33569 Adv RvSt inzake Wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen
Wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2013D09907, datum: 2013-03-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2013Z04648:
- Indiener: F. Teeven, staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-03-12 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2013-03-27 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-04-11 14:00: Wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen (33569) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-09-11 11:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-10-10 10:14: Hamerstuk: Wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen (33 569) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
AAN DE KONINGIN
...................................................................................
No.W03.12.0482/II 's-Gravenhage, 20 december 2012
Bij Kabinetsmissive van 4 december 2012, no.12.002880, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende herstel van wetstechnische gebreken in de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met de wetswijziging naar aanleiding van de evaluatie van die wet (Veegwet op het notarisambt 2012), met memorie van toelichting.
In het voorstel wordt onder meer de regeling omtrent de legalisatie van handtekeningen van notarissen, die is ingevoerd bij de evaluatiewet van 29 september 2011,1 wegens praktische bezwaren gewijzigd. Voorts worden de eisen voor benoeming tot notaris en waarnemer versoepeld en wordt een hardheidclausule toegevoegd aan de regeling omtrent de vervaltermijn voor ontvankelijkheid van de klacht tegen een notaris. Tevens worden technische wijzigingen voorgesteld.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de versoepeling van de eisen voor de benoeming tot notaris en tot waarnemer, over de voorgestelde hardheidsclausule en over de keuze voor een veegwet voor inhoudelijke voorstellen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.
1. Versoepeling eisen benoeming tot notaris en tot waarnemer
Voorgesteld wordt de artikelen 6 en 29 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) te wijzigen. Met deze wijziging worden de eisen die gesteld worden aan toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen voor benoeming tot notaris (artikel 6 Wna) en de eisen voor de kandidaat-notarissen om tot waarnemer te worden benoemd (artikel 29 Wna), versoepeld. Deze versoepeling komt bovenop de versoepeling van de eisen voor de benoeming tot (lichte) waarnemer die recentelijk reeds met de evaluatiewet is geïntroduceerd met het oog op vrouwelijke kandidaat-notarissen die het notariaat voor een korte periode verlaten en bij terugkeer vaak in deeltijd werken.2 De voorgestelde versoepeling kan als volgt worden geïllustreerd: thans3 dient de kandidaat-notaris ten minste twee jaren (al dan niet in een aaneengesloten periode) binnen het tijdsbestek van drie jaren voorafgaand aan de benoeming tot waarnemer onder verantwoordelijkheid van een notaris of van een waarnemer werkzaam zijn geweest of als notaris het notarisambt hebben vervuld om in aanmerking te komen voor benoeming tot (zware) waarnemer (“twee uit drie jaar-regeling”). Het voorstel vervangt deze regeling door een soepeler regime: slechts het laatste jaar voorafgaande aan de benoeming zal bij de beoordeling worden meegenomen. In dat jaar moet de kandidaat-notaris gemiddeld ten minste 21 uur per week onder verantwoordelijkheid van een notaris of een waarnemer werkzaam zijn geweest of als notaris het notarisambt hebben vervuld.4 De noodzaak van deze versoepeling wordt niet toegelicht. In de toelichting wordt slechts gesteld dat deze wijzigingen een bruikbare en heldere maatstaf geven “waarmee kan worden beoordeeld of een kandidaat voldoende recente werkervaring heeft om in aanmerking te komen voor benoeming tot notaris, respectievelijk waarnemer”.5
De Afdeling is van oordeel dat de voorgestelde versoepeling van de eisen voor benoeming tot notaris of tot waarnemer een deugdelijke motivering behoeft. Zij adviseert in de toelichting daarin te voorzien.
2. Hardheidsclausule bij de vervaltermijn voor ontvankelijkheid van de klacht
Op grond van de huidige regeling kunnen klachten tegen notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.6
Ingevolge het voorstel kan een uitzondering worden gemaakt op deze regel. Voorgesteld wordt in artikel 99, vijftiende lid, Wna een hardheidsclausule op te nemen inhoudende dat een beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de klacht wegens de afloop van de drie jaren-termijn achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de klager in verzuim is geweest.
Ziet de Afdeling het goed dan wordt met dit voorstel beoogd tegemoet te komen aan een wens van het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT), dat de vervaltermijn van drie jaar als te kort ervaart voor het doen van een uitvoerig onderzoek, waarbij zowel interne als externe informatiebronnen worden gebruikt.7
De Afdeling wijst erop dat een hardheidsclausule slechts wordt opgenomen als er aanleiding is om te verwachten dat de toepassing van de regeling kan leiden tot onbillijkheden van overwegende aard in niet precies te voorziene gevallen.8 Om een dergelijke situatie gaat het hier naar het oordeel van de Afdeling niet. Het BFT wijst op een structureel probleem van te weinig tijd voor het doen van onderzoek, hetgeen niet onvoorzien is. Bovendien gaat het niet om een situatie waarin de vervaltermijn voor het BFT in uitzonderlijke gevallen tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Daar doelt het BFT niet op. Een hardheidsclausule is dan, naar het oordeel van de Afdeling, geen doelmatig instrument om aan de bezwaren van het BFT tegemoet te komen. Het probleem lijkt eerder in de lengte van de vervaltermijn zelf te liggen.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de mogelijke alternatieven, zoals de verlenging van de vervaltermijn, en het voorstel zo nodig aan te passen.
3. Inhoudelijke wijzigingen in een veegwet
De Afdeling wijst erop dat het voorstel een aantal inhoudelijke en soms ook vrij vergaande voorstellen bevat, zoals de hierboven besproken voorstellen. Daarnaast worden enige technische wijzigingen voorgesteld.
De Afdeling is van oordeel dat het instrument van een veegwet bedoeld is voor voorstellen van geringe en overwegend technische aard.9 De hiervoor bedoelde voorbeelden van voorstellen kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Het is, naar het oordeel van de Afdeling, dan ook niet juist om het wetsvoorstel een Veegwet te noemen.
De Afdeling adviseert het voorstel daarom niet aan te duiden als Veegwet, maar als een voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt.
4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
(get.) Van Dijk
Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.12.0482/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft.
In artikel I, onderdeel N, in de voorgestelde wijziging van artikel 29, eerste lid, “Tot waarnemer is benoembaar een notaris of kandidaat-notaris” vervangen door: Tot waarnemer is benoembaar een notaris of een toegevoegd notaris;
In artikel I, onderdeel N, in de voorgestelde wijziging van artikel 29, derde lid, “wordt na “kamer voor het notariaat” ingevoegd: of haar voorzitter” vervangen door: wordt “kamer voor het notariaat” vervangen door: voorzitter van de kamer voor het notariaat;
In artikel II, “In de Wet op het testamentenregister” vervangen door: In de Wet op het centraal testamentenregister;
In artikel I, onderdeel P, artikel 30 opnieuw uitschrijven;
In de artikelsgewijze toelichting voorzien in een toelichting op artikel V.
Wet op het notarisambt naar aanleiding van de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere onderwerpen in die wet en wijziging van de Wet op het centraal testamentenregister en van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Stb. 2011, 470).↩︎
Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 250, nr. 3, blz. 21-22.↩︎
Zie artikel 29, eerste lid, van de evaluatiewet, die op 1 januari 2013 in werking treedt, Stb. 470. Deze regel is niet nieuw.↩︎
De voorgestelde wijziging van artikel 29, eerste lid, Wna.↩︎
Memorie van toelichting, Artikelsgewijs, Artikel I, onderdelen E en N.↩︎
Artikel 99, twaalfde lid, Wna. Na de inwerkingtreding van de evaluatiewet op 1 januari 2013 wordt dit lid vernummerd tot vijftiende lid.↩︎
Memorie van toelichting, Artikelsgewijs, Artikel I, onderdeel W.↩︎
Zie ook aanwijzing 131 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Bij verschoonbare termijnoverschrijding kan worden gedacht aan geweldpleging en de daaruit voortvloeiende ontregeling van de betrokkene waardoor hij niet in staat was om op tijd bezwaar- of beroepschrift in te dienen, zie ABRvS 14 april 2000, AB 2000, 323.↩︎
Daarom is ook de suggestie van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie om in de wet op te nemen dat de toegevoegd notaris de titel van notaris mag voeren terecht afgewezen met de motivering dat dit “geen geringe wijziging van overwegend technische aard is, zoals deze in een veegwet plegen te worden opgenomen”. Memorie van toelichting, Algemeen, derde alinea.↩︎