[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Concept-Brief aan de Kamervoorzitter - Aanschrijving Toekomst- en Onderzoeksagenda 2014

Brief commissie

Nummer: 2013D25182, datum: 2013-06-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2013Z12211:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


CONCEPT

32 224 	Toekomst- en onderzoeksagenda Tweede Kamer

Nr. N		BRIEF VAN DE COMMISSIE VOOR DE RIJKSUITGAVEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 juni 2013 (CONCEPT)

De commissie voor de Rijksuitgaven vraagt uw aandacht voor de 
totstandkoming van de toekomst- en onderzoeksagenda 2014. Reden daarvoor
is dat leden in september 2013 onderzoeksvoorstellen kunnen indienen bij
de vaste commissies.

In deze brief wordt ook aandacht besteed aan de evaluatie van de
uitvoering van de toekomst- en onderzoeksagenda 2011 en de voorgenomen
evaluatie van (de werking van) het instrument toekomst- en
onderzoeksagenda als zodanig.

Selectieproces voorstellen voor de toekomst- en onderzoeksagenda 2014

De Kamer voert sinds 2010 parlementaire onderzoeken uit in het kader van
haar eigen toekomst- en onderzoeksagenda. Conform bestaande procedures
kunnen de leden vóór 1 oktober 2013 onderzoeksvoorstellen (voor het
jaar 2014) indienen bij de vaste commissies. 

Iedere commissie kan vervolgens uiterlijk 1 november 2013 één
gemotiveerd voorstel indienen bij de commissie voor de Rijksuitgaven. In
de bijlage staan de afzonderlijke stappen weergegeven.

Op basis van de bijgevoegde evaluatie van de uitvoering van de toekomst-
en onderzoekagenda 2011 beveelt de commissie voor de Rijksuitgaven aan
om bij de bespreking van onderzoeksvoorstellen in de commissies dit
najaar sterker te toetsen op het draagvlak voor de daadwerkelijke
uitvoering van het onderzoek in de vorm van een tijdelijke commissie.
Verwacht wordt dat een commissie uitsluitend een voorstel naar de
commissie voor de Rijksuitgaven toestuurt als  dat onderzoeksvoorstel
brede steun heeft in de vaste commissie en waarvoor in die vaste
commissie is vastgesteld of voldoende leden zich bereid hebben verklaard
de benodigde inspanning te willen leveren om uitvoering te geven aan het
onderzoek. De commissie voor de Rijksuitgaven zal het draagvlak een
zwaar gewicht toekennen bij de selectie van onderzoeksvoorstellen en het
uiteindelijke voorstel aan de Kamer.

De commissies  worden tevens opgeroepen selectief te zijn. De commissies
dienen goed te motiveren waarom parlementair onderzoek in het kader van
de toekomst- en onderzoeksagenda meerwaarde heeft (ten opzichte van
ander uitgevoerd, lopend en voorgenomen onderzoek binnen of buiten de
Kamer) en derhalve noodzakelijk wordt geacht.

De commissie voor de Rijksuitgaven toetst de commissievoorstellen aan de
hand van de vastgestelde criteria (opgenomen in Kamerstuk 31 845, nr. 9)
en stelt vervolgens een voordracht op aan de Kamer, rekening houdend met
nog lopende onderzoeken, voor ten hoogste drie nieuwe onderzoeken. De
commissie zal hierbij tevens toetsen op de beschikbare capaciteit bij
leden en bij ambtelijke organisatie om zelf nieuwe onderzoeken in
uitvoering te nemen. Het gegeven dat een van de parlementaire
onderzoeken uit de toekomst- en onderzoeksagenda (ICT-projecten bij de
overheid, Kamerstukdossier 33 326) volgens huidige planning doorloopt
tot maart/april 2014, de in mei 2013 aangevangen parlementaire enquête
Woningcorporaties volgens planning doorloopt tot na oktober 2014 en - op
het moment van schrijven - rekening gehouden moet houden met een tweede
parlementaire enquête in 2014 (Fyra), geeft de commissie voor de
Rijksuitgaven aanleiding om de verwachtingen voor het aantal in
uitvoering te nemen nieuw onderzoek bij voorbaat bij te stellen. Vanwege
de geschetste omstandigheden kan de commissie zich goed voorstellen dat 
na de selectieronde in november 2013 aan de Kamer wordt voorgesteld om
voor 2014 hooguit één nieuw onderzoek in uitvoering te nemen, waarbij
de timing om met dat nieuwe onderzoek te beginnen wordt afgestemd op het
capaciteitsbeslag van op dat moment nog lopend onderzoek. De Kamer
besluit volgens planning uiteindelijk in december 2013 over de
onderzoek- en toekomstagenda 2014.

Voorgenomen evaluatie van het instrument toekomst- en onderzoeksagenda

De commissie voor de Rijksuitgaven heeft bij brief van 5 februari 2013
aan het Presidium voorgesteld om, nu de Kamer enkele jaren ervaring
heeft opgedaan met de toekomst- en onderzoeksagenda, het instrument meer
ten principale te evalueren in het licht van de oorspronkelijke
doelstelling en uitgangspunten. Dit voorstel is mede gedaan op basis van
uitkomsten van de hiervoor genoemde evaluatie van de toekomst- en
onderzoeksagenda 2011. Bij brief van 7 maart 2013 heeft het Presidium
aan de commissie voor de Rijksuitgaven geantwoord dat het Presidium
graag zou zien de commissie de voorbereiding van deze evaluatie ter hand
neemt. De commissie zal na de zomer van 2013 aan het Presidium een
voorstel doen voor de aanpak van deze evaluatie en is daarbij voornemens
de feitelijke evaluatie aan te vangen na afronding van de toekomst- en
onderzoeksagenda 2014.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Harbers

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Groen



Bijlage: toelichting met achtergrondinformatie

1. Stappen

In haar brief van 25 september 2009 (31 845, nr. 9) heeft het Presidium
een uitwerking gegeven voor de toepassing van de Toekomst- en
onderzoeksagenda. Naast criteria voor de in te dienen voorstellen,
waarop later wordt ingegaan, schetst het Presidium een procedure
waarlangs de Toekomst- en onderzoeksagenda tot stand komt. Vanwege haar
meer afstandelijke en commissieoverstijgende competentie heeft de
commissie voor de Rijksuitgaven hierbinnen een coördinerende rol
toebedeeld gekregen. 

De procedure voor het tot stand brengen verloopt in een aantal stappen:

Stap 0 – 	Inventariseren: binnen de afzonderlijke commissies kunnen
fracties één of meerdere onderwerpen aandragen waarover zij een
onderzoek wensen (vóór 1 oktober);

Stap 1 – 	Per commissie wordt één voorstel geselecteerd en
doorgeleid naar de commissie 	voor de Rijksuitgaven (vóór 1 november);


Stap 2 – 	De commissie voor de Rijksuitgaven toetst de voorstellen
marginaal aan de door het 

Presidium opgestelde criteria en zend de drie meest geschikt bevonden
voorstellen ter stemming aan de Kamer (vóór 1 december); 

Stap 3 – 	De Kamer besluit over ten hoogste drie nieuwe
onderzoeksvoorstellen (vóór het 	Kerstreces);

Stap 4 – 	De (ten hoogste) drie vaste commissies waarvan het voorstel
in beginsel is gehonoreerd, leggen, met tussenkomst van het Presidium,
zo nauwkeurig mogelijk uitgewerkte voorstellen aan de Kamer voor waarna
kan worden gestart met de uitvoering van het onderzoek (vóór 1 maart)

Met de bijgevoegde brief van de commissie voor de Rijksuitgaven van 20
juni 2013  is het startsein voor stap 0 gegeven voor de ronde 2014.

De daarop volgende stap (stap 1) is aan de commissies. Daarbij is het
van belang dat ook in die fase rekening wordt gehouden met criteria
waaraan een onderzoeksvoorstel voor de toekomst- en onderzoeksagenda
wordt geacht te voldoen. In de daarop volgende fase (stap 2) worden de
voorstellen door de commissie voor de Rijksuitgaven getoetst aan reeds
eerder door de kamer vastgestelde criteria. Deze criteria zijn voor de
goede orde hierna opgenomen.



2. Operationalisering criteria toetsing commissie voor de Rijksuitgaven 

Ten behoeve van de toetsing door de commissie voor de Rijksuitgaven zijn
de door het Presidium opgestelde criteria (opgenomen in Kamerstuk 31
845, nr. 9) later uitgewerkt door de commissie voor de Rijksuitgaven
(Kamerstuk 32 224, nr 1.)

	Relevantie

Breedte betrokkenheid samenleving

Impact op betrokkenen samenleving

Relevantie voor andere overheden

Financieel belang

Politieke relevantie

	Urgentie

Aansluiten bij verwachte ontwikkelingen

Urgentie in verband met maatschappelijke relevantie

Afronding binnen Kamerperiode

Motivering noodzakelijkheid parlementair onderzoek (meerwaarde ten

	opzichte van recent uitgevoerde of geplande onderzoeken)

Geen onderzoek of witte vlekken

Wel onderzoek, maar wordt eenzijdig geacht

Veel onderzoek, maar meta-analyse wordt gevraagd

Duidelijkheid over onderzoek ex post of toekomstverkenning

Verwachte meerwaarde/opbrengst parlementair onderzoek

	Uitvoerbaarheid binnen een jaar

Breedte onderwerp

Gewenste detailniveau

Uitvoerbaarheid

Toegang tot informatie

Uitvoeringsmodaliteiten

Extra: mogelijkheden om onderwerp beter uitvoerbaar te maken

Beslag op personele en financiële middelen

Draagvlak

Op basis van de evaluatie van de toekomst- en onderzoeksagenda 2011 zal
de commissie voor de Rijksuitgaven bij het toetsen van de
uitvoerbaarheid zwaar gewicht toekennen aan het draagvlak dat een door
een commissie ingediend voorstel heeft voor de daadwerkelijke
uitvoering, door te toetsen of in die vaste commissie is vastgesteld of
voldoende leden zich bereid hebben verklaard de benodigde inspanning te
leveren om uitvoering te geven aan het onderzoek. Ook zal de commissie
de verwachte meerwaarde/opbrengst meewegen.



3. Uitwerking conform de Regeling parlementair en extern onderzoek (RPE)


Indien een voorstel voor een onderzoek in het kader van de toekomst- en
onderzoeksagenda door de Kamer ook daadwerkelijk wordt gekozen om te
worden uitgevoerd (plenaire besluitvorming over de toekomst- en
onderzoeksagenda is gepland in december van ieder jaar), zal dat
voorstel door de desbetreffende vaste commissie zo spoedig mogelijk
daarna moeten worden uitgewerkt tot een voldragen onderzoeksvoorstel
conform de Regeling parlementair en extern onderzoek (opgenomen als
bijlage in het Reglement van Orde Tweede kamer, vastgesteld op 3 juli
2008, kamerstukken II 2007/2008, 31 019, nrs.

1-8, handelingen II 2007/2008, nr. 105)

In het bijzonder kan hierbij worden verwezen naar artikel 4 van de RPE.

Artikel 4

1. Door een of meer leden of een commissie wordt een onderzoeksvoorstel

opgesteld.

2. Het onderzoeksvoorstel bevat in ieder geval:

a. de aanleiding voor het onderzoek,

b. een vastomlijnde onderzoeksvraag en een opsplitsing daarvan in

deelvragen,

c. een indicatie van de kosten van het onderzoek,

d. een indicatie van de tijdsduur van het onderzoek,

e. een indicatie van de benodigde (ambtelijke) ondersteuning,

f. een onderbouwde keuze voor het in te zetten onderzoeksinstrument:

1°. een in te stellen enquêtecommissie als bedoeld in artikel 1,
tweede lid,

onder a,

2°. een in te stellen tijdelijke commissie als bedoeld in artikel 1,
tweede lid,

onder b,

3°. onderzoek voor de Kamer door derden als bedoeld in artikel 1,
tweede lid,

onder c.

4°. onderzoek voor de Kamer door derden als bedoeld in artikel 1,
tweede lid,

onder d.

3. Het Presidium kan een aangenomen motie tot het doen van onderzoek aan

de meest betrokken commissie(s) voorleggen voor een nadere invulling van
een

of meer van de in het tweede lid genoemde onderwerpen.

Immers hoe beter een onderzoeksvoorstel in de voorfase is doordacht, des
te voortvarender kan de uitwerking van het voorstel aan het Presidium
worden voorgelegd, waarmee een onderzoek zo vroeg mogelijk in het
uitvoeringsjaar ook daadwerkelijk kan aanvangen.

Daarbij is het in die fase tevens van belang dat zo spoedig mogelijk na
besluitvorming door het Presidium besluitvorming plaatsvindt over
lidmaatschap en voorzitterschap van tijdelijke commissies.



4. Evaluatie van de uitvoering van de toekomst- en onderzoekagenda 2011

De Tweede Kamer heeft op 1 oktober 2009 besloten over een eigen
Toekomst- en Onderzoeksagenda (T&O-agenda). Met de T&O-agenda kan de
Tweede Kamer bepalen op welke terreinen zij zelf een
uitvoeringsonderzoek of een toekomstverkenning wil uitvoeren om de eigen
informatiepositie ten opzichte van de regering te verbeteren.

In 2011 hebben in het kader van de T&O-agenda drie onderzoeken
plaatsgevonden, te weten het onderzoek ‘Lessen uit recente
arbeidsmigratie’, het onderzoek ‘Onderhoud en Innovatie Spoor’, en
het onderzoek naar de ‘Economische Verduurzaming van
Voedselproductie’.

Nadat er eind 2011 een evaluatie is gehouden over de voorbereidingsfase
van deze onderzoeken, heeft er in het voorjaar en in de zomer van 2012
een evaluatie plaatsgevonden over het proces van de onderzoeken in hun
uitvoeringsfase. Hierbij stonden drie aspecten van de T&O-agenda
centraal: 1) in hoeverre zijn de gestelde doelen bereikt, 2) hoe verliep
de fasering en 3) waren er voldoende resources (zie bijlage 1). Het doel
van deze evaluatie is om te leren van de uitgevoerde onderzoeken om de
uitvoering van toekomstige onderzoeken in het kader van de T&O-agenda te
verbeteren.

Hierna staan de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van deze
evaluatie opgesomd.

Het  volledige rapport is als separaat document bij deze brief gevoegd.
In dat rapport staan de bevindingen van de procesevaluatie van de
uitvoeringsfase van de T&O-agenda 2011. Voor deze evaluatie zijn 27
Kamerbewoners geïnterviewd, waaronder leden, onderzoekers, griffiers,
informatiespecialisten en diensthoofden.

Conclusies

Uit de evaluatie van de Toekomst- en onderzoeksagenda 2011 kunnen de
volgende conclusies getrokken worden.

De uitvoering van onderzoeken in het kader van de Toekomst- en
onderzoeksagenda 2011 heeft de kennispositie van de Kamer versterkt.
Kamerleden vinden dat ze beter zijn geïnformeerd, dat ze een
genuanceerder beeld hebben van de onderzochte problematiek. Vooral het
zelf en in interactie met andere Kamerleden participeren in het
onderzoek, zoals het voorbereiden en deelnemen aan hoorzittingen en
rondetafelgesprekken, het participeren aan een “verhoortraining” en
het ondernemen van een buitenlandse studiereis, draagt bij aan de
meerwaarde en de kwaliteit van het onderzoek.

Onderzoek door een tijdelijke commissie is te verkiezen boven onderzoek
door een klankbordgroep. Een parlementair onderzoek in de vorm van een
tijdelijke commissie blijkt goed te hebben gewerkt. De werkbelasting
voor de leden was groot, maar niet te groot. Leden geven aan dat een
tijdelijke commissie zelfstandig in overleg met de regering kan treden,
wat statusverhogend werkt, waardoor er meer politieke aandacht voor het
parlementair onderzoek is. Ook wordt het onderzoek van een tijdelijke
commissie meer door de leden gedragen, waardoor het eindresultaat meer
van henzelf is. De klankbordvorm blijkt de nodige nadelen te hebben. Dit
 was tevoren onderkend en de opgedane praktijkervaringen blijken de
bezwaren te bevestigen. Twee van de drie ondervraagde leden hadden meer
willen bereiken. Kanttekening is dat voor het onderzoek Voedsel het
draagvlak ontbrak om een tijdelijke commissie in het leven te roepen. 

De fasering van een parlementair onderzoek blijkt van groot belang en
kan verbeterd worden. Er zijn verbeterpunten te benoemen in de drie
piekfasen van het onderzoeksproces: 

a. in de startfase als Kamerleden in een soms wisselende samenstelling
(ook qua voorzitterschap) in korte tijd een gezamenlijke ambitie en
afgebakende onderzoeksvraag moeten vaststellen

b. in de fase halverwege als hoorzittingen en rondetafelgesprekken
worden gehouden en er tussentijdse conclusies worden getrokken en 

c. in de fase van de afronding als het schrijven van de conclusies en
het drukproces tot een topspanning kunnen leiden. De afrondingsfase
wordt als zeer intensief beleefd. 

De procesmatige en beheersmatige aspecten van parlementair onderzoek
vragen meer aandacht. Het onderzoek begint in feite direct nadat de
Kamer plenair over de onderwerpen van de Toekomst- en onderzoeksagenda
besloten heeft. Leden die deel gaan uitmaken van een
onderzoekscommissies moeten zo snel mogelijk worden betrokken bij de
uitwerking van het voorstel door de desbetreffende vaste commissie tot
het onderzoeksvoorstel dat aan het Presidium wordt voorgelegd. Sommige
leden hadden er moeite mee dat zij, toen ze eenmaal lid werden van een
tijdelijke commissie of klankbordgroep, voor voldongen feiten werden
geplaatst, omdat de vaste commissie in feite de paaltjes had geslagen
voor de reikwijdte en de operationalisering (inclusief de begroting) van
het onderzoek. 

Daarnaast blijkt dat leden in de praktijk worden geconfronteerd met
grenzen in de ondersteuning op personeel en financieel gebied. Ook
blijkt dat begrenzingen door administratieve en procesmatige componenten
(druktijd) door leden lopende de uitvoering soms als problemen worden
ervaren. De uitgetrokken resources blijken voor de onderzoeken in de
vorm van een tijdelijke commissie aan de krappe kant. In het bijzonder
de personele capaciteit in de piekfasen van het onderzoek . Meer
flexibiliteit in de inzet van ambtelijke ondersteuning is gewenst. De
waardering van de leden voor de ambtelijke staf is zeer groot.

Een afgebakende onderzoeksvraag draagt bij aan de kwaliteit en de
meerwaarde van het onderzoek. De meeste leden menen dat een weloverwogen
en binnen de tijdelijke commissie of klankbordgroep breed gedragen keuze
(van de scope) van de onderzoeksvraag in belangrijke mate lijkt bij te
dragen aan de toepasbaarheid en het effect van het onderzoek. De keuze
voor een onderzoek moet weloverwogen zijn in de zin dat goed nagegaan
moet worden of de onderzoeksvraag niet te complex van aard of te breed
is om binnen de gegeven tijd beantwoord te kunnen worden, of de
onderzoeksvraag niet (inmiddels) elders al wordt onderzocht en of de
timing van de oplevering van de onderzoeksresultaten juist is. Het
uitzetten van onderzoeksvragen bij het ministerie blijkt voordelen en
nadelen te hebben. Hetzelfde geldt voor het inschakelen van de Algemene
Rekenkamer, vanwege de bepaalde gegevenheden vanwege de constitutionele
verhoudingen. 

Een plenaire afronding van het onderzoek draagt bij aan de
toepasbaarheid en het effect van het onderzoek. Het onderzoek kan beter
zicht geven op de mogelijke politieke keuzes. Echter verschillende
politieke invalshoeken kunnen een onderzoek ook minder relevant maken.
Een plenair debat en/of het opstellen van een stappenplan door de Kamer
voor de regering zou voor meer impact van het onderzoek kunnen zorgen.

Het onderzoeksinstrument Toekomst- en onderzoeksagenda kan selectiever
ingezet worden. Het structurele en integrale karakter van de Toekomst-
en onderzoeksagenda wordt door sommige leden als een keurslijf ervaren.
Leden geven aan zich liever te committeren aan onderzoeken die op enig
moment noodzakelijk geacht worden. De gelijktijdige uitvoering van grote
onderzoeken vergt veel capaciteit en sommige leden vragen zich af of het
wel wenselijk en verstandig is de Toekomst- en onderzoeksagenda
synchroon te laten lopen met een kalenderjaar.

 

Aanbevelingen

Voorstellen voor de T&O agenda die door fracties worden ingediend bij de
vaste commissies zouden, in aansluiting op eerdere aanbevelingen, ook
moeten ingaan op de reden het onderzoek aan te dragen onder de paraplu
van de T&O agenda als ook de wijze van begeleiding van het onderzoek
(uitgangspunt is daarbij tijdelijke commissie en geen klankbordgroep).
Ten behoeve daarvan wordt een sjabloon opgesteld die de fracties kunnen
gebruiken bij het formuleren van de onderzoeksvoorstellen. Doel is te
voorkomen dat fracties voorstellen voor de T&O agenda doen die wellicht
beter zouden passen binnen de reguliere onderzoeksactiviteiten /
mogelijkheden van commissies. 

De commissie voor de Rijksuitgaven gaat in haar voordracht aan de Kamer
specifiek in op de eventuele overlap met de onderzoeken die (al dan niet
als gevolg van de T&O agenda) reeds door de Kamer worden uitgevoerd en
de doorlooptijden van alle onderzoeken. De commissie voor de
Rijksuitgaven houdt hier in haar voordracht rekening mee door eventueel
minder dan drie onderzoeken aan de Kamer voor te stellen. Dit om het
overbelasten van de Kamer en de ambtelijke organisatie in de dan
volgende periode van de T&O agenda te voorkomen. Tevens kan de commissie
de suggestie doen onderzoeksvoorstellen niet onder de T&O agenda maar in
het reguliere onderzoek instrumentarium in te passen.

Nadat de commissie voor de Rijksuitgaven haar voorstel heeft gedaan aan
de Kamer wordt in de betreffende commissies zo spoedig mogelijk
geïnventariseerd wat de beoogde samenstelling van de
onderzoekscommissie is. Binnen de betreffende ambtelijke diensten wordt
onder leiding van de betrokken diensthoofden een start gemaakt met het
samenstellen van de beoogde onderzoeksstaf. Op deze wijze kan, nadat de
Kamer de T&O agenda heeft vastgesteld, direct begonnen worden met de
uitwerking van onderzoeken door diegenen die daadwerkelijk betrokken
zullen zijn bij het onderzoek. Een wisselende samenstelling moet zoveel
als mogelijk voorkomen worden.

Bij afronding van de onderzoeken onder de T&O agenda wordt door de
desbetreffende onderzoekscommissie aangegeven op welke wijze de Kamer
gebruik kan maken van de onderzoekresultaten. Indien mogelijk worden
concrete stappen (aanbevelingen) voor Kamer en/of  kabinet geformuleerd
welke in een debat tussen de Kamer en de onderzoekscommissie worden
besproken.

 De Toekomst- en onderzoeksagenda  is gedrukt onder Kamerstuknummer  32
224. De afzonderlijke parlementaire onderzoeken hebben eigen
Kamerstuknummers: Lessen uit de recente arbeidsmigratie (Kamerstuk 32
680),  Onderhoud en Innovatie spoor (Kamerstuk 32 707), Economische
dimensie verduurzaming voedselproductie (Kamerstuk 32 708), Klimaat en
energie (Kamerstuk 33 193), Huizenprijzen (Kamerstuk 33 194) en
ICT-projecten bij de overheid (Kamerstuk 33 326).

 De Kamer heeft op 1 oktober 2009 besloten over een eigen Toekomst- en
onderzoeksagenda (Kamerstuk 31845, nr. 9).

 Kamerstuk 31 845, nr. 9.

 Hierna zullen de onderzoeken kortheidshalve ‘Arbeidsmigratie’,
‘Spoor’ en ‘Voedsel’ genoemd worden. Het onderzoek Spoor is cf.
planning in het voorjaar van 2012 afgerond.

 Kamerstuk 32 224, nr. 5.

   De Algemene Rekenkamer is een onafhankelijk Hoog College van Staat,
met eigenstandige procedures voor verificatie en kwaliteitsborging,
waaronder ambtelijk en bestuurlijk hoor- en wederhoor. De Algemene
Rekenkamer bepaalt daarbij uiteindelijk haar eigen publicatiemoment.

 PAGE