[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33553 Adv RvSt inzake de Wet op de Kamer van Koophandel

Regels omtrent de Kamer van Koophandel (Wet op de Kamer van Koophandel)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2013D07450, datum: 2013-02-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2013Z03544:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W15.12.0232/IV	's-Gravenhage, 14 september 2012

Bij Kabinetsmissive van 6 juli 2012, no.12.001542, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en
Innovatie, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels
omtrent de Kamer van Koophandel (Wet op de Kamer van Koophandel), met
memorie van toelichting.

Het voorstel schept allereerst een wettelijke basis voor de ontwikkeling
van digitale en fysieke ondernemerspleinen waar ondernemers terecht
kunnen voor informatie, ondersteuning en advies over ondernemen en
innoveren. Voorts worden de huidige twaalf kamers van koophandel, de
vereniging Kamer van Koophandel Nederland en de stichting Syntens
samengevoegd tot één organisatie met de status van een zelfstandig
bestuursorgaan. Dit krijgt een raad van bestuur en een raad van
toezicht. De leden van beide organen worden op voordracht van de raad
van toezicht, door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en
Innovatie (EL&I) benoemd. Vertegenwoordigers van werkgevers en
werknemers nemen zitting in een centrale adviesraad en in regionale
raden om de Kamer van advies te dienen. Naast de bestaande taken krijgt
de Kamer van Koophandel twee nieuwe taken: innovatiestimulering en het
beheer van de ondernemerspleinen. Een herbezinning op de onderliggende
activiteiten wordt aan de Kamer van Koophandel zelf overgelaten. Tot
slot worden de bestaande wettelijke heffingen van inschrijfplichtigen
afgeschaft, waardoor de financiering van de Kamer van Koophandel
voortaan deels ten laste zal komen van de begroting van het ministerie
van EL&I.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt onder meer
opmerkingen over de inhoud en afbakening van de aan de Kamer toe te
kennen taken. Voorts meent zij dat de wijziging van de bestuursstructuur
waar het gaat om de participatie van vertegenwoordigers van werkgevers-
en werknemersorganisaties in het bestuur van de Kamer onvoldoende is
gemotiveerd. In verband met haar opmerkingen is de Afdeling van oordeel
dat aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1.	Taken van de Kamer van Koophandel

De nieuwe Kamer van Koophandel heeft tot doel het stimuleren van
economische ontwikkeling door middel van het informeren en ondersteunen
op het gebied van ondernemen en innovatie van personen die een
onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten. Naast de
reeds bestaande taken van de kamers van koophandel krijgt de nieuwe
Kamer van Koophandel twee nieuwe taken: innovatiestimulering en het
beheer van de ondernemerspleinen. De Afdeling merkt in verband met de
taken van de Kamer het volgende op.

a.	Afbakening van de facultatieve taken

Op basis van het voorstel kan de Kamer van Koophandel facultatieve taken
verrichten die als zodanig niet in het voorstel worden omschreven. Het
moet dan gaan om taken die passen binnen de algemene doelstelling van de
Kamer van Koophandel, maar kennelijk niet geschaard kunnen worden onder
de andere taken van de Kamer. Ook de toelichting maakt niet duidelijk om
welke taken het gaat. Wel wordt aangenomen dat het vooral reguliere
economische activiteiten zal betreffen en dat de financiering van deze
taken plaatsvindt tegen integrale kostprijstarieven.  

De Afdeling acht het van belang dat de toelichting nader inzicht biedt
in de aard en omvang van deze mogelijke facultatieve taken en tevens
aangeeft waarom dergelijke taken door de Kamer van Koophandel verricht
zouden moeten worden.  Hierbij is mede van belang dat, zoals ook de
toelichting aangeeft, het Europeesrechtelijk en mededingingsrechtelijk
beoordelingskader (waaronder de Wet markt en overheid) van de diverse
activiteiten die de Kamer van Koophandel zal ontplooien, verschillend
is. De Europeesrechtelijk en mededingingsrechtelijk regels laten
lidstaten een zekere ruimte om diensten op een bepaalde manier in te
richten; de wijze van inrichting bepaalt vervolgens het toetsingskader.
De conformiteit met deze regels kan echter alleen goed worden beoordeeld
en verzekerd als duidelijk is welke activiteiten de Kamer uitvoert. Met
betrekking tot de facultatieve taken dreigt, zoals ook de toelichting
aangeeft, het gevaar van ongewenste verstoring van de mededinging. In
verband hiermee wordt in het voorstel ook voorzien in een additioneel
toezichtsinstrument in de vorm van een mededingingsklachtmechanisme. 

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen, en zo nodig, het
voorstel aan te passen.

b.	Verhouding tot de taken van Agentschap NL

De Afdeling merkt op dat de taken van de nieuwe organisatie gedeeltelijk
overlap vertonen met die van Agentschap NL, een baten-lastendienst van
het ministerie van EL&I. Dit is onder meer het geval waar het gaat om de
voorlichtingsfunctie die Agentschap NL vervult via 'Antwoord voor
bedrijven'. In de toelichting wordt opgemerkt dat wat betreft de
dienstverlening aan ondernemers nauw zal worden samengewerkt met
Agentschap NL. De toelichting geeft echter niet aan hoe de taakverdeling
tussen beide organisaties zal zijn. Ook wordt niet ingegaan op de vraag
of het wenselijk is dat de twee overheidsorganisaties, beide opererend
onder de verantwoordelijkheid van de minister van EL&I, gelijksoortige
taken uitvoeren.

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen, en zo nodig, het
voorstel aan te passen. 

c.	Het beheer van ondernemerspleinen

De totstandkoming van ondernemerspleinen is, volgens de toelichting,
gewenst omdat sprake is van systeemfalen; te weinig samenwerking tussen
verschillende publieke en private partijen waardoor versnippering en
voor ondernemers een suboptimale ondersteuning ontstaat. Zeker waar het
gaat om een verbetering van de samenwerking tussen publieke partijen is,
aldus de toelichting, overheidsinterventie gerechtvaardigd. Aansluiting
van private partijen is, volgens de toelichting, vanzelfsprekend alleen
aan de orde wanneer dat in het belang is van ondernemers en geen afbreuk
doet aan het objectieve karakter van het ondernemersplein.

Het is de Afdeling niet duidelijk waarom de Minister respectievelijk de
Kamer van Koophandel zich niet beperkt tot facilitering van de publieke
dienstverlening aan ondernemers en waarom het wenselijk zou zijn om via
het digitale ondernemersplein of de fysieke ondernemerspleinen ook
dienstverlening door private partijen te faciliteren. Het is daarbij
tevens onduidelijk of een gecombineerd aanbod van publieke en private
dienstverlening op de ondernemerspleinen niet zal leiden tot verwarring
voor afnemers over de vraag of zij te maken hebben met een publieke dan
wel een private voorziening.

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen, en zo nodig, het
voorstel aan te passen. 

2.	Bestuursstructuur van de Kamer van Koophandel

De samenvoeging van de kamers van koophandel en Syntens gaat gepaard met
belangrijke wijzigingen in de bestuursstructuur van de organisatie. De
algemene besturen van de kamers van koophandel bestaan op basis van de
huidige wet uit vertegenwoordigers van ondernemers- en
werknemersorganisaties. Ingevolge het voorstel zijn werkgevers- en
werknemersorganisaties niet vertegenwoordigd in de raad van bestuur of
de raad van toezicht van de nieuwe Kamer van Koophandel. 

Vertegenwoordigers van deze organisaties nemen uitsluitend zitting in de
centrale adviesraad en de regionale (advies)raden. Zij participeren niet
in de besluitvorming. Deze wijziging binnen de interne organisatie
verandert, naar het oordeel van de Afdeling, in belangrijke mate het
karakter van de Kamer van Koophandel. De rechtstreekse verbanden tussen
het bestuur van de Kamer van Koophandel en de ondernemers en
werknemersorganisaties worden doorgesneden. 

De Afdeling begrijpt de toelichting aldus dat professionaliteit en
slagvaardigheid van het bestuur een motief is geweest om geen
vertegenwoordigers uit ondernemers- en werknemersorganisaties meer op te
nemen in het bestuur. Of dit ook daadwerkelijk zo is en waarom
vertegenwoordiging van ondernemers- en werknemersorganisaties in het
nieuwe (kleine) bestuur van de Kamer van Koophandel aan de
professionaliteit en slagvaardigheid daarvan in de weg zou staan, is
evenwel niet duidelijk. Ook in de evaluatie van de wetswijziging van 1
januari 2008 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken heeft
de Afdeling geen argumenten aangetroffen om in het bestuur van de Kamer
van Koophandel geen vertegenwoordigers van ondernemers en
werknemersorganisaties op te nemen. Zo is niet duidelijk of mogelijk
eisen uit de Kaderwet zelfstandige bestuurorganen ten grondslag hebben
gelegen aan deze keuze.

De Afdeling merkt voorts op dat als gevolg van de wijziging van de
bestuursstructuur 'participatie van maatschappelijke organisaties' (een
van de redenen voor de instelling van een zbo) geen leidend motief kan
zijn voor de vormgeving van de organisatie als een zelfstandig
bestuursorgaan. Daar het de Afdeling uit de toelichting ook niet
duidelijk wordt in hoeverre in casu sprake is van strikt regelgebonden
uitvoering van wettelijke taken (er wordt in tegendeel gesproken van
discretionaire bevoegdheid van de Kamer), meent de Afdeling dat de
vormgeving van de Kamer van Koophandel als zelfstandig bestuursorgaan
beter moet worden gemotiveerd.

De Afdeling adviseert de bovengenoemde verandering in de
bestuursstructuur en de vormgeving van de Kamer als zelfstandig
bestuursorgaan nader te motiveren.

3.	Instelling van de ondernemerspleinen

Op grond van het voorstel stelt de Kamer regionale ondernemerspleinen
in. Tevens stelt de Minister van EL&I een digitaal ondernemersplein in.
Daarbij bepaalt het voorstel dat de Minister voor alle rechtshandelingen
en handelingen ten behoeve van instelling en instandhouding van het
digitaal ondernemersplein aan de Kamer mandaat, volmacht
onderscheidenlijk machtiging kan verlenen. 

De toelichting maakt, naar het oordeel van de Afdeling, onvoldoende
duidelijk waarom de Minister wordt belast met de instelling van het
digitale ondernemersplein en de Kamer van Koophandel met de instelling
van de fysieke ondernemerspleinen, te meer nu het voorstel kennelijk
beoogt ook het digitale ondernemersplein door de Kamer van Koophandel te
doen uitvoeren. In het bijzonder is niet duidelijk waarom, zoals de
toelichting aangeeft, de verantwoordelijkheid van de Minister voor de
toegang voor ondernemers tot de eOverheid een andere is dan diens
verantwoordelijkheid voor de toegang voor ondernemers tot de fysieke
ondernemerspleinen en waarom dit aanleiding vormt voor de voorgestelde
taaktoedeling.

De Afdeling adviseert overtuigend te motiveren waarom de minister wordt
belast met de instelling van het digitale ondernemersplein, en zo nodig
het voorstel aan te passen.

4.	Taken en activiteiten 

In de toelichting is een algemene beschrijving van de taken van de Kamer
van Koophandel opgenomen. In het kader daarvan wordt een breed scala aan
activiteiten ondernomen. Daarover zal een grondige herbezinning
plaatsvinden ('back to basics') op basis van een door de Kamer te
ontwikkelen toetsingskader. 

De herbezinning op de activiteiten van de Kamer van Koophandel wordt
hiermee geheel aan de organisatie zelf overgelaten. In de toelichting
wordt niet duidelijk aangegeven welke soort activiteiten al dan niet
gerekend worden tot het takenpakket van de Kamer. 

Daarbij komt dat de Minister volgens artikel 26 tweede lid zijn
'standpunt' omtrent het – eenmaal in de vijf jaren op te stellen
meerjarenprogramma – ter kennis brengt van de Kamer. Het is de
Afdeling niet duidelijk wat de status is van dit 'standpunt' van de
Minister. 

Gelet op de algemene verantwoordelijkheid van de Minister voor het
functioneren van het zelfstandig bestuursorgaan en de wijze van
uitvoering van de desbetreffende wettelijke taken ligt het voor de hand
dat hij zijn instemming verleent met in elk geval de hoofdlijnen van het
beleid. De Afdeling meent daarom dat het voorstel zou moeten bepalen dat
het meerjarenprogramma door de Minister wordt goedgekeurd.

De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen.

5.	Het regionaal meerjarenprogramma

Het voorstel bepaalt dat de regionale raden een regionaal
meerjarenprogramma en een regionaal activiteitenplan opstellen. Waar het
voorstel bepaalt dat het regionaal activiteitenplan als advies dient
voor de Kamer met betrekking tot de taak de regionale economische
ontwikkeling te stimuleren, is op grond van het voorstel de status van
het regionale meerjarenprogramma niet duidelijk.

De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen. 

6.	Wijziging Waterschapswet

Het voorstel wijzigt artikel 14, derde lid, van de Waterschapswet. Deze
wijziging heeft tot gevolg dat de Kamer van Koophandel de persoon
aanwijst die 'degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of
persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als
bedrijfsruimte' vertegenwoordigt in het algemene bestuur van het
waterschap. Gelet op de nieuwe interne bestuursstructuur van de Kamer
van Koophandel, hierboven beschreven onder punt 2, is niet zonder meer
duidelijk waarom deze vertegenwoordiger nog door de Kamer van Koophandel
wordt aangewezen. Ondernemers zijn immers niet in het bestuur van de
Kamer van Koophandel vertegenwoordigd.

De Afdeling adviseert het voorstel, op dit onderdeel, opnieuw te bezien.

7.	Omvang van de financiering ten laste van de begroting van EL&I

De toelichting vermeldt niet hoe groot het bedrag is dat als gevolg van
de herziening van de wijze van financiering ten laste komt van de
begroting van het Ministerie van EL&I. Hoewel de Kamer hier eerder over
is geïnformeerd, meent de Afdeling dat deze informatie ook in de
toelichting moet worden opgenomen. De toelichting bij een voorstel moet
immers zelfstandig leesbaar zijn en inzicht geven in de meest relevante
gevolgen en effecten van een voorstel.

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen 

8.	Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het
advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W15.12.0232/IV met redactionele kanttekeningen die de
Afdeling in overweging geeft.

In artikel 1 een definitie van 'Kamer' toevoegen.

Paragraaf 4 van de toelichting en het voorstel met elkaar in
overeenstemming brengen op het punt van de voordracht van leden van de
centrale adviesraad en de regionale raden.

Artikel 7, eerste lid, als volgt formuleren: Onze Minister benoemt de
leden van de Kamer op voordracht van de raad van toezicht. 

	Artikel 2.

	Artikel 38. Artikel 37 bevat een aantal nader omschreven facultatieve
taken. 

	Paragrafen 2 en 7 van de toelichting.

	Paragraaf 7 van de toelichting.

	Zo kan alleen sprake zijn van een dienst van algemeen economische
belang in de zin van artikel 106, lid 2, VWEU, als de betreffende
onderneming uitdrukkelijk met een specifieke taak is belast.

	De artikelen 39 en 40.

	Paragraaf 2 van de toelichting.

	Paragraaf 2 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997.

	Paragraaf 3 en 4 van de toelichting.

	Bijlage bij Kamerstukken II 2009/10, 32 004, nr. 2.

	De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bepaalt dat een zelfstandig
bestuursorgaan uitsluitend worden ingesteld indien: a. er behoefte is
aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke
deskundigheid; b. er sprake is van strikt regelgebonden uitvoering in
een groot aantal individuele gevallen; c. participatie van
maatschappelijke organisaties in verband met de aard van de betrokken
bestuurstaak bijzonder aangewezen moet worden geacht.

	Artikel 4.

	Artikel 5.

	Artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.

	Paragraaf 2 van de toelichting.

	Artikel 30.

	Artikel 63.

	Kamerstukken II 20011/12, 32004, nr. 3, blz. 6.

 PAGE    

  PAGE  2 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........