[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport

Bijlage

Nummer: 2012D48627, datum: 2012-12-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Tweede nota van wijziging (2012D48625)

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 19 december
2012, nr.12.003077, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van
de Raad van State haar advies inzake de bovenvermelde nota van wijziging
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 19 december
2012,  nr. W04.12.0505/II, bied ik U hierbij aan.

De nota van wijziging geeft de Afdeling advisering van de Raad van State
aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling merk ik het volgende op.

Procedure indiening wetsvoorstellen

Met de Afdeling ben ik van mening dat de aparte wettelijke voorschriften
die gelden voor de indiening van begrotingsvoorstellen het niet
eenvoudig maken al in 2013 te voorzien in een eigen begroting voor de
minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De
redenering van de Afdeling begrijp ik zo, dat de onderdelen die met de
in de artikelen I en II van de nota van wijziging aangegeven wijzigingen
uit het reeds via de reguliere wijze ingediende begrotingsvoorstel van
het ministerie van Buitenlandse Zaken worden afgesplitst, niet kunnen
worden ondergebracht in het met artikel III van diezelfde nota van
wijziging beoogde afzonderlijke wetsvoorstel voor een begroting voor de
minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, omdat
volgens de Afdeling iets dat de gedaante heeft van een wetsvoorstel
alleen werkelijk een wetsvoorstel kan zijn indien het via de daartoe
voorgeschreven procedure is ingediend. Dat is volgens de Afdeling niet
het geval, zodat er via de weg van artikel III van de nota van wijziging
geen voorstel voor budgetautorisatie zou voorliggen. Dit betekent dat de
weg van een afzonderlijk wetsvoorstel niet kan worden vervolgd.

Het advies van de Afdeling om terug te komen op de thans gekozen weg zal
ik volgen. Daarbij teken ik aan dat het nadrukkelijk wel de bedoeling is
dat de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
voor het jaar 2013 kan beschikken over een door de Staten-Generaal
geautoriseerde eigen begroting. De manier waarop ik terugkom op de thans
gekozen weg, zal ik hieronder bij mijn reactie op de conclusie nader
uitwerken.

Procedure begrotingswetsvoorstellen

De Afdeling ben ik dankbaar voor de opbouwende wijze waarop zij een
handreiking doet om ondanks de terecht geschetste complicaties die
voortvloeien uit de procedure voor begrotingswetsvoorstellen toch te
komen tot een oplossing voor de gesignaleerde staatsrechtelijke
bezwaren.

De in de Grondwet en de Cw 2001 verankerde begrotingssystematiek

Met de Afdeling ben ik het eens dat het onmogelijk is om na Prinsjesdag
nog een nieuw voorstel voor een algemene begrotingswet in te dienen.
Precies dat probleem beoogde artikel III van de nota van wijziging
–naar de Afdeling stelt zonder het beoogde resultaat- op te lossen.

De figuur ‘programmaminister’ onderscheidt zich van een ‘gewone’
minister zonder portefeuille doordat hij de beschikking heeft over een
eigen begroting. In dat verband kan ik de Afdeling niet volgen als zij
zegt dat het niet noodzakelijk is dat een programmaminister voor een
adequate uitvoering van zijn taken al direct de beschikking heeft over
een eigen programmabegroting. Was dat zo geweest, dan had het in de rede
gelegen te wachten tot Prinsjesdag 2013 om de minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking een eigen begroting te geven. Dat is
echter niet de keuze die ten grondslag ligt aan artikel III van de nota
van wijziging. Juist om de minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking zelfstandig verantwoordelijk te maken voor de
uitgaven die hij ten behoeve van de adequate uitvoering van zijn taken
moet doen, is de beschikking over een eigen begroting naar mijn mening
essentieel. Om toch recht te doen aan de opmerkingen van de Afdeling ben
ik gekomen tot een andere oplossing, die zowel recht doet aan de
staatsrechtelijke bezwaren die de Afdeling signaleert als aan de wens om
de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al
voor het jaar 2013 te laten beschikken over eigen begrotingsmiddelen
door een eigen begrotingsstaat.

Conclusie

De Afdeling heeft met haar advies mij een waardevol inzicht verschaft in
de staatsrechtelijke bezwaren die kleven aan de vorm die in artikel III
van de nota van wijziging was gegeven aan de wens de minister voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2013 te
laten beschikken over een eigen begroting. Om toch invulling te geven
aan die wens, volg ik het advies van de Raad om de gekozen weg te
verlaten en sla ik een andere weg in die recht doet aan de opmerkingen
van de Raad.

In een tweede nota van wijziging zie ik af van een afzonderlijk
wetsvoorstel waarin de onderdelen worden ondergebracht die met de in de
artikelen I en II van de nota van wijziging aangegeven wijzigingen uit
het reeds via de reguliere wijze ingediende begrotingsvoorstel van het
ministerie van Buitenlandse Zaken worden afgesplitst. In plaats daarvan
breng ik deze afgesplitste onderdelen onder in een afzonderlijke
begrotingsstaat, die in afwijking van de hoofdregel van artikel 1, derde
lid van de Comptabiliteitswet 2001, wordt vastgesteld door de wet tot
vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Deze afwijking geldt alleen voor het jaar 2013 en volgt zo
tijdelijk dezelfde weg als de meer permanente uitzonderingen voor het
laten vaststellen van meerdere begrotingsstaten door één wet.
Uiteraard zal voor de begroting van 2014 de reguliere weg weer worden
gevolgd van het indienen van twee afzonderlijke wetsvoorstellen waarmee
de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken,
respectievelijk die voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking worden vastgesteld.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 19 december
2012, nr. 12.003077;, machtigde Uwe Majesteit mij een afschrift van dit
nader rapport samen met een afschrift van het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State inzake de bovenvermelde nota van
wijziging rechtstreeks aan de voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te doen toekomen.

De Minister van Financiën,

J.R.V.A. Dijsselbloem

Directie Begrotingszaken



Ons kenmerk

BZ/2012/755 M







	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  3  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  3 



Directie Begrotingszaken 

Korte Voorhout 7

2511 CW  Den Haag

Postbus 20201

2500 EE  Den Haag 

www.rijksoverheid.nl

Inlichtingen

dhr. G.A.M. van Reijsen 

T	070-3427271 

F	070-3427946

g.a.m.reijsen@minfin.nl



Ons kenmerk

BZ/2012/755 M

Uw brief (kenmerk)

Bijlagen

> Retouradres Postbus 20201 2500 EE  Den Haag



Aan De Koningin



Datum	19 december 2012

Betreft	Nader rapport inzake de nota van wijziging op de vaststelling
van de begrotingsstaten van het ministerie van Buitenlandse Zaken (V)
voor het jaar 2013  



	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  3