Advies Raad van State inzake Wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing; opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving)
Wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing; opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2012D47893, datum: 2012-12-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2012Z22203:
- Indiener: M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-12-18 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2013-01-16 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2013-02-12 12:00: Wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing; opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2013-06-12 10:45: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2013-06-26 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2013-06-27 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van Werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2013-10-02 10:15: Wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing; opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving (33 503) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2013-10-10 15:00: Aansluitend aan het VAO Milieuraad: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W14.12.0289/IV 's-Gravenhage, 30 augustus 2012. Bij Kabinetsmissive van 20 juli 2012, no.12.001729, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing; opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving), met memorie van toelichting. Het voorstel strekt tot het aanbrengen van aanvullingen en verbeteringen van de wet met het oog op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid op punten die in de praktijk en literatuur naar voren zijn gebracht, het uitvoeren van de motie-Madlener met betrekking tot de verontreinigingsheffing en de opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving. De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal opmerkingen met betrekking tot de verruiming van de ontvangstplicht van maaisel en specie, de opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving en de vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Ontvangstplicht maaisel en specie a. Verruiming ontvangstplicht van maaisel en specie Ingevolge artikel 5.23, tweede lid, van de Waterwet zijn rechthebbenden ten aanzien van gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van een beheerder, gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen die tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd. Ingevolge artikel I, onderdeel Q, van het voorstel gaat deze ontvangstplicht ook gelden voor rechthebbenden van de daarna meest nabijgelegen gronden in bij ministeriële regeling of verordening van het bestuur van een waterschap aangewezen categorieën van gevallen. Bij de ministeriële regeling of verordening kunnen voorts nadere regels in het belang van een goede uitvoering van artikel 5.23 worden gesteld. Het voorstel voorziet voorts in het schrappen van het woord 'regulier' in artikel 5.23, tweede lid. Verruiming categorie rechthebbenden voor wie de ontvangstplicht geldt Volgens de toelichting is het voor de waterbeheerder niet doenlijk om specie en maaisel af te voeren in de gevallen waarin het niet kan worden gezet op percelen langs het oppervlaktewaterlichaam, bijvoorbeeld vanwege een weg of fietspad. In die gevallen dient deze in beginsel op de daarna meest nabijgelegen gronden (indien geschikt) te kunnen worden gezet. Bij het vaststellen van de categorieën van gevallen zal volgens de toelichting rekening worden gehouden met de belasting die ontvangende percelen ondervinden en de vereisten van het Besluit bodemkwaliteit. Bij onevenredig zware belasting (kwalitatief of kwantitatief), met name bij achterstallig onderhoud, zal afgezien moeten worden van het wegzetten dan wel zal nadeelcompensatie aan de orde kunnen zijn. Hiervoor zullen criteria worden gegeven. De Afdeling merkt op dat de ontvangstplicht een inbreuk vormt op de rechten van de rechthebbenden van gronden. Een dergelijke inbreuk behoeft een toereikende motivering. In de toelichting komt naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende tot uitdrukking waarom het afvoeren van specie en maaisel zodanig bezwarend is voor de waterbeheerder dat dit het opnemen van een ontvangstplicht voor rechthebbenden van gronden die niet zijn gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam, rechtvaardigt. De enkele constatering dat het voor de waterbeheerder niet doenlijk is maaisel en specie af te voeren, zonder dat inzichtelijk wordt gemaakt waarom dat zo is, overtuigt niet. Bovendien biedt de toelichting geen inzicht in de vraag in hoeverre de ontvangstplicht leidt tot een lastenverzwaring voor de burger. De Afdeling adviseert in de toelichting een toereikende motivering op te nemen voor het opleggen van een ontvangstplicht voor rechthebbenden van gronden die niet zijn gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam en het voorstel zo nodig aan te passen. Het schrappen van het woord 'regulier' Uit de toelichting blijkt dat het schrappen van het woord regulier strekt tot het wegnemen van onduidelijkheden in de praktijk omtrent de vraag tot hoever de gedoogplicht bedoeld in artikel 5.23 reikt. Bedoeld is dat de ontvangstplicht voor specie en maaisel geldt voor zover het onderhoud vereist is om aan de legger(maat) te voldoen, rekening houdend met onevenredige belasting als gevolg van achterstallig onderhoud. De Afdeling betwijfelt of de bedoelde onduidelijkheid met het schrappen van het woord regulier is weggenomen. De onduidelijkheid over de reikwijdte van de gedoogplicht kan worden weggenomen door het begrip onderhoud te definiëren. De Afdeling adviseert het voorstel op dit punt aan te vullen. Met het schrappen van het woord 'regulier' in artikel 5.23, tweede lid, wordt een verruiming van de ontvangstplicht van maaisel en specie voor rechthebbenden van gronden gelegen in of aan een oppervlaktewaterlichaam beoogd. Deze beoogde verruiming van de ontvangstplicht leidt tot een grotere inbreuk op de rechten van de rechthebbenden van gronden. Deze behoeft een toereikende motivering, te meer nu uit de toelichting op de Waterwet kan worden afgeleid dat de keuze voor het instrument van de ontvangstplicht destijds werd gemotiveerd door erop te wijzen dat deze betrekking had op regulier onderhoud dat regelmatig plaatsvindt en om die reden als geringe inbreuk op de rechten van rechthebbenden van gronden kan worden beschouwd. De Afdeling merkt op dat in de toelichting niet wordt ingegaan op de vraag waarom het voor de waterbeheerder bezwaarlijk is dat de ontvangstplicht slechts ziet op regulier onderhoud. Evenmin is inzicht geboden in de vraag waarom de nadelen van de huidige regeling voor de waterbeheerder zodanig zijn, dat dit een verruiming van de ontvangstplicht ten laste van rechthebbenden van gronden tot onder meer ook achterstallig onderhoud rechtvaardigt. De Afdeling adviseert in de toelichting een toereikende motivering op te nemen voor het schrappen van het woord 'regulier' in artikel 5.23, tweede lid, van de Waterwet en het voorstel zo nodig aan te passen. b. niveau van regelgeving Onverminderd het voorgaande wijst de Afdeling erop dat bij de verdeling van de elementen van een regeling over de wet, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, de hoofdelementen van een regeling zoveel mogelijk in de wet worden opgenomen, de nadere uitwerking in een algemene maatregel van bestuur plaatsvindt en delegatie aan de Minister beperkt dient te blijven tot voorschriften van administratieve aard, uitwerking van de details van een regeling, voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld. In dit geval is de bevoegdheid om regels te stellen bij ministeriële regeling niet beperkt tot voorschriften van administratieve aard of uitwerking van details van een regeling, maar dient de in de wet opgenomen ontvangstplicht voor rechthebbenden van gronden die niet in of aan een oppervlaktewater zijn gelegen, geheel uitgewerkt te worden bij ministeriële regeling of verordening van het waterschap. De Afdeling adviseert het voorgestelde artikel 5.23, tweede en vierde lid, aan te passen in de zin dat de hoofdelementen van de nadere regeling van de gevallen waarin een ontvangstplicht geldt voor rechthebbenden van gronden die niet aan of in een oppervlaktewater zijn gelegen, bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld en nadere uitwerkingen bij ministeriële regeling of verordening van het waterschap. Daarbij wijst zij er overigens op dat uit de toelichting lijkt te volgen dat in de ministeriële regeling op grond van het voorgestelde artikel 5.23, vierde lid, nadere criteria voor nadeelcompensatie kunnen worden opgenomen. De Waterwet voorziet echter in artikel 7.14, vijfde lid, in de grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de schade die krachtens artikel 7.14, eerste lid, voor vergoeding in aanmerking komt. 2. Opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving De Commissie van Advies inzake de waterstaatswetgeving (CAW) is op 1 januari 2001 bij wet ingesteld als opvolger van de in 1892 in het leven geroepen Staatscommissie voor de Waterstaatswetgeving. Sinds 2009 heeft zij haar wettelijke basis in artikel 10.3 van de Waterwet. Het voorstel strekt tot opheffing van de CAW. De redenen voor de opheffing zijn volgens de toelichting op het voorstel gelegen in het Regeerakkoord, naar aanleiding waarvan alle raden en commissies op Rijksniveau zijn doorgelicht en waarbij voor een forse reductie is gekozen. Een dergelijke reductie is in lijn met het huidige kabinetsbeleid, waarin meer aan maatschappelijke partijen en economische sectoren wordt overgelaten en waarin de overheid fors bezuinigt op het eigen apparaat. Raden en commissies worden daarbij niet uitgezonderd. Ook de CAW valt onder deze maatregel, aldus de memorie van toelichting. In de toelichting komt naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende tot uitdrukking welke overwegingen hebben geleid tot het voorstel voor de opheffing van de CAW. De enkele verwijzing naar het huidige kabinetsbeleid, zonder uiteenzetting van dat beleid en een weergave van de argumenten voor opheffing van de CAW, acht de Afdeling ontoereikend ter motivering van het voorstel op dit punt. Dit klemt te meer nu uit het kabinetsbeleid over de herstructurering van het adviesstelsel, voor zover bekend bij de Afdeling, niet kan worden afgeleid dat de CAW zal worden opgeheven. In dit verband wijst de Afdeling op de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 mei 2011 waarin het kabinetsbeleid ten aanzien van het stelsel van adviescolleges is uiteengezet. Die brief vermeldt dat de ministerraad heeft besloten om de trajecten die zijn ingezet ten tijde van Vernieuwing Rijksdienst, af te ronden. Het gaat daarbij om de clustering van een aantal strategische adviesraden en daarmee samenhangende wijzigingen in het stelsel, en om het verder inzetten op gezamenlijke huisvesting van de planbureaus en strategische adviesraden. Na afronding van de lopende trajecten is een verdere clustering van adviescolleges niet opportuun, aldus de Minister. Door de genomen maatregelen ontstaat een stabiel en toekomstbestendig landschap van strategische adviescolleges dat zich meer kan richten op het brede kabinetsbeleid en de technisch-specialistische adviesraden die meer worden aangestuurd door de desbetreffende vakminister. Uit de bijlage bij de brief blijkt dat de CAW een van de adviesraden is die na afronding van de lopende trajecten zal blijven bestaan. Verder wijst de Afdeling erop dat zij eerder opmerkingen heeft gemaakt over voorstellen inzake de opheffing en samenvoeging van adviescolleges. Die opmerkingen gelden mutatis mutandis ook voor het voorliggende voorstel. In het kort komt het erop neer dat een analyse van de problemen met het bestaande adviesstelsel ontbreekt en dat niet duidelijk is aan welke kennis de ministeries behoefte hebben en welke functies strategische en technisch-specialistische adviesraden daarbij hebben. In het licht van het voorgaande adviseert de Afdeling de noodzaak voor het voorstel op dit punt dragend te motiveren en het voorstel zo nodig aan te passen. 3. Vereenvoudiging regeling verontreinigingsheffing Het voorstel voorziet in een vereenvoudiging van de regeling voor de verontreinigingsheffing door de parameters zware metalen en zouten uit de grondslag van de verontreinigingsheffing te halen. De wijziging gaat gepaard met een verhoging van het tarief voor een vervuilingseenheid. Op die wijze zal de opbrengst van de verontreinigingsheffing gelijk blijven. De verontreinigingsheffing heeft volgens de toelichting een tweeledig doel. Enerzijds wordt hiermee uitdrukking gegeven aan het principe van de vervuiler betaalt, een uitgangspunt dat ook in de Kaderrichtlijn Water is vastgelegd. Anderzijds vormt de heffing een prikkel om de lozing te saneren. Met de verontreinigingsheffing wordt onder meer uitvoering gegeven aan artikel 9 van de Kaderrichtlijn Water, waarin het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten overeenkomstig met name het beginsel dat de vervuiler betaalt, is neergelegd. De Afdeling stelt vast dat het voorstel tot gevolg heeft dat het beginsel van terugwinning van kosten niet langer van toepassing is op lozers van zware metalen en zouten. De financiële gevolgen hiervan worden door een tariefsverhoging doorberekend aan lozers van zuurstofbindende stoffen, waardoor een lastenverschuiving ontstaat. Bedrijven die zuurstofbindende stoffen lozen, gaan in feite betalen voor de bedrijven die zware metalen en zouten lozen. De Afdeling merkt op dat in de toelichting niet wordt ingegaan op de vraag hoe het voorstel zowel op het punt van het loslaten van het beginsel van terugwinning van kosten voor lozers van zware metalen als op het punt van de lastenverschuiving zich verhoudt tot artikel 9 van de Kaderrichtlijn Water. De Afdeling adviseert hieraan in de toelichting alsnog aandacht te besteden en het voorstel zo nodig aan te passen. De verwijzing in de toelichting dat de ingebrekestelling van de Europese Commissie van oktober 2009 geen betrekking heeft op de verontreinigingsheffing, kan niet als een toereikende motivering worden gezien, reeds omdat het voorliggende voorstel geen onderwerp van die ingebrekestelling kan zijn geweest. Verder merkt de Afdeling op dat in de toelichting niet wordt ingegaan op de vraag waarom de verontreinigingsheffing niet langer nodig is voor lozers van zware metalen en zouten als prikkel om de lozingen te saneren. De toelichting vermeldt weliswaar dat de lozingen van zware metalen en zouten de afgelopen jaren zijn afgenomen, maar gaat niet in op de vraag of het vervallen van de verontreinigingsheffing voor deze stoffen al dan niet zal leiden tot een toename van lozing van zware metalen en zouten. Evenmin wordt aandacht besteed aan de vraag of flankerende maatregelen nodig zijn om een toename van de lozing van deze stoffen te voorkomen en welke kosten daarmee gemoeid zijn. De Afdeling adviseert hieraan in de toelichting alsnog aandacht te besteden en het voorstel zo nodig aan te passen. Ten slotte merkt de Afdeling op dat in de toelichting geen aandacht wordt besteed aan de vraag hoe het vervallen van de verontreinigingsheffing voor lozers van zware metalen en zouten en de daarmee gepaard gaande lastenverschuiving zich verhouden tot de regelgeving van de Europese Unie op het terrein van de staatssteun voor milieubescherming. De Afdeling adviseert hieraan in de toelichting alsnog aandacht te besteden. 4. Voor een redactionele kanttekening verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De waarnemend vice-president van de Raad van State, Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W14.12.0289/IV met een redactionele kanttekening die de Afdeling in overweging geeft. Het voorgestelde artikel 5.23, vierde lid, aanpassen in de zin dat de daar bedoelde ministeriële regeling betrekking heeft op oppervlaktewateren waarvan het Rijk beheerder is en dat de daar bedoelde verordening van het waterschap betrekking heeft op oppervlaktewateren waarvan het waterschap beheerder is. Kamerstukken II 2006/07, 30 818, nr. 3, blz. 111. Zie ook Aanwijzing 26 van de Aanwijzing voor de regelgeving. Wet van 16 maart 2001 tot wijziging van de Waterstaatswet 1900 in verband met de instelling van de Commissie van advies inzake de Waterstaatswetgeving, Stb. 167. Kamerstukken II 2010/11, 32 500 III, nr. 11. Advies van de Raad van State van 6 oktober 2009 inzake het voorstel van wet tot instelling van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (W09.09.0143/IV) Kamerstukken II 2009/10, 32 314, nr. 4. Zie artikel I, onderdeel V en W van het voorstel. Zie artikel I, onderdeel X van het voorstel. Zie ook Kamerstukken II 2009/10, 27 625, nr. 168. Uit de brief van de Minister van Verkeer & Waterstaat van 6 juli 2010 kan worden afgeleid dat de verontreinigingsheffing daadwerkelijk heeft geleid tot sanering van lozingen met vervuilende stoffen en derhalve heeft bijgedragen aan een verbetering van de waterkwaliteit. Zie Kamerstukken II 2009/10, 27 625, nr. 168. PAGE PAGE 6 PAGE I ........................................................................ ...........