[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Consequenties Wet uniformering loonbegrip

Stenogram

Nummer: 2013D21586, datum: 2013-05-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 29 mei 2013

De vaste commissies voor Financiën en voor Sociale Zaken en
Werkgelegenheid hebben op 27 mei 2013 overleg gevoerd met
staatssecretaris Weekers van Financiën over:

- de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 29 januari 2013
betreffende een reactie op het verzoek van het lid van Vliet inzake de
inkomenseffecten voor gepensioneerden, militairen en Wajongers van de
Wet uniformering loonbegrip (Wet ULB) (33400-XV, nr. 87);

- de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 6 februari 2013
betreffende een reactie op het verzoek van het lid Van Vliet om een
plenair debat over de consequenties van de Wet uniformering loonbegrip
(32131, nr. 26);

- de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 26 april 2013
betreffende antwoorden op vragen van de commissie over de consequenties
van de Wet uniformering loonbegrip (32131, nr. 27);

- de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 15 mei 2013
betreffende het aan de Volkskrant verstrekte overzicht loonstrookjes
(2013Z09516).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk
verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,

Van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Berck



Voorzitter: Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

Griffier: Berck

Aanvang 18.05 uur

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bashir, Groot, Klein,
Koolmees, Neppérus, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, Omtzigt en Van Vliet,

en staatssecretaris Weekers van Financiën, die vergezeld is van enkele
ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Iedereen goedenavond bij deze vergadering van de vaste
commissie van Financiën over de consequenties van de Wet uniformering
loonbegrip. Ik herinner eraan dat voor dit notaoverleg vanwege de omvang
ervan indicatieve spreektijden zijn doorgegeven aan de Kamerleden.

De staatssecretaris excuseerde zich dat hij te laat is. Ik vind dat meer
dan terecht, want wij zitten allen op hem te wachten. Laten wij dus maar
heel snel van start gaan. Ik geef als eerste het woord aan de heer Van
Vliet van de PVV.

De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Ik zat sinds vanochtend 11.00 uur
in de enquêtecommissie woningcorporaties en ben ook nog een beetje
grieperig. Misschien verplaats ik her en der een punt of komma in mijn
voorbereide tekst, waarvoor bij voorbaat excuses.

Op 1 januari 2013 is de Wet uniformering loonbegrip, die ik altijd
afkort tot Wul, in werking getreden. Hierdoor wordt de loonstrook
eenvoudiger, omdat er nog maar een heffingsgrondslag overblijft voor
alle loonheffingen, namelijk de loonbelasting, de premies voor de
volksverzekering, de premies voor de werknemersverzekering en de premie
Zorgverzekeringswet. Ik zeg het er maar meteen bij: de Partij voor de
Vrijheid heeft destijds voor deze wet gestemd en ook enthousiast ervoor
gestemd. Dat was juist vanwege de door ons allen zo vurig gewenste
fiscale eenvoud. Het was ook omdat wij rekening hielden met de door de
staatssecretaris geschetste budgetneutraliteit. Het was immers geen
bezuinigingsoperatie. Wij deden het ook op basis van de gegevens,
samengevat in een puntenwolk, volgens welke de inkomenseffecten voor de
Nederlanders binnen een verwaarloosbare kleine bandbreedte zouden
blijven, met een kleine plus dan wel een kleine min. De wet hebben wij
overigens gesteund onder de voorwaarden van een aangenomen motie-Van
Vliet/Neppérus en een aangenomen motie-Neppérus/Van Vliet. Daarmee
wilden wij zekerstellen dat de effecten van deze wet geëvalueerd zouden
worden, omdat iedereen zich wel afvroeg of wij alle informatie hadden
die wij nodig hadden om er zeker van te zijn dat er geen extreme
effecten zouden optreden als de wet echt van kracht werd.

Nu, in januari 2013 barstte de bom. Gepensioneerden, militairen en ook
Wajongers bleken er vele tientallen euro's netto op achteruit te gaan.
Vertaald in procenten was het met name voor militairen en 65-plussers
aanzienlijk meer dan een kleine bandbreedte van misschien wel 1% of iets
dergelijks. Wij zagen bij 65-plussers de koopkracht aangetast worden tot
in sommige gevallen wel 6%. In een koopkrachtdebat in januari heb ik
daarom een motie ingediend om de Wul alsnog te bevriezen of een half
jaar uit te stellen. Helaas werd die motie verworpen. Vervolgens heb ik
wel met succes een debat aangevraagd om de nadelige neveneffecten van de
Wul voor met name de gepensioneerden te kunnen opvangen. Inderdaad kan
gesteld worden dat de PVV destijds voor de wet heeft gestemd, maar op
het moment dat je ziet dat iets niet goed gaat omdat het wel extreme
neveneffecten heeft, moet je ook zo manmoedig zijn om te zeggen dat we
gaan kijken of we dit kunnen repareren of gedeeltelijk kunnen
terugdraaien. Vooral omdat er in april jongstleden ook nog een korting
door pensioenfondsen zou komen, werd het toch wel urgent om hierover een
debat te houden.

Werkenden betalen geen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw meer. Die loopt
via de werkgevers. Uiteindelijk is er ook geen afdracht aan belasting
meer op de bijdrage van de werkgevers. Ter compensatie van de
belastingderving door het Rijk is het tarief in de eerste schijf
verhoogd met meerdere procentpunten. Daardoor kwamen die 65-plussers in
de problemen, want zij betalen immers wel nog steeds die
inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, maar hebben wel te
maken met dat verhoogde tarief. Ik begrijp dat voor de militairen
inmiddels binnen de begroting van Defensie compensatie is gevonden, zij
het dan voor een jaar. Ik vraag meteen aan de staatssecretaris of hij
monitort wat die oplossing in de komende jaren dan wordt en of die
oplossing dan ook weer wordt gevonden binnen de begroting van Defensie
of dat we ons er hier in fiscale kring ook nog druk over zouden moeten
maken. De Wajongers krijgen een hogere zorgtoeslag. Mijn vraag aan de
staatssecretaris is of hij ons kan vertellen of die Wajongers daarmee
niet meer in een extreme bandbreedte zitten.

Ik keer nu terug naar de gepensioneerden, de 65-plussers. De
staatssecretaris zegt dat hij de eerder aangenomen motie-Van
Vliet/Neppérus en de motie Neppérus/Van Vliet wil uitvoeren en dat we
dus na een jaar een evaluatie van de Wul op effecten voor werknemers
zullen ontvangen. Maar in de tussentijd, toen de urgentie op tafel kwam
mede door de rekenregels van pensioenfondsen en de kortingen op de
pensioenen, kwam de Volkskrant met gegevens die deze krant met een
beroep op de Wet openbaarheid van bestuur van Financiën had gekregen.
Dat betrof een eerste doorrekening van loonstrookjes. Uit die
loonstrookjes blijkt -- ik heb dat niet gekopieerd uit de Volkskrant
maar ik heb dat zelf na bestudering van die loonstrookjes geconcludeerd
-- dat met name gepensioneerden en directeuren-grootaandeelhouders
uitsluitend in de min terecht zijn gekomen, terwijl de 65-minners en met
name de werkenden en dan vooral vanaf €1.750 bruto per maand in een
kleine plus terecht zijn gekomen. Volgens de brief van de
staatssecretaris varieert de achteruitgang bij 65-plussers van 0,68% tot
2,8%. Dat is overigens al meer dan een kleine bandbreedte en de
puntenwolk die we tot ons mochten nemen. Vooral tussen de €1.250 en
€5.000 per maand ligt de pijn bij de 65-plussers met een
netto-achteruitgang van €26 tot wel €81 per maand. De
staatssecretaris heeft inmiddels aangegeven dat hij er niets aan gaat
doen, omdat de Wet uniformering loonbegrip als geheel budgettair
neutraal moet blijven uitpakken. Wachten op komende evaluaties die ons
volgens mij voor de zomer beloofd zijn, is eigenlijk geen optie, want
die ouderen zitten nu met een geplunderde portemonnee. Ze worden immers
bovenmatig getroffen, zeker door de stapeling vanwege de
pensioenkortingen die veroorzaakt worden door de regeringsmaatregel dat
er geen vaste rekenrente van 4% gehanteerd mag worden door de
pensioenfondsen. De staatssecretaris geeft dan later toch toe dat bij
ouderen met een aanvullend pensioentje een achteruitgang tot wel 6%
optreedt in 2013 in de koopkracht, maar vervolgens doet hij niets om die
koopkrachtdaling voor ouderen op te vangen, aangezien die volgens hem
het gevolg zou zijn van veel meer maatregelen. Ja, dat begrijpen wij
ook; daar heb ik er net een heel forse van beschreven.

De PVV wil dat de staatssecretaris binnen de Wet uniformering loonbegrip
dat koopkrachtbeeld gaat rechttrekken. Hij zal in ieder geval
vooruitlopend daarop per direct met een compleet en actueel overzicht
moeten komen van de effecten van de Wet uniformering loonbegrip voor
ouderen met een AOW, voor ouderen met een aanvullend pensioen, voor
alleenstaande ouderen in die categorieën en voor gehuwde ouderen in die
categorieën. Op die manier kunnen we eindelijk eens een compleet
overzicht krijgen van de koopkrachteffecten van de Wul voor deze groep.
Ik denk overigens dat we dan toch wel gaan schrikken. Uitgangspunt voor
ons is dat die Wet uniformering loonbegrip, meer dan nu het geval is,
neutraal zou moeten uitpakken voor alle groepen. Ik ben heel benieuwd of
de staatssecretaris hierover inmiddels al nader heeft nagedacht, zeker
naar aanleiding van de eerste loonstroken.

Hier houd ik het voor nu even bij. Voor de tweede termijn behoud ik mij
uiteraard het recht voor om moties in te dienen.

De voorzitter: Uiteraard, maar er is eerst nog een vraag voor u van de
heer Bashir.

De heer Bashir (SP): De SP-fractie is het helemaal eens met de
kritiekpunten van de heer Van Vliet. We zijn het er ook mee eens dat de
gevolgen van de Wul inzichtelijker gemaakt moeten worden, maar ik wijs
er wel op dat toen dit wetsvoorstel aan de orde was in de Kamer, ik al
vragen heb gesteld over de gevolgen ervan en ik toen geen enkele steun
heb gekregen van de toenmalige coalitiepartijen, waaronder de partij van
de heer Van Vliet. Ik vraag hem nu dan ook of het niet handiger was
geweest om toen al die overzichten te vragen in plaats van nu achteraf.

De heer Van Vliet (PVV): Dat is een heldere vraag en ik begrijp die ook
wel. Wij hebben inderdaad voor die wet gestemd, dat heb ik net
ruiterlijk erkend, maar wel met een aantal veronderstellingen:
budgetneutraliteit, een kleine bandbreedte, een puntenwolk die in die
richting wees en bovendien onder de voorwaarde dat er een evaluatie zou
komen. Daarvoor had de Kamer een motie aangenomen die de
staatssecretaris moest uitvoeren. Ik heb dus niet blindelings aangenomen
dat het voor altijd goed was en dat ik er nooit op terug zou hoeven te
komen. Nu blijkt dat er sprake is van extreme neveneffecten ben ik ook
zo manmoedig om te zeggen dat wij de wet moeten repareren. Met de kennis
van nu was het wellicht verstandiger geweest als wij destijds ook voor
de andere moties hadden gestemd. In die tijd zaten wij echter in een
gedoogconstructie en als je dan zelf een motie indient met het verzoek
om een evaluatie, verschiet je je kruit eigenlijk al. Dat zijn de
feiten.

Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Het klonk ooit zo mooi: wij gaan
het loonbegrip uniformeren. De eerste ronde leek aardig te lukken en
tijdens het kabinet-Balkenende IV kwam er een motie-Omtzigt c.s. waarin
gevraagd werd om een tweede ronde. Die motie werd met algemene stemmen
aangenomen. Kortom, iedereen was enthousiast!

Toen ik in 2010 fiscaal woordvoerder werd en vroeg of dit wetsvoorstel
niet veel gedoe zou veroorzaken, was het antwoord ongeveer: Waarover
maakt u zich zorgen? Ook het bedrijfsleven liet weten het niet vervelend
te vinden dat het wat trager verliep. Kortom, iedereen zag het nog
zonnig in.

Om uitvoeringstechnische redenen had de Belastingdienst toch meer tijd
nodig. De staatssecretaris en de Kamer hebben daarnaar geluisterd.
Tijdens het wetgevingsproces hebben veel partijen gevraagd naar de
inkomenseffecten. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de zojuist door de
heer Van Vliet genoemde twee moties, waarin de staatssecretaris werd
gevraagd om met de inkomenseffecten te komen. Die leken mee te vallen,
slechts enkele groepen zouden erop achteruitgaan.

Toen in januari de loonstrookjes kwamen, moesten wij echter constateren
dat het tegenviel, er leken gekke effecten op te treden. Wij konden niet
alles overzien, want er speelden ook nog andere maatregelen, maar wij
vonden het toch iets om ons zorgen over te maken. Ik heb toen gevraagd
om snel met de evaluatie te komen en daarmee geen jaar te wachten. Ik
heb tegen de staatssecretaris gezegd: zorg dat die evaluatie er vóór
de zomer is, want dan kan bij de voorbereiding van de begroting het hele
koopkrachteffect betrokken worden en kan worden bekeken of er iets
gedaan moet worden. Dat staat nog steeds voor de VVD. Je wordt namelijk
niet vrolijk van de dingen die je leest over de
directeur-grootaandeelhouder, pre-gepensioneerden et cetera. Ik wil van
de staatssecretaris opnieuw horen dat wij vóór 21 juni die evaluatie
krijgen, want voor ons is het essentieel dat wij de effecten van deze
wet en van de andere maatregelen te zien krijgen en die in augustus
kunnen meenemen. Nogmaals, het is wezenlijk voor mijn fractie dat die
evaluatie er voor de zomer komt. Dat is de eerste stap. Daarna gaan wij
gewoon verder, dat geldt voor het kabinet maar ook voor ons als Kamer.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Ik vind een evaluatie prima, maar wij
kunnen ook zelf op onderzoek uitgaan. Wij kunnen bijvoorbeeld de
mailtjes bekijken die de mensen ons sturen, de krant lezen en met
belangenorganisaties spreken. De conclusie die daaruit volgt is dat
bepaalde groepen en met name ouderen er flink op achteruitgaan. Wat doet
mevrouw Neppérus met die informatie?

Mevrouw Neppérus (VVD): Ik lees ook e-mail, al zeg ik erbij dat er soms
een rekenfout in zit doordat er verschillende maatregelen naast elkaar
zijn genomen. Natuurlijk kunnen wij praten, maar ik wil voor de zomer de
evaluatie hebben, dat duurt nog maar een paar weken. Ik ga ervan uit dat
de staatssecretaris straks in zijn reactie ook meer zal vertellen. Ik
neem aan dat hij grondig te werk zal gaan. Op basis van die evaluatie
zal ik verder praten.

De heer Bashir (SP): Het antwoord van mevrouw Neppérus is
teleurstellend. Laten wij eerlijk zijn, er zijn groepen die erop
achteruitgaan en zij kan toch nu al zeggen dat de VVD-fractie
compensatie zal eisen voor die groepen?

Mevrouw Neppérus (VVD): Het punt is dat je naar het hele
koopkrachtverhaal zult moeten kijken. Er zitten dingen bij die mij heel
bizar voorkomen. Ik heb eerder gesproken over de
directeur-grootaandeelhouder. Ik heb daarover enkele maanden geleden ook
schriftelijk vragen gesteld. Ik wil het totaal zien. Laten wij vermijden
dat wij allen zelf gaan rekenen, ook al doen wij dat met goede
bedoelingen. Ik wil dat het degelijk op papier staat. Ik heb al gezegd
dat ik er rekening mee houd dat de wet effecten heeft voor
gepensioneerden, mensen met prepensioen en de
directeur-grootaandeelhouder. Ik wil dit plaatje eerst zien. Mijn geduld
raakt echter wel op, het mag niet veel langer duren. Ik wil dit plaatje
voor 21 juni hebben, dat is binnen vier weken.

De heer Klein (50PLUS): Mevrouw Neppérus constateert dat er effecten
kunnen zijn. Dat is een herhaling van een standpunt dat zij eerder heeft
ingenomen. Toen zei zij dat zij tot de zomer zou wachten. Zij vraagt
toch niet om een evaluatie met de gedachte dat zij dan niets hoeft te
doen? Is zij bereid om compenserende maatregelen te nemen op het moment
dat die effecten duidelijk zijn?

Mevrouw Neppérus (VVD): Ik heb al drie maanden geleden gezegd dat ik
een evaluatie wil zien. Als daaruit blijkt dat de gevolgen de pan uit
rijzen, moet eventueel iets worden gedaan. Dat heb ik drie maanden
geleden ook al gezegd. Ik herhaal dat nu.

De heer Klein (50PLUS): Dan is uiteraard de vraag aan de hand van welk
criterium mevrouw Neppérus vaststelt dat het de pan uit rijst of niet.

Mevrouw Neppérus (VVD): Daarom wil ik nu net dat totale
koopkrachtplaatje zien. Soms krijgt iemand net iets meer van die
ellendige zorgtoeslag of van iets anders. Ik wil dat totale beeld zien.
Daar gaat het mij om. Ik had dat ook liever eerder gehad en ik vind het
ook vervelend dat wij moeten wachten. Ik ben de zeurpiet die heeft
gezegd dat zij dat beeld voor de zomer wil ontvangen en die niet tot na
de zomer wil wachten. Voor de zomer kan het kabinet er nog iets mee doen
en kan de Kamer haar mening laten horen.

De heer Groot (PvdA): Voorzitter. Het kabinet had de bedoeling om met de
Wet uniformering loonbegrip de loonstrookjes te vereenvoudigen op een
budgettair neutrale manier. Vereenvoudiging gaat altijd gepaard met
plussen en minnen, maar dat zou in de praktijk meevallen,
onvermijdelijke uitschieters daargelaten. Het is echter niet
meegevallen. Ik ben niet het enige Kamerlid dat een volle e-mailbox had
met boze en teleurgestelde reacties, vooral van ouderen.

Voor het vorige kabinet-Rutte/Verhagen had de Wet uniformering
loonbegrip het symbool, een uithangbord moeten worden voor eenvoudige
belastingen en administratieve lastenverlichting. In plaats daarvan is
de wet een symbool geworden voor een belastingwet die als een dief in de
nacht heeft toegeslagen en dan vooral bij ouderen, mensen met een
prepensioen en ondernemers. Mevrouw Neppérus heeft daar ook al over
gesproken. De wet treft zowel directeur-grootaandeelhouders als zzp'ers.

Die gang van zaken heeft het aanzien van de politiek beschadigd. De Wet
uniformering loonbegrip is tijdens de vorige kabinetsperiode door een
zeer brede Kamermeerderheid gesteund; in de Eerste Kamer zelfs inclusief
50PLUS. Ik weet wel zeker dat geen enkele partij, en ook niet het vorige
kabinet, de bedoeling had om met deze wet bepaalde groepen op
achterstand te zetten of te treffen. Helaas is dit echter wel zo
ervaren.

De heer Bashir (SP): De heer Groot zegt dat het wetsvoorstel
uniformering loonbegrip het aanzien van de politiek heeft beschadigd.
Die tranen zijn eigenlijk krokodillentranen, want laten we eerlijk zijn:
bij de behandeling van dit wetsvoorstel waren er partijen die hiervoor
hebben gewaarschuwd. Ik heb de heer Groot bijvoorbeeld zelf gewezen op
de inkomensachteruitgang van bepaalde groepen. Op 7 april 2011 heeft de
heer Groot gezegd dat de effecten beperkt zijn en dat zij in de praktijk
uiteindelijk nog kleiner zullen blijken, omdat de elasticiteit aan de
onderkant van de arbeidsmarkt vrij klein is. Hij ontkende op basis van
de cijfers die er toen waren dus dat mensen erop achteruit zouden gaan.
Ik vind dit wel iets wat hij had kunnen zien aankomen. Ik vraag hem
hierop in te gaan; waarom toen niet en nu wel?

De heer Groot (PvdA): We hebben toen puntenwolken gezien waaruit bleek
dat dit binnen een bandbreedte van 1% zou blijven; uitschieters
daargelaten, omdat je altijd wel wat effecten hebt. Wat mij als
vertegenwoordiger van de Partij van de Arbeid aansprak in de Wet
uniformering loonbegrip was dat overall de effecten aan de bovenkant wat
meer minnen lieten zien en aan de onderkant wat meer plussen. Het
gemiddelde effect van die wet leek dus, naast de vereenvoudiging, een
lichte nivellering te zijn. Dat leek mij ook niet verkeerd.

De heer Bashir (SP): Dat lijkt mij vreemd. Ik heb uit die puntenwolken
namelijk wel kunnen opmaken dat bepaalde groepen erop achteruit zouden
gaan. Je kunt je natuurlijk altijd afvragen wat je nog acceptabel vindt,
maar ook als je weet dat de meerderheid binnen die 1% blijft, kun je
ervan uitgaan dat bepaalde groepen meer dan 1% erop achteruit zullen
gaan. Ik zou dan zeggen: laten we uitzoeken welke groepen dat zijn en
daarvoor maatregelen nemen. De Partij van de Arbeid heeft ook dat
nagelaten, dus die krokodillentranen lijken mooi, maar blijken achteraf
niets waard.

De voorzitter: Had u nog een vraag voor de heer Groot?

De heer Bashir (SP): Ik kan natuurlijk de vraag stellen of hij behoefte
heeft aan zakdoekjes voor zijn krokodillentranen.

De heer Groot (PvdA): Dat heb ik niet, omdat het overalleffect van de
Wet uniformering loonbegrip licht nivellerend was. De puntenwolk was ook
heel geconcentreerd. In sommige gevallen waren er licht negatieve
effecten, en vaak positieve effecten aan de onderkant van de
inkomensverdeling. Het zag er allemaal redelijk goed uit. Er is dus geen
reden voor krokodillentranen. Er is wel reden voor tranen voor de manier
waarop het proces vervolgens is gegaan. Daar kom ik nog op terug.

De heer Klein (50PLUS): De heer Groot was heel enthousiast. In zijn
enthousiasme over het feit dat die wet onder het vorige kabinet is
aangenomen, refereerde hij aan wat 50PLUS in de Eerste Kamer zou hebben
gedaan. Ik heb even de notulen van de Eerste Kamer erbij gehaald. 50PLUS
heeft daar niet voorgestemd. Integendeel, wij waren ertegen, net als de
SP. Dat is heel helder.

De heer Groot (PvdA): In dat geval is sprake van een vergissing aan mijn
kant, waarvoor excuus. Ik dacht dat dit wetsvoorstel bij handopsteken
was aangenomen, maar ik heb me vergist.

Ik was bezig met de theorie van de Wet uniformering loonbegrip. De
inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke ziektekostenpremie is
opgetrokken naar bijna €51.000. Werknemers betalen niet langer
belasting over de ziektekostenpremie. Die operatie kostte 7,7 miljard.
Om dat op te vangen, is het tarief in de eerste schijf met ruim drie
procentpunten verhoogd. De heer Van Vliet gaf al aan dat werknemers
niets merken van die schuif, maar gepensioneerden en zelfstandigen wel;
zij voelen die tariefsverhoging in de eerste schijf volledig. Om de
gevolgen voor gepensioneerden op te vangen, is een aantal compenserende
maatregelen genomen, zoals het verhogen van de 65+-heffingskortingen en
de inkomensafhankelijke ouderenkorting, en voor zelfstandigen de
verhoging van de mkb-winstvrijstelling. Verder ging de
ziektekostenpremie omlaag. Al met al zouden de koopkrachteffecten op die
manier meevallen en binnen de bandbreedte blijven. Dat was de theorie.
De praktijk is geweest dat veel mensen, vooral ouderen, een forse
inkomensachteruitgang hebben gevoeld en ook zwart-op-wit hebben gezien.
Die kwam totaal onverwacht. Het kan dan vervolgens wel zo zijn dat meer
maatregelen daarbij een rol speelden, zoals het hele pakket van 15
miljard aan lastenverzwaringen en ombuigingen dat is doorgevoerd, maar
dat maakt de zaak er niet beter op.

Een van de oorzaken van de koopkrachtellende vorig jaar is geweest dat
de verlaging van de ziektekostenpremie van 5,65% naar 5,1% een jaar
eerder is ingegaan. Die verlaging was eigenlijk bedoeld als een
compensatiemaatregel, maar is een jaar naar voren gehaald. Omdat
ondertussen de zorgkosten weer stegen, heeft dit tot gevolg gehad dat
ouderen in 2013 geen verlaging van de ziektekostenpremie hebben ervaren,
maar juist een verhoging. In de jaar-op-jaarvergelijking scheelt dat een
paar honderd euro, maar het heeft natuurlijk wel het hele beeld
beïnvloed.

In zijn antwoord op de vragen van de Kamer zegt de staatssecretaris dat
wij lessen moeten trekken voor de toekomst uit de gang van zaken rond de
Wul. Zegt de staatssecretaris daarmee ook dat de schuifoperatie, het een
jaar naar voren halen van de verlaging van de ziektekostenpremie,
achteraf een slecht idee was? Mijn vraag is ook: hoe is de
besluitvorming daarover verlopen? Is de staatssecretaris het eens met de
Partij van de Arbeid dat je op deze manier, door als het ware het
compensatiemechanisme voor de Wet uniformering loonbegrip uit elkaar te
trekken, het draagvlak voor dit soort hervormingen ondergraaft? Eerst
geef je het zoet weg, en daarna, pas in 2013 komt het zuur.

Mijn tweede punt gaat over de communicatie. Ik vind op zijn minst dat
mensen beter hadden moeten worden geïnformeerd over wat de Wul inhoudt
en wat de gevolgen ervan zijn. Nu kwam de informatie van de kant van
pensioenfondsen, maar de informatievoorziening was lang niet altijd
evenwichtig. In het schriftelijk verslag heb ik daarover vragen gesteld.
De staatssecretaris legt dan uit: er is overleg geweest met de Sociale
Verzekeringsbank en met de pensioenfondsen en er zijn uitvoeringstoetsen
gedaan. Ik had echter ook graag willen weten of er is overlegd over de
vraag hoe je deze hele wet, en de gevolgen die deze voor de
belastingheffing heeft, beter aan de burgers kunt uitleggen. Blijkbaar
is dat niet gebeurd en mijn vraag is waarom dat niet is gebeurd.

Ik heb in dit verband specifiek twee vragen. Uit alle mails die ik heb
ontvangen krijg ik de indruk dat de pensioenfondsen lang niet altijd de
hoge heffingskorting voor ouderen hebben doorberekend in hun
pensioenopgave. Klopt dat? Deelt de staatssecretaris die indruk en kan
hij al iets meer zeggen over de mate waarin dat is gebeurd? De tweede
vraag betreft de inhouding van de belasting van de eerste schijf op
zowel de AOW als de aanvullende pensioenuitkering. Die heeft tot gevolg
dat zowel bij de Sociale Verzekeringsbank als bij de pensioenfondsen het
hoge tarief van de eerste schijf wordt ingehouden. Dit wordt door de
verhoging van de belastingen als het ware twee keer in rekening
gebracht. Had daarover niet beter gecommuniceerd kunnen worden, in de
zin dat ouderen bij hun definitieve aanslag minder zouden hoeven
bijbetalen? Het beeld pakt wat dat betreft minder negatief uit dan nu
het geval lijkt te zijn. Het kan zijn dat het uiteindelijke beeld van de
koopkracht iets minder tegenvalt dan het lijkt, maar ik had liever
gezien dat ouderen dit meteen al was verteld toen de Wet uniformering
loonbegrip inging.

Behalve ouderen zijn er enkele andere groepen duidelijk aanwijsbaar
waarvan je kunt zeggen dat ze duidelijk in de min zijn. Ik heb het dan
over mensen met prepensioen, de militairen en sommige groepen
zelfstandigen, onder wie de directeuren-grootaandeelhouders. Mijn vraag
aan de staatssecretaris is, of hij kan toezeggen dat hij bij de
augustusbesluitvorming over de koopkracht met name naar deze groepen zal
kijken, waarvan nu al duidelijk is dat zij er wellicht disproportioneel
op achteruit zijn gegaan.

Ten slotte nog een vraag over de evaluatie van de Wul. Het is jammer dat
die evaluatie zo lang moet duren. Kan de staatssecretaris uitleggen
waarom dat zo is? De PvdA-fractie rekent op een goede en eerlijke
evaluatie. Dan gaat het niet alleen om de manier van communicatie, maar
ook om een analyse waarin duidelijk uit de verf komt waar zich
onbedoelde en onbillijke koopkrachteffecten hebben voorgedaan. Het gaat
er vooral om, hieruit lessen te trekken. Ik acht de Wul namelijk geen
schoolvoorbeeld van de manier waarop je een budgetneutraal bedoelde
hervorming op een soepele manier en uitlegbaar aan het publiek kunt
invoeren.

De heer Klein (50PLUS): Begrijp ik uit het verhaal van de heer Groot van
de PvdA dat hij de staatssecretaris in feite nu al oproept om alle
negatieve effecten die hij benoemt voor ouderen, voor vroeg
gepensioneerden, voor zzp'ers en voor dga'ers teniet te doen en te
compenseren? Wil hij op deze wijze daadwerkelijk duidelijkheid geven aan
de mensen?

De heer Groot (PvdA): Elk jaar wordt er in de augustusbesluitvorming
gekeken naar het totale koopkrachtbeeld. We moeten de evaluatie nog
afwachten, maar zoals het mij nu voorkomt, kun je drie groepen aanwijzen
waarvoor mij de effecten onbillijk lijken. Ik heb gevraagd of er in de
augustusbesluitvorming met name gekeken kan worden of eventuele
negatieve effecten die zich voordoen bij deze groepen gecompenseerd
kunnen worden.

De heer Klein (50PLUS): Betekent dit dat u de evaluatie alleen maar ziet
als een onderbouwing van de constateringen die u nu doet? U doet ze in
mijn ogen overigens terecht. Maant u de staatssecretaris eigenlijk nu al
om voorbereidingen te treffen, zodat de compenserende maatregelen straks
daadwerkelijk genomen kunnen worden? U constateert immers terecht dat de
effecten negatief zijn en dat ze aangepakt moeten worden. U bent daarin
minder afwachtend dan de VVD, die zegt: ik wacht maar even af.

De heer Groot (PvdA): We moeten natuurlijk de evaluatie afwachten. Ik
kan het mis hebben, maar ik ben ook zelf gaan rekenen en dan denk ik dat
er een paar groepen te identificeren zijn waarvoor de effecten wellicht
negatief zijn. Juist of er voor die groepen iets gedaan kan worden zou
in de augustusbesluitvorming bekeken moeten worden.

De voorzitter: Dank u wel. Dan gaan we nu verder met de inbreng van de
heer Bashir van de SP.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Het werd net al opgemerkt: de SP stemde
samen met de fractie van de Partij voor de Dieren als enige tegen het
wetsvoorstel uniformering loonbegrip. 50PLUS was toen nog niet in de
Tweede Kamer vertegenwoordigd. SP en PvdD hebben als enige partijen
tegengestemd. Alle andere partijen stemden voor.

De reden voor onze tegenstem was dat de gevolgen voor verschillende
groepen niet goed inzichtelijk werden gemaakt. Bij twijfel geldt: niet
oversteken. Voor andere groepen waren de gevolgen wel duidelijk. Ik heb
tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel nog een voorstel
gedaan om voor specifieke groepen, namelijk alleenstaanden met een
minimumloon, alleenstaande ouders met een minimumloon en voor sociale
minima met kinderen, compenserende maatregelen te treffen. Helaas kreeg
ik daarvoor geen meerderheid. De negatieve koopkrachteffecten waren de
prijs van de vereenvoudiging, zei de staatssecretaris toen. Nu blijkt
dat die prijs wel heel erg hoog is. Ik vraag de staatssecretaris dan ook
wat zijn opvatting nu is over de Wul, na het zien van de loonstrookjes
in 2013. Vindt hij nog steeds dat dit de prijs van de vereenvoudiging
is? Vindt hij niet dat die prijs heel erg hoog opgelopen is?

De heer Van Vliet (PVV): Daar wil ik even op inhaken. De heer Bashir
heeft het over de prijs en of dat achteraf gezien wel goed is geweest.
Stel nu dat we toen goede informatie hadden gehad. Een puntenwolk met
effecten van circa 1% en niet deze extreme dingen, en we hebben nu de
vereenvoudiging waar iedereen op zat te wachten. Was de heer Bashir dan
ook zo sportief geweest om te zeggen: het was eigenlijk in de basis wel
een goede wet?

De heer Bashir (SP): Ik begrijp de vraag niet helemaal.

De heer Van Vliet (PVV): De heer Bashir van de SP verwijst naar alle
andere partijen die voor dit wetsvoorstel hebben gestemd. We hadden daar
een reden voor, want het was een vereenvoudiging. Wij meenden, afgaande
op de beschikbare informatie, dat er geen extreme neveneffecten zouden
zijn, zeker niet voor de bejaarden die met een stapeling van
antimaatregelen te maken hebben. Nu willen we dat rechttrekken. Dat is
prima. Stel dat die extreme neveneffecten niet waren opgetreden, had de
SP dan achteraf ook kunnen zeggen: qua vereenvoudiging is het wel een
goede wet?

De heer Bashir (SP): We hadden misschien zelfs voor het wetsvoorstel
gestemd, als die effecten niet waren opgetreden. Ik wijs er wel op dat
hier net wordt gedaan of niet alle effecten bekend waren. Sommige waren
niet bekend, maar een aantal duidelijk wel. Anders had ik toen ook niet
die voorstellen kunnen doen over sociale minima of over mensen met
kinderen. Ik heb toen voorgesteld die mensen te compenseren. Wij hadden
van sommige groepen wel kunnen weten dat zij erop achteruit zouden gaan.
De vraag kan dan gesteld worden: wat is extreem? Wat vind je veel? De
koopkrachtplaatjes die toen bekend waren, wezen hier en daar ook op
extremen, op puntjes die best hoog waren. Je moet je dan afvragen welke
groepen dat zijn en ze nader onderzoeken. Stel dat de effecten er niet
waren geweest, dan waren wij er natuurlijk voor geweest en hadden wij nu
de staatssecretaris en de Kamer gecomplimenteerd met de vereenvoudiging.
Dat is helaas niet zo.

Kijkend naar de consequenties die deze wet voor veel mensen heeft, heeft
de SP bepaald geen spijt van haar tegenstem. Vooral in het begin van dit
jaar, sinds de inwerkingtreding van de wet, hebben veel mensen de moeite
genomen mij de gevolgen van de Wul voor hun persoonlijke situatie toe te
lichten. Veel van deze mensen missen een flink deel van hun inkomen,
zonder dat ze dat van tevoren hadden kunnen weten. Zij vallen buiten de
bandbreedte waarover de staatssecretaris het heeft gehad.
Gepensioneerden, militairen, zzp'ers en werknemers met een bescheiden
inkomen zijn geschrokken van de effecten die de Wul voor hen heeft. Ik
spreek dan nog niet over alle andere maatregelen die voor hen slecht
uitpakken als het om hun koopkracht gaat. De vergelijking van de
nettoloonbedragen van 2012 en 2013 leert dat de klappen, in
tegenstelling tot wat steeds werd beweerd, helemaal niet bij de hoogste
inkomens vallen. De klappen vallen juist bij de zogenaamde middengroepen
en zeker ook bij de lagere inkomens. Zo wordt van een dga met een
inkomen van nog geen €700 netto gevraagd bijna €30 in de maand in te
leveren. Dat is meer dan 3% van zijn koopkracht.

Ouderen zijn opnieuw het kind van de rekening. Ouderen worden opgezadeld
met hogere huren, hogere zorguitgaven en kortingen op de pensioenen.
Daarbij krijgen zij nu ook nog een vereenvoudigingsoperatie voor de
kiezen die hen tot 3% koopkracht kan kosten. Het tarief in de eerste
schijf wordt verhoogd en wordt lang niet voor iedereen gecompenseerd. Nu
lijkt ook nog het vakantiegeld eronder te lijden. Wat vindt de
staatssecretaris zelf van de opeenstapeling van de maatregelen die
ouderen treffen? Ouderen die lang hebben gewerkt om dit land sterker en
welvarender te maken. Zij hebben zich niet kunnen voorbereiden op de
financiële aanslag die zij nu voor de kiezen krijgen. Ik kondig nu al
een motie aan om met compenserende maatregelen te komen, die ik in de
tweede termijn ga indienen. Kan de staatssecretaris aangeven dat in
ieder geval het vakantiegeld van de AOW'ers niet onder de Wul hoeft te
lijden? Graag een reactie. Eventueel dien ik ook over dit punt een motie
in.

De vergelijking van loonstrookjes van werkenden is ook schokkend.
Daaruit is duidelijk af te lezen dat de effecten vooral neerslaan bij de
laagstbetaalde werknemers. Ook mensen op het sociaal minimum moeten
inleveren. De staatssecretaris bagatelliseert dit nogal door te zeggen
dat de totale koopkracht minder negatief is dan die van enkele andere
huishoudens. Hij geeft daarmee wel indirect toe dat de boel hier
negatief is. Dit is voor mijn fractie een heel verkeerde ontwikkeling.
Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om in elk geval deze groep
te compenseren? Ik hoop dat de staatssecretaris niet komt met de
kostenneutraliteit van de Wul, want daaraan hebben de mensen die worden
gepakt helemaal niets.

In februari meldde een man zich bij mij. Hij had een vergelijking van
zijn inkomen in 2012 en 2013 meegestuurd. Door een stijging van de
loonheffing en daarbij een stijging van de bijdrage aan de
ziekenfondswet bleek hij er meer dan €200 op achteruit te zijn gegaan.
Nog geen dag later meldde iemand anders zich. Deze persoon heeft een
WIA-uitkering en daarnaast een auto van de zaak. Sinds de
inwerkingtreding van de Wul wordt de bijtelling van de leaseauto gezien
als inkomen en verrekend met de uitkering. Het gevolg is een daling in
de inkomsten van honderden euro's. Ik vraag de staatssecretaris aan te
geven of hij dit evenwichtig vindt.

Vindt hij het acceptabel dat mensen met de laagste inkomens relatief het
meeste moeten inleveren? Kan de staatssecretaris alsnog antwoord geven
op de vraag of mensen mogelijk een deel van hun uitkering of zelfs hun
gehele uitkering kwijtraken als gevolg van de Wul? Door deze wet lijkt
het alsof mensen een groter deel van hun uitkering zelf kunnen
verdienen, terwijl ze niet ineens minder arbeidsongeschikt zijn
geworden. Ik krijg dan ook graag de toezegging van de staatssecretaris
dat niemand zijn of haar uitkering verliest door de invoering van de
Wul.

De vraag is natuurlijk of dit was te voorzien bij het maken van de wet.
Heeft de staatssecretaris geen signalen ontvangen dat de Wul weleens erg
nadelig kan uitpakken voor mensen die zijn aangewezen op een uitkering
doordat ze bijvoorbeeld arbeidsongeschikt zijn?

De heer Klein (50PLUS): Dat is een interessante vraag, maar die vraag
kunt u ook aan uzelf stellen. Weliswaar heeft de SP destijds
tegengestemd, maar zij heeft niet duidelijk over het voetlicht gekregen
dat dit zo nadelig is voor ouderen. Waarom heeft de SP verder geen
acties ondernomen?

De heer Bashir (SP): Ik heb wel degelijk gewezen op de effecten voor
ouderen. Ik verwijs de heer Klein naar het verslag van het debat. Ik heb
dat overigens bij mij, dus kan ik het hem overhandigen. Uiteindelijk is
de Kamer wel afhankelijk van de informatie die zij van de regering
aangeleverd krijgt. Achteraf gezien hadden wij misschien andere vragen
moeten stellen. Op basis van de koopkrachtplaatjes die wij destijds
kregen, hebben wij een paar groepen eruit gelicht die er sterk op
achteruit leken te gaan. Andere groepen vielen niet op in die
koopkrachtplaatjes, zoals de mensen die met prepensioen zijn. Wij hebben
dat zelf onvoldoende ingezien. Een en ander hangt, zoals gezegd, ook af
van de koopkrachtplaatjes die je aangereikt krijgt. Ik heb wel gewezen
op het feit dat ouderen erop achteruitgaan.

De heer Klein (50PLUS): Dat is ook te prijzen. De SP heeft daar destijds
naar verwezen. Je kunt echter ook constateren dat de SP in haar wijze
van onderbouwing en in haar presentatie minder overtuigend was dan zij
normaal is. De SP moet zich hieraan wel wat gelegen laten liggen. Maar
goed, beter ten halve gekeerd dan … et cetera.

De heer Bashir (SP): Ik vind het allemaal wat vergezocht. De SP was een
oppositiepartij. Wij hebben voorstellen gedaan die vervolgens verworpen
zijn. U kunt mij wel verwijten dat dit wetsvoorstel te wijten is aan de
SP, maar het is niet te wijten aan de SP. De SP was ertegen. Wij hebben
gewezen op het feit dat de effecten niet goed inzichtelijk waren
gemaakt. En bij twijfel geldt: niet oversteken. Dat heb ik gezegd. Wij
hebben bovendien gewezen op bepaalde groepen die er wat ons betreft
uitsprongen. Die moesten gecompenseerd worden. Wij hebben hiertoe
voorstellen ingediend, maar die zijn verworpen. Ik heb diverse
Kamerleden -- ook leden die hier zitten -- destijds ondervraagd. Wij
hebben echter niet de meerderheid in de Kamer, dus konden wij ook het
verschil niet maken. Had de heer Klein op de SP gestemd, dan hadden wij
misschien wel het verschil kunnen maken bij de verkiezingen.

De voorzitter: De heer Bashir vervolgt zijn betoog.

De heer Bashir (SP): Ik kom op de ondernemers. De VVD zegt al lange tijd
de partij voor de ondernemers te zijn. Dat blijkt echter niet uit de
maatregelen die deze staatssecretaris neemt. Naast de plannen om voor
ondernemers fiscaal gunstige regelingen op te heffen, hebben ondernemers
ook te maken met een flinke stijging van de lastendruk als gevolg van de
Wul. Zzp'ers met een inkomen vanaf €20.000 gaan erop achteruit, net
als alle dga's. Volgens ZZP Nederland gaat het om een daling in het
netto maandinkomen van maar liefst 5%. Wat is de opvatting van de
staatssecretaris hierover? Vindt hij dat ondernemerschap moet worden
gestimuleerd of juist afgestraft? Op welke manier draagt de Wul bij aan
het stimuleren van ondernemerschap? Denkt de staatssecretaris niet dat
ondernemers die geconfronteerd worden met dergelijke lastenverzwaringen,
het onderhand wel beu zijn?

Mevrouw Neppérus (VVD): Ik zit geboeid te luisteren. Ik hoor de SP
opkomen voor ouderen, voor autobezitters en nu ook voor ondernemers.
Waar ligt voor de SP eigenlijk de prioriteit? Ik dacht dat het een
socialistische partij was. Ik ben benieuwd naar haar prioriteiten.

De heer Bashir (SP): Voor de SP ligt de prioriteit bij de koopkracht.
Wij hebben nu te maken met een gigantische economische crisis, misschien
wel de grootste sinds de jaren dertig. Op dit moment is er vraaguitval.
Wat heb je dan nodig? Koopkracht. Mensen moeten weer geld hebben en dat
uitgeven, zodat ondernemers omzet kunnen draaien en er weer
werkgelegenheid gecreëerd wordt. Dat is onze prioriteit.

Mevrouw Neppérus (VVD): Kennelijk is er dus geld nodig. U wilt de
koopkracht verbeteren. Dat ziet iedereen graag. U wilt dat voor heel
veel groepen. Waar haalt u dat geld vandaan?

De heer Bashir (SP): Ik heb het over de koopkrachteffecten van een
wetsvoorstel dat recent is ingevoerd en waardoor heel veel mensen erop
achteruitgaan. Er zijn blijkbaar ook groepen die erop vooruitgaan, dus
binnen dit wetsvoorstel zou het wellicht ook mogelijk kunnen zijn om dat
te veranderen. Wij hebben heel veel andere voorstellen waarmee wij ook
de koopkracht willen stimuleren. Maar laten wij eerlijk zijn, dit
wetsvoorstel zorgt ervoor dat heel veel groepen mensen erop
achteruitgaan. Daar heeft de VVD ook voor gestemd.

Mevrouw Neppérus (VVD): Wees dan wel eerlijk.

De heer Bashir (SP): De werkgeversorganisatie VNO-NCW en MKB Nederland
leggen ook de vinger op de zere plek. Zij zeggen namelijk dat de wet op
geen enkele manier heeft geleid tot vermindering van de lastendruk. Dat
was een van de argumenten om dit wetsvoorstel in te voeren.

Een van de belangrijkste redenen was, zoals de staatssecretaris meerdere
keren heeft aangegeven, om de lastendruk voor het bedrijfsleven te
verminderen. Deze belangenorganisaties wijzen erop dat de
administratievelastendruk door dit wetsvoorstel niet is afgenomen. Wat
is de reactie van de staatssecretaris daarop?

De heer Klein (50PLUS): Voorzitter. De Wet uniformering loonbegrip is op
zichzelf iets moois in het kader van de vereenvoudiging van het
belastingstelsel, maar geeft tevens aan hoe het denken was voor de
vorige verkiezingen over een dergelijke vereenvoudiging. Dat was
namelijk hoe we zoveel mogelijk de ondernemers kunnen helpen met
lastenverlichting en hoe we dat dan ook kunnen compenseren voor de
werkenden. Vervolgens vergeet iedereen gewoon wat dit dan betekent voor
ouderen. Dat blijkt ook wel na de loonstrookjes en uitbetalingen van
januari jongstleden. Dus het is mooi bedacht maar hierbij zijn bepaalde
groepen vergeten, in het bijzonder ouderen, maar ook
vroeggepensioneerden, zzp'ers en dga's. In dat verband kijk ik naar
tabel 4 uit de brief van 15 mei. Wij kunnen dus in feite zeggen dat het
hele wetsvoorstel ondoordacht en onverantwoord is.

Bij de onderdelen daarvan vragen wij ons heel nadrukkelijk af of het wel
leidt tot daadwerkelijke aanpassingen op dit moment. Ik vind het
verstandig dat wij nu al een aantal uitspraken moeten doen. Een van de
belangrijkste uitspraken in dat verband is dat je terug zou moeten naar
een belastingschijvensysteem waarbij je voor de ouderen een onderscheid
moet maken tussen degenen die gecompenseerd worden en degenen voor wie
dat niet geldt. Dat betekent voor die ouderen dat zij terug moeten naar
de 33%-schijf, dus dat je de compensatie die werkenden krijgen niet
nodig hebt.

In de brief van 15 mei schrijft de staatssecretaris dat het zoet uitgaat
voor het zuur. Daarbij verwijst hij naar de compensatie die in 2012 al
heeft plaatsgevonden. Dat vinden wij toch wel een heel vreemde
vergelijking, want dat is zoet voor zuur in 2012. Uiteindelijk heeft het
alleen maar geleid tot een iets minder nadelig koopkrachteffect over
2012 en niet zozeer over 2013. Dit vinden wij een heel merkwaardige
redenering, alsof de ouderen eigenlijk blij moeten zijn dat zij in 2012
een beetje compensatie hebben gehad en dat zij nu niet te hard zouden
moeten piepen. Wij vinden dat volstrekt onlogisch.

Wat de cijfers betreft, het is heel verstandig om eens even te kijken
naar tabel 3. Daarin krijgen wij tegenstrijdige informatie, gelet op de
andere tabellen als het gaat om de effecten van de Wul en de overige
effecten. De cumulatie van diverse maatregelen leidt tot een
onaanvaardbaar hoog koopkrachtverlies, met name voor ouderen, die in die
tabel zo ongeveer 4% beloopt. Dat is al een heel slechte zaak. Wij
willen graag weten hoe de staatssecretaris dat verder verklaart, ook in
het licht van de andere negatieve koopkrachteffecten voor
vroeggepensioneerden, dga's en zzp'ers.

Dan wil ik graag van de staatssecretaris weten hoe het zit met het
vakantiegeld. Dat zie je immers niet in de loonstrookjes van januari
terug, maar wel in die van mei. Het netto vakantiegeld van AOW'ers is
extra verlaagd. 1,2 miljoen mensen blijken ongeveer €86 minder te
ontvangen. Zijn de vakantiegeldkortingen al meegenomen in de
koopkrachteffectberekeningen? Is dat een effect van de Wul of van iets
anders? Als het een ander effect is, moeten wij dat weer compenseren,
maar daar zouden wij in tweede termijn dan een goede discussie over
kunnen voeren.

Ik kom op de pregepensioneerden, de mensen die met vroegpensioen zijn
gegaan. Het is onduidelijk hoe zij zo onder de streep belanden. Mensen
die rond hun 60ste met pensioen zijn gegaan, hebben wel een tijdelijke
heffingskorting gehad, maar komen toch nog onder de streep uit. Zie de
koopkrachtplaatjes. Het gaat om rond de 3%, 4%. Hoe gaat de
staatssecretaris dat oplossen?

De zzp'ers en dga's, met name 50-plussers onder hen, hebben minder
mogelijkheden om te komen tot een compensatie. Hun koopkrachtverlies
bedraagt wel 5,2%. Ook dit valt helemaal buiten de bandbreedte en moet
gerepareerd worden. De staatssecretaris schrijft in zijn brief: ach, de
mensen hebben al 2% mkb-vrijstelling gehad. Maar als ik mij de hele
discussie goed herinner, dan was die mkb-vrijstelling van 2% er nou
juist om werken en ondernemerschap extra te belonen en niet als een
soort compensatie voor Wul-effecten. Dat lijkt mij een slechte
vergelijking. Of is de staatssecretaris daadwerkelijk van plan om de
mkb-winstvrijstelling nog eens te verhogen om ervoor te zorgen dat
ondernemerschap wordt beloond?

In de brief van SCO Defensie (Samenwerkende Centrales van
Overheidspersoneel) staat iets over de wijze van compensatie. Op een
gegeven moment heeft Defensie maatregelen genomen om de militairen te
compenseren. Alleen blijkt nu dat 100% uit de begroting van Defensie
wordt gehaald. Dat betekent dus een bezuinigingsmaatregel. Daardoor gaan
mogelijkerwijs extra arbeidsplaatsen verloren. Er wordt gedacht in de
orde van 1.000 gedwongen ontslagen. Kan de staatssecretaris daarop
reageren? Hoe moeten wij daarmee omgaan? Bovendien, als dat de wijze
wordt waarop het kabinet compensatie voorstelt, dan betekent dat dat
ouderen straks mogelijkerwijs alleen maar compensatie krijgen in de vorm
van een sigaar uit eigen doos. Dat lijkt ons een heel slechte zaak.

Er is heel veel informatie nodig geweest om de uitschieters te kunnen
zien. Nu moeten wij tot ingrijpen komen. Wij moeten niet wachten tot de
evaluatie. Die kan alleen maar leiden tot de vaststelling van hoe je die
compensatie moet realiseren en niet zozeer van het feit dat er
gecompenseerd moet worden, want dat is helder, ook gelet op de cijfers
die de staatssecretaris heeft aangeleverd in het kader van het verslag
van een schriftelijk overleg.

Wij wachten graag zijn reactie af in eerste termijn.

De heer Koolmees (D66): Voorzitter. Om iedereen voor te zijn, ook D66
heeft destijds voor deze wet gestemd. Wat mijn fractie betreft komt het
debat van vanavond iets te vroeg. Wij wachten namelijk vol
belangstelling de evaluatie af. Ik houd het ook kort. Er zijn al veel
vragen gesteld. Daar kan ik mij gemakshalve bij aansluiten. Ik dank de
staatssecretaris voor de nota, met alle cijfervoorbeelden, uitwerkingen
en uitsplitsingen. Die maken inzichtelijk hoe het koopkrachtbeeld tot
stand komt.

Ik heb een aantal opmerkingen en vragen. Wij zien allemaal de grote
koopkrachteffecten voor ouderen, zzp'ers, militairen,
uitkeringsgerechtigden en vroeggepensioneerden. Wat opvalt in de
informatie die de staatssecretaris heeft gestuurd, is dat het een
optelsom is van verschillende maatregelen: de Wet uniformering
loonbegrip, maar ook het aanvullende pakket uit april van vorig jaar en
de korting van pensioenfondsen, met name voor de gepensioneerden, en dan
ook nog eens verspreid over twee jaar. Ik sluit me aan bij de woorden
van de heer Groot daarover. Qua communicatie en qua totaalbeeld is er in
de afgelopen maanden veel verwarring gecreëerd over de vraag wat bij
wat hoort. In 2012 is al een deel van de maatregelen gecompenseerd. Toen
was het koopkrachtplaatje positief. In 2013 is het erg negatief. Ik heb
hier tabelletje 3 uit de nota. Daarin is inderdaad te zien dat de
koopkrachteffecten met name voor gepensioneerden heel fors zijn, vooral
door de cumulatie van de maatregelen uit het beleidsakkoord en de
korting van de pensioenfondsen.

De les die we hieruit ook kunnen leren, is dat vereenvoudiging van au
gaat. Dat is voor mij een les die we hieruit moeten leren, ook voor de
toekomst. In het kader van de discussie over fraude en het
vereenvoudigen van het belastingstelsel om te voorkomen dat allerlei
geld wordt rondgepompt, zullen we de komende tijd vaker met dit bijltje
moeten gaan hakken. Elke keer als je zo'n vereenvoudigingsoperatie
start, zullen de koopkrachteffecten namelijk fors zijn. Ik denk dat dit
voor onszelf een goede les is om mee te nemen in de discussie in de
toekomst, bijvoorbeeld over de toeslagen.

Ik kijk naar de optelsom van de verschillende maatregelen, dus de Wet
uniformering loonbegrip, de korting van de pensioenfondsen en de overige
maatregelen, te weten de bezuinigingen uit Rutte I, het aanvullend
beleidsakkoord en de combinatie van 2012 en 2013. Dan zie ik grosso modo
dat de Wet uniformering loonbegrip niet de grootste veroorzaker is van
het slechte koopkrachtbeeld. Ook zie ik dat een aantal maatregelen die
compenserend bedoeld waren nog moeten komen in de definitieve
belastingaangifte, als mensen aan het eind van het jaar hun
belastingaangifte gaan doen en de ouderenkorting en andere compenserende
maatregelen krijgen. We hebben wel steeds geconstateerd dat de
communicatie hierover heel slecht is geweest. Deze commissie heeft in de
afgelopen maanden ook enkele debatten gevoerd met de staatssecretaris
over de vraag hoe dit kan. Hoe kan dit niet eerder bekend zijn geweest?
Ik vraag de staatssecretaris om daarop te reflecteren.

De heer Klein (50PLUS): De heer Koolmees verwijst naar tabelletje 3 en
spreekt over de pensioenkortingen, die een negatief effect hebben op de
koopkracht van ouderen. Dit staatje gaat echter nog veel verder. Of
liever gezegd, de kortingen zijn nog helemaal niet aan de orde. We
praten in dit verband alleen over het achterblijven van de indexering.
Eigenlijk moet je die hele korting, die er naderhand nog bij is gekomen
voor een heleboel mensen, er nog bij optellen. Is het niet onredelijk
dat deze kolom er nu in staat? De rest is allemaal nul, maar iedereen
heeft wel zijn koopkrachtverlies gehad door de inflatie. Dat had er
eigenlijk ook bij moeten staan. Het is dus een beetje onlogisch dat de
heer Koolmees, met zijn goede technische kennis, dit staatje erbij
betrekt.

De heer Koolmees (D66): Er zijn twee antwoorden. De heer Klein heeft
gelijk dat de korting hier nog niet in is verwerkt. Daar moet wel bij
worden gezegd dat het de vraag is wat er gekort gaat worden. We zien in
de praktijk namelijk dat sommige pensioenfondsen hersteld zijn en hun
korting minder zwaar is dan initieel was voorgenomen. Er zijn ook
voorbeelden van pensioenfondsen waarbij de korting 7% is. De heer Klein
heeft helemaal gelijk over het niet indexeren. Dat is dan het niet
indexeren aan de inflatie. Dat heeft inderdaad koopkrachteffecten. In
dit figuurtje zie je echter niet dat ook de werkenden worden geraakt
door een korting van de pensioenen. Dat zie je alleen niet in de
koopkracht; dat zie je pas op het moment dat men gepensioneerd raakt. In
zekere zin is dit plaatje dus verwarrend, omdat de korting in de
pensioenfondsen voor de werkenden niet meegenomen wordt in het
koopkrachtplaatje. Die wordt pas duidelijk op het moment van
pensionering.

Wat ik hiermee wil zeggen, is het volgende. Als je kijkt naar de
koopkrachteffecten voor AOW'ers en gepensioneerden, zowel de
alleenstaanden als de paren, dan heb je het over een koopkrachteffect in
2013 van 3,5%, 4,5% en zelfs 5% tot 5,5%. Daar heeft de heer Klein
gelijk in. Daar staan weliswaar compenserende maatregelen in 2012
tegenover, maar die waren toen nog steeds niet voldoende om het
koopkrachtbeeld te compenseren. Dat effect is fors groter dan bij de
werkenden. Daar ben ik het onmiddellijk mee eens. Daarom stel ik de
staatssecretaris ook de volgende vraag; de heer Klein was mij een beetje
voor. De staatssecretaris geeft aan dat hij de evaluatie afwacht en zal
bekijken hoe het koopkrachtbeeld straks in augustus is. Waar denkt hij
aan? Hoe zou het koopkrachtbeeld gecorrigeerd kunnen worden?

Tot slot sluit ik mij kortheidshalve aan bij twee technische vragen die
al zijn gesteld. De eerste is de vraag van de heer Bashir over de
combinatie van de WIA-uitkering en de leaseauto. Die combinatie heeft
natuurlijk een bijzonder effect voor mensen.

Mijn tweede vraag gaat over vakantiegeld, maar die is al eerder gesteld
door de heer Klein.

De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Eindelijk hebben we dan eind mei --
oké, op de eerste zomerse dag -- het debat over de Wet uniformering
loonbegrip. De CDA-fractie heeft destijds samen met twee andere fracties
een motie ingediend om de Wet uniformering loonbegrip mogelijk te maken.
Tot eind vorig jaar was er een verschillend loonbegrip voor de sociale
zekerheid en de fiscaliteit. Voor de belastingen kon je daardoor
€30.000 verdienen en voor de sociale zekerheid €25.000. Daar zit
volstrekt geen logica in en het is dus een juiste doelstelling om die
twee zaken te harmoniseren. Het loonstrookje was tot eind vorig jaar
behoorlijk onleesbaar, maar is nu een stuk leesbaarder geworden.

Op een nader moment wil de CDA-fractie nog wel eens bekijken of het
mogelijk is om een aantal zaken die nu van het loonstrookje zijn
verdwenen, bijvoorbeeld hoeveel aan sociale zekerheid wordt bijgedragen,
wel weer inzichtelijk te maken voor de mensen die sociale zekerheid
betalen in de vorm van WW-premies, premies voor de Zorgverzekeringswet
en pensioenpremies. Het is goed dat mensen kunnen inzien waar die
premies van afgeleid zijn en hoe duur zaken zijn. Wij kunnen van mening
verschillen over de vraag hoe hoog de premies moeten zijn en hoe groot
de WW-rechten moeten zijn, maar ik pleit ervoor om te bekijken of
inzichtelijkheid geboden kan worden. Een pensioenpremie bedraagt
namelijk vaak al gauw 20% van het inkomen, als het aandeel van de
werkgever en de werknemer wordt gecombineerd. In het kader van de premie
voor de Zorgverzekeringswet, leuk of niet, kun je discussiëren over de
vraag of het via het loonstrookje of via de nominale premie moet, maar
de CDA-fractie hecht er wel aan dat mensen inzichtelijk hebben hoe duur
de zorg is en op welke wijze die betaald wordt. Ik zeg erbij dat wij het
toejuichen dat voor een uniforme grondslag is gekozen.

Op 1 juni komt er een doorrekening van het Centraal Planbureau. Wat dat
betreft was mijn eerste opmerking een beetje cynisch bedoeld. Wij hebben
namelijk bijna vijf maanden gewacht met het houden van dit debat. Drie
dagen voor het verschijnen van de doorrekening houden wij dan toch een
debat. Het was niet mijn planning. Ik wil er overigens graag van
verzekerd zijn dat in die doorrekening staat hoeveel de sector
"bedrijven", de sector "particulier" en de sector "overheid" er netto
profijt van hebben dan wel hoeveel zij betalen. De bedoeling van de Wet
uniformering loonbegrip was juist namelijk het uniformeren van het
loonbegrip, maar niet het binnen harken van geld dan wel het doorvoeren
van een grote lastenverlichting in de b.v. Nederland.

Alle problemen ontstaan ten eerste voor een groot deel doordat een
gedeelte van het zoet een jaar naar voren is gehaald. Mijn partij zat
toen in de coalitie en heeft daarmee ingestemd; laat daar geen enkel
misverstand over bestaan. Een tweede tranche pakte voor een aantal
mensen niet leuk uit, een jaar later, waardoor het inkomensplaatje in
het tweede jaar wat anders werd. Een tweede probleem is dat
successievelijke kabinetten en constructies van kabinetten een aantal
bezuinigingspakketen de wereld in geslingerd hebben. De totale omvang
daarvan bedraagt 15 miljard in anderhalf jaar, een ongekende omvang.

We moeten ook in de spiegel kijken. Aan het eind van vorig jaar, toen we
de balans opmaakten, hebben we namelijk geen van allen duidelijk
gevraagd wat al deze pakketten bij elkaar betekenen. Iedereen bekeek wat
de gevolgen van individuele pakketten waren, maar deze individuele
maatregelen cumuleerden voor een aantal groepen. Ik verwijs met name
naar ouderen met enige mate van aanvullend pensioen. Ouderen zonder
pensioen werden wat minder geraakt, maar ouderen met een aanvullend
pensioen van €10.000 of meer kregen te maken met een koopkrachtdaling
van 4% of 5%. Dat was voor specifieke maatregelen. Als je pech had omdat
je bij het verkeerde pensioenfonds zit, kreeg je een korting van 7%. Het
gemiddelde was een korting van 0,5%. Als je pech had omdat je behoorlijk
wat zorg nodig hebt -- er is ook op de zorg bezuinigd -- kwam het
inkomen nog een stuk lager uit.

Bij de behandeling van het Belastingplan vroeg ik daarom of de regering
al dan niet inzicht had in de gevolgen van de maatregelen. Ik kom op de
normale gang van zaken in het najaar. Wij vonden het antwoord op de
koopkrachtdoorrekening in het Belastingplan behoorlijk ontwijkend. Wij
kregen uiteindelijk een bijlage met een puntenwolk, maar daar werd
expliciet bij gezegd: wij hebben de koopkrachteffecten van vorig jaar
ook nog even in de puntenwolk opgenomen. Dat is niet fraai. Normaal is
er in oktober het zogenaamde "loonstrookjesoverleg" met de
salarisverwerkers. Voor het eerst in vele jaren is dat
loonstrookjesoverleg het afgelopen jaar gecanceld. Normaal worden die
loonstrookjes in oktober/november door een aantal salarisverwerkers
gewoon ook gepubliceerd om te laten zien wat de effecten zijn. Wie heeft
het initiatief genomen om dat overleg te cancelen? Dat het vertraagd kon
worden doordat er begin oktober een kabinet in de steigers stond,
begrijp ik. Alle begrip daarvoor. Maar waarom is het gecanceld? Verder
had een aantal salarisverwerkers grote moeite om mij inzicht te geven in
de loonstrookjes. Na doorvragen van mij vertelde men dat de
rekenvoorschriften voor geautomatiseerde administratie van
salarisverwerking dit jaar nog niet zijn gepubliceerd. Deze rekenregels
dienen op 1 januari in te gaan. Men werkt echter nog steeds met mailtjes
van het ministerie waarin staat hoe het er ongeveer uit moet zien,
terwijl het in een normaal jaar een ministeriële regeling is. Aan het
eind van het jaar kunnen we dus nog de situatie krijgen dat een aantal
mensen de verkeerde rekenregels heeft gebruikt en er alsnog andere
problemen zijn. Wanneer worden deze rekenvoorschriften officieel
gepubliceerd, zodat iedereen precies weet waar hij aan toe is? Kunnen we
de komende maanden nog problemen verwachten?

Ik kom op de ongewenste inkomenseffecten. Graag heeft mijn fractie
inzage in de mate waarin de nettolonen bij Defensie ook na de reparatie
zijn gedaald. Het gaat om het totaal, want mijn fractie kan zich
voorstellen dat ook binnen Defensie bepaalde mensen er een paar euro op
vooruitgaan en anderen er een paar euro op achteruitgaan. Maar waarom
zou het totaal van de Defensiemensen erop achteruit moeten gaan? In de
antwoorden staat wel heel netjes dat we erover zijn geïnformeerd -- ik
blader, maar kan het nu even niet vinden -- maar ik vond het antwoord in
de nota naar aanleiding van het verslag niet helder. Er staat dat die
mensen geen zorgverzekering hebben. Dat klopt. Actief dienende
militairen hebben een ander soort zorgverzekering. Op het slagveld kun
je niet kiezen om je te laten verzekeren door CVZ of Menzis. Er zijn
goede redenen om er een andere zorgverzekering voor te hebben. Maar het
zal wel gevolgen hebben. Ik heb het teruggelezen. Als je die bril opzet,
kun je zien dat het dat zou kunnen zijn, maar had het niet iets beter
gekund?

Hetzelfde geldt voor de tweede categorie. Ik vraag de regering expliciet
om voor die categorie met een reparatie te komen. De heer Bashir heeft
die categorie al genoemd. Het zijn de mensen die gedeeltelijk
arbeidsongeschikt zijn en aan het werk gaan. In een heel enkel geval is
het iemand die volledig arbeidsongeschikt is en toch werkt, maar dat
gebeurt maar heel weinig in dit land. Uit de mailtjes die we hebben
gekregen, blijkt dat veel van deze mensen een auto van de zaak hebben
met een bepaalde aanpassing. Dat zijn nou net de auto's die nooit in de
0% bijtelling vallen. Deze mensen zijn immers arbeidsongeschikt of
gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Ik pleit ervoor om voor deze mensen met
een overgangsmaatregel te komen, omdat vóór de Wet uniformering
loonbegrip de auto van de zaak níét onder het loonbegrip viel. Het
voorbeeld van de €30.000 fiscaal loon en €25.000
socialezekerheidsloon dat ik aan het begin noemde, komt uit die groep.
Men heeft dus een arbeidsongeschiktheidsuitkering gekregen op basis van
die €25.000, omdat er over die bijtelling van de auto geen recht op
WIA- of WGA-uitkering is opgebouwd, terwijl dat er in de uitkeringsfase
nu wel van wordt afgetrokken. Dat gebeurt overigens bij meer
looncategorieën, bijvoorbeeld de levensloop. Deze categorie vind ik
echter speciaal schrijnend, omdat het niet om één jaar gaat maar om de
rest van je carrière -- de meeste mensen houden levenslang een
arbeidshandicap -- en omdat de inkomensgevolgen behoorlijk groot zijn.

Toen het pakket over de uniformering van het loonbegrip werd aangenomen,
was er ook een compensatiepakketje apart gezet, naar ik meen zo'n 100
miljoen, om onverwachtse tegenvallers links en rechts op te vangen. Is
dat al ergens ingezet? Of is het nog ergens geparkeerd, zodat we er nog
gebruik van kunnen maken? O, ik zie de staatssecretaris al heel
vervelend nee schudden. Is het ergens verloren gegaan in het
voorjaarsakkoord of iets dergelijks? Ik vermoedde al iets. De heer
Koolmees zat er ook bij. Is er nog ergens een compensatiepakket om de
gevolgen van de Wet uniformering loonbegrip op te vangen?

Wat de ouderen betreft heeft de regering gezegd dat men maximaal 4%
koopkrachtverlies mag lijden in deze periode. Mag ik weten wat de stand
voor elk van de groepen in tabel 4 is aan het eind van dit jaar? Welk
gedeelte is veroorzaakt en telt mee en welk gedeelte telt niet mee? Door
alle verschillende hervormingen zie ik door de bomen het bos niet meer.
Kunnen wij die tabel ontvangen, zodat wij volgend jaar of het jaar
daarop bij tegenvallers kunnen zeggen dat wij bij die groep cumulatief
ergens uitkomen waar wij niet hadden willen zijn? Ik bedoel de tabellen
2 en 3.

De voorzitter: Voor alle duidelijkheid: tabellen 2 en 3 en dus niet 4.

Hiermee zijn we gekomen aan het eind van de eerste termijn van de zijde
van de Kamer. Ik begrijp dat de staatssecretaris tien minuten nodig
heeft om zijn antwoord voor te bereiden.

De vergadering wordt van 19.16 uur tot 19.26 uur geschorst.

De voorzitter: Dan zijn we thans toe aan de beantwoording van de
staatssecretaris in eerste termijn over de consequenties van de Wet
uniformering loonbegrip.

Staatssecretaris Weekers: Mevrouw de voorzitter. Ik begrijp dat de Kamer
grote behoefte voelt om over de Wet uniformering loonbegrip te spreken,
zeker gelet op de mails en reacties die binnenkomen van bezorgde mensen.
Ik snap dat goed. Ik krijg uiteraard die reacties ook. Tegelijkertijd
leef ik ook mee met degenen die zeggen dat, gelet op de toegezegde
evaluatie, dit debat misschien wat te vroeg komt. Maar, nogmaals, ik
begrijp dat de Kamer hierover wil spreken en waar ik vanavond op vragen
antwoorden kan geven, doe ik dat uiteraard graag. Overigens zijn we
daarmee over dit onderwerp nog niet uitgesproken, want we zijn op dit
moment niet voor niets met de evaluatie bezig.

Ik ga nu niet de hele geschiedenis van het wetsvoorstel herhalen, omdat
diverse sprekers voor mij dat al hebben gedaan. Zoals ik een- en
andermaal al eerder bij de behandeling van de Wul heb aangegeven, geldt
dat bij een budgettairneutrale vereenvoudigingsoperatie zoals deze
altijd sprake is van winnaars en verliezers. Aanvankelijk zaten er twee
kleine enveloppes in het pakket om nog wat plooien glad te strijken op
een later moment. Gelet op de hoge budgettaire nood waarmee het vorige
kabinet te maken had en het huidige kabinet te maken heeft, zijn die
enveloppes echter gesneuveld. In het Lenteakkoord is er een gesneuveld
en in het regeerakkoord is er een gesneuveld. Dat betekent dus dat er
nergens geld ligt te wachten om in het kader van mogelijke reparaties
ulb besteed te worden.

De heer Klein (50PLUS): De staatssecretaris zegt dat je bij een
vereenvoudiging nu eenmaal te maken hebt met winnaars en verliezers.
Wanneer we te maken hebben met een vereenvoudiging van
overheidsmaatregelen, treft dat mensen die geen kant op kunnen. Winnaars
en verliezers heb je wanneer je zelf de keuze hebt om te winnen dan wel
te verliezen. In dit geval overkomt het de mensen gewoon. Ik begrijp dus
niet waarom er gesproken wordt over winnaars en verliezers. Het zijn
gewoon de mensen die de nadelen ervaren van eenzijdige maatregelen van
de overheid, in dit verband dan de ouderen.

Staatssecretaris Weekers: Dan is dan een kwestie van taal. Dit is de
terminologie die gedurende de behandeling van het wetsvoorstel die zich
tot drie kabinetsperiodes uitstrekte, is gebezigd. Je kunt ook zeggen
dat elke vereenvoudiging ertoe leidt dat een aantal mensen erop
vooruitgaan en dat een aantal mensen erop achteruitgaan. Dat is een wat
neutralere terminologie die je ook in de mond zou kunnen nemen. Het
kabinet heeft die effecten ook nooit verhuld. De koopkrachteffecten zijn
ook altijd in beeld gebracht, evenals de frequentieverdeling en de
puntenwolken. Ik kan in dit verband ook verwijzen naar de grafiek van de
inkomenseffecten zoals die in juni vorig jaar naar de Kamer is gestuurd.
Iedereen kan daaruit afleiden dat er ook buiten de -1,5% en +1,5% heel
grote groepen met forse effecten geconfronteerd zijn.

Daarin is aangegeven dat een derde van de huishoudens nagenoeg niets
merkt van de maatregel. Zij hebben een inkomenseffect van tussen -0,5%
en +0,5%. Bij 46% van alle huishoudens liggen de inkomenseffecten tussen
+0,5% en -1,5%; 24% gaat er tussen 0,5% en 1,5% op vooruit en 12% gaat
er tussen 0,5% en 1,5% op achteruit. Ongeveer 79% van de huishoudens
blijft binnen een bandbreedte van +1,5% of -1,5% en voor de resterende
21% zijn de effecten forser. Die effecten zijn in beeld gebracht. Er
zijn dus mensen die erop vooruitgaan en mensen die erop achteruitgaan.
Dat soort effecten treden altijd op bij hervormingen als je er geen
grote zak geld bij doet. Toen destijds is gevraagd een commissie in te
stellen om de belasting te hervormen en het rondpompen van geld te
verminderen en ook toen de Kamer om een vlaktaks vroeg, is steeds gezegd
dat dit in een tijd waarin er geen geld is voor een netto
lastenverlichting betekent dat er mensen zijn die erop vooruitgaan en
mensen die erop achteruitgaan. Dat is nu eenmaal inherent aan een
budgettair neutrale schuif met vereenvoudigingen.

De heer Omtzigt (CDA): Welke compensatie was er precies beschikbaar in
welke orde van grootte? Op welk moment precies is die uit het zicht
verdwenen?

Staatssecretaris Weekers: Mag ik die vraag meenemen naar de tweede
termijn? Ik heb die informatie nu niet paraat. Ik moet even in de
stukken duiken.

De heer Omtzigt (CDA): Ik hoop dat de staatssecretaris mij die
informatie aan het einde van de eerste termijn kan geven.

Staatssecretaris Weekers: Ik zal dat proberen. Ik snap het verzoek. Dan
kan de heer Omtzigt er ook iets mee in zijn tweede termijn.

Verschillende sprekers hebben erop gewezen dat het een
vereenvoudigingspakket is met een budgettair neutrale schuif. Het ging
om een bedrag van 8 miljard euro. Ik herinner mij nog het debat waarin
de heer Omtzigt zich erover verbaasde dat er zo weinig belangstelling
was voor de behandeling van dit wetsvoorstel, terwijl het toch zulke
grote effecten had. Hij voorspelde toen al dat wij hierover een debat
zouden hebben du moment dat de eerste loonstrookjes binnenkwamen. Dat is
ook gebeurd. Het was een totaalpakket met zoet en zuur. Een belangrijk
deel van het zoet is naar voren gehaald en een jaar eerder ingevoerd,
namelijk in 2012 als gevolg van de besluitvorming in augustus 2011. Mede
als gevolg van een aantal bezuinigingsmaatregelen is toen de koopkracht
van bepaalde groepen enorm onder druk komen te staan. Er is gekeken wat
er gedaan kon worden om die koopkracht te verbeteren en is ervoor
gekozen om een onderdeel van de uniformering van het loonbegrip al per 1
januari 2012 door te voeren. Dat was het optrekken van de grens tot waar
ziektekostenpremie moet worden betaald. Voor iedereen was duidelijk dat
als je een stukje -- het zoet -- naar voren haalt, een jaar later het
zuur extra wrang zal smaken. De koopkrachtgevolgen zijn dan natuurlijk
groter dan wanneer je beide maatregelen in combinatie had ingevoerd. In
augustus 2011 is hiertoe besloten en dat zijn de feiten.

Met de wijsheid achteraf kun je zeggen dat dit een smet werpt op een
vereenvoudigingsoperatie als de uniformering van het loonbegrip.
Daardoor lijkt het immers of die uniformering voor de effecten zorgt die
mensen in januari van dit jaar op hun loonstrookje zagen. Je kunt het
mensen niet kwalijk nemen dat zij daar niet bijtellen wat zij een jaar
eerder extra hebben ontvangen ten gevolge van diezelfde uniformering van
het loonbegrip. Dat kun je niet verlangen van mensen. Daarbij komt dat
de eindafrekening pas volgend jaar kan worden gemaakt als mensen hun
aangifte inkomstenbelasting hebben ingediend en de afrekening over het
jaar 2013 is gemaakt. Dan zal blijken dat met name de groep ouderen
minder hoeft bij te betalen dan het geval zou zijn geweest als deze
exercitie niet was uitgevoerd. Maar leg dat maar eens uit aan iemand die
zijn loonstrookje krijgt! Ik begrijp de commotie dan ook goed. Ik heb er
begrip voor dat mensen in de pen klimmen en brieven en e-mails aan de
Kamer schrijven.

Naar aanleiding van het debat in januari jongstleden heb ik op verzoek
van mevrouw Hamer de toelichting op de website van de Belastingdienst
laten aanpassen. Je moet echter behoorlijk goed met cijfertjes kunnen
omgaan en al deze aspecten goed op een rij kunnen zetten, wil je
uiteindelijk het totaalplaatje zien.

De heer Groot (PvdA): De staatssecretaris legt het nu ook heel helder
uit, maar het blijft de vraag of voorlichting op de website van de
Belastingdienst of bij de rijksoverheid wel volstaat. Is de
staatssecretaris het ermee eens dat je dan ook tot andere actieve vormen
van voorlichting en communicatie zou moeten overgaan, want dit blijkt
dus niet te werken?

Staatssecretaris Weekers: Ik kom op de communicatie nog terug. Je moet
voortdurend kijken of je iets kunt leren van de dingen die je doet. Een
van de leerpunten is dat als je zo'n grote vereenvoudigingsoperatie
doorvoert die een aantal effecten zal hebben, je het uiterste moet
proberen om de verschillende onderdelen bij elkaar te houden. Het is dan
gemakkelijker uit te leggen dan wanneer je een en ander uit elkaar
trekt. Op het punt van de communicatie kom ik nog terug, omdat daarover
specifieke vragen zijn gesteld.

Ik loop de vragen nu langs. De heren Van Vliet, Klein en Omtzigt hebben
vragen gesteld over de militairen. In de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel is al verwezen naar de positie van militairen, naar ik meen
op pagina 24 of 26. Het simpele feit dat militairen niet onder de
Zorgverzekeringswet vallen, maar dat zij als het ware zorg in natura
krijgen waarbij de werkgever alle kosten voor zijn rekening neemt, leidt
ertoe dat zij als groep een stuk zwaarder worden getroffen. In januari
is er een algemeen overleg geweest met minister Hennis. Minister Hennis
heeft toen aangegeven dat er een pakketvergelijking zou worden gemaakt
en dat zij de Kamer nader zou informeren over hoe deze zaak voor
militairen uiteindelijk zal worden gerepareerd. Dus hoe gaat het verder
voor de militairen? De heer Van Vliet vroeg nadrukkelijk: moeten de
fiscaal woordvoerders dit nog monitoren of is dit aan de collega's van
Defensie? Ik verstond zijn vraag althans zo. Mijn antwoord is: dit is
inderdaad aan zijn collega's van Defensie.

De heer Omtzigt (CDA): Ik had hierbij de vraag gesteld hoeveel extra
belasting het ministerie van Defensie over al zijn ambtenaren betaalt
als gevolg van deze ingreep, via de loonbelasting en uiteindelijk
natuurlijk ook via de inkomensbelasting. Het was immers de bedoeling dat
dit allemaal een beetje neutraal zou rondlopen. Is het neutraal of wordt
er in één keer 50 miljoen extra afgedragen door de ministerie van
Defensie?

Staatssecretaris Weekers: Er is een oplossing gevonden via de begroting
van Defensie. Defensie betaalt dit, dus de begroting van Defensie wordt
daarmee belast. De schatkist heeft er geen baat bij, simpelweg vanwege
het feit dat dit een budgettair-neutrale operatie is. De minister van
Defensie verstaat zich natuurlijk van tijd tot tijd met de minister van
Financiën om de problematiek op haar begroting te bespreken. Ik denk
dat dit punt verder met minister Hennis zal moeten worden besproken.

De heer Omtzigt (CDA): Dat twee bewindspersonen zich met elkaar
verstaan, lijkt mij heel logisch en prettig. Ik stelde echter een heel
specifieke vraag, die voor onze fractie van belang is voor de volgende
begroting: hoeveel extra belasting wordt vanuit het ministerie van
Defensie afgedragen als gevolg van de Wet uniformering loonbegrip?
Precies díé vraag wil ik beantwoord hebben. Dat mag eventueel
schriftelijk, in een brief van de staatssecretaris en minister Hennis
samen, zodat wij kunnen zien of die compensatie enigszins toereikend is.

Staatssecretaris Weekers: De orde van grootte is 50 à 60 miljoen, maar
als de heer Omtzigt dit op het miljoen precies wil weten, zal dit in een
brief nader worden beschreven, hetzij door mijzelf, hetzij door minister
Hennis. Het lijkt mij overigens het best om dit primair via minister
Hennis te laten verlopen. Wij hebben hierover in januari al een apart AO
gehad. U kunt zich voorstellen dat de woordvoerders van Defensie zeer
betrokken waren bij dit onderwerp. Uiteraard is het ook collega Hennis
een lief ding waard om dit probleem voor haar militairen op te lossen.

De heer Van Vliet stelde nog een concrete vraag over de Wajong: zitten
deze mensen niet meer binnen de bandbreedte? Dat klopt. De
koopkrachtontwikkeling van de Wajongers is vergelijkbaar met die van
bijstandsgerechtigden. Dit is eerder aangegeven in de brief: -1,25%.
Wajongers zijn in de bezuinigingsmaatregelen relatief ontzien, onder
andere door een hogere zorgtoeslag. Misschien is het goed om nog te
melden dat in het Lenteakkoord de zorgtoeslag fors is verhoogd om de
lage inkomens te compenseren voor de effecten van een aantal
bezuinigingsmaatregelen. De eigen bijdrage is toen verhoogd. De
zorgtoeslag is fors verhoogd, en wel meer dan de zorgkosten zouden
meebrengen. Als je het sec vanuit de zorg bekijkt, is er sprake van
overcompensatie. De zorgtoeslag is eigenlijk gebruikt als instrument om
voor deze kwetsbare groep aan koopkrachtreparatie te doen.

De heer Van Vliet (PVV): Dat is een helder antwoord. Kan de
staatssecretaris toezeggen dat hij in de definitieve "grote evaluatie"
van de effecten van de Wul voor de Wajongers laat zien wat het effect
van de extra zorgtoeslag is op de koopkracht?

Staatssecretaris Weekers: Ik doe mijn best. Ik moet wel even bezien of
ik dit heel specifiek zo in beeld kan brengen. Ik krijg zojuist te horen
dat dit kan, dus daarmee is het antwoord nu helder gegeven. Ik moet
altijd even naar rechts kijken, naar mijn medewerkers, om te bezien of
iets technisch mogelijk is, voordat ik van alles ga toezeggen.

De heer Van Vliet heeft ook gevraagd hoe het zit met de twee moties over
de evaluaties, de motie-Van Vliet/Neppérus en de motie-Neppérus/Van
Vliet. Daarvan heb ik in het debat dat wij eerder met elkaar hebben
gevoerd, in januari, aangegeven dat ik bereid ben de evaluatie versneld
uit te voeren. Dat geldt niet voor het onderdeel administratieve lasten,
want dat lijkt mij een punt dat je na drie jaar moet evalueren. Wij
focussen nu op het thema koopkracht en loonkosten. Dat is het ook het
meest pregnant naar voren gekomen als aandachtspunt.

Mevrouw Neppérus heeft aangegeven wanneer voor haar de zomer begint. Ik
kan mij dat voorstellen, gelet op haar verjaardag. Ik zal ervoor zorgen
dat de evaluatie de Kamer voor of uiterlijk op haar verjaardag bereikt.
De Kamer heeft dan nog ruim twee weken de gelegenheid om daarover met
mij van gedachten te wisselen.

De heer Van Vliet heeft gevraagd om een overzicht van de effecten van de
Wul. Hij heeft ten aanzien van de ouderen een viertal categorieën
onderscheiden. Het overzicht zit in de antwoordenset die recentelijk, op
26 april, naar de Kamer is gestuurd, in tabel 1. Deze tabel geeft
inzicht in de totale effecten in 2012 en 2013. Ik stel mij voor dat een
en ander wordt getoetst in de evaluatie, waarbij wij gaan kijken of wij
hebben gerealiseerd wat er eerder als ex ante-effect is aangegeven.

De heer Van Vliet (PVV): Dank voor de antwoorden, maar de belangrijkste
vraag voor mij in het hele debat was: ziet de staatssecretaris concrete
mogelijkheden om iets van reparatie te verzinnen voor de bandbreedte
voor ouderen, die ver is opgerekt qua achteruitgang van koopkracht?

Staatssecretaris Weekers: Ik zou daar nu niet op vooruit willen lopen.
Als je wilt repareren, voor welke groep dan ook, dan zul je eerst moeten
bezien of het effect past binnen de bandbreedtes die wij eerder met
elkaar hebben afgesproken. Ik heb daarvan gezegd: als het daarbinnen
past, als de puntenwolken en de frequentieverdelingen zich in de
praktijk hebben gematerialiseerd en als er geen disproportionele
effecten zijn, die wij niet eerder met elkaar hebben gewisseld, zie ik
geen reden voor compensatie. Mochten zich wel disproportionele effecten
hebben voorgedaan, zullen wij moeten bezien waar die zitten. Als je iets
wilt repareren, wat kost dat dan en hoe zorg je ervoor dat je geld vindt
om dat te doen? Zeker als het gaat om grote groepen, is zelfs een kleine
reparatie behoorlijk kostbaar. Dan zul je ook moeten bezien of het
technisch kan. Wij hebben natuurlijk een groot aantal koopkrachtknoppen
in ons systeem zitten. Je kunt er zelfs nog een paar bij bedenken, maar
daarmee maak je het systeem weer wat ingewikkelder. Dat doen wij dus
liever niet. Maar wij zullen ook moeten bezien waar wij het geld vandaan
halen.

Het lijkt mij nu echt te vroeg om daar al op in te gaan. Ik wil eerst de
evaluatie afwachten. Die evaluatie kunnen we nog voor de zomervakantie
met elkaar bespreken. Dan kan het kabinet de evaluatie en hetgeen vlak
voor de zomervakantie nog met de Kamer wordt gewisseld, betrekken bij de
augustusbesluitvorming.

De voorzitter: Mag ik de staatssecretaris even onderbreken? Er zijn
mensen die dit debat volgen en ik heb zojuist de vraag binnengekregen
wanneer mevrouw Neppérus jarig is. De staatssecretaris had namelijk
voor die tijd de evaluatie toegezegd. Niet iedereen heeft de eerste
termijn gevolgd, maar mevrouw Neppérus is jarig op 21 juni. Dus de
staatssecretaris heeft de evaluatie voor 21 juni toegezegd. De
staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Weekers: Misschien wil mevrouw Neppérus nog aangeven
aan welk adres de bloemen gestuurd moeten worden.

Mevrouw Neppérus (VVD): Gewoon naar de Kamer, want dan kunnen alle
collega's ze ook zien.

Staatssecretaris Weekers: Daarmee heb ik de vragen van de heer Van Vliet
beantwoord.

De vraag van de heer Groot rondom het lessen trekken heb ik zojuist ook
beantwoord. Is de staatssecretaris het met de PvdA eens dat het
draagvlak wordt ondergraven door eerst het zoet weg te geven en het jaar
daarna pas de mensen te trakteren op het zuur? Dat is inderdaad zo, want
het schept verwarring en dat haalt draagvlak weg voor een hervorming die
je budgettair neutraal moet doorvoeren. Voor mij is dat in elk geval een
belangrijke les, en ik hoop dat het dat voor het kabinet en de Kamer
daarmee ook is. Als ik zeg "voor mij", dan spreek ik natuurlijk namens
de hele regering.

De heer Groot heeft de vraag gesteld waarom de Sociale Verzekeringsbank
en de pensioenfondsen geen uitleg hebben gegeven over de uniformering
van het loonbegrip en wat de Belastingdienst heeft gedaan. De
Belastingdienst heeft zijn voorlichting gericht op werkgevers,
loonsoftwareontwikkelaars en salarisadministrateurs. Ook is in algemene
zin info op de website van de rijksoverheid geplaatst, gericht op
werknemers. UWV en de Sociale Verzekeringsbank hebben via een website
gecommuniceerd en daarnaast heeft de SVB aan AOW'ers bij de
januaribetaling informatie verstrekt over de wijzigingen in de
inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De Belastingdienst
heeft naar aanleiding van een verzoek dat mevrouw Hamer heeft gedaan
tijdens het plenaire debat, ook informatie geplaatst op de website van
de Belastingdienst.

De heer Groot vraagt of pensioenfondsen hogere heffingskortingen altijd
juist hebben verwerkt. De wijzigingen in de heffingskorting voor ouderen
zijn regulier verwerkt in de loonbelastingtabellen. Voor zover bekend,
is dit juist verwerkt door de SVB en pensioenfondsen. De tijdelijke
heffingskorting vutters is niet altijd juist verwerkt. Dat wordt
rechtgetrokken in de inkomstenbelasting en dat zou mogelijkerwijs kunnen
slaan op de signalen die de heer Groot heeft gekregen.

De heer Groot heeft gevraagd of ik kan toezeggen, bij de
augustusbesluitvorming met name te kijken naar de mensen met een
prepensioen, de militairen en de zelfstandigen. Ik wil verwijzen naar
hetgeen ik daar zojuist over heb gezegd. Eerst de evaluatie, dan het
gesprek met de Kamer en dan de augustusbesluitvorming.

De heer Groot vroeg waarom de evaluatie zo lang duurt. Ik ben zelf van
mening dat die evaluatie juist ongelofelijk snel op tafel ligt zo
meteen. Het gaat om een wet die 1 januari 2013 in werking is getreden.
Ik heb in het debat dat wij met elkaar hebben gevoerd aangegeven dat ik
de evaluatie graag naar voren wil halen, maar dat dit natuurlijk moet
gebeuren op basis van juiste gegevens. Een goed onderbouwde evaluatie
vraagt tijd. Je wilt dan de polisadministratie raadplegen. Als je een
heel grote steekproef wilt uitvoeren, moet je eerst wachten tot de
polisadministratie goed gevuld is met de meest actuele informatie. Die
informatie kunnen we nu gaan gebruiken. Het Centraal Planbureau is al
druk aan het rekenen. Wanneer wij voor 21 juni die evaluatie op tafel
hebben liggen, is er door de mensen die het allemaal moeten doen een
grote prestatie geleverd.

De heer Bashir (SP): Een evaluatie houd je niet zomaar. Die houd je om
uiteindelijk groepen mensen die erop achteruitgaan te compenseren. Ik
vraag de staatssecretaris om daarin toch wat meer inzicht te geven. Wat
vindt hij nu acceptabel en wat niet? Hoeveel mogen mensen erop
achteruitgaan en hoeveel niet?

Staatssecretaris Weekers: Daarover ga ik nu geen uitspraken doen. Ik heb
zojuist aangegeven dat de Kamer bij brief van 20 juni 2012 is
geïnformeerd over de inkomenseffecten van de invoering van de Wet
uniformering loonbegrip. Ik geef de heer Bashir in overweging om die
brief met bijlagen er nog even bij te nemen en de koopkrachttabel tot
zich te nemen. Dan ziet hij welke koopkrachteffecten daarin zijn
geschetst. Ik heb zojuist aangegeven dat het voor mensen natuurlijk
lastig is als zij in januari een loon- of uitkeringsstrookje krijgen om
de positieve effecten die zij een jaar eerder al hebben gekregen te
salderen met dat loonstrookje en om er vervolgens ook datgene in mee te
nemen wat in de inkomstenbelasting na afloop van het jaar 2013 nog wordt
rechtgetrokken. Ik snap dat mensen dat moeilijk vinden. Tegelijkertijd
hebben wij gezegd dat wij daarom ook de evaluatie naar voren willen
halen. Wat mij betreft moeten wij de uitkomsten van de evaluatie bovenop
de grafiek van de inkomenseffecten van de Wet uniformering loonbegrip
leggen die ik vorig jaar juni met de Kamer heb gedeeld. Als daar heel
rare verschillen in zitten gaan wij een goed debat aan met elkaar en
kijken wij wat wij wel en niet kunnen doen. Past het erin, dan is het
een voorzien effect. Dan staat het de Kamer natuurlijk nog vrij om
daarvan te vinden wat zij wil. Vervolgens kijken wij als kabinet altijd
in de augustusbesluitvorming hoe wij een evenwichtig koopkrachtbeeld
kunnen krijgen. Je moet immers ook kijken naar alle andere maatregelen
die het kabinet neemt. Vanwege de zware budgettaire opgaven waarvoor wij
al een paar jaar staan en waarvoor wij de komende jaren ook staan zullen
de koopkrachtplaatjes niet rooskleurig zijn. Dus als de heer Bashir hier
een beeld probeert op te roepen van negatieve koopkrachteffecten die
maar moeten worden gerepareerd, zou ik wel graag willen weten waar hij
het geld vandaan wil halen.

De voorzitter: Nu begint u vragen terug te stellen. Het was de bedoeling
dat u antwoord gaf. De heer Bashir in tweede instantie.

De heer Bashir (SP): Ik ben mijn eigen vraag bijna kwijt. Laten wij er
één groep uit pakken en geen mist creëren door alles op één hoop te
gooien. Ik noem ouderen die met prepensioen gaan. Vindt de
staatssecretaris de gevolgen die zij ondervinden door de invoering van
de Wul acceptabel of niet? Zou hij bijvoorbeeld actie willen ondernemen
om die groep te compenseren? Die groep wordt heel hard getroffen. Dan
heb ik het over één groep en niet over al die andere groepen.

Staatssecretaris Weekers: Het kabinet zal alles goed moeten bekijken.
Wij kunnen daar nu niet één groep uitlichten. Dat zou niet fair zijn.
Wij hebben niet voor niets met elkaar afgesproken dat die evaluatie
wordt uitgevoerd en dat die voor 21 juni naar de Kamer komt. Dan worden
de effecten zoals zij zich hebben gerealiseerd goed zichtbaar, evenals
de groepen. Daarna kunnen wij verder met elkaar spreken. Ik zou het niet
fair vinden om er nu één groep uit te lichten, maar het is duidelijk
dat de groepen aan de orde komen, nog voor de zomer.

De heer Omtzigt (CDA): Deelt de staatssecretaris de mening dat in de
brief van 20 juni 2012 waarnaar hij verwijst en in de grafiek over de
inkomenseffecten weliswaar het jaartal 2013 staat maar dat dat eigenlijk
2012 en 2013 gecombineerd is, zoals ook in de tekst staat, waardoor het
gevraagde inzicht toen gewoon niet bestond?

Staatssecretaris Weekers: Er staat "grafiek inkomenseffecten
uniformering loonbegrip 2013". De inkomenseffecten gelden voor de gehele
wet. Dus ook voor het zoet dat al was uitgekeerd.

De heer Omtzigt (CDA): Ik concludeer dat de toelichting bij deze
grafiek, namelijk over 2013, niet strookt met de inhoud van de grafiek,
namelijk over 2012 en 2013, waar het zoet nog even in verwerkt werd,
terwijl we expliciet hadden gevraagd naar de gevolgen voor 2013, ook in
de grafiek. Dat is toch even iets wat ik hier wil markeren. Dit is het
enige dat wij kregen bij het KB van de inwerkingtreding van deze wet.

Staatssecretaris Weekers: Er is herhaaldelijk inzicht gegeven. Het was
ook voor iedereen helder dat een deel naar voren was gehaald. Dat is ook
eerder aangegeven.

De heer Omtzigt (CDA): Ik vraag de staatssecretaris toch naar deze
grafiek. Van deze grafiek geeft de staatssecretaris nu toe dat zij over
meerdere jaren gaat, terwijl er een andere titel boven staat en er
andere informatie was gevraagd. Dat geeft toch even precies aan dat wij
als Kamer meerdere keren om informatie hebben gevraagd, ik kom in mijn
tweede termijn nog even terug op wat mevrouw Hamer vroeg …

De voorzitter: Laten wij dat doen, want volgens mij is het punt
duidelijk, mijnheer Omtzigt.

De heer Omtzigt (CDA): Geeft de staatssecretaris toe dat beter een
andere titel gekozen had kunnen worden en dat het gevraagde inzicht,
namelijk wat de effecten voor 2013 zijn, vlak voor de zomer niet geboden
werd?

De voorzitter: Ik kap het nu toch even af, mijnheer Omtzigt, want dit is
eigenlijk dezelfde vraag als de vraag die u net ook al stelde.

Staatssecretaris Weekers: Er is gevraagd, de inkomenseffecten van de wet
te presenteren. De wet is partieel eerder ingevoerd. Dit zijn de
inkomenseffecten van de wet en dat staat er boven.

De heer Omtzigt (CDA): Er staat toch echt 2013 boven!

Staatssecretaris Weekers: In de brief van 20 juni staat in de alinea
boven het kopje "uitvoeringsaspecten" ook nog eens aangegeven dat één
onderdeel van de ulb al in 2012 was ingevoerd. Ik doel op het verlengen
van de grondslag van de heffing op de zorgverzekeringswetbijdragen. In
de brief staat dat deze effecten zijn meegenomen bij de presentatie van
de inkomenseffecten van de Wet uniformering loonbegrip, aangezien ze
hier een integraal onderdeel van uitmaken. De brief geeft heel duidelijk
aan hoe de grafiek gelezen moet worden.

Dan vraagt de heer Bashir wat mijn opvatting is over de Wet uniformering
loonbegrip en of de prijs voor deze vereenvoudiging niet erg hoog is.
Het is een ingrijpende vereenvoudigingsoperatie. Er wordt geschoven met
ruim 7 miljard euro en zo'n vereenvoudiging gaat nu eenmaal gepaard met
plussen en minnen. Ik snap dat de mensen die een min ervaren, zeker als
het een grote min is, hier problemen mee hebben. Ik snap dat zij in de
pen klimmen en dat het ook erg vervelend is. Maar dat is de prijs van
elke vereenvoudiging die je doorvoert. De prijs daarvan is voor iedereen
bekend en die is geschetst in de grafiek van de inkomenseffecten
waarover wij al een paar keer hebben gesproken. De heer Bashir vond de
prijs te hoog en daarom heeft hij met zijn partij tegen deze wet
gestemd. De meeste partijen in de Kamer hebben voor gestemd en dat
hebben ze vandaag ook open hier op tafel gelegd. Ik waardeer dat zeer.

Het is ingewikkelde wetgeving en daar draag je ook gezamenlijk
verantwoordelijkheid voor. Vervolgens kijk je naar de effecten. Die
willen wij heel goed in beeld hebben: is gematerialiseerd wat wij met
elkaar van tevoren bedacht hadden? Die effecten brengen wij in beeld en
nog voor de zomer praten wij erover.

De heer Bashir vraagt wat ik vind van de stapeling van maatregelen voor
ouderen. Ik moet zeggen dat het qua koopkracht inderdaad een moeilijk
jaar is voor ouderen. Het effect van de uniformering loonbegrip, van de
onvermijdelijke bezuinigingen en van de korting van pensioenen is helaas
niet te voorkomen. Het kabinet heeft toegezegd de stapeling van
maatregelen goed in beeld te brengen. Dat doet het in de begroting van
Sociale Zaken. In dat kader wordt er gesproken over de koopkracht; daar
komen alle dingen bij elkaar. In een motie van de heer Heerma en de heer
Van Weyenberg wordt gevraagd om de stapelingseffecten goed in beeld te
brengen. Het kabinet zal dat ook doen.

De heer Bashir vraagt net als de heer Klein naar het vakantiegeld. Dat
is vanochtend opgekomen, meen ik. Het inkomen van de alleenstaande
AOW'er schommelt zo rond het inkomen waarbij belasting betaald moet
worden over het vakantiegeld. Dit jaar heeft de Sociale Verzekeringsbank
conform de regels van de loonbelasting ook belasting ingehouden over het
vakantiegeld. Daarmee wordt voorkomen dat AOW'ers zonder aanvullend
pensioen te maken krijgen met een naheffing in de inkomstenbelasting.
Dat er belasting wordt ingehouden over het vakantiegeld, wordt niet
direct veroorzaakt door de uniformering loonbegrip, maar door het feit
dat het inkomen van een alleenstaande AOW'er net op de grens ligt waarop
belasting moet worden ingehouden en afgedragen. De stijging van de AOW
-- de AOW is met €15 per maand gestegen -- is het gevolg van de
koppeling aan de loonontwikkeling en een verhoging van de tarieven. De
AOW is dus gestegen en vervolgens wordt gekeken naar de
heffingskortingen. Als door het stijgen van de AOW het totale
AOW-inkomen in een jaar uitstijgt boven €13.000, dan wordt bij
gelegenheid van het vakantiegeld of een eventuele eindejaarsuitkering
belasting in rekening gebracht. Nogmaals, om te voorkomen dat mensen in
het jaar daarop nog via de inkomstenbelasting moeten nabetalen. Hiermee
wordt gedurende het jaar dus feitelijk een correctie toegepast. Er wordt
gewoon fair belasting geheven.

De heer Bashir vraagt of ik het acceptabel vindt dat lage inkomens in
verhouding meer betalen. In de memorie van toelichting, in de brief van
juni vorig jaar en in de beantwoording die recentelijk naar de Kamer is
gestuurd, is informatie opgenomen over de inkomenseffecten. Lage
inkomens blijken te maken te hebben met relatief beperkte
inkomenseffecten. Dat was overigens ook de reden waarom de heer Groot
destijds -- de PvdA maakte toen nog geen deel uit van de coalitie --
voor het wetsvoorstel stemde, juist vanwege de nivellerende elementen.

De heer Bashir, de heer Koolmees en de heer Omtzigt vragen om de
toezegging dat de uitkering niet verdampt als gevolg van de uniformering
loonbegrip. De uniformering loonbegrip heeft ook gevolgen voor het
sociale verzekeringsloon, het loonbegrip dat de basis vormt voor de
uitkering. Dit kan gevolgen hebben voor uitkeringsgerechtigden. Het UWV
en de Sociale Verzekeringsbank hebben betrokkenen hierover
geïnformeerd.

De heer Omtzigt (CDA): Dit was een heel concrete vraag. Deze mensen
hebben WAO-/WIA-rechten opgebouwd, terwijl de auto van de zaak niet
meetelde voor het sociale verzekeringsloon. Ze verdienden zo'n €30.000
fiscaal, maar er werd maar over €25.000 sociale rechten opgebouwd. In
de nieuwe situatie bouwt men ook rechten op over de volledige €30.000,
dus ook over de bijtelling van de auto. Nu ze een uitkering krijgen,
moeten ze de volledige bijtelling van de auto voor 70% van hun uitkering
aftrekken. In de overgangssituatie hebben ze eenmalig te maken met in
feite een onbillijkheid van overwegende aard. Drie partijen hebben de
vraag op tafel gelegd of er voor die groep een overgangsrecht te
bedenken is waardoor men niet op deze wijze geraakt wordt. Ik kijk even
naar mijn collega's. Dat is de vraag die wij u voorleggen. Bent u bereid
om daar iets aan te doen en met een voorstel te komen, behorende bij de
brief van 21 juni?

Staatssecretaris Weekers: Ik heb de vraag goed gehoord en ik heb hem ook
begrepen. Dit is natuurlijk een gevolg van de vereenvoudiging die is
toegepast. Betrokken woordvoerders hebben gevraagd of hiervoor geen
overgangsrecht gemaakt kan worden. Ik begrijp de achtergrond van die
vraag. Primair ligt dit op het terrein van collega Asscher, die
verantwoordelijk is voor de sociale zekerheid. Ik zal dit met hem
opnemen. In de reactie op de evaluatie zal ik hierop terugkomen, dan wel
komt collega Asscher hierop terug in een separate brief.

De voorzitter: Voor 21 juni? Ik neem aan dat u dat kunt toezeggen als u
de evaluatie ook ruim voor die tijd toezegt.

Staatssecretaris Weekers: Het lijkt mij dat dit uiterlijk gelijktijdig
met de evaluatie moet komen. Dan kunnen wij er ook integraal over
spreken.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog.

Staatssecretaris Weekers: De heer Bashir vraagt of het effect van de
uniformering loonbegrip op de uitkering van arbeidsongeschiktheid te
voorzien was. Ik heb die vraag al beantwoord. Verder vraagt de heer
Bashir net als de heer Klein wat ik vind van de achteruitgang voor
ondernemers. Komt dit door de uniformering loonbegrip? Moet
ondernemerschap gestimuleerd of bestraft worden? Zijn de ondernemers de
lastenverzwaringen niet zat? Lastenverzwaringen vindt niemand leuk, ook
ondernemers niet. Het kabinet streeft voortdurend naar een evenwichtig
beeld. Je kunt daarbij niet alle groepen gelijktijdig bedienen. In de
sfeer van de vereenvoudigingsoperatie in het kader van de uniformering
loonbegrip is gekeken naar de vraag hoe wij op een zo neutraal mogelijke
manier de gevolgen van die vereenvoudiging kunnen rechttrekken. Het
blijft een kwestie van plussen en minnen. Voor ondernemers is gekozen
voor een compensatie in de vorm van 2% extra mkb-winstvrijstelling om
daarmee de winstgevende IB-ondernemers een stukje compensatie te bieden.

De heer Bashir vraagt of de lastendruk wel verminderd is. Hoe denk ik
daarover? De administratievelastenverlichting van de Wet uniformering
loonbegrip zal worden meegenomen in de evaluatie. Dat is niet de
evaluatie die de Kamer volgende maand krijgt, maar de evaluatie over
drie jaar. Destijds is in de memorie van toelichting een behoorlijke
administratievelastenverlichting aangekondigd; enkele honderden
miljoenen, zo kan ik mij herinneren. Of dit door ondernemers ook als
zodanig wordt ervaren, moet natuurlijk in de praktijk blijken.

De heer Bashir (SP): Dat moet in de praktijk blijken, zegt de
staatssecretaris. Wat zeggen VNO-NCW en MKB Nederland? Dat deze wet op
geen enkele manier heeft geleid tot vermindering van de administratieve
lasten. Dat brengt mij bij de vraag waar wij het dan allemaal voor
gedaan hebben als organisaties die hiervan voordeel moesten hebben,
aangeven dat dit tot geen enkele lastenverlichting heeft geleid.

Staatssecretaris Weekers: Ik vind die conclusie wat prematuur. Een
belangrijk deel van de administratievelastenverlichtingsoperatie zat hem
in het feit dat werkgevers, zeker de wat kleinere, in staat zijn om de
loonbelasting zelf te doen, dan wel dat er software op de markt komt om
een en ander eenvoudiger en goedkoper te doen. Een paar maanden na
inwerkingtreding van de wet kun je nog geen conclusies trekken. Laten
wij, als de wet enige tijd in werking is, eens kijken wat de gevoelens
zijn bij de organisatie over de administratievelastendrukvermindering.
Er is Kamerbreed op de uniformering van het loonbegrip aangedrongen. De
heer Omtzigt heeft zojuist nog even aangegeven wat voor rariteiten wij
daarvoor hadden. Die zijn eruit gehaald. Dat gaat gepaard met plussen en
minnen, ook rondom de koopkracht. Na de invoering van een nieuwe wet heb
je altijd wat fricties, ook in je administratieve organisatie. Elke
verandering leidt aanvankelijk wellicht tot extra administratieve
lasten, maar uiteindelijk moeten wij kijken naar wat de resultaten zijn
na een paar jaar.

De voorzitter: De heer Bashir in tweede instantie.

De heer Bashir (SP): Ik heb een andere vraag, want hierover worden wij
het niet eens. VNO-NCW en MKB-Nederland zeggen immers wat anders dan de
staatssecretaris.

Is de staatssecretaris, die steeds naar zijn brief van vorig jaar
verwijst, van mening dat hij de Kamer volledig en juist heeft
geïnformeerd? Een aantal partijen hier zegt namelijk: wij hadden deze
gevolgen van tevoren niet kunnen overzien. Ik wijs met name op de
krokodillentranen van de heer Groot. Vindt de staatssecretaris dat de
Kamerleden de gevolgen wel van tevoren hadden kunnen overzien?

Staatssecretaris Weekers: Ik heb een- en andermaal verwezen naar de
brief van 20 juni van vorig jaar, waarin een update is gegeven van de
koopkrachteffecten. De Kamer heeft in die brief geen aanleiding gezien
om toen nog een nader gesprek met mij aan te gaan. Vervolgens hebben wij
ook nog een belastingplan met elkaar behandeld. Daarbij is ook nog
ingegaan op uniformering loonbegrip en koopkracht. Het belastingplan is
uiteindelijk ook aangenomen. Nogmaals, ik begrijp de zorgen die een
aantal mensen heeft heel goed. Ik vind het ook heel goed dat de Kamer
aandacht heeft voor de zorgen die mensen uiten in de richting van de
Kamer. Daarom hebben wij ook besloten om de evaluatie van de
inkomenseffecten en van de effecten op de werkgevers naar voren te
halen. Dat was niet voor niets. Daar spreken wij volgende maand over. Ik
ga niet vooruitlopen op de conclusies die nog uit de evaluatie moeten
komen. Daarover spreken wij pas als de evaluatie op tafel ligt.

De heer Koolmees vroeg hoe het koopkrachtbeeld gecorrigeerd kan worden.
Voor 2013 kan natuurlijk niets meer gecorrigeerd worden. Dat weet de
heer Koolmees ook. Besluitvorming over het koopkrachtbeeld van 2014
vindt in augustus plaats. Minister Asscher heeft toegezegd dat hij
daarbij meeweegt wat groepen in 2013 voor hun kiezen hebben gekregen.
Voordat het kabinet overgaat tot de augustusbesluitvorming, zullen wij
nog met elkaar spreken over de evaluatie.

De heer Omtzigt wil nog graag weten of in de doorrekening van 1 juni ook
per bedrijfssector naar voren komt wie er profijt zal hebben of heeft
gehad. In de evaluatie zal ook ingegaan worden op de loonkosteneffecten.
Daarbij zal ook worden ingegaan op sectorale verschillen.

De heer Omtzigt vroeg wie het initiatief heeft genomen om het
loonstrookjesoverleg te cancelen. Dat punt was nieuw voor mij, maar ik
heb begrepen dat dit overleg in het najaar vooral is gericht op het
uitwisselen van de cijfermatige gevolgen van de belastingplancyclus. Het
is verplaatst naar mei. Daar worden de inhoudelijke wijzigingen met de
loonsoftwareontwikkelaars besproken. Dat is ook met de ulb gebeurd. De
gevolgen van de uniformering van het loonbegrip zijn dus al veel eerder
en heel uitgebreid besproken. De informatie die ik heb, is dat het
overleg met de softwareontwikkelaars goed loopt. Mocht de heer Omtzigt
daar andere signalen van hebben, dan verneem ik die graag, want dan
kunnen wij daar wat mee doen. Het najaarsgesprek over de ulb hoefde niet
plaats te vinden, want dat was al gebeurd. De cijfers rondom het
belastingplan leken duidelijk te zijn. In overleg is vastgesteld dat er
geen nader najaarsoverleg hoefde plaats te vinden. Maar nogmaals, als de
heer Omtzigt andere signalen heeft gekregen: overleg kan nooit kwaad.
Liever een keer te veel overleg dan een keer te weinig.

De heer Omtzigt heeft ook gevraagd wanneer de rekenregels worden
gepubliceerd en of we nog problemen kunnen verwachten. De rekenregels
zijn gepubliceerd op de daarvoor bestemde site, en de leveranciers
ontvangen de updates via de gebruikelijke communicatiekanalen. Mij is
niet bekend dat er dit jaar een andere procedure zou zijn gevolgd.

De heer Omtzigt (CDA): Zijn officiële rekenvoorschriften gepubliceerd
in een officiële brief, in plaats van in wat e-mails, en staan die op
dit moment vast voor de geautomatiseerde administratie?

Staatssecretaris Weekers: Volgens mijn informatie is dit gepubliceerd,
maar ik zal even de exacte vindplaats achterhalen voor de heer Omtzigt.
Dat lijkt me wel zo netjes.

Volgens mij heb ik bijna alle vragen gehad. De heer Omtzigt heeft nog
een vraag gesteld over de tabellen, namelijk over tabel 2 en tabel 3.
Die omvatten alle generieke maatregelen en belastingen en
inkomensafhankelijke regelingen. Dat is het antwoord. Ik weet niet of
dit een afdoende antwoord is op de vraag. Volgens mij was de vraag van
de heer Omtzigt of we deze tabellen ook in de toekomst kunnen geven, met
een update. Klopt dat?

De heer Omtzigt (CDA): Bijna. De vraag was de volgende. Dit is de
standaardtabel die ook in de begroting zit en in het Centraal Economisch
Plan, met de standaardkoopkrachtgroep. Nu ligt er een politieke belofte
om ervoor te zorgen dat in deze kabinetsperiode geen groep er meer dan
4% op achteruitgaat. Er is echter nogal wat discussie over de vraag
welke van de maatregelen in 2013 toe te rekenen zijn aan het
kabinet-Rutte II en welke op een andere wijze toe te rekenen zijn. Is de
staatssecretaris bereid om de Kamer op 21 juni of op een ander tijdstip
voor de begroting, toe te sturen welke van de effecten in zijn ogen over
het jaar 2013 meetellen voor de maximering van de 4% koopkrachtverlies
die je zou kunnen oplopen in de periode van het regeerakkoord van Rutte
II?

Staatssecretaris Weekers: Hiervoor moet ik toch echt doorverwijzen naar
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, want hij is hiervoor
uiteindelijk verantwoordelijk. Het zou te veel eer zijn voor mij om dat
allemaal in de evaluatie rondom de ulb mee te nemen. Ik zou de heer
Omtzigt dus in overweging willen geven om dit punt aan te kaarten bij
collega Asscher.

Er stond nog een vraag open over de enveloppes. De heer Omtzigt vroeg of
ik die nog aan het eind van de eerste termijn kon beantwoorden. Er was
een enveloppe voor werkgevers van 80 miljoen, en er was nog een
enveloppe beschikbaar voor werknemers van aanvankelijk 155 miljoen. Van
dat laatste bedrag is 12 miljoen via een amendement-Koolmees/Huizing in
het Belastingplan 2012 verwerkt, om de aanvankelijk voorgestelde
maatregelen rondom de 30%-regeling te mitigeren. De rest van die
enveloppe is in het koopkrachtbeeld 2012 verwerkt. De enveloppe van 80
miljoen voor werkgevers is gearresteerd in het Lenteakkoord van vorig
jaar, in het wetsvoorstel UFM.

De voorzitter: De heer Omtzigt, voor het laatst op dit punt.

De heer Omtzigt (CDA): Is die enveloppe gebruikt voor koopkrachtbeeld
2012 of koopkrachtbeeld 2013? Is hij dus in het najaar van 2011 al
ingezet of in het najaar van 2012?

Staatssecretaris Weekers: Ik hecht eraan om dit heel precies met de
Kamer te delen. Het wordt nu even uitgezocht.

De voorzitter: Prima. Hiermee komt er een einde aan de eerste termijn
van de staatssecretaris. Wij vervolgen dit overleg met de tweede termijn
van de Kamer.

De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Ik heb de indruk dat de antwoorden
van de staatssecretaris wat bondiger zijn dan normaal. Hulde daarvoor,
want daar heeft iedereen profijt van. Helaas heeft niet iedereen profijt
van de inhoud van de antwoorden. Het belangrijkste onderwerp van
vanavond blijft de koopkracht van ouderen. Ik begrijp dat op 21 juni een
definitieve, grote evaluatie verschijnt. 21 juni is de verjaardag van
collega Neppérus. Ik zal zeker even voorbij komen.

De ouderen die juist door de stapeling van maatregelen met een lege
portemonnee zitten, hebben echter niks aan de bijschaving die in
augustus eventueel volgt. Het gaat ook om de pensioenfondsen en de
rekenregels, de verhoging van de btw et cetera. Daarom doe ik een poging
om het najaarsbijschaafwerk alvast naar voren te halen en de
staatssecretaris een beetje bij te sturen. Ik dien dan ook de volgende
motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat sinds de invoering van de Wet uniformering loonbegrip
per 1 januari 2013 vooral 65-plussers flink in koopkracht achteruit zijn
gegaan;

overwegende dat dit wordt veroorzaakt door de tariefstijging in de
eerste schijf van de loon- en inkomstenbelasting waar voor de
65-plussers geen duurzame compensatie tegenover staat, terwijl
65-plussers al getroffen worden door een stapeling van lastenverzwarende
maatregelen;

constaterende dat 65-plussers hierdoor worden achtergesteld ten opzichte
van 65-minners, met uitschieters in de koopkrachtdaling van wel 6%;

verzoekt de regering, binnen het stelsel van de wet (de Wul) het tarief
in de eerste schijf voor 65-plussers te verlagen tot het niveau van voor
1 januari 2013,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van Vliet, Bashir
en Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (32131).

Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Ik ben blij dat de staatssecretaris
helder heeft toegezegd dat de evaluatie van alle inkomenseffecten,
vooral die van de wet in kwestie, uiterlijk op 21 juni verschijnt. Ik
heb daar vaak genoeg naar gevraagd. Laat die evaluatie er op 21 juni
zijn, want dan kan de Kamer er nog voor het zomerreces over praten. Dat
lijkt mij van groot belang. Dan kan het kabinet in augustus bekijken wat
er moet gebeuren.

Iedereen was eerst behoorlijk enthousiast over de desbetreffende wet.
Dat hebben we ook bij andere wetgeving gezien. Het lijkt me wel een les
voor ons allen hoe wij nog zorgvuldiger met wetgeving kunnen omgaan. Als
wij denken dat er meer tijd nodig is, moeten wij ook echt langer de tijd
nemen voordat een wetsvoorstel wet wordt. Deze gang van zaken lijkt mij
namelijk niet echt voor herhaling vatbaar, want het geeft onrust en er
ontstaat steeds verwarring in de communicatie. Ik verwijs bijvoorbeeld
naar het vakantiegeld. Het is goed uit te leggen, maar ik heb
belastingrecht gestudeerd en heb de toelichting op de website drie keer
moeten lezen voordat ik die voorzichtig begon te begrijpen. Laten wij
als Kamer voor dat soort zaken langer de tijd nemen en laten wij alle
elementen waarvoor iets gevolgen kan hebben, beter doorspitten.

De heer Groot (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn
antwoorden in eerste termijn. Ik kan billijken dat het nemen van
eventuele reparatiemaatregelen pas in de zomer, bij de
augustusbesluitvorming, aan de orde is. Dat wacht ik met meer dan
normale belangstelling af.

De heer Koolmees had volgens mij in eerste termijn helemaal gelijk toen
hij zei dat hervormingen in deze tijden van budgettaire krapte en
economische krimp steeds moeilijker worden en dat die steeds grotere
eisen stellen. Dat mag echter geen excuus zijn om niet meer te gaan
hervormen. Hervormingen zijn namelijk bedoeld om de economie sterker te
maken.

Het stelt echter wel des temeer eisen aan de wijze van communiceren over
wetgeving als deze. De compensatiemaatregelen zijn uit elkaar getrokken
en een deel van de reparatie komt in de uiteindelijke belastingaanslag
een jaar later. Mensen hadden beter moeten weten waar ze aan toe waren.
Nu is die wet hun heel rauw op het dak gevallen. Daaruit moeten we
lessen trekken. Ik hoop dat dat heel duidelijk in de evaluatie
terugkomt, met concrete voorstellen over de manier waarop we dit soort
wetgeving in het vervolg beter kunnen communiceren, zodat we dit soort
ongelukken in de toekomst voorkomen. Dat neemt niet weg dat er toch
negatieve koopkrachtgevolgen zijn. Daar moeten we in augustus nog naar
kijken.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Laat ik positief kijken naar de
beantwoording door de staatssecretaris. Als ik positief kijk, dan heeft
de staatssecretaris verwachtingen gewekt, namelijk dat er compensaties
zullen volgen. Die zullen we uiteraard afwachten. Ik wijs er echter wel
op dat heel veel mensen iedere week weer boodschappen moeten doen. Als
je een laag inkomen hebt en je iedere week boodschappen moet doen
terwijl je er flink in inkomen op achteruit bent gegaan, dan is dat heel
zwaar. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om de compensatiemaatregelen
die hij neemt, nog dit jaar te laten ingaan. Als dat pas volgend jaar
gebeurt, dan moeten heel veel mensen heel lang wachten voordat ze hun
geld krijgen.

Ik wil alvast wel wat richtingen meegeven aan de staatssecretaris en
hoop dat de Kamer daarmee instemt. Daarom dien ik twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ook sociale minima financieel worden benadeeld door de
Wet uniformering loonbegrip;

van mening dat het ongewenst is dat sociale minima de prijs van
vereenvoudiging van het loonbegrip moeten betalen;

verzoekt de regering, compenserende maatregelen te treffen voor sociale
minima,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (32131).

De heer Bashir (SP): De laatste motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat AOW'ers minder vakantiegeld krijgen dan in voorgaande
jaren;

overwegende dat deze achteruitgang in besteedbaar inkomen voor veel
AOW'ers als een verrassing komt;

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat het vakantiegeld voor
AOW'ers niet wordt verlaagd als gevolg van de Wet uniformering
loonbegrip,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Bashir en
Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (32131).

De heer Klein (50PLUS): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de
beantwoording, maar het was een beetje een merkwaardige beantwoording.
De staatssecretaris kan namelijk op heel veel punten niet anticiperen op
de resultaten van de aangekondigde evaluatie. Aan de andere kant, zo is
onze invalshoek heel nadrukkelijk, zien we dat in de beantwoording van
de schriftelijke vragen bij de brief van 26 april op heel veel punten
die effecten al worden benoemd. De hele discussie, zoals ook door de
heer Van Vliet vanavond naar voren gebracht, is een gevolg van de
effecten die we al gezien hebben, met name ook de vele problemen bij
ouderen. Ik zou het dus willen omdraaien. We kijken nu veel meer naar
een manier om de situatie te herstellen en vervolgens kan de
staatssecretaris dan op basis van de evaluatie zeggen dat we misschien
iets anders hadden moeten herstellen. Dat lijkt me echter de omgekeerde
wereld. Eigenlijk moet de staatssecretaris zeggen: nee, we moeten niet
willen dat er negatieve effecten zijn als gevolg van een
vereenvoudiging, van deze uniformering van het loonbegrip, en dat
daardoor met name de groep van niet-werkenden extra wordt gepakt.

Een ander punt dat we een beetje jammer vinden, is dat zoet-zuurverhaal:
alsof mensen vorig jaar heel blij hadden moeten zijn omdat ze er iets
bij hebben gehad, terwijl mensen in feite te maken hadden met minder
koopkrachtverlies. Ook vorig jaar is dat aan de orde geweest. Dus dan
moest je vorig jaar blij zijn dat je iets minder had en nu moet je nog
blijer zijn omdat je weer iets minder hebt. In feite maak je daarmee
mensen blij met een dooie mus. Daar houden wij helemaal niet van.

Hetzelfde is er aan de hand met de mkb-vrijstellingsregeling. De
staatssecretaris zegt dat de verhoging van de mkb-vrijstelling van 2%
eigenlijk een soort van compensatie is van de gevolgen van deze wet. In
de presentatie en zeker in de aanloop naar de verkiezingen was het
verhaal dat de mkb-vrijstelling zou worden verhoogd, omdat dit de
ondernemers stimuleert. Ze konden dan aan de slag en ze werden
gestimuleerd om hun best te doen. Nu blijkt het slechts een
compensatiemaatregel te zijn. Dat is een sigaar uit eigen doos. Zo is
het makkelijk politiek bedrijven. Wat ons betreft wachten wij het
vervolg af. Het zal een continuing story gaan worden. We beginnen met de
motie die we met de PVV en de SP hebben ingediend.

De heer Koolmees (D66): Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de
beantwoording. Zoals ik vanavond al aan het begin zei, wachten we met
smart op de evaluatie die voor 21 juni, de verjaardag van mevrouw
Neppérus, naar de Kamer wordt gestuurd. Dat is ook het beginpunt om na
te denken over compenserende maatregelen. Mijn fractie wacht die
evaluatie af.

In eerste termijn was ik nog een punt vergeten. Ik krijg signalen van
met name gepensioneerden, die zeggen dat er inderdaad compenserende
maatregelen zijn genomen die zij pas aan het einde van het jaar
uitbetaald kunnen krijgen. Zij krijgen vaak een brief van de
Belastingdienst dat zij geen aangifte hoeven te doen. Als zij wel
aangifte doen, krijgen zij alsnog een extra tegemoetkoming van een paar
honderd euro. Zij vragen waarom zij daarop niet actief worden gewezen
door de Belastingdienst. Herkent de staatssecretaris dit beeld? Zo ja,
wat gaat hij ermee doen? Ik heb niet een mailtje, maar verschillende
mailtjes gekregen van mensen die zeggen dat zij eigenlijk actief erop
moeten worden gewezen dat zij geld kunnen terugkrijgen voor alle
kortingen die zijn verhoogd als compenserende maatregel voor de
uniformering van het loonbegrip. Dat was een vraag die ik in eerste
termijn niet had gesteld, maar die ik nu dus wel stel.

Expliciet dank voor de toezegging over de WIA en de leaseauto. Die wordt
betrokken bij de evaluatie en dit wordt met staatssecretaris Asscher
opgepakt.

Het debat over de compensatie komt nog in augustus. De staatssecretaris
refereerde aan de aangenomen motie-Heerma/Van Weyenberg. Mijn fractie
volgt dit met veel belangstelling.

De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de
beantwoording. Daarin viel mij een aantal zaken op. Bij de
wetsbehandeling heeft de Kamer een forse enveloppe klaargezet van 235
miljoen, in samenwerking met de regering, voor vormen van reparatie. Wij
wisten namelijk dat zich zaken zouden voordoen die wij op dat moment
niet konden vermoeden. Het is mijn fractie nog steeds niet geheel helder
wat er met die enveloppe is gebeurd. Met 235 miljoen is een
substantiële reparatie van echte knelpunten mogelijk. Het is geen klein
wisselgeld, dat weet de staatssecretaris. Wij hadden dat hier graag
opgehelderd gezien. Wij gaan ervan uit dat wij voor 21 juni duidelijk te
horen krijgen waar dit geld gebleven is, afgezien van die 12 miljoen die
de heer Koolmees al heeft gebruikt voor expats.

In de brief lees ik ook graag iets over militairen. Op het internet
staat dat militairen nog steeds belasting betalen over hun
inkomensafhankelijke zorgpremie. Als dat zo is, wil ik graag weten
waarom wij dat destijds niet hebben meegenomen, omdat de
inkomensafhankelijke bijdrage nu belastingvrij is voor alle andere
werknemers. Als daar een knelpunt zit -- en het lijkt op de website van
het ministerie van Defensie erop dat dit zo is -- lijkt mij daar ook een
oplossing te zitten voor militairen. Graag een reactie, samen met de
minister van Defensie.

Wat de WIA betreft kijken wij met interesse uit naar de voorstellen van
de staatssecretaris.

Wij kijken ook met belangstelling uit naar de regeling voor de
verwerking van de loongegevens. Wij constateren toch dat de informatie
aan de Kamer op punten gewoon onduidelijk is geweest. De brief van 20
juni ging over 2012 en 2013 en niet alleen over 2013, zoals boven de
grafiek stond. Als mevrouw Hamer kijkt op welke wijze de toezegging aan
haar over de invulling van de website is vormgegeven, heldert het niets
op. Ik zal de link straks mailen. Het belangrijkste is dat deze
staatssecretaris eigenlijk een ereschuld is aangegaan tegenover een
aantal groepen die fors verloren hebben bij de cumulatieve
koopkrachteffecten.

Dan denk ik met name aan ouderen. Ik vind dat we dat de komende jaren
moeten monitoren om te kijken of hij die een beetje inlost. Daarom heb
ik twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een belofte ligt dat geen groep meer dan 4%
koopkrachtverlies heeft door het kabinetsbeleid;

verzoekt de regering, aan te geven welk gedeelte van de
koopkrachtdalingen en -stijgingen in 2013 het gevolg zijn van het beleid
van het kabinet-Rutte/Asscher en dit voor de Miljoenennota 2014 mee te
delen aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Omtzigt. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (32131).

De heer Omtzigt (CDA): Middels deze motie kunnen we dus zien wanneer een
groep in de buurt komt van die 4% koopkrachtdaling. In het vorige
koopkrachtdebat hebben we begrepen dat de regeringspartijen bereid
zouden zijn om te repareren. Als ze dat niet bijhouden, dan blijven we
hier achter elkaar aan jagen. Dus ik neem aan dat de hele Kamer deze
motie kan steunen.

Datzelfde geldt voor de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het koopkrachtbeleid over de hele linie evenwichtig dient
te zijn;

verzoekt de regering, bij elke begroting een cumulatief
koopkrachtoverzicht te geven voor de hele kabinetsperiode met een
appreciatie of deze evenwichtig is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Omtzigt. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (32131).

De heer Omtzigt (CDA): Oftewel dat we elk jaar een update krijgen van
wat de verwachting is voor elk van de standaardgroepen en dus niet
specifiek bijvoorbeeld ook voor alle WIA'ers met een leaseauto. Het gaat
dus echt om de twaalf tot vijftien standaardgroepen, waarvan gedurende
de gehele kabinetsperiode cumulatief wordt aangegeven wat de
koopkrachtgevolgen zijn en of dat beleid in de ogen van het kabinet
evenwichtig is.

De vergadering wordt van 20.47 uur tot 20.55 uur geschorst.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de tweede
termijn. Mevrouw Neppérus sprak een waar woord toen zij zei dat er
wellicht wat meer tijd genomen moet worden voor dit soort hervormings-
en vereenvoudigingsoperaties. Ik geloof dat zij dit vooral tegen de
Kamer zelf zei. Bovendien is het ongelukkig als tussen het moment van
behandeling in de Kamer en de invoering een heel grote periode zit en er
tussentijds een element wordt uitgelicht. De heer De Groot sprak een
waar woord toen hij zei dat zoiets in elk geval in de communicatie extra
aandacht vereist.

De heer Groot en de heer Koolmees hebben gezegd dat wij hervormingen
niet moeten stilzetten. Mevrouw Neppérus zei dit impliciet ook. De heer
Klein en de heer Bashir stelden dat wij het niet moeten doen als er
sprake is van negatieve effecten. De heer Van Vliet komt daar ook een
klein beetje bij in de buurt. Hij heeft destijds wel voor deze operatie
gestemd, maar als de loonstrookjes op de deurmat vallen en de effecten
een gezicht krijgen, wordt het toch lastig. Ik begrijp dat, maar als wij
willen doorgaan met hervormen en geen geld hebben voor een netto
lastenverlichting, moeten wij elkaar niet voor de gek houden, want dat
betekent dat er mensen op achteruitgaan. Als bepaalde mensen erop
vooruit gaan, gaan anderen erop achteruit.

De heer Bashir heeft gezegd dat ik verwachtingen wek ten aanzien van de
compensatie. Ik heb helemaal geen verwachtingen willen wekken. Ik heb
steeds verwezen naar de koopkrachttabel die vorig jaar met de Kamer is
gecommuniceerd. Niet voor niets versnellen wij nu de evaluatie om te
kunnen toetsen of de koopkrachttabel waarmee de Kamer vorig jaar akkoord
gegaan is, inderdaad gerealiseerd is. Pas daarna spreken wij over de
vraag of er überhaupt gecompenseerd moet worden en zo ja, voor wie en
waar wij dan het geld vandaan moeten halen om uiteindelijk volgend jaar
augustus een evenwichtig koopkrachtbeeld te kunnen tonen.

De heer Van Vliet c.s. heeft een motie ingediend op stuk nr. 29 (32131),
waarmee hij de regering verzoekt binnen het stelsel van de wet het
tarief in de eerste schijf voor 65-plussers te verlagen tot het niveau
van voor 1 januari 2013.

Er is geen apart tarief in de belastingen voor ouderen, wel in de
premies. Onderscheid maken op basis van leeftijd is juridisch
discriminerend. Het is bovendien niet mogelijk om gedurende het jaar de
schijven aan te passen. Bovenal wordt op geen enkele manier aangegeven
waar de dekking vandaan gehaald zou moeten worden. Het zal de heer Van
Vliet niet verbazen als ik zeg dat het hier om heel grote bedragen gaat.
Om die reden moet ik deze motie ontraden.

De heer Bashir vraagt de regering met zijn motie op stuk nr. 30 (32131)
om compenserende maatregelen te treffen voor sociale minima. Het
wetsvoorstel dat destijds is aangenomen maar door de SP is verworpen,
bevatte al compenserende maatregelen ook voor sociale minima. Ik heb in
eerste termijn aangegeven dat juist bij deze groep de inkomenseffecten
beperkt waren. Bovendien is deze motie ook niet voorzien van dekking en
moet ik haar dus ontraden.

De heer Bashir en de heer Ulenbelt hebben een motie ingediend over het
vakantiegeld. Ik heb in eerste termijn gezegd dat die relatie niet
een-op-een met de Wul is te leggen en er geen reden is om te
compenseren. Die motie ontraad ik dus ook.

Dan heeft de heer Omtzigt twee moties ingediend die eigenlijk niet in de
orde van dit debat passen. Ik begrijp uiteraard dat hij deze zaken aan
de orde wil stellen, maar die horen thuis in een koopkrachtdebat met
minister Asscher. Ik geef de heer Omtzigt in overweging deze moties aan
te houden en ze te bespreken met minister Asscher.

Er staan nog enkele vragen open. Een van die vragen is naar de
enveloppes. Voor 2012 was een bedrag beschikbaar van in totaal 155
miljoen. In verband met het uitstel van de uniformering loonbegrip is
dit bedrag geheel ingezet voor de dekking van het Belastingplan 2012. De
enveloppe 2013 en verder bedroeg in totaal 171 miljoen. In het
Belastingplan 2012 is het bedrag dat beschikbaar was voor werknemers
ingezet voor een koopkrachtpakket voor de jaren 2013 en verder.
Daarnaast is 12 miljoen ingezet voor het amendement-Koolmees/Huizing.
Dit betekent dat na aanname van het Belastingplan 2012, dat is behandeld
in het najaar van 2011, alleen nog een enveloppe beschikbaar was van 80
miljoen voor werkgevers. Die enveloppe is in het kader van het
Lenteakkoord gearresteerd. De heer Omtzigt zegt dat daarmee het geld dat
beschikbaar zou zijn voor de uniformering van het loonbegrip, weg was.
Dat klopt, maar daar is door de lenteakkoordpartijen welbewust voor
gekozen, dus ook door de heer Omtzigt. Hij heeft er zelf ook voor
gestemd. Als je enveloppes wilt behouden, moet je elders
lastenverzwarende maatregelen nemen. De Kamer heeft daar destijds in
goed overleg met het toenmalige kabinet niet voor gekozen. Er is voor
gekozen om de enveloppes in te zetten en daarmee is het geld weg. Wij
kunnen het dus nu niet meer gebruiken voor welke compensatie dan ook.

De heer Omtzigt heeft nog gevraagd naar de rekenregels. De rekenregels
zijn op 6 december op de OSWO(Unit Ondersteuning SoftWare
Ontwikkelaars)-communitysite gepubliceerd. De laatste versie is op 18
januari gecommuniceerd. De rekenregels zijn later op de website van de
Belastingdienst gezet.

De heer Koolmees sprak over gepensioneerden die een servicebrief krijgen
van de Belastingdienst waarin staat dat zij geen aangifte meer hoeven te
doen. Als mensen mogelijkerwijs nog iets kunnen terugkrijgen doordat er
nog heffingskortingen kunnen worden verzilverd als zij aangifte doen,
mogen zij natuurlijk niet door een brief van de Belastingdienst op het
verkeerde been worden gezet. Ik zal daarvoor aandacht vragen bij de
Belastingdienst.

Volgens mij waren dit de antwoorden die ik de Kamer nog verschuldigd
was.

De voorzitter: Ik stel vast dat er vijf moties zijn ingediend. Ik stel
voor om de Griffie te verzoeken om de stemming daarover voor volgende
week dinsdag te agenderen. Houdt de heer Omtzigt zijn twee moties
staande? Goed, dan maken die onderdeel uit van het setje dat naar de
griffie gaat.

Ik sluit dit notaoverleg over de Wet uniformering loonbegrip. Ik dank u
allen voor uw aanwezigheid, inbreng en interesse.

Sluiting 21.03 uur

 PAGE   \* MERGEFORMAT 1 

OSV024 van 27 mei 2013