[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport

Bijlage

Nummer: 2012D48631, datum: 2012-12-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Tweede nota van wijziging (2012D48629)

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 19 december
2012, nr.12.003076, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van
de Raad van State haar advies inzake de bovenvermelde nota van wijziging
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 19 december
2012,  nr. W04.12.0504/I, bied ik U hierbij aan.

De nota van wijziging geeft de Afdeling advisering van de Raad van State
aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling merk ik het volgende op.

Procedure indiening wetsvoorstellen

Met de Afdeling ben ik van mening dat de aparte wettelijke voorschriften
die gelden voor de indiening van begrotingsvoorstellen het niet
eenvoudig maken al in 2013 te voorzien in een eigen begroting voor de
minister voor Wonen en Rijksdienst. De redenering van de Afdeling
begrijp ik zo, dat de onderdelen die met de in de artikelen I en II van
de nota van wijziging aangegeven wijzigingen uit het reeds via de
reguliere wijze ingediende begrotingsvoorstel van het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden afgesplitst, niet
kunnen worden ondergebracht in het met artikel III van diezelfde nota
van wijziging beoogde afzonderlijke wetsvoorstel voor een begroting voor
de minister voor Wonen en Rijksdienst, omdat volgens de Afdeling iets
dat de gedaante heeft van een wetsvoorstel alleen werkelijk een
wetsvoorstel kan zijn indien het via de daartoe voorgeschreven procedure
is ingediend. Dat is volgens de Afdeling niet het geval, zodat er via de
weg van artikel III van de nota van wijziging geen voorstel voor
budgetautorisatie zou voorliggen. Dit betekent dat de weg van een
afzonderlijk wetsvoorstel niet kan worden vervolgd.

Het advies van de Afdeling om terug te komen op de thans gekozen weg zal
ik volgen. Daarbij teken ik aan dat het nadrukkelijk wel de bedoeling is
dat de minister voor Wonen en Rijksdienst voor het jaar 2013 kan
beschikken over een door de Staten-Generaal geautoriseerde eigen
begroting. De manier waarop ik terugkom op de thans gekozen weg, zal ik
hieronder bij mijn reactie op de conclusie nader uitwerken.

Procedure begrotingswetsvoorstellen

De Afdeling ben ik dankbaar voor de opbouwende wijze waarop zij een
handreiking doet om ondanks de terecht geschetste complicaties die
voortvloeien uit de procedure voor begrotingswetsvoorstellen toch te
komen tot een oplossing voor de gesignaleerde staatsrechtelijke
bezwaren.

De in de Grondwet en de Cw 2001 verankerde begrotingssystematiek

Met de Afdeling ben ik het eens dat het onmogelijk is om na Prinsjesdag
nog een nieuw voorstel voor een algemene begrotingswet in te dienen.
Precies dat probleem beoogde artikel III van de nota van wijziging
–naar de Afdeling stelt zonder het beoogde resultaat- op te lossen.

De figuur ‘programmaminister’ onderscheidt zich van een ‘gewone’
minister zonder portefeuille doordat hij de beschikking heeft over een
eigen begroting. In dat verband kan ik de Afdeling niet volgen als zij
zegt dat het niet noodzakelijk is dat een programmaminister voor een
adequate uitvoering van zijn taken al direct de beschikking heeft over
een eigen programmabegroting. Was dat zo geweest, dan had het in de rede
gelegen te wachten tot Prinsjesdag 2013 om de minister voor Wonen en
Rijksdienst een eigen begroting te geven. Dat is echter niet de keuze
die ten grondslag ligt aan artikel III van de nota van wijziging. Juist
om de minister voor Wonen en Rijksdienst zelfstandig verantwoordelijk te
maken voor de uitgaven die hij ten behoeve van de adequate uitvoering
van zijn taken moet doen, is de beschikking over een eigen begroting
naar mijn mening essentieel. Om toch recht te doen aan de opmerkingen
van de Afdeling ben ik gekomen tot een andere oplossing, die zowel recht
doet aan de staatsrechtelijke bezwaren die de Afdeling signaleert als
aan de wens om de minister voor Wonen en Rijksdienst al voor het jaar
2013 te laten beschikken over eigen begrotingsmiddelen door een eigen
begrotingsstaat.

Conclusie

De Afdeling heeft met haar advies mij een waardevol inzicht verschaft in
de staatsrechtelijke bezwaren die kleven aan de vorm die in artikel III
van de nota van wijziging was gegeven aan de wens de minister voor Wonen
en Rijksdienst voor het jaar 2013 te laten beschikken over een eigen
begroting. Om toch invulling te geven aan die wens, volg ik het advies
van de Raad om de gekozen weg te verlaten en sla ik een andere weg in
die recht doet aan de opmerkingen van de Raad.

In een tweede nota van wijziging zie ik af van een afzonderlijk
wetsvoorstel waarin de onderdelen worden ondergebracht die met de in de
artikelen I en II van de nota van wijziging aangegeven wijzigingen uit
het reeds via de reguliere wijze ingediende begrotingsvoorstel van het
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden
afgesplitst. In plaats daarvan breng ik deze afgesplitste onderdelen
onder in een afzonderlijke begrotingsstaat, die in afwijking van de
hoofdregel van artikel 1, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001,
wordt vastgesteld door de wet tot vaststelling van de begrotingsstaten
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze
afwijking geldt alleen voor het jaar 2013 en volgt zo tijdelijk dezelfde
weg als de meer permanente uitzonderingen voor het laten vaststellen van
meerdere begrotingsstaten door één wet. Uiteraard zal voor de
begroting van 2014 de reguliere weg weer worden gevolgd van het indienen
van twee afzonderlijke wetsvoorstellen waarmee de begrotingsstaat van
het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
respectievelijk die voor Wonen en Rijksdienst worden vastgesteld.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 19 december
2012, nr. 12.003076;, machtigde Uwe Majesteit mij een afschrift van dit
nader rapport samen met een afschrift van het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State inzake de bovenvermelde nota van
wijziging rechtstreeks aan de voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te doen toekomen.

De Minister van Financiën,

J.R.V.A. Dijsselbloem

Directie Begrotingszaken



Ons kenmerk

BZ/2012/754 M







	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  3  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  3 



Directie Begrotingszaken 

Korte Voorhout 7

2511 CW  Den Haag

Postbus 20201

2500 EE  Den Haag 

www.rijksoverheid.nl

Inlichtingen

 dhr. G.A.M. van Reijsen 

T	070-3427271 

F	070-3427946

g.a.m.reijsen@minfin.nl



Ons kenmerk

BZ/2012/754 M

Uw brief (kenmerk)

Bijlagen

> Retouradres Postbus 20201 2500 EE  Den Haag



Aan de Koningin



Datum	19 december 2012

Betreft	Nader rapport inzake de nota van wijziging op de vaststelling
van de begrotingsstaten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2013  



	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  3