelijk: de Tweede Kamer
kan zelf advies vragen aan de Kinderombudsman, dus het oordeel of dit
gedaan moet worden, laat ik graag aan de Kamer.

Er is een vraag gesteld over de inkomens van de jeugdzorgbestuurders.
Hiervoor verwijs ik naar de Wet normering topinkomens, die zojuist is
aangenomen door de Eerste Kamer. In deze wet zijn allerlei afspraken
gemaakt over monitoring en verplichtingen die in 2012 worden
vormgegeven. Vooruitlopend op de WNT-verplichting, zal vanaf het
verslagjaar 2012 door jeugdzorginstellingen al verantwoording worden
afgelegd in het jaardocument jeugdzorg. Daarin wordt de kwantitieve
bezoldiging van bestuurders meegenomen. Vanaf medio 2013 zijn de
jaardocumenten van de jeugdzorginstellingen via de website van het CIBG
openbaar en beschikbaar. We lopen in de jeugdzorg dus zelfs een beetje
vooruit op de wet die zojuist door de Eerste Kamer is aangenomen.

Mevrouw Keijzer heeft gevraagd of in de brief over de dagbesteding
ingegaan wordt op de jeugdige lvb'ers. Het antwoord is: ja, dat wil ik
graag doen.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd wat ik eraan doe om het
feitenonderzoek structureel in te bedden in de keten die met
kindermishandeling te maken heeft. Collega Teeven zal hierop ingaan.

Mevrouw Van der Burg heeft ook vragen gesteld over de
forensisch-medische pediatrische expertise. Dat vind ik een belangrijk
punt. Zij heeft erop gewezen dat het ongelooflijk belangrijk is om alert
te zijn op kindermishandeling. Dat kan twee kanten uit: je kunt het
verkeerd bij het rechte eind hebben, of recht bij het verkeerde eind.
Daarvoor hebben wij deze kennis hard nodig. Kun je dit inbedden in de
reguliere zorg? Is het bijvoorbeeld gewoon verzekerde zorg, waarin we
kennis en expertise kunnen inbrengen in normale behandelingen in
ziekenhuizen? Daar is discussie over. Het lijkt niet heel goed mogelijk.
Om die reden hebben wij voor 2013 nog eens gericht subsidie verstrekt,
juist omdat wij willen aangeven dat wij dit een heel belangrijk punt
vinden.

Ik zeg mevrouw Van der Burg graag toe dat er hiervoor een structurele
oplossing moet komen. Ik heb volgens mij goed begrepen dat mevrouw Van
der Burg sprak over een structurele oplossing. Zij vroeg echter niet
zozeer naar de wijze waarop dit geregeld zou worden, namelijk of dit nu
ingebed wordt in de reguliere zorg of op een andere manier geborgd
wordt. Ik zeg mevrouw Van de Burg toe dat ik daar nader op zal
terugkomen. Ik denk dat wij hetzelfde doel nastreven.

De opmerkingen over de commissie-Samson zullen wij nog voor de kerst
verwerken.

Er is een vraag gesteld over de 36 miljoen budgetkorting voor de
jeugdzorg. Daartoe is nu eenmaal besloten. Een aantal Kamerleden zei dat
dit is gebeurd en dat zij daar achteraf een beetje spijt van hadden. Ik
zeg het een beetje anders dan zij het zeiden, maar hier kwam het op
neer. Ik denk dat wij ons op dit moment niet kunnen veroorloven om een
nieuw gat in de begroting te hebben. Wij hebben daarom gezocht naar een
andere oplossing, maar die is niet zo gemakkelijk voorhanden. Dat was
ook te lezen in mijn brief. Daarvoor is er nu een andere "oplossing"
gevonden in de zin van een korting van het budget dat naar de provincies
gaat. Ik realiseer me dat je die oplossing tussen aanhalingstekens moet
zetten. De omvang van het bedrag is op zich beperkt. Ik heb daarom goede
hoop dat de provincies in staat zullen moeten zijn om dit op te vangen.
Zij moeten die korting, als het enigszins kan, niet ten koste van de
zorg laten gaan. Zij moeten het vooral in efficiency zoeken. Het bedrag
is nu ook weer niet van een zodanige omvang dat dit tot hele grote
moeilijkheden zal leiden. Ik ben mij er overigens wel van bewust dat,
als ik daarover in overleg treed met de provincies, zij daar wellicht
een andere opvatting over zullen hebben. Zij zullen dit ook nog wel aan
mij schrijven. Wij kunnen ons echter geen gat op de begroting
veroorloven.

Ik heb begrip voor de vraag van mevrouw Ypma of je niet erover moet
nadenken of er een gelijkschakeling kan plaatsvinden tussen
budgetgefinancierde zorg en premiegefinancierde zorg. Om die reden
hebben wij in dit wetsvoorstel niet gezegd dat het een structurele
maatregel is, maar een eenmalige is voor 2013. Later zullen wij bekijken
hoe wij dit verder doen.

Men fluistert mij nu overigens in dat de maatregel wel structureel is.
Er gaat een laag af. Zo moet je dat zien. Voor de regelgeving streven
wij echter naar een gelijkschakeling. Het is nu eenmaal gebeurd. Het was
noodzakelijk om dit te doen. Ik doe een beroep op de provincies om deze
maatregel vooral via efficiency op te vangen. Ik denk dat dit mogelijk
moet zijn. Laten wij ernaar streven om de budgetgefinancierde sectoren
en de ova-gefinancierde sectoren zo veel mogelijk op gelijke wijze te
behandelen.

De voorzitter: Volgen hierna nog enkele punten of is het dit bijna?

Staatssecretaris Van Rijn: Moet ik misschien nu al reageren op de
aangekondigde amendementen? Ik heb ze niet gezien.

De voorzitter: Laten wij eerst even bezien welke vragen er nog zijn.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik begrijp dat de staatssecretaris aan het
einde van zijn beantwoording is. Ik constateer dat hij nog niets heeft
gezegd over mijn heel zwaar zorgpunt, namelijk de nieuwe aanbieders.

Wat betekent verder de opmerking dat wij het voor 2013 op de
begrotingsgefinancierde sector opleggen, de jeugdzorg, maar dat het
daarna ook elders opgelegd kan worden? Het was namelijk een structurele
maatregel. Wat betekent dit concreet? Kan de staatssecretaris uittekenen
waar dit neergelegd gaat worden?

Staatssecretaris Van Rijn: Een structurele maatregel is een structurele
maatregel. Die blijft zo. Mevrouw Ypma vond het een beetje onplezierig
dat je bij dit type maatregelen een onderscheid krijgt tussen
budgetgefinancierde sectoren en premiegefinancierde sectoren, zeker als
het gaat over arbeidsvoorwaarden en loonontwikkeling. Dat snap ik. Daar
wil ik naar kijken, want dan zou je, afhankelijk van de financiering van
het stelsel, verschil krijgen in bijvoorbeeld de
arbeidsvoorwaardenontwikkeling die niet als zodanig te motiveren is. Je
kunt natuurlijk altijd verschil maken, omdat je dit in cao's afspreekt.
Structureel blijft dus structureel. Ik versta de vraag zo: kijk nu eens
of je de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden bij budgetgefinancierd
en premiegefinancierd op een meer gelijke leest kunt schoeien.

Mevrouw Kooiman (SP): Het is jammer dat de staatssecretaris nog niet
heeft gereageerd op de vraag hoe hij die 0,5 miljard uiteindelijk gaat
opvangen met efficiencywinst. Vandaag is de budgettaire korting die door
de Kunduzcoalitie is ingegeven, het belangrijkste thema. Uiteindelijk
wil de hele Kamer die korting niet. De staatssecretaris zegt nu dat de
provincies dit mogen oplossen.

Een aantal provincies doet dat. Ik weet dat onze gedeputeerde in de
provincie Zuid-Holland dat heeft opgelost, maar mogelijk kan niet iedere
provincie dat. Gaat de staatssecretaris garanderen dat elke provincie
dat gaat doen en dat zal opvangen? In mijn rapportje gaf ik namelijk al
aan dat momenteel mensen worden ontslagen en gekort op scholing. Dat is
iets wat we denk ik niet willen.

Staatssecretaris Van Rijn: Het is goed om te horen dat er in sommige
provincies al ideeën zijn om dat op te lossen. Dat onderstreept een
beetje mijn punt. Dit is een budgetkorting voor de provincies. Als ik
dan ook nog ga voorschrijven hoe zij dat moeten gaan doen, ga ik wel
heel ver. Ook hiervoor geldt dat de provincies zelf moeten uitzoeken hoe
ze dat het beste kunnen doen. Mijn beeld is dat dit ook heel goed
ingevuld zou kunnen worden met efficiencykortingen. Hier worden er zelf
al voorbeelden van gegeven, dus laten we de provincies nu even de ruimte
geven om dit op een goede manier op te lossen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind dit zeer teleurstellend, ook gezien het
feit dat Rouvoet destijds wel met afspraken met de provincies kon komen.
De huidige staatssecretaris laat het afweten op het moment dat mensen
worden ontslagen. Ik vraag de staatssecretaris dus nogmaals met nadruk
om in overleg te gaan met de provincies om te bekijken hoe zij deze
korting ongedaan kunnen maken.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik had al eerder gezegd dat ik met de
provincies ga overleggen, maar ik ga niet op de stoel van de provincies
zitten. Ik zal tegen ze zeggen: vervelend, er is een budgetkorting,
probeer het maximale te doen om ervoor te zorgen dat dit niet ten koste
gaat van de zorg maar dat het vooral in de efficiency wordt gezocht. Er
zijn goede voorbeelden in landen waar dat al gebeurt en die kan ik onder
de aandacht brengen. Vervolgens moeten de provincies erover beslissen.
De Kamer kan van mij verwachten dat ik bij de provincies die nog geen
oplossing hebben gevonden de oplossingen die bij andere provincies zijn
gevonden, nadrukkelijk onder de aandacht zal brengen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind het nog steeds te vrijblijvend. Ik vind
het heel jammer. Iets wat Rouvoet een aantal jaren blijkbaar wel kon,
kan vandaag niet. Ik kan alleen maar zeggen dat ik dit teleurstellend
vind.

De heer Van der Staaij (SGP): De staatssecretaris zei net dat hij
eventueel nog te spreken zou komen over amendementen. Ik heb zelf al een
amendement ingediend op 30 november, met de collega's Bergkamp,
Dik-Faber en Voortman, over de adoptienazorg. Kan de staatssecretaris
daar op ingaan?

Staatssecretaris Van Rijn: Mevrouw Keijzer had een vraag gesteld over de
integrale vroeghulp. Dat is inderdaad een belangrijk punt. Ik zeg haar
toe dat ik in overleg met de VNG en de kennisinstituten zal bezien wat
de beste manier is om ervoor te zorgen dat die VVI landelijk wordt
geïmplementeerd. We zijn van begin af aan in gesprek gegaan met de
taskforce voor VVI. Daarbij is duidelijk geworden dat de stimulerende
rol voor de komende periode echt nodig is om landelijke implementatie
voor elkaar te krijgen. We zoeken nu dus naar een manier om de
implementatie landelijk van de grond te krijgen. Ik zeg mevrouw Keijzer
graag toe dat ik dat samen met de VNG en de kennisinstituten zal
bevorderen.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik wil een afspraak maken over de procedure. Een
aantal vragen is nog niet beantwoord. Is het de bedoeling om die nog
even te verzamelen en daarna te stellen?

De voorzitter: Laten we zo meteen eerst de vragen behandelen die
wellicht nog niet beantwoord zijn. Maar ik zeg erbij: de heer Teeven
heeft zo direct natuurlijk ook nog het woord. Dat zou het probleem voor
een deel kunnen oplossen. Kan de staatssecretaris eerst ingaan op het
door de heer Van der Staaij ingediende amendement?

Staatssecretaris Van Rijn: Dat ging erover om de adoptienazorg deel te
laten uitmaken van de adoptieprocedure. Wij vinden dit ook een
belangrijk punt. Zoals men weet, subsidiëren wij dus al de instelling
die met die adoptienazorg te maken krijgt. Er wordt gesteld dat daar
misschien wel een beetje extra geld voor nodig is. Tegelijk hebben wij
te maken met een dalend aantal adoptiekinderen, zeker van het aantal
adoptiekinderen dat ouder is dan 5 jaar. Ik vind het eigenlijk een
beetje te vroeg om nu al bij amendement extra subsidie ter beschikking
te stellen. Ik denk dat wij met de betreffende instellingen in overleg
gaan om naar de ontwikkeling van het aantal adoptiekinderen te kijken
die zodanige problemen hebben dat extra inspanningen nodig zijn. Als het
echt zo is dat zij niet uitkomen met het bestaande subsidiebudget, als
daarmee problemen zouden ontstaan, wil ik daar best eens naar kijken.

Ik kan me voorstellen dat de heer Van der Staaij, in plaats van op
voorhand via een amendement een verzoek te doen voor extra geld, mij
vraagt om in overleg met de desbetreffende instelling eens te bekijken
of we de problemen kunnen oplossen. Ik wil hem dus om enige ruimte
vragen om met de club in overleg te treden. Ik vraag hem niet op
voorhand al te zeggen dat meteen extra subsidie nodig is.

De heer Van der Staaij (SGP): Het gaat niet om extra geld voor dezelfde
taak. Het gaat om een nieuwe taak, om een nieuwe opdracht naar
aanleiding van het rapport van de Inspectie Jeugdzorg. De vraag is of
dat kan binnen het budget. Mag ik het zo begrijpen dat de
staatssecretaris bereid is om daarover in overleg te treden? Dan heb ik
niet eens een motie nodig, want ik proef al dat de staatssecretaris
daartoe bereid is. Is het mogelijk dat de hij de Kamer informeert over
de uitkomst van dat overleg voordat we over de amendementen gaan
stemmen? Dat is pas aan het eind van het traject, in december. Misschien
is de meest praktische oplossing dat de staatssecretaris de Kamer over
enkele weken informeert over de uitkomst van dat overleg.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat is goed.

De voorzitter: Daar wordt nog op teruggekomen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik verzoek de staatssecretaris om nog even
aandacht te besteden aan de zwaar lichamelijk en verstandelijk
gehandicapte kinderen. Hoe wordt de zorg voor hen gegarandeerd?

Ik heb verder nog niets gehoord op mijn vragen over een
contracteerplicht voor erkende zorginstellingen. Hoe kunnen de problemen
met de contractering nu eens echt worden aangepakt? Ik denk dan aan de
instellingen die op allerlei manieren door de grote zorgverzekeraars en
zorgkantoren buiten de deur worden gehouden.

Staatssecretaris Van Rijn: We zien allemaal het belang in van goede
voorzieningen voor zwaar gehandicapte kinderen in de gehandicaptenzorg.
Ik zei eerder dat wij met de zorgsector en de gemeenten nader moeten
overleggen over de manier waarop de zorg nou precies in elkaar zit: wat
moet je lokaal doen, wat moet je bovenlokaal doen en wat moet je
landelijk doen? Daarbij zal dit soort specifieke functies, dat nodig is
en in de toekomst nodig zal blijven, een groot punt van aandacht zijn.
Ik bespreek dat graag in het overleg dat ik hierover met de gemeenten en
de VNG zal voeren.

Over de nieuwe aanbieders hebben wij ook gesproken in het debat over de
contracteerruimte voor 2013 in de langdurige zorg. Hierbij zijn echt
twee aspecten aan de orde. Aan de ene kant wil je vernieuwing en
innovatie in het zorgaanbod. Je vindt dat nieuwe aanbieders een kans
moeten krijgen om dat zorgaanbod te realiseren. Aan de andere kant
hebben de zorgkantoren ook de plicht om te bekijken of de kwaliteit van
die zorg voldoende is en of de instelling continuïteit biedt. Anders
wordt de zorg wel geleverd, maar moet in het jaar daarna geconstateerd
worden dat er te weinig continuïteit van zorg is. Dat zal dus altijd
een afweging zijn. Ik vind dit onderwerp erg belangrijk. Ik wil met de
zorgkantoren en de verzekeraars in overleg treden om te bekijken of
voldoende aandacht wordt besteed aan nieuwe aanbieders zodat zij gelijke
kansen hebben. Laten wij ons echter niet binden aan een soort
doelstelling dat er nieuwe aanbieders moeten komen. Er moet echt een
toets blijven plaatsvinden: is de kwaliteit goed, wordt de zorg geleverd
en wordt die zorg niet alleen vandaag, maar ook morgen geleverd?

Daar komt nog wat bij, en dat zou enige hernieuwde terughoudendheid
kunnen verklaren. We staan aan de vooravond van een grote
stelselwijziging. Provincies beraden zich over de vraag wat nog tot hun
verantwoordelijk behoort en wat tot de verantwoordelijkheid van de
gemeenten gaat behoren. Ik kan mij voorstellen dat sommige provincies
niet het hele zorgaanbod willen omgooien vooruitlopend op iets wat de
gemeenten moeten gaan doen. Ik wil het zelf daarom als volgt opvatten.
De aandacht voor nieuw zorgaanbod en innovatie moet echt onverkort
overeind blijven, maar ik zal vooral met gemeenten praten om dat een
goede plek te geven in het nieuwe zorgstelsel. Met de provincies en de
zorgkantoren wil ik nu nog praten over de vraag of men in de
tussenperiode niet een beetje het momentum verliest door te streng te
zijn voor de nieuwe zorgaanbieders, waardoor ze niet worden
gecontracteerd. Ik wil dus graag toezeggen dat ik er met de genoemde
partijen over ga praten. Ik wil wel vragen om dat niet te koppelen aan
een soort bindende doelstelling in de zin van "nieuw zorgaanbod moet",
want er moet echt een toets zijn op kwaliteit en continuïteit. En er
moet ook rekening worden gehouden met het bestaande aanbod. Vraagt
mevrouw Keijzer van mij om nu nog bij provincies en zorgkantoren aan te
dringen op voldoende aandacht voor nieuw zorgaanbod en vraagt zij mij
dit te betrekken bij de ontwikkeling van het nieuwe stelsel, dan is mijn
antwoord dat ik daar graag toe bereid ben.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb nog een vraag gesteld over ons
amendement over de Stichting Alcoholpreventie. Misschien kan de
staatssecretaris daar nog op reageren? Wij hebben voorheen op dit punt
altijd opgetrokken met de Partij van de Arbeid. Ik ben erg benieuwd wat
we daar nu wel voor kunnen regelen.

Ik sluit aan bij de woorden van collega Kooiman over de extra
taakstelling van 32 miljoen. De staatssecretaris zegt toe dat hij in
gesprek gaat met de provincies. Mocht niet voorkomen kunnen worden dat
kinderen de noodzakelijke zorg ontberen van jeugdzorg of dat kinderen
zelfs op straat worden gezet, is de staatssecretaris dan bereid om toch
extra geld beschikbaar te stellen om dat te allen tijde te voorkomen?

Staatssecretaris Van Rijn: Wij zullen met de provincies in gesprek gaan
over de wijze waarop deze bezuiniging moet worden verwerkt. Ik kan mij
niet voorstellen dat ook de provincies van mening zullen zijn dat
hierdoor kinderen op straat zullen komen te staan. De omvang van de
budgetten die de provincies nu ter beschikking hebben, is ruim genoeg om
ook deze taakstelling ter hand te nemen. Het zal lastig zijn, maar het
zal ook opgevangen moeten worden. In sommige provincies is al gebleken
dat dit lukt. Het lijkt mij in ieder geval niet goed voor het overleg om
te zeggen: als je niets doet, dan gebeurt er wel wat anders. Dat gaat
dus niet gebeuren.

Ik stel voor om het amendement inzake STAP te behandelen bij de plenaire
begrotingsbehandeling van VWS. Daar hoort het volgens mij iets beter
thuis.

De voorzitter: Ik kan mij dat voorstellen. Dan komt het in ieder geval
aan de orde. De ChristenUnie kan de staatssecretaris er dan op
aanspreken.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik wil graag nog even terugkomen op de
nieuwe aanbieders. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij daarover
met de gemeenten wil gaan praten. Dat baart mij ernstige zorgen. Dat
betekent immers dat straks alle nieuwe zorgaanbieders omliggen, die nu
goede initiatieven nemen voordat de decentralisatie of de transformatie
rond is. Dat is nu net wat wij niet moeten willen. Natuurlijk moeten ze
voldoen aan de kwaliteitscriteria, maar daar zit het probleem niet. Mijn
vraag is de volgende. Kan de staatssecretaris daar nader op ingaan?
Anders kom ik er in tweede termijn op terug

Ik ben in het kader van kindermishandeling ingegaan op de opleidingen.
Er zijn professionals die op dat punt onvoldoende geschoold zijn. Ik
weet dat de sector bezig is, maar dat duurt al een tijdje. Wanneer zijn
ze nu zover dat het op orde hebben van de scholing als harde voorwaarde
wordt gesteld?

De voorzitter: Ik neem aan dat de staatssecretaris de eerste vraag kan
beantwoorden. De tweede vraag kan eventueel in tweede termijn worden
meegenomen.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik ben met mevrouw Van der Burg van mening
dat het nieuwe aanbod en de zorginnovatie die daarmee samenhangt
ongelooflijk belangrijk zijn. Ik heb ook gezegd dat het altijd een
afweging blijft. Als je een heel goed bestaand aanbod hebt, dat voldoet
aan alle eisen en waarover de cliënten heel tevreden zijn, dan is het
simpele feit dat er een nieuwe aanbieder komt, nog geen reden om te
zeggen: weet je wat, dan doen we dat. Ik neem aan dat mevrouw Van der
Burg dit ook niet vraagt. Zij vraagt of de attitude van provincies en
zorgkantoren nu zodanig is dat er als het ware gelijke kansen zijn. Zij
vraagt of het mogelijk is om, met een goed oog voor de vernieuwing van
het zorgaanbod, ook wel meer kansen te geven aan nieuw aanbod dat ook
nieuwe efficiency tot stand brengt. Ik heb in het debat over de
contracteerruimte langdurige zorg gezegd dat ik daarover met de
zorgkantoren in gesprek zal gaan. Mevrouw Van der Burg betrekt daar nu
ook de provincies bij voor de periode die de stelselwijziging nog rest.
Ik zal daar ook echt aandacht voor vragen. Het enige wat ik heb gezegd,
is: laten we er ook op letten dat er, ook met het oog op de bestaande
verantwoordelijkheden, ook nog gewoon beoordeeld moet kunnen worden of
een nieuwe zorgaanbieder aan de regelen van de kunst voldoet. Daar zal
mevrouw Van der Burg waarschijnlijk niet anders over denken. Ik ben het
met haar eens dat er juist in zo'n stelselwijziging voldoende aandacht
voor nieuw aanbod moet zijn, al was het maar om dat ook te verankeren in
de weg naar het nieuwe stelsel toe.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik wil graag nog een reactie van de
staatssecretaris op drie punten. Een onderwerp gaat over de
bezuinigingen op het preventieve jeugdbeleid. Wij krijgen signalen uit
de grote steden Rotterdam en Amsterdam dat daar sterk op wordt
bezuinigd. Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris daarvan vindt. Klopt
mijn beeld cijfermatig en staat dat niet haaks op de visie op de
jeugdzorg?

Ik wil graag nog een reactie op het door de PvdA en D66 ingebrachte punt
over meer aandacht voor seksualiteit in de basisopleiding en de
permanente educatie. Tot slot vraag ik aandacht voor het onderwerp
waarheidsvinding, een onderwerp waarover wij ook graag advies van
staatssecretaris Teeven zouden krijgen. Ik zie hem al zwaaien; dat komt
dus wel goed!

Staatssecretaris Van Rijn: Laat ik maar voor mezelf spreken: signalen
dat er zwaar bezuinigd zal worden op het preventieve jeugdbeleid, hebben
mij niet bereikt. Ik houd mij echter aanbevolen voor die signalen.

Meer aandacht in de basisopleiding voor algemene seksualiteit en
homoseksualiteit: er lopen al initiatieven om dat in de basisopleiding
in te brengen. Ik ben natuurlijk bereid om te bezien of het voldoende
verankerd is. Het is echter mijn beeld dat er al heel veel initiatieven
zijn om het in de opleiding in te brengen. Dat is ook in mijn ogen
uitermate belangrijk, want op die manier krijgen mensen een meer
preventieve professionele houding, wat voorkomt dat men achteraf denkt:
hadden we het maar geweten. Ik ben het hier helemaal mee eens en daarom
ben ik graag bereid om te bezien of het in voldoende mate in de
opleiding is verankerd.

Mevrouw Ypma (PvdA): Het gaat ons eigenlijk om drie verschillende
dingen. Ten eerste willen we structurele aandacht voor de gewone
seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren, ten tweede voor
afwijkende seksuele ontwikkelingen in het geval van stoornissen en de
problematiek van seksueel misbruik en ten derde voor het bespreekbaar
maken van en het professioneel omgaan met seksualiteit. Als die drie
dingen worden meegenomen, is onze motie niet meer nodig.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat zullen we doen, voorzitter.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik bedank de leden voor hun
inbreng. Mijn collega van VWS heeft al heel veel vragen beantwoord. Dat
is logisch, want in het regeerakkoord is vastgelegd dat hij de
coördinerend bewindspersoon is. Ik zal me beperken tot de onderdelen
waarvoor ik primair verantwoordelijk ben, namelijk de jeugdbescherming
en de jeugdreclassering.

Uit de consultatie komt naar voren dat het idee van een transitie in
grote lijnen wordt omarmd, maar dat laat onverlet dat er ook grote
zorgen leven. Als je de zorgen over de jeugdbescherming en de
jeugdreclassering op een soort schaal van Richter zou afzetten, dan zie
je aan de ene kant de gemeenten staan en aan de andere kant de Raad voor
de rechtspraak. Een aantal sprekers heeft er namelijk op gewezen dat de
gemeenten vinden dat er een disbalans is tussen verantwoordelijkheden,
taken en bevoegdheden. Volgens hen wordt er met andere woorden eigenlijk
te weinig gedecentraliseerd. Uit de opmerkingen in de consultatie over
jeugdbescherming en jeugdreclassering blijkt dat de Raad voor de
rechtspraak aan de andere kant van de schaal zit. De raad vindt namelijk
dat er onvoldoende waarborgen zijn voor rechterlijke beslissingen over
jeugdigen. Zij zijn bezorgd dat de kwaliteit van de uitvoering van die
beslissingen wel eens onvoldoende zou kunnen zijn.

Mijn collega en ik zitten tussen die twee uitersten in. Die uitersten
zijn dus de gemeenten die meer ruimte willen krijgen en de Raad voor de
rechtspraak die erop wijst dat het in een aantal gevallen om
rechterlijke beslissingen gaat en dat die de nodige kwaliteit vergen bij
de uitvoering. We moeten daarin een balans zien te vinden in het
wetsvoorstel. Dat is ook de reden waarom we de consultatiefase en de
opmerkingen van deze commissie zo serieus nemen.

Ik kan mij voorstellen dat de balans gaandeweg kan verschuiven als je
van een vrij kader naar een gedwongen kader gaat of van lichte naar
zware maatregelen. Dat zou dan betekenen dat gemeenten bij de zwaarste
maatregelen de minste beleidsvrijheid hebben. Het is niet onaannemelijk
dat dit de uitkomst van het wetgevingsproces is. Maar goed, daarover
komen we ongetwijfeld nog met elkaar te spreken.

In het wetgevingsproces komen eigenlijk concreet vier aspecten aan de
orde, namelijk het opnemen van kwaliteitseisen, certificering,
professionalisering en toezicht. Ik denk dat het onontkoombaar is dat er
strengere kwaliteitseisen worden toegepast als de rechter zwaardere
ingrepen in het leven van jongeren en hun ouders toelaat. Dit punt raakt
eigenlijk automatisch aan de certificering van instellingen en,
misschien nog wel belangrijker, de certificering van professionals. Een
aantal leden van de commissie heeft hier terecht aandacht voor gevraagd
in verband met de scholing van die professionals. Dit is natuurlijk geen
onderwerp dat voor het eerst bij een begrotingsbehandeling aan de orde
komt. Over die certificering hebben we immers al veel vaker met elkaar
gesproken.

In de afgelopen twee jaar heb ik dit onderwerp mogen doen met de
voorganger van de staatssecretaris. In die tijd heb ik de Kamer nooit
horen uitspreken dat die certificering niet zou moeten. Uiteraard hebben
wij de afgelopen twee jaar in het overleg met de VNG wel met elkaar
gewisseld dat de gemeenten vinden dat er sprake is van een
spanningsveld.

Bij de gemeenten bestaat echter zeer veel bereidheid om meer
kwaliteitseisen te accepteren als de maatregelen zwaarder worden. Er zit
dus wel spanning. Ik kom er zo op terug bij de bespreking van de
zogenaamde vliegwielprojecten, waar mevrouw Ypma ook vragen over heeft
gesteld. Ik heb een aantal voorbeelden van die projecten, waarbij je
ziet dat er in die pilots werkenderweg al aardig naar een evenwicht
wordt gezocht.

Het is nog niet ter sprake geweest, maar mijn collega en ik maken ons
wel zorgen over de bereidheid tot samenwerken op bovenlokaal niveau.
Hierin willen we wat voortvarendheid zien bij de gemeenten. Het is een
uitwerkingsverhaal of dit moet gebeuren vanuit de centrumgemeenten of de
100.000-plusgemeenten. Dat is hier vandaag ook aan de orde geweest. Op 1
september 2013, de datum die we steeds hebben genoemd, moet er wel een
behoorlijk begin van duidelijkheid zijn over de vraag welke gemeenten de
zware decentralisatie van de jeugdzorg voor hun rekening gaan nemen. Op
dat moment houdt de vrijwilligheid van de gemeenten om
samenwerkingsverbanden te vormen, een beetje op. Dan stel ik mij zo voor
dat mijn collega en ik, in nauw overleg met de minister van Binnenlandse
Zaken, erop zullen aandringen dat gemeenten, om de datum van 1 januari
2015 te halen, aangeven met welke gemeenten ze zullen samenwerken.

Als er in de wet kwaliteitseisen worden gesteld, moet er ook
rijkstoezicht op zijn. Dat zei mijn collega ook al. In overleg met de
VNG en de inspectie zal het toezicht op de jeugdbescherming en de
jeugdreclassering de komende periode nader worden uitgewerkt.

Ik heb een paar opmerkingen over de gevolgtrekkingen van de
commissie-Samson. Op 8 oktober heeft de commissie haar rapport naar
buiten gebracht. Op 29 oktober heeft de Kamer van ons een tweede brief
ontvangen, naar aanleiding van het overleg dat de minister van
Veiligheid en Justitie, de toenmalige staatssecretaris van VWS en ik
hebben gehad met de lotgenotenorganisaties. We hebben bij die
gelegenheid ook excuses aangeboden. Hieraan refereerde de heer
Voordewind. Ik ben daar zelf bij aanwezig geweest die dag. In de brief
van 29 oktober hebben we aangegeven dat we voor de kerst de laatste
brief zullen sturen over de wijze waarop we de aanbevelingen zullen
uitvoeren. Het kabinet wil dit graag voor de kerst doen. We willen, als
het enigszins kan, dit ook eerder bespreken dan in de ministerraad van
21 december. We bespreken het liever in de ministerraad van 14 december,
omdat we denken dat het belangrijk is dat de slachtoffers die door de
commissie-Samsom vermeld zijn, duidelijkheid hebben. We hebben het hun
ook min of meer toegezegd. Zowel voor de Kamer als voor de slachtoffers
willen we dit dus met enige voortvarendheid doen.

Er zijn geen amendementen voor mij, althans ik heb ze nog niet gezien.
Ik zal de vragen aflopen op volgorde van de sprekers. Mevrouw Van der
Burg heeft gezegd dat het wetsvoorstel in overeenstemming moet zijn met
de memorie van toelichting. Zij ziet nog te veel verschillen tussen
wettekst en memorie. Mijn collega heeft daar al wat opmerkingen over
gemaakt. Er zijn de afgelopen maanden veel gesprekken, ook ambtelijke,
met de VNG geweest over dit onderwerp. Uit die gesprekken blijkt ons
inziens dat de verschillen niet zo heel groot zijn. Volgens ons is er
vooral een verschil tussen enerzijds het ambtelijke jargon en anderzijds
de praktische uitvoering. In de memorie van toelichting staat
bijvoorbeeld iets over de justitieketen. Zoals het daarin is beschreven,
lijkt het alsof de gemeente er niets over te zeggen heeft, maar dat is
natuurlijk absoluut niet waar. De memorie van toelichting is nu
herschreven, in die zin dat deze een realistische kijk laat zien op wat
de gemeente wel kan. De gemeente heeft bijvoorbeeld op dit moment de
voorzittersrol in het civielecasusoverleg, dat plaatsvindt binnen de
justitieketen.

Mevrouw Van der Burg heeft voorts gevraagd hoe we een knip in het
stelsel tussen vrijwillig kader en gedwongen kader voorkomen. Een
100%-knip kun je natuurlijk nooit voorkomen. Het gaat namelijk om een
beslissing van de kinderrechter. Er ontstaat wel een nieuwe situatie met
nieuwe bevoegdheden voor de hulpverlener, bijvoorbeeld het verplicht
opleggen van hulp en de mogelijkheid tot uithuisplaatsing. Ik ben het
met de woordvoerders op dit punt eens dat dit wel zo vloeiend mogelijk
moet verlopen, ook na ommekomst van de maatregel. Gezinnen blijven
natuurlijk hulp nodig hebben.

Rotterdam experimenteert daarmee op dit moment. Mijn collega en ik gaan
binnenkort naar dat drang- en dwangplein om te bezien wat de praktische
mogelijkheden zijn. Een aantal leden is daar volgens mij al naartoe
geweest. De gemeente moet hieraan zelf invulling geven. Dat ondersteunen
wij ook. Om die reden heb ik vanuit het ministerie van Veiligheid en
Justitie zeventien pilots ondersteund op verschillende plaatsen, in
Amsterdam, Rotterdam, Haaglanden en bij landelijk werkende instellingen.
Dat ging om een totaalbedrag van 9,5 miljoen. Die pilots waren gericht
op een vloeiender in elkaar laten overlopen zonder concrete knippen aan
te brengen. De uitkomsten kunnen naar mijn inschatting goed worden
gebruikt, niet alleen door de gemeente maar ook door ons ten behoeve van
het wetsvoorstel.

Mevrouw Van der Burg sprak over de noodzaak tot samenwerking tussen de
VWS- en de V&J-aanpak. De aanpak van mensenhandel en loverboys vindt op
dit moment zoveel mogelijk integraal plaats. Een probleem kan zijn dat
zorgverleners door hun geheimhoudingsplicht geen melding kunnen doen bij
politie en justitie. Hiertussen zit vaak de stichting Meld Misdaad
Anoniem die momenteel in opdracht van V&J workshops aan zorgverleners
geeft om de mogelijkheden voor het anoniem doorgeven van signalen te
verkennen. Er is ook een meldcode voor de zorg. Daaraan wordt op dit
moment ook gewerkt. V&J neemt deel aan die begeleidingscommissie.
Daaruit blijkt dat die integraliteit gewaarborgd is.

Mevrouw Agema en mevrouw Van der Burg hebben vragen gesteld over de
forensisch-pediatrische expertise. Hoe wordt die gefinancierd? Welke
middelen zijn beschikbaar gesteld? Voor het strafrechtelijk onderzoek
kunnen politie en openbaar ministerie een beroep doen op de NFI.
Daarnaast kunnen politie en justitie vanuit het eigen
gerechtskostenbudget forensische dienstverlening inkopen. De tijdelijke
financiering door V&J was onderdeel van de pilot Inschakeling
particuliere instituten. Die pilot is afgerond. De minister van V&J en
ik sturen daarover nog een brief. De Forensische Polikliniek
Kindermishandeling is voor het justitiële kader vanaf nu aangewezen op
de reguliere financieringsstroom van politie en OM. Wij verwachten
daarin geen problemen. Wij denken dat die gewoon kan worden gefinancierd
vanuit die reguliere stroom.

Mevrouw Van der Burg en mevrouw Kooiman hebben ons gevraagd naar de
aanpak van de jeugdgroepen. De minister van V&J heeft zich hierover ook
uitgelaten. Die aanpak wordt met kracht voortgezet. Dat omvat ook de
nieuwe groepen die zich vormen. Door ons departement is toegezegd om de
Kamer begin 2013 te informeren over de stand van zaken op dat moment.
Wanneer dat precies gebeurt, hangt af van de oplevering van de
informatie door politie en OM en een onderzoek dat op dit loopt bij het
WODC. Ik heb daarover net contact gehad met de minister van V&J. Wij
verwachten de Kamer in april/mei daarover te informeren.

Mevrouw Kooiman en mevrouw Van der Burg hebben ook vragen gesteld over
de sluiting van jji De Kolkemate in Zutphen. Het is natuurlijk heel
vervelend dat medewerkers van De Kolkemate hun baan verliezen. Wij
hebben een eerdere reorganisatie gekend kort nadat kabinet-Rutte 1 was
aangetreden, eind oktober 2010. Toen zijn wij teruggegaan van 1000
plaatsen naar 800 plaatsen, zo zeg ik even uit het hoofd. Nu gaan wij
weer 150 plaatsen terug. Het is financieel onverantwoord om dat in stand
te houden. Er is een bezuiniging mee gemoeid van 28 miljoen. De
capaciteit van 800 overstijgt ruim de behoefte en de feitelijke
bezetting. Die ligt rond de 635 plaatsen. Wij zullen met personeel van
de jji's goede afspraken maken over hoe men van werk naar werk kan
worden geleid.

We zijn redelijk succesvol geweest in de vorige reorganisatie van de
justitiële jeugdinrichtingen. Er zijn veel mensen van werk naar werk
gegaan, ook in sectoren waar mijn collega de verantwoordelijkheid voor
heeft. We zullen nu ook weer proberen om het personeel in de sector
jeugdzorg werkzaam te laten zijn. Ik ben het namelijk met mevrouw
Kooiman eens dat er op dit moment veel kwaliteit aanwezig is in de
jji's.

Mevrouw Bergkamp van de D66-fractie heeft een vraag gesteld over het
kwaliteitsbeleid in de jji's. Hoe effectief zijn we nu? Op 19 december
2012 vindt er nog een apart algemeen overleg plaats over de jji's. De
jji's functioneren nu veel beter dan in 2007, dat blijkt ook uit een
hertoets die door de inspecties is gedaan in september 2010. Mocht daar
nog documentatie over zijn, dan zal ik die ruim voor het AO van 19
december aan de Kamer doen toekomen.

Mevrouw Agema heeft naar de campussen gevraagd. Het moge helder zijn
geworden uit de evaluaties dat de campussen zo hun beperkingen hebben.
Ook kan achteraf worden vastgesteld dat Den Engh en Glenn Mills niet
effectief bleken te zijn. Die projecten zijn dan ook niet voortgezet. De
campussen van voormalig minister Rouvoet zijn onderzocht, om het zo maar
te zeggen. Wat daaruit voortkwam als werkbare bestanddelen was al
bekend. Daarmee was het doel van het toenmalige kabinet bereikt. Die
elementen worden op dit moment in de huidige jeugdzorg verwerkt. Er is
alleen nog één campus in Rotterdam dat nog één jaar extra subsidie
heeft ontvangen van het ministerie van VWS. Verder ligt het initiatief
om hier verder vorm aan te geven op dit moment voornamelijk bij het
gemeentelijke en het provinciale aanbod voor jeugdzorg. Ik begrijp van
mijn ambtenaar dat er inmiddels ook structureel subsidie is van het
ministerie van VWS.

Mevrouw Agema heeft gevraagd hoe wij garanderen dat de uitvoering van de
jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregel landelijk uniform zal
zijn. Ik heb al gezegd dat het een beetje knelt tussen de gemeenten die
meer beleidsvrijheid willen hebben en de Raad voor de Rechtspraak die
juist roept om minder beleidsvrijheid op dit zware terrein. In de wet-
en regelgeving hebben we nu een bepaling opgenomen over de uitvoering
van die maatregelen. Daarnaast heeft zich in de praktijk een vaste
werkwijze ontwikkeld, ik noem de gezinsvoogd en de landelijke
deltamethode. Wat de jeugdreclassering betreft, is er ook gewerkt aan
een handboek op het ministerie. Voor de uitvoering zijn allerlei
kwaliteitseisen opgesteld. Ook de inspectie houdt toezicht op het
voldoen aan die wettelijke kwaliteitseisen. Ik zeg dit tegen mevrouw
Agema. Zij was net even afwezig, maar omdat het haar vraag was,
beantwoord ik die nog een keer.

Mevrouw Kooiman en mevrouw Agema hebben vragen gesteld over de werkdruk
van de kinderrechters. Ik ben in mijn brief van 12 mei 2012, zeg ik uit
mijn hoofd, ingegaan op expliciete vragen van mevrouw Kooiman daarover.
Naar aanleiding van een algemeen overleg dat we toen hadden over de
jeugdzorg, ben ik stante pede naar de voorzitter van de Raad voor de
Rechtspraak gegaan en die heeft vervolgens bij de voorzitters van de
civiele secties bij de rechtbanken en ook bij de hoeven
geïnventariseerd of er op dat moment knelpunten waren bij de werkdruk
van de kinderrechters. Naar aanleiding van die inventarisatie heb ik de
Kamer toen bericht dat er naar mijn mening geen signalen naar voren zijn
gekomen dat de werkdruk van kinderrechters onaanvaardbaar hoog is. Er
zijn ook geen signalen bekend bij de voorzitters van de civiele secties
dat dit een knelpunt is. De vraag blijft dan wat individuele
kinderrechters aan Kamerleden vertellen en wat zij aan de voorzitter van
de civiele sectie vertellen als een dergelijke inventarisatie wordt
gemaakt.

Ik heb hier behoorlijk op doorgevraagd, omdat ik de vraag al zag
aankomen. Er is mij van de zijde van de Raad voor de Rechtspraak echt
gezegd: er is geld, er is geld om de civiele secties te financieren en
er is binnen de civiele secties ook geld om te differentiëren naar
meervoudige kamers civiel of kinderrechters. Die onderverdeling kunnen
rechtbanken zelf maken. Op basis van de instroom kunnen zij zelf kijken
of zij meer of minder geld ter beschikking stellen. Ik denk dat de
kinderrechters in overleg moeten met hun eigen sectiebestuur bij hun
eigen rechtbank over de verdeling van de civiele middelen.

De vragen over de commissie-Samson zijn al beantwoord door mijn collega.

Mevrouw Kooiman heeft opmerkingen gemaakt over het rapport over
hulpverleners dat zij heeft laten opmaken. Ik dank haar voor dat
rapport, dat ik snel nog even heb bekeken. Ondanks de korte spanne tijds
vind ik het een goede gewoonte om daar even een korte reactie op te
geven. Er staan veel zorgen in. Een aantal centrale thema's herken ik,
bijvoorbeeld de angst voor bureaucratie en verdere bezuinigingen op de
instellingen en het feit dat die nog behoorlijk onduidelijk zijn.
Collega Van Rijn refereerde daar ook al aan. Ik denk dat de
decentralisatie van de jeugdzorg staat of valt met de uitwerking in de
praktijk. We doen er vanuit VWS en V en J dus alles aan om één
programmamanager op die transitie te krijgen, zodat de beide programma's
helemaal geïntegreerd zullen plaatsvinden. Ik neem aan dat wij een nog
wat uitgebreidere reactie geven op dit rapport van de SP.

Mevrouw Ypma heeft gevraagd hoe het zit met de vliegwielprojecten. Voor
de jaren 2013 en 2014 hebben we daar subsidie voor gegeven. In Amsterdam
is geprobeerd minder een beroep te doen op ots'en en uithuisplaatsingen.
Er is geprobeerd de justitiële jeugdzorg te verbreden door uitvoering
van de ots, de jeugdreclassering en de gezinsbegeleiding in een
vrijwillig kader door één medewerker volgens het "één gezin, één
plan"-principe te laten verlopen. Zo wordt er in Amsterdam dus
daadwerkelijk gewerkt. We zijn ook bezig met het verrijken van de
deltamethode met kennis en inzicht van andere methodieken, bijvoorbeeld
met de eigen kracht van het gezin. De heer Voordewind heeft daar ook
opmerkingen over gemaakt. Medewerkers worden getraind en begeleid in die
aangepaste werkwijze. Naar de resultaten van de pilot in Amsterdam wordt
op dit moment wetenschappelijk vergelijkend onderzoek uitgevoerd. In
Haaglanden Zuid-Holland loopt ook een soortgelijk vliegwielproject. Ook
daar is het doel minder en kortere ots'en en minder en kortere
uithuisplaatsingen. Bureau Jeugdzorg in de regio Haaglanden doet dat ook
door één medewerker de regie te laten voeren voor die vrijwillige en
justitiële jeugdzorg en de verrijking van de deltamethode. In Rotterdam
loopt ook een soortgelijk project. Daarover wordt gemeld dat door een
vroegtijdige inzet van de jeugdbeschermer ook een vliegende start kan
worden gemaakt met de ots. Om die reden hoeft de ots ook minder lang te
duren. Ook bij de William Schrikker Groep zijn we met soortgelijke
pilots bezig. Het is dus niet zo dat er nog helemaal geen aanvang is
gemaakt met de "één plan, één gezin"-aanpak die in het regeerakkoord
staat. Er wordt in de praktijk al daadwerkelijk mee gewerkt, mede door
de gelden die we anderhalf jaar geleden ter beschikking hebben gesteld
voor deze pilots om te anticiperen op de toekomst.

Mevrouw Ypma stelde dat gemeenten moeten meewerken aan een te vormen
kwaliteitskader. Gemeenten zullen op bovenlokaal niveau moeten
samenwerken met betrekking tot het vormen van gecertificeerde
instellingen. Gemeenten kunnen los daarvan zelf nog aanvullende eisen
stellen aan de instellingen die ze gaan inschakelen.

De heer Voordewind en mevrouw Ypma hebben gevraagd waarom de invoering
van het amendement over netwerkberaad bij een ots is uitgesteld. Dat is
in het kader van het wetsvoorstel herziening
kinderbeschermingsmaatregelen. Ik kan me nog de interessante
stemverhoudingen in de Tweede Kamer herinneren bij het aannemen van dit
wetsvoorstel anderhalf jaar geleden. In de memorie van antwoord heb ik
aangegeven dat onder meer het amendement over netwerkberaad gelijktijdig
in werking treedt met de decentralisatie van de jeugdzorg.

Ik heb dat toen gezegd. De streefdatum is 1 januari 2015. Daarvoor zijn
twee redenen. De gemeenten kunnen de methodiek er meteen bij betrekken.
Daarnaast is uit de ex-ante-evaluatie, die heeft plaatsgevonden na het
aannemen van het wetsvoorstel, gebleken dat het veel geld kost. Je
investeert ermee in de toekomst, maar je moet dat wel doen op het moment
dat de hele keten gaat werken en niet stapsgewijs. Het leek ons ook
efficiënter, mede gezien de grote hoeveelheid middelen die daarvoor
vereist zijn, om dit op dat moment te doen. De Wet herziening
kinderbeschermingsmaatregelen treedt dan ook op 1 januari 2015 in
werking. Alleen als de decentralisatie jeugdzorg niet wordt gehaald voor
die datum, zou er uitstel zijn. Maar dat is niet de insteek van mijn
collega en van mij. Ik zie hem bevestigend knikken, dus ik begrijp dat
ik dit kan zeggen.

Mevrouw Ypma heeft vragen gesteld in het kader van meer tijd voor de
begeleiding van pleeggezinnen. We hebben daar onlangs nog over gesproken
bij de behandeling van de pleegzorgouderwet in de Eerste Kamer. Volgens
Delta is de gemiddelde caseload één op vijftien. Die caseload is met
de sector bepaald, maar de sector heeft uiteraard de ruimte om die aan
te passen. Instellingen kunnen zelf bepalen of de caseload hoger of
lager moet zijn, afhankelijk van de zwaarte van de casus. Daarbij moet
wel rekening worden gehouden met de wachtlijsten. Ik geef een voorbeeld.
Vorige week was ik bij Nidos. Daar heeft één voogd acht kinderen. Hij
gaat er een keer per week heen. Als acht kinderen bij elkaar zitten op
een locatie, wordt het natuurlijk makkelijker. Je kunt dan soms aan een
hogere caseload komen dan wanneer je vijftien of twintig afzonderlijke
kinderen hebt. Dan wordt dat lastiger.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter …

De voorzitter: Ik stel voor, alle vragen te verzamelen. Anders kunnen er
straks geen moties meer worden ingediend. De staatssecretaris maakt zijn
betoog af. Daarna kan iedereen enkele vragen stellen.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik ga zo snel mogelijk. Ik ben nog
niet zo lang bezig.

Mevrouw Keijzer heeft gezegd dat het voor jeugdreclassering belangrijk
is dat de gemeenten samenwerken. Individuele gemeenten zijn gewoon te
klein om het zware onderdeel jeugdbescherming en jeugdreclassering
solistisch te bepalen. Daarom moet op 1 september 2013 volstrekt
duidelijk zijn in welke samenwerkingsverbanden gemeenten zich
voorstellen te gaan werken aan de jeugdzorg en binnen welke
samenwerkingsverbanden aan de zware jeugdzorg wordt gewerkt.

Mevrouw Bergkamp heeft gevraagd hoe we de specialistische kennis bij de
jeugdbescherming en de jeugdreclassering behouden. Gezinsvoogdijwerkers
vallen op dit moment onder de groep hbo-jeugdzorgwerkers. Als het
wetsvoorstel wet wordt en zoals beoogd in werking treedt, dan kan
deskundigheidsbevordering voor gezinsvoogden ten aanzien van de
houdingsaspecten plaatsvinden via de herregistratie verplichte na- en
bijscholing.

Mevrouw Bergkamp heeft verder een vraag gesteld over de
waarheidsvinding. Uit het onderlinge debat bleek al dat het moeilijk is
om die vraag goed scherp te krijgen. Ik ga dus in op de vraag in
hoeverre de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg aan
waarheidsvinding moeten doen, bijvoorbeeld voor een
kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel van uithuisplaatsing. Dit
is een oud probleem. Een kinderbeschermingsmaatregel is ingrijpend en
moet gebaseerd zijn op goede onderbouwing. Een goede onderbouwing en een
zorgvuldige risicoanalyse zijn natuurlijk geen strafrechtelijk bewijs.
Om de kwaliteit te garanderen moet aan drie punten worden voldaan. Het
eerste punt wat betreft waarheidsvinding is dat de informatie moet
worden bevestigd uit meerdere bronnen. Het tweede punt is dat er in het
rapport een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen feiten en
meningen. In een rapport moet worden aangegeven wanneer het een feit is
en wanneer een mening of een overtuiging van de schrijver van het
rapport. Beide aspecten, het eerste en het tweede punt, zijn in het
onderzoeksmodel van de raad opgenomen. Belangrijk is dat naar aanleiding
van het onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid een
risicotaxatie-instrument op dit moment wordt ontwikkeld. Begin 2013
beginnen we met de implementatie daarvan. Dat zal een objectieve
onderbouwing opleveren. We moeten het ook zien als een soort wegwijzer
voor de instanties hoe ze dat met het onderwerp waarheidsvinding moeten
omgaan.

De heer Voordewind heeft gevraagd: als we de ervaringswinsten analyseren
die in Friesland bij Fier Fryslân en in Zeeland zijn behaald op het
gebied van de ots, kunnen we dan een ots-vermindering constateren? Ik
denk dat dit wel kan. De analyses dragen daar wel toe bij. We zullen die
ervaringen dus ook meenemen. Als zij grote winst opleveren, zullen wij
die analyse met dat vliegwiel onder de Bureaus Jeugdzorg verspreiden. Ik
merk nog wel het volgende op. Wat levert het nu feitelijk op? Het is
goed om die informatie met elkaar te delen voordat er misverstanden
ontstaan en er een te rooskleurig beeld ontstaat van wat er wordt
bereikt. Alleen in Friesland daalt de duur van de ots. Minder
ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen zien wij niet terug in de
cijfers. De duur daalt, maar het aantal ondertoezichtstellingen en
uithuisplaatsingen niet. Als ik kijk naar de cijfers die zijn
ingeleverd, zie ik in Zeeland geen verbeteringen.

De heer Voordewind heeft nog een opmerking gemaakt over de uitvoering
van rechterlijke beslissingen en over de vereiste toestemming van
minderjarige ouders. Daar kom ik in tweede termijn op terug, met zijn
goedvinden.

Mevrouw Voortman heeft gevraagd of middelen van Justitie ten goede
kunnen komen aan de gemeenten. In het kader van de vliegwielprojecten
heb ik al 9,7 miljoen verstrekt over 2012 en 2013. Er zijn geen overige
vrijvallende middelen op de begroting van Veiligheid en Justitie.

Op die ene vraag van de heer Voordewind na, heb ik volgens mij nu alle
vragen beantwoord.

De voorzitter: Ik kijk even naar de collega's om te zien of er nog
vragen zijn.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik weet dat staatssecretaris Teeven erg zijn best
heeft gedaan om te kijken of hij kon regelen dat kinderrechters meer
tijd krijgen voor deze civiele zaken. Nu hebben wij echter een nieuw
gegeven. De commissie-Samson geeft aan dat zij zelf met de
kinderrechters heeft gesproken. Zij doet de aanbeveling dat
kinderrechters meer tijd krijgen. Ik doe het niet graag, maar toch wil
ik de staatssecretaris nog een keer op pad sturen om na te gaan of de
kinderrechters meer tijd kunnen krijgen.

Staatssecretaris Teeven: Tijd krijgen binnen de rechtspraak houdt
verband met de wijze van financiering binnen de rechtspraak. De
rechtspraak wordt gefinancierd op outputbasis, dus op basis van de
producten die uiteindelijk op de mat liggen, om het zo maar te zeggen.
Binnen de civiele secties zijn voldoende middelen aanwezig, althans,
volgens de Raad voor de rechtspraak. Het gaat alleen om de vraag hoe de
middelen binnen de civiele sector worden verdeeld tussen enerzijds de
kinderrechters en anderzijds de meervoudige civiele kamers. Ik begrijp
de bezorgdheid van mevrouw Kooiman. Ik begrijp ook de constatering van
de commissie-Samson wel. Op de aanbevelingen van de commissie-Samson
zullen wij ingaan. Mijn collega en ik zullen hier dus nog op terugkomen.
Het is prima dat kinderrechters praten met individuele Kamerleden en
leden van de commissie-Samson. Het zou echter nog beter zijn dat zij
praten met hun eigen sector, om ervoor te zorgen dat zij belangen eerst
intern en dan extern bepleiten. Ik denk dat dat het grootste probleem is
op dat moment. Ik ga mij daar niet achter verschuilen. Wij zullen erop
reageren, maar ik ga niet ingrijpen in de wijze van budgetverlening
binnen de rechtspraak.

Mevrouw Kooiman (SP): Dat vroeg ik ook niet, maar ik vind het goed dat
de staatssecretaris hier nog eens deze oproep doet, zodat kinderrechters
kunnen denken: wij moeten even aankloppen bij de Raad voor de
rechtspraak. Is de staatssecretaris bereid om nog eens in overleg te
treden met de Raad voor de rechtspraak en dit nieuwe gegeven aan de raad
voor te leggen?

Staatssecretaris Teeven: Ik ben zeker bereid dat te doen. Binnenkort heb
ik waarschijnlijk een ontmoeting met de sectorvoorzitter civiel. Ik zal
dit dan nog eens onder de aandacht brengen.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik heb nog een vraag naar aanleiding van de
opmerking van de staatssecretaris over waarheidsvinding. De
staatssecretaris beziet een en ander vanuit een juridische invalshoek.
Is het ook niet waardevol dat een Kinderombudsman meer vanuit het belang
van het kind naar deze materie kijkt? De materie is inderdaad complex,
dus ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat vanaf
volgend jaar een risico-instrument wordt ingezet. Ik vraag mij af of het
niet beter is om ook de invalshoek van de Kinderombudsman te hebben.

Staatssecretaris Teeven: Ik kan niet direct op voorhand zien wat de
Kinderombudsman in dezen zou kunnen adviseren. Het gevaar is dat wij
weer een nieuw onderzoek krijgen, waardoor de zaken weer vertraagd
worden. Dat lijkt mij niet goed. Volgens mij is de boodschap helder. Je
moet meningen en feiten duidelijk van elkaar scheiden. Een medewerker
van Bureau Jeugdzorg moet dit alles ook in het rapport verantwoorden.
Het inschakelen van de Kinderombudsman levert mijns inziens alleen
vertraging op.

Mevrouw Bergkamp (D66): De staatssecretaris geeft zelf aan dat het een
onderwerp is dat al heel lang leeft. Ik vind het niet zo raar dat wij
moeite doen om alle adviezen te bundelen, zodat wij hier echt werk van
kunnen maken.

Staatssecretaris Teeven: Ik zal dit ook nog even met collega Van Rijn
bespreken. Wij zullen de Kamer daarover berichten.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik heb nog een vraag over de zeventien pilots. Het
is ontzettend mooi dat die plaatsvinden. Ik heb erg veel waardering voor
alle pilots die zowel op initiatief van VWS als op dat van Justitie
plaatsvinden en voor alle werkers en instellingen in het veld die
daarmee aan de slag gaan. Ik ben alleen wel benieuwd hoe wij het
principe van één gezin, één plan, één regisseur straks in de wet
zullen terugzien. Hoe zullen de uitslagen van de pilots daarin
doorwerken? Ik zie heel mooie dingen gebeuren in de praktijk,
bijvoorbeeld als voogden tijdens de overgang van het gedwongen kader
naar het vrijwillige kader bij het gezin blijven staan, maar eigenlijk
kan dit niet. Hetzelfde geldt voor de jeugdreclassering en voogden. Dit
zijn vaak mensen die van dezelfde opleiding afkomen, hetzelfde kunnen
doen, maar het zijn wel twee hulpverleners in een gezin. Die
hulpverlening zou je eigenlijk kunnen samenvoegen. Ik zou dit graag
terugzien in de wet.

Staatssecretaris Teeven: Volgens mij gaat het er niet zozeer om of je
dit in de wet terugziet. Ik kijk in dit verband ook even naar mijn
buurman, staatssecretaris Van Rijn. Volgens mij is meer van belang of de
nu voorliggende wet de mogelijkheid biedt om te werken op de wijze zoals
in de zeventien pilots gebeurt. Als dit zo is, is de vraag wat mij
betreft met "ja" beantwoordt. Dan hoef je dit niet ogenblikkelijk in de
wet terug te zien. Ik kijk in dit verband ook naar mevrouw Keijzer. Zij
bracht wethouder De Jonge in Rotterdam ter sprake. Hij houdt ons nogal
scherp. Als de uitkomst van zijn pilots in Rotterdam is, dat het
eigenlijk prima gaat met de nu voorliggende wet, kun je wel meer
beleidsvrijheid willen, maar dan zitten wij precies op het goede spoor,
namelijk tussen de Raad voor de rechtspraak en de gemeenten in.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik dank voor de waarderende woorden voor collega
Hugo de Jonge in Rotterdam. Er zijn drie onderwerpen waarover ik heel
verbaasd ben. Ten eerste geeft staatssecretaris Teeven aan dat de
gemeenten aanvullende eisen kunnen stellen. Ik denk dat wij in de nieuwe
Wet op de jeugdzorg moeten gaan kiezen welke eisen wij gaan opleggen.
Daarmee voorkomen wij dat het een totale warboel wordt. Misschien kan
daarover overleg plaatsvinden tussen de twee staatssecretarissen. Ten
tweede gaf staatssecretaris Teeven aan dat het goed zou zijn dat de acht
pleegkinderen op één locatie zouden worden bezocht door de voogd. Ik
hoop dat ik dit goed begrepen heb. Daarom leg ik het even ter toetsing
voor. Mijns inziens kan dit niet waar zijn, gezien alles wat wij
inmiddels weten over zicht hebben op de situatie van het kind in het
gezin waar het verblijft. Ik dacht, ten derde, dat de 100.000-grens in
het regeerakkoord een hobby was van de PvdA, maar ik begrijp dat de
staatssecretaris van de VVD daar ook een warm voorstander van is. Ik
wacht september 2013 af voor het kaartje van bestuurlijk Nederland.

Mevrouw Ypma (PvdA): Wij spelen liever met LEGO of duplo.

Staatssecretaris Teeven: Ik reageer nog even op de opmerkingen van
mevrouw Keijzer. Gemeenten hebben juist de ruimte om nadere eisen te
stellen, bijvoorbeeld op het punt van levensbeschouwelijke gronden. Als
ik mevrouw Keijzer vandaag hoor zeggen dat zij daar geen behoefte aan
heeft, neem ik dat voor notie aan. Dit is een van de gronden waarop wij
juist hebben gemeend dat gemeenten enige nadere invulling zouden moeten
hebben. Het standpunt van de CDA-fractie over dit onderwerp verbaast mij
een beetje.

Mevrouw Keijzer (CDA): Die zag ik aankomen. Uiteraard bedoel ik dit
niet. Gaan wij minimumeisen vaststellen op basis waarvan zorgverleners
in aanmerking komen voor contracten? Collega Agema zei dit net ook al.
Daar gaat het over. Ik zal daar dadelijk ook een motie over indienen.

Staatssecretaris Teeven: Dat heb ik al toegezegd. Juist in verband met
de zware jeugdzorg heb ik gezegd dat die minimumeisen er komen.

De tweede opmerking van mevrouw Keijzer ging over een voogd die acht
kinderen onder zijn hoede heeft. Ik heb erbij gezegd dat het een
werkbezoek aan Nidos betrof. Dit was overigens in Wormer, dicht in de
buurt van de plek waar mevrouw Keijzer ooit wethouder is geweest. Ik ben
daar vorige week vrijdag geweest om een pleeggezin te bezoeken en te
spreken met de kinderen en de voogd. Het betrof dus acht kinderen die
opgroeien in een pleeggezin. Er zijn soms dus wel situaties die de
caseload van één op vijftien overstijgen. Ik heb dit als voorbeeld
genoemd. Volgens mij betreft het een heel goede werkwijze.

Ten derde merk ik op dat gemeentes van 100.000 inwoners geen hobby zijn.
Ik denk echter dat sommige Nederlandse gemeenten gewoon te klein zijn om
de zware onderdelen van de jeugdzorg in hun of eentje of soms zelfs met
zijn tienen uit te voeren. Ik denk dus dat we naar een grotere schaal
moeten, zeker als je kwaliteitseisen stelt, om het verantwoord te kunnen
doen. Het is dus geen hobby van mij, zeg ik tegen mevrouw Keijzer, maar
ik wil zorgvuldig omgaan met de belangen van jeugdigen. Daar staat het
kabinet voor.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik ben gerustgesteld. Het is duidelijk dat het
niet de bedoeling is dat acht kinderen naar één bepaalde plek moeten
afreizen om hun voogd te ontmoeten. Ik ben blij om dat te horen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb allereerst een feitelijke
vraag over de Zeeuwse situatie en uithuisplaatsingen. Bedoelt de
staatssecretaris dat het aantal ondertoezichtstellingen niet zou zijn
verminderd of het aantal uithuisplaatsingen? Ik heb namelijk begrepen
dat sprake is van een teruggang van het aantal uithuisplaatsingen.

Mijn tweede vraag gaat over de Eigen Kracht-conferenties. De
staatssecretaris zegt dat we het pas op 1 januari 2015 invoeren, over
twee jaar. Ik heb waardering voor het werk van de staatssecretaris in
relatie tot de pilots, maar er zijn juist al heel veel gegevens bekend
over de Eigen Kracht-conferenties. Ik verwijs naar Zwolle, Friesland,
Gelderland et cetera. Waarom dus zo lang wachten met de invoering
daarvan?

Staatssecretaris Teeven: Ik geef eerst antwoord op de laatste vraag. Op
dit moment kunnen vrijwillig al Eigen Kracht-conferenties worden
gehouden. De vraag van de heer Voordewind was wanneer dit wettelijk
geregeld wordt. Hij zei dat de kinderbeschermingswetten in de Tweede
Kamer zijn behandeld en dat hij zich afvroeg wanneer het kracht van wet
krijgt. Daarop heb ik geantwoord dat het parallel loopt met de invoering
van de wet per 1 januari 2015, ook omdat er een aanzienlijke hoeveelheid
geld mee gemoeid is als je het landelijk uitrolt.

Ik kom op de eerste vraag van de heer Voordewind. Ik zei dat in de
pilots wel de totale duur van de ondertoezichtstelling werd bekort, maar
niet het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen. Dat is
dus de goede ervaring van de pilots. Er is overigens sprake van een
wisselend beeld voor de William Schrikker Groep in Amsterdam, Den Haag
en Rotterdam.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik zal mijn gegevens over Zeeland aan
de staatssecretaris geven. Daar ging het namelijk om een vermindering
van het aantal uithuisplaatsingen. Ik begrijp dat er geld met de Eigen
Kracht-conferenties gemoeid is, maar het gaat om beperkte bedragen.
Juist dat geeft een voorsprong in de vorm van een vermindering van de
kosten van instellingen. Ik begrijp dus nog steeds niet waarom een
vertraging van twee jaar nodig is, terwijl wij het mogelijk al over een
halfjaar kunnen laten ingaan.

Staatssecretaris Teeven: We hebben een ex-antetoets uitgevoerd om te
bekijken wat het allemaal kost. De begroting kan het op dit moment niet
dragen. Ook loopt het nu mooi parallel met de invoering per 01-01-2015.

De voorzitter: Wij gaan over naar de tweede termijn. Ik noem even de
spreektijden op. Mevrouw Agema begint zo meteen en zij heeft
drieënhalve minuut spreektijd. Mevrouw Van der Burg heeft zes minuten.
Mevrouw Kooiman heeft vier minuten. Mevrouw Ypma heeft zes minuten.
Mevrouw Keijzer heeft drie minuten. Mevrouw Bergkamp heeft vier minuten.
De heer Voordewind heeft, in zijn voordeel afgerond, één minuut
spreektijd. Feitelijk had hij nog nul minuten over, maar wij zullen hem
één minuut geven. De rest moet dan maar volgen tijdens de
begrotingsbehandeling van VWS in de komende dagen. Mevrouw Voortman en
de heer Van der Staaij hebben beiden anderhalve minuut, maar zij mogen
een paar seconden meer gebruiken. Ik zal niet meteen een rode kaart
geven.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de
toezeggingen die hij heeft gedaan. Dat biedt perspectief voor de komende
jaren. Ik ben heel blij met de toezegging over minimale kwaliteitseisen
en die over de inspectie.

Ik heb nog een motie over het in beginsel onaangekondigd uitgevoerd
worden van de inspectiebezoeken, maar die laat ik toch maar liggen omdat
de staatssecretaris gezegd heeft dat hij daar nog op terug komt. Ik zou
niet willen dat die motie geen meerderheid haalt en ik dan met lage
handen sta.

Tot slot dank ik de staatssecretaris voor de toezegging om in ieder
geval die specifieke uitkering rondom het zorgdomein uit te werken. Op
een later tijdstip zien wij dan wel wie daar voor- en tegenstanders van
zijn.

Het was een vruchtbaar debat en ik dank de beide staatssecretarissen
voor hun beantwoording.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ook mijn dank gaat uit naar de
beantwoording door beide staatssecretarissen. Ook dank ik hen voor hun
toezeggingen. Ik ben blij dat het wetsvoorstel nog stevig wordt
aangepast. Ik begreep dat meer van de staatssecretaris van VWS dan van
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Ook dat
"demedicaliseren" wordt erin opgenomen. We hebben even gegoogled in de
wetstekst. Daarin staat het woord geen enkele keer, ook
"ontproblematiseren" et cetera niet. Dat geeft wel aan dat het nodig is.
In de memorie van toelichting staat het welgeteld drie keer. Op dat
gebied is dus nog wat werk te verzetten. Ik ben dus heel blij met de
toezeggingen en met het feit dat wij hierbij op één lijn zitten.

Op de jeugd-ggz komen we ongetwijfeld verder te spreken. Ik heb er
vertrouwen in dat deze staatssecretaris het probleem goed onderkent en
dat wij daarvoor een goede oplossing gaan vinden.

Dan kom ik bij de outcomecriteria. Ik ben heel blij met de toezegging
ten aanzien van de forensisch-medisch-pediatrische expertise. Dit is
heel belangrijk. Het maakt mij niet uit hoe, als het maar structureel
wordt geregeld.

Ik vraag de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om te monitoren
dat, als het nodig, de Polikliniek Kindermishandeling wel degelijk op
een andere manier wordt ingezet. Nu lijkt het namelijk alsof het NFI dat
gratis verstrekt in de middelen. Ik krijg graag de toezegging van de
staatssecretaris dat in elk geval in de gaten wordt gehouden of dat goed
loopt.

Dan kom ik bij de outcomecriteria. Ik begreep dat de staatssecretaris
helemaal op die lijn zat. Hij noemde het echter alleen even in relatie
tot de gemeente, terwijl ik juist heb gevraagd naar de
jeugdzorgaanbieders, zodat zij straks weten wie zij inhuren. Dat is
buitengewoon belangrijk, zodat we het kaf van het koren kunnen gaan
scheiden. Graag een verificatie dat wij op één lijn zitten.

Ik blijf toch wel zorgen hebben over de nieuwe toetreders. Voor de
zekerheid dien ik dus een motie in. Ik hoor toch graag dat daar zeer
serieus werk van wordt gemaakt, want het zit ook bij de
zorgverzekeraars. Wij moeten gewoon voorkomen dat partijen die nu het
goede voorbeeld geven, straks het haasje zijn. Dat kan al heel snel,
vandaar ook de spoed.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat nieuwe zorgaanbieders moeilijkheden ondervinden bij
het sluiten van contracten met verzekeraars en provincies;

van mening dat toetreding van nieuwe zorgaanbieders die aan de
kwaliteitseisen voldoen een toegevoegde waarde kent, omdat ze op
vernieuwende wijze werken en de efficiëntie in de jeugdzorg verhogen;

overwegende dat zonder contracten met verzekeraars en provincies
noodzakelijke vernieuwende werkwijzen en grotere efficiency verloren
dreigen te gaan;

verzoekt de regering, zo snel mogelijk met verzekeraars en provincies in
gesprek te gaan over het contracteren van nieuwe aanbieders en hier
afspraken over te maken, zodat deze nieuwe aanbieders een gelijkwaardige
kans krijgen in het contracteringsproces;

verzoekt de regering, de Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren,
doch uiterlijk voor 31 januari 2012,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Burg. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (33400-XVI, 33400-VI).

Mevrouw Van der Burg (VVD): Mocht deze motie overbodig zijn, dan kan ik
haar altijd nog intrekken.

Voorzitter. Ik heb nog een belangrijk punt. Ik krijg nog antwoord op
mijn vraag over de scholing en signalering in de opleidingen van de
diverse beroepsgroepen.

Ook heb ik nog een vraag aan beide staatssecretarissen over de
aangiftebereidheid in het kader van de loverboyproblematiek. De
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt nu dat dit best uniform
is geregeld. Dat is niet mijn waarneming in de praktijk. Ik merk dat een
partij als Fier Frieslân daar duidelijk beleid op voert, maar dat een
aantal andere jeugdzorginstellingen die JeugdzorgPlus-instellingen zijn,
daar totaal anders over denken. Zo maken we echt geen meters bij het
aanpakken van die jongens. Daarom dien ik onderstaande motie in over het
aanpakken van die jongens, die mensenhandelaren.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de aangiftebereidheid van slachtoffers van loverboys
in Nederland zeer laag is;

overwegende dat een lage aangiftebereidheid de strafrechtelijke aanpak
van loverboys verhindert;

verzoekt de regering, met de gespecialiseerde jeugdzorginstellingen,
vrouwenopvang en categorale opvang in gesprek te gaan en te stimuleren
dat naast hulpverlening aan slachtoffers ook aandacht wordt besteed aan
verhoging van de aangiftebereidheid van slachtoffers van loverboys en
hun hulpverleners bij het hebben van kennis over strafbare feiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Burg en
Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (33400-XVI, 33400-VI).

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik wil hieraan toevoegen dat het niet mag
voorkomen dat bij de ene instelling het beroepsgeheim verhindert dat
wordt meegewerkt, terwijl dit bij de andere instelling geen probleem is.

Ik heb vertrouwen in deze twee staatssecretarissen. Wij gaan met elkaar
een intensief traject in. Ik hoop op een prachtige jeugdwet in het
belang van onze jeugd.

De voorzitter: Dan is nu het woord aan mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik denk dat we nog heel vaak komen te
spreken over "de sloop van de jeugdzorg", zoals de SP-fractie het noemt.
Bezuinigen met 0,5 miljard is geen efficiency. Noem het beestje gewoon
bij de naam: dat is plat bezuinigen.

Ik maak mij zorgen over de korting op de jeugdzorg, die volgend jaar
ingaat. De staatssecretaris zegt dat hij in ieder geval in gesprek zal
gaan met de provincies. Mijn collega zal daarover een motie indienen die
de staatssecretaris een handje op weg helpt.

Ik heb een onderzoek gedaan onder 111 hulpverleners en een klein aantal
ouders. Ik vond het prettig dat op dit onderzoek werd ingegaan en dat
daaruit werd geciteerd. Ik hoop dat beide bewindslieden ook een
inhoudelijke reactie willen geven, aangezien 111 mensen echt hun best
hebben gedaan. Verder hoop ik dat staatssecretaris Van Rijn wil
toezeggen dat hij ter voorbereiding van de nieuwe jeugdzorgwet niet
alleen met zorgverzekeraars, maar ook met de mensen van de werkvloer zal
spreken.

Ik wil een motie indienen over de bezoldiging van de
jeugdzorgbestuurders. Vorig jaar bleek uit een onderzoekje dat ik heb
gedaan, dat een derde van de bestuurders meer verdient dan de
minister-president. Ik hoop dat de motie overbodig is. Ik zal haar eerst
even voorlezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij veel jeugdzorginstellingen waar de overheid plaatsen
inkoopt, bestuurders salarissen ontvangen die hoger zijn dan het salaris
van de minister;

van mening dat zuiniger moet worden omgegaan met gemeenschapsgeld;

verzoekt de regering, bij jeugdzorgaanbieders kenbaar te maken dat
salarissen hoger dan het salaris van de minister niet wenselijk zijn,
met als doel dat de overheid uiteindelijk geen zorgplaatsen meer inkoopt
bij jeugdzorginstellingen die salarissen uitkeren die hoger zijn dan het
salaris van de minister,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (33400-XVI, 33400-VI).

Mevrouw Kooiman (SP): Ik hoop dat de staatssecretaris kan zeggen dat
deze motie overbodig is. Dan ik kan ik haar intrekken.

Wij hebben ook gesproken over de commissie-Samsom. Ik ben erg blij dat
staatssecretaris Teeven in gesprek wil gaan met de Raad voor de
Rechtspraak om te bezien hoe het nu zit met de tijd die kinderrechters
hebben. Ik heb begrepen dat mijn collega's van de Partij van de Arbeid
en D66 zullen verzoeken om aandacht voor kindermishandeling op te nemen
in een opleiding. De VVD-fractie en de SP-fractie pleiten daar al jaren
voor. Ik ben blij dat het stokje door de linkerzijde wordt overgenomen.
Zij zullen hierover nog een motie indienen, die ik met liefde zal
ondersteunen.

Ik heb geen duidelijk antwoord gekregen over de inspectie. Ook daarover
dien ik een motie in. Ik hoop dat zij overbodig zal blijken te zijn.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de commissie-Samson de aanbeveling doet om de rol van
de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) te versterken;

constaterende dat de commissie-Samson adviseert om de IJZ meer
bevoegdheden te geven;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat, conform het advies van de
commissie-Samson, de Inspectie Jeugdzorg meer bevoegdheden wordt geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kooiman. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (33400-XVI, 33400-VI).

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben erg blij dat mevrouw Van der Burg en
mevrouw Agema aandacht hebben besteed aan de Forensische Polikliniek
Kindermishandeling. Er wordt inderdaad gezocht naar een definitieve
financiering. Ik mis alleen het antwoord op mijn vraag over Fier
Fryslân, die graag een landelijke aanbieder van jeugdzorg wil zijn. Zij
maken zich zorgen en vragen zich af of dat wel mogelijk is nu zij van de
provincie te horen hebben gekregen dat zij geen erkende instelling voor
het aanbieden van jeugdzorg zijn, terwijl zij wel plekken in de
jeugdzorg vullen. Mevrouw Van der Burg heeft daar al eerder aandacht
voor gevraagd, maar ik wil de staatssecretaris graag nog eens om een
duidelijk antwoord vragen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Ik hoop van harte dat het debat dat wij
vandaag hebben gevoerd, eraan kan bijdragen dat we de versnippering van
hulpverlening in de toekomst voorkomen. Dit was mijn eerste debat. Ik
vond het heel plezierig en bedank de colllega's en de
staatssecretarissen daarvoor.

Ik denk dat de schotten op zijn minst aan het wankelen zijn op een
aantal plekken waar goede experimenten plaatsvinden en waar innovatief
gewerkt wordt, zoals in Ondiep, in Overvecht, maar ook in Enschede met
het verplicht kader. Ik hoop dat dit verdiept, verbonden en verspreid
kan worden in plaats van dat overal het wiel opnieuw uitgevonden wordt.
Het geeft vertrouwen dat de staatssecretaris aangeeft, dit beter te
willen ondersteunen en in het zonnetje te willen zetten. Ik denk dan ook
dat een motie over het innovatielaboratorium niet meer nodig is.

We hebben ook een toezegging van de staatssecretaris over het toezicht
gekregen. Het voldoet aan de beleidsvrijheid, de kwaliteit van zorg en
minder bureaucratie. Ook daarover hoef ik dus geen motie meer in te
dienen.

Er is een motie die ik wel wil indienen. Die gaat over de OVA. Ik zal de
motie voorlezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het ministerie van VWS voornemens is een budgettaire
korting van 2,65% (37 miljoen structureel) vanaf 2013 door te voeren op
de doeluitkering jeugdzorg, voortvloeiend uit het besluit van het vorige
kabinet om aan de begrotingsgefinancierde (OVA-)sectoren een korting op
te leggen die in materiële zin correspondeert met de nullijn voor de
arbeidsvoorwaardenruimte in de rest van de publieke sector;

constaterende dat de premiegefinancierde sectoren onder het
OVA-convenant niet worden geconfronteerd met een dergelijke korting;

overwegende dat het wenselijk is dat de begrotingsgefinancierde sectoren
(waaronder de jeugdzorg) in de toekomst weer op gelijke wijze worden
behandeld als de premiegefinancierde sectoren;

overwegende dat de korting vanaf 2013 niet ten koste van de
zorgverlening mag komen;

verzoekt de regering, tot het moment waarop het OVA-convenant wordt
opgeschort in de toekomst de begrotingsgefinancierde sectoren op een
materieel gelijke wijze te behandelen als de premiegefinancierde
sectoren;

verzoekt de regering tevens, in overleg te treden met de provincies
teneinde af te spreken dat de korting vanaf 2013 niet ten koste gaat van
de zorgverlening, maar bij voorkeur wordt gevonden in een verbetering
van de efficiency en alternatieve financiering door de provincies,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma, Kooiman,
Bergkamp en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan
voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (33400-XVI, 33400-VI).

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik heb nog een laatste motie over het seksueel
misbruik. Ik dien deze toch in, omdat het echt gaat om een
cultuurverandering waar ik niet voldoende aandacht voor kan vragen. Ik
wil die verandering derhalve ondersteunen met een motie. De motie luidt
als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat seksueel misbruik van minderjarigen in Nederland een
ernstig probleem is;

constaterende dat de commissie-Samson concludeert dat de sector
onvoldoende in staat is om seksuele problematiek te onderkennen,
bespreekbaar te maken en adequaat in te grijpen;

van mening dat op alle niveaus een serieuze professionalisering van de
sector nodig is op het terrein van seksualiteit, seksuele ontwikkeling
en seksueel misbruik van kinderen en jongeren;

verzoekt de regering om in de basisopleidingen en in de permanente
educatie van professionals die werkzaam zijn in de jeugdzorg structureel
aandacht te besteden aan:

- de "gewone" seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren;

- de afwijkende seksuele ontwikkelingen in geval van stoornissen en de
problematiek van seksueel misbruik;

- en het bespreekbaar maken van en het professioneel omgaan met
seksualiteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Bergkamp.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (33400-XVI, 33400-VI).

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de
toezeggingen die ik gehad heb. Ik hoor nog wel graag even een termijn
als het gaat om de rechtsgrond voor mosliminternaten, het uitrollen van
de integrale vroeghulp en de toezegging met betrekking tot het
forensisch onderzoek in de dbc's. Die toezegging is al eerder aan de
CDA-fractie gedaan.

Ik heb een drietal moties. De eerste is gericht op het volgende. Een
zorgverlener krijgt geen contract, omdat in de
aansprakelijkheidsverzekering niet is opgenomen dat het geldbedrag per
incident geldt. De zorgverlener past dit aan en wordt vervolgens
geweigerd omdat de termijn is verlopen.

Ik zou graag zien dat hieraan iets wordt gedaan. Ik begrijp dat een
contracteerplicht op dit moment te ver gaat, maar dat het in de toekomst
wellicht een optie is. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat organisaties in de jeugdzorg vaak per sector zijn
georganiseerd en gefinancierd;

van mening dat dit onnodige verkokering in de hand werkt;

overwegende dat de stelselherziening van de jeugdzorg kansen biedt om de
verkokering aan te pakken;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe instellingen die erkend
worden door de WTZI en professionals met BIG-registratie (door middel
van combifinanciering) alle hulp mogen bieden voor gezinnen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (33400-XVI, nr. 33400-VI).

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Voordat ik mijn tweede motie indien,
bedank ik de bewindslieden voor de toezegging om de doorloopvoorziening
in de wet op te nemen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een leeftijdsgrens van 18 jaar binnen de jeugdzorg
problemen kan opleveren;

overwegende dat in de huidige Wet op de jeugdzorg een doorloopregeling
bestaat waarin vrijwillige jeugdhulp in principe kan doorlopen tot 23
jaar;

spreekt uit dat een integrale benadering van de jeugd in onderwijs,
jeugdzorg en justitie van het grootste belang is en dat daarom de
leeftijdsgrens van jeugdzorg in principe naar 23 jaar opgehoogd moet
worden;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de financiële
consequenties en juridisch noodzakelijke wijzigingen die nodig zijn voor
het ophogen van de leeftijdsgrens in de jeugdzorg naar 23 jaar in zijn
algemeenheid of voor bijzondere categorieën,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (33400-XVI, 33400-VI).

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Er is al het een en ander over
gezegd, maar om goed duidelijk te maken wat ik graag zou willen zien van
de staatssecretaris, dien ik mijn laatste motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat per 2015 de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg
overgaat naar de gemeenten;

van mening dat de rijksoverheid systeemverantwoordelijkheid behoudt en
daarom verantwoordelijkheid heeft om randvoorwaarden, waaronder de
financiële randvoorwaarden te scheppen;

constaterende dat de jeugdzorg al voor de decentralisatie met
aanzienlijke bezuinigingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau
geconfronteerd wordt;

verzoekt de regering om in kaart te brengen wat er op alle bestuurlijke
niveaus op de jeugdzorg wordt bezuinigd;

verzoekt de regering voorts om samen met de VNG, het IPO en Jeugdzorg
Nederland gezamenlijke uitgangspunten te formuleren voor de financiële
en kwalitatieve randvoorwaarden voor een succesvolle decentralisatie van
de jeugdzorg en de Kamer over de uitkomsten hiervan voor 1 juli 2013 te
informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (33400-XVI).

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Ik bedank beide staatssecretarissen
voor hun heldere betoog. Ik denk dat er vandaag een realistisch beeld is
geschetst en dat alle dilemma's zijn benoemd. Het is nog wel een beetje
moeilijk om het vast te pakken, want het was niet altijd even concreet.
Ik begrijp waarom dat zo is, want we zitten nu eenmaal aan het begin van
een heel ingrijpend proces. Ik heb er echter alle vertrouwen in dat die
duidelijkheid er in de loop van de tijd zal komen.

Ik dien twee moties in. De eerste motie betreft de waarheidsvinding. De
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft toegezegd dat hij ook
zelf met een risicotaxatie zal komen. Het is echter van belang om het
niet alleen juridisch te bekijken, maar ook vanuit het oogpunt van het
kind. Daarom zou ik graag zien dat de Kinderombudsman om een advies
wordt gevraagd. Als ook dat advies er is, kan de staatssecretaris de
Kamer mijns inziens een meer gedegen advies geven.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uithuisplaatsingen van kinderen heel ingrijpend zijn
voor kinderen en (pleeg)ouders;

constaterende dat er al langere tijd een maatschappelijke discussie is
over de mate waarin door organisaties in de keten van de jeugdzorg,
waaronder door de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg,
voldoende gedaan zou worden aan feitelijke onderbouwing ofwel
waarheidsvinding;

van mening dat met uithuisplaatsingen heel zorgvuldig moet worden
omgegaan;

van mening dat het goed zou zijn, de huidige situatie wat betreft het
fenomeen van waarheidsvinding in de Jeugdzorg te herijken en deze kennis
mee te nemen in de transitie en transformatie van de Jeugdzorg;

verzoekt de regering, een advies te vragen aan de Kinderombudsman of
feitelijke onderbouwing ofwel waarheidsvinding meer onderdeel zou moeten
zijn van de aanpak van de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau
Jeugdzorg en van andere organisaties in de keten van de jeugdzorg en
hier in mee te nemen de resultaten van het onderzoek naar
waarheidsvinding uitgevoerd door het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg,
en de Kamer hierover in 2013 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Bergkamp. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (33400-XVI).

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Mijn tweede motie betreft het in
Nederland bieden van volledige en eenduidige informatie over ongewenste
zwangerschappen en seksuele diversiteit. Ik heb namelijk niet het door
mij gewenste antwoord gekregen. Ik dien deze motie mede in namens mijn
collega's Ypma en Voortman.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het van groot belang is dat jongeren en hun ouders in
heel Nederland volledige en eenduidige informatie krijgen over vragen
rondom ongewenste zwangerschap en seksuele diversiteit;

constaterende dat verschillende gemeenten hun burgers via de website van
het Centrum voor Jeugd en Gezin niet informeren over de onderwerpen
abortus en seksuele diversiteit;

verzoekt de regering, gemeenten te verplichten om via de websites van
het Centrum voor Jeugd en Gezin volledige en eenduidige informatie aan
te bieden over abortus en seksuele diversiteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp,
Voortman en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (33400-XVI, 33400-VI).

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Gezien de tijd beperk ik
mij tot het voorlezen van de moties. De eerste gaat over de CJG's.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat de basiszorg van het CJG ten minste het volgende aanbod
moet bevatten:

- ondersteuning, voorlichting en advies;

- een integraal zorgaanbod voor jeugdigen en gezinnen en zo nodig
specialistische hulp;

- samenwerking in zorgaanbod en in het onderwijs;

van oordeel dat een CJG een voldoende opgeleid team medewerkers moet
krijgen;

verzoekt de regering, een basiszorgaanbod van de Centra voor Jeugd en
Gezin uit te werken en op te nemen in het wetsvoorstel voor de Jeugdwet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en
Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (33400-XVI, 33400-VI).

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan heb ik een motie over de eigen
kracht en het amendement.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de inwerkingtreding van het amendement "eigen
kracht" niet uit te stellen, maar per 1 januari 2014 in te laten gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (33400-XVI, 33400-VI).

De heer Voordewind (ChristenUnie): Mijn laatste motie gaat over
relatietherapie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat relatieproblematiek onderdeel dient te blijven van het
verzekerde deel van de GGZ;

verzoekt de regering, relatietherapie te behouden als basiszorg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar
mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (33400-XVI, 33400-VI).

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Ik heb een motie over de
gevolgen van de overgang van provincies naar gemeenten.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat provincies, vooruitlopende op de decentralisatie, al aan
het afbouwen zijn in de jeugdzorg, maar gemeenten nog niet kunnen
beginnen;

overwegende dat hierbij veel kennis verloren gaat, die gemeenten later
weer nodig zouden kunnen hebben;

verzoekt de regering, een warme overdracht te regelen voor mensen die in
de jeugdzorg werken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en
Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (33400-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland zich heeft gecommitteerd aan het
VN-kinderrechtenverdrag;

van mening dat het belangrijk is dat de rechten van kinderen worden
meegewogen bij de totstandkoming van wetten en regels;

verzoekt de regering, een kinderrechtentoets door een onafhankelijke
instantie, zoals de Kinderombudsman, te laten uitvoeren op nieuw beleid
en wetgeving dat van invloed is op de positie van kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en
Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (33400-XVI, 33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het medicijngebruik onder kinderen de afgelopen jaren
explosief gestegen is en medicijngebruik grote schade kan toebrengen bij
kinderen;

overwegende dat het kabinet in het voorjaar van 2012 op verzoek van de
Kamer de beroepsgroepen heeft gevraagd advies uit te brengen over
medicalisering van kinderen;

verzoekt de regering, aan te dringen op een spoedige reactie op het
advies en de Kamer uiterlijk bij de Voorjaarsnota te informeren welke
stappen genomen worden om medicalisering bij kinderen tegen te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (33400-XVI, 33400-VI).

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de beide
staatssecretarissen voor de beantwoording. Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor de kwaliteit van de jeugdzorg van groot belang is
dat de zorg aansluit bij de culturele en levensbeschouwelijke
achtergrond van de cliënt, zoals momenteel vastgelegd in artikel 15 van
de Wet op de jeugdzorg;

verzoekt de regering, te bevorderen dat de cliënt binnen het beleid en
de financiële kaders van gemeenten optimaal ruimte wordt geboden om
zijn eigen zorgaanbieder te kiezen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en
Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (33400-XVI, 33400-VI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat echtscheiding grote sociale en maatschappelijke
gevolgen heeft, die onder meer een versterkt beroep op jeugdzorg
betekenen;

verzoekt de regering, bij de uitwerking van de stelselwijziging
jeugdzorg aandacht te besteden aan de versterking en ondersteuning van
relaties en gezinnen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (33400-XVI).

De heer Van der Staaij (SGP): Dat waren mijn moties. Ik verexcuseer me
alvast dat ik na vier uur niet meer aanwezig kan zijn.

De voorzitter: Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van de tweede
termijn van de zijde van de Kamer. Ik begrijp dat de staatssecretaris
van VWS vijf tot tien minuten nodig heeft om een reactie voor te
bereiden. Staatssecretaris Teeven kan in elk geval alvast een eerder
gestelde vraag beantwoorden.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik ga in op de vragen en probeer
meteen om een reactie te geven op de moties. Mevrouw Van der Burg heeft
mij gevraagd om te monitoren hoe de inzet loopt in de forensische
medische expertise in de strafrechtelijke trajecten. Ik zal dat doen.
Dat mag echter niet leiden tot onevenredig hoge administratieve lasten
voor de uitvoeringsorganisaties. Ik bericht de Kamer over de wijze
waarop ik dat ga doen en op welk moment rapportage plaatsvindt.

Mevrouw Van der Burg heeft mij gevraagd in de gaten te houden of het NFI
en de FPK voldoende tegemoet kunnen komen aan de vragen uit het veld.
Verder vraagt zij mij in de gaten te houden of dat gelijkelijk wordt
verdeeld over publiek- en privaatrechtelijk. Ik zeg toe dat te blijven
doen.

In de motie van mevrouw Van der Burg en mevrouw Ypma (33400-XVI, nr. 28)
wordt de regering verzocht om naast de hulpverlening aan slachtoffers
ook aandacht te besteden aan verhoging van de aangiftebereidheid. Ik
beschouw die motie als een ondersteuning van beleid. Ik zal dat beleid
dus ook uitvoeren. Ik merk tegelijkertijd op dat er geen financiële
middelen beschikbaar zijn om daaraan op een andere wijze invulling te
geven.

De voorzitter: Er lag nog een vraag van de heer Voordewind.

Staatssecretaris Teeven: Daarop kom ik nog.

Mevrouw Bergkamp heeft een motie (33400-XVI, nr. 28) ingediend waarin de
regering wordt gevraagd om meer onderzoek naar waarheidsvinding te laten
doen door de ombudsman. De Kamer kan zelf de Kinderombudsman om advies
vragen. De Kinderombudsman maakt onderdeel uit van de Nationale
Ombudsman. Het staat de Kamer vrij om dat rechtstreeks te vragen. Ik
beoordeel de motie dan ook als overbodig.

De heer Voordewind verzoekt de regering bij motie om het amendement over
het netwerkberaad per 1 januari 2014 in werking te laten treden. Het
wetsvoorstel ligt nog ter behandeling in de Eerste Kamer. Dat zal op 1
januari 2015 in werking treden. Een onderdeel eerder in werking laten
treden, ligt naar mijn mening niet voor de hand. Ik heb daarvoor geen
argumenten gehoord en het kost ook meer geld. Bovendien is het al
mogelijk om vrijwillig zaken te doen. Ik ontraad dan ook het aannemen
van deze motie. Ik meen ook dat er geen financiële dekking is voor deze
motie.

Ik was de heer Voordewind nog een antwoord schuldig op zijn vraag. Hij
maakte zich zorgen over de uitvoering van rechterlijke beslissingen en
over de vereiste toestemming van minderjarige ouders. Gemeenten krijgen
in de wet expliciet de taak om jeugdbeschermings- en
jeugdclasseringsmaatregelen uit te voeren. Gemeenten kunnen daarvoor
slechts gecertificeerde instellingen inschakelen. Het punt van de
vereiste toestemming van minderjarigen en ouders om een therapie te
volgen, wordt niet anders dan nu. Ouders moeten toestemming geven. Als
zij die toestemming niet geven, dan kan de gezinsvoogd een aanwijzing
geven of in het uiterste geval de ouders ontheffen van het gezag. Zowel
het geven van een aanwijzing als de ontheffing komt slechts in beperkte
mate voor.

De voorzitter: Dank voor uw reactie. Ik kijk nu even naar de indieners
van de motie. Allereerst de motie van mevrouw Van der Burg en mevrouw
Ypma (33400-XVI, nr. 28). De staatssecretaris zei dat hij die beschouwt
als een ondersteuning van het beleid. Hij ontraadt echter het aannemen
van de motie van mevrouw Bergkamp (33400-XVI, nr. 36). Ik kijk nu even
naar mevrouw Bergkamp.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben ook benieuwd naar de reactie van de
staatssecretaris van VWS. Ik heb de motie juist uit de justitiële sfeer
gehaald en wil VWS erbij betrekken. Graag hoor ik de reactie van de
staatssecretaris van VWS. Mocht hij van mening zijn dat hij achter die
motie kan staan, dan houd ik de motie aan.

De voorzitter: Daar reageert de staatssecretaris van VWS zo meteen op.
Er was nog een motie van de heer Voordewind op stuk nummer 39. Begrijp
ik het goed dat die motie blijft zoals zij is?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ja, hoor. Ik wil die motie in
stemming brengen.

Staatssecretaris Teeven: Ik heb die motie ontraden mede omdat er geen
dekking voor is.

De voorzitter: Het is het recht van elk Kamerlid om een motie in
stemming te laten brengen. Ik zie dat mevrouw Van der Burg iets wil
zeggen over haar motie op stuk nummer 28.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik wil zeggen dat het absoluut niet de
bedoeling is om extra middelen te krijgen. Het gaat mij om een
mentaliteitsverandering. Men moet hier veel alerter op worden. Dat is
een verschil tussen jeugdhulpverleners en mensen in de zorg enerzijds,
en mensen in het andere traject anderzijds. Vandaar deze motie.

De voorzitter: Dat is dan nog nader toegelicht. Ik kijk naar
staatssecretaris Van Rijn en vraag hem om het nummer te noemen als hij
ingaat op de moties. Ik begrijp dat mevrouw Voortman nog een vraag
heeft?

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik had begrepen dat de staatssecretaris
van Veiligheid en Justitie zou antwoorden op mijn motie op stuk nummer
42, maar misschien doet de staatssecretaris van VWS dat. Het gaat om de
motie over de kinderrechtentoets.

De voorzitter: Ik kan mij die gedachte voorstellen. Daar reageert de
staatssecretaris straks op. Er komt nog een reactie op de motie op stuk
nummer 42. De staatssecretaris heeft indrukwekkende aantallen moties
voor zich liggen. De Kamer kan heel wat. Ik geef het woord aan de
staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Laten we gewoon beginnen, dan
zien we waar we komen. Ik ga nog even in op een specifiek punt waar
vragen over gesteld zijn. Mevrouw Agema heeft mij opgeroepen om de
kwestie van het sociale domein aan de orde te stellen met collega
Plasterk. Ik bevestig mijn toezegging op dat punt. Misschien maakte zij
wel een fout toen zij zei te menen dat ik de specifieke uitkeringen zou
gaan bespreken. Ik had nu juist onderscheid gemaakt tussen de specifieke
uitkeringen en het sociale domein, maar ik neem aan dat wij elkaar nog
steeds goed verstaan.

Mevrouw Agema (PVV): Dat hoop ik ook, maar ik heb begrepen dat de
staatssecretaris toezegde om het sociale domein als specifieke uitkering
te zullen uitwerken.

Staatssecretaris Van Rijn: We moeten onderscheid blijven maken tussen de
kenmerken van een specifieke uitkering -- daarin zeggen we eigenlijk:
hier heb je de taak, je moet het zo doen -- en "het sociale domein",
waar we een hek omheen willen plaatsen. Dan kunnen we breder dan alleen
vanuit de zorg bezien of we een hek willen plaatsen om een aantal zaken
die de gemeente integraal zal moeten uitvoeren. Het laatste heb ik
inderdaad toegezegd en ik geloof dat dit precies is wat mevrouw Agema
bedoelde. Ik hoorde haar een paar keer praten over het hek om het
geheel.

Mevrouw Agema (PVV): Juist. Dat is in wezen ook mijn bedoeling.

Staatssecretaris Van Rijn: Dan begrijpen we elkaar goed. We zullen het
op deze manier doen. Mevrouw Van der Burg heeft nog gevraagd hoe het zit
met de criteria. Die gelden toch niet alleen voor gemeenten, maar ook
voor jeugdzorgaanbieders? Inderdaad. Dat wil ik graag bevestigen.

Dan ga ik in op de moties.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Excuus. Mijn vraag over de scholing en hoe
het zit met de beroepsgroepen valt elke keer tussen de wal en het schip.
Wilt u daar nog iets over zeggen voordat u aan de moties begint?

Staatssecretaris Van Rijn: U hebt gelijk. Er is al in diverse debatten
toegezegd dat de staatssecretaris zich ervoor zal inzetten dat aandacht
voor kindermishandeling naast geweld wordt verankerd in de initiële
opleidingen. We kunnen geen verplichte modules vanuit het Rijk
voorschrijven, maar dit jaar hebben we ons gericht op de medische
opleidingen. Door het NJi is een inventarisatie gedaan. Bij de KNMG is
een werkgroep gestart die de opleidingspakketten opstelt. Uit het
onderzoek van het NJi is overigens gelukkig naar voren gekomen dat de
aandacht in medische opleidingen sterk is toegenomen. Voor de overige
opleidingen wil ik een plan van aanpak maken dat eind dit jaar gereed
is.

Welke basisopleidingen zitten erin? Het gaat om opleidingen voor sociaal
maatschappelijk werk, dienstverlening, pedagogiek, beroepsgroepen et
cetera. Ik zal hierover zeer nauw overleg voeren met de taskforce voor
kindermishandeling. Ik heb al overlegd met voorzitter Van der Laan. Hij
zal dit echt als speerpunt in het plan van aanpak opnemen. Ik denk dat
er voldoende aandacht is. Ik zeg toe dat ik met een plan van aanpak kom
en zal het aan de orde stellen bij de taskforce van de heer Van der
Laan.

De voorzitter: Mevrouw Kooiman heeft kennelijk ook nog een onbeantwoorde
vraag. Over Friesland misschien?

Mevrouw Kooiman (SP): Er zijn nog twee vragen onbeantwoord. De eerste
gaat inderdaad over Fier Fryslân. Daarnaast wil ik ook graag een
reactie op mijn rapport.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb gezegd dat ik met VNG in overleg treed
over de vraag hoe we om moeten gaan met noodzakelijke bovenlokale en
landelijke voorzieningen. We moeten wel een beetje opletten, hoe lief
het voorbeeld van Fier Fryslân mij ook is, dat niet iedereen vanuit die
toezegging gefinancierd wil worden. Dat kunnen we niet op voorhand doen.
Er is zorgvuldigheid nodig. Sommige zaken moeten op gemeentelijk niveau
geregeld worden en soms moet het bovenlokaal of zelfs landelijk
gebeuren. Laten we nu niet met elkaar met een schaartje proberen te
knippen wat er landelijk is of bovenlokaal moet. Fier Fryslân is een
heel goed voorbeeld en het staat op mijn netvlies en op dat van de VNG.
We voeren nog nader overleg over de vraag welke functies landelijk
gefinancierd moeten worden en welke niet. Laten we daar echter niet op
vooruitlopen. Ik denk dat heel goed moet worden uitgezocht welke
voorzieningen er zijn, welke er moeten komen en welke er moeten blijven.
Anders kan iedereen -- ik overdrijf een beetje -- die zichzelf een
landelijke voorziening vindt het overleg met de VNG wel erg zwaar
belasten.

Het rapport wil ik graag meenemen bij de voorbereiding van de wet. We
zullen sowieso ingaan op de resultaten van de consultatie. Dan kunnen we
dit als punt erbij nemen. Dan kan mevrouw Kooiman in dat kader een
reactie krijgen. Zullen we het zo doen?

De voorzitter: Ik zie mevrouw Kooiman knikken.

Staatssecretaris Van Rijn: Dan kom ik bij de moties. De motie van
mevrouw Van der Burg op stuk nr. 27 roept mij op met verzekeraars en
provincies in gesprek te gaan over het contracteren van nieuwe
aanbieders. Dat overleg lijkt me akkoord. Ten overvloede merk ik op dat
de inkoop uiteindelijk de verantwoordelijkheid is van de inkopers,
namelijk de provincies en verzekeraars. Ik vraag me wel af wat de
precieze bedoeling is van het noemen van de datum 31 januari 2013. Men
is natuurlijk al een tijdje bezig met de contracteerruimte voor 2013. Ik
weet niet zeker waarom dit binnen anderhalve maand moet.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het punt is natuurlijk dat we hier niet te
lang mee moeten wachten. Volgens mij loopt die contracteerruimte tot het
eind van het jaar. Als ze nu weer buiten de boot vallen, kan het wel
eens zo zijn dat organisaties omvallen. Ik vind dat een belangrijk punt
om op korte termijn op te pakken. Het is namelijk geen makkelijk traject
voor nieuwe aanbieders. Uiteraard moeten zij aan de kwaliteitseisen
voldoen; daarover verschillen we niet van mening.

Staatssecretaris Van Rijn: We moeten echter wel beseffen dat een groot
deel van de afspraken over de contracteerruimte voor 2013 nu al tamelijk
vastligt. Allerlei instellingen moeten investeren in de
contracteerruimte die ze hebben gekregen. We moeten niet de suggestie
wekken dat ik nog eventjes voor 1 januari 2013 een heel ander beleid
voor nieuwe toetreders kan vormgeven. Dat zou ook geen recht doen aan de
contractafspraken die al gemaakt zijn. Ik wil wel toezeggen dat ik
aandacht heb voor nieuwe toetreders, niet alleen in het nieuwe stelsel,
maar ook in de jaren die we nog te gaan hebben. Laten we de
verwachtingen echter even temperen. Ik vraag mevrouw Van der Burg of er
ook 1 maart 2013 mag staan.

De voorzitter: Ik kijk even naar mevrouw Van der Burg. De motie zal
worden aangepast naar 1 maart 2013.

Staatssecretaris Van Rijn: Onder die conditie laat ik het oordeel over
de motie aan de Kamer.

De motie op stuk nr. 28 is besproken.

In de motie op stuk nr. 29 van mevrouw Kooiman wordt de regering
verzocht bij jeugdzorgaanbieders kenbaar te maken dat salarissen hoger
dan het salaris van de minister niet wenselijk zijn, met als doel dat de
overheid uiteindelijk geen zorgplaatsen meer inkoopt bij
jeugdzorginstellingen die salarissen uitkeren die hoger zijn dan het
salaris van de minister. Mevrouw Kooiman hoopte dat ik deze motie
overbodig zou verklaren. Dat wil ik wel, maar ik moet op één punt
wijzen. Ik snap de achterliggende gedachte, maar mij lijkt de zorg voor
de cliënten het belangrijkst. We kunnen niet ineens de zorg stopzetten
waardoor de cliënt de dupe zou zijn.

De motie is overbodig omdat in de Wet normering topinkomens de eisen,
grenzen en de verantwoording op dat punt geregeld zijn. Onder die
conditie bestempel ik de motie als overbodig.

Mevrouw Kooiman (SP): Hiep hiep hoera. Vorig jaar was dit nog niet het
geval. Ik trek de motie in.

De voorzitter: Aangezien de motie-Kooiman (33400-XVI, 33400-VI, nr. 29)
is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. In de motie-Kooiman op stuk nr.
30 wordt de regering verzocht, ervoor te zorgen dat, conform het advies
van de commissie-Samson, de Inspectie Jeugdzorg meer bevoegdheden
krijgt. Er is al aangegeven dat als het nodig is, de inspectie meer
bevoegdheden krijgt op grond van de bevindingen van het rapport van de
commissie-Samsom. Ik zou mij kunnen voorstellen dat mevrouw Kooiman deze
motie aanhoudt totdat zij heeft kennisgenomen van onze reactie op het
rapport-Samsom, dat nog voor het kerstreces komt, zodat zij ook echt kan
beoordelen wat we ervan vinden.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik wacht in spanning af en houd de motie aan.

De voorzitter: Op verzoek van mevrouw Kooiman stel ik voor, haar motie
(33400-XVI, 33400-VI, nr. 30) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. In de motie-Ypma c.s. op stuk nr.
31 wordt de regering verzocht, in overleg te treden met de provincies om
af te spreken dat de begrotingsgefinancierde sectoren op gelijke wijze
worden behandeld als gebeurt onder het OVA-convenant. Daarnaast wordt
gevraagd of ik met de provincies in overleg treed, zodat de korting in
2013 niet ten koste gaat van de zorgverlening, maar bij voorkeur wordt
gevonden in verbetering van de efficiency. Daar ben ik het wel mee eens,
mits wij elkaar goed verstaan. In de motie staat dat ik dat moet
afspreken met de provincies, maar voor afspraken zijn altijd twee
partijen nodig. Dat kan niet. Mevrouw Ypma verzoekt mij om in overleg te
treden en te bevorderen dat een en ander niet ten koste gaat van de
zorgverlening, maar bij voorkeur gevonden wordt in verbetering van de
efficiency. Als dat de interpretatie is, dan laat ik het oordeel aan de
Kamer.

In de motie-Ypma/Bergkamp op stuk nr. 32 wordt de regering verzocht om
in de basisopleidingen en in de permanente educatie van professionals
die werkzaam zijn in de jeugdzorg structureel aandacht te besteden aan
een aantal elementen rondom seksuele ontwikkeling, afwijkende seksuele
ontwikkeling en het bespreekbaar maken van professioneel omgaan met
seksualiteit. Dat vind ik zelf ook erg belangrijk. Het oordeel over de
motie laat ik daarom aan de Kamer.

Ik vraag mij af wat precies wordt beoogd met de motie-Keijzer op stuk
nr. 33. BIG-geregistreerden mogen straks ook jeugdhulp bieden.
WTZI-instellingen kunnen straks jeugdhulp bieden, vanzelfsprekend binnen
de kaders van het jeugdbeleid en het rijkstoezicht. Als er een
WTZI-erkenning en een BIG-registratie zijn, kan inderdaad jeugdhulp
worden verleend. Je zit dan wel met de vraag of men een contract krijgt.
Ik heb betoogd dat het niet zo handig is om een contracteerverplichting
in te stellen, ook niet vanuit het oogpunt van de cliënt. Ik zou mij
kunnen voorstellen dat gelet op mijn toezegging om met zorgverzekeraars
en provincies in overleg te treden, juist over de toetreding van nieuwe
aanbieders, de motie overbodig is en dat mevrouw Keijzer deze zou kunnen
intrekken.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik denk het niet. Ik zal ook zeggen waarom. Ik
maak hier constant mee dat we spreken over nieuwe toetreders. We krijgen
mails van allerlei zorgverleners die aan alle eisen voldoen en die om de
meest belachelijke redenen uitgesloten worden. Ik gaf er zojuist een
voorbeeld van. We kunnen dat pad elke keer weer tot frustratie van
eenieder en beperking van de keuzevrijheid van cliënten afgaan, maar we
kunnen ook onderzoeken -- dat staat er bewust in -- of het mogelijk is
dat zorgverleners in principe een contract krijgen als ze voldoen aan de
kwaliteitseisen.

Staatssecretaris Van Rijn: Dan raken we toch een beetje een principieel
punt. Als verzekeraars en provincies zorg moeten contracteren en daarbij
goed moeten kijken naar kwaliteit en continuïteit, kan het niet zo zijn
dat iedereen die zegt aan de toelatingseisen te voldoen, automatisch een
contract krijgt. Er zal altijd worden onderhandeld over de kwaliteit, de
continuïteit en wat dies meer zij. Ik ben het wel met mevrouw Keijzer
eens dat er een probleem is als dit op oneigenlijke gronden gebeurt, als
er verkeerde argumenten worden gebruikt of als er te weinig aandacht is
voor nieuwe toetreders. In dat kader heb ik toegezegd met provincies en
verzekeraars in overleg te treden. We moeten echter niet aan
verwachtingsmanagement doen dat iedereen die aan de eisen voldoet,
automatisch een contract krijgt. Dat lijkt mij niet goed en ook niet in
het belang van de cliënt.

Wel zeg ik toe dat ik de wijze van argumenteren en de vraag of er een
fair beleid wordt gevoerd, nadrukkelijk bij dat overleg zal betrekken.
Gelet op deze toezegging, vraag ik mevrouw Keijzer om haar motie in te
trekken.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik zal de motie misschien wijzigen in die zin dat
de financiële afweging ook nog onderdeel wordt van het onderzoek, maar
ik denk dat ik de motie wel in stemming breng.

Staatssecretaris Van Rijn: Voor de goede orde kwalificeer ik de motie
dan als overbodig.

De voorzitter: Wij zullen afwachten wat mevrouw Keijzer doet.

Staatssecretaris Van Rijn: In de motie op stuk nr. 34 wordt de regering
verzocht, onderzoek te doen naar de financiële consequenties en
juridisch noodzakelijke wijzigingen die nodig zijn voor het ophogen van
de leeftijdsgrens in de jeugdzorg naar 23 jaar. Ik heb al toegezegd dat
de doorloopregeling blijft gelden. Ik heb op zich geen bezwaar om na te
gaan wat de consequenties, zowel financieel als juridisch, zouden zijn.
Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.

In haar motie op stuk nr. 35 verzoekt mevrouw Keijzer de regering om in
kaart te brengen wat er op alle bestuurlijke niveaus op de jeugdzorg
wordt bezuinigd. Dat lijkt mij een heroïsche taak. Ik denk niet dat ik
daarin zal slagen. In het tweede deel van het dictum verzoekt zij de
regering om met de VNG, het IPO en Jeugdzorg Nederland gezamenlijke
uitgangspunten te formuleren voor de financiële en kwalitatieve
randvoorwaarden voor een succesvolle decentralisatie van de jeugdzorg.
Onlangs heb ik een groep gevormd met gemeenten, verzekeraars,
zorgaanbieders en cliënten om samen met mij na te gaan wat de
randvoorwaarden moeten zijn voor een succesvolle transitie op weg naar
de nieuwe jeugdwet. Ik ontraad deze motie omdat ik niet goed in kaart
kan brengen wat er op alle bestuurlijke niveaus in Nederland wordt
bezuinigd, maar vooral omdat ik al toegezegd heb om samen met genoemde
partijen naar de randvoorwaarden van de transitie te kijken.

In haar motie op stuk nr. 36 verzoekt mevrouw Bergkamp de regering om
advies te vragen aan de Kinderombudsman. Collega Teeven heeft hierover
al gesproken en ik ga natuurlijk niet iets anders zeggen dan hij. Wij
constateren gezamenlijk dat wij de meerwaarde van deze motie niet zien,
maar dat het de Kamer vrijstaat zelf een advies aan de Kinderombudsman
te vragen. Als de Kamer dit belangrijk vindt, stel ik voor dat zij zelf
advies aan de Kinderombudsman vraagt. Net als mijn collega Teeven
bestempel ik deze motie dus als overbodig.

Mevrouw Bergkamp (D66): Als je zo druk met een onderwerp bezig bent, is
het altijd pijnlijk om te horen dat twee heren zeggen dat je motie
overbodig is. Ik zal mijn motie intrekken. Ik doe wel een beroep op mijn
collega-Kamerleden, die net hebben aangegeven dat waarheidsvinding een
heel belangrijk onderwerp is, om advies te vragen aan de
Kinderombudsman. Ik zal een brief opstellen en ik zal dit verder via de
griffier en de commissie spelen.

De voorzitter: Dit onderwerp komt dus in de commissie terug op een
procedurevergadering.

Aangezien de motie-Bergkamp (33400-XVI, 33400-VI, nr. 36) is
ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Van Rijn: In de motie-Bergkamp c.s. op stuk nr. 37
wordt de regering verzocht om gemeenten te verplichten om via de
websites van het Centrum voor Jeugd en Gezin volledige en eenduidige
informatie aan te bieden over abortus en seksuele diversiteit. Ik
ontraad deze motie. Ik heb beargumenteerd dat ik het goed vind dat er
objectieve informatie en content geleverd worden en dat heel veel
gemeenten daar gebruik van maken. Het gaat mij echter een stap te ver om
gemeenten te verplichten om dat via hun eigen websites te doen. Als men
informatie uit andere bronnen wil inwinnen, staat het internet voor
iedereen open, zo heb ik gezegd. Ik ontraad deze motie dus.

In de motie op stuk nr. 38 verzoeken de leden Voordewind en Voortman de
regering, een basiszorgaanbod van de Centra voor Jeugd en Gezin uit te
werken en op te nemen in het wetsvoorstel voor de jeugdwet. Ik heb
geargumenteerd dat we nu juist de stap hebben gemaakt dat we de
inrichting van de Centra voor Jeugd en Gezin en de wijze waarop zij hun
taken vervullen, aan de gemeentelijke vrijheid overlaten. Ik denk dat
het goed is om met elkaar te bespreken welke functies gemeenten moeten
vervullen en niet via welke instellingen zij dat doen. Het ligt voor de
hand om dit voor een groot deel via de Centra voor Jeugd en Gezin te
doen, maar ik raad af om een basiszorgaanbod vanuit het Rijk te
definiëren. Ik ontraad deze motie dus.

In zijn motie op stuk nr. 40 verzoekt de heer Voordewind de regering om
relatietherapie te behouden als basiszorg. Pakketbeperking is nodig en
deze motie is financieel niet gedekt. Ik ontraad dus deze motie.

In de motie-Voortman/Kooiman op stuk nr. 41 wordt het kabinet verzocht
om een warme overdracht te regelen voor mensen die in de jeugdzorg
werken. Hoeveel sympathie ik ook heb voor die motie, ik zou echt willen
wachten tot het overleg met de gemeenten en de provincies wat verder is.
Er vindt een nauw overleg met de provincies en de gemeenten plaats over
enkele onderwerpen die te maken hebben met de transitie, waaronder
bijvoorbeeld de frictiekosten. Hoe ga je ermee om dat het ene
bestuursorgaan de taken moet beëindigen en het andere die moet
oppakken? Daar loopt reeds overleg over. Er is een speciale werkgroep
ingericht die zich met name richt op de frictiekosten en de
frictieproblemen. Mijn voorstel is om de uitkomsten daarvan af te
wachten, alvorens een definitief oordeel daarover te geven. In dit
stadium ontraad ik de aanneming van deze motie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Als wij hierover binnen een bepaalde
termijn meer horen, kan ik deze motie ook aanhouden.

Staatssecretaris Van Rijn: Dit wordt meegenomen in de voorbereiding van
de jeugdwet. Ik heb al toegezegd dat daarvoor een spoorboekje wordt
gemaakt. De Kamer krijgt dus vanzelf te zien wanneer dit aan de orde
komt.

De voorzitter: Op verzoek van mevrouw Voortman en mevrouw Kooiman stel
ik voor, hun motie (33400-XVI, 33400-VI, nr. 41) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter: Ik stel vast dat de heer Voordewind nog iets wil zeggen
over de moties op stuk nrs. 38 en 40.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ja, voorzitter, ik had toen ook al
mijn vinger opgestoken, maar u zag dat blijkbaar niet.

Over de motie op stuk nr. 38 zegt de staatssecretaris dat hij niet de
volledige basiszorg wil invullen, maar dat hij dit aan de gemeentes wil
overlaten. Hij heeft het echter wel over een harmonisatie van de
functies van de CJG's. Als ik voorstel om het woord "basiszorg" te
vervangen door "functies", staat de staatssecretaris dan positiever
tegenover deze motie?

Staatssecretaris Van Rijn: Nee, dat helpt mij niet. De CJG's worden op
een heel verschillende manier ingericht, soms fysiek, soms virtueel met
verwijzing naar ander zorgaanbod. In deze motie wordt verzocht om te
regelen dat een CJG minstens deze functies heeft. Dat is nu juist aan de
gemeenten. Om die reden handhaaf ik mijn advies en ontraad ik deze
motie.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan krijgen wij helemaal geen
richtlijn voor de CJG's. Als een centrum slechts één taak zou
uitvoeren, zou het al een CJG kunnen zijn. Wij hebben een heel
voortraject gehad, waarin de VNG de vier basistaken heeft geformuleerd.
De staatssecretaris zegt nu dat wij er niets meer voor gaan regelen.
Misschien moeten wij wel kijken naar een harmonisatie van de functies
van de CJG's, want anders wordt het echt een hele brij.

Staatssecretaris Van Rijn: De kern is dat de gemeenten een aantal
functies moeten vervullen. De dingen die in de motie staan, zoals
ondersteuning, integraal zorgaanbod voor jeugdigen, samenwerking in
zorgaanbod en een voldoende opgeleid team, spreken mij aan. Dit zijn
echter niet per se de basisfuncties van het CJG. Het is de opdracht van
de gemeenten om dit te regelen. Dit kan via het CJG, maar het kan ook op
een andere manier geregeld worden. Vanwege het feit dat in de motie
functies worden genoemd die als het ware bijna verplichtend aan het CJG
worden opgelegd of die gemeenten verplicht moeten beleggen bij het CJG,
ontraad ik de aanneming van die motie blijvend.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Mijn vraag over de jeugdnota is
blijven liggen. Is de staatssecretaris bereid om in navolging van
minister Rouvoet in 2009 een jeugdnota te schrijven?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik aarzel daarover. Aan het begin van mijn
betoog heb ik gezegd dat wij heel lang hebben gesproken over de
ontwikkelingen van het jeugdbeleid. Wij staan nu op het punt om een
nieuwe jeugdwet te maken, waarin wij ook motiveren waarom wij dit beleid
inzetten. Daarin worden de redenen om de jeugdzorg zodanig te veranderen
ook geanalyseerd en verklaard. Ik heb ook gezegd dat de komende periode
niet zozeer in het teken staat van nog meer nadenken. Wij hebben drie
prioriteiten: uitvoeren, uitvoeren, uitvoeren. Bij de motivering van de
jeugdwet zal in de memorie van toelichting uitgebreid worden ingegaan op
de vraag waarom wij deze beleidswijziging doorvoeren. Ik denk dat de
heer Voordewind daarin de uitgangspunten voor het jeugdbeleid zal
terugvinden. Bovendien staat daarin op welke wijze die verwoord zijn en
waarom die neerslaan in zo'n wet. Ik geef er de voorkeur aan dat de heer
Voordewind aan de hand daarvan bekijkt of hij voldoende vlees op het bot
heeft om het jeugdbeleid te kunnen beoordelen dan om weer een nieuwe
nota te maken. Als wij een dergelijke nota maken, gaat dit ten koste van
de snelheid waarmee wij de Wet op de jeugdzorg zullen invoeren. Ik zou
het op die manier willen neerleggen.

In de motie-Voortman/Bergkamp op stuk nr. 42 wordt de regering verzocht
een kinderrechtentoets door een onafhankelijke instantie, zoals de
Kinderombudsman, te laten uitvoeren op nieuw beleid en wetgeving die van
invloed zijn op de positie van kinderen. Ik heb hier wat moeite mee,
niet omdat het niet goed zou zijn om dat te doen, maar omdat ik bezwaar
heb tegen het ontwikkelen van aparte adviestrajecten voor alle wetgeving
of regelgeving die wij ontwikkelen.

In de ontwikkeling van nieuwe wetten vinden al brede consultaties
plaats. Iedereen kan daarin zijn zegje doen. Dat blijkt ook uit de
enorme hoeveelheid reacties die wij op de consultatie hebben gehad. Ik
ben er dus tegen om voor sommige organen weer een apart adviestraject in
te richten. Daarom ontraad ik de motie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Toch komt het nog wel voor dat wetgeving
wordt voorgesteld die bijvoorbeeld in strijd is met het
VN-kinderrechtenverdrag. Dan gaat er dus blijkbaar iets nog niet
helemaal goed. Ik stel dus alleen een dergelijke toetsing voor wetgeving
over de positie van kinderen voor.

Staatssecretaris Van Rijn: Wetsvoorstellen gaan in consultatie en komen
overigens ook bij de Hoge Colleges van Staat, zoals de Raad van State,
terecht. Ik kan mij dus niet voorstellen dat zij ons niet zullen wijzen
op mogelijke strijdigheid met hogere wetgeving. Ik denk dat het in de
bestaande procedure vanzelf aan de orde komt.

In de motie op stuk nr. 43 wordt de regering verzocht om een spoedige
reactie, uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2013, op het advies van de
beroepsgroep over het tegengaan van medicalisering van kinderen. Wij
hebben het advies net binnen. Wij zullen het met gezwinde spoed
behandelen. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

In de motie op stuk nr. 45 wordt de regering verzocht, te bevorderen dat
de cliënt binnen het beleid en de financiële kaders van gemeenten
optimaal ruimte wordt geboden om zijn eigen zorgaanbieder te kiezen.
Daarbij wordt verwezen naar de keuzevrijheid die er bijvoorbeeld op
religieuze gronden moet zijn. Ik laat het oordeel over deze motie aan de
Kamer.

Ten slotte wordt de regering in de motie op stuk nr. 46 verzocht om bij
de uitwerking van de stelselwijziging jeugdzorg aandacht te besteden aan
de versterking en ondersteuning van relaties en gezinnen. Dat is
onderdeel van het preventiebeleid. Het is overigens aan de gemeenten om
het verder uit te voeren. Ik laat het oordeel over deze motie aan de
Kamer. Volgens mij heb ik daarmee alle moties van een oordeel voorzien.

De voorzitter: Alle moties zijn besproken. Ter geruststelling merk ik op
dat wij volgende week over de moties zullen stemmen, dus niet morgen.
Dan kunt u nog rustig naar uw eigen moties kijken en kunnen die ook
tijdens de fractievergadering worden besproken.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voordat u de vergadering afsluit, houd ik
gezien de toezegging van de staatssecretaris mijn motie op stuk nr. 27
graag aan.

De voorzitter: Op verzoek van mevrouw Van der Burg stel ik voor, haar
motie (33400-XVI, 33400-VI, nr. ??, was nr. 27) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter: Daarmee zijn wij aan het einde van dit wetgevingsoverleg
gekomen. Ik dank de collega's voor de samenwerking waardoor wij dit
belangrijke overleg toch nog redelijk op tijd kunnen beëindigen. Ik
dank beide bewindspersonen en hun medewerkers voor de antwoorden. Ik
dank de mensen op de tribune en de kijkers thuis die dit overleg zo vol
overgave hebben gevolgd.

Sluiting 16.20 uur.