Advies Raad van State inzake de nota van wijziging
Bijlage
Nummer: 2013D06460, datum: 2013-02-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Tweede nota van wijziging (2013D05374)
Preview document (🔗 origineel)
No.W04.12.0476/I 's-Gravenhage, 20 december 2012 Bij Kabinetsmissive van 29 november 2012, no.12.002853, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de adviesaanvraag inzake de nota van wijziging bij het voorstel van wet houdende nieuwe regels voor een basisregistratie personen (Wet basisregistratie personen), met toelichting. De nota van wijziging strekt tot beperking van de registratie van gegevens over de vreemde nationaliteit naast de Nederlandse nationaliteit in de basisregistratie personen. Van burgers die op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap de Nederlandse nationaliteit van rechtswege hebben verkregen, wordt de vreemde nationaliteit niet meer geregistreerd in de basisregistratie personen. Alleen van personen die op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap door (bevestiging van) optie of door verlening (naturalisatie) hebben verworven, zal de vreemde nationaliteit nog worden geregistreerd. De reeds bestaande registraties van de vreemde nationaliteit van personen die op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap de Nederlandse nationaliteit van rechtswege hebben verkregen, blijven gehandhaafd, tenzij de betreffende persoon, indien deze ouder is dan 16 jaar, een verzoek doet tot verwijdering daarvan. De Afdeling maakt naar aanleiding van de nota van wijziging opmerkingen over de voorgestelde wijziging als zodanig en over het handhaven van de al bestaande registraties van de vreemde nationaliteit in de basisregistratie personen. Hij is van oordeel dat het voorstel in verband daarmee nader dient te worden overwogen. 1. De voorgestelde wijziging als zodanig a. Aanleiding; noodzaak Blijkens de toelichting beoogt de regering met de voorgestelde wijziging het oplossen van ‘een gevoelig maatschappelijk probleem.’ Het gaat dan om burgers die van rechtswege Nederlander zijn en die tevens een vreemde nationaliteit bezitten. Als het hier gaat om burgers die zich uitsluitend Nederlander voelen, acht de regering het ongewenst dat zij, ongewild en voortdurend, en over meerdere generaties, worden geconfronteerd met hun vreemde nationaliteit. Het voorstel strekt er, kort gezegd, toe dat in de basisregistratie personen de vreemde nationaliteit niet langer naast de Nederlandse nationaliteit wordt opgenomen, behalve in het geval van personen die het Nederlanderschap hebben verworven door (bevestiging van) optie of door verlening (naturalisatie). Het trok de aandacht van de Afdeling dat de toelichting in feite volstaat met het stellen dat er een gevoelig maatschappelijk probleem is, zonder dat op enige wijze wordt onderbouwd waaruit is gebleken dat dit probleem – van ‘ongewilde en voortdurende confrontatie’ met de vreemde nationaliteit – zich voordoet, en met name hoe groot de groep is van hen die bezwaren hebben tegen de registratie ook van hun vreemde nationaliteit. Evenmin wordt ingegaan op de vraag of er wellicht anderen zijn die de bedoelde meervoudige registratie wél op prijs stellen, en/of daarbij een evident persoonlijk belang of voordeel hebben. Meer in het bijzonder is het de Afdeling uit de toelichting niet duidelijk geworden of het daar genoemde probleem alleen, of met name, betrekking heeft op de registratie als zodanig. Immers, de genoemde confrontatie met de vreemde nationaliteit, indien opgenomen in de basisregistratie personen, zal zich in de praktijk vooral kunnen voordoen in het geval door of voor betrokkene, voor welk doel ook, een afschrift wordt verlangd uit de basisregistratie personen. In dit verband merkt de Afdeling op dat de minister van BZK op 8 februari 2011 in antwoord op vragen van leden van de Tweede Kamer heeft aangegeven dat voor gemeenten een uniforme gedragslijn is vastgesteld die bepaalt dat gemeenten in afschriften van de GBA die door de burger worden aangevraagd, in beginsel geen gegevens omtrent de nationaliteit(en) vermelden. Ook gaf de minister aan dat al opdracht is gegeven tot het doorvoeren van een technische aanpassing van het GBA, waardoor niet automatisch alle nationaliteiten van een persoon aan afnemers worden verstrekt. Aldus ontvangen gebruikers op geautomatiseerde wijze alleen die nationaliteitsgegevens die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun overheidstaken. Uit het voorgaande blijkt dat de kans klein is dat de Nederlandse burger als gevolg van de registratie in de basisregistratie personen met zijn vreemde nationaliteit wordt geconfronteerd en dat er bovendien technische mogelijkheden zijn om ervoor te zorgen dat zo’n situatie zich zo min mogelijk voordoet. Voor zover het niet (alleen) gaat om confrontatie met de vreemde nationaliteit in het geval van een afschrift uit de GBA, merkt de Afdeling op dat beëindiging van de registratie van de vreemde nationaliteit van Nederlanders in de basisregistratie personen er hoe dan ook niet toe kan leiden dat een dergelijke confrontatie geheel wordt voorkomen. Indien het immers ter uitvoering van overheidstaken noodzakelijk is dat overheidsorganen weten of een Nederlander tevens een vreemde nationaliteit heeft, en dit gegeven niet langer in de basisregistratie is in te zien, zullen zij deze informatie op andere wijze moeten verkrijgen of registreren. Het probleem wordt derhalve slechts verplaatst. Mogelijk zelfs zal burgers juist vaker worden gevraagd om zelf gegevens over hun vreemde nationaliteit te verschaffen. Een gedegen onderbouwing is te meer van belang gezien de stevige bezwaren tegen het voorstel van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken. Blijkens de toelichting schat de regering deze bezwaren zodanig in ‘dat zij onvoldoende reden vormen om van de voorgestelde aanpassing van het wetsvoorstel Brp af te zien’. Deze reactie duidt op een afweging van het belang dat de regering hecht aan het voorstel tegen de bezwaren uit de kring van hen die in de praktijk van doen hebben met de basisregistratie personen. Gegeven zo’n belangenafweging, zal naar de mate waarin de onderbouwing van het voorstel minder robuust is, aan de bezwaren tegen dat voorstel meer gewicht moeten toekomen. De Afdeling merkt in dit verband op dat het belang en het nut van registratie ook van de vreemde nationaliteit veel groter is dan de toelichting doet voorkomen. Gewezen kan worden op de vreemdelingenpraktijk, waarbij in het kader van het toezicht en van de beoordeling van aanspraken die kunnen worden ontleend aan de andere nationaliteit, eenduidige en snelle beschikbaarheid ter zake van die nationaliteit van groot belang is. Zo zal het in veel gevallen gaan om een nationaliteit van één van de EU-lidstaten of een Turkse nationaliteit, waaraan betrokkene sterke rechten ten aanzien van gezinshereniging kan ontlenen. Gezien het voorgaande adviseert de Afdeling het in de toelichting gestelde probleem alsnog nader te onderbouwen en het voorstel zo nodig nader te overwegen. b. De motivering van het onderscheid naar de wijze waarop het Nederlanderschap is verkregen Blijkens de toelichting acht de regering vermelding in de basisregistratie personen van de vreemde nationaliteit voor hen die het Nederlanderschap van rechtswege hebben verkregen niet langer noodzakelijk. Registratie van de vreemde nationaliteit van Nederlanders die het Nederlanderschap door (bevestiging van) optie of door naturalisatie hebben verworven, wordt daarentegen nog wel nodig geacht. Met betrekking tot degenen die het Nederlanderschap door (bevestiging van) optie of door verlening (naturalisatie) hebben verworven, bevat de toelichting echter niet meer dan de stelling dat de beschikbaarheid van het gegeven over de vreemde nationaliteit onmisbaar is in verband met het uitvoeren van bepaalde wetgeving en overheidstaken. Als voor de hier bedoelde categorie het naar het oordeel van de regering onontbeerlijk is dat direct kan worden beschikt over de informatie over de andere nationaliteit, valt vooralsnog niet in te zien waarom dat argument niet zou gelden ten aanzien van hen die het Nederlanderschap van rechtswege hebben verkregen. De Afdeling mist een motivering van deze stelling, en daarmee van het voorgestelde onderscheid. Deze motivering is mede van belang uit een oogpunt van de hierna onder 2. te bespreken eisen die voortvloeien uit de Europese privacyrichtlijn. De Afdeling adviseert de noodzaak tot het behouden van de registratie van de vreemde nationaliteit in de hiervoor bedoelde gevallen alsnog dragend te motiveren, en ook op dit punt het voorstel zo nodig nader te overwegen. Voor het geval de hiervoor geadviseerde heroverweging niet zou leiden tot het terugkomen op de voorgestelde wijziging, zal de Afdeling hierna in verband met de naleving van de Europese privacyrichtlijn aandacht besteden aan de consequenties van de aldus te kiezen gedragslijn voor de bestaande registraties. 2. Het handhaven van al bestaande registraties Het voorstel voor de Wet basisregistratie personen behelst een wijziging van het wettelijk kader voor de basisregistratie van persoonsgegevens, als thans vormgegeven in de Wet GBA. Voor de uitvoering van overheidstaken is een aantal basisgegevens noodzakelijk. In de basisregistratie worden daarom kerngegevens opgenomen die in beginsel alle overheidsorganen nodig hebben in verband met de uitvoering van hun werkzaamheden. Doelstelling van de basisregistratie van persoonsgegevens is het in stand houden van een doelmatige informatievoorziening van de overheid met gelijktijdige waarborging van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde burger. Daarbij is het eenmalig verzamelen en opslaan van de relevante persoonsgegevens over de burger in combinatie met het meervoudig gebruik van die gegevens door de gehele overheid het uitgangspunt. Reeds bij de behandeling van de Wet GBA is besloten om alle gegevens over de nationaliteit in de GBA te registreren, omdat deze gegevens worden gebruikt bij de uitvoering van wetten en overheidstaken. In verband met de beoordeling van de voorgestelde Wet basisregistratie personen en daarmee ook van de onderhavige nota van wijziging, merkt de Afdeling op dat het hier gaat om de verwerking van persoonsgegevens, zodat bij de verzameling en verwerking bijzondere waarborgen in acht moeten worden genomen. Persoonsgegevens dienen slechts voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden te worden verkregen en niet worden verwerkt op een wijze de onverenigbaar is met die doeleinden. De verwerking van de gegevens moet toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of verwerkt. Voorts mogen de gegevens in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is. Blijkens de toelichting bij de voorgestelde nota van wijziging acht de regering registratie van de vreemde nationaliteit van Nederlanders die het Nederlanderschap van rechtswege hebben verkregen, in de basisregistratie personen niet langer noodzakelijk. Zij wil echter niet zo ver gaan dat voor die personen ook de al bestaande registratie van een eventuele vreemde nationaliteit ambtshalve wordt beëindigd. Een dergelijke handelwijze zou onevenredig grote uitvoeringslasten met zich brengen voor de overheid, met name voor de gemeenten: van ruim een miljoen Nederlanders die tevens een vreemde nationaliteit bezitten, zou dan moeten worden uitgezocht op welke wijze zij het Nederlanderschap hebben verkregen, aldus de toelichting. Daarom is ervoor gekozen om de voorgestelde wijziging alleen te laten gelden voor personen die ingeschreven gaan worden vanaf de inwerkingtreding van de voorgestelde wet. Wel zal aan reeds ingeschreven betrokkenen, met uitzondering van hen die het Nederlanderschap hebben verkregen door (bevestiging van) optie of door verlening (naturalisatie), eenmalig de mogelijkheid worden geboden om op verzoek de registratie op het punt van de vreemde nationaliteit aan te passen. De Afdeling heeft op zichzelf begrip voor de aanzienlijke uitvoeringslasten. Dat kan er echter niet aan afdoen dat het voorstel zal leiden tot een onderscheid binnen de groep Nederlanders die het Nederlanderschap van rechtswege hebben verkregen, tussen diegenen wier vreemde nationaliteit wél geregistreerd is en zal blijven en diegenen voor wie dat niet meer het geval zal zijn. Aldus ontstaat een situatie die op gespannen voet komt te staan met de Europese privacyrichtlijn. Immers, het voorstel brengt met zich dat het gegeven van de vreemde nationaliteit van personen die behoren tot de eerst bedoelde categorie in de basisregistratie bewaard zal blijven, terwijl de regering een dergelijke registratie, gelet op de toelichting, op zich zelf niet langer noodzakelijk acht voor de uitvoering van overheidstaken. Daar komt bij dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al eerder heeft aangegeven dat, indien de wet keuzevrijheid laat om een gegeven al dan niet te laten registreren, de kwaliteit van de registratie van het betreffende gegeven niet meer gewaarborgd kan worden, zodat dit gegeven dan niet meer zinvol kan worden gebruikt. Het behoud van de al bestaande registraties van de vreemde nationaliteit van Nederlanders die het Nederlanderschap van rechtswege hebben verkregen, is kwetsbaar uit het oogpunt van de Europese privacyrichtlijn die bepaalt dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt. De Afdeling adviseert de hiervoor bedoelde handhaving in de basisregistratie van de al bestaande registraties van de vreemde nationaliteit van Nederlanders die het Nederlanderschap van rechtswege hebben verkregen, opnieuw te bezien. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat de nota van wijziging niet wordt gezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De waarnemend vice-president van de Raad van State, (get) van Dijk Kamerstukken II 2010/11, Aanhangsel Handelingen, 1349, blz. 3. Kamerstukken II 2010/11, Aanhangsel Handelingen, 1349, blz. 2. Het voorstel voor de Wet basisregistratie personen vormt, aldus de toelichting bij dat voorstel, een zelfstandige implementatie van de Europese privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995, Pb L 281). Ook dient de verwerking van persoonsgegevens te voldoen aan de eisen van artikel 10 Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). Zie uitgebreid Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, blz. 63 e.v. Artikel 6, eerste lid, onder b en d, Richtlijn 95/46/EG. Artikel 6, eerste lid, onder e, Richtlijn 95/46/EG. Kamerstukken II 2010/11, Aanhangsel Handelingen, 1349, blz. 2-3. Deze kwetsbaarheid bestaat ook in relatie tot artikel 8 EVRM en artikel 8 EU-Handvest. Er dienen geen persoonsgegevens te worden verzameld en verwerkt dan noodzakelijk is voor het doel dat daarmee wordt gediend, i.c. het belang van de overheid bij een doelmatige persoonsinformatievoorziening. PAGE 5 AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........