[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Regeling van de Minister van Economische Zaken houdende regels ter uitvoering van Verordening( EG), nr. 1099/2009 (Regeling doden van dieren 2012)

Bijlage

Nummer: 2012D47956, datum: 2012-12-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Regeling doden van dieren 2012 (2012D47954)

Preview document (🔗 origineel)


Regeling van de Minister van Economische Zaken van 13 december 2012,  
nr. WJZ/12373702, houdende regels ter uitvoering van Verordening        
( EG), nr. 1099/2009 (Regeling doden van dieren 2012)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september
2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PbEU 2009, L 303); 

Gelet op artikel 44, eerste, tweede en negende lid, van de Gezondheids-
en welzijnswet voor dieren, de artikelen 7 en 8 van het Besluit doden
van dieren en de artikelen 3 en 4 van het Besluit ritueel slachten;

Besluit:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 [definities]

- Minister: Minister van Economische Zaken.

Artikel 2 [bevoegde autoriteit] 

De Minister is de bevoegde autoriteit, bedoeld in de artikelen 6, vierde
lid, 7, derde lid, 9, eerste lid, 13, tweede, derde en vierde lid, 14,
tweede lid, 17, vijfde lid, 18, 20, 21 en 22 van Verordening (EG) nr.
1099/2009.

Artikel 3 [strafbaarstelling] 

Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 3, 4, eerste en
vierde lid, 5, eerste, tweede en vierde lid, 6, eerste, tweede en vierde
lid, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste tot en
met derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid,
24 en 28, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009.

Hoofdstuk 2 Nationale gidsen voor goede praktijken

Artikel 4 [nationale gidsen voor goede praktijken] 

De Minister beoordeelt gidsen voor goede praktijken overeenkomstig
artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1099/2009.

De Minister maakt zijn oordeel bekend overeenkomstig artikel 3:42,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. 

Hoofdstuk 3 Opleidingen

Artikel 5 [goedkeuring opleidingsprogramma’s]

De Minister keurt een opleidingsprogramma als bedoeld in artikel 21,
eerste lid, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 goed indien:

a. het programma is opgesteld en wordt uitgevoerd door een instelling
die schriftelijk aantoont dat zij beschikt over een stelsel van
integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is
gesteld dat het onderricht onafhankelijk, toereikend en doelmatig wordt
gegeven door voldoende deskundig personeel op het gebied van dieren en
dierenwelzijn;

b. opleidingsprogramma voorziet in voldoende theoretisch en praktisch
onderricht voor het kunnen verrichten van activiteiten als bedoeld in
artikel 7, tweede en derde lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 en
betreffende de onderwerpen in bijlage IV van die verordening voor alle
betrokken diersoorten dan wel diercategorieën en

c. het opleidingsprogramma, onverminderd het bepaalde in onderdeel b,
voorziet in opleidingsmodules voor onderscheiden activiteiten als
bedoeld in onderdeel b, of voor specifieke diersoorten of
diercategorieën.

Een kwaliteitssysteem dat is gecertificeerd op de norm ISO 9001:2008
voldoet in ieder geval aan het vereiste, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel a.

Artikel 6 [examens]

Een examen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van
Verordening (EG) nr. 1099/2009, wordt afgenomen door een door de
Minister aangewezen instelling.

Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, geschiedt uitsluitend
indien de instelling:

a. schriftelijk aantoont dat zij beschikt over een stelsel van integrale
kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is gesteld
dat examens op onafhankelijke wijze worden afgenomen en 

b. beschikt over een reglement waarin onder meer is vastgelegd aan welke
eisen dient te worden voldaan om een examen te mogen afleggen, wanneer
examens worden afgenomen, de wijze waarop het resultaat wordt
beoordeeld, wie gerechtigd is het examen bij te wonen en een regeling
voor geschillen.

Een kwaliteitssysteem dat is gecertificeerd op de norm ISO/IEC
17024:2009 of 2012 voldoet in ieder geval aan het vereiste, bedoeld in
het tweede lid, onderdeel a.

Het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, behoeft de
goedkeuring van de Minister.     

De Minister keurt het reglement, bedoeld in het tweede lid, goed indien
zeker is gesteld dat kennis en kunde voor het verrichten van
activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, en de
onderwerpen in bijlage IV van Verordening (EG) nr. 1099/2009, voldoende
en door personen met de daartoe benodigde expertise wordt getoetst en
indien het voldoet aan de overige eisen, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel b.

Artikel 7 [getuigschrift van vakbekwaamheid]

Een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7 van
Verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt verstrekt door de instelling,
bedoeld in artikel 6, eerste lid, die het afsluitend examen heeft
afgenomen indien het examen met voldoende resultaat is afgelegd.

Een getuigschrift van vakbekwaamheid wordt niet verstrekt indien niet is
voldaan aan het vereiste, bedoeld in artikel 21, zesde lid, van
Verordening (EG) nr. 1099/2009. 

Artikel 8 [voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid]

Een instelling die is aangewezen op grond van artikel 6, eerste lid,
verstrekt voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid overeenkomstig
artikel 21, vijfde lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009.

Artikel 7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het
verstrekken van voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid als
bedoeld in het eerste lid. 

Hoofdstuk 4 Overig

Artikel 9 [indiening aanvragen]

Verzoeken om beoordeling als bedoeld in artikel 4 worden ingediend bij
de Minister.

Aanvragen tot goedkeuring of aanwijzing als bedoeld in de artikelen 5 en
6 worden ingediend bij de Minister.

Aanvragen voor een voorlopig getuigschrift van vakbekwaamheid als
bedoeld in artikel 8 worden ingediend bij een instelling die is
aangewezen op grond van artikel 6, eerste lid.

Aanvragen als bedoeld in artikel 8 kunnen collectief namens betrokken
personen door de werkgever van die personen worden gedaan en bevatten de
namen, adressen en geboortegegevens van de betrokken personen alsmede de
overige gegevens, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, van Verordening
(EG) nr. 1099/2009.   

Hoofdstuk 5 Overgangsrechtelijke voorzieningen en slotbepalingen

Artikel 10

Getuigschriften van vakbekwaamheid voor het doden van dieren die voor
het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling in de periode te
rekenen vanaf 1 januari 2012 tot 1 januari 2013 zijn verstrekt door SVO
Lobex BV te Houten, en certificaten van de cursus “Euthanasie van
nertsen" zijn gelijkgesteld aan getuigschriften van vakbekwaamheid als
bedoeld in artikel 7.

Ten behoeve van personen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van
Verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt door instellingen als bedoeld in
artikel 5 in hun opleidingsprogramma voorzien in een verkorte cursus op
basis waarvan door een instelling aangewezen op grond van artikel 6 aan
hen een getuigschrift van vakbekwaamheid overeenkomstig artikel 7 kan
worden verstrekt. 

Artikel 11

De Regeling doden van dieren wordt ingetrokken.

Artikel 12 [inwerkingtreding]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

 

Artikel 13

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling doden van dieren 2012

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden
geplaatst.

’s-Gravenhage,

(w.g.)	De Minister van Economische Zaken,



TOELICHTING

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2013 treedt Verordening (EG) nr. 1099/2009 van
de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het
doden (PbEU 2009, L 303), verder verordening, in werking. Deze
verordening bevat, kort samengevat, de regels voor het doden van dieren
die bedrijfsmatig voor productiedoeleinden worden gehouden. De
verordening vervangt Richtlijn (EG) nr. 93/119/EG van de Raad van de
Europese Unie van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij
het slachten of doden (PbEG 1993, L 340), verder richtlijn. 

Teneinde uitvoering te kunnen geven aan de verordening zijn het Besluit
doden en dieren en het Besluit ritueel slachten met ingang van dezelfde
datum gewijzigd (Stb. 586). Deze regeling is gebaseerd op die beide
besluiten en voorziet in nadere uitvoeringsbepalingen. De regeling komt
in de plaats van de voorheen geldende Regeling doden van dieren. 

De onderwerpen die in deze regeling achtereenvolgens aan de orde komen
betreffen de aanwijzing van de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel
2, onder q, van de verordening, de strafbaarstelling van de
verschillende verbodsbepalingen in de verordening, de wijze van
goedkeuring van gidsen van goede praktijken en voorzieningen ten aanzien
van opleidingen en getuigschriften van vakbekwaamheid. 

De onderwerpen

De bevoegde autoriteit

De verordening kent verschillende bepalingen waarin de bevoegde
autoriteit is genoemd. Die bepalingen zijn geduid in artikel 2 van deze
regeling. De bevoegde autoriteit draagt ervoor zorg dat aan de vereisten
van de verordening wordt voldaan (art. 2, onder q, van de verordening).
Het overgrote deel van de artikelen waarin de bevoegde autoriteit wordt
genoemd, gaat over aspecten die van direct belang zijn voor het toezicht
op de naleving van de verordening. Daarnaast is de bevoegde autoriteit
krachtens de verordening verantwoordelijk voor het waarborgen van de
vakbekwaamheid van het personeel dat dodingshandelingen uitvoert. De
bevoegde autoriteit dient hiertoe te voorzien in opleidingen op basis
waarvan getuigschriften van vakbekwaamheid kunnen worden verstrekt (art.
21).   

Ten algemene is de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk voor
de goede uitvoering van de verordening. Hij kan daarop worden
aangesproken, ook door de Europese Commissie. Hij behartigt als
vertegenwoordiger van de lidstaat Nederland in Europees verband ook alle
aangeleden verband houdende met de verordening. De Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA) zal voor de genoemde minister in de praktijk
optreden waar het gaat om specifieke bevoegdheden die de verordening op
het vlak van toezicht aan de bevoegde autoriteit toekent.  

De strafbaarstelling

Artikel 3 betreft de strafbaarstelling van de daarvoor in aanmerking
komende bepalingen van de verordening. Overtredingen van bepalingen,
gebaseerd op artikel 44 van de Gezondheids– en welzijnswet voor
dieren, vormen een economisch delict als bedoeld in artikel 1, onder ten
eerste, van de Wet op de economische delicten. Ambtenaren van de NVWA
zijn belast met het toezicht op de naleving en de opsporing.

De gidsen voor de goede praktijken

De verordening voorziet in artikel 13 in gidsen voor de goede
praktijken. Dit zijn documenten die door sectorgenoten kunnen worden
opgesteld. Dergelijke gidsen kunnen dienen als een handleiding voor de
praktijk in het kader van het doden van dieren zoals gereguleerd met de
verordening. Zo kunnen bepalingen nader worden geduid en kunnen
praktijken worden beschreven die passen binnen die bepalingen. Gedacht
kan worden onder meer aan richtlijnen voor het opstellen van
standaardwerkwijzen en monitoringsprocedures voor slachthuizen (artt. 6
onderscheidenlijk 16 van de verordening).

Het feit dat de verordening bepaalt dat de gidsen voor de goede
praktijken in beginsel worden opgesteld vanuit de praktijk zelf en in
overleg met de relevante partijen uit het veld, kan zo ook bijdragen aan
het bevorderen van de naleving van de verordening. Mede hierom is het
tevens van belang dat de gidsen voor de goede praktijken ook worden
voorbereid met de NVWA en worden beoordeeld door de bevoegde autoriteit.


Op basis van deze beoordeling kan worden verzekerd dat de gidsen voor de
goede praktijken in overeenstemming zijn met het doel van de
verordening.

De opleidingen en getuigschriften

Artikel 21 van de verordening bevat de bepalingen die verzekeren dat het
personeel dat slachtactiviteiten verricht in slachthuizen, aantoonbaar
voldoende vakbekwaam is. In artikel 7, tweede lid, van de verordening is
een opsomming gegeven van de activiteiten waarom het gaat. Het betreft
het behandelen en verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie, de
fixatie als zodanig, het bedwelmen van dieren en beoordelen van de
effectiviteit daarvan, het aanhaken of optakelen van levende dieren, het
verbloeden van deze dieren en de rituele slacht. Voorheen dienden
medewerkers van slachthuizen louter over voldoende vaardigheid en kennis
te beschikken voor de uitvoering van hun taken. 

De verordening voorziet in opleidingsprogramma’s en afsluitende
examens op basis waarvan, indien het examen met goed gevolg is afgelegd,
getuigschriften van vakbekwaamheid worden verstrekt aan personen die de
hiervoor bedoelde activiteiten verrichten.   

In deze regeling is voorzien dat onderricht wordt gegeven door
instellingen die aan de noodzakelijke eisen voldoen. Dit geldt evenzo
voor de instelling die de examens afneemt en op basis daarvan
getuigschriften van vakbekwaamheid verstrekt. De criteria waaraan
dergelijke instellingen dienen te voldoen zijn opgenomen in de artikelen
5 en 6. Indien instellingen beschikken over certificaten van de norm ISO
9001:2008 of de norm ISO/IEC 17024:2009 of 2012, wordt dit als
bewijsvermoeden beschouwd dat zij beschikken over een stelsel van
integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging. Op grond daarvan kan met
voldoende zekerheid worden aangenomen dat het onderricht onafhankelijk,
toereikend en doelmatig wordt gegeven door voldoende deskundig personeel
op het gebied van dieren en dierenwelzijn, onderscheidenlijk dat examens
op onafhankelijke wijze worden afgenomen.

Voor de opleidingen gaat het om een korte cursus bestaande uit een
praktijkdeel en een theoretisch deel. Het praktijkdeel zal worden
gegeven in slachthuizen. 

De opleidingsprogramma’s behoeven krachtens de verordening de
goedkeuring van, in casu, de Minister van Economische Zaken (art. 21,
eerste lid, onder c, van de verordening). 

Het aanbod van opleidingen kan door verschillende instellingen worden
verzorgd. Teneinde te kunnen waarborgen dat de beschikbaarheid van
cursussen voldoende is, zal een aandachtspunt zijn dat de opleidingen
voldoende verspreid over het land kunnen worden aangeboden. 

De cursussen kunnen beperkt worden tot bepaalde activiteiten bij het
dodingsproces of tot bepaalde diersoorten of diercategorieën. 

Een instelling die examens afneemt, wordt krachtens artikel 6 door de
Minister van Economische Zaken aangewezen. Die aanwijzing kan slechts
plaats vinden als zeker is gesteld dat de instelling voldoende
onafhankelijk is. Voorts dient de instelling te beschikken over een
examenreglement. Dat reglement heeft verschillende functies. Onder meer
betreft het de eisen die worden gesteld aan het examen en de beoordeling
daarvan. Vanwege deze functies is voorzien een afzonderlijke goedkeuring
van dit reglement. Over die goedkeuring zal tegelijkertijd met de
aanwijzing besloten kunnen worden.

De instelling die de examens afneemt, is ook verantwoordelijk voor het
verstrekken van de getuigschriften van vakbekwaamheid indien het examen
met voldoende gevolg is afgelegd. Het getuigschrift van vakbekwaamheid
geeft aan voor welke deelaspecten van het dodingsproces en voor welke
diercategorieën betrokkene de cursus heeft doorlopen (art. 7, tweede
lid, jo art. 21, derde lid, van de verordening).

De functionaris voor het dierenwelzijn, die in elk slachthuis aanwezig
dient te zijn ingevolge artikel 17, eerste lid, van de verordening, zal
voor alle processen die in het betreffende slachthuis aan de orde zijn
en voor alle diersoorten die daar worden geslacht, over een
getuigschrift dienen te beschikken (art. 17, vierde lid, van de
verordening). 

Voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid kunnen worden afgegeven
aan beginnende werknemers (art. 8 van de regeling). Dergelijke
getuigschriften zijn krachtens artikel 21, vijfde lid, van de
verordening gedurende drie maanden geldig. Binnen deze periode dient de
opleiding te zijn gevolgd en afgerond.

Hiernaast kent de verordening (art. 29) een overgangsrecht op grond
waarvan aan werknemers met meer dan drie jaar werkervaring langs
vereenvoudigde wijze een getuigschrift van vakbekwaamheid kan worden
verstrekt. Artikel 10, tweede lid, voorziet hierin.

Overeenkomstig de eisen van de verordening zijn in 2012 opleidingen
leidend tot een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in de
verordening, gegeven door de Stichting SVO. In belangrijke mate heeft
het betrokken personeel van slachthuizen in 2012 die opleidingen
doorlopen. Om die reden zijn de inmiddels verleende getuigschriften in
artikel 10, eerste lid, van de regeling gelijk gesteld aan
getuigschriften als bedoeld in de verordening. In gelijke zin geldt dit
voor degenen die betrokken zijn bij het doden van nertsen die voor hun
vacht worden gehouden.

Overigens wil met de artikelen 5 tot en met 8 niet bepaald zijn dat voor
het doden van dieren op welke de verordening ziet, geen eisen van
vakbekwaamheid gelden indien zij buiten slachthuizen worden gedood.
Hoofdstuk II van de verordening heeft algemene strekking en ziet dus op
alle situaties waarin die dieren worden gedood. Dit betekent met name
dat ook de gedetailleerde voorschriften van Bijlage I van de verordening
in die situaties onverkort van toepassing zijn.



Overig

Ingevolge artikel 20 van de verordening dient elke lidstaat ervoor zorg
te dragen dat er voldoende wetenschappelijke ondersteuning beschikbaar
is, onder andere voor wetenschappelijke en technische expertise op
onderwerpen waarop de verordening ziet. Hiervoor is binnen Wageningen UR
Livestock Research een kennisnetwerk beschikbaar. Wageningen UR
Livestock Research fungeert ook als het contactpunt voor het delen van
technische en wetenschappelijke informatie met andere lidstaten en de
diensten van de Europese Commissie. 

Artikel 22 van de verordening bevat een aantal specifieke voorzieningen
die de bevoegde autoriteit in staat stellen de naleving van de
verordening te borgen. Onder andere betreft dit een opdracht tot
aanpassing van standaardwerkwijzen, monitoringsprocedures en technische
instructies. 

Regeldruk 

Regeldruk

In de nota van toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Besluit
doden van dieren en het Besluit ritueel slachten is opgemerkt dat de
verordening effecten heeft op de regeldruk. Het betreft vooral
nalevingslasten die rechtstreeks uit de verordening voortvloeien en dus
geen gevolg zijn van nationale bepalingen. Met name voor de regels in de
verordening omtrent opleidingen en getuigschriften van vakbekwaamheid
ligt dit anders. Ter uitvoering van de verordening op dit punt zijn in
deze regeling nationale regels gesteld. Het gaat dan met name om de
artikelen 5 en 6 van deze regeling, en artikel 10 van de regeling. Eén
en ander heeft gevolgen voor de regeldruk. De administratieve lasten
nemen structureel toe met maximaal € 1.000. De nalevingskosten als
gevolg van deze regeling nemen eenmalig toe met € 250.000. 

Artikelen 5 en 6

Artikel 5 lid a en artikel 6, lid 2a vereisen dat de instellingen die
opleidingen verzorgen en examens afnemen een stelsel van integrale
kwaliteitszorg en kwaliteitsborging hebben. De kosten hiervoor zijn
enkele duizenden euro’s. Omdat bedoelde instellingen vanuit de eigen
professionaliteit in de regel over een dergelijk stelsel beschikken,
kunnen deze kosten als bedrijfseigen kosten worden aangemerkt. Van de
exameninstelling wordt een reglement gevraagd. 

De lasten die derhalve specifiek aan deze regeling zijn toe te schrijven
zijn  administratieve lasten, als gevolg van het verzamelen en verzenden
van de relevante documenten. Omdat de verwachting is, dat vooralsnog
maximaal twee instellingen hun opleidingsprogramma’s en examens ter
goedkeuring voor zullen leggen, zullen de administratieve lasten
maximaal € 1.000 bedragen. 

Artikel 10 (invulling artikel 29 van de verordening)

In overleg met diverse sectorpartijen is besloten om de vereenvoudigde
procedure, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de verordening, in te
richten met een korte opfriscursus en een examen. Dit is mogelijk tot en
met 8 december 2015. Hierdoor ontstaan per ervaren werknemer
nalevingskosten. Deze zijn gemiddeld eenmalig € 250 (bandbreedte €
150-325). Omdat in totaal naar schatting 1000 ervaren werknemers de
verkorte opfriscursus zullen volgen en het examen af zullen leggen,
bedragen de nalevingskosten eenmalig € 250.000. Dit is niet de minst
belastende variant. Voor deze variant is gekozen om ervoor te zorgen dat
ook ervaren werknemers op de hoogte zijn van de meest actuele kennis en
de slachtactiviteiten zoals genoemd in artikel 7, tweede lid, van de
verordening volgens de laatste inzichten kunnen uitvoeren.

Toezichtlasten

In de nota van toelichting bij genoemd besluit is gesteld dat het
toezicht op de vereisten die gesteld worden in de verordening wordt
meegenomen in het reguliere toezicht op slachtactiviteiten door de NVWA.


Vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 teneinde
uitvoering te kunnen geven aan de verordening. Hierin is ook de
afwijking gelegen van de lijn, vastgelegd in de Aanwijzingen voor de
regelgeving, dat regelingen drie maanden voor de datum van hun
inwerkingtreding worden bekendgemaakt. 



Transponeringstabel  

Verordening 1099/2012	Regeling doden van dieren



	Artikelen	Artikelen

1	nvt

2	2

3	3

4	3

5	3

6	3

7	3, 7, 8,10

8	3

9	3

10	3

11	3

12	3

13	4

14	3

15	3

16	3

17	3

18	nvt, 

19	3

20	nvt

21	3, 5, 6, 7, 8,10

22	nvt

23	nvt

24	3

25	nvt

26	nvt

27	nvt

28	3 

29	10



(w.g.)	De Minister van Economische Zaken,