[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33182, bijgewerkt t/m nr. 20 (4e NvW d.d. 15 mei 2013)

Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met versterking van het bestuur bij pensioenfondsen en enige andere wijzigingen (Wet versterking bestuur pensioenfondsen)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2013D00238, datum: 2013-05-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z03450:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 20 (4e NvW d.d. 15 mei 2013)



	33 182	Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband
met versterking van het bestuur bij pensioenfondsen en enige andere
wijzigingen (Wet versterking bestuur pensioenfondsen)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het bestuur
bij pensioenfondsen te versterken;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 23, vierde lid, wordt “een pensioenfonds dat op grond van
artikel 212 ontheffing heeft gekregen van het bepaalde in de artikelen
99, 100, 101, 109 en 110” vervangen door: een pensioenfonds dat een
ontheffing heeft gekregen als bedoeld in artikel 212, tweede lid. 

B

In artikel 28, eerste lid, wordt “de deelnemersraad” vervangen door:
de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan.

C

In artikel 33, eerste lid, onderdeel a, vervalt “waarvoor bij
pensioenfondsen een verantwoordingsorgaan is ingesteld;”.

D

In hoofdstuk 5 komen paragraaf 1 en 2 te luiden:

§ 5.1. Pensioenfondsen algemeen

Artikel 99. Bestuur pensioenfondsen

Een pensioenfonds heeft een paritair, een onafhankelijk of een gemengd
bestuur. Indien een pensioenfonds een gemengd bestuur heeft, dan is dit
een paritair gemengd bestuur, een onafhankelijk gemengd bestuur of een
omgekeerd gemengd bestuur.

Artikel 100. Samenstelling paritair bestuur

1. In het paritaire bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds zijn de
belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd
met dien verstande dat de vertegenwoordigers van werknemersverenigingen
in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken en de vertegenwoordigers
van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als
de vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen in de betrokken
bedrijfstak of bedrijfstakken.

Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in
afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% van het aantal
zetels dat door vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen,
vertegenwoordigers van werknemersverenigingen en vertegenwoordigers van
pensioengerechtigden tezamen wordt bezet. 

2. In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds zijn de
belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd
met dien verstande dat de werknemersvertegenwoordigers en
vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel
zetels bezetten als de werkgeversvertegenwoordigers.

Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in
afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% of, indien
sprake is van de in artikel 102, tweede lid, bedoelde situatie 50%, van
het aantal zetels dat door werknemersvertegenwoordigers,
werkgeversvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van
pensioengerechtigden tezamen wordt bezet. 

3. Indien een ondernemingspensioenfonds pensioenregelingen uitvoert voor
meerdere ondernemingen of groepen wordt elke onderneming of groep door
ten minste een werknemersvertegenwoordiger, een vertegenwoordiger van
pensioengerechtigden en een werkgeversvertegenwoordiger vertegenwoordigd
in het paritaire bestuur.

4. Indien de statuten van een pensioenfonds voorzien in stemgerechtigde
vertegenwoordigers in het paritaire bestuur van anderen dan
werknemersverenigingen dan wel werknemers, werkgeversverenigingen dan
wel de werkgever of pensioengerechtigden, worden die vertegenwoordigers
voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid gelijkgesteld met
vertegenwoordigers van pensioengerechtigden.

5. Het tweede tot en met vierde lid is niet van toepassing voor zover
een onderneming of groep waaraan het ondernemingspensioenfonds was
verbonden heeft opgehouden te bestaan.

6. Aan het paritaire bestuur van een pensioenfonds kunnen maximaal twee
bestuurders worden toegevoegd die niet directe vertegenwoordigers zijn
van de belanghebbenden bij het pensioenfonds. Het vierde lid is niet van
toepassing op deze bestuurders.

7. Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur.
Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan
de profielschets voldoet.

Artikel 101. Samenstelling onafhankelijk bestuur

1. Het onafhankelijke bestuur van een pensioenfonds bestaat uit ten
minste twee bestuurders. De bestuurders zijn niet directe
vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.

2. Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur.
Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan
de profielschets voldoet.

Artikel 101a. Samenstelling en taakverdeling gemengd bestuur

1. Het gemengd bestuur van een pensioenfonds bestaat uit uitvoerende
bestuurders en niet uitvoerende bestuurders. 

2. Voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de uitvoerende
bestuurders bij een paritair gemengd bestuur zijn de artikelen 100 en
102 van overeenkomstige toepassing. Voor de samenstelling van de
uitvoerende bestuurders bij een onafhankelijk gemengd bestuur is artikel
101 van overeenkomstige toepassing.

3. Het gemengd bestuur heeft ten minste drie natuurlijke personen als
niet uitvoerende bestuurders. De niet uitvoerende bestuurders zijn niet
directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.

4. Bij de statuten van een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt
bepaald dat de bestuurstaken worden verdeeld over niet uitvoerende
bestuurders en uitvoerende bestuurders. Artikel 104, tweede lid, is van
overeenkomstige toepassing op de taken van de niet uitvoerende
bestuurders. De taak om toezicht te houden op de taakuitoefening door
bestuurders kan niet door een taakverdeling worden ontnomen aan niet
uitvoerende bestuurders. Het voorzitterschap van het bestuur, het doen
van voordrachten voor benoeming van een bestuurder en het vaststellen
van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders kan niet aan een
uitvoerende bestuurder worden toebedeeld. 

5. De uitvoerende bestuurders nemen niet deel aan de besluitvorming over
het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders.

6. Bij of krachtens de statuten kan worden bepaald dat een of meer
bestuurders rechtsgeldig kunnen besluiten over zaken die tot zijn
respectievelijk hun taak behoren. Bepaling krachtens de statuten
geschiedt schriftelijk. 

7. In afwijking van het tweede en derde lid kan een omgekeerd gemengd
bestuur worden gevormd waarbij voor de samenstelling van de uitvoerende
bestuurders artikel 101 van overeenkomstige toepassing is en waarbij
voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de niet
uitvoerende bestuurders de artikelen 100 en 102 van overeenkomstige
toepassing zijn. 

8. Een omgekeerd gemengd bestuur heeft een onafhankelijke voorzitter die
geen vertegenwoordiger is van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.

9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de bevoegdheden van de onafhankelijk voorzitter,
bedoeld in het achtste lid, de samenstelling van een omgekeerd gemengd
bestuur en over de taakverdeling in en organisatie van dit bestuur. 

Artikel 102. Zetelverdeling en benoeming pensioengerechtigden en
werknemers in paritair bestuur

1. De verdeling van de zetels van vertegenwoordigers van
werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en
vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur van
een pensioenfonds vindt plaats op basis van de onderlinge
getalsverhoudingen, met dien verstande dat de vertegenwoordigers van
pensioengerechtigden ten hoogste de helft van het aantal zetels in het
paritaire bestuur van een pensioenfonds bezetten dat vertegenwoordigers
van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en
vertegenwoordigers van pensioengerechtigden gezamenlijk bezetten. Van
deze verdeling kan worden afgeweken indien de betrokken partijen daarmee
akkoord zijn

2. In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds kunnen, in
afwijking van het eerste lid, vertegenwoordigers van
pensioengerechtigden meer zetels bezetten dan
werknemersvertegenwoordigers, indien het aantal deelnemers minder
bedraagt dan 10% van de som van het aantal deelnemers en
pensioengerechtigden.

3. De benoeming van de werknemersvertegenwoordigers in het paritaire
bestuur van een ondernemingspensioenfonds vindt plaats:

a. na verkiezing van de vertegenwoordigers door de deelnemers;

b. op voordracht van de vertegenwoordigers van de deelnemers in de
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, bedoeld in artikel 115;

c. op voordracht van de ondernemingsraad; of

d. op een andere wijze, mits de ondernemingsraad heeft ingestemd met
deze benoemingswijze.

4. De benoeming van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in
het paritaire bestuur van een pensioenfonds vindt plaats:

a. na verkiezing van de vertegenwoordigers door de pensioengerechtigden;
of

b. op voordracht van de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden
in de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, bedoeld in artikel 115,
mits deze vertegenwoordigers na verkiezing zijn benoemd.

Artikel 103. Intern toezicht pensioenfondsen

1. Het intern toezicht bij een bedrijfstakpensioenfonds met een paritair
of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht,
tenzij het bedrijfstakpensioenfonds volledig is verzekerd bij een
verzekeraar. In dat geval kan het intern toezicht ook worden uitgeoefend
door jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.

2. Het intern toezicht bij een ondernemingspensioenfonds met een
paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van
toezicht of jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.

3. Het intern toezicht bij een pensioenfonds met een gemengd bestuur
wordt uitgeoefend door de niet uitvoerende bestuurders.

Artikel 104. Samenstelling en taken raad van toezicht en
visitatiecommissie

1. De raad van toezicht of de visitatiecommissie bestaat uit ten minste
drie natuurlijke personen. De leden van de raad van toezicht of de
visitatiecommissie zijn onafhankelijk en laten dit tot uiting komen in
het toezicht.

2. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid
van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds.
De raad van toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate
risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en
legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad en de
werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het jaarverslag. De raad van
toezicht staat het bestuur met raad ter zijde. Artikel 9 van Boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van
de raad van toezicht.

3. Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn onderworpen de
besluiten van het bestuur tot vaststelling van:

a. het jaarverslag en de jaarrekening;

b. de profielschets voor bestuurders;

c. het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de
raad van toezicht; 

d. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het
pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds; 

e. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;

f. samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van
ondernemingspensioenfonds in artikel 1; en

g. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld
in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

4. De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring
van besluiten door de raad van toezicht. Het ontbreken van de
goedkeuring van de raad van toezicht op een besluit als bedoeld in het
derde lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of
bestuurders niet aan.

5. De raad van toezicht meldt disfunctioneren van het bestuur aan de
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, het belanghebbendenorgaan en
aan de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur.

6. De raad van toezicht stelt een profielschets op voor leden van de
raad van toezicht.

7. Het bestuur van het pensioenfonds en de raad van toezicht komen ten
minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen.

8. De visitatiecommissie heeft tot taak toezicht te houden op het beleid
van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds.
De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate
risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en
legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan de
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad en de werkgever, het
belanghebbendenorgaan en in het jaarverslag.

9. Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de raad van toezicht of
de visitatiecommissie tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze
voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. De
inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.

10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld inzake dit artikel.

Artikel 105. Eisen ten aanzien van beleid

1. Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van
een pensioenfonds.

2. De personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede
bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van
de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers,
andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever en
zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze
vertegenwoordigd kunnen voelen.

3. Iedere bestuurder van een pensioenfonds is bevoegd een deskundige te
raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste
Ă©Ă©n vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter
vergadering door een deskundige te laten bijstaan.

Artikel 106. Geschiktheid en betrouwbaarheid

1. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door
personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf
van het pensioenfonds.

2. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie
wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening
van dit toezicht.

3. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door
personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht
van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door
personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

4. Het bestuur van het pensioenfonds meldt elke wijziging in de
samenstelling van de personen die het beleid van het pensioenfonds
bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder. 

5. Een wijziging als bedoeld in het vierde lid wordt niet doorgevoerd
indien:

a. de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de
wijziging aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de
voorgenomen wijziging instemt; of

b. de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht
en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan
het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging
instemt.

6. Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van
invloed is op de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het
pensioenfonds bepalen of mede bepalen stelt het pensioenfonds de
toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

7. De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat
eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is
vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of
omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe
beoordeling.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer
betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als
bedoeld in het derde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt
te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die
persoon niet buiten twijfel staat.

Artikel 106a. Tijdsbeslag

Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een pensioenfonds
hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie naar behoren uit te
oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b van Boek 2
van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.

Artikel 107. Diversiteit

In het jaarverslag van een pensioenfonds wordt gerapporteerd over de
samenstelling naar leeftijd en geslacht van de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad, het belanghebbendenorgaan en het bestuur en
over de inspanningen die zijn verricht om diversiteit in de organen van
het pensioenfonds te bevorderen.

Artikel 108. Bescherming leden pensioenfondsbestuur, deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad en belanghebbendenorgaan

1. De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemers die staan of
gestaan hebben op een kandidatenlijst voor de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan alsmede de leden
en de gewezen leden van het pensioenfondsbestuur, de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan niet uit hoofde
van hun kandidaatstelling voor of hun lidmaatschap van het
pensioenfondsbestuur, de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het
belanghebbendenorgaan worden benadeeld in hun positie als werknemer.

2. Indien het pensioenfonds in zijn hoedanigheid als werkgever aan de
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan een
secretaris heeft toegevoegd is het eerste lid op die secretaris van
overeenkomstige toepassing.

3. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, het belanghebbendenorgaan
en een werknemer als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen de
kantonrechter verzoeken te bepalen dat de werkgever gevolg dient te
geven aan hetgeen in deze leden is bepaald.

4. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met de
werknemer die lid is van het bestuur van een pensioenfonds, een
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of een belanghebbendenorgaan.
Indien de werkgever aan het bestuur van een pensioenfonds, een
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of een belanghebbendenorgaan een
secretaris heeft toegevoegd, is de eerste zin op die secretaris van
overeenkomstige toepassing.

5. De werkgever kan zonder voorafgaande toestemming van de kantonrechter
de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met een werknemer die geplaatst is
op een kandidatenlijst voor het bestuur van een pensioenfonds, een
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of een belanghebbendenorgaan of
die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van het bestuur van een
pensioenfonds, een deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of een
belanghebbendenorgaan.

6. De toestemming van de kantonrechter wordt gevraagd bij
verzoekschrift. De kantonrechter verleent de toestemming slechts indien
de werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat opzegging geen verband houdt
met een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid. Van de uitspraak
staat geen hoger beroep of beroep in cassatie open.

7. Ten aanzien van personen die krachtens publiekrechtelijke aanstelling
bij de werkgever werkzaam zijn, treedt een andere kamer van de rechtbank
in de plaats van de kantonrechter.

8. Het vierde tot en met zevende lid zijn niet van toepassing bij een
opzegging gedurende de proeftijd, wegens een dringende reden, indien de
werknemer schriftelijk met de opzegging instemt of indien de opzegging
geschiedt wegens de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming
of van het onderdeel van de onderneming, waarin de werknemer uitsluitend
of in hoofdzaak werkzaam is.

Artikel 109. Verbod leeftijdgrens

Iedere bepaling die het lidmaatschap van het bestuur, de raad van
toezicht, de visitatiecommissie, de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan onmogelijk maakt
op grond van het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is nietig.

Artikel 110. Goedkeuringsrecht

Iedere bepaling die een goedkeuringsrecht inhoudt van een partij, die
geen orgaan is van het pensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen
besluit van het pensioenfonds is nietig, tenzij in deze wet anders is
bepaald.

Artikel 111. Statuten

1. In de statuten van een pensioenfonds worden in ieder geval bepalingen
opgenomen betreffende:

a. het doel van het pensioenfonds, waaronder een omschrijving van de
werkingssfeer;

b. de bestemming van de middelen van het pensioenfonds;

c. het beheer van het pensioenfonds;

d. de inkomsten van het pensioenfonds;

e. de belegging van de gelden;

f. het bestuursmodel van het pensioenfonds, bedoeld in artikel 99;

g. de wijze waarop de bestuurders worden benoemd en ontslagen;

h. de wijze waarop het intern toezicht is georganiseerd;

i. de wijze waarop de leden van de raad van toezicht dan wel de
visitatiecommissie worden benoemd en ontslagen;

j. de wijze waarop de leden van de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad dan wel het belanghebbendenorgaan worden
benoemd en ontslagen;

k. de wijziging van de statuten;

l. de liquidatie van het pensioenfonds, waaronder begrepen de
verplichtingen van de liquidateuren en de bestemming van de bezittingen
van het pensioenfonds; 

m. de wijze waarop beëindiging van een uitvoeringsovereenkomst als
bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, geschiedt; en

n. de toepassing van artikel 105, derde lid.

2. De omschrijving van de werkingssfeer, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel a, vindt ten aanzien van een bedrijfstakpensioenfonds plaats
door het omschrijven van de bedrijfsactiviteiten van de bedrijfstak.

3. Een bedrijfstakpensioenfonds dat aan werkgevers de mogelijkheid biedt
om zich vrijwillig aan te sluiten bepaalt in zijn statuten onder welke
voorwaarden deze vrijwillige aansluiting mogelijk is.

Artikel 112. Melding oprichting van een pensioenfonds

1. De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een pensioenfonds
uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de
toezichthouder. 

2. Het pensioenfonds meldt binnen drie maanden na zijn oprichting deze
oprichting aan de toezichthouder.

3. Bij de melding, bedoeld in het tweede lid, worden gevoegd:

a. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het
pensioenfonds;

b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van het reglement of de
reglementen van het pensioenfonds;

c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de
uitvoeringsovereenkomst;

d. een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel
145; en

e. een eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of
onderbrenging.

Artikel 113. Toezending wijziging officiële stukken

Het pensioenfonds zendt:

a. een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de
statuten;

b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijziging van de
reglementen;

c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de
uitvoeringsovereenkomst;

d. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de
actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145; en

e. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de
eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging;

binnen twee weken na totstandkoming van die wijziging aan de
toezichthouder.

Artikel 114. Omzetting pensioenfonds

1. Voor omzetting van een pensioenfonds in een andere rechtsvorm als
bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is een
verklaring van geen bezwaar van de toezichthouder vereist. De
toezichthouder verleent de verklaring indien hij van oordeel is dat de
belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere
aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever voldoende
gewaarborgd zijn.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld ten aanzien van het eerste lid.

§ 5.2. Deelnemers- en pensioengerechtigdenraad en belanghebbendenorgaan


Artikel 115. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad 

1. Een pensioenfonds met een paritair bestuur of een paritair gemengd
dan wel omgekeerd gemengd bestuur stelt een deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad in. 

2. In de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad zijn de deelnemers en
de pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge
getalsverhoudingen vertegenwoordigd. De leden van de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad vormen een zo evenwichtig mogelijke
afspiegeling van de betreffende geleding. Indien een
ondernemingspensioenfonds pensioenregelingen uitvoert voor meerdere
ondernemingen of groepen wordt elke onderneming of groep door ten minste
een deelnemer en een pensioengerechtigde vertegenwoordigd in de
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad. 

3. Op grond van door het bestuur van het pensioenfonds vast te stellen
criteria kunnen naast de in het tweede lid bedoelde vertegenwoordigers
ook Ă©Ă©n of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers in de
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad zitting hebben.

4. In geval van verkiezing van leden van de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad door deelnemers, gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden kunnen kandidaten worden voorgedragen door
verenigingen en door individuele deelnemers, gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden.

5. Voor zover geen verkiezing door de deelnemers, gewezen deelnemers en
pensioengerechtigden plaatsvindt, maar de leden worden benoemd door
verenigingen, zijn deze verenigingen evenredig aan hun ledenaantallen
binnen hun geleding binnen het pensioenfonds vertegenwoordigd in de
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad.

6. Een vereniging als bedoeld in het vierde en vijfde lid bezit
volledige rechtsbevoegdheid; haar statutair doel omvat mede het
behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een
pensioenfonds.

7. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad heeft recht op overleg met
het intern toezicht. 

8. Het bestuur van het pensioenfonds en de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in
vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden
aan de orde gesteld waarover het bestuur van het pensioenfonds of de
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad overleg wenselijk acht.

9. Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze
voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De
inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.

Artikel 115a. Taken deelnemers- en pensioengerechtigdenraad

1. Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan de
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad over het beleid en de wijze
waarop het is uitgevoerd.

2. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad heeft de bevoegdheid een
oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het
jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de
bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur
uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit
oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend
gemaakt en in het jaarverslag opgenomen.

3. Het pensioenfonds stelt de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad in
de gelegenheid advies uit te brengen over:

a. het beleid inzake beloningen; 

b. de vorm en inrichting van het intern toezicht;

c. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;

d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en
geschillenprocedure; en

e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en
voorlichtingsbeleid.

4. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad adviseert het bestuur naar
aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld
in artikel 104, vijfde lid.

Artikel 115b. Het belanghebbendenorgaan

1. Een pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur of een onafhankelijk
gemengd bestuur stelt een belanghebbendenorgaan in.

2. Voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan zijn de artikelen
100, eerste tot en met vijfde lid, en 102 van overeenkomstige
toepassing.

3. Het belanghebbendenorgaan heeft recht op overleg met het intern
toezicht. 

4. Het bestuur van het pensioenfonds en het belanghebbendenorgaan komen
ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze
vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het
bestuur van het pensioenfonds of het belanghebbendenorgaan overleg
wenselijk acht.

5. Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het belanghebbendenorgaan
tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van
zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden
desgevraagd schriftelijk verstrekt.

Artikel 115c. Taken belanghebbendenorgaan

1. Het belanghebbendenorgaan adviseert het pensioenfonds desgevraagd of
uit eigen beweging over aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen.

2. Het pensioenfonds stelt het belanghebbendenorgaan in ieder geval in
de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit van
het pensioenfonds met betrekking tot:

a. het nemen van maatregelen van algemene strekking;

b. wijziging van de statuten en reglementen van het pensioenfonds;

c. vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening en de actuariële
en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145;

d. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het
pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds; 

e. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;

f. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst;

g. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld
in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; 

h. een overeenkomst van uitbesteding;

i. samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van
ondernemingspensioenfonds in artikel 1;

j. het beleid inzake beloningen;

k. de vorm en inrichting van het intern toezicht;

l. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;

m. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en
geschillenprocedure; en

n. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en
voorlichtingsbeleid.

3. Het advies van het belanghebbendenorgaan wordt op een zodanig
tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het
tweede lid bedoelde besluiten.

4. Het belanghebbendenorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van
de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 104,
vijfde lid.

5. Bij het vragen van advies wordt aan het belanghebbendenorgaan een
overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de
gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen
deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben.

6. Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het
belanghebbendenorgaan over het beleid en de wijze waarop het is
uitgevoerd.

7. Het belanghebbendenorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven
over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de
jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het
intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals
over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de
reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag
opgenomen.

8. Besluiten van het bestuur kunnen bij of krachtens de statuten worden
onderworpen aan de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan, voor zover
uit de wet niet anders voortvloeit. De statuten voorzien in een regeling
voor geschillen over goedkeuring van besluiten door het
belanghebbendenorgaan.

9. Het bestuur heeft in ieder geval goedkeuring nodig van het
belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot:

a. het strategische beleggingsbeleid;

b. de premie;

c. het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid;

d. vaststelling van een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel
140 en een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138;

e. het terugstorten van premie of geven van premiekorting, bedoeld in
artikel 129; en

f. vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten
indien toepassing wordt gegeven aan artikel 134.

De goedkeuring wordt niet onthouden dan nadat het bestuur in de
gelegenheid is gesteld het besluit te heroverwegen. 

10. Het ontbreken van de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan op
een besluit als bedoeld in het achtste of negende lid tast de
vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.

Artikel 115d. Verdere bevoegdheden deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad of belanghebbendenorgaan

In de statuten van het pensioenfonds kunnen aan de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan verdere
bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend.

Artikel 115e. Informatie omtrent advies

Het pensioenfonds deelt het belanghebbendenorgaan zo spoedig mogelijk
schriftelijk mee, of het een advies niet of niet geheel volgt, waarbij
tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of van een daarin vervat
minderheidsadvies wordt afgeweken.

Artikel 115f. Informatie aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad
of belanghebbendenorgaan

Een pensioenfonds informeert de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad
of het belanghebbendenorgaan onverwijld schriftelijk over:

a. de verplichting tot opstelling van een kortetermijnherstelplan als
bedoeld in artikel 140;

b. de verplichting tot opstelling van een langetermijnherstelplan als
bedoeld in artikel 138;

c. de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173; en

d. de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172, waarin de
bevoegdheiduitoefening van alle of bepaalde organen van een
pensioenfonds is gebonden aan toestemming van een of meer door de
toezichthouder aangewezen personen.

Artikel 115g. Voorzieningen deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of
belanghebbendenorgaan

1. Een pensioenfonds staat de leden van de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan het gebruik toe
van de voorzieningen waarover het kan beschikken, voor zover dat
redelijkerwijs voor de vervulling van hun taken nodig is.

2. Ten aanzien van de rechten en bevoegdheden van de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad of het belanghebbendenorgaan in verhouding tot
het bestuur van het pensioenfonds zijn de artikelen 10, 16, 17, 18 en 22
van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing.

Artikel 115h. Informatie over werknemersvereniging of vereniging van
pensioengerechtigden

Een pensioenfonds is gehouden om op verzoek van werknemers of een
werknemersvereniging mee te werken aan de verstrekking van informatie
aan de werknemers van het fonds over het voornemen tot oprichting, of
over het bestaan, van een werknemersvereniging. Een pensioenfonds is
tevens gehouden om op verzoek van pensioengerechtigden of een vereniging
van pensioengerechtigden mee te werken aan de verstrekking van
informatie aan de pensioengerechtigden van het fonds over het voornemen
tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van
pensioengerechtigden.

E

Aan artikel 135 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Een pensioenfonds vermeldt in zijn jaarverslag op welke wijze in het
beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat,
mensenrechten en sociale verhoudingen.

Ea

Artikel 144, derde lid, komt te luiden:

3. Voordat de voordracht van de in het eerste lid bedoelde algemene
maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van
een commissie bestaande uit onafhankelijke leden die door Onze Minister
worden aangewezen, waaronder een voorzitter.

F

In artikel 176, eerste lid, wordt “99, 100, 101, 102, 103, 105, eerste
tot en met derde, vijfde tot en met achtste en tiende lid, 106, 109,
110, 111, 113, 114, 115” vervangen door: 99 tot en met 107, 111, 112,
113, 115, 115a, 115b, 115c, 115e, 115f, 115g, 115h.

G

In artikel 192, onderdeel b, wordt “105” vervangen door: 106.

H

In artikel 212, tweede lid, wordt “de artikelen 99, 100, 101, 109 en
110” vervangen door: de artikelen 99 tot en met 102, 115, eerste lid,
en 115b, eerste lid.

I

In artikel 215, eerste lid, wordt “102, tweede en derde lid”
vervangen door: 112, tweede en derde lid.

J

Artikel 217 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt “deelnemersraad” vervangen door:
belanghebbendenorgaan.

2. In het eerste lid wordt “De deelnemersraad” vervangen door “Het
belanghebbendenorgaan”, wordt “artikel 111, eerste lid” vervangen
door “artikel 115c, eerste lid” en wordt “de deelnemersraad”
telkens vervangen door: het belanghebbendenorgaan.

3. In het tweede, zesde en elfde lid wordt “de deelnemersraad”
telkens vervangen door: het belanghebbendenorgaan.

K

Artikel 218 vervalt. 

L

Artikel 219 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, het belanghebbendenorgaan
of de raad van toezicht kan een verzoek in het kader van het recht van
enquĂȘte, bedoeld in afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek, indienen bij de ondernemingskamer van het
gerechtshof Amsterdam. 

2. In het derde lid wordt “het verantwoordingsorgaan” vervangen
door: de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad, het
belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht.

M

Artikel 220a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:

2. Artikel 104, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, blijft van
toepassing op de leden, gewezen leden, werknemers die op een
kandidatenlijst staan of gestaan hebben voor en de toegevoegd secretaris
van een verantwoordingsorgaan of een deelnemersraad.

3. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V,
onderdeel B, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deel
uitmaken van de raad van toezicht van een pensioenfonds, worden tot het
einde van hun op dat tijdstip lopende benoemingstermijn, doch uiterlijk
tot 1 januari 2017, geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 105,
derde lid, en, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel
106, eerste lid, en betrouwbaar als bedoeld in artikel 105, vijfde lid,
en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D,
van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, derde lid,
zolang niet een wijziging in de relevante feiten, omstandigheden of
antecedenten een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling van die
geschiktheid of betrouwbaarheid.

4. Indien een persoon die het beleid van een pensioenfonds bepaalt of
mede bepaalt voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel V, onderdeel B, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen
deskundig is in verband met de uitoefening van het bedrijf van het
pensioenfonds wordt die persoon vanaf dat tijdstip geacht geschikt te
zijn als bedoeld in artikel 105, derde lid, en vanaf het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking
bestuur pensioenfondsen, artikel 106, eerste lid, zolang niet een
wijziging in de relevante feiten en omstandigheden een redelijke
aanleiding geeft tot een beoordeling of herbeoordeling van die
geschiktheid.

5. Indien beroep is ingesteld op grond van de artikelen 217 en 218,
zoals deze luidden voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen J en
K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, wordt dit beroep
afgehandeld met toepassing van de wet zoals die luidde voor
inwerkingtreding van artikel I, onderdelen J en K, van de Wet
versterking bestuur pensioenfondsen. 

6. Een verzoek ingediend door een verantwoordingsorgaan op grond van
artikel 219, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel L, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, wordt na
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel L, van de Wet versterking
bestuur pensioenfondsen aangemerkt als een verzoek ingediend door een
daartoe bevoegd orgaan. 

ARTIKEL II

De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 42, eerste lid, onderdeel a, vervalt “waarvoor bij
beroepspensioenfondsen een verantwoordingsorgaan is ingesteld;”.

B

Artikel 107 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

1. De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een
beroepspensioenfonds uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van
oprichting aan de toezichthouder. 

2. In het tweede lid vervalt “door middel van een door de
toezichthouder vastgesteld formulier”.

C

Artikel 110 en 110a worden vervangen door de volgende artikelen,
luidende:

Artikel 110. Intern toezicht

1. Het intern toezicht bij een beroepspensioenfonds wordt uitgeoefend
door een raad van toezicht, door jaarlijkse visitatie of door de niet
uitvoerende bestuurders indien de bestuurstaken worden verdeeld over
uitvoerende en niet uitvoerende bestuurders.

2. Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door niet uitvoerende
bestuurders zijn artikel 129a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en
artikel 110a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 110a. Samenstelling en taken raad van toezicht en
visitatiecommissie

1. De raad van toezicht of de visitatiecommissie bestaat uit ten minste
drie natuurlijke personen. De leden van de raad van toezicht of de
visitatiecommissie zijn onafhankelijk en laten dit tot uiting komen in
het toezicht.

2. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid
van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het
beroepspensioenfonds. De raad van toezicht is ten minste belast met het
toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging
door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de
taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad en in het jaarverslag. De raad van toezicht
staat het bestuur met raad ter zijde. Artikel 9 van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van de
raad van toezicht.

3. Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn onderworpen de
besluiten van het bestuur tot vaststelling van:

a. het jaarverslag en de jaarrekening;

b. de profielschets voor bestuurders; 

c. het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de
raad van toezicht; 

d. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het
beroepspensioenfonds of de overname van verplichtingen door het
beroepspensioenfonds; 

e. liquidatie, fusie of splitsing van het beroepspensioenfonds; en

f.. het omzetten van het beroepspensioenfonds in een andere rechtsvorm,
bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

4. De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring
van besluiten door de raad van toezicht. Het ontbreken van de
goedkeuring van de raad van toezicht op een besluit als bedoeld in het
derde lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of
bestuurders niet aan.

5. De raad van toezicht meldt disfunctioneren van het bestuur aan de
deelnemers- en pensioengerechtigdenraad en aan de partij die bevoegd is
tot benoeming van het bestuur.

6. De raad van toezicht stelt een profielschets op voor leden van de
raad van toezicht.

7. Het bestuur van het beroepspensioenfonds en de raad van toezicht
komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen.

8. De visitatiecommissie heeft tot taak toezicht te houden op het beleid
van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het
beroepspensioenfonds. De visitatiecommissie is ten minste belast met het
toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging
door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de
taken aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad en in het
jaarverslag.

9. Het beroepspensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de raad van
toezicht of de visitatiecommissie tijdig alle inlichtingen en gegevens,
die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. De
inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.

10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld inzake dit artikel.

Artikel 110b. Eisen ten aanzien van beleid

1. Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van
een beroepspensioenfonds.

2. De personen die het beleid van een beroepspensioenfonds bepalen of
mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de
belangen van de bij het beroepspensioenfonds betrokken deelnemers,
gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en de
pensioengerechtigden en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op
evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.

3. Iedere bestuurder van een beroepspensioenfonds is bevoegd een
deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij
ten minste Ă©Ă©n vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft
uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.

Artikel 110c. Geschiktheid en betrouwbaarheid

1. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald
door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het
bedrijf van het beroepspensioenfonds.

2. Het intern toezicht van een beroepspensioenfonds door een
visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn
voor de uitoefening van dit toezicht.

3. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald
door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern
toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt
uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

4. Het bestuur van het beroepspensioenfonds meldt elke wijziging in de
samenstelling van de personen die het beleid van het
beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de
toezichthouder. 

5. Een wijziging als bedoeld in het vierde lid wordt niet doorgevoerd
indien:

a. de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de
wijziging aan het beroepspensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de
voorgenomen wijziging instemt; of

b. de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht
en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan
het beroepspensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen
wijziging instemt.

6. Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van
invloed is op de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het
beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen stelt het
beroepspensioenfonds de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk
in kennis.

7. De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat
eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is
vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of
omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe
beoordeling.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer
betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als
bedoeld in het derde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt
te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die
persoon niet buiten twijfel staat.

Artikel 110ca. Tijdsbeslag

Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een
beroepspensioenfonds hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie
naar behoren uit te oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.

Artikel 110d. Deelnemers- en pensioengerechtigdenraad

1. Een beroepspensioenfonds stelt een deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad in.

2. In de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad zijn de deelnemers en
de pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge
getalsverhoudingen vertegenwoordigd. De leden van de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad vormen een zo evenwichtig mogelijke
afspiegeling van de betreffende geleding.

3. Op grond van door het bestuur van het beroepspensioenfonds vast te
stellen criteria kunnen naast de in het tweede lid bedoelde
vertegenwoordigers ook Ă©Ă©n of meer vertegenwoordigers van gewezen
deelnemers in de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad zitting hebben.

4. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad heeft recht op overleg met
het intern toezicht.

5. Het bestuur van het beroepspensioenfonds en de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in
vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden
aan de orde gesteld waarover het bestuur van het beroepspensioenfonds of
de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad overleg wenselijk acht.

6. Het beroepspensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze
voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De
inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.

Artikel 110e. Taken deelnemers- en pensioengerechtigdenraad

1. Het bestuur van het beroepspensioenfonds legt verantwoording af aan
de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad over het beleid en de wijze
waarop het is uitgevoerd.

2. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad heeft de bevoegdheid een
oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het
jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de
bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur
uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit
oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend
gemaakt en in het jaarverslag opgenomen.

3. Het beroepspensioenfonds stelt de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad in de gelegenheid advies uit te brengen over:

a. het beleid inzake beloningen;

b. de vorm en inrichting van het intern toezicht;

c. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;

d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en
geschillenprocedure; en

e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en
voorlichtingsbeleid.

4. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad adviseert het bestuur naar
aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld
in artikel 110a, vijfde lid.

5. In de statuten van het beroepspensioenfonds kunnen aan de deelnemers-
en pensioengerechtigdenraad verdere bevoegdheden dan de in deze wet
genoemde worden toegekend.

Artikel 110f. Informatie aan de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad

Een beroepspensioenfonds informeert de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad onverwijld schriftelijk over:

a. de verplichting tot opstelling van een kortetermijnherstelplan als
bedoeld in artikel 135;

b. de verplichting tot opstelling van een langetermijnherstelplan als
bedoeld in artikel 133;

c. de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 168; en

d. de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 167, waarin de
bevoegdheiduitoefening van alle of bepaalde organen van een
beroepspensioenfonds is gebonden aan toestemming van een of meer door de
toezichthouder aangewezen personen.

Artikel 110g. Voorzieningen deelnemers- en pensioengerechtigdenraad

1. Een beroepspensioenfonds staat de leden van de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad het gebruik toe van de voorzieningen waarover
het kan beschikken, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van
hun taken nodig is.

2. Ten aanzien van de rechten en bevoegdheden van de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad in verhouding tot het bestuur van het
beroepspensioenfonds zijn de artikelen 10, 16, 17, 18 en 22 van de Wet
op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing.

Artikel 110h. Diversiteit 

In het jaarverslag van een beroepspensioenfonds wordt gerapporteerd over
de samenstelling naar leeftijd en geslacht van de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad en het bestuur en over de inspanningen die zijn
verricht om diversiteit in de organen van het beroepspensioenfonds te
bevorderen.

D

In artikel 111 wordt “of een verantwoordingsorgaan” vervangen door:
, de raad van toezicht, de visitatiecommissie of de deelnemers- en
pensioengerechtigdenraad.

E

In het opschrift en de tekst van artikel 112 wordt
“instemmingsrecht” vervangen door: goedkeuringsrecht.

F

Artikel 113, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt “worden bepalingen opgenomen” vervangen door:
worden in ieder geval bepalingen opgenomen.

2. Onderdeel f komt te luiden:

f. de wijze waarop de bestuurders worden benoemd en ontslagen.

3. Aan het slot van onderdeel i vervalt “en”.

4. Onder verlettering van onderdeel j tot onderdeel l worden na
onderdeel i twee onderdelen ingevoegd, luidende:

j. de wijze waarop de leden van de raad van toezicht dan wel de
visitatiecommissie worden benoemd en ontslagen; 

k. de toepassing van artikel 110b, derde lid; en.

5. In onderdeel l wordt “het verantwoordingsorgaan” vervangen door:
de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad.

G

Aan artikel 130 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Een beroepspensioenfonds vermeldt in zijn jaarverslag op welke wijze
in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat,
mensenrechten en sociale verhoudingen.

Ga

Artikel 139, derde lid, komt te luiden:

3. Voordat de voordracht van de in het eerste lid bedoelde algemene
maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van
een commissie bestaande uit onafhankelijke leden die door Onze Minister
worden aangewezen, waaronder een voorzitter.

H

In artikel 171, eerste lid, wordt “110, eerste, tweede, derde, vijfde
tot en met achtste en tiende lid, 113” vervangen door: 110 tot en met
110h, 113.

I

In artikel 187, onderdeel b, wordt “110” vervangen door: 110c.

J

In artikel 209, eerste lid, wordt “de artikelen 107, 162” vervangen
door: de artikelen 107, tweede en derde lid, 162.

K

Artikel 212 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of de raad van toezicht
kan een verzoek in het kader van het recht van enquĂȘte, bedoeld in
afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indienen
bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. 

2. In het derde lid wordt “het verantwoordingsorgaan” vervangen
door: de deelnemers- en pensioengerechtigdenraad of de raad van
toezicht.

L

Aan artikel 214 worden drie leden toegevoegd, luidende:

6. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VI
van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deel uitmaken van de raad
van toezicht van een beroepspensioenfonds, worden tot het einde van hun
op dat tijdstip lopende benoemingstermijn, doch uiterlijk tot 1 januari
2017, geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 110, derde lid, en,
vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van
de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 110c, eerste lid, en
betrouwbaar als bedoeld in artikel 110, vijfde lid, en vanaf het
tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet
versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 110c, derde lid, zolang
niet een wijziging in de relevante feiten, omstandigheden of
antecedenten een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling van die
geschiktheid of betrouwbaarheid.

7. Indien een persoon die het beleid van een beroepspensioenfonds
bepaalt of mede bepaalt voorafgaand aan het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel VI van de Wet versterking bestuur
pensioenfondsen deskundig is in verband met de uitoefening van het
bedrijf van het beroepspensioenfonds wordt die persoon vanaf dat
tijdstip geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 110, derde lid,
en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C,
van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 110c, eerste
lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten en omstandigheden
een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling of herbeoordeling van
die geschiktheid.

8. Een verzoek ingediend door een verantwoordingsorgaan op grond van
artikel 212, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel II,
onderdeel K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, wordt na
inwerkingtreding van artikel II, onderdeel K, van de Wet versterking
bestuur pensioenfondsen aangemerkt als een verzoek ingediend door een
daartoe bevoegd orgaan 

ARTIKEL III

De Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “44, eerste lid, 45a, 47, eerste lid, 48”
vervangen door: 44, eerste lid, 48.

2. In het derde lid wordt “ 44, tweede lid, 47, tweede lid, 48a”
vervangen door: 44, tweede lid, 48a.

B

De artikelen 45, 45a, 46 en 47 vervallen.

ARTIKEL IV

In artikel 113c, eerste lid, van de Wet op het notarisambt wordt “214,
tweede en vijfde lid” vervangen door: 214, tweede en vijfde tot en met
achtste lid.

ARTIKEL V

De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 102 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

1. De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een pensioenfonds
uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de
toezichthouder. 

2. In het tweede lid vervalt “door middel van een door de
toezichthouder vastgesteld formulier”.

B

Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door
personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf
van het pensioenfonds. Het intern toezicht van een pensioenfonds door
een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn
voor de uitoefening van dit toezicht.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door
personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht
van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door
personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

3. In het achtste lid wordt “de personen, bedoeld in het vijfde
lid,” vervangen door: de personen die het beleid van het pensioenfonds
bepalen of mede bepalen.

4. Het tiende lid komt te luiden:

10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer
betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als
bedoeld in het vijfde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt
te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die
persoon niet buiten twijfel staat.

Ba

Na artikel 105 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 105a. Tijdsbeslag

Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een pensioenfonds
hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie naar behoren uit te
oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b van Boek 2
van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.

C

In artikel 215, eerste lid, wordt “23, 102, 167” vervangen door: 23,
102, tweede en derde lid, 167.

ARTIKEL VI

De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 110 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald
door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het
bedrijf van het beroepspensioenfonds. Het intern toezicht van een
beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door
personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald
door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern
toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt
uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.

3. In het achtste lid wordt “de personen, bedoeld in het vijfde
lid,” vervangen door: de personen die het beleid van het
beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen.

4. Het tiende lid komt te luiden:

10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer
betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als
bedoeld in het vijfde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt
te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die
persoon niet buiten twijfel staat.

B

Na artikel 110 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 110a. Tijdsbeslag

Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een
beroepspensioenfonds hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie
naar behoren uit te oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden
nadere regels gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.

ARTIKEL VIA

Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan de artikelen 132a, tweede lid, 142a, tweede lid, 242a, tweede lid,
en 252a, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende: 

f. wordt de benoeming van een lid van de raad van toezicht of niet
uitvoerende bestuurder bij een fonds als bedoeld in de algemene
maatregel van bestuur op grond van artikel 105a van de Pensioenwet en
artikel 110a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling geteld
overeenkomstig de normering in deze algemene maatregel van bestuur.

B

Aan de artikelen 297a, derde lid, en 297b, tweede lid, wordt, onder
vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma,
een onderdeel toegevoegd, luidende: 

e. wordt de benoeming van een lid van de raad van toezicht of niet
uitvoerende bestuurder bij een fonds als bedoeld in de algemene
maatregel van bestuur op grond van artikel 105a van de Pensioenwet en
artikel 110a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling geteld
overeenkomstig de normering in deze algemene maatregel van bestuur.

ARTIKEL VIB

Indien artikel I, onderdeel D, en artikel II, onderdeel C, in werking
treden, wordt in de artikelen 132a, tweede lid, onderdeel f, 142a,
tweede lid, onderdeel f, 242a, tweede lid, onderdeel f, 252a, tweede
lid, onderdeel f, 297a, derde lid, onderdeel e, en 297b, tweede lid,
onderdeel e, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek “artikel 105a”
vervangen door “artikel 106a” en wordt “artikel 110a” vervangen
door: artikel 110ca.

ARTIKEL VII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL VIII

Deze wet wordt aangehaald als: Wet versterking bestuur pensioenfondsen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 

 

 PAGE    

 PAGE   15