[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Brief commissie Rijksuitgaven aan Presidium over evalueren van het instrument Toekomst- en Onderzoeksagenda Tweede Kamer

Bijlage

Nummer: 2013D19694, datum: 2013-05-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Brief aan het Presidium over evalueren van het instrument Toekomst- en Onderzoeksagenda Tweede Kamer (2013D19691)

Preview document (🔗 origineel)


Procesevaluatie Uitvoeringsfase 

Toekomst- en onderzoeksagenda 2011

December 2012

Parlis 2013Z01236/2013D02744Inhoud

Inleiding
………………………………………………………………
……………….... 2

Doelbereik
………………………………………………………………
……………….. 2

Begeleidingsvorm
………………………………………………………………
……….. 4

Onderzoeksmethoden
………………………………………………………………
…... 5

Fasering
………………………………………………………………
…………………. 6

Capaciteit, werkbelasting, tijdsinzet
…………………………………………………….. 7

Overig
………………………………………………………………
…………………… 8

Conclusies en aanbevelingen
………………………………………………………….... 8

Bijlage 1: Geïnterviewde personen
……………………………………………………… 9

Bijlage 2: Opzet interviews
………………………………………………………….…
10

1. Inleiding

De Tweede Kamer heeft op 1 oktober 2009 besloten over een eigen
Toekomst- en Onderzoeksagenda (T&O-agenda). Met de T&O-agenda kan de
Tweede Kamer bepalen op welke terreinen zij zelf een
uitvoeringsonderzoek of een toekomstverkenning wil uitvoeren om de eigen
informatiepositie ten opzichte van de regering te verbeteren.

In 2011 hebben in het kader van de T&O-agenda drie onderzoeken
plaatsgevonden, te weten het onderzoek ‘Lessen uit recente
arbeidsmigratie’, het onderzoek ‘Onderhoud en Innovatie Spoor’, en
het onderzoek naar de ‘Economische Verduurzaming van
Voedselproductie’.

Nadat er eind 2011 een evaluatie is gehouden over de voorbereidingsfase
van deze onderzoeken, heeft er in het voorjaar en in de zomer van 2012
een evaluatie plaatsgevonden over het proces van de onderzoeken in hun
uitvoeringsfase. Hierbij stonden drie aspecten van de T&O-agenda
centraal: 1) in hoeverre zijn de gestelde doelen bereikt, 2) hoe verliep
de fasering en 3) waren er voldoende resources (zie bijlage 1). Het doel
van deze evaluatie is om te leren van de uitgevoerde onderzoeken om de
uitvoering van toekomstige onderzoeken in het kader van de T&O-agenda te
verbeteren.

In dit rapport staan de bevindingen van de procesevaluatie van de
uitvoeringsfase van de T&O-agenda 2011. Voor deze evaluatie zijn 27
Kamerbewoners geïnterviewd, waaronder leden, onderzoekers, griffiers,
informatiespecialisten en diensthoofden (zie bijlage 2). 

2. Doelbereik

Algemeen

Uit de interviews blijkt dat de T&O-agenda de kennispositie van de
Tweede Kamer heeft verbeterd. Kamerleden zijn beter geïnformeerd,
ontwikkelen een genuanceerder beeld van de onderzochte problematiek en
nemen de verworven kennis mee naar de vaste Kamercommissie. Vooral het
zelf participeren in het onderzoek versterkt de kennispositie van de
leden. Een algemeen gedeelde ervaring is dat de T&O-agenda een
waardevolle aanvulling is op het instrumentarium van de Tweede Kamer. 

Als belangrijke meerwaarde van de T&O-agenda wordt vooral het
gezamenlijke karakter van het doen van onderzoek ervaren. De
gezamenlijkheid en interactie hebben sterk bijgedragen aan het bereiken
van de doelen. Door zelf en met elkaar onderzoek te doen en door in
rondetafelgesprekken te spreken met deskundigen, betrokkenen en experts
in het veld maakt men zich de problematiek meer eigen, ontstaat meer en
dieper inzicht en beklijft de opgedane kennis beter. Het proces van het
in gezamenlijkheid doen van onderzoek wordt vaak als net zo belangrijk
ervaren als de uitkomsten van het onderzoek zelf.

Een positief aspect aan het doen van onderzoek binnen de T&O-agenda is
dat het leidt tot nuanceringen over het gehele politieke spectrum, zo
merkt een lid op. Bovendien maakt dergelijk onderzoek de mogelijke
politieke keuzes zichtbaar. Een risico is echter wel, zo geeft een ander
lid aan, dat verschillende politieke invalshoeken een eindrapport minder
relevant kunnen maken doordat onderwerpen in de startfase of conclusies
in de eindfase soms gemakkelijk naar de achtergrond worden geschoven. In
algemene zin kan hierbij echter worden opgemerkt dat de T&O-agenda ook
niet bedoeld is als wetenschappelijk onderzoek, maar als een onderzoek
in een politieke context met zijn eigen merites.

Voor leden blijkt vooral de toepasbaarheid en het effect van een
onderzoek binnen de T&O-agenda van belang. Een plenaire afronding met
een debat draagt daar aan bij, zo vinden ook andere ondervraagden. Een
lid geeft aan dat eigenlijk ieder onderzoek van de T&O-agenda na de
afronding zou moeten leiden tot een stappenplan waar de regering verder
mee kan of zelfs moet. Zo blijven leden niet achter met de vraag wat men
nu eigenlijk bereikt heeft met de onderzoeksresultaten. 

De drie onderzoeken afzonderlijk

De onderzoeken ‘Arbeidsmigratie’, ‘Spoor’ en ‘Voedsel’
kenden elk een eigen ambitie. Bij het onderzoek ‘Arbeidsmigratie was
de ambitie om te leren van de ervaringen van de recente arbeidsmigratie
om lessen te kunnen trekken voor de toekomstige openstelling van de
Nederlandse grenzen voor met name Roemenen en Bulgaren. De leden geven
aan dat de vragen grotendeels beantwoord zijn en zijn enthousiast over
de resultaten. Verschillende stafmedewerkers en één lid geven aan dat
het complicerend was dat de regering tegelijkertijd lopend beleid over
het onderwerp aan het formuleren was. In de planning van het onderzoek
was bepaald dat het onderzoek voor een bepaalde tijd klaar moest zijn,
omdat de uitkomsten en conclusies van het onderzoek zouden dienen als
voorbereiding op het debat met het kabinet over de
arbeidsmarkttoetreding van Bulgaren en Roemenen.. Volgens deze
ondervraagden brengt dit het risico met zich mee dat men zich afvraagt
wat de toegevoegde waarde van een parlementair onderzoek is als ook de
regering er tegelijkertijd zelf actief mee bezig is. Tevens kan het de
vraag oproepen ‘wie er gelijk heeft’.

Bij het onderzoek ‘Voedsel’ was de ambitie om een bijdrage te
leveren aan de discussie over de economische verduurzaming van
voedselproductie. Volgens de betrokkenen is men erin geslaagd deze
ambitie – binnen de gestelde randvoorwaarden – te verwezenlijken. Zo
zijn in  het onderzoek complexe scenario’s met elkaar vergeleken en
zijn nieuwe interessante inzichten geboden. De complexiteit van de
onderzoeksvragen heeft er echter toe geleid dat niet alle vragen geheel
en in de diepte beantwoord konden worden. Ook de uiteenlopende politieke
visies bleken lastig te verenigen, waardoor de onderzoeksvragen te
weinig afgebakend konden worden. Om het onderzoek een politieke duiding
te geven, hebben de leden van de klankbordgroep enkele ‘persoonlijke
reflecties’ over de onderzoeksresultaten aan het eindrapport
toegevoegd. De voorzitter van de klankbordgroep gaf aan dit een mooie
oplossing te vinden om de verschillende visies een plek te geven in het
eindrapport. Twee van de drie ondervraagde leden geven echter aan dat ze
– politiek gezien – meer hadden willen bereiken. 

Het onderzoek ‘Spoor’ had als doel een bijdrage te leveren aan een
efficiënt spoorstelsel in het algemeen en het bevorderen van innovatie
waar dit zinvol is. De leden en de ambtelijke ondersteuning geven aan
dat de vragen bijna geheel beantwoord zijn, volgens één lid meer dan
dat. Twee leden geven aan dat politieke belangen en tegenstellingen in
de commissie geleidelijk naar de achtergrond verdwenen, waardoor er meer
begrip ontstond voor elkaars standpunten. Wel misten enige
stafmedewerkers en een lid aanvankelijk wat diepgang bij een
internationale vergelijking, die door een externe partij was uitgevoerd.
Doordat zowel de leden als de ambtelijke staf hierover stevige
gesprekken hebben gevoerd met het onderzoeksbureau, is er uiteindelijk
een flinke verbeterslag gemaakt.

3. Begeleidingsvorm

Bij de T&O-agenda 2011 is gebruik gemaakt van verschillende
begeleidingsvormen: van een tijdelijke commissie (bij de onderzoeken
‘Arbeidsmigratie’ en ’Spoor’) en van een klankbordgroep (bij het
onderzoek ‘Voedsel’).

Klankbordgroep

De keuze voor een klankbordgroep bij het onderzoek ‘Voedsel’ kwam,
volgens de bij het onderzoek betrokken leden en de ambtelijke staf,
voort uit de verschillende visies op het onderwerp. Het gebrek aan
politieke consensus over de richting en aard van de onderzoeksvragen
maakte dat een klankbordgroep de meest haalbare begeleidingsvorm was.
Twee van de drie betrokken leden noemen ook het gebrek aan politiek
commitment een mogelijke reden voor de keuze van een klankbordgroep. Een
lid voegt hieraan toe dat een klankbordgroep gedurende het onderzoek het
nadeel heeft dat men relatief weinig tijd met elkaar doorbrengt,
waardoor er weinig mogelijkheden zijn om politieke belangen te
overstijgen.

Tijdelijke commissie

De leden die betrokken zijn geweest bij de onderzoeken
‘Arbeidsmigratie’ en ‘Spoor’ spreken zich positief uit over de
vorm van een tijdelijke commissie, ook al zijn niet alle leden volledig
bekend met de verschillen tussen een klankbordgroep en een tijdelijke
commissie. De voordelen van een tijdelijke commissie zijn volgens een
aantal ondervraagden dat deze zelfstandig in overleg kan treden met de
regering en dat een commissie daardoor meer status krijgt. Dit kan de
politieke aandacht voor een parlementair onderzoek vergroten. Een ander
voordeel is volgens hen dat een onderzoek binnen een tijdelijke
commissie meer gedragen wordt door de leden. Het eindresultaat van het
onderzoek wordt op deze manier meer van hen zelf.

4. Onderzoeksmethoden

Bij de drie onderzoeken zijn verschillende methoden en technieken
gebruikt. Zo zijn er bijvoorbeeld literatuurstudies gedaan, is er
gesproken met experts (expertmeetings), en hebben er werkbezoeken,
hoorzittingen en rondetafelgesprekken plaatsgevonden. Tevens zijn er
vragen uitgezet bij externe onderzoeksinstellingen.

Hoorzittingen en rondetafelgesprekken worden door de leden van alle drie
de onderzoeken genoemd als zeer waardevol en informatief. Het spreken
met het veld en de interactie tussen verschillende partijen uit het veld
levert veel nieuwe inzichten op en dragen bij aan de resultaten van het
onderzoek en de saamhorigheid tussen de leden. Ook het uitbesteden van
(delen van) onderzoek ervaart men als positief.

Onderzoek ‘Arbeidsmigratie’

De leden en de stafmedewerkers bij het onderzoek ‘Arbeidsmigratie’
hebben daarnaast gewerkt met expertmeetings. Ze hebben het vooral
verrijkend gevonden dat in de expertmeetings verschillende sprekers ook
op elkaar konden reageren. De wat vrijere setting van de expertmeeting
maakte dat de experts, in tegenstelling tot bij een hoorzitting, wat
gemakkelijker konden spreken. ‘Via expertmeetings leer je ook beter
begrijpen waar de crux van het te onderzoeken probleem zit’, zo geeft
een lid aan. Onderzoekers van het onderzoek ‘Arbeidsmigratie’ geven
hierbij echter wel aan dat zij achteraf graag informatie uit de
expertmeeting hadden gebruikt in het eindrapport, maar dat het besloten
karakter van deze bijeenkomsten dit onmogelijk maakte. 

De tijdelijke commissie ‘Arbeidsmigratie’ is op werkbezoek geweest
in Roemenië en Bulgarije. Alhoewel een enkel lid van te voren sceptisch
was, bleek de ervaring uiteindelijk voor alle leden een nuttige
toevoeging aan het onderzoekstraject te zijn. Leden geven aan dat het
werkbezoek het perspectief op het onderwerp verbreedde en de
mogelijkheid bood om de bevindingen aan de werkelijkheid te toetsen. Ook
geven ze aan dat het werkbezoek de politieke tegenstellingen tussen de
leden terugbracht, wat de samenwerking en het resultaat ten goede kwam.

Onderzoek ‘Voedsel’

Bij het onderzoek ‘Voedsel’ was men zeer te spreken over de
rondetafelgesprekken. Een punt van aandacht was daarbij het aantal
genodigden en/of het aantal rondetafelgesprekken. Een lid en een
fractiemedewerker hebben hier enige overlap ervaren en geven de
suggestie dat men met minder rondetafelgesprekken en/of genodigden
wellicht dieper op de zaken had kunnen ingaan.

Bij het onderzoek ‘Voedsel’ zijn enkele onderzoeksvragen bij het
ministerie van EL&I uitgezet. De ervaringen hierbij zijn verschillend.
Een fractiemedewerker geeft aan dat het parlement hiermee te weinig
invloed houdt op de interpretatie van de vragen, wat het risico met zich
meebrengt dat de resultaten uiteindelijk weinig opleveren. Bovendien
kost het veel tijd en geld als een ministerie de vragen ook weer bij een
extern onderzoeksbureau uitzet. Een onderzoeker en een griffier geven
aan dat het juist goed is om het kabinet op deze manier bij het
onderzoek te betrekken. Dit creëert commitment van de regering en
zichtbaarheid van het parlement.

Bij het onderzoek ‘Voedsel’ heeft een proeverij plaatsgevonden, een
bijeenkomst waarbij leden door middel van een soort workshop de
verschillende aspecten van verduurzaming van voedsel onder de aandacht
wilden brengen, onder meer bij de pers. Men is het erover eens dat de
proeverij een goed bedoeld initiatief was, maar dat het uiteindelijk
door weinig externe belangstelling zijn doel miste.  

Onderzoek ‘Spoor’

Bij het onderzoek ‘Spoor’ heeft de Algemene Rekenkamer een deel van
de onderzoeksvragen beantwoord. Dit is naar tevredenheid gebeurd. Wel
geeft een lid van de tijdelijke commissie aan dat er, door de
constitutionele verhoudingen, niet geheel bevredigende procesafspraken
konden worden gemaakt. Hierdoor sloot het proces van de Rekenkamer niet
helemaal aan op het tijdschema van de commissie.

De verhoortraining die de leden en de ambtelijke staf (in de beginfase)
van het onderzoek ‘Spoor’ hebben gevolgd, wordt als positief
ervaren. Direct na de hoorzittingen is er bij dit onderzoek een
brainstormsessie gehouden waarin is toegewerkt naar het formuleren van
conclusies en aanbevelingen. De leden en de ambtelijke staf geven aan
dat deze methode geholpen heeft bij het schrijven van het eindrapport.
Tot slot was een onderzoeker bij het onderzoek ‘Spoor’ zeer positief
over het nut van besloten meetings.

5. Fasering

Beginfase

Om het commitment van de leden te vergroten, is het volgens veel
ondervraagden cruciaal dat de probleem- en vraagstelling al in de
beginfase gefocust worden en behapbaar zijn. Duidelijk zou moeten zijn
wat men met het onderzoek wil bereiken, en waar men gezamenlijk na het
onderzoek wil staan. De beginfase vormt een essentieel onderdeel van het
gehele onderzoek. Onafhankelijk van de gekozen begeleidingsvorm
(tijdelijke commissie of klankbordgroep) geldt dat te brede
onderzoeksvragen leiden tot onnodige complexiteit. Verschillende leden
en stafmedewerkers geven aan dat er meer tijd ingeruimd had mogen worden
voor de onderzoeksbepaling en de –afbakening.

Belangrijk is verder dat snel duidelijk wordt welke leden zitting nemen
in de tijdelijke commissie of klankbordgroep, zodat al in de beginfase
politieke sturing gegeven kan worden aan de onderzoeksrichting. De
betrokkenheid van de leden zou in deze fase groot moeten zijn. Enkele
stafmedewerkers geven aan dat de sturende kracht van een voorzitter van
groot belang is voor de voortgang van het proces. Hoe eerder een
voorzitter bekend kan zijn, hoe beter dat is voor de voortgang.

Een lid dat niet in de beginfase van het onderzoek ‘Arbeidsmigratie’
betrokken is geweest, heeft er moeite mee gehad dat zij voor
‘voldongen feiten’ is geplaatst wat de operationalisering,
financiële consequenties, bestaffing en de begeleidingsvorm betreft.
Zij had daar liever invloed op uitgeoefend en denkt dat een onderzoek
zonder wisseling van leden beter had gewerkt.

Afrondingsfase

De afrondingsfase wordt in alle onderzoeken als erg intensief beleefd;
er is dan een grote samenkomst van werkzaamheden, waaronder
hoorzittingen, rondetafelgesprekken en het schrijven van een
eindrapport. Bij de planning zou hier rekening mee gehouden moeten
worden. 

Bij alle onderzoeken komt naar voren dat er meer tijd gepland moet
worden voor de hoorzittingen, rondetafelgesprekken of expertmeetings.
Een diensthoofd merkt over deze fase op dat een goede voorstudie
belangrijk is om de onderzoeksresultaten goed te kunnen doorgronden
voordat men deze toetst bij experts of betrokkenen in het veld. De staf
zou in deze fase meer tijd moeten hebben.

Bij de onderzoeken ‘Arbeidsmigratie’ en ‘Spoor’ kwam naar voren
dat het drukproces bij de SDU veel tijd heeft gevraagd. Een lid uitte
hierover zijn onvrede. Dit heeft, zeker in de cruciale eindfase waarin
elke dag telt, onevenredig veel tijd en energie gevraagd, aldus het lid.


6. Capaciteit, werkbelasting en tijdsinzet

Leden

De leden die betrokken waren bij het onderzoek ‘Voedsel’ geven aan
dat de werkbelasting en tijdsinzet voor hen zelf over het algemeen goed
te overzien was. Sommigen van hen maken hierbij de kanttekening dat een
T&O-onderzoek in het geval van een klankbordgroep vaak bovenop de
reguliere werkzaamheden komt. Leden worden voor een klankbordgroep
doorgaans niet vrijgesteld. Wel geven deze leden aan dat de
hoorzittingen veel tijd hebben gekost, evenals de leesfase van het
concept-rapport. Bovendien werden de hoorzittingen, waarbij slechts
weinig leden aanwezig konden zijn, door de overgebleven leden als zwaar
ervaren.

De leden van de tijdelijke commissie Arbeidsmigratie geven aan dat de
werkbelasting voor hen zelf weliswaar groot is geweest, maar niet te
groot. Deze leden geven aan dat zij het prettig hebben gevonden dat het
onderzoek in een relatief korte, maar intensieve periode afgerond moest
worden. Dat draagt bij aan de effectiviteit van het onderzoeksteam en
maakt het gemakkelijker de leden en stafmedewerkers betrokken en
gemotiveerd te houden, zo stelt een van de leden. De leden van de
commissie Spoor geven over het algemeen aan dat de tijdelijke commissie
‘er behoorlijk in heeft gehakt’, vooral in de eindfase. Toen hebben
de leden vele vrijdagen moeten vrijhouden voor het onderzoek.

Een lid van de klankbordgroep ‘Voedsel’ geeft als suggestie dat het
aantal leden in een klankbordgroep of tijdelijke commissie groter zou
moeten zijn dan nu het geval is, voor het geval een of meer leden
onverhoopt niet bij een vergadering of hoorzitting aanwezig kunnen zijn.
Het gebrek aan tijd of het niet geven van prioriteit aan de T&O-agenda
door sommige leden leidde ertoe dat de werkbelasting bij andere leden
(vooral bij rondetafelgesprekken) soms groot werd.

Ambtelijke ondersteuning

De leden geven aan dat zij de kwaliteit en ondersteuning van de staf bij
alle drie de onderzoeken erg goed vonden. Vooral de betrokkenheid,
flexibiliteit en inzet die zijn getoond worden bij alle drie de
onderzoeken zeer hoog gewaardeerd.

Bij het onderzoek ‘Voedsel’ geven griffier en onderzoekers aan dat
het onderzoeksteam groot genoeg was. Wel heeft de ambtelijke staf te
maken gehad met duidelijke pieken en dalen in de werkzaamheden, die niet
altijd even goed te voorzien waren. Omdat de ambtelijke staf niet
volledig vrijgesteld was, was het soms lastig de werkzaamheden te
plannen met andere, reguliere werkzaamheden.

Bij het onderzoek ‘Arbeidsmigratie’ geven zowel leden als ambtelijke
staf aan dat het onderzoeksteam eigenlijk te klein was. De werkbelasting
was in de ogen van iedereen ‘soms extreem’. Hetzelfde geldt voor het
onderzoek ‘Spoor’ waarbij na de inleesfase de oorspronkelijk
begrootte bemensing ontoereikend bleek te zijn, waarna een onderzoeker
aan de staf is toegevoegd. Ook leden gaven aan dat het hen opviel hoe
veel er van de stafleden werd verwacht.

Een aantal leden had graag meer flexibiliteit gezien in de
capaciteitsplanning van de onderzoeken. Een lid geeft hierbij aan dat er
in de beginfase minder rigide onderzoeksvoorstellen moeten worden
opgesteld (t.b.v. het presidium), omdat de planning en capaciteit in die
fase nog niet goed in te schatten zijn.  Maar flexibiliteit blijkt
vanuit de organisatie niet altijd even gemakkelijk te regelen te zijn.
Een diensthoofd geeft aan dat het inzetten van extra medewerkers vanuit
de vaste staf niet altijd de oplossing is, omdat dit de werkdruk bij de
reguliere werkzaamheden vergroot. Tevens moet er rekening mee gehouden
worden dat het inwerken van nieuwe of extra medewerkers bij een van de
onderzoeken onevenredig veel tijd kan kosten. Een commissiegriffier
geeft aan dat ook de inwerktijd van vervangers voor de reguliere
werkzaamheden belastend is in drukke periodes.

Vanuit de Dienst Informatievoorziening (DIV) wordt opgemerkt dat de
betrokkenheid van informatiespecialisten het grootst is als deze
integraal onderdeel uitmaken van de onderzoeksstaf. De ondervraagden van
de DIV geven verder aan dat hun inzet beter flexibel geraamd kan worden,
afhankelijk van de vragen die er bij de onderzoeken leven.

7. Overig

Meer dan de helft van de ondervraagde leden geeft aan het systematische
karakter van de T&O-agenda minder positief te vinden. Dit kwam naar
voren zonder dat hier expliciet naar is gevraagd. Sommigen van hen geven
aan dat ze zich alleen willen committeren aan een onderzoek als dit
vanuit een politieke vraag of noodzaak opkomt, en niet omdat het
tijdspad van de T&O-agenda dat voorschrijft. Andere leden geven aan dat
drie onderzoeken van bijvoorbeeld het kaliber ‘Spoor’ of
‘Arbeidsmigratie’ niet tegelijkertijd door de Kamer kunnen worden
uitgevoerd, omdat ze een te groot beslag op de capaciteit leggen. Eén
lid geeft aan dat dit zeker het geval is als er naast de T&O-agenda ook
nog een parlementaire enquête plaatsvindt. De agendering van een
parlementaire enquête zou volgens dit lid dan ook consequenties moeten
hebben voor de T&O-agenda. Door onderzoekers wordt de suggestie
meegegeven dat het niet noodzakelijk, en soms ook niet wenselijk is, om
de planning van de T&O-agenda synchroon te laten lopen met een
kalenderjaar. Er wordt, met andere woorden, gepleit voor een
selectievere inzet van het instrument.

8. Conclusies en aanbevelingen

Conclusies

Uit de evaluatie van de Toekomst- en onderzoeksagenda 2011 kunnen de
volgende conclusies getrokken worden.

De uitvoering van onderzoeken in het kader van de Toekomst- en
onderzoeksagenda 2011 heeft de kennispositie van de Kamer versterkt.
Kamerleden vinden dat ze beter zijn geïnformeerd, dat ze een
genuanceerder beeld hebben van de onderzochte problematiek. Vooral het
zelf en in interactie met andere Kamerleden participeren in het
onderzoek, zoals het voorbereiden en deelnemen aan hoorzittingen en
rondetafelgesprekken, het participeren aan een “verhoortraining” en
het ondernemen van een buitenlandse studiereis, draagt bij aan de
meerwaarde en de kwaliteit van het onderzoek.

Onderzoek door een tijdelijke commissie is te verkiezen boven onderzoek
door een klankbordgroep. Een parlementair onderzoek in de vorm van een
tijdelijke commissie blijkt goed te hebben gewerkt. De werkbelasting
voor de leden was groot, maar niet te groot. Leden geven aan dat een
tijdelijke commissie zelfstandig in overleg met de regering kan treden,
wat statusverhogend werkt, waardoor er meer politieke aandacht voor het
parlementair onderzoek is. Ook wordt het onderzoek van een tijdelijke
commissie meer door de leden gedragen, waardoor het eindresultaat meer
van henzelf is. De klankbordvorm blijkt de nodige nadelen te hebben. Dit
 was tevoren onderkend en de opgedane praktijkervaringen blijken de
bezwaren te bevestigen. Twee van de drie ondervraagde leden hadden meer
willen bereiken. Kanttekening is dat voor het onderzoek Voedsel het
draagvlak ontbrak om een tijdelijke commissie in het leven te roepen. 

De fasering van een parlementair onderzoek blijkt van groot belang en
kan verbeterd worden. Er zijn verbeterpunten te benoemen in de drie
piekfasen van het onderzoeksproces: 

a. in de startfase als Kamerleden in een soms wisselende samenstelling
(ook qua voorzitterschap) in korte tijd een gezamenlijke ambitie en
afgebakende onderzoeksvraag moeten vaststellen

b. in de fase halverwege als hoorzittingen en rondetafelgesprekken
worden gehouden en er tussentijdse conclusies worden getrokken en 

c. in de fase van de afronding als het schrijven van de conclusies en
het drukproces tot een topspanning kunnen leiden. De afrondingsfase
wordt als zeer intensief beleefd. 

De procesmatige en beheersmatige aspecten van parlementair onderzoek
vragen meer aandacht. Het onderzoek begint in feite direct nadat de
Kamer plenair over de onderwerpen van de Toekomst- en onderzoeksagenda
besloten heeft. Leden die deel gaan uitmaken van een
onderzoekscommissies moeten zo snel mogelijk worden betrokken bij de
uitwerking van het voorstel door de desbetreffende vaste commissie tot
het onderzoeksvoorstel dat aan het Presidium wordt voorgelegd. Sommige
leden hadden er moeite mee dat zij, toen ze eenmaal lid werden van een
tijdelijke commissie of klankbordgroep, voor voldongen feiten werden
geplaatst, omdat de vaste commissie in feite de paaltjes had geslagen
voor de reikwijdte en de operationalisering (inclusief de begroting) van
het onderzoek. 

Daarnaast blijkt dat leden in de praktijk worden geconfronteerd met
grenzen in de ondersteuning op personeel en financieel gebied. Ook
blijkt dat begrenzingen door administratieve en procesmatige componenten
(druktijd) door leden lopende de uitvoering soms als problemen worden
ervaren. De uitgetrokken resources blijken voor de onderzoeken in de
vorm van een tijdelijke commissie aan de krappe kant. In het bijzonder
de personele capaciteit in de piekfasen van het onderzoek . Meer
flexibiliteit in de inzet van ambtelijke ondersteuning is gewenst. De
waardering van de leden voor de ambtelijke staf is zeer groot.

Een afgebakende onderzoeksvraag draagt bij aan de kwaliteit en de
meerwaarde van het onderzoek. De meeste leden menen dat een weloverwogen
en binnen de tijdelijke commissie of klankbordgroep breed gedragen keuze
(van de scope) van de onderzoeksvraag in belangrijke mate lijkt bij te
dragen aan de toepasbaarheid en het effect van het onderzoek. De keuze
voor een onderzoek moet weloverwogen zijn in de zin dat goed nagegaan
moet worden of de onderzoeksvraag niet te complex van aard of te breed
is om binnen de gegeven tijd beantwoord te kunnen worden, of de
onderzoeksvraag niet (inmiddels) elders al wordt onderzocht en of de
timing van de oplevering van de onderzoeksresultaten juist is. Het
uitzetten van onderzoeksvragen bij het ministerie blijkt voordelen en
nadelen te hebben. Hetzelfde geldt voor het inschakelen van de Algemene
Rekenkamer, vanwege de bepaalde gegevenheden vanwege de constitutionele
verhoudingen. 

Een plenaire afronding van het onderzoek draagt bij aan de
toepasbaarheid en het effect van het onderzoek. Het onderzoek kan beter
zicht geven op de mogelijke politieke keuzes. Echter verschillende
politieke invalshoeken kunnen een onderzoek ook minder relevant maken.
Een plenair debat en/of het opstellen van een stappenplan door de Kamer
voor de regering zou voor meer impact van het onderzoek kunnen zorgen.

Het onderzoeksinstrument Toekomst- en onderzoeksagenda kan selectiever
ingezet worden. Het structurele en integrale karakter van de Toekomst-
en onderzoeksagenda wordt door sommige leden als een keurslijf ervaren.
Leden geven aan zich liever te committeren aan onderzoeken die op enig
moment noodzakelijk geacht worden. De gelijktijdige uitvoering van grote
onderzoeken vergt veel capaciteit en sommige leden vragen zich af of het
wel wenselijk en verstandig is de Toekomst- en onderzoeksagenda
synchroon te laten lopen met een kalenderjaar.

 

Aanbevelingen

Voorstellen voor de T&O agenda die door fracties worden ingediend bij de
vaste commissies zouden, in aansluiting op eerdere aanbevelingen, ook
moeten ingaan op de reden het onderzoek aan te dragen onder de paraplu
van de T&O agenda als ook de wijze van begeleiding van het onderzoek
(uitgangspunt is daarbij tijdelijke commissie en geen klankbordgroep).
Ten behoeve daarvan wordt een sjabloon opgesteld die de fracties kunnen
gebruiken bij het formuleren van de onderzoeksvoorstellen. Doel is te
voorkomen dat fracties voorstellen voor de T&O agenda doen die wellicht
beter zouden passen binnen de reguliere onderzoeksactiviteiten /
mogelijkheden van commissies. 

De commissie voor de Rijksuitgaven gaat in haar voordracht aan de Kamer
specifiek in op de eventuele overlap met de onderzoeken die (al dan niet
als gevolg van de T&O agenda) reeds door de Kamer worden uitgevoerd en
de doorlooptijden van alle onderzoeken. De commissie voor de
Rijksuitgaven houdt hier in haar voordracht rekening mee door eventueel
minder dan drie onderzoeken aan de Kamer voor te stellen. Dit om het
overbelasten van de Kamer en de ambtelijke organisatie in de dan
volgende periode van de T&O agenda te voorkomen. Tevens kan de commissie
de suggestie doen onderzoeksvoorstellen niet onder de T&O agenda maar in
het reguliere onderzoek instrumentarium in te passen.

Nadat de commissie voor de Rijksuitgaven haar voorstel heeft gedaan aan
de Kamer wordt in de betreffende commissies zo spoedig mogelijk
geïnventariseerd wat de beoogde samenstelling van de
onderzoekscommissie is. Binnen de betreffende ambtelijke diensten wordt
onder leiding van de betrokken diensthoofden een start gemaakt met het
samenstellen van de beoogde onderzoeksstaf. Op deze wijze kan, nadat de
Kamer de T&O agenda heeft vastgesteld, direct begonnen worden met de
uitwerking van onderzoeken door diegene die daadwerkelijk betrokken
zullen zijn bij het onderzoek. Een wisselende samenstelling moet zoveel
als mogelijk voorkomen worden.

Bij afronding van de onderzoeken onder de T&O agenda wordt door de
desbetreffende onderzoekscommissie aangegeven op welke wijze de Kamer
gebruik kan maken van de onderzoekresultaten. Indien mogelijk worden
concrete stappen (aanbevelingen) voor Kamer en/of  kabinet geformuleerd
welke in een debat tussen de Kamer en de onderzoekscommissie worden
besproken.

 

Bijlage I: Opzet interviews

Opzet interviews evaluatie T&O-agenda 2011

Voor de T&O-agenda 2011 zijn de volgende drie aandachtsgebieden
geëvalueerd: 

Doelbereiking: is het initiële doel van het onderzoek bereikt?

Resources: waren er voldoende middelen van voldoende kwaliteit voor
handen? 

Fasering: zijn de verschillende fasen binnen het onderzoeksproject goed
ingeschat?

Hierbij zijn drie groepen te interviewen personen onderscheiden:

Onderzoekers: hieronder worden verstaan de onderzoekscoördinatoren, de
onderzoeksgriffiers, de onderzoekers en informatiespecialisten.

Leden: hieronder worden verstaan de Tweede Kamerleden die verbonden
waren aan een onderzoek in een commissie, werkgroep of klankbordgroep.

Management: hieronder worden verstaan de diensthoofden die leiding geven
aan de direct bij T&O betrokken functiegroepen. 

Hieronder zijn per aandachtsgebied de hoofdvragen geformuleerd, die
tijdens de interviews aan de orde zijn gekomen. 

Ad. 1) Doelbereiking: is het initiële doel van het onderzoek bereikt?

In hoeverre zij de doelen uit het plan van aanpak gehaald, zijn de
vragen beantwoord? In hoeverre is de informatiepositie van de Kamer met
het onderzoek verbeterd?

In hoeverre droeg de gekozen onderzoeksmodaliteit bij aan het bereiken
van het initiële doel? (uitbesteden, hoorzittingen,
proeverij/werkbezoek)

Hoe beoordeel je de keuze van de begeleidingsstructuur (commissie,
werkgroep, klankbordgroep) om het doel van het onderzoek te bereiken?

Ad. 2) Resources: waren er voldoende middelen van voldoende kwaliteit
voor handen?

Hoe beoordeel je de capaciteit, d.w.z. heet aantal medewerkers dat
betrokken was bij de onderzoeken en de tijd die zij inzetbaar waren?
Welke verschillen zijn er per fase aan te merken?

Hoe beoordeel je de hoeveelheid financiële middelen? Een gezien de
raming en de uiteindelijke realisatie?

Hoe beoordeel je het draagvlak onder de leden en het belang daarvan voor
het T&O-onderzoek?

Ad. 3) Fasering: Zijn de verschillende fasen binnen het
onderzoeksproject goed ingeschat? 

Hoofdvragen

In hoeverre bleek de gekozen fasering aan te sluiten bij de praktijk van
het T&O-project?

Welke verbeteringen zijn er mogelijk?

Tot slot

Zijn er nog andere dingen die je wilt bespreken of wilt meegeven in deze
evaluatie?

Bijlage II: Geïnterviewde personen

Khadija Arib			Lid Tweede Kamer

Sicco van As			BOR

Rob de Bakker		BOR

André Bosman		Lid Tweede Kamer

Corinne Cornelisse		Fractiemedewerker

Sjoera Dikkers		Lid Tweede Kamer

Marc Esmeijer		DCO

Michèle Franke		DCO

Peter van Goch		DIV

Eduard Groen			DCO

Jasper Iddink			BOR

Paulus Jansen			Lid Tweede Kamer

Ger Koopmans		Lid Tweede Kamer

Lex Kruijt			DIV

Attje Kuiken			Lid Tweede Kamer

Bart de Liefde			Lid Tweede Kamer

Laura Middelhoven		BOR

Frank Mittendorf		DCO

Ellen Naborn			BOR

Moniek Peen			DCO

Harmanda Post 		DCO

Marja Rotermundt		DCO

Karin Straus			Lid Tweede Kamer

Mariska Streppel-Kroezen	BOR

Sylvia Vink			BOR

Marieke van der Werf	Lid Tweede Kamer

Karin Zaal			BOR

 Kamerstuk 31 845, nr. 9.

 Hierna zullen de onderzoeken kortheidshalve ‘Arbeidsmigratie’,
‘Spoor’ en ‘Voedsel’ genoemd worden. Het onderzoek Spoor is cf.
planning in het voorjaar van 2012 afgerond.

 Kamerstuk 32 224, nr. 5.

 De Partij voor de Dieren  was initiatiefnemer van het onderzoek naar de
verduurzaming van voedselproductie. Gedurende een deel van de
onderzoeksperiode en ten tijde van de interviews was Marianne Thieme
(lid van de klankbordgroep Voedsel) met zwangerschapsverlof. Zij werd
vervangen door een fractiemedewerker, die om die reden in plaats van
Marianne Thieme voor deze evaluatie is geïnterviewd.  

   De Algemene Rekenkamer is een onafhankelijk Hoog College van Staat,
met eigenstandige procedures voor verificatie en kwaliteitsborging,
waaronder ambtelijk en bestuurlijk hoor- en wederhoor. De Algemene
Rekenkamer bepaalt daarbij uiteindelijk haar eigen publicatiemoment.

   De Algemene Rekenkamer is een onafhankelijk Hoog College van Staat,
met eigenstandige procedures voor verificatie en kwaliteitsborging,
waaronder ambtelijk en bestuurlijk hoor- en wederhoor. De Algemene
Rekenkamer bepaalt daarbij uiteindelijk haar eigen publicatiemoment.

 PAGE    

 PAGE   1