33512 Adv RvSt inzake Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de strafbaarstelling van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de strafbaarstelling van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2013D00703, datum: 2013-01-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2013Z00122:
- Indiener: F. Teeven, staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-01-15 14:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2013-01-23 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-02-14 14:00: Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de strafbaarstelling van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland (33512) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
Preview document (🔗 origineel)
No.W04.11.0439/I 's-Gravenhage, 6 januari 2012 Bij Kabinetsmissive van 21 oktober 2011, no.11.002536, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Immigratie en Asiel, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de strafbaarstelling van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland, met memorie van toelichting. Het voorstel strekt ertoe niet rechtmatig verblijf in Nederland van vreemdelingen die meerderjarig zijn strafbaar te stellen in de vorm van een overtreding. De voorgestelde straffen zijn hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de tweede categorie. De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal opmerkingen met betrekking tot nut en noodzaak van het voorstel, de delictsomschrijving en de rechtszekerheid, de verhouding tot de Terugkeerrichtlijn en neveneffecten. Zij is van oordeel dat in verband daarmee het voorstel nader dient te worden overwogen. 1. Nut en noodzaak De voorgestelde strafbaarstelling van illegaal verblijf is, blijkens de toelichting, één van de instrumenten ter voorkoming en bestrijding van illegale binnenkomst en illegaal verblijf in Nederland. De veronderstelling is dat met deze strafbaarstelling illegaal verblijf in Nederland onaantrekkelijker wordt gemaakt, omdat hier een preventieve werking van uitgaat. De handhaving van de voorgestelde strafbepaling inzake illegaal verblijf zal vooral zijn gericht op criminele en overlastgevende vreemdelingen. Als een illegale vreemdeling zich bijvoorbeeld schuldig heeft gemaakt aan diefstal, dan kunnen de diefstal (misdrijf) en het onrechtmatig verblijf (overtreding) afzonderlijk worden gestraft. De voorgestelde strafbaarstelling van illegaal verblijf zal bestaan naast de strafbaarstelling van het verblijf in weerwil van het inreisverbod. De Afdeling is van oordeel dat de toegevoegde waarde van de voorgestelde generieke strafbaarstelling van het illegaal verblijf ten opzichte van de strafbaarstelling van het handelen in strijd met het inreisverbod in twijfel kan worden getrokken. Tegen vreemdelingen die in Nederland illegaal zijn aangetroffen en die nog geen terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn hebben gekregen zal namelijk alsnog direct na het oppakken een dergelijk terugkeerbesluit worden uitgevaardigd. Daarbij zal geen termijn voor vrijwillig vertrek worden gegund. Tegelijkertijd zullen zij, behoudens een beperkt aantal wettelijke uitzonderingen, een inreisverbod krijgen. Door de combinatie van het terugkeerbesluit en het inreisverbod vallen vreemdelingen voor wie het onderhavige voorstel is bedoeld, dan ook onder de delictsomschrijving van de strafbaarstelling van het handelen in strijd met het inreisverbod en kunnen zij reeds voor dat delict worden vervolgd. In die zin is niet duidelijk hoe de onderhavige strafbaarstelling nut kan hebben voor illegale vreemdelingen die voor de eerste keer zijn opgepakt. Het nut van de generieke strafbaarstelling ten opzichte van de strafbaarstelling van het handelen in strijd met het inreisverbod lijkt daarom alleen gelegen te zijn in de strafbaarstelling van vreemdelingen die wegens humanitaire of andere redenen geen inreisverbod hebben gekregen. In de toelichting ontbreekt informatie over de omvang van deze groep mensen, de omvang van het probleem met betrekking tot deze groep en de opportuniteit van strafbaarstelling van vreemdelingen die, bij wijze van uitzondering, geen inreisverbod hebben gekregen. Dit klemt te meer nu in de toelichting wordt gesteld dat deze groep vreemdelingen grosso modo overeenkomt met de categorieën vreemdelingen voor wie de strafbaarstelling niet zou moeten gelden, omdat zij in geval van onrechtmatig verblijf een gerechtvaardigd beroep kunnen doen op overmacht. Het nut van de voorgestelde generieke strafbaarstelling wegens illegaal verblijf kan reeds om die reden ernstig worden betwijfeld. In het verlengde hiervan merkt de Afdeling op dat voor zover de generieke strafbaarstelling van illegaal verblijf een geschikt middel zou zijn om, naast andere maatregelen, illegale migratie en illegaal verblijf tegen te gaan vanwege de veronderstelde preventieve werking die hiervan uitgaat, dit ook geldt voor de reeds bestaande strafbaarstelling van het handelen in strijd met het inreisverbod. Daarnaast merkt de Afdeling op dat de voorgestelde generieke strafbaarstelling van illegaal verblijf pas dan een rol speelt wanneer de in de Terugkeerrichtlijn voorgeschreven procedure met als doel de verwijdering van de illegale vreemdeling is doorlopen. In die zin vormt de generieke strafbaarstelling van illegaal verblijf slechts het sluitstuk. De Afdeling gaat hier in punt 3b nader op in. Ten slotte merkt de Afdeling op dat handhaving van de voorgestelde regeling beperkt zal zijn. Deze zal zich vooral richten op vreemdelingen die reeds strafbaar zijn wegens het plegen van een ander strafbaar feit. De voorgestelde strafbaarstelling, zo blijkt uit de toelichting, is bedoeld om deze criminele vreemdelingen extra te kunnen bestraffen. Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling het voorstel te heroverwegen. 2. Delictsomschrijving en rechtszekerheid Het eerste lid van het voorgestelde artikel 108a Vw 2000 bevat een hoofdregel ten aanzien van strafbaarstelling van vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven. Volgens de toelichting refereert niet rechtmatig verblijf aan niet rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vw 2000. In het tweede lid van het voorgestelde artikel 108a Vw 2000 wordt een uitzondering gemaakt voor vreemdelingen die, strikt genomen, geen rechtmatig verblijf hebben in de zin van artikel 8 Vw 2000, maar in Nederland mogen verblijven, omdat hun vertrektermijn nog niet is afgelopen. Er zijn echter meer categorieën van vreemdelingen die zich in vergelijkbare situatie als die laatste groep bevinden, maar in het voorstel van strafbaarstelling niet zijn uitgezonderd. In de toelichting wordt, naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (hierna: ACVZ), aandacht besteed aan vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben in de zin van artikel 8 Vw 2000, maar die om beleidsmatige of uitvoeringstechnische redenen tijdelijk niet worden uitgezet en derhalve feitelijk en met medeweten van de overheid in Nederland verblijven. In dit kader wordt gewezen op vreemdelingen die, nadat hun asielaanvraag is afgewezen in de algemene asielprocedure, een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mogen afwachten, vreemdelingen die een beslissing op een verzoek om toepassing van artikel 64 Vw 2000 mogen afwachten, en aan vreemdelingen aan wie te kennen is gegeven dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van het Human Rights Committee (HRC) of het Committee Against Torture (CAT) niet worden uitgezet hangende de behandeling van een door hen bij die instanties ingediende klacht. Deze categorieën vreemdelingen vallen strikt genomen onder de reikwijdte van de voorgestelde strafbaarstelling. In de toelichting wordt gesteld dat deze vreemdelingen beroep kunnen doen op "overmacht", hetgeen een strafuitsluitingsgrond oplevert. De Afdeling wijst erop dat het strafrechtelijke lex certa beginsel vereist dat delictsomschrijving van een strafbepaling zo precies en zo beperkt mogelijk is. De Afdeling constateert dat de delictsomschrijving op zich duidelijk is, maar dat door de vele uitzonderingen en strafuitsluitingsgronden de bepaling een ruimer bereik suggereert dan zij in haar beoogde toepassing daadwerkelijk heeft. Naar het oordeel van de Afdeling is de bepaling te ruim en verdraagt zich daarom niet met dat beginsel. De Afdeling adviseert de bepaling in het voorgestelde artikel 108a Vw 2000 te preciseren. 3. Verhouding tot de Terugkeerrichtlijn In de toelichting wordt terecht aandacht besteed aan de Terugkeerrichtlijn en de uitleg die het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) in het El Dridi-arrest daaraan heeft gegeven. De Afdeling merkt echter met betrekking tot de verhouding tussen het onderhavige voorstel en de Terugkeerrichtlijn het volgende op. a. doelstelling van de Terugkeerrichtlijn niet in gevaar brengen De Terugkeerrichtlijn heeft tot doel om, op basis van gemeenschappelijke normen, een doeltreffend verwijderings- en terugkeerbeleid te ontwikkelen, zodat mensen op een humane manier, met volledige eerbiediging van hun grondrechten en waardigheid, teruggezonden kunnen worden. Het uiteindelijke doel is dat vreemdelingen die onder het bereik van de richtlijn vallen en tegen wie een terugkeerbesluit in de zin van de richtlijn is uitgevaardigd, de lidstaat waar ze illegaal verblijven verlaten, eventueel door middel van uitzetting. In het El Dridi-arrest en het recente Achughbabian-arrest oordeelde het Hof dat de lidstaten geen regelingen mogen toepassen die de verwezenlijking van de door een richtlijn nagestreefde doelstellingen in gevaar kunnen brengen en deze haar nuttig effect kunnen ontnemen. In het El Dridi-arrest oordeelde het Hof dat een gevangenisstraf voor illegaal verblijf van één tot vier jaar, zoals in Italië gold, in strijd was met de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn. In haar voorlichting over de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet in verband met de implementatie van de Terugkeerrichtlijn, heeft de Afdeling deze eis ten aanzien van strafbaarstelling van verblijf in weerwil van het inreisverbod benadrukt. De Afdeling concludeerde dat de ratio van de Terugkeerrichtlijn met zich brengt dat, zodra de uitzetting mogelijk is, de tenuitvoerlegging van de eventueel opgelegde hechtenis of gevangenisstraf dient te worden opgeschort en de uitzetting daadwerkelijk dient te worden geëffectueerd. De Afdeling adviseert het element van opschorting van de tenuitvoerlegging van de straf in de tekst van het wetsvoorstel tot uitdrukking te brengen. b. moment toepassing strafrechtelijke sancties In het Achughbabian-arrest bevestigt het Hof zijn oordeel in het El Dridi-arrest dat de Terugkeerrichtlijn zich niet verzet tegen het opleggen van strafrechtelijke sancties volgens de nationale regels van het strafprocesrecht aan onderdanen van derde landen op wie de bij deze richtlijn ingestelde terugkeerprocedure is toegepast en die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven zonder dat er een geldige reden is om niet terug te keren. Het Hof oordeelt dat eerst de bestuursrechtelijke (dwang)middelen moeten worden gebruikt die door de Terugkeerrichtlijn zijn aangegeven. Pas wanneer die niet hebben geleid tot vertrek en de betrokkene geen geldige reden heeft om niet terug te keren, mogen strafrechtelijke sancties worden toegepast. De Afdeling adviseert de door het Hof in het Achughbabian-arrest voorgeschreven volgorde, namelijk de toepassing van bestuurlijke (dwang)maatregelen ter uitvoering van de Terugkeerrichtlijn, voordat strafrechtelijke sancties worden opgelegd, in het voorstel tot uitdrukking te brengen. 4. Neveneffecten In de toelichting wordt summier ingegaan op de gesignaleerde maatschappelijke effecten van het voorstel. Volstaan wordt met algemene beschouwingen over de behoefte aan een consequente aanpak van illegaal verblijf, de verwijzing naar het bestaan van het koppelingsbeginsel en de mogelijkheid van een beroep op overmacht door de illegale vreemdeling die bij de politie melding maakt van uitbuiting en geweld. Daarnaast wijst de Afdeling op het risico dat illegale vreemdelingen die slachtoffer zijn van uitbuiting en geweld door de criminalisering van illegaal verblijf minder snel geneigd zullen zijn om dit te melden aan de politie, hetgeen de vervolging en opsporing van dergelijke misstanden zal bemoeilijken. Verder wijst de Afdeling op de gevolgen van het voorstel voor de bereidheid van de vreemdelingen om zich te melden voor vrijwillig vertrek of voor het alsnog doen van een aanvraag voor rechtmatig verblijf. De Afdeling is van oordeel dat in de toelichting onvoldoende is ingegaan op de mogelijke maatschappelijke gevolgen van de voorgestelde strafbaarstelling van illegaal verblijf. De Afdeling adviseert daar alsnog aandacht aan te schenken en overtuigend te motiveren waarom de regering van mening is dat deze gevolgen niet zullen intreden of indien de regering de verwachting over deze gevolgen deelt, aan te geven hoe deze zullen worden voorkomen of bestreden. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Richtlijn 2008/115/EG, Pb. L 348/98 van 16 december 2008. Toelichting, paragraaf 1.2. Toelichting, paragraaf 1.3. Stb. 2011, 663. Dit blijkt uit de toelichting, waarin wordt gesteld dat een illegaal aangetroffen vreemdeling een terugkeerbesluit krijgt en onmiddellijk in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst op basis van aanwijzingen dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken, Toelichting, paragraaf 1.2. Toelichting, paragraaf 1.3. Artikel 66a, achtste lid, Vw 2000. De regel is dat een inreisverbod wordt uitgevaardigd tegen de vreemdeling die Nederland onmiddellijk moet verlaten of die Nederland niet uit eigen beweging binnen de daarvoor gestelde termijn heeft verlaten, artikel 66a, eerste lid, Vw 2000. Toelichting, paragraaf 2.1. Idem. Inmiddels heeft de Minister zijn eerste reactie gegeven op het recente arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 december 2011, zaak C-329/11 (Achughbabian), Kamerstukken II 2011/12, 32 420, H. Punt 2 van de considerans van de Terugkeerrichtlijn. Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 april 2011, zaak C-61/11 PPU (El Dridi). Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 december 2011, zaak C-329/11 (Achughbabian). De Afdeling constateert dat de uitleg die de minister in Kamerstukken I 2011/12, 32 420, D, blz. 6 aan het voorliggende voorstel heeft gegeven, namelijk dat de sanctionering van het illegaal verblijf plaats zal vinden nog voordat het bestuurlijke instrumentarium ter uitzetting is toegepast, niet meer actueel is. Kamerstukken II 2010/11, 32 420, nr. 14. Idem, r.o. 48. Toelichting, paragraaf 7. Zie ook het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) van 7 september 2011, blz. 6. PAGE 2 AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........