[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33619 Adv RvSt inzake Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten, houdende vaststelling van een grondslag voor het stellen van kwaliteitseisen over beroepsoefenaren werkzaam in de jeugdzorg en voor het aanwijzen van een kwaliteitsregister

Wijziging van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten, houdende vaststelling van een grondslag voor het stellen van kwaliteitseisen over beroepsoefenaren werkzaam in de jeugdzorg en voor het aanwijzen van een kwaliteitsregister

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2013D17871, datum: 2013-04-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2013Z08696:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


No.W13.12.0454/III	's-Gravenhage, 28 januari 2013

Bij Kabinetsmissive van 9 november 2012, no.12.002578, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, in overeenstemming met de Staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van
de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten, houdende vaststelling
van een grondslag voor het stellen van kwaliteitseisen over
beroepsbeoefenaren werkzaam in de jeugdzorg en voor het aanwijzen van
een kwaliteitsregister, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel beoogt de professionalisering in de jeugdzorg te
bevorderen door het bieden van een grondslag voor het stellen van
kwaliteitseisen aan beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg en door het
bieden van een grondslag voor de erkenning van een kwaliteitsregister.
Er worden wettelijke eisen gesteld aan een op te richten stichting die
een kwaliteitsregister houdt, dat als enig register door de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan worden erkend. Langs deze
weg worden jeugdzorgwerkers gebonden aan een beroepsethische norm. Deze
wordt via het door de stichting te regelen tuchtrecht gehandhaafd.
Voorts worden grondslagen opgenomen om aan jeugdzorgwerkers
kwaliteitseisen te stellen. De toelichting introduceert verder de aan
een jeugdzorgorganisatie te stellen norm van verantwoorde werktoedeling.

Op 11 december 2012 heeft op de voet van artikel 24 van de Wet op de
Raad van State overleg plaatsgevonden met de Staatssecretaris van VWS. 

De Afdeling onderkent dat verdere professionalisering van de jeugdzorg
van wezenlijk belang is. Daarbij tekent de Afdeling aan dat
professionalisering van een beroepsgroep in het algemeen een zaak van
lange adem is. De professionalisering van de jeugdzorg verkeert nog in
een beginstadium, zoals de toelichting ook onderkent. Gelet hierop en op
de lange weg die nog is te gaan, klemt de vraag naar de noodzaak van de
voorgestelde regelgeving. Voor de jeugdzorg is op dit moment
verantwoorde zorgverlening het kernbegrip en uitgangspunt voor nadere
normering. 

In het voorstel is ervan uitgegaan dat het huidige wettelijke stelsel
ontoereikend zou zijn en dat alleen aanvullende regelgeving in formele
zin op effectieve wijze in deze lacune zou kunnen voorzien. De nog
onvoltooide beroepsnormering blijft echter een zaak van de
beroepsverenigingen en ook het tuchtrecht blijft privaatrechtelijk van
karakter. 

De Afdeling concludeert in dit advies dat de voorgestelde regelgeving
niet nodig is omdat de huidige regelgeving voldoende mogelijkheden biedt
om jeugdzorgwerkers te binden aan beroepsethische normen. Voorts is het
voorstel onwenselijk omdat de overheid zich voor de ontwikkeling en
aanpassing van beroepsethische codes en voor het tuchtrecht dat een
privaatrechtelijk karakter houdt, via een wettelijk geregelde stichting,
bindt aan en daarmee afhankelijk maakt van de beroepsverenigingen. 

De Afdeling geeft in overweging om zoveel als mogelijk van het bestaande
instrumentarium gebruik te maken. Langs de weg van de bestaande
regelgeving kan de Inspectie jeugdzorg dwingend aan
jeugdzorginstellingen en zorgaanbieders een uitvoering van verantwoorde
zorgverlening als bedoeld in het wetsvoorstel opleggen. Daarnaast kan in
overeenstemming met de beroepsverenigingen (via convenanten) de
beroepsethische normering en handhaving daarvan via
verenigingstuchtrecht verder op gang worden gebracht.

De Afdeling zal in het onderstaande eerst de inhoud van het voorstel
weergeven en vervolgens de juridische kaders aanduiden die maken dat de
noodzaak van het wetsvoorstel niet blijkt. De Afdeling adviseert dan ook
de ruimte die de huidige regelgeving biedt in te vullen. Dit heeft
bovendien het voordeel dat de overheid zich via deze wetgeving niet
bindt aan beroepsverenigingen (zie punt 3b). 

De Afdeling is van oordeel dat in verband daarmee het voorstel nader
dient te worden overwogen.

1.	Opzet en inhoud van het wetsvoorstel

a.	Achtergrond van het wetsvoorstel

Het wetsvoorstel is een van de uitvloeisels van het Actieplan
Professionalisering Jeugdzorg. In het plan staan de beroepenstructuur,
goed georganiseerde beroepsverenigingen, tuchtrecht en goede opleidingen
centraal. Het plan is voortgekomen uit incidenten die in de jeugdzorg
hebben plaatsgevonden. Doel is om twee beroepen in de jeugdzorg, dat van
de jeugdzorgwerker en dat van de gedragswetenschapper (hierna:
jeugdzorgwerker), verder te professionaliseren, opdat strakke en starre
protocollen voor het werken met cliƫnten worden vervangen door
vakinhoudelijke richtlijnen die door de beroepsgroepen, met inspraak van
cliƫnten en werkgevers, worden vastgesteld. Professionalisering van de
beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg moet ertoe leiden dat zij de ruimte
krijgen om, waar nodig, gemotiveerd af te wijken van professionele
richtlijnen. De eigen vakinhoudelijke verantwoordelijkheid van de
jeugdzorgwerker moet het uitgangspunt zijn.

De toenmalige Minister voor Jeugd en Gezin heeft, nadat vrijwillige
beroepsregistratie niet bleek te lukken, een wettelijk verplichte
registratie van beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg voorgesteld. Langs
deze weg zou de beroepsbeoefenaar in de jeugdzorg via zijn
arbeidscontract gebonden worden aan een beroepscode en aan
verenigingstuchtrecht.

Voornoemd model is nadien verlaten. Thans ligt een wetsvoorstel voor dat
vrijwel uitsluitend grondslagen biedt voor nadere regeling bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb). Die grondslagen
betreffen zowel de inrichting en werkwijze van een door de drie
belangrijkste beroepsverenigingen in de jeugdzorg op te richten
stichting als de inrichting van het door de stichting te houden
kwaliteitsregister. Verder betreft zij de normering van de
deskundigheden, opleiding, hoedanigheid en
verantwoordelijkheidstoedeling van jeugdzorgwerkers. Mede omdat het
wetsvoorstel nauwelijks enige inhoudelijke normering kent en moet worden
uitgewerkt in nadere regelgeving, en de structuur van de toelichting de
toegankelijkheid tot de materie niet steeds bevordert, zullen in het
onderstaande eerst de hoofdlijnen van het wetsvoorstel worden geschetst.
Vervolgens zal tegen die achtergrond het wetsvoorstel worden beoordeeld.

b.	De stichting en het kwaliteitsregister

Het voorgestelde artikel 29z bevat de wettelijke grondslag voor een
kwaliteitsregister waarin beroepsbeoefenaren kunnen worden ingeschreven.
De beheerder van het register van beroepsbeoefenaren kan een aanvraag
doen aan de Ministers van VWS en VenJ om dat register als enig
kwaliteitsregister te erkennen. De wettekst duidt dit register van
beroepsbeoefenaren niet nader aan, maar uit de toelichting blijkt dat op
dit moment de drie in de jeugdzorg werkzame beroepsverenigingen over
willen gaan tot de oprichting van een stichting die een register zal
houden dat als kwaliteitsregister erkend kan worden.   

Voor het beheer van het kwaliteitsregister is de stichtingsvorm gekozen.
Een publiekrechtelijk register wordt niet wenselijk geacht, onder meer
omdat de jeugdzorg nog in de beginfase van de beroepsvorming verkeert en
een publiekrechtelijk register minder flexibiliteit biedt.

Zowel aan de stichting als aan het te houden kwaliteitsregister worden
eisen gesteld. De oprichtende beroepsverenigingen dienen bij het bestuur
van de stichting betrokken te zijn, de stichting moet een adviesraad
hebben, bestaande uit werkgevers en vertegenwoordigers van
cliƫntenorganisaties, en de stichting moet voorzien in een binnen de
stichting functionerend tuchtcollege, dat verschillende kamers kent. Dit
betekent dat er ook een tuchtreglement met toe te passen procesrecht
moet zijn. Voorts moet voorzien worden in een beroepsmogelijkheid. Ten
slotte dienen de statuten te voorzien in de mogelijkheid van toetreding
van nieuwe beroepsverenigingen.

In het door de stichting te houden kwaliteitsregister kunnen
beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg worden ingeschreven. Die inschrijving
is op zich zelf niet verplicht. Voorts moet de doorhaling van de
inschrijving naar aanleiding van een tuchtuitspraak geregeld zijn. De
stichting stelt eisen aan het vakbekwaamheidsniveau om voor inschrijving
in aanmerking te komen. 

Uit de toelichting blijkt dat een eenmaal ingeschreven beroepsbeoefenaar
zal moeten voldoen aan een beroepsethische norm die de basis vormt voor
het door de stichting te organiseren tuchtrecht.

c.	Vakbekwaam personeel en verantwoorde werktoedeling

Met het wetsvoorstel wordt ook beoogd de grondslag te leggen voor een
algemene maatregel van bestuur met regels betreffende deskundigheid,
opleiding, hoedanigheid en verantwoordelijkheidstoedeling van
jeugdzorgwerkers. Daartoe wordt voor het personeel werkzaam bij het BJZ
artikel 13, zevende lid, Wjz aangevuld, terwijl het voorgestelde artikel
25, tweede lid, hetzelfde regelt voor het personeel werkzaam bij een
zorgaanbieder.

De toelichting introduceert de norm van een ā€œverantwoorde
werktoedelingā€ als concretisering van de reeds in de Wjz gebruikte
norm van verantwoorde zorg. De norm wordt opgelegd aan
jeugdzorgorganisaties. Verantwoorde zorg impliceert volgens de
toelichting dat het werk binnen de jeugdzorgorganisatie in beginsel moet
worden toegedeeld aan een geregistreerde jeugdzorgwerker. Dit is anders
als de jeugdzorgorganisatie aannemelijk kan maken dat werktoedeling aan
anderen niet leidt tot kwaliteitsverlies dan wel dat het noodzakelijk is
aan andere deskundigen dat werk toe te delen, aldus de toelichting.

Het wetsvoorstel legt de nieuwe norm van verantwoorde werktoedeling niet
vast, maar laat dit over aan een amvb. Daarvoor is gekozen omdat de
professionalisering in de praktijk nog vorm zal moeten krijgen. Om
tijdig te kunnen inspelen op ontwikkelingen is flexibiliteit nodig, zo
stelt de toelichting.

De toelichting geeft een algemeen kader voor de toepassing van deze norm
en formuleert de daarbij te maken uitzonderingen. Naast de hiervoor al
genoemde uitzondering zullen ook de zelfstandig werkende
BIG-geregistreerde zorgaanbieders, de raad voor de kinderbescherming en
de justitiƫle organisaties voor zover sprake is van rijksinrichtingen,
niet onder de norm van de verantwoorde werktoedeling komen te vallen.
Operationalisering van deze norm zal volgens de toelichting plaatsvinden
in een beleidskader. 

2.	Noodzaak van nieuwe wettelijke grondslagen voor kwaliteitseisen 
jeugdzorgwerkers

De toelichting bij het wetsvoorstel beoogt de kwaliteitseisen voor
beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg vorm te geven via het introduceren
van de norm van de verantwoorde werktoedeling, als een specifiek aspect
van de reeds bestaande norm van de verantwoorde zorg.

Daartoe maakt het voorgestelde artikel 13, zevende lid, Wjz het mogelijk
bij of krachtens amvb regels te stellen omtrent de deskundigheden
waarover het BJZ moet beschikken en kunnen ten aanzien van de bij het
BJZ werkzame personen met betrekking tot de deskundigheid, opleiding,
hoedanigheid en verantwoordelijkheidstoedeling regels worden gesteld om
zo een verantwoorde uitvoering van taken te kunnen realiseren. De
hoedanigheid kan betrekking hebben op de registratie in een
kwaliteitsregister. 

Met betrekking tot het personeel werkzaam bij een zorgaanbieder voorziet
artikel 25, tweede lid, Wjz in een zelfde wijziging.

De Afdeling maakt hierover de volgende opmerkingen.

a.	Geldende regels

De Afdeling geeft in het onderstaande de geldende regels uit de Wjz en
het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (Bjz) weer. Op grond daarvan
concludeert de Afdeling dat de huidige wet en het Bjz al voldoende
mogelijkheden bieden om in de thans voorgestelde grondslagen voor
kwaliteitseisen te voorzien. Voorts vloeit de norm van verantwoorde
werktoedeling al voort uit de verplichting van de jeugdzorgorganisatie
verantwoorde zorg te leveren.

Artikel 13 Wjz

Wat betreft de kwaliteit van het BJZ is aangesloten bij de Kwaliteitswet
zorginstellingen (Kwzi). Het volgen van de systematiek van de Kwzi
betekent dat de stichting die een BJZ in stand houdt, verantwoordelijk
is voor een verantwoorde uitoefening van de taken die aan het BJZ zijn
opgedragen. Dit houdt in ieder geval in dat de uitvoering doeltreffend,
doelmatig, en cliƫntgericht is. Dit is de globale kwaliteitsnorm, zoals
neergelegd in het tweede lid van artikel 13 Wjz. Hoewel de norm slechts
in enkele woorden is vervat, is de draagwijdte ervan groot. Hij houdt in
dat de taken moeten worden uitgevoerd op een wijze die de toets der
kritiek op alle fronten kan doorstaan, aldus de toelichting op dit
artikel. 

Verder schrijft het vierde lid van artikel 13 Wjz, eveneens naar
analogie van de Kwzi, voor dat de stichting de uitvoering van de taken
zo organiseert dat een en ander redelijkerwijs moet leiden tot een
verantwoorde taakuitoefening. Daartoe dient de stichting het BJZ zowel
kwalitatief en kwantitatief van voldoende personeel en materieel te
voorzien. Tevens dient de stichting zorg te dragen voor een goede
verantwoordelijkheidstoedeling. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat
de stichting een personeelsbestand moet hebben waarmee zij in staat is
alle taken naar behoren uit te voeren. Het BJZ zal dit zelf moeten
nagaan en bepalen hoeveel medewerkers het nodig heeft en over welke
deskundigheden het moet beschikken om de diverse taken te kunnen
uitvoeren.

Ten slotte bevat het geldende zevende lid van artikel 13 Wjz de
verplichting tot het stellen van nadere regels bij of krachtens amvb
omtrent de deskundigheid waarover de stichting moet beschikken. Dit werd
nodig geoordeeld omdat, anders dan bij de zorginstellingen, de
toerusting van de stichting nog niet was uitgekristalliseerd, met name
als het gaat om de disciplines die in het BJZ werkzaam moeten zijn om
alle taken adequaat te kunnen uitvoeren. Ook ten aanzien van de
opleidingseisen, te stellen aan het personeel is de ontwikkeling nog
niet zodanig dat dit zonder sturing van rijkswege kan blijven. Om die
reden maakt de wet het mogelijk bij of krachtens amvb omtrent andere
onderwerpen die de organisatie betreffen regels te stellen. Gedacht kan
worden aan opleidingseisen, aldus de toelichting bij het wetsartikel.

Deze nadere regels zijn opgenomen in artikel 29 Bjz, dat bepaalt over
welke deskundigheden de stichting tenminste dient te beschikken. Voor
een verantwoorde uitvoering van taken is het noodzakelijk dat de
stichting over personeel beschikt met specifieke deskundigheden, zoals
het kunnen beoordelen van psychosociale, psychische of gedragsproblemen,
kindermishandeling of het herkennen van taal- en leerproblemen. Het
derde lid biedt de mogelijkheid bij ministeriƫle regeling regels te
stellen over de opleidings- of deskundigheidseisen van medewerkers van
de stichting, of van beroepskrachten werkzaam bij de stichting. 

Daarnaast stelt artikel 25 Bjz regels over de aard van de
dienstbetrekking van een groot deel van het personeel van de stichting.
Het uitgangspunt is neergelegd in artikel 25, eerste lid, Bjz, namelijk
dat medewerkers van de stichting die de daar bedoelde taken uitoefenen,
werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst met de stichting of
op basis van een detacheringovereenkomst tussen de stichting en de
betrokken werkgever. Deze regel is gesteld met het oog op de
continuĆÆteit, aanspreekbaarheid en sturing van de stichting.
Uitzonderingen op dit uitgangspunt zijn opgenomen in het tweede lid. 

Artikel 25 Wjz

In het kader van het verlenen van verantwoorde zorg schrijft artikel 25,
eerste lid, Wjz, naar analogie van de Kwzi, voor dat de zorgaanbieder
elke zorgeenheid zo dient te organiseren dat de verantwoorde zorg ook
daadwerkelijk wordt verleend. Daartoe dient de zorgaanbieder de
zorgeenheid zowel kwalitatief als kwantitatief van voldoende personeel
en materieel te voorzien, en dient de zorgaanbieder zorg te dragen voor
een goede verantwoordelijkheidsverdeling.

Het tweede lid biedt de mogelijkheid om regels te stellen met betrekking
tot de opleidingseisen van het personeel. Deze mogelijkheid is
gecreƫerd omdat een wettelijke regeling voor de kwaliteit van de
beroepsuitoefening in de jeugdzorg ontbreekt. Zo is de Wet op de
beroepen in de individuele gezondheidszorg niet van toepassing op
sociaal pedagogische hulpverleners en maatschappelijk werkers. Weliswaar
worden in de CAO-Welzijn en de CAOJeugdzorg opleidingseisen ten aanzien
van het personeel in deze sector gesteld, maar omdat invloed van de
overheid daarop ontbreekt, biedt de wet de mogelijkheid om bij of
krachtens amvb opleidingseisen te stellen, mochten de afspraken over het
vereiste opleidingsniveau in het kader van de CAO onvoldoende garantie
bieden voor een verantwoorde zorg.

 

b.	Verantwoorde werktoedeling en vakbekwaamheid

Uit het vorenstaande vloeit voort dat de geldende artikelen 13 en 25 Wjz
en de artikelen 25 en 29 Bjz voldoende mogelijkheden bieden om zowel het
werk op verantwoorde wijze toe te delen als ook zo nodig aanvullende
eisen te stellen aan bij jeugdzorgorganisaties werkzame
jeugdzorgwerkers.

Weliswaar stelt de toelichting dat de norm van een verantwoorde
werktoedeling nodig is, omdat anders niet gegarandeerd is dat waar nodig
geregistreerde jeugdzorgwerkers worden ingezet, maar
jeugdzorgorganisaties moeten op grond van de huidige wet al steeds
verantwoorde zorg leveren. Daartoe bevat artikel 13, vierde lid, Wjz al
de norm van de goede verantwoordelijkheidstoedeling. Daaruit kan worden
afgeleid dat de jeugdzorgorganisaties taken moeten toedelen aan
gekwalificeerde jeugdzorgwerkers. 

Verder kunnen de eisen te stellen aan jeugdzorgwerkers zo nodig worden
opgenomen in de arbeidsovereenkomst of detacheringovereenkomst, dan wel
anderszins worden vastgelegd in afspraken tussen de werkgever en de
jeugdzorgwerker.

Indien het noodzakelijk wordt geoordeeld (aanvullende) eisen aan de
jeugdzorgwerker te stellen, ligt wijziging van het Bjz dan wel
vastlegging in een ministeriƫle regeling voor de hand. Het bovenstaande
betekent dat ook de eis dat een jeugdzorgwerker voldoet aan
beroepsethische normen die door middel van privaatrechtelijk tuchtrecht
gehandhaafd worden, reeds op grond van de huidige wetgeving gesteld kan
worden. 

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen noodzaak tot het
introduceren van de norm van de verantwoorde werktoedeling, noch de
noodzaak tot een grondslag voor het stellen van eisen met betrekking tot
deskundigheid, opleiding en hoedanigheid.

Het is de Afdeling tenslotte niet duidelijk waarom de nieuwe norm van
verantwoorde werktoedeling in het voorstel wordt geformuleerd als een
vereiste waaraan de jeugdzorgwerker moet voldoen, terwijl de toelichting
uitgaat van een verplichting die komt te rusten op de
jeugdzorgorganisatie.

De Afdeling adviseert bij handhaving van de voorgestelde grondslagen in
ieder geval in de artikelen 13 en 25 Wjz de grondslag voor een
verantwoordelijkheidstoedeling achterwege te laten.

3.	Noodzaak van de wettelijke regeling van een kwaliteitsregister en van
een 	stichting 

Kwaliteitsregister

Erkenning van een kwaliteitsregistratie van beroepsbeoefenaren in de
jeugdzorg is volgens de toelichting nodig omdat registratie op
vrijwillige basis niet van de grond komt. Registratie heeft de
toepasselijkheid van een voor de beroepsgroep geldende tuchtnorm tot
gevolg. Ter handhaving van die norm is regeling van tuchtrecht nodig. 

In punt 2 is aan de orde gesteld dat de eis van registratie of, beter,
de eis dat een jeugdzorgwerker zich houdt aan een voor hem geldende
beroepsethische norm en zich daartoe zo nodig aan tuchtrecht onderwerpt,
reeds op grond van de geldende wet aan de jeugdzorgwerker kan worden
gesteld, in of op grond van het Bjz, of als onderdeel van de
arbeidsovereenkomst of detacheringsovereenkomst. Nu een jeugdzorgwerker
reeds thans verplicht kan worden zich te houden aan beroepsethische
normen, en daarmee een registratie niet langer slechts vrijwillig
plaatsvindt, is de noodzaak van erkenning van een kwaliteitsregister
niet overtuigend aangetoond. De Afdeling adviseert daarom de erkenning
van het kwaliteitsregister nader te overwegen.

Stichting

De voorgestelde onderbrenging van het kwaliteitsregister bij een door de
beroepsverenigingen op te richten stichting, die aan een aantal in het
wetsvoorstel genoemde randvoorwaarden moet voldoen, leidt tot een in
essentie privaatrechtelijke regeling met publiekrechtelijke elementen.
De toelichting maakt niet duidelijk waarom niet kan worden volstaan met
aansluiting door een jeugdzorgwerker bij een van de drie
beroepsverenigingen en met het verenigingstuchtrecht. Daarmee wordt
bereikt dat voor de jeugdzorgwerker een beroepsethische norm geldt die
in verenigingsverband gehandhaafd wordt. Zoals in het vorenstaande is
aangeduid, kan de eis dat een jeugdzorgwerker zich houdt aan een
beroepsethische norm en zich zo nodig onderwerpt aan tuchtrecht, aan
deze professional worden opgelegd. In dat licht mag worden verwacht dat
hij zich aansluit bij een organisatie die daarin voorziet. Een
wettelijke regeling van de stichting is voorts op zich geen kwaliteit
bevorderende maatregel. Daarbij komt dat de overheid weliswaar eisen
stelt aan de inrichting en werkwijze van de stichting, maar de
oprichting en instandhouding ervan overlaat aan de beroepsverenigingen.
Voorts wordt ook de ontwikkeling en aanpassing van de beroepsethische
codes overgelaten. Ten slotte blijft het tuchtrecht op
privaatrechtelijke leest geschoeid. Dit betekent dat de overheid zich
via wetgeving bindt aan de beroepsverenigingen.

Gelet op het voorgaande acht de Afdeling deze wijze van regulering niet
gewenst en ziet de Afdeling ook overigens niet de noodzaak in van een
publiekrechtelijke regeling van de stichting.  

Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.

4.	Niveau van regelgeving 

Over het kwaliteitsregister en over de norm van de verantwoorde
werktoedeling regelt het voorstel weinig tot niets. Reden daarvoor is
vooral een gewenste flexibiliteit, omdat de professionalisering van de
jeugdzorg bij lange na nog niet gerealiseerd is. Voorts wordt ook de
nieuwe taak die aan de Inspectie jeugdzorg wordt opgedragen in het kader
van de bevordering van de kwaliteit van de jeugdzorg, in het voorstel
niet nader genormeerd.    

Wat het kwaliteitsregister betreft, kunnen bij of krachtens amvb eisen
worden gesteld aan de wijze waarop het kwaliteitsregister is
georganiseerd, aan de registratie en de verwijdering uit het register,
de openbaarheid van het register en de hoogte van de tarieven voor
registratie. Nu het kwaliteitsregister van zo groot belang wordt geacht
voor de professionalisering van de beroepsgroep van jeugdzorgwerkers,
komt het de Afdeling voor dat een duidelijke regeling van het register
op het niveau van de wet vereist is. Daarom zouden de belangrijke
elementen van de regeling van het register in het voorstel moeten worden
opgenomen.

De norm van de verantwoorde werktoedeling wordt niet wettelijk bepaald,
maar in een amvb. Gelet op het feit dat de nieuwe norm een nadere
concretisering betreft van de in artikel 24 Wjz reeds geformuleerde norm
van verantwoorde zorg, en in het licht van de beoogde aansluiting bij de
Wet cliƫntenrechten zorg en het in die wet omschreven recht op goede
zorg, ligt het niet zonder meer voor de hand de omschrijving van de norm
van de verantwoorde werktoedeling uitsluitend in de amvb op te nemen.
Daarmee wordt ook afgeweken van het aanvankelijke voornemen in de wet
vast te leggen dat instellingen een zodanige werktoedeling moeten
toepassen, dat er in principe altijd een geregistreerde
beroepsbeoefenaar wordt ingezet. 

De Afdeling adviseert het voorstel op vorengenoemde onderdelen aan te
passen. 

5.	Structurering van de toelichting

De Afdeling mist in de toelichting een paragraaf die de hoofdlijnen en
oogmerken van het wetsvoorstel kort weergeeft. 

Ook overigens acht de Afdeling de inrichting van de toelichting
ontoereikend. Bij wijze van voorbeeld merkt de Afdeling op dat een
duidelijk onderscheid ontbreekt tussen de vereisten waaraan de
jeugdzorgorganisatie moet voldoen en die welke gaan gelden voor de
jeugdzorgwerker. De normeringen van beide lopen op dit punt door elkaar
heen. Ook dient voor de jeugdzorgwerker volledig duidelijk te zijn welke
normen voor hem van belang zijn, te weten de beroepsethische normen,
vastgelegd in beroepscodes en richtlijnen, het professioneel statuut van
een instelling (rechten, plichten en bevoegdheden in de relatie tot de
instelling) en het kwaliteitskader zoals de Inspectie jeugdzorg dit zal
gaan hanteren. De toelichting bij de artikelen 13 en 25 Wjz zal hierop
nader dienen in te gaan. 

Deze duidelijkheid is ook vereist wat betreft het onderdeel van het
vakbekwaamheidsniveau en minimale opleidingsniveau van de
beroepsbeoefenaar. Dit is niet alleen van belang bij de totstandkoming
van het kwaliteitsregister, maar is evenzeer relevant voor de
jeugdzorgwerker. Dit aspect behoeft dan ook voldoende aandacht in het
kader van de toelichting op beide genoemde artikelen. 

De Afdeling adviseert de toelichting in verband met het voorgaande aan
te passen.

6.	Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het
advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,	Bijlage bij het advies van de
Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W13.12.0454/III
met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft.

In het opschrift de zinsnede ā€œkwaliteitseisen over
beroepsbeoefenarenā€ wijzigen in ā€œkwaliteitseisen aan
beroepsbeoefenarenā€. 

De onderdelen van artikel 29z, derde lid, doorlopend nummeren. 

De memorie van toelichting voorzien van hoofdstukken en paragrafen. 

	Memorie van toelichting, Algemeen, onder Aanleiding.

	Doel van het actieplan is om te komen tot een beroepenstructuur voor de
jeugdzorg en de daarbij behorende competenties, tot daarop afgestemde
opleidingen en bij- en nascholingstrajecten, en tot de versterking van
beroepsverenigingen in de sector met een daarbij behorende
sanctioneerbare beroepsethische code (Actieplan Professionalisering in
de Jeugdzorg, Utrecht, juni 2007, blz. 6;   HYPERLINK
"http://www.nji.nl"  www.nji.nl .)   

	Memorie van toelichting, Algemeen deel, slot van het onderdeel ā€Het
belang van professionele beroepsbeoefening in de jeugdzorgā€ en
ā€œAanleidingā€.

	Brief aan de Minister voor Jeugd en Gezin van 1 juli 2009, bijlage 3
bij het Actieplan Professionalisering Jeugdzorg, Eindrapportage,
Utrecht, juli 2010.

	Eindrapportage deelproject 3, Beroepscode en Tuchtrecht, Op het goede
spoor, Beroepsethiek, beroepscodes en tuchtrecht in de jeugdzorg, juni
2010, blz. 29 en 48.

	Het betreft de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers
(NVMW), de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen
(NVO) en het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). Via de NVMW,
voor welke organisatie de registratie is georganiseerd binnen het
Beroepsregister van Agogisch en Maatschappelijk werkers (BAMw), wordt
ook dat beroepsregister betrokken. 

	Voorts vergt bij een privaatrechtelijke opzet aansluiting van een
nieuwe beroepsgroep of vereniging minder tijd dan bij een
publiekrechtelijk stelsel en is de betrokkenheid van een beroepsgroep
groter dan bij een register van overheidswege. 

	Artikel 13, zevende lid, en artikel 25, tweede lid, Wjz spreken van
ā€œkan betrekking hebben opā€. Zie voorts memorie van toelichting
Algemeen, onder Registratie en onder De vergelijking van het
kwaliteitsregister met het BIG register.

	Met jeugdzorgorganisaties wordt gedoeld op de bureaus jeugdzorg, de
zorgaanbieders bedoeld in de Wjz, de justitiƫle jeugdinrichtingen, de
Bureaus Halt, de raad voor de kinderbescherming en de Stichting Nidos.

	Memorie van toelichting, Algemeen, onder De implementatie.

	Memorie van toelichting, Algemeen, onder De implementatie.

	Kamerstukken II 2001/02, 28 168, nr. 3, blz. 61. Zie ook Stb. 2004,
703, blz. 44. 

	Kamerstukken II 2001/02, 28 168, nr. 3, blz. 61. Zie ook Stb. 2004,
703, blz. 45.

	Het betreft medewerkers die belast zijn met de indicatietaak, de
voogdijwerkers, de gezinsvoogdijwerkers, de jeugdreclasseringwerkers en
de medewerkers die taken uitvoeren van een AMK of de met de
indicatietaak samenhangende taken, bedoeld in artikel 10, eerstel lid,
onder f tot en met j, van de wet.

	Verwezen zij naar Stb. 2004, 703, blz. 67.

	Memorie van toelichting bij het wetsartikel (Kamerstukken II 2001/02,
28 168, nr. 3, blz. 66).

	Memorie van toelichting, Algemeen, onder De implementatie. 

	Deze norm vloeit voort uit de in de Kwzi gebruikte norm van
verantwoorde zorg. In artikel 5 van het voorstel van Wet
cliƫntenrechten zorg wordt gesproken van goede zorg.

	Indien beroepsverenigingen overgaan tot het oprichten van een stichting
dient de Minister van Financiƫn ingevolge artikel 16 van de
Comptabiliteitswet 2001 goedkeuring te verlenen voor de daarmee verband
houdende financiƫle gevolgen.   

	Het nieuw voorgestelde onderdeel e van artikel 47, eerste lid, laat de
aanwijzing van deze taken geheel over aan nadere regeling bij of
krachtens amvb. 

	Artikel 24, eerste lid, Wjz verstaat onder verantwoorde zorg: zorg van
goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en
cliƫntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reƫle behoefte
van de cliƫnt. Artikel 13, tweede lid, Wjz formuleert verantwoorde
uitvoering als een doeltreffende, doelmatige en cliƫntgerichte
uitvoering.  Zie voorts: Kamerstukken II 2011/12, 31 839, nr. 142, blz.
3. Artikel 5, eerste lid, van het voorstel van Wet cliƫntenrechten zorg
omschrijft recht op goede zorg als: zorg van goed niveau, die in ieder
geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliƫntgericht is, tijdig wordt
verleend, is afgestemd op de reƫle behoefte van de cliƫnt en waarbij
de personen die de zorg verlenen, met gebruikmaking van de geschikte
hulpzaken, handelen in overeenstemming met de op hen rustende
verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hen geldende
professionele standaard.   

	Brief van 2 april 2012 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2011/12, 31
839, nr. 195, blz. 6).

	Vergelijk de paragrafen over de positie van de instellingen en de
geregistreerde jeugdprofessional.

	Het vakbekwaamheidsniveau kan in het wetsvoorstel zowel bij of
krachtens amvb (artikel 13, zevende lid, en artikel 25, tweede lid, Wjz)
als door de stichting (artikel 29z, derde lid, onderdelen h en i, Wjz)
worden bepaald. 

 PAGE   1 

  PAGE  9 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........