[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsreactie AIV advies “Nederland en het Europees Parlement: Investeren in nieuwe verhoudingen.”

Bijlage

Nummer: 2013D13153, datum: 2013-03-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsreactie AIV rapport 'Nederland en het Europees Parlement. Investeren in nieuwe verhoudingen.' (2013D13152)

Preview document (🔗 origineel)


Kabinetsreactie 

AIV advies “Nederland en het Europees Parlement: Investeren in nieuwe
verhoudingen.”

Introductie

De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) heeft op 27 november
2012 op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 23
november 2011 het advies uitgebracht “Nederland en het Europees
Parlement: Investeren in nieuwe verhoudingen”, dat ingaat op de
samenwerking tussen Nederland en het Europees Parlement.

De invloed van het Europees Parlement is de laatste jaren toegenomen. De
instelling heeft na  inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een
belangrijker positie ingenomen. Zo is de medewetgevingsprocedure de norm
geworden, waarbij het Parlement op voet van gelijkheid met de Raad
beslist over wetgeving. Het Europees Parlement heeft tevens zeggenschap
gekregen over alle uitgaven van de Europese Unie. Overigens niet over de
inkomsten van de Unie, hetgeen een nationale bevoegdheid blijft.
Daarnaast heeft het parlement door middel van afspraken buiten het
Verdrag zijn macht en invloed weten te vergroten, onder andere door het
sluiten van een Interinstitutioneel Akkoord met de Europese Commissie,
door het verbinden van dossiers (zogenaamde packaging teneinde optimaal
resultaat te behalen) en door het opstellen van eigen initiatief
rapporten, die tot doel hebben de Commissie of de Hoge Vertegenwoordiger
Ashton te inspireren tot respectievelijk nieuwe wetgevingsvoorstellen of
beleidsafwegingen. 

Tegen de achtergrond van deze veranderde rol van het Europees Parlement
sinds het Verdrag van Lissabon (2009) is in de adviesaanvraag de AIV
gevraagd op de volgende drie vragen in te gaan:

Hoe kan het kabinet het beste omgaan met de nieuwe rol van het Europees
Parlement sinds Lissabon? Hoe zouden we onze invloed op de
besluitvorming van het Europees Parlement kunnen vergroten?

Hoe geeft Nederland vorm aan de samenwerking met het Europees Parlement
als medewetgever in vergelijking met een aantal andere EU-landen? Wat
kan Nederland hiervan leren?

Terwijl het Europees Parlement meer bevoegdheden heeft gekregen, kunnen
burgers zich minder goed vereenzelvigen met een parlement van 27
lidstaten. Hoe kan het kabinet dit dilemma adresseren? Op welke wijze
wordt de geloofwaardigheid van het Europees Parlement bepaald door
kwesties als vergoedingen, de zittingen in Straatsburg en verhoging van
de EU-begroting?

Op basis van deze drie onderzoeksvragen heeft de AIV een aantal
aanbevelingen gedaan en het  kabinet is de AIV  hiervoor dankbaar. Ze
hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de Staat van de Unie 2013
en het denken over democratische legitimiteit zoals verwoord in dit
document. De aanbevelingen van de Adviesraad zijn echter niet alleen
bestemd voor het kabinet, zij strekken zich ook uit naar het parlement
en de belangenorganisaties. Uiteraard zal het kabinet zich in het
bijzonder richten op de aanbevelingen die de AIV tot hem richt.

Het advies van de AIV is opgebouwd uit vier hoofdstukken: ‘Het
Europees Parlement na het Verdrag van Lissabon’, ‘Identificatie met
het Europees Parlement in Nederland’, ‘De Nederlandse
belangenbehartiging en het Europees Parlement’ en tenslotte ‘De
bevindingen van de AIV in vogelvlucht’. In deze reactie heeft het
kabinet de belangrijkste aanbevelingen en conclusies uit het advies
gebundeld.

Het eerste deel van deze kabinetsreactie gaat in op de versterking van
de identificatie met het Europees Parlement, het tweede deel gaat in op
de Nederlandse belangenbehartiging en het Europees Parlement.

Versterking van de identificatie met het Europees Parlement

De AIV is van mening dat ondanks uitbreiding van de bevoegdheden van het
Europees Parlement, ‘Brussel’ voor veel Nederlanders verder weg is
dan ooit. Een sterkere band tussen de burgers en hun democratische
vertegenwoordigers op Europees niveau is vooralsnog niet tot stand
gekomen. De AIV wijst hiervoor o.a. naar de financieel-economische
crisis en de verregaande maatregelen ter bestrijding van de crisis die
hiervoor op Europees niveau genomen zijn. Beide hebben ertoe geleid dat
bij veel burgers het gevoel heerst de greep op de toekomst van het land
kwijt te zijn, wat ook in het debat n.a.v. het verschijnen van de Staat
van de Unie naar voren kwam. Daarbij komt dat in veel democratieën een
grote groep burgers zich niet vertegenwoordigd voelt bij nationale
besluitvorming, hetgeen nog complexer wordt bij een democratisch
instituut als het Europees Parlement, dat op een supranationaal niveau
optreedt. 

Hoewel het lastig is een adequaat antwoord te vinden op de versterking
van de identificatie met de volksvertegenwoordigers in Brussel, doet de
AIV hiervoor verschillende aanbevelingen die zich zowel richten op
Nederland als het Europees Parlement zelf met als doel te komen tot een
herkenbaar Europees democratisch bestuur en meer draagvlak.

1.1 Het Nederlandse parlement

De AIV is voorstander van een grotere betrokkenheid van nationale
parlementen bij het Europese besluitvormingsproces en meer concreet het
Europees Parlement. Er zou een grotere gelijktijdigheid nodig zijn van
debatten in het Europees Parlement en die in de Tweede Kamer zodat
belangrijke politieke onderwerpen waarover het Europees Parlement
spreekt, gelijktijdig in de Tweede Kamer zouden moeten worden behandeld.
Zoals ook al in de Staat van de Unie (deel II democratische
legitimiteit) is aangegeven, is het kabinet eveneens groot voorstander
van het versterken van betrokkenheid van het parlement bij besluiten op
Europees niveau. Hiervoor doet het kabinet een aantal concrete
voorstellen. Te denken valt aan:

Het gebruik maken van de gele- en oranjekaartprocedure, die het mogelijk
maakt voor nationale parlementen om bezwaar te maken tegen voorgenomen
EU-wetgeving. 

Het gebruik maken door de Tweede Kamer van het behandelvoorbehoud bij
Europese initiatieven, een instrument dat al veelvuldig is gebruikt. 

Het versterken en intensiveren van de samenwerking tussen nationale
parlementen en het Europees Parlement o.a. via het COSAC platform, het
bestaande interparlementaire netwerk van de commissies voor Europese
zaken van de nationale parlementen.

Het verstevigen van de rol van het nationale parlement als mandaatgever
en controleur van het kabinet wanneer dit laatste optreedt in de Raad.
Dit vraagt om een goede informatie uitwisseling tussen parlement en
kabinet in de diverse stadia van het Europese besluitvormingsproces. 

Het uitnodigen van Europese Commissarissen in het parlement om van
gedachten te wisselen over hun beleid en voornemens. Omgekeerd is het
kabinet ook voorstander van intensievere contacten tussen bewindslieden
en Europarlementariërs, als ook van regeringsleiders, om met het
Europees Parlement van gedachten te wisselen over de wijze waarop
Europese besluiten op nationaal niveau in de lidstaten worden
uitgevoerd. 

Tot slot biedt de afspraak uit artikel 13 van het Stabiliteitsverdrag de
mogelijkheid om op het gebied van onder meer het begrotingsbeleid de
samenwerking tussen de desbetreffende commissies van de nationale
parlementen van de verdragspartijen bij het Stabiliteitsverdrag en het
Europees Parlement te vergroten via het organiseren van een gezamenlijke
conferentie. Het kabinet is van mening dat dit kan bijdragen aan
samenwerking op EMU gebied in de toekomst.

Hoe dan ook zijn er naar het inzicht van het kabinet binnen de bestaande
verdragen voldoende mogelijkheden om de wisselwerking tussen nationale
parlementen en het Europees Parlement te verbeteren en zo de
zichtbaarheid, maar ook de resultaten van Europese besluiten voor de
burgers inzichtelijk te maken. 

Zoals de Raad van State in zijn advies opmerkt is de versterking van de
betrokkenheid van de burgers bij het Europees Parlement niet alleen een
kwestie van nieuwe of meer institutionele arrangementen, maar vooral ook
een kwestie van politieke overtuigingskracht. Ook de AIV refereert aan
deze notie in het advies. Het kabinet ziet het als een opdracht de
burgers zoveel mogelijk mee te nemen in het Europese
besluitvormingsproces en duidelijk te maken dat de voorgestelde
maatregelen zichtbare meerwaarde hebben voor Nederland. Om dit politieke
en maatschappelijke draagvlak te behouden, is het kabinet dan ook
voorstander van een goed debat over Europese samenwerking in zowel de
Eerste en Tweede Kamer, de media als de samenleving. Hoewel het debat
daar niet op hoeft te wachten, bieden de Europese verkiezingen van 2014
gevolgd door de samenstelling van een nieuwe Europese Commissie hiervoor
een goed aanknopingspunt. 

1.2 Het Europees Parlement

De AIV geeft in zijn advies aan dat ook op het niveau van het Europees
Parlement de verkiezingen van 2014 een mogelijkheid bieden om de
zichtbaarheid en daarmee de verbondenheid van de burgers met het
parlement te vergroten. De AIV is voorstander van o.a. het kiezen van de
Voorzitter van de Europese Commissie door het Europees Parlement. Op 22
november 2012 nam de plenaire vergadering van het Europees Parlement
hierover een resolutie aan en op 12 maart jl. deed de Commissie een
aanbeveling, waarin ervoor gepleit werd om de lijsttrekkers namens de
Europese politieke groepen aan te stellen en hen tevens kandidaat te
laten zijn voor het voorzitterschap van de nieuw te vormen Commissie.
Het Europees Parlement is van mening dat deze lijsttrekkers zich actief
in de Europese verkiezingscampagne moeten mengen en het
verkiezingsprogramma alsook zichzelf in alle lidstaten moeten
presenteren. Dit betekent een verdere versterking van de rol van het
Europees Parlement bij de totstandkoming van de Commissie. Een
dergelijke ontwikkeling kan naar de opinie van het kabinet de
controlerende rol van het Europees Parlement evenals de democratische
legitimiteit van de Europese Commissie bevorderen. Het kabinet staat dan
ook positief ten aanzien van deze ontwikkeling. Echter voor het kabinet
blijft bij de uiteindelijke positiebepaling in het proces rond de
benoeming van de nieuwe Commissievoorzitter in het bijzonder van belang
of de kandidaat voldoende oog zal hebben voor de belangen van de kleine
en middelgrote lidstaten. 

In september 2012 deed commissaris Sefcovic een voorstel voor een nieuwe
verordening voor Europese politieke partijen en stichtingen. Dit
voorstel was het resultaat van een eigen initiatief rapport van het
Europees Parlement over deze materie. Doel van deze verordening is de
identificatie van de burger met het Europees Parlement te versterken
door echte Europese politieke partijen te vormen. Deze partijen zullen
een eigen Europese rechtspersoonlijkheid krijgen waaraan tevens de
financiering is gekoppeld. De huidige politieke groepen in het Europees
Parlement zullen Europese politieke partijen worden waarbij de nationale
partijen aangesloten zijn. Hoewel het kabinet ten aanzien van het
voorstel in huidige vorm enkele fundamentele kanttekeningen heeft, staat
het in beginsel positief tegenover het invoeren van een Europees statuut
voor Europese politieke partijen, omdat daarmee een belangrijke bijdrage
geleverd kan worden aan de ontwikkeling van een volwassen Europese
politieke ruimte. Momenteel wordt er zowel in het Europees Parlement als
in de Raad onderhandeld over deze nieuwe verordening. Het is nog
onzekerk of de onderhandelingen op tijd kunnen worden afgerond voor de
verkiezingen voor het Europees Parlement in 2014.

In aanvulling op bovenstaand punt zou het kabinet, zoals genoemd in de
Staat van de Unie, binnen bepaalde kritische randvoorwaarden willen
aanmoedigen dat het enquêterecht van het Europees Parlement
geconsolideerd wordt, waarmee ook de controlerende taak van het Europees
Parlement versterkt wordt. Tot slot is het kabinet met de AIV van mening
dat de mate van identificatie met het Europees parlement ook samenhangt
met de geloofwaardigheid van het instituut en zijn leden. Het Europees
parlement zal zelf meer initiatief moeten nemen om op dit gebied
verbeteringen door te voeren. 

Nederlandse belangenbehartiging en het Europees Parlement

Het kabinet is van mening dat het beleid ten aanzien van het Europees
Parlement gericht moet zijn op een strategische behartiging van de
Nederlandse belangen. Het kabinet maakt zich sterk voor de verdieping
van het kennisniveau over het Europees Parlement bij de Rijksoverheid,
voor een sterke Europese coördinatie met aandacht voor het Europees
Parlement en voor het gerichter benaderen van Europarlementariërs door
Nederlandse bewindspersonen en ambtenaren. In dit tweede deel wordt
daarop ingegaan. In algemene zin kan gezegd worden dat de AIV enkele
zeer interessante ideeën opbrengt, die de noodzaak van de strategische
belangenbehartiging onderstrepen. Het kabinet zet hierbij allereerst in
op het volledig benutten van de mogelijkheden die binnen de bestaande
verdragen bestaan. Een belangrijk deel van de door de AIV aanbevolen
maatregelen heeft het kabinet al ingezet. 

2.1 Institutionele hervormingen

De AIV is door het kabinet gevraagd te bezien hoe Nederland het beste
vorm kan geven aan de samenwerking met het Europees Parlement. Voordat
zal worden ingegaan op de meer praktische kanten van de Nederlandse
belangenbehartiging bij het Europees Parlement (2.2) zal kort worden
ingegaan op eventuele institutionele hervormingen die aan deze
behartiging zouden kunnen bijdragen. De AIV stelt hierbij dat
herinvoering van het Europese dubbelmandaat (waarbij een nationaal
Kamerlid eveneens de functie van Europarlementariër kan bekleden), de
inrichting van een Europese Senaat en de creatie van transnationale
kieslijsten vooralsnog geen wenselijke ideeën zijn. Deze gedachten
sluiten in het algemeen aan op de huidige kabinetsvisie, zoals
uiteengezet in de Staat van de Unie: 

Herinvoering dubbelmandaat: Het kabinet is het met de AIV eens dat de
invoering van een dubbelmandaat voor nationale en Europese
parlementariërs niet voor de hand ligt. Ten eerste is er het praktische
argument waarom dit niet geschikt is. Ten tijde van het bestaan van het
dubbelmandaat is gebleken dat het uitoefenen van het dubbelmandaat
fysiek lastig realiseerbaar is. Bij herinvoering van het dubbelmandaat
in Nederland zou er het risico bestaan dat één taak in het gedrang
komt en niet naar behoren kan worden vervuld.

Ten tweede is er een juridisch argument aan te voeren tegen de
herinvoering. De functies van lid van het Europees Parlement en een
nationaal parlement zijn met ingang van 2004 onverenigbaar verklaard.
Dit is vastgelegd in artikel 7, tweede lid, van de Akte betreffende de
verkiezing van leden van het Europees Parlement. Aanpassing hiervan
vereist unanimiteit.

Nieuwe structuren: Zoals aangegeven in de Staat van de Unie ligt de
visie van het kabinet om de Nederlandse belangenbehartiging op Europees
niveau te verbeteren niet bij nieuw te vormen structuren, al dan niet
bestaande uit parlementariërs van de lidstaten, maar eerder bij een
versterking van de rol van de nationale parlementen, binnen de bestaande
verdragen (zie 1.3). Het kabinet sluit hiermee aan op de visie van de
AIV.

Transnationale kieslijsten: De AIV stelt dat transnationale kieslijsten
kunnen bijdragen tot Europese partijvorming en een Europees politiek
bewustzijn, maar dat dit gezien de politieke weerstand hiertegen op
korte termijn niet realiseerbaar zal zijn. Het kabinet deelt deze
mening. Los van de vraag of een verdragswijziging nodig zou zijn, lijkt
dit het kabinet op dit moment een brug te ver. Vooralsnog ligt er een
opdracht voor de politiek in Nederland en het Europees Parlement te
zorgen voor voldoende opkomst bij de verkiezingen voor het Europees
Parlement in 2014. De opkomstpercentages laten de laatste decennia
immers dalende cijfers zien. Het kabinet betwijfelt of die opkomst hoger
zou zijn indien er transnationale kieslijsten zouden zijn.

Aandacht voor het Europees Parlement 

Het kabinet is van mening dat het beleid ten aanzien van het Europees
Parlement binnen de Rijksoverheid goed gecoördineerd dient te worden.
De AIV is van mening dat daarbij een betere balans in de aandacht voor
de Raad enerzijds en het Europees Parlement anderzijds gewenst zou zijn
binnen de ‘Haagse ministeries’. Ook zou er Rijksbreed meer aandacht
voor de positie van het Europees Parlement moeten zijn en zou de kennis
over het functioneren van het parlement vergroot moeten worden. Het
kabinet had reeds een aantal concrete maatregelen genomen om aandacht
voor het Europees Parlement beter in de nationale coördinatiestructuur
te verankeren en het kennisniveau te verdiepen.

In het algemeen kan worden gezegd dat instructies voor EU-gremia altijd
interdepartementaal afgestemd worden, ook als het gaat om zaken die het
Europees Parlement aangaan. Bovendien bestaat er een reeks goed werkende
interdepartementale overlegorganen, waarbinnen ook naar de rol van het
Europees Parlement gekeken wordt. Ook ontvangen Nederlandse EP-leden de
BNC-fiches over recent verschenen Commissievoorstellen, zodat zij op de
hoogte zijn van het Kabinetsstandpunt. In het kader van het scheppen van
een beter beeld van het Europese krachtenveld besloot het kabinet
onlangs (op verzoek van de Kamer) om in de voorbereiding op
bijeenkomsten van de Raden van Ministers ook de positie van het Europees
Parlement op wetgevingsdossiers standaard toe te voegen aan de
geannoteerde agenda.

Het kabinet wijst er op dat het van belang is dat over de gehele breedte
van de Rijksoverheid het kennisniveau over het Europees Parlement wordt
verbeterd. Aandacht voor het Europees Parlement is en zal onderdeel
blijven van het reguliere beleidsproces. Binnen de Permanente
Vertegenwoordiging bij de Europese Unie (PVEU) is er een afdeling om de
contacten met Nederlandse en niet-Nederlandse Europarlementariërs te
onderhouden, debatten over lopende wetgevingsdossiers te volgen en aan
Den Haag te rapporteren over belangrijke vergaderingen in het Europees
Parlement. De afdeling verstrekt informatie over interinstitutionele
ontwikkelingen en adviseert over politiek-strategische ontwikkelingen
binnen het Europees Parlement. Op regelmatige basis worden
wetgevingsoverzichten opgesteld, zodat strategisch kan worden ingezet en
het Nederlandse kabinetsstandpunt tijdig kenbaar gemaakt kan worden aan
leden van het Europees Parlement. Daarbij wordt door deze afdeling op
jaarlijkse basis een praktische informatiegids over het Europees
Parlement interdepartementaal verspreid. Deze is er al enige tijd en
wordt regelmatig verspreid en geactualiseerd. Ook de PV-medewerkers van
vakdepartementen onderhouden contacten met Europarlementariërs om
elkaar goed te informeren en ter voorbereiding op Raden. 

Verdieping van het kennisniveau over het Europees Parlement binnen de
Rijksoverheid is ook in gang gezet door het seminar van het Expertise
Centrum Europees recht (ECER), dat een regelmatig terugkerend evenement
voor de Europese afdelingen van de vakdepartementen is geworden.
Hierbinnen is ruimschoots aandacht voor het Europees Parlement. Daarop
aansluitend worden ook op minder regelmatige basis presentaties gegeven
door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, om de kennis
van (het functioneren van) het Europees Parlement te verdiepen. Ook
andere departementen zijn doende structureel te investeren in het
verhogen van het kennisniveau van hun medewerkers, bijvoorbeeld door
werkbezoeken, stages bij hun vakafdelingen op de PV of de Afdeling
Europees Parlement van de PV. Ook in opleidingen, zoals bijvoorbeeld de
JBZ-leergang voor medewerkers van de Ministeries van Veiligheid en
Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wordt standaard
aandacht aan de rol van het Europees Parlement besteed. Aandacht voor
het Europees Parlement is al volop onderdeel van het reguliere
beleidsproces.

De aanbeveling van de AIV om de ambtelijke capaciteit te vergroten lijkt
het kabinet, mede gezien het gebrek aan middelen op dit moment echter
niet wenselijk en evenmin in lijn met het Regeerakkoord. Mede met het
oog op de aanloop naar de verkiezingen van het Europees Parlement in
2014 en het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in 2016, is
het echter zaak dat de Nederlandse belangenbehartiging- en zichtbaarheid
bij het Europees Parlement gewaarborgd blijven. 

Strategische relatie met het Europees Parlement

Het kabinet is zich goed bewust van het belang van een strategische
relatie met het Europees Parlement. Zoals de AIV opmerkt is het van
groot belang te investeren in een strategische relatie met het Europees
Parlement en duidelijke prioriteiten te stellen op bepaalde dossiers.
Het kabinet heeft de intensivering hiervan al in gang gezet. Hierbij kan
gedacht worden aan verhoging van de frequentie van bezoeken vanuit Den
Haag, van intensivering van de contacten vanuit de PVEU, stimulering van
de plaatsing van Nederlanders binnen het Secretariaat van het Europees
Parlement en samenwerking met belangenorganisaties ten behoeve van een
strategische Nederlandse positiebepaling.

Nederlandse bewindslieden en hoge ambtenaren vanuit Den Haag bezoeken
het Europees Parlement al frequent en deze frequentie neemt toe. Bij
deze bezoeken spreken zij met zowel Nederlandse als niet-Nederlandse
leden van het Europees Parlement. Dit betreft niet alleen bezoeken van
de Minister President en bezoeken van de Minister van Buitenlandse
Zaken, maar ook bezoeken van vakministers, zoals dat van de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties begin februari jl. Andere
recente voorbeelden zijn de bezoeken van de Staatssecretaris van
Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu in maart
jl. Naast bezoeken van bewindslieden moedigt het kabinet ook bezoeken
van Nederlandse parlementariërs aan Brussel en het Europees Parlement
in het bijzonder aan. 

Voorts stelt de AIV voor dat er contact mogelijk moet zijn tussen
Rijksambtenaren en Europarlementariërs en dat daarom de ‘Aanwijzingen
externe contacten Rijksambtenaren’ (gedeeltelijk) zouden moeten worden
opgeheven. Omdat voor contacten tussen Rijksambtenaren en leden van de
Staten-Generaal andere aanwijzingen gelden dan voor contacten tussen
Rijksambtenaren en leden van het Europees Parlement is dit niet aan de
orde. Daarbij is het al praktijk dat er contact is tussen
Rijksambtenaren en Europarlementariërs. Wel dient de ambtenaar zich te
realiseren dat hij optreedt namens de minister. Een voorbeeld van direct
contact tussen ambtenaren in Den Haag en Europarlementariërs is het
geven van briefings door ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken en het Ministerie van Financiën aan Nederlandse
Europarlementariërs over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) het
afgelopen jaar, en die ook dit voorjaar zullen plaatsvinden. 

Als het gaat om de intensivering van contacten tussen Nederland en het
Europees parlement moet ook de rol van de PVEU genoemd worden. Niet
alleen gaat het hier om het onderhouden en verbreden van contacten, maar
ook om gerichte gesprekken over onderwerpen als het MFK of hervorming
van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid. Er vinden bovendien geregeld briefings plaats voor
Europarlementariërs over complexe EU-besluitvormingsprocessen. Alle
afdelingen van de Permanente Vertegenwoordiging (en in het bijzonder de
Afdeling Europees Parlement) onderhouden op structurele basis contacten
met leden van het Europees Parlement en hun assistenten. Zo worden
bijvoorbeeld maandelijkse bijeenkomsten in Straatsburg georganiseerd
voor Nederlandse Europarlementariërs en hun assistenten.

Het kabinet is het eens met de AIV dat het, gezien de belangrijke rol
van het Europees Parlement, belangrijk is voor Nederland om ook in de
ambtelijke organisatie van het Europees Parlement goed vertegenwoordigd
te zijn. De coördinator EU-benoemingen op de PV houdt zich bezig met
het bevorderen van benoemingen in alle EU-instellingen, waaronder het
Europees parlement. Nederland heeft in de afgelopen jaren verschillende
activiteiten ontplooid om de instroom van Nederlanders bij het Europees
Parlement (en meer algemeen bij alle EU-instellingen) te bevorderen. Zo
kunnen kandidaten voor het EU-concours een training krijgen via
www.werkenbijdeeu.nl om hun slagingskans te bevorderen. Geslaagden voor
het concours worden ook begeleid in het vinden van een functie bij de
EU-instellingen. Dat gebeurt op dezelfde wijze bij het Europees
Parlement als bij de Commissie. Daarnaast detacheert Nederland
regelmatig Nederlandse rijksambtenaren bij het Europees Parlement.

Het kabinet is het eens met de AIV dat samenwerking met
belangenorganisaties van groot belang is, ook bij het formuleren van
standpunten en effectiever maken van de Nederlandse input in de Europese
besluitvorming. Het kabinet maakt daarom veelvuldig gebruik van
gespecificeerde taakgroepen bestaande uit vertegenwoordigers van
enerzijds de politiek en ambtenarij, en anderzijds belangenorganisaties,
om te inventariseren hoe de onderlinge afstemming ten behoeve van een
maximaal effectieve Nederlandse input in de Brusselse besluitvorming kan
worden versterkt. De aanbeveling van de AIV om één taakgroep in te
stellen lijkt het kabinet echter te algemeen. De huidige taakgroepen
zijn geordend per deelonderwerp. Het is wenselijk om dit gespecificeerd
te houden, aangezien per deelonderwerp andere belangen spelen en andere
actoren actief zijn. Het betrekken van belangenorganisaties,
bijvoorbeeld op landbouwterrein, is al onderdeel van het reguliere
beleidsproces.

Ten slotte richt de AIV een aantal aanbevelingen tot de Kamer. Het
spreekt voor zich dat het aan de Kamer zelf is hierover te oordelen,
maar het kabinet staat positief ten aanzien van de aanbevelingen van de
AIV over de strategische relatie met het Europees Parlement. De AIV
stelt onder meer dat een sterkere betrokkenheid van Europarlementariërs
wenselijk zou zijn, waarbij de Kamer in de eigen werkzaamheden in Den
Haag meer zichtbare aandacht voor Europese dossiers en voor het Europees
Parlement in het bijzonder zou kunnen hebben. Dit zou kunnen door
bijvoorbeeld waar mogelijk te trachten de vergaderagenda met die van het
Europees Parlement gelijk te laten lopen en door meer bezoeken vanuit de
Kamer aan het Europees Parlement te organiseren. 

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1