[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; ’s Gravenhage, 10 september 2010

Bijlage

Nummer: 2013D08029, datum: 2013-02-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verdrag ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (2013D06595)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de
Nederlandse Antillen, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië
en Noord-Ierland inzake de uitwisseling van informatie betreffende
belastingen; ‘s-Gravenhage, 10 september 2010 (Trb. 2010, 279)

Toelichtende nota

ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport “Harmful Tax Competition, an emerging
global issue” uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport van
juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale
praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In
het kader van dit rapport hebben de Nederlandse Antillen als één van
de genoemde landen met een bijzonder belastingregime, op 30 november
2000 een schriftelijke toezegging aan de OESO afgegeven om de als
schadelijk gekenmerkte fiscale praktijken te gaan beëindigen en in het
bijzonder om transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met
betrekking tot belastingzaken tot stand te brengen. Binnen een
OESO-werkgroep hebben de Nederlandse Antillen zich ervoor ingezet om een
modelverdrag te ontwikkelen dat de minimum standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek vormt. Dit “Model Agreement on
Exchange of Information on Tax Matters” (hierna: OESO-modelverdrag) is
op 18 april 2002 tot stand gekomen en openbaar gemaakt. 

De OESO beoogt via deze wijze van gegevensuitwisseling internationale
samenwerking in belastingaangelegenheden tot stand te brengen om
belastingontwijking, fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen
te gaan. De Nederlandse Antillen ondersteunden dit gedachtegoed en
streefden ernaar om zoveel mogelijk met andere landen verdragen ter
voorkoming van dubbele belasting met een inlichtingenartikel conform de
laatste update van artikel 26 van het OESO “Model Tax Convention on
Income and Capital” (2005) te sluiten, alsmede een breed netwerk van
de zogenaamde Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s), naar het
OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die
respectievelijk de OESO-standaard hebben ingevoerd (de ‘witte
lijst’), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO-standaard nog niet
substantieel hebben geïmplementeerd (de ‘grijze lijst’) en landen
die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de ‘zwarte
lijst’). Onder de ‘grijze lijst’ was een dertigtal gecommitteerde
jurisdicties opgesomd, waaronder ook de Nederlandse Antillen. Bij het
verschijnen van deze lijsten gold als criterium voor het substantieel
implementeren van de OESO-normen dat een land ten minste twaalf
informatie-uitwisselingverdragen (TIEA’s) of belastingverdragen
(DTA’s) met een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 van
het OESO-modelverdrag uit 2005 moest hebben afgesloten. De publicatie
van deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een exponentiële groei van
het aantal overeengekomen TIEA’s en een snelle toename van het aantal
(her)onderhandelingen van belastingverdragen. De Nederlandse Antillen
gingen mee in deze ontwikkelingen en stonden ten tijde van het tot stand
komen van het onderhavige Verdrag op de ‘witte lijst’ van de OESO.
De goedkeuring wordt thans gevraagd voor Curaçao, Sint Maarten en het
Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

Onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk

Het onderhavige Verdrag kwam tot stand na onderhandelingen tussen de
fiscale autoriteiten van de Nederlandse Antillen en vertegenwoordigers
van het Verenigd Koninkrijk. Het initiatief tot onderhandelen werd
genomen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen. 

De Nederlandse Antillen hebben zich internationaal tegenover de OESO
gecommitteerd om te voldoen aan door de OESO gestelde normen van
transparantie en uitwisseling van gegevens. Hieraan wordt met het
onderhavige Verdrag voldaan. Voor Curaçao is, in navolging van de
voormalige Nederlandse Antillen, bovendien van belang, dat TIEA’s in
het algemeen en deze TIEA in het bijzonder een opstap kunnen zijn naar
een Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting (DTA); Curaçao streeft
ernaar zoveel mogelijk DTA’s te sluiten. 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Voor het voorliggende Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag
van 2002 als basis gediend. De verdragstekst met het Verenigd Koninkrijk
komt in grote lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. Voor zover de
bepalingen van het Verdrag substantieel afwijken van de bepalingen in
het OESO-modelverdrag, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Dit
geldt voor de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 12. Daar waar de bepalingen
niet of niet substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag, is het
daarmee corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing
en wordt voor de toelichting ervan verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van het Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het
Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbaar relevante fiscale
gegevens ten behoeve van de vaststelling, heffing en inning van
belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van
belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van
belastingzaken. 

In het tweede lid is bepaald dat ten aanzien van het Koninkrijk der
Nederlanden het Verdrag alleen van toepassing is op de Nederlandse
Antillen. Nu de Nederlandse Antillen zijn ontmanteld, is de toepassing
overgegaan op Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van
Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Dit heeft geen gevolgen
voor de status van het Verdrag. Zie voor een verdere toelichting hierop
de Koninkrijkspositie hierna onder III.

Artikel 2 Jurisdictie

In tegenstelling tot het OESO-modelverdrag is op verzoek van het
Verenigd Koninkrijk in artikel 2 een zinsnede toegevoegd, waarin het
gestelde in het OESO-commentaar op artikel 2 van het OESO-modelverdrag
wordt verwoord, namelijk dat, informatie wordt uitgewisseld in
overeenstemming met dit Verdrag ongeacht of de persoon op wie de
informatie betrekking heeft inwoner of onderdaan van een
verdragsluitende partij is en of de persoon in wiens bezit de informatie
is inwoner of onderdaan van een verdragsluitende partij is. Met deze
toevoeging is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke
belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid worden
per partij de belastingwetten opgesomd waarop het Verdrag van toepassing
is. In het tweede lid is bepaald dat belastingen die na de ondertekening
van dit Verdrag worden ingevoerd en die identiek, dan wel in wezen
gelijksoortig zijn met en ter aanvulling of vervanging dienen van de in
dit artikel genoemde belastingen, eveneens onder de reikwijdte van dit
Verdrag vallen, indien de partijen hierover overeenstemming bereiken.
Voor wat betreft de identieke belastingen wordt niet voorzien dat dit in
de praktijk tot bezwaren zal kunnen leiden bij de andere partij. 

Ten aanzien van het tweede lid kan in relatie tot het Caribische deel
van Nederland het navolgende worden opgemerkt. Sinds 1 januari 2011 is
een nieuw fiscaal stelsel van toepassing in het Caribische deel van
Nederland. In dit nieuwe stelsel is de traditionele
Nederlands-Antilliaanse winstbelasting vervangen door de
vastgoedbelasting en de opbrengstbelasting. Deze heffingen komen niet
alleen in de plaats van een in het eerste lid, onderdeel a, opgesomde
belasting, maar zijn tevens te beschouwen als een ‘in wezen
gelijksoortige belasting' die na de datum van ondertekening van dit
Verdrag zal worden geheven. In de nota naar aanleiding van het verslag
bij de Belastingwet BES is het voorgaande duidelijk verwoord, alwaar is
gesteld dat ‘In het voorgestelde fiscale stelsel voor de BES eilanden
(…) de door (…) lichamen behaalde winst niet meer via een
traditionele winstbelasting in de belastingheffing (wordt) betrokken. In
plaats daarvan wordt (…) de door lichamen behaalde winst forfaitair
belast via de vastgoedbelasting en, bij uitdeling, via de
opbrengstbelasting. De opbrengstbelasting beoogt alle door lichamen
behaalde winst op enig moment te belasten, hetzij bij uitdeling hetzij
bij het eindigen van de belastingplicht op de BES-eilanden, door middel
van een eindafrekeningsverplichting’. Dit betekent dat dit Verdrag na
de staatkundige hervorming van toepassing zal zijn op de
inkomstenbelasting, loonbelasting, vastgoedbelasting en
opbrengstbelasting die in het Caribische deel van Nederland zullen
worden geheven. 

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen
gedefinieerd, die inhoudelijk overeenkomen met het OESO-modelverdrag. De
onderdelen b en c van het eerste lid bevatten een omschrijving van het
grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is. In onderdeel d van het
eerste lid worden de competente autoriteiten van de verdragsluitende
partijen gedefinieerd. In onderdeel r van het eerste lid is voor de
volledigheid, doch in afwijking van het OESO-modelverdrag, een definitie
opgenomen van het begrip “onderdaan”. Dit begrip is van belang voor
de toepassing van artikel 2 en tevens artikel 7, zesde lid, welke
laatste voor het overige OESO-conform is.

Artikel 5 Uitwisseling van inlichtingen op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale
inlichtingenuitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel
inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het
desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige
wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Dit artikel bevat de verplichting van de verdragsluitende partijen om
inlichtingen op verzoek te verschaffen. Het tweede lid geeft de
inspanningsverplichting van de verdragsluitende partijen weer, welke
inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie niet voldoende is om
aan het verzoek om informatie te voldoen, de verplichting bestaat om de
gevraagde informatie door middel van alle relevante methoden van
informatievergaring te verschaffen. De verplichting hiertoe geldt ook in
situaties waarin er geen sprake is van een feit dat zowel volgens de wet
van de aangezochte partij als volgens de wet van de vragende partij als
strafbaar zou worden aangemerkt (de zogenoemde “double
incriminality”) of indien de aangezochte partij de informatie zelf
niet nodig heeft voor de eigen nationale belastingheffing, maar het
verzoek om informatie uitsluitend het belang van de verdragspartner zou
dienen. Het zogeheten “domestic tax interest”-beginsel kan derhalve
geen grond zijn voor de aangezochte partij om informatieverstrekking te
weigeren. 

Krachtens het vierde lid hebben de verdragsluitende partijen de
verplichting om ervoor te zorgen dat hun competente autoriteiten, voor
de doeleinden zoals vermeld in artikel 1, bevoegd zijn informatie op te
vragen en uit te wisselen die gehouden wordt door banken en overige
financiële instellingen, gevolmachtigden, zaakwaarnemers en agenten.
Deze verplichting geldt ook inzake informatie betreffende de
uiteindelijk gerechtigden op vennootschappen, trusts, stichtingen en
overige rechtspersonen. 

Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire,
Sint Eustatius en Saba) hebben geen juridisch beletsel om aan de
verplichting voortvloeiende uit het Verdrag te voldoen. Ter nakoming van
deze verdragsverplichting is in Hoofdstuk VIII, Afdeling 2 van de
Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna ALL) een zestal
artikelen opgenomen die de regels en interne procedures van
internationale bijstandverlening, waaronder ook de bepalingen met
betrekking tot de rechtsbescherming van degenen van wie inlichtingen
worden gevraagd, regelt. In de voorlaatste zin van het eerste lid van
artikel 1 is bepaald dat het Verdrag de in de nationale wetgeving
neergelegde regels of procedures ter bescherming van de rechten van
belastingplichtigen onverminderd respecteert. Deze regels of procedures
mogen echter niet zo zwaar en tijdrovend zijn dat de
informatieverstrekking daardoor onnodig wordt verhinderd of vertraagd.
Dit betekent dat de notificatie aan de belanghebbende zoals deze is
neergelegd in artikel 62 van de ALL, alsmede de aan deze belanghebbende
ter beschikking staande mogelijkheid van beroep tegen het voornemen tot
uitwisseling, niet mag leiden tot een onnodige vertraging. 

Het vijfde lid bevat de plicht van de verzoekende partij om bij het
indienen van het verzoek bepaalde gegevens te overhandigen om de
“voorzienbare relevantie” aan te tonen. 

Het zesde lid regelt de termijn waarbinnen de competente autoriteit van
de aangezochte partij dient te reageren op een verzoek om informatie van
de verzoekende partij. Indien de aangezochte partij er niet in geslaagd
is de verzochte informatie binnen 90 dagen na ontvangst van het verzoek
te verkrijgen en te verstrekken, stelt zij de verzoekende partij van de
onmogelijkheid op de hoogte (onderdeel b). 

Artikel 7 Mogelijkheid een verzoek af te wijzen

Dit artikel bevat de uitzonderingen op de verplichting tot
informatieverstrekking op verzoek. In afwijking van het
OESO-modelverdrag is op verzoek van het Verenigd Koninkrijk expliciet in
het derde lid opgenomen dat informatieverstrekking niet geweigerd kan
worden wanneer informatie wordt gehouden met het oogmerk een crimineel
doel te dienen. Met deze toevoeging wordt niet afgeweken van de inhoud
van het OESO-modelverdrag. Immers, volgens het OESO-commentaar op
artikel 7, derde lid, valt communicatie tussen een juridische
vertegenwoordiger en diens klant slechts onder de bescherming van
vertrouwelijke communicatie, indien bedoelde communicatie is verstrekt
met het doel om juridisch advies te vragen, dan wel te geven. Een
crimineel doel valt hiermee niet te rijmen. Tevens is expliciet
opgenomen dat niets in dit artikel een advocaat of een andere erkende
juridische vertegenwoordiger kan beletten de naam en het adres van een
cliënt te verstrekken indien zulks geen schending van de
vertrouwelijkheid vormt.

Artikel 8 Vertrouwelijkheid

In dit artikel wordt aangegeven, dat de vertrouwelijke behandeling van
de verkregen informatie geschiedt overeenkomstig de wet en regelgeving
van de partij die de informatie heeft aangevraagd. Het
beschermingsniveau voor persoonsgegevens verstrekt aan het Verenigd
Koninkrijk wordt bepaald door de Europese Richtlijn van 24 oktober 1995
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (Richtlijn 95/46/EEG, PbEG L 281, blz. 31-50). Deze richtlijn
geldt voor de Lidstaten van de Europese Unie en dus voor het Verenigd
Koninkrijk. 

In het Caribische deel van Nederland wordt het beschermingsniveau voor
persoonsgegevens geregeld door de Wet bescherming persoonsgegevens BES
(Stb. 2010, 349). Voor Curaçao en Sint Maarten worden de door het
Verenigd Koninkrijk verstrekte persoonsgegevens gewaarborgd in de
Landsverordening bescherming persoonsgevens (voor Curaçao: A.B. 2010,
84 en voor Sint Maarten: A.B. 2010, GT no. 2). Deze komt in grote lijnen
overeen met de Wet bescherming persoonsgegevens BES.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het Verdrag. Voor de
toepassing van het Verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen
strafrechtelijke belastingzaken en overige belastingzaken. Ten aanzien
van strafrechtelijke belastingzaken vindt het Verdrag toepassing met
ingang van de dag van inwerkingtreding. Voor overige belastingzaken
wordt onderscheid gemaakt tussen belastingen die over een tijdvak worden
geheven en tijdstipbelastingen. Voor tijdvakbelastingen vindt het
Verdrag toepassing op de eerste dag van het tijdvak dat aanvangt op of
na de dag waarop het Verdrag in werking treedt. Op tijdstipbelastingen
is het Verdrag van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding. Deze
bepaling wijkt hierbij af van de regeling in het OESO-modelverdrag waar
voor de inwerkingtreding wordt aangesloten bij de aanvang van een
kalenderjaar. Met de in dit Verdrag gekozen tekst kan in voorkomende
gevallen eerder dan op basis van het OESO-modelverdrag een beroep op het
Verdrag worden gedaan. 

Artikel 13 Beëindiging

Dit artikel regelt de beëindiging van het Verdrag, waarbij het van
belang is dat in het derde lid wordt bepaald dat de geheimhoudingsplicht
(artikel 8) blijft bestaan ten aanzien van alle informatie die is
verkregen in het kader van de toepassing van het Verdrag. 

KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal, zoals reeds bij de toelichting van artikel 1, tweede
lid, is vermeld, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen
gelden voor Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland.
De staatkundige hervorming - waarbij het land de Nederlandse Antillen is
opgeheven, Bonaire, Sint Eustatius en Saba elk een openbaar lichaam van
Nederland zijn geworden en Curaçao en Sint Maarten de status van
zelfstandig land binnen het Koninkrijk hebben verkregen - heeft geen
gevolgen voor de status van verdragen die ten behoeve van de Nederlandse
Antillen met derde landen zijn gesloten. De internationaalrechtelijke
verplichtingen voortvloeiende uit het Verdrag gaan van rechtswege over
op Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland. 

DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

 OESO, “Towards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and
Eliminating Harmful Tax Practices”, juni 2000

 Voor de tekst van dit model, inclusief de toelichting, zie:
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf

 Het model van de zogenaamde Double Taxation Agreement (DTA); zie
hiervoor:
http://www.oecd.org/document/53/0,3343,en_2649_33767_33614197_1_1_1_1,00
.html

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs 28 september 2009, beschikbaar via.
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/43757434.pdf.

 Kamerstukken II 2009/10, 32 189, nr. 7, blz. 26.

 P.B. 2001, no. 89, zoals laatst gewijzigd bij Landsverordening van 17
december 2007, P.B. 2007, no. 110.

 PAGE   6 

 PAGE   6 

_________________________

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (van het
Koninkrijk) wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer
instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de
Raad van State).