[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2013D00725, datum: 2013-01-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Britse Maagdeneilanden inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, met Protocol; ‘s-Gravenhage, 11 september 2009 (2013D00724)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Britse
Maagdeneilanden inzake de uitwisseling van informatie betreffende
belastingzaken, met Protocol; ‘s-Gravenhage, 11 september 2009 (Trb.
2009, 187 en Trb. 2012, 201)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

	De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland worden verplaatst. De informatie die de Belastingdienst nodig
heeft voor het vaststellen van de belastingschuld, dient steeds vaker
uit het buitenland te komen. Hoewel de belastingplichtige verplicht is
deze gegevens te verstrekken, is niet altijd te controleren of dit ook
werkelijk correct gebeurt. Een gebrek aan informatie over
inkomensbestanddelen van Nederlandse belastingplichtigen in het
buitenland werkt belastingontwijking en fraude in de hand. Daarom wordt
het steeds meer van belang om hulp van het buitenland te kunnen
inroepen. Nederland is dan ook voorstander van een zo ruim mogelijke
internationale informatie-uitwisseling op het gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Harmful Tax Competition, an emerging
global issue’ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport ‘Towards a Global Tax co-operation’ vastgesteld.
In het kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (‘participating partners’) een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te beëindigen. Hierop werden deze jurisdicties
voortaan aangeduid als ‘committed jurisdictions’ (hierna:
‘gecommitteerde landen’). Tevens hebben de gecommitteerde landen in
die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling tot stand te brengen. Op 18 april 2002 heeft de
OESO in samenwerking met deze elf gecommitteerde landen de ‘Model
Agreement on Exchange of Information on Tax Matters’ voor de
uitwisseling van gegevens, (hierna te noemen: het
‘OESO-modeluitwisselingsverdrag’) openbaar gemaakt. Dit modelverdrag
vormt de (minimum) standaard voor effectieve gegevensuitwisseling op
verzoek. De OESO beoogt via deze gegevensuitwisseling internationale
samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen en
schadelijke belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde. Na
de totstandkoming van dit modeluitwisselingsverdrag hebben in het kader
van het OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan
dertig gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze
gecommitteerde landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde
‘Tax Information Exchange Agreements’ (TIEA’s) daadwerkelijk tot
stand kunnen komen, de OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer
‘gelijke concurrentievoorwaarden’ (‘level playing field’).
Zonder gelijke concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de
financiële dienstverlening in landen die overgaan tot meer
transparantie en het verschaffen van informatie, wordt beĂŻnvloed en dat
klanten zullen willen uitwijken naar andere minder ‘bereidwillige’
landen. Bovendien hecht een laag belastend gecommitteerd land over het
algemeen minder belang aan uitwisseling van fiscale gegevens dan landen
met een hogere belastingdruk. De gegevensuitwisseling zal dan ook veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken
aan een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom.

De gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke
mogelijke nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. 

Door politieke ontwikkelingen in 2008 en 2009 is de discussie over
gelijke concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. Naar aanleiding
van de bijeenkomsten van de G-20 van 15 en 16 november 2008 in
Washington en van 2 april 2009 in Londen is de discussie over
transparantie en informatie-uitwisseling in een stroomversnelling
geraakt. De na de laatstgenoemde bijeenkomst door de OESO gepubliceerde
witte, grijze en zwarte lijsten bevatten de landen die respectievelijk
de OESO normen naleven (wit), landen die gecommitteerd zijn maar nog
niet aannemelijk kunnen maken dat zij de normen naleven (grijs) en
non-coöperatieve landen (zwart). 

Inmiddels zijn de Britse Maagdeneilanden opgenomen op de witte lijst.

Wereldwijd heeft dit geleid tot een snelle uitbreiding van het aantal
bilaterale onderhandelingen over TIEA’s of belastingverdragen met een
modern artikel 26 (over gegevensuitwisseling) van het
OESO-modelbelastingverdrag. EĂ©n van de voornaamste elementen van het
actuele artikel 26 van het OESO-modelbelastingverdrag is dat het de
aangezochte staat geen ruimte biedt informatieverstrekking te weigeren
indien deze staat geen eigen (heffings)belang heeft (‘domestic
interest’) bij dergelijke informatie. Ook kan een aangezochte staat
niet weigeren informatie te verstrekken op grond van een nationaal
bankgeheim. 

Nederland is meegegaan in deze ontwikkelingen en heeft thans tegen de
dertig TIEA’s ondertekend. 

Verloop van de onderhandelingen met de Britse Maagdeneilanden

De Britse Maagdeneilanden hebben lange tijd geen informatie uitgewisseld
op het gebied van belastingen. De Britse Maagdeneilanden hebben in 2004
met Nederland wel een overeenkomst gesloten inzake spaarrente. Daarbij
is echter geopteerd voor het heffen van een bronbelasting op spaarrente,
in plaats van voor uitwisselen van informatie. 

Mede naar aanleiding van de internationale politieke druk die in het
voorjaar van 2009 is ontstaan heeft de regering van de Britse
Maagdeneilanden een onderhandelingsteam geformeerd, dat de opdracht had
gekregen op korte termijn onderhandelingen te openen met diverse landen
ten einde spoedig tot informatie-uitwisselingsverdragen te komen ter
implementatie van de internationale standaard inzake transparantie en
informatie-uitwisseling. Nadat de Britse Maagdeneilanden medio april
2009 contact zochten met Nederland om onderhandelingen te openen is op
korte termijn een eerste onderhandelingsronde gehouden. In deze eerste
ronde zijn uitvoerige discussies gevoerd over de tekst van de
overeenkomst. Hoewel de onderhandelingsteams beiden streefden naar het
sluiten van een overeenkomst conform het OESO-modeluitwisselingsverdrag,
wensten de Britse Maagdeneilanden in eerste instantie talrijke
redactionele wijzigingen. In de zomer van 2009 heeft een tweede
onderhandelingsronde plaatsgevonden. Toen bleken de Britse
Maagdeneilanden bereid te zijn veel van de voorgestelde, redactionele
wijzigingen te laten vallen. In deze ronde kon dan ook ambtelijke
overeenstemming worden bereikt. De redactionele wijzigingen ten opzichte
van het OESO-modeluitwisselingsverdrag die wel zijn doorgevoerd in het
Verdrag hebben niet tot doel een materiële afwijking van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag te realiseren. Na ondertekening van de
TIEA op 11 september 2009 kwamen enkele tekstuele onjuistheden naar
voren. Het doorvoeren van de tekstcorrecties heeft lang geduurd en heeft
geleid tot vertraging in het aanbieden van het Verdrag voor
parlementaire goedkeuring. 

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

	Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, die op dit ogenblik
overigens niet nader te kwantificeren zijn. Gelet op het feit dat het
aannemelijk is dat met name Nederland om informatie zal vragen en niet
andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve lasten
van betekenis verbonden.

Nederlandse situatie

De juridische grondslag voor de informatie-uitwisseling met de Britse
Maagdeneilanden door Nederland is gelegen in het Verdrag zelf. De Wet op
de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
(WIB) voorziet in de benodigde nationale maatregelen, zoals toegang tot
de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), tot maatregelen voor
informatievergaring, maar ook tot voorzieningen voor de
rechtsbescherming van de burgers. Er bestaan in Nederland dan ook geen
wettelijke belemmeringen om te voldoen aan bepalingen voor
informatie-uitwisseling zoals in het thans voorliggende Verdrag zijn
neergelegd.

Toetsschema standaardcriteria

Als bijlage van deze Toelichtende Nota is het schema opgenomen waarin de
toetsingscriteria zijn neergelegd voor Nederlandse bilaterale
belastingverdragen en dat is gevoegd bij de brief aan de Tweede Kamer
van 18 oktober 2011, ter uitvoering van de motie-Van Vliet.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Verdrag

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen, voor
zover deze afwijken van de bepalingen in dit modelverdrag. Daar waar de
bepalingen niet substantieel afwijken van dit modeluitwisselingsverdrag,
is de desbetreffende OESO-toelichting (‘commentary’) van
overeenkomstige toepassing en wordt daarnaar verwezen. De Britse
Maagdeneilanden hebben veel redactionele wijzigingen voorgesteld.
Inhoudelijk is geen materiële afwijking van het
modeluitwisselingsverdrag beoogd. Nederland kon instemmen met deze
redactionele voorstellen omdat het geen inhoudelijke wijzigingen
impliceerde.

Artikel 1 (Reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. De slotzin van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is in dit Verdrag opgenomen als een
afzonderlijk artikel 9.

Artikel 2 (Rechtsmacht)

Dit artikel over de rechtsmacht is gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag, maar wijkt tekstueel enigszins daarvan
af. 

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het OESO-modeluitwisselingsverdrag is aan partijen overgelaten welke
belastingen onder het Verdrag vallen. Dit Verdrag ziet op alle
belastingmiddelen, inclusief de belastingmiddelen die worden ingevoerd
na de inwerkingtreding van dit Verdrag. Op verzoek van de Britse
Maagdeneilanden is een opsomming opgenomen van de belastingmiddelen
waarop het Verdrag met name ziet. 

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Op verzoek van Nederland is een territoriumdefinitie opgenomen. Het
Verdrag zal alleen voor Europees Nederland gelden. Dit komt omdat over
het Verdrag is onderhandeld vóór de Staatkundige hervorming per 10
oktober 2010. Voor Aruba en de toenmalige Nederlandse Antillen zijn
afzonderlijke verdragen met de Britse Maagdeneilanden gesloten (zie Trb.
2009, 188 en 189). Op verzoek van Nederland is in het eerste lid, onder
b, nadrukkelijk gesteld dat het Verdrag alleen zal gelden voor het in
Europa gelegen deel van Nederland, inclusief de buiten het grondgebied
gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig het
internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met betrekking
tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren
(conform de verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij is).
Deze formulering sluit buiten Europa gelegen wateren uitdrukkelijk uit.

Wat betreft de Britse Maagdeneilanden geldt het Verdrag voor het
grondgebied van de Britse Maagdeneilanden, zoals omschreven in de
‘Virgin Islands Constitution Order 2007’.

Voor wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’
sluiten beide partijen aan bij de ruime uitleg in de toelichting op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. Strafrechtelijke belastingzaken die
Nederland administratiefrechtelijk afdoet, zullen in de Britse
Maagdeneilanden ook worden begrepen onder strafrechtelijke
belastingzaken. Tevens vallen onder dit begrip onderzoeken naar fraude
die zouden kunnen leiden tot strafrechtelijke vervolging, waarbij niet
relevant is of er vervolgens ook daadwerkelijk een strafvervolging
plaatsvindt. Hierdoor vallen alle strafbare feiten van artikel 69 van de
AWR (opzetdelicten), waaronder het doen van een onvolledige dan wel
onjuiste aangifte, onder het onderhavige informatieuitwisselingsverdrag.

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

Dit artikel bevat belangrijke bepalingen, waarin conform het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (‘dubbele
strafbaarheid’). Ook wordt een eventueel bankgeheim expliciet
doorbroken. De gecommitteerde landen hebben zich hierop expliciet moeten
vastleggen in hun OESO-toezegging. Op grond van artikel 5, eerste lid,
van de WIB heeft Nederland geen probleem aan deze bepalingen te voldoen.
Ook de Britse Maagdeneilanden hebben de laatste jaren de nationale
wetgeving aangepast om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die uit
het Verdrag voortvloeien.

De in het vijfde lid, onderdeel a, opgenomen bepaling stemt overeen met
de in het vierde lid, onderdeel b, van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag opgenomen bepaling.

Ingevolge het vijfde lid, onderdeel b, is er geen verplichting tot het
verstrekken van informatie met betrekking tot een tijdvak dat meer dan
zes jaar ligt voor het desbetreffende belastingtijdvak. De in deze
bepaling opgenomen termijn sluit aan bij de bewaartermijn die geldt in
de Britse Maagdeneilanden. Op verzoek van de Britse Maagdeneilanden is
in het vijfde lid, onderdeel c, neergelegd dat geen inlichtingen
behoeven te worden verstrekt die niet direct betrekking hebben op de
belastingbetaler.

Het zesde tot en met zevende lid zijn sterk gericht op de uitvoering van
de informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van verzoeken door
de verzoekende administratie op een zodanige manier dat gewaarborgd
wordt dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig gevallen en
tijdig kan reageren. In het zevende lid is een verplichting voor de
bevraagde partij opgenomen om spoedig richting de verzoekende partij aan
te geven dat er onvolkomenheden in het verzoek zitten of dat er
belemmeringen zijn aan het verzoek om informatie te voldoen.

Artikel 7 (Mogelijkheid een verzoek af te wijzen) 

Dit artikel bevat de uitzonderingen op de verplichting tot
informatieverstrekking op een verzoek. Hoewel de formulering enigszins
afwijkt van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag, komt de inhoud daarmee grotendeels
overeen. Om de reikwijdte van het verschoningsrecht nader te duiden is
op verzoek van de Britse Maagdeneilanden in het derde lid, onderdeel b,
neergelegd dat informatie die wordt gebruikt voor criminele activiteiten
niet valt onder het verschoningsrecht van een advocaat of een andere
erkende juridische vertegenwoordiger. 

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag is goeddeels ontleend aan artikel 22,
vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg totstandgekomen
Ver-drag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale
aangelegenheden (‘WABB-verdrag’, Trb. 1991, 4). Naast de
geheimhouding en de ‘doelbinding’ die in dit artikel afdoende worden
geregeld (inhoudende dat de gegevens niet verder mogen worden gebruikt
dan het doel waarvoor ze worden verstrekt), zou de bescherming van
persoonsgegevens nog een vraagpunt kunnen zijn. Op grond van de
artikelen 25 en 26 van de EG-richtlijn van 24 oktober 1995 betreffende
de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens
(Richtlijn 95/46/EEG, PbEG 1995, L 281, blz. 31-50) kunnen gegevens
worden uitgewisseld met derde landen die een passend beschermingsniveau
bieden. In artikel 1 (betreffende artikel 5 – Bescherming van
persoonsgegevens) van het Protocol wordt een dergelijk passend
beschermingsniveau verzekerd. In de toelichting op dit artikel van het
Protocol wordt dit nader omschreven.

Artikel 9 (Waarborgen)

De slotzin van artikel 1 van het OESO-modeluitwisselingsverdrag is in
dit Verdrag opgenomen als een afzonderlijk artikel.

Artikel 10 (Kosten) 

Aangezien de informatieverstrekking naar verwachting voornamelijk
eenrichtingsverkeer zal zijn (van de Britse Maagdeneilanden naar
Nederland) zullen de bepalingen over de vergoeding van kosten voor het
verkrijgen van de informatie door de wederzijdse bevoegde autoriteiten
in onderling overleg nader worden vastgesteld. 

Artikel 11 (Uitvoeringswetgeving) 

Beide landen hebben, naar in de onderhandelingen kon worden vastgesteld,
reeds de voor de toepassing van het Verdrag noodzakelijke nationale
wetgeving voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin indien in de
praktische toepassing mocht blijken dat er nog nadere regelingen nodig
zijn in de nationale wetgeving van Ă©Ă©n van beide verdragsluitende
partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke verplichting op de
verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat het Verdrag
effectief kan worden toegepast.

Artikel 12 (Taal)

Om praktische redenen heeft Nederland er mee ingestemd om voor de
informatieverzoeken, alsmede de reactie hierop, alleen de Engelse taal
te gebruiken. Het belang om snel en adequaat informatie te verkrijgen
zal vrijwel altijd aan Nederlandse zijde liggen. Verzoeken in het
Nederlands zouden dan eerst door de Britse Maagdeneilanden vertaald
moeten worden met alle nadelen van dien, zoals de kosten van zulke
vertalingen en de vertraging die dit kan veroorzaken in het verkrijgen
van de gevraagde informatie. 

Artikel 13 (Procedure voor onderling overleg) 

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling
overleg om eventuele problemen bij de tenuitvoerlegging of interpretatie
van het Verdrag op te lossen. In geval van een procedure voor onderling
overleg kan het commentaar bij het OESO-modeluitwisselingsverdrag als
interpretatiemiddel worden gebruikt.

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in haar huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid ruimte om eventueel te besluiten tot
bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te beslechten.
Een dergelijk besluit zal dan het karakter hebben van een
uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 14 (Inwerkingtreding) 

Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na
ontvangst van de laatste van de twee voor inwerkingtreding noodzakelijke
mededelingen dat aan de grondwettelijke of anderszins vereiste
formaliteiten is voldaan. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding.
Als een belastingtijdvak ontbreekt, geldt dit voor alle
belastingvorderingen die op of na die datum ontstaan.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, zoals gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel (h), is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen vóór de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 15 (Beëindiging) 

Partijen kunnen het Verdrag opzeggen. Dit dient plaats te vinden binnen
op zijn minst zes maanden voor het einde van het kalenderjaar, maar voor
het eerst na verloop van drie jaar na inwerkingtreding van dit Verdrag.
Het tweede lid verzekert dat de belastingdienst nog op zijn minst zes
maanden na een kennisgeving van opzegging van het Verdrag de tijd krijgt
om verzoeken te doen en in voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. 

III. Protocol

Artikel 1 (betreffende artikel 5 – Bescherming van persoonsgegevens)

	In tegenstelling tot bij het Eiland Man, Jersey en Guernsey was geen
advies voorhanden van de Europese Commissie over het niveau van
gegevensbescherming op de Britse Maagdeneilanden. Evenals Duitsland
heeft Nederland daarom voorgesteld een aantal basisregels voor de
behandeling van persoonsgegevens vast te leggen zoals voortvloeiend uit
de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24
oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in
verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije
verkeer van die gegevens (PbEG L 281, blz. 31-50). Deze regels zijn
vastgelegd in artikel 1 van het Protocol. Dezelfde regeling is ook
overeengekomen met ondermeer Bermuda en de Turks- en Caicoseilanden. De
regeling waarborgt onder meer een inzagerecht (onder sub e), dat
betrokkenen de gelegenheid geeft op verzoek inzage te krijgen in de
gegevens die hen betreffen en hoe deze gegevens worden aangewend. Het
gaat hierbij niet om een kennisgevingprocedure. Verder is voorzien in
een aansprakelijkheidsregeling voor het geval waarin schade wordt
geleden door gegevensverstrekking, met in achtneming van het nationale
recht. Het doel van deze regeling (onder f) is het verlagen van een
drempel om in zulke gevallen toekomende rechten in te roepen, mede
gezien de grote geografische afstand tussen de betrokkene(n) en de
verdragsluitende staat of staten. Dit doet evenwel niet af aan de
eventuele aansprakelijkheid van de andere betrokken overheid, zodat,
waar toepasselijk, een regresrecht kan worden geëffectueerd.

Artikel 2 (betreffende artikel 5 – Kennisgeving op verzoek)

	De Britse Maagdeneilanden willen graag een efficiënte
informatie-uitwisseling bevorderen en daarom bepaalt artikel 2 dat als
een verzoek om informatie onvolledig is, de verzoekende partij hierover
zo spoedig mogelijk wordt geĂŻnformeerd. De verzoekende partij zal
worden verzocht de aanvullende informatie te verstrekken zodat het
verzoek zo effectief mogelijk kan worden afgehandeld. 

Artikel 3 (Wijziging van het Verdrag)

	Nederland is een groot voorstander van informatie-uitwisseling voor
belastingdoeleinden. Mochten de ontwikkelingen op dat gebied daartoe
aanleiding geven, dan kunnen beide partijen wijzigingen op het Verdrag
voorstellen. De andere verdragspartij zal open staan voor
heronderhandelingen. 

Artikel 4 (Geen nadelige of beperkende maatregelen)

	Gezien de te verrichten inspanningen voor de totstandkoming en
implementatie van een informatie-uitwisseling willen de Britse
Maagdeneilanden enige zekerheid hebben dat hun onderdanen niet alsnog
getroffen worden door allerlei fiscale sancties van de verdragspartner.
Daarom is in dit artikel vastgelegd dat geen van beide partijen op basis
van veronderstelde schadelijke belastingconcurrentie maatregelen neemt
tegen ingezetenen van het andere land, zolang het Verdrag van toepassing
is. Het tweede lid beschrijft dat er sprake is van een dergelijke
maatregel indien de maatregel toepassing vindt in geval de andere
verdragspartij niet meedoet met het effectief verstrekken van informatie
of vanwege gebrek aan transparantie of in geval de andere verdragspartij
effectief geen belastingen heft. Artikel 4 vindt echter geen toepassing
op algemene maatregelen, wanneer die maatregelen van toepassing zijn op
ondermeer lidstaten van de OESO. Vergelijkbare bepalingen als artikel 4
zijn in tal van informatieuitwisselingsverdragen opgenomen door diverse
landen, zoals de informatieuitwisselingsverdagen tussen Nieuw-Zeeland en
Bermuda, tussen Nieuw-Zeeland en de Caymaneilanden en tussen Denemarken
en Anguilla.

Artikel 5 (Afwijking van het Protocol)

Deze bepaling bevat de bereidheid van beide partijen om zo spoedig
mogelijk besprekingen te beginnen wanneer Nederland of de Britse
Maagdeneilanden verdragen met derde landen sluiten waarin andere vormen
van gegevensuitwisseling (spontane en/of automatische verstrekking)
worden voorzien of wanneer Nederland of de Britse Maagdeneilanden de
nationale wetgeving aanpassen om zulke andere vormen van
gegevensuitwisseling mogelijk te maken. 

IV. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
het Europese deel van Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Bijlage Toelichtende Nota op Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Britse Maagdeneilanden inzake de uitwisseling van
informatie betreffende belastingzaken, met Protocol

Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2011 

NFV 2011	Inzet	Ja	Deels	Nee	N.v.t.	Zie par.

	Algemeen

IV	Globaal beslisschema voor het aangaan van verdragsrelaties gevolgd



(

	1.2.6	Bijzonder regime geheel of gedeeltelijk uitgezonderd van
verdragsvoordelen in gevallen waarin het risico op verdragsmisbruik
bestaat



(

	1.3.5	Bronstaat verleent ook verdragsvoordelen aan in Nederland gelegen
vaste inrichting die zich in dezelfde situatie bevindt als inwoners van
Nederland



(

	III	Dubbele belastingheffing in relatie tot BES eilanden geadresseerd



(



Specifieke elementen

Verdragstoegang en –voordelen

2.2.1	Vastgelegd is dat een lichaam wordt geacht aan belasting in een
verdragsluitende staat onderworpen te zijn, indien dat lichaam wordt
beheerst door de wetten van die staat of zijn plaats van leiding in die
staat heeft



(

	2.2.1	De vbi komt voor sommige verdragsvoordelen niet in aanmerking



(

	2.2.1

/II.2	Duidelijkheid is gegeven over de verdragstoegang van en aanspraak
op verdragsvoordelen door pensioen- en overheidsfondsen



(

	2.2.2	Corporate tiebreaker op basis van plaats van werkelijke leiding
opgenomen



(

	2.3	Regeling voor oplossing dubbele heffing en vrijstelling ten aanzien
van hybride (rechts)vormen opgenomen 



(

	2.4	Overeenstemming over fiscale behandeling besloten FGR’s als asset
poolinginstrument



(

	2.5	Afgezonderde Particuliere Vermogens tijdens onderhandelingen
besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag



(



Ondernemingswinsten

2.6.2	Definitie ‘vaste inrichting’ in overeenstemming met
OESO-beginselen



(

	2.6.3	Specifieke bepaling in artikel inzake ‘vaste inrichting’ ter
behoud van heffingsrecht over winsten behaald met werkzaamheden
buitengaats opgenomen



(

	2.6.4	Winsttoerekening vaste inrichtingen conform artikel 7
OESO-modelverdrag



(

	2.6.4	Toegang tot onderlingoverlegprocedure en arbitrage in kwesties
over winsttoerekening en verrekenprijzen



(

	2.6.5	Toekenning heffingsrecht scheep- en luchtvaartwinsten behaald in
het internationale verkeer aan de staat van de werkelijke leiding van de
onderneming 



(

	2.6.5	Terugvaloptie:	Beperkte bronstaatsheffing scheep- en
luchtvaartwinsten



(

	2.6.5	Vrijwaring van heffingen over de omzet behaald met passagiers- en
vrachtvervoer





		Vermogensinkomsten en -winsten

2.7.1	Uitsluitende woonstaatheffing voor deelnemingsdividenden



(

	2.7.2	Tarief portfoliodividenden t.a.v. Nederland niet lager dan 15%



(

	2.8.1	Uitsluitende woonstaatheffing interest & royalty’s



(

	2.8.1	Terugvaloptie:	Uitzonderingen bronheffingsrecht



(

	2.9.3	Aanmerkelijkbelangvoorbehoud opgenomen



(

	2.9.3	Zo nodig:	Uitbreiding aanmerkelijkbelangvoorbehoud indien
verdragspartner waardeaangroei niet belast



(

	2.9.4	Zo nodig:	Heffingsmogelijkheid bronstaat indien verdragspartner
door Nederlands lichaam betaalde dividenden effectief niet belast



(

	2.9.5	Bepaling dat inkoop van aandelen en liquidatie worden beheerst
door het dividendartikel



(



Arbeid

2.10	183-dagenbepaling opgenomen voor inkomsten uit dienstbetrekking



(

	2.11.1	Bronstaatheffing voor gefacilieerd opgebouwde pensioenen,
onafhankelijk van de behandeling van de pensioenen in de woonstaat



(

	2.11.2	Indien Ja:	Geen splitsing particuliere en privaatrechtelijke
pensioenen indien bronstaatheffing



(

	2.11.1	Terugvaloptie:	Beperkt bronheffingsrecht 



(

	2.11.5	Regeling voortgezette pensioenpremieaftrek in of bij non-
discriminatieartikel



(

	2.12	Inkomsten sporters & artiesten vallen onder bepalingen inkomsten
uit onderneming of dienstverband



(

	2.12	Risico dubbele vrijstelling sporters & artiesten geadresseerd



(

	2.13	Specifieke bepaling (hoog)leraren achterwege gelaten



(



Voorkomingsmethodiek

2.15.1	Nederlandse voorkomingsmethodiek opgenomen 



(

	2.15.2	Geen tax sparing credit opgenomen



(



Administratieve samenwerking en overig

2.16.1	Verdergaande informatie-uitwisseling mogelijk dan uitwisseling op
verzoek

	(



2.16.2	Invorderingsbepaling opgenomen



(

	2.17.1	Arbitragemogelijkheid opgenomen



(

	2.17.1	Arbitrage ook mogelijk in gevallen waarin definitieve
gerechtelijke uitspraak is gedaan



(

	2.21	Terug- en overnameclausule opgenomen in geval regeling nog niet
was overeengekomen



(



Instrumentarium voorkomen verdragsmisbruik

2.20.1	Indien aansluiting is gezocht bij nationale
antimisbruikleerstukken is consultatie en/of
onderlingoverlegmogelijkheid overeengekomen



(

	2.20.2	Verdragsvoordeelbeperkende bepalingen opgenomen waar interactie
tussen betrokken stelsels verdragsmisbruik meebrengen



(



Ontwikkelingslanden

2.6.2	Uitgebreidere definitie ‘vaste inrichting’



(

	2.7.1	Bronbelasting op deelnemingsdividenden toegestaan



(

	2.8.1	Bronbelasting op interest & royalty’s toegestaan



(



Risico’s verdragsmisbruik tijdens onderhandelingen op initiatief van
Nederland besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag 



(

	II.2	Overige onderdelen van het VN-model geaccepteerd ter ondersteuning
van de fiscale ontwikkeling van het ontwikkelingsland



(

	

Toelichting

In bovenstaand toetsschema met standaardcriteria voor het sluiten van
belastingverdragen zijn de standaardcriteria opgenomen zoals
geformuleerd en toegelicht in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011.
Dit schema biedt tevens uitvoering aan de motie-Van Vliet en zal gevoegd
worden bij elke toelichting bij nieuwe belastingverdragen. Per onderdeel
zal worden aangegeven of de inzet geconcretiseerd is in het verdrag en
zal worden verwezen naar de relevante passage in de toelichting.

 OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

 OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000, beschikbaar
via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

 OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

  OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

  De G-20 is een groep van Ministers van Financiën en gouverneurs
(presidenten) van centrale banken van 19 economisch meest belangrijke
landen plus de Europese Unie.

   Het commentaar bij het OESO-modelbelastingverdrag van 17 juli 2008,
OESO, Model tax convention on income and capital, Parijs: OESO 2008,
vermeldt een voorbehoud van België, Oostenrijk, Luxemburg en
Zwitserland bij artikel 26. In maart 2009 hebben deze landen verklaard
hun voorbehoud in te trekken.

  Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 8 (Van Vliet, PVV). Kamerstukken
II 2010/11, 25 087, nr. 8 (Van Vliet, PVV). 

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

 Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 13

 Bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 7

 Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 8 (Van Vliet, PVV)

Pagina  PAGE 2  van  NUMPAGES 11