[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke beantwoording op wetstechnische en feitelijke vragen

Bijlage

Nummer: 2013D26488, datum: 2013-06-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Schriftelijke beantwoording op wetstechnische en feitelijke vragen en een reactie op de amendementen inzake de behandeling wetsvoorstel kwaliteit, klachten en geschillen zorg (2013D26486)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage I – Schriftelijke reactie op vragen

Bij het opstellen van de schriftelijke reactie op de vragen is de
volgorde van de sprekers tijdens de eerste termijn van het plenaire
debat d.d. 18 juni 2013 aangehouden. 

SP (lid Leijten)

De EK heeft geoordeeld dat zij niet verder gaan met het wetgevingsproces
met de fusietoets- en de zorginstituutwet totdat zij weten wat er met de
Wkkgz gebeurt, omdat dit toch de basiswet zou zijn. Krijgen wij nu toch
een basiswet clientenrechtenzorg met allerlei verschillende
“huiskamers”, met allerlei verschillende zaken? Of gaan wij gewoon
alle wetten apart noemen?

Daar kan ik heel kort en duidelijk over zijn. Het streven naar een grote
alomvattende wet voor alle aspecten van de zorg heb ik uitdrukkelijk
losgelaten. De wetten over het Zorginstituut en de wet over de
fusietoets zijn als aparte wetten behandeld; die wetten zijn dus
volledig losgekoppeld van dit wetsvoorstel. Datzelfde geldt voor andere
wetsvoorstellen, zoals dat over de elektronische verwerking van
gegevens, de aankomende wijziging van de WGBO en het aankomende aparte
wetsvoorstel met nieuwe regels over medezeggenschap en goed bestuur. Van
onduidelijkheid in de wetgeving is dus geen sprake. Ook de Eerste Kamer
heeft onlangs besloten toch met de behandeling van de wetsvoorstellen
over het Zorginstituut en de wet over de fusietoets te beginnen.

Hoe moet ik de vierde Nota van Wijziging begrijpen? Gaan we de
verplichting van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) nu uiteindelijk
regelen bij het wetsvoorstel Beginselenwet AWBZ-zorg en geldt zij alleen
maar voor de AWBZ? Of geldt de verplichting van een VOG voor iedereen
die in de zorgsector werkzaam is?

In de Beginselenwet AWBZ zorg is een VOG verplicht gesteld voor huidige
medewerkers in de AWBZ-zorg. Zij werken met de meest kwetsbare groep
cliënten, daarom is er voor hen een extra waarborg, bovenop de
VOG-verplichting uit de Wkkgz, die geldt voor nieuwe medewerkers en bij
huidige werknemers als er vermoedens bestaan bij zorgaanbieder of IGZ.

Om alle eisen ten aanzien van de VOG overzichtelijk in één wet te
plaatsen komen deze allen terecht in de Wkkgz. Met de vierde nota van
wijziging wordt dit geregeld. De VOG-bepalingen uit de Beginselenwet
AWBZ zorg vervallen en komen terecht in de Wkkgz.

Is deze regeling voor de VOG dezelfde als de regeling die we hebben
vastgesteld voor de VOG in de kinderopvang? Als ze niet eenduidig zijn,
of niet eenduidig kunnen zijn, wat zijn de redenen dan om af te wijken?

Nee, in de kinderopvang, jeugdzorg en op grond van het wetsvoorstel
beginselenwet AWBZ-zorg moeten ook zittende werknemers een VOG
overleggen. In deze sectoren gaat het om de meest kwetsbare cliënten;
dat is de reden om voor deze sectoren deze extra eis te stellen. Ik kies
er niet voor om ook voor de curatieve zorg een VOG voor zittende
medewerkers te verplichten. Door verloop van medewerkers in de curatieve
zorg zullen na verloop van een aantal jaren vrijwel alle medewerkers in
de zorg beschikken over een VOG. Naar schatting zou met een
VOG-verplichting voor zittende medewerkers in de curatieve zorg een
eenmalige administratieve last van € 12 miljoen gemoeid zijn.
Bovendien zal het bureau Justis, dat VOGs afgeeft de komende periode al
veel werk hebben aan alle VOGs die moeten worden afgegeven.

Iedereen die een VOG nodig heeft kan deze bij zijn of haar gemeente
aanvragen. De gemeente stuurt de aanvraag door naar bureau Justis,
onderdeel van het ministerie van V&J, dat de VOGs afgeeft.

Wat doen we met mensen die in een ver verleden bestraft zijn omdat ze
misbruik hebben gemaakt van hun overmacht over een ander, financieel,
lichamelijk of geestelijk? Wat doen we met mensen die zijn gestraft en
hun straf al jaren geleden hebben uitgezeten? Worden deze mensen nog
steeds geraakt voor de gevolgen van een VOG? En wat gebeurt er met
zorginstellingen die zich niet houden aan de verplichting een VOG te
overleggen? Het moet helder zijn welke sanctie instellingen krijgen die
mensen in dienst nemen zonder VOG.

Op grond van de Wkkgz moeten werknemers in bezit zijn van een VOG,
behoudens de zittende werknemers in de curatieve zorg. Mensen met een
dergelijk verleden krijgen geen VOG; voor ernstige misdrijven zoals
zedenmisdrijven wordt door bureau Justis, dat de VOG’s afgeeft, een
langere tijd terug gekeken dan voor minder ernstige misdrijven.
Bijvoorbeeld indien er op de justitiële documentatie zedenzaken staan,
dan geldt een onbeperkte terugkijktermijn. 

In de Wkkgz worden ook de meldplichten voor zorgaanbieders bij IGZ
uitgebreid. De meldplicht voor seksueel misbruik wordt uitgebreid naar
geweld in de zorgrelatie. Er komt een meldplicht voor zorgaanbieders bij
ontslag van een zorgverlener wegens disfunctioneren.

En wat gebeurt er met zorginstellingen die zich niet houden aan de
verplichting een VOG te overleggen? Het moet helder zijn welke sanctie
instellingen krijgen die mensen in dienst nemen zonder VOG.

De IGZ houdt op grond van dit wetsvoorstel toezicht op het voldoen aan
de VOG verplichting door aanbieders. De IGZ kan zo nodig een aanwijzing
geven en bestuursdwang toepassen als een aanbieder zich niet aan een
aanwijzing houdt.

Wordt de casuïstiek die in het EO programma ‘De Vijfde Dag’ is
belicht inzake een veroordeelde zedendelinquent in de toekomst, met dit
wetsvoorstel, onmogelijk? Of is het mogelijk dat iemand die in
afwachting is van hoger beroep of cassatieberoep, nog niet als
‘bestraft’ in de administratie zit? Is dit een maas in de wet en, zo
ja, hoe kan die gedicht worden?

Ook in een zaak waarin de veroordeling nog niet onherroepelijk is, kan
een VOG geweigerd worden. Op grond van de Wet justitiële en
strafvorderlijke gegevens (artikel 35) kan de enkele verdenking van een
strafbaar feit al voldoende grond opleveren voor weigering van een VOG.
Uitgangspunt is zonder meer dat als iemand met een veroordeling wegens
een zedendelict een VOG aanvraagt voor een baan in de zorg, deze
geweigerd wordt, ook als de veroordeling nog niet onherroepelijk is.

Wat vindt de minister van de situatie dat familieleden een
bezoekregeling krijgen opgelegd omdat ze kritisch waren op een
zorgverlener en dat de zorginstelling zegt: we doen dit om het personeel
te beschermen? Of dat medische fouten wel erkend worden, maar dat aan
die erkenning geen enkel gevolg wordt gegeven zoals excuus of
compensatie?

Deze voorbeelden onderschrijven het belang van dit wetsvoorstel. Het
opleggen van een bezoekregeling kan voorkomen vanuit overwegingen
waaraan veiligheid en zorg voor cliënten en medewerkers ten grondslag
liggen. Met de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg verbetert de
positie van de betrokken familieleden:

Mensen kunnen terecht bij een klachtenfunctionaris of
vertrouwenspersoon, die helpt bij het zoeken van een oplossing voor
onvrede en klachten én die het gesprek tussen klager en aanbieder
ondersteunt. Dit kan voorkomen dat de verhouding tussen de familie en de
zorginstelling verstoord raakt. Ook het Zorgloket kan een
mediationtraject inzetten.

Als ultimum remedium kunnen mensen, als ze er met de zorgaanbieder niet
uit komen, terecht bij de geschilleninstantie, die een bindende
uitspraak doet. De uitspraak van de geschilleninstantie kan zijn dat de
bezoekregeling moet worden aangepast of ingetrokken. 

Je zou als burger toch eerder willen weten dat een instelling onder
verscherpt toezicht is gesteld?

Ik ben dit met mevrouw Leijten eens. Het is van groot belang dat
cliënten voor hun keuze kunnen beschikken over kwaliteitsinformatie;
ook als er sprake is van verscherpt toezicht. Dat wordt door de IGZ dan
ook op de website van de IGZ gepubliceerd.

Met een in voorbereiding zijnde wijziging van de Gezondheidswet wordt
het openbaar maken van dergelijke toezichtinformatie van een nog betere
wettelijke basis voorzien. Dit wetsvoorstel regelt voorts dat
zorgaanbieders ook zelf verplicht zijn cliënten die informatie te
verstrekken die nodig is om weloverwogen te kunnen kiezen. 

Hoe staat het met het onderzoek zoals toegezegd door voormalig
staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten inzake de inventarisatie van het
gebruik van antipsychotica zoals haldol in de ouderenzorg?

Dit onderzoek wordt door een aantal wetenschappers uitgevoerd, waarbij
de IGZ in de klankbordgroep zit. Na de eerste analysefase, die vorig
jaar is afgerond, wordt op dit moment een interventiemethode getest in
een aantal zorginstellingen. Deze methode moet zorgen voor het
terugdringen van het gebruik van psychofarmaca als Haldol. Wanneer de
resultaten van het onderzoek bekend zijn, zal de staatssecretaris van
VWS u daarover informeren. 

Herkent de minister de problematiek van bestuurders die niet meer op de
hoogte zijn van wat er gebeurt in hun zorginstelling. Zo ja, wat gaat
zij hieraan doen?

Het bestuur van de zorgaanbieder is verantwoordelijk voor de kwaliteit
van zorg. Dit is in dit wetsvoorstel helder en eenduidig vastgelegd. In
mijn brief over goed bestuur, die ik u na de zomer toezend, kom ik hier
nader op terug.

Door de deformalisering van de klachtenprocedure, wordt het de
verantwoordelijkheid van het bestuur om klachten af te handelen. Dit is
niet meer ‘weggeorganiseerd’ bij een aparte commissie. Ik verwacht
dat de voorgestelde wijzigingen ertoe leiden dat het bestuur vaker
direct in gesprek gaat met de klachtenfunctionaris om te horen welke
onvrede er leeft onder cliënten.

We doen niets aan het opleggen van bezoekregelingen, terwijl mensen
recht hebben op een gezins- en familieleven. Daar moet je toch met
elkaar uit kunnen komen. De regering kiest eigenlijk de zijde van de
instellingen.

Wanneer de IGZ constateert dat sprake is van onveilige zorg grijpt zij
direct in door bijvoorbeeld het geven van een bevel.

In minder urgente situaties kiest de IGZ er voor om verbetermaatregelen
te eisen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de tekortkomingen zich
voordoen op gebied van ondersteuning in de ontwikkeling van cliënten.
Dit kan een gehele instelling aangaan, maar ook onderdelen van een
instelling. De IGZ spreekt een raad van bestuur aan op dergelijke
tekortkomingen.

Wanneer blijkt dat er te weinig verbetering zit in de situatie, grijpt
de IGZ in en kan dan verscherpt toezicht instellen voor een hele
instelling of mij adviseren een aanwijzing te geven.

Het is per situatie en afhankelijk van de tekortkoming om te bepalen of
een maatregel betrekking heeft op een onderdeel van een zorginstelling
of op de gehele zorginstelling.

Is de minister bereid om te bekijken of zij kan helpen bij de oplossing
van de situatie bij een zorginstelling in Amsterdam, waarin ouders van
gehandicapte kinderen niet meer bij hun kinderen mogen?

De staatssecretaris bekend met de door u genoemde situatie. De IGZ heeft
naar aanleiding van klachten van de ouders meerdere malen
onaangekondigde inspectiebezoeken (en aangekondigde inspectiebezoeken
met onaangekondigde elementen) bij de instelling afgelegd. De punten die
in de klachten zijn opgenomen, zijn door de IGZ niet aangetroffen. De
staatssecretaris ziet voor zichzelf dan ook geen rol in deze situatie
weggelegd. Uiteraard blijft de IGZ de situatie in de instelling wel
monitoren. 

In een brochure van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (2008)
staat dat men een juridische procedure kan starten tegen de ouders. Hoe
vaak is dit inmiddels gebeurd? En ik wil afspreken dat wij in het kader
van een klachten- en geschillenregeling dit niet meer toestaan.

Navraag bij de IGZ leert mij dat er geen juridische procedures bekend
zijn die naar aanleiding van een brochure van de Vereniging
Gehandicaptenzorg Nederland zijn gestart.

Deze wet is een lakmoesproef. Wil de minister die dichte deuren van de
bestuurskamers echt openbreken?

Ik vind transparantie en een open cultuur erg belangrijk. Dat zijn
elementen waar dit wetsvoorstel van is doordrongen. In dit wetsvoorstel
zijn bepalingen opgenomen die zorgaanbieders verplichten om
keuze-informatie aan te leveren en om van een incident melding te maken
in cliëntendossiers. Ook leg ik vast dat uitspraken van een
geschilleninstantie openbaar zijn. Daar waar bestuurderskamers nog
dichte duren hebben, wil ik ze inderdaad openbreken, want dichte duren
passen niet meer bij deze tijd. 

Ik stel voor dat ook de mensen die werken in een zorginstelling zich
kunnen wenden tot de klachtenfunctionaris en een beroep kunnen doen op
de klachtenregeling.

Deze wet is niet van toepassing op de arbeidsrelatie tussen bestuur en
personeel van de instelling. Personeel kan haar zorgen uitten bij het
Zorgloket. Daarna kunnen er twee paden bewandeld worden. Wanneer het
Zorgloket vermoedt dat de kwaliteit van zorg in het geding is, geeft ze
de zorg van het personeelslid direct door aan de IGZ, die bij signalen
van personeelsleden doorgaans zelf een onderzoek instelt. Het andere pad
is dat het Zorgloket het personeelslid begeleidt en verwijst naar de
werkwijze conform de klokkenluidersregeling van de instelling. 

Een onafhankelijke geschilleninstantie is een goed idee, maar wie zegt
wat ‘onafhankelijk’ is? Wat is de handigste manier om dit vast te
leggen als wij uiteindelijk willen controleren hoe onafhankelijk die
commissie is en dat wij in laatste instantie ook willen kunnen optreden,
als wij denken dat dit niet het geval is.

De onafhankelijkheid wordt geborgd doordat zij wordt ingesteld door
zorgorganisaties van aanbieders en cliënten gezamenlijk. Deze partijen
leggen dit vast in een schriftelijke regeling. Daarnaast zijn alle
uitspraken van geschilleninstanties openbaar en dus controleerbaar. Dit
alles zorgt voor onafhankelijkheid.

Ik hoop rond de zomer met een voorstel te komen dat voorziet in een
“no-fault”-fonds. De ervaringen in het buitenland met een dergelijk
stelsel zijn namelijk positief.

Met de geschillencommissie uit dit wetsvoorstel wordt het al mogelijk om
– met een voor de cliënt laagdrempelige regeling –een
schadevergoeding tot €25.000 te verkrijgen. Ik wacht het initiatief
van de SP uiteraard af. 

PvdA (lid Kuzu) 

Leidt de definitie van ‘goede zorg’ niet tot een aanzienlijke kans
dat hierover discussies tussen cliënt en zorgverlener ontstaan? Wat is
immers ‘doelmatig’ en ‘doeltreffend’?

De professionele standaarden zullen een uitwerking moeten geven aan wat
daarbij onder doelmatig en doeltreffend moet worden verstaan. Het
Kwaliteitsinstituut zal de totstandkoming van deze standaarden aanjagen
en daarbij ook de totstandkoming van meetinstrumenten aanjagen, waarmee
de zorgaanbieders zich richting het Kwaliteitsinstituut moeten
verantwoorden. Het Kwaliteitsinstituut publiceert vervolgens op grond
daarvan vergelijkende informatie tussen zorgaanbieders. Het
Kwaliteitsinstituut zal ook lekenversies van professionele standaarden
publiceren.

De PvdA vindt dat de driehoeksverhouding tussen patiënt, zorginstelling
en zorgverzekeraar niet tot uitdrukking is gekomen in het wetsvoorstel.
Spreker pleit voor duidelijkheid over de verantwoordelijkheid van
zorgverzekeraars.

De verzekeraar is niet degene tot wie de Wkkgz zich richt. De Wkkgz ziet
op de relatie tussen de cliënt en de zorgaanbieder. De rol van
verzekeraars is vastgelegd in de Zorgverzekeringswet en de AWBZ.
Verzekeraars dienen kritisch te zijn ten aanzien van de zorg die zij
inkopen. Verzekeraars moeten die zorg inkopen, die voldoet aan de eisen
die de Wkkgz straks stelt. Zij dienen vervolgens over deze ingekochte
zorg transparant te zijn, zowel naar hun verzekerden als ook naar
potentieel toekomstige verzekerden. Deze informatie kunnen (potentieel
toekomstige) verzekerden betrekken bij hun keuze voor een
zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars hebben een belangrijke rol om het
stelsel te laten werken en hun verzekerden die zorg te bieden die goed
is en afgestemd is op hun wensen. De driehoek is dus qua wetgeving goed
op elkaar afgestemd.

SGP (lid Van der Staaij) 

Wat is de reikwijdte van de wet voor nu – en zeker ook zo belangrijk
– voor na 2015? In de toelichting op artikel 1, tweede lid, staat dat
de zorg die geboden wordt in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
vooralsnog onder dit wetsvoorstel valt. Lopen zorgaanbieders en
cliënten daarmee het risico dat zij mogelijk per 2015 met andere
bepalingen te maken krijgen?

De reikwijdte van het voorstel Wet Kwaliteit klachten en geschillen zorg
is nu ZVW- en AWBZ-zorg en handelingen op grond van de wet BIG en
alternatieve behandelingen. Zowel instellingen als solistisch werkzame
zorgverleners vallen onder dit wetsvoorstel. Wmo-onderdelen die voorheen
onder de Kwaliteitswet of de Wet klachtrecht cliënten zorgsector vielen
blijven - in afwachting van het wetsvoorstel voor de nieuwe Wmo - onder
het voorstel Wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg vallen. Ik wil
niet vooruitlopen op het voorstel voor een nieuwe Wmo. Ik stel voor dat
in het kader van dat wetsvoorstel verder wordt gesproken over de
reikwijdte van bepalingen uit de Wet Kwaliteit klachten en geschillen
zorg.

Hoe wordt omgegaan met klachten en geschillen als gemeenten heel andere
eisen stellen aan de kwaliteit van de zorg en er niet direct
professionele standaarden voorhanden zijn (artikel 2)?

Op dit moment werkt de staatssecretaris hard aan het wetsvoorstel voor
de nieuwe Wmo. De exacte vormgeving daarvan staat nog niet vast. Daar
kan ik nog niet op vooruitlopen.

Het is evenwel niet uitgesloten dat zorgstandaarden en het
Zorginstituut, zoals ook door uw Kamer is gevraagd, ook voor bepaalde
vormen van maatwerk in de nieuwe Wmo een rol zullen gaan spelen. De
aanbieder die vormen van zorg levert die onder dit wetsvoorstel Wkkgz
vallen (en waarvoor zorgstandaarden zijn of worden ontwikkeld), en die
ook maatwerkvoorzieningen onder de Wmo levert, zal op de verschillende
gebieden moeten voldoen aan de ter zake geldende kwaliteitseisen. Ik zie
daar niet snel een probleem ontstaan, omdat het voor de hand ligt dat
voor gelijke of vergelijkbare activiteiten gelijke kwaliteitseisen
zullen gelden. Zorgaanbieders die in verschillende deelsectoren
opereren, zullen eraan gewend zijn aan de eventueel uiteenlopende eisen
te voldoen. Daar komt bij dat de professionele standaarden geldt dat
gemotiveerd afwijken kan en soms zelfs moet; dus ook daar is sprake van
maatwerk.

Is de minister voornemens om van de mogelijkheid gebruik te maken, en zo
ja, waarom wordt dit niet gewoon in de wet geregeld (toelichting op
artikel 1, derde lid, niet-proportionele toepassing van de wet voor
bepaalde vormen van zorg)?

In de toelichting op het oorspronkelijke wetsvoorstel (toen artikel 1,
vijfde lid) is aangegeven waarom voor deze aanpak is gekozen. Die reden
is in hoge mate van wetgevingstechnische aard. Het gaat er inderdaad om
dat maar een gedeelte van de genoemde zorgsoorten moet worden
uitgezonderd.

De wet moet wel gelden voor aanbieders die directe contacten met
cliënten hebben en niet voor bedrijven (die wel onder de term aanbieder
van zorg vallen), die geen directe contacten hebben.

De precieze afbakening daarvan maakt het nodig te verwijzen naar de
manier waarop in lagere regelgeving de aanspraken op deze zorgsoorten
zijn omschreven. Het is niet gebruikelijk in de formele wet bepalingen
uit de lagere regelgeving aan te halen. Dat zou wel nodig zijn om op
wetsniveau de uitzondering vast te leggen. Daarom is gekozen voor de
bepaling dat bij AMvB delen van deze zorg kunnen worden uitgezonderd.

Wat is de reikwijdte van de heel algemeen geformuleerde bepaling in
artikel 4, eerste lid. Hoe ver gaat de verantwoordelijkheid voor een
zorgaanbieder? Hoe moet ik het inwinnen van informatie praktisch voor
mij zien?

De vergewisplicht expliciteert wat een zorgaanbieder zou moeten doen om
zijn verantwoordelijkheid voor goede zorgverlening waar te maken. Daar
hoort bij dat hij zorgvuldig bekijkt wie hij in dienst neemt en of er
redenen zijn om te veronderstellen dat iemand daar niet of minder
geschikt voor is. De wettelijke verplichting vraagt geen onmogelijke
dingen van de aanbieder. Hij moet dat doen wat te doen gebruikelijk is:
vragen waar iemand heeft gewerkt, diploma’s en referenties vragen,
misschien eens googlen om te zien wat er over iemand bekend is. De wet
voegt daaraan toe de verplichting om van de sollicitant te vragen om een
VOG te overleggen. De wet verlangt niet van de aanbieder om zich toegang
te verschaffen tot informatie die onder de privacybescherming valt. Maar
hij kan wel aan de sollicitant vragen of die het goed vindt dat hij
navraag doet of bepaalde gegevens overlegt. Als de sollicitant dat niet
goedvindt of doet, kan de zorgaanbieder afwegen of hij daar wellicht
consequenties aan verbindt.

Waarom wordt niet volstaan met artikel 4, vierde lid, waarin staat dat
een zorgaanbieder een VOG moet aanvragen als redelijkerwijs vermoed kan
worden dat een zorgverlener niet aan de eisen voor het afgeven van
zo’n verklaring voldoet? Wat verstaat de minister in het kader van dat
artikel onder een “redelijk” vermoeden? Hoe wordt daarbij willekeur
vermeden? Wanneer heeft een zorgaanbieder voldaan aan de verplichting om
maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn ter bescherming van zijn
cliënten, zoals het vijfde lid eist?

Dit wetsvoorstel regelt niet dat zittende medewerkers in de curatieve
zorg een VOG moeten overleggen. Voor de AWBZ-sector geldt dat wel.
Daarmee is naar schatting een eenmalige administratieve last van € 12
miljoen gemoeid. De overige administratieve kosten voor VOG voor nieuwe
medewerkers en VOG bij vermoedens bedragen naar schatting € 2 miljoen
per jaar. Ik ben van mening dat de regeling in dit wetsvoorstel afdoende
en proportioneel is. Er kan mijns inziens niet worden volstaan met een
VOG bij een vermoeden omdat bij nieuw aan te nemen personeel de
zorgaanbieder dat nog niet kan inschatten.

Bij een redelijk vermoeden gaat het erom dat de zorgaanbieder of de IGZ
vermoedt dat er redenen zijn om aan te nemen dat een medewerker mogelijk
een gevaar vormt voor de cliënt of diens eigendommen. Hier zullen de
zorgaanbieder en de IGZ zorgvuldig mee om moeten gaan.

Indien een sollicitant op verzoek geen VOG kan of wenst te overleggen
zal de aanbieder moeten besluiten de sollicitant niet aan te nemen.
Indien een zittende werknemer op verzoek geen VOG kan of wenst te
overleggen zal de aanbieder het gesprek met deze werknemer moeten
aangaan en op grond daarvan passende maatregelen moeten nemen, waaronder
mogelijk ontslag of een functie zonder direct contact met cliënten
aanbieden.

Was het niet juist een van de redenen om het Kwaliteitsinstituut op te
richten dat het in veel gevallen nog onduidelijk is wat kwaliteit van
zorg is en hoe deze eenduidig te meten is? Hoe moeten zorgaanbieders met
deze wettelijke verplichting omgaan als er nog geen professionele
standaard is ontwikkeld voor hun vorm van zorg?

Op grond van dit wetsvoorstel moet de zorgaanbieder al het mogelijke
doen om de cliënt goede zorg te leveren. Als er nog geen standaarden
zijn kan de zorgaanbieder zich baseren op “good practises” of op de
terugkoppeling die de zorgaanbieder ontvangt van zijn cliënten. 

Het Kwaliteitsinstituut zal “best practises” in de langdurige zorg
bekend maken en onderzoek (laten) doen naar wat een best practise een
best practise maakt zodat ook voor de langdurige zorg ‘standaarden’
ontstaan.

Kan de minister toelichten hoe zij de samenhang van dit wetsvoorstel
ziet met de aangekondigde hervorming van het klachtrecht bij de
Inspectie voor de Gezondheidszorg en de introductie van een Zorgloket,
die de minister aankondigt in een brief van 15 februari jl.?

In de kabinetsreactie op de onderzoeksrapporten over de IGZ heb ik
aangegeven dat de IGZ niet aan zet is om burgers met klachten te
begeleiden. De IGZ is verantwoordelijk voor streng toezien en handhaven.
Het Zorgloket begeleidt burgers met klachten in de zorg en wijst hen de
weg. Daarnaast wordt het Zorgloket de plek waar zorgaanbieders hun
verplichte meldingen van onder meer calamiteiten moeten doen.

Hoewel het doel van dit wetsvoorstel aansluit bij de oprichting van het
Zorgloket, is het Zorgloket niet expliciet in dit wetsvoorstel
opgenomen, omdat er voor de taken van het Zorgloket geen wettelijke
basis nodig is. Burgers kunnen bij het Zorgloket aankloppen wanneer ze
een klacht over de zorg hebben, maar ze zullen nooit verplicht worden
dit te doen. Zorgaanbieders zijn al wettelijk verplicht om calamiteiten,
geweld in de zorgrelatie en ontslag van een zorgverlener wegens
disfunctioneren te melden bij ‘met toezicht belaste ambtenaren’.
Aangezien er bij het Zorgloket ook ‘met toezicht belaste ambtenaren’
zullen gaan werken, is hiervoor geen wettelijke aanpassing nodig. 

Moet elke zorgaanbieder voor zichzelf in gesprek met
cliëntenorganisaties of wordt dit per branche aangepakt? Wanneer is een
organisatie van cliënten representatief? Wat gebeurt er als er voor een
bepaalde vorm van zorg geen representatieve cliëntenorganisatie is
(artikel 13)?

De aanbieders die een instelling zijn kunnen met hun cliëntenraad
overleggen. Bij het vormgeven van de klachtenregeling moet de
zorginstelling op grond van de Wet medezeggenschap cliënten
zorginstellingen de instemming van de cliëntenraad hebben.

De verplichting om een klachtenregeling voor te leggen aan een
representatief te achten organisatie van cliënten (artikel 13, derde en
vierde lid) geldt dus alleen voor aanbieders die geen instelling zijn en
dus geen cliëntenraad hoeven te hebben.

Welke organisatie van cliënten representatief te achten is, zal
afhangen van de vraag of de organisatie het merendeel of een groot deel
van de cliënten in de desbetreffende branche vertegenwoordigt. Het
staat de zorgaanbieders vrij op het niveau van hun eigen
brancheorganisatie te bepalen welke cliëntenorganisatie zij als
representatief zien of om op het niveau van de eigen brancheorganisatie
een modelregeling uit te werken en die te bespreken met
cliëntenorganisaties. Indien er geen representatieve organisatie is,
kan en hoeft er uiteraard ook geen voorlegging plaats te vinden. Dan nog
kan de zorgaanbieder uiteraard mensen uit zijn eigen cliëntengroep in
de gelegenheid stellen hun oordeel te geven.

Is er zicht op de omvang van die financiële belasting voor dergelijke
organisaties (artikel 15)?

Kleine en middelgrote instellingen kunnen de financiële belasting
beperken door samen met andere instellingen één klachtenfunctionaris
op grond van artikel 15 van deze wet aan te stellen. De financiële
belasting is afhankelijk van het aantal instellingen dat op deze wijze
samenwerkt en van de salariëring van de desbetreffende functionaris. De
wet staat hieraan dus niet in de weg. Ik vind dit een onderdeel van
goede zorgverlening en daarmee een verantwoordelijkheid voor de
instelling.

Waarom heeft de regering er voor gekozen dat de zorgaanbieder zelf mag
bepalen hoe ruim de kring van nabestaanden strekt die van de regeling
gebruik kunnen maken? Ligt een wettelijke afbakening niet meer voor de
hand, juist om onnodige onduidelijkheid te voorkomen?

Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn reactie op
amendement nummer 33, die u vindt in bijlage II.

Hoe voorkomt het kabinet dat vanaf 2015 veel klachten worden ingediend
en dat de kosten van een klachtenfunctionaris voor zorgaanbieders uit de
hand lopen, terwijl de klachten eigenlijk niet zo veel te maken hebben
met de wijze waarop de zorginstelling functioneerde, maar meer met de
transitie naar een ander systeem van rechten en voorzieningen?

Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om hun zorgverlening
en de communicatie daarover van een goed niveau te hebben. In zo’n
geval is de kans klein dat er veel klachten worden ingediend en dat de
kosten van een klachtfunctionaris voor zorgaanbieders uit de hand lopen.

Waarom moet de zorgaanbieder ook betalen als hij in het gelijk wordt
gesteld? Is dat niet een te zware last voor kleine en middelgrote
zorgaanbieders?

De wet schrijft niet voor dat zorginstellingen de kosten van een
niet-gegronde klacht betalen. De huidige praktijk is dat instellingen
een bijdrage betalen om aangesloten te zijn bij de geschilleninstantie.
Doordat de organisaties van zorgaanbieders de geschilleninstantie mede
vormgeven, kunnen zij dit ook zo regelen bij de toekomstige
geschilleninstantie.

Waarom heeft de minister gekozen voor de mogelijkheid van het bij AMvB
verhogen van de bevoegdheidsgrens tot €25.000? Zou formeel-juridische
afhandeling in dat geval niet meer voor de hand liggen?

Ik vind dat de geschilleninstantie ook echt een alternatief voor
cliënten moet zijn in vergelijking tot de route naar de civiele
rechter. Ik sluit daarbij aan bij de maximum schadevergoeding die een
kantonrechter bevoegd is toe te kennen, namelijk € 25.000, -. De
algemene beleidslijn is dat boven dit bedrag er meer waarborgen moeten
gelden en hiervoor de gang naar de civiele rechter open staat.

Waarom krijgt de geschilleninstantie ook de mogelijkheid om een bindend
oordeel te geven over klachten zonder financiële schadevergoeding? Kan
de minister reageren op de kritiek dat dit de eindverantwoordelijkheid
van de zorgaanbieder ondermijnt?

Veel mensen met een klacht willen geen schadevergoeding, maar een
oplossing en willen dat andere mensen niet hetzelfde overkomt. Als de
zorgaanbieder zijn verantwoordelijkheid niet neemt, en niet goed
reageert op een klacht, staat de klager nu met lege handen. Het moet
consequenties hebben als de zorgaanbieder zijn verantwoordelijkheid niet
neemt. Om die reden moeten mensen ook voor andere zaken dan een
schadevergoeding terecht kunnen bij de geschilleninstantie, bijvoorbeeld
als zij het niet eens zijn met de bezoekregeling die de instelling heeft
opgelegd of als zij het dossier in willen zien.

CDA (lid Bruins-Slot) 

Graag een reactie van de minister op het recente onderzoek van NPCF
waarin patiënten/cliënten aangeven dat zij vaak geen klacht indienen
omdat zij dat te veel werk vinden en zij niet verwachten dat de
zorgaanbieder er onafhankelijk naar kijkt.

Ik ben het met mevrouw Bruins Slot eens dat het onderzoek van de NPCF
stevige conclusies bevat. Uit het onderzoek blijkt onder andere dat veel
mensen een drempel ervaren om actie te ondernemen als ze een klacht
hebben. Bijna een kwart van de deelnemers aan het onderzoek gaf daarbij
aan niet te weten waar ze met hun klacht terecht konden. Ik vind net als
de NPCF dat hieraan iets moet gebeuren. Het onderzoek van de NPCF
onderschrijft het belang van dit wetsvoorstel.

Een zorgaanbieder kan een klacht nu te makkelijk naast zich neerleggen.
Het moet consequenties hebben voor een zorgaanbieder als hij een klacht
slecht afhandelt. Daarbij wordt het veel transparanter voor mensen wat
zij met een klacht kunnen bereiken. De klachtenfunctionaris kan de
klager helpen bij het gesprek met de instelling en het vinden van een
oplossing. Daarnaast kan de klager straks terecht bij het Zorgloket dat
hem kan begeleiden en de weg kan wijzen. 

Hoe beziet de minister de situatie dat op dit moment er nog grote delen
van de zorg zijn waar geen professionele standaarden gelden? 

Het kwaliteitsinstituut zal met name ook in de langdurige zorg de
totstandkoming van professionele standaarden aanjagen. Tot die tijd
moeten zorgaanbieders op grond van dit wetsvoorstel al het mogelijke
doen om de cliënten goede zorg te verlenen. Zij kunnen zich bij gebrek
aan professionele standaarden baseren op onder meer ‘good practises’
en terugkoppeling die zijn ontvangen van hun cliënten.

Wat is de reikwijdte van de wet? Als de plannen van het kabinet doorgaan
en de langdurige zorg voor een groot deel bij de WMO wordt
ondergebracht, komt die wet dat te vallen onder deze wet kwaliteit,
klachten en geschillen zorg?

De reikwijdte van het voorstel Wet Kwaliteit klachten en geschillen zorg
is nu ZVW- en AWBZ-zorg en handelingen op grond van de wet BIG en
alternatieve behandelingen. Zowel instellingen als solistisch werkzame
zorgverleners vallen onder dit wetsvoorstel. Wmo-onderdelen die voorheen
onder de Kwaliteitswet of de Wet klachtrecht cliënten zorgsector vielen
blijven - in afwachting van het wetsvoorstel voor de nieuwe Wmo - onder
het voorstel Wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg vallen. Ik wil
niet vooruitlopen op het voorstel voor een nieuwe Wmo. Ik stel voor dat
in het kader van dat wetsvoorstel verder wordt gesproken over de
reikwijdte van bepalingen uit de Wet Kwaliteit klachten en geschillen
zorg.

Waarom is in de definitie van het begrip ‘calamiteit ‘ (artikel 1)
niet gekozen voor een formulering dat de kwaliteit vermoedelijk in het
geding is?

De meldplicht van artikel 11 geldt bij calamiteiten, dat wil zeggen een
voorval dat betrekking heeft op de kwaliteit en tot de dood of een
ernstig gevolg heeft geleid. Het staat zorgaanbieders vrij ook andere
kwesties die zij van belang achten bij de IGZ te melden; als een
zorgaanbieder vermoedt dat er sprake is van ernstige gevolgen voor de
cliënt moet de zorgaanbieder dit melden bij de IGZ.

De IGZ heeft op basis van artikel 25 tot taak meldingen te onderzoeken
‘om vast te stellen of sprake is van een situatie die voor de
veiligheid een ernstige bedreiging kan betekenen’. Als de IGZ
vaststelt dat daarvan sprake is, moet de IGZ passende maatregelen nemen.

Niet-beoogde of onverwachte gebeurtenissen die geen calamiteit in de zin
van deze wet tot gevolg hebben, moeten een plaats krijgen in het systeem
van veilig incident melden van de zorgaanbieder, zodat deze van gemaakte
fouten kan leren. De IGZ ziet toe of aanbieders werken met een systeem
van veilig incidenten melden.

Welke mogelijkheden ziet de minister voor de Inspectie om geaggregeerde
meldingen in het Jaarverslag openbaar te maken en tevens aan het eind
van het jaar aan te geven welke vervolgactie zij heeft gedaan?

Het Zorgloket wordt straks hét loket waar zowel verplichte
calamiteitenmeldingen van zorgaanbieders binnenkomen als klachten en
signalen van burgers. Het Zorgloket zal jaarlijks een klachtbeeld
samenstellen zodat voor iedereen is na te gaan welk type klachten er
over de zorg gemeld worden bij het Zorgloket en hoe de afhandeling van
deze klachten verloopt. Dit draagt bij aan het vergroten van de
transparantie in de zorg. 

Daarnaast laat ik (zoals ik in het debat over de kabinetsreactie op de
IGZ-onderzoeksrapporten heb toegezegd) onderzoeken in welke vorm de
meldingen, klachten en signalen die bij de inspectie worden gedaan,
openbaar gemaakt kunnen worden. Op het moment dat de uitkomsten van dit
onderzoek bekend zijn, zal ik deze uiteraard met u delen. Ik verwacht de
uitkomsten van het onderzoek dit najaar.

Wil de minister nog een keer goed aangeven wat dit wetsvoorstel toevoegt
aan de huidige jurisprudentie, waarin omkering van de bewijslast in
bepaalde gevallen ook mag? Wat is nu de meerwaarde van dit wetsvoorstel?

Het huidige artikel 10 moet zo gelezen worden dat ook aard, toedracht,
en tijdstip van het incident gemeld moet worden aan de cliënt en
vastgelegd moet worden in het dossier. Voor mijn reactie op amendement
nummer 30 verwijs ik u naar bijlage II.

In alle gevallen waarin de rechter vaststelt dat het dossier niet
volledig is geldt op grond van de rechtspraak dat de bewijslast wordt
omgekeerd. Deze wet zorgt ervoor dat eerder door de rechter invulling
kan worden gegeven aan de omkering van de bewijslast.

Wat vindt de minister van de verhouding tussen enerzijds wat zij stelt
in het nader verslag, en anderzijds het feit dat dit (mening van
wilsonbekwamen bij klachten over de zorg) niet expliciet in de wet is
geborgd?

Er is wel een wettelijke regeling voor wilsonbekwamen. De regeling hoe
een zorgverlener om moet gaan met wilsonbekwamen staat in de Wet op de
geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo, onderdeel van het Burgerlijk
Wetboek).

Voorbeeld van de minister aan de rand van het hockeyveld: kan op basis
van dit wetsvoorstel een klacht worden ingediend tegen de individuele
arts die de eerste hulp heeft verleend op het hockeyveld aan het meisje
dat echt heel vervelend gewond is geraakt? Hoe verhoudt zich dat tot de
definitie dat het moet gaan om een natuurlijke persoon die beroepsmatig
zorg verleend?

Een arts die in dergelijke omstandigheden zorg verleent valt onder alle
eisen van dit wetsvoorstel, dus ook de eisen voor een laagdrempelige
klachtenregeling. 

Ik zie dat als niet meer dan normaal; de arts verleent immers
beroepsmatig zorg; ook als hij als toevallige voorbijganger zorg
verleent. Voor de cliënt moet dan rechtsbescherming gelden.

Wat vindt de minister van de ontwikkeling van cliëntenparticipatie bij
kortdurende zorg in relatie tot artikel 13, tweede lid?

Artikel 13, tweede lid, van dit wetsvoorstel heeft zowel betrekking op
aanbieders die langdurig verblijf regelen als aanbieders die kort
verblijf aanbieden. Ook voor een ziekenhuis is het essentieel dat de
klachtenregeling wordt vastgesteld in overeenstemming met een
cliëntenraad of een representatief te achten organisatie van cliënten.


Wordt de klacht automatisch doorgeleid naar de juiste zorgverlener als
de cliënt de verkeerde persoon aanspreekt? In het bestuursrecht is dit
gebruikelijk, maar in een ziekenhuis of zorginstelling waar sprake is
van ketenzorg ook?

Voor de cliënt mag het niet uitmaken bij wie hij zijn klacht indient.
Zorgaanbieders zijn verplicht met elkaar af te stemmen, zodat ook de
klachtenbehandeling bij ketenzorg voor de cliënt klantvriendelijk is.
Ik heb ervoor gekozen in dit wetsvoorstel niet gedetailleerd voor te
schrijven hoe de afstemming tussen zorgaanbieders eruit moet komen te
zien. Veldpartijen kunnen dat, veel beter dan ik dat zou kunnen, zelf in
onderling overleg afspreken, waarbij dan gelijk rekening gehouden kan
worden met lokale omstandigheden. Wel wordt de noodzakelijke afstemming
tussen zorgaanbieders expliciet onderdeel van de eisen van goede zorg en
daarmee een verplichting voor iedere zorgaanbieder. Daarmee is naleving
ook afdwingbaar, in uiterste instantie ook bij een geschilleninstantie
of de rechter. In haar toezicht ziet de IGZ erop toe of dergelijke
afspraken in de zorgketen worden gemaakt en nagekomen.

Bij wie moet de patiënt een klacht neerleggen als zowel een ziekenhuis
als een fabrikant in het spel zijn (voorbeeld metaal-op-metaal-heupen)?

Bij het inbrengen van een medisch hulpmiddel bij een patiënt zijn
meerdere partijen betrokken; aan de ene kant de leverancier van het
medische hulpmiddel en aan de andere kant de zorgaanbieder. Op het
moment dat een patiënt niet tevreden is, kan de patiënt of de
zorgverlener of de leverancier, of beide, aanspreken voor een rechter.
Ik betreur het dat de juridische weg in de praktijk complex blijkt voor
de patiënt. Met de Wkkgz maak ik het voor patiënten makkelijker om hun
recht te halen, doordat alle zorgaanbieders zich bij een
geschilleninstantie moeten aansluiten die bindende uitspraken doet en
een schadevergoeding kan toekennen. Met het oprichten van het Zorgloket
wil ik mensen met een klacht over de zorg helpen hun weg te vinden.

Ik heb nog twee korte vragen. Tot wanneer mag je een klacht indienen?
Loopt die termijn tot sint-juttemis, of loopt hij na vijftien jaar af?
Is er dus sprake van een bepaalde verjaringstermijn?

In de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg is geen termijn
opgenomen. Zo’n termijn kan worden opgenomen in de klachtenregeling
van de instelling en het reglement van de geschilleninstantie. De
partijen zouden daarbij kunnen aansluiten bij de verjaringstermijn in
medische aansprakelijkheidszaken voor de civiele rechtbank. Die is 5
jaar. Deze termijn gaat pas in op het moment dat de klager een vermoeden
kan hebben van een gemaakte fout. Als iemand er na 12 jaar achter komt
dat er een fout is gemaakt, kan hij dus nog tot 17 jaar na dat de fout
gemaakt is een procedure aanspannen. 

De vraag is dus bij welke juridische entiteit je je klacht moet
indienen.

De klager hoeft zich niet druk te maken over de vraag wie de juridische
entiteit is waar hij zijn klacht moet indienen. De instelling moet een
klachtenregeling hebben en moet die op geschikte wijze onder de aandacht
brengen bij de cliënt. Het lijkt mij logisch dat in die
klachtenregeling in ieder geval staat hoe en op welk adres een klacht
ingediend moet worden. Daarnaast moeten mensen bij een makkelijk te
benaderen klachtenfunctionaris terecht kunnen, die helpt bij het
indienen van de klacht. Tot slot kan de klager straks terecht bij het
Zorgloket dat hem kan begeleiden en de weg kan wijzen. 

Zou de minister niet samen met het veld een modelklachtenregeling moeten
ontwerpen, zodat er een standaard klachtenregeling is waar iedereen naar
kan verwijzen?

Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn reactie op
amendement nummer 29, die u vindt in bijlage II.

Termijn in de wet opnemen waarbinnen klachten afgehandeld moeten zijn,
maar staat het er nu niet te strak?

Ik vind het van belang dat mensen snel duidelijkheid hebben over hun
klacht. Dit vraagt een andere organisatie van de afhandeling van
klachten dan nu het geval is. Bij complexe zaken is het van belang dat
de aanbieder met de klager in gesprek gaat. Als deze dan toelicht dat
hij meer tijd nodig heeft – en waarom – zal dit in veel gevallen
niet tot een probleem hoeven leiden. Ik zie dus geen reden voor een
tweede verlengingstermijn van vier weken. 

Mijn eerste vraag is waarom gekozen is voor de grens van €25.000. Mijn
tweede vraag is wanneer de minister het een natuurlijk moment vindt om
van €10.000 naar €25.000 te gaan. Waarom kan dat eigenlijk niet
direct?

We sluiten met de grens van € 25.000 aan bij de competentiegrens van
de kantonrechter. Daarboven zijn de waarborgen van de rechtbank van
belang. Ik sta sympathiek tegenover de wens om al snel over te gaan tot
de grens van € 25.000. 

Of de regeling in het wetsvoorstel voldoende voldoet aan de voorstellen
in het burgerinitiatief van mevrouw Smit. In het wetsvoorstel staat het
woord “informatie”. Staat er bewust “informatie” en niet
“schriftelijke informatie”?

Ik heb uw Kamer op 27 mei jl. mijn reactie toegezonden op dit
burgerinitiatief. 

Artikel 10 van dit wetsvoorstel in samenhang met de bepalingen over
informatie, toestemming, privacy en dossiervorming uit de Wet op de
geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo, onderdeel van het Burgerlijk
Wetboek) voldoen naar mijn mening afdoende aan de wens uit dit
burgerinitiatief. Zoals ook aangekondigd in mijn brief van 27 mei jl.:
waar het de medische hulpmiddelen betreft, meer specifiek de
implantaten, wil ik, in navolging op dit burgerinitiatief, een
schriftelijke informatievoorziening verplicht stellen. 

Is het werkbaar voor de inspectie dat zij alle meldingen krijgt? Hoe
krijgt zij de controle hierop? Is het misschien een idee om te bekijken
of er een aanvullend criterium moet zijn, zodat de inspectie de
meldingen krijgt op het moment dat professioneel disfunctioneren in het
geding is?

Hoeveel meldingen van ontslag wegens disfunctioneren de inspectie zal
ontvangen kan ik nu nog niet voorspellen. Ik hou daarover een vinger aan
de pols, samen met de IGZ. Of er naar aanleiding van het aantal en aard
van de meldingen vervolgens aanleiding zal zijn om een aanvullend
criterium te formuleren zal ik te zijner tijd bezien. Op dit moment wil
ik de reikwijdte van de te melden gevallen van ontslag wegens
disfunctioneren niet inperken, omdat ik dan wellicht niet mijn doel
bereik, namelijk voorkomen dat disfunctionerende zorgverleners zomaar
elders weer aan de slag gaan.

In het wetsvoorstel staat dat er een register voor zorgaanbieders komt
op grond van art. 12. Hoe verhoudt de wens van de minister om bij
inwerkingtreding van het wetsvoorstel dat register gewoon klaar te
hebben zich met het feit dat wij ook met zijn allen geconcludeerd hebben
dat wij eigenlijk geen inzicht hebben in de vraag wie er zorg verlenen
op dit moment?

In artikel 12 van dit wetsvoorstel heb ik een landelijk register voor
zorgaanbieders opgenomen. Vóórdat dit wetsvoorstel is aanvaard, kan ik
het landelijk register dus nog niet formaliseren.

Maar, vooruitlopend op de aanvaarding en inwerkingtreding van dit
wetsvoorstel heb ik met de Kamers van Koophandel (KvK), het College voor
zorgverzekeringen (CVZ), de Nza, de IGZ, de Brancheorganisaties Zorg en
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) wel afgesproken om al in 2013 de
kwaliteit van de registraties van zorgaanbieders in het Handelsregister
aanzienlijk verbeterd te hebben en om daadwerkelijk deze registratie te
gebruiken als basisregistratie. 

VVD (lid Van Veen) 

Hoe gaat het kabinet deze passage uit het regeerakkoord uitvoeren (de
passage over het opnemen van kwaliteitsinformatie in facturen)?

Ik ben het eens met de opmerking van de heer Van Veen dat het moeilijk
is voor cliënten om te kiezen als ze geen gegevens hebben over
kwaliteit en kwaliteitsverschillen. Het Regeerakkoord heeft daarom het
doel opgenomen om te komen tot publiek toegankelijke informatie over de
kwaliteit van zorg. De passage stelt dat het gros van die informatie
bestaat, maar nog ontsloten moet worden. 

Het Kabinet ziet daarvoor een grote rol voor het Kwaliteitsinstituut.
Het wetsvoorstel dat begin dit jaar door uw Kamer is aangenomen legt
aanbieders de plicht op om gegevens over geleverde kwaliteit openbaar te
maken. Er wordt naar gestreefd om de indicatoren op basis waarvan die
gegevens gemaakt worden zoveel als mogelijk aan te laten sluiten bij de
bestaande registraties, zodat de lasten voor aanbieders zo laag mogelijk
blijven. Het Kwaliteitsinstituut zal de geleverde data bewerken tot
keuze-informatie voor cliënten, zodat zij weten of een aanbieder
kwalitatief goede zorg levert en hun keuze mede daarop kunnen baseren.
Verzekeraars kunnen de data koppelen aan de declaraties van de
zorgaanbieders. Aan de hand van die gegevens kunnen zij bij de inkoop
van zorg zowel het gesprek over de prijs als over de kwaliteit van zorg
voeren. 

Op deze wijze zorgt het kabinet dus voor publiek toegankelijke
informatie over kwaliteit. 

Daarmee verdwijnt de noodzaak om een extra verplichting op te leggen aan
zorgaanbieders om aan de declaratie ook (privacygevoelige) informatie op
te nemen over de kwaliteit van zorg die aan een individuele patiënt
geleverd is. Overigens worden bij onderzoek naar de kwaliteit van een
aanbieder steeds vaker indicatoren gebruikt die worden gebaseerd op de
ervaringen van de cliënt zelf (CQ-index, patiënt reported outcome
measures (prom’s)). Het gaat immers om de vraag of de zorg het
resultaat heeft behaald dat voor en door de individuele cliënt als doel
gesteld was. De enige die dat weet is de cliënt zelf, het koppelen van
die informatie aan de declaratie voegt dus voor de patiënt niets toe.
Overigens gaan we natuurlijk wel gewoon verder met de eerder aan uw
Kamer toegezegde aanpak om facturen in voor cliënten begrijpelijke taal
op te stellen.

Kan de minister de regie nemen en de Kamer een plan van aanpak
voorleggen, zodat dit (een uitwisselbare betaalstructuur) binnen een
termijn van twee à drie jaar geregeld is, zo eenvoudig mogelijk en
uiteindelijk controleerbaar voor de Kamer?

Zoals ik afgelopen maandag bij het notaoverleg over patiëntveiligheid
heb toegezegd, start ik een pilot om data over geleverde en
gedeclareerde zorg van ziekenhuizen (uit het
zogeheten DBC-Informatiesysteem van Dutch Hospital Data) te koppelen
aan het IGZ Risico Signaleringssysteem (IRIS) van de IGZ. Met deze
pilot beoog ik tevens in beeld te krijgen of het toegevoegde waarde
heeft en of het mogelijk is om andere data op een gecontroleerde
wijze te delen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de
Vektis-data. Ik verwacht komend najaar deze pilot af te ronden.

In de begripsbepaling staat niet duidelijk omschreven wat het verschil
is tussen een incident en een calamiteit. De term “calamiteit” is
wel omschreven, maar de term “incident” niet, terwijl in het vervolg
het incident wel een heel belangrijke status krijgt. Waarom komt het
woord “incident” niet voor in de begripsbepaling?

In de nota naar aanleiding van het nader verslag (32 402, nr. 9) staat
op p. 36 toegelicht wat onder incidenten moet worden verstaan: “elke
afwijking van de beoogde of verwachte gang van zaken; dit omvat dus,
naast kleine en ernstige fouten, ook andere gevallen waarin zich zaken
hebben voorgedaan die niet verwacht werden, ook als dat voor de cliënt
nog geen merkbare gevolgen heeft gehad.”

Kan de minister het onderscheid duidelijk maken tussen art. 4, derde
lid, en art. 4, vijfde lid in relatie tot de aanwezigheid van een geldig
VOG?

Artikel 4, derde lid 3, ziet op solistisch werkende zorgverleners. Omdat
zij niet een VOG kunnen overleggen aan hun werkgever is de verplichting
opgenomen dat zij moeten beschikken over een VOG die niet ouder is dan
drie jaar. Die kunnen ze dan overleggen aan een cliënt die daarom
vraagt of aan de IGZ. De IGZ ziet hierop toe en kan de solistisch
werkende zorgverlener een aanwijzing geven indien deze niet over een VOG
beschikt. Daarmee is voor solistisch werkende zorgverleners ook een
regeling getroffen dat het niet hebben van een VOG consequenties heeft,
vergelijkbaar met het niet hebben van een VOG bij medewerkers in dienst
van een zorgaanbieder.

Een zorgverlener is - in een situatie waarin artikel 4, vijfde lid, van
toepassing is - niet in overtreding als hij direct na het vernemen van
het feit dat een zittende werknemer op zijn verzoek geen VOG kan of
wenst te overleggen de noodzakelijke maatregelen neemt.

Wil de minister hierop een toelichting geven, op de ontwikkeling van een
incident (niet openbaar) naar een calamiteit en de betekenis voor de
transparantie?

Ik hecht sterk aan invoering van de systematiek van veilig incident
melden, omdat hiermee de cultuur van geslotenheid over incidenten wordt
doorbroken en zorgaanbieders kunnen leren van gemaakte fouten. 

Indien alle incidenten gelijk openbaar zouden worden gemaakt verwacht ik
dat in de praktijk melden van incidenten om daarvan te leren niet goed
van de grond zal komen.

Uiteraard moeten calamiteiten wel gemeld worden bij de IGZ. Dit zijn
immers ernstige incidenten.

Op grond van de wet die het Kwaliteitsinstituut regelt moet de
zorgaanbieder over bepaalde indicatoren rapporteren aan het
Kwaliteitsinstituut. Hierbij kan het gaan over het aantal heroperaties
of heropnames. 

Dit nog niet eens zozeer uit het perspectief van de cliënt, maar
specifiek voor zorgverleners die via twitter en de iPad consulten geven.
In hoeverre zijn deze zorgverleners gebonden aan de Wkkgz zoals wij die
vanavond behandelen?

De behandelingsovereenkomst is geregeld in de Wet op de geneeskundige
behandelovereenkomst (Wgbo, onderdeel van het Burgerlijk Wetboek). De
Wgbo is ook van toepassing op ehealth zorgverleners. De verplichting uit
de Wkkgz om incidenten aan te tekenen in het cliëntendossier geldt ook
voor ehealth zorgverleners.

Biedt deze wet voldoende handvatten om deze zorgverleners te
identificeren? Wordt hiervoor een aparte geschillencommissie aangesteld?

Ook alternatieve genezers moeten zich op grond van de bepaling over
‘andere zorg’ houden aan alle bepalingen uit de Wkkgz. Deze
hulpverleners kunnen zich aansluiten bij een bestaande
geschilleninstantie of er zelf een oprichten samen met
cliëntenorganisaties.

Waar ligt hier de balans tussen eigen verantwoordelijkheid en de rol van
een geschillencommissie?

Uiteraard is het de eigen verantwoordelijkheid van cliënten om al dan
niet te kiezen voor een alternatieve geneeswijze. Ik vind het echter
niet meer dan normaal dat ook aanbieders van alternatieve geneeswijzen
zich moeten houden aan alle eisen uit de Wkkgz. Daarom is dat nu ook
geregeld. 

Ik stel voor om het bedrag dat een onafhankelijke geschillencommissie
kan toewijzen nu direct te regelen

Ik sta sympathiek tegenover de wens om al snel over te gaan tot de grens
van € 25.000. 

Is de minister het ermee eens dat de IGZ nu al een mandaat moet krijgen
om direct in te grijpen tegen individuele zorgverleners die een gevaar
zijn voor de veiligheid van de zorg of dat dreigen te worden?

Ik sta daar sympathiek tegenover. Hier kom ik binnenkort op terug in
mijn brief over tuchtrecht.

D66 (lid Dijkstra) 

Na de derde nota van wijziging en het opknippen van de wet is het voor
mij onduidelijk wat de reikwijdte van het wetsvoorstel is. Ik sluit mij
aan bij eerdere vragen die daarover gesteld zijn, onder meer door de
heer Van der Staaij.

De reikwijdte van het voorstel Wet Kwaliteit klachten en geschillen zorg
is nu ZVW- en AWBZ-zorg en handelingen op grond van de wet BIG en
alternatieve behandelingen. Zowel instellingen als solistisch werkzame
zorgverleners vallen onder dit wetsvoorstel. Wmo-onderdelen die voorheen
onder de Kwaliteitswet of de Wet klachtrecht cliënten zorgsector vielen
blijven - in afwachting van het wetsvoorstel voor de nieuwe Wmo - onder
het voorstel Wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg vallen. Ik wil
niet vooruitlopen op het voorstel voor een nieuwe Wmo. Ik stel voor dat
in het kader van dat wetsvoorstel verder wordt gesproken over de
reikwijdte van bepalingen uit de Wet Kwaliteit klachten en geschillen
zorg.

Vraag over de klachtenregeling: Het is mij niet helder hoe dat dan
precies zit. Ik hoor dus graag van de minister hoe dit zit en of zij
dit, als het inderdaad een foutje is, wil herstellen.

Ook ex-cliënten en –patiënten kunnen een klacht indienen en hebben
toegang tot de geschilleninstantie. Uit de behandel- of zorgrelatie
vloeit voort dat de zorgverlener ook na afronding van de hulpvraag de
cliënt met raad en daad terzijde staat. 

Daarom vraag ik de minister of zij wil onderzoeken of het mogelijk is,
deze oplossingen met behoud van privacy openbaar te maken.

Zoals ik in het debat over de kabinetsreactie op de IGZ-rapporten heb
toegezegd, laat ik momenteel onderzoeken in welke vorm de meldingen,
klachten en signalen die bij de inspectie worden gedaan, openbaar
gemaakt kunnen worden. Daarbij zal ook worden gekeken naar de voor- en
nadelen van het direct openbaarmaken van meldingen, klachten en signalen
op de website van de zorgaanbieder zelf. Op basis van het advies dat ik
hierover in het najaar hoop te ontvangen, zal ik beslissen over deze
vorm(en) van openbaarmaking en uw Kamer hierover per brief informeren.
In deze brief zal ik ook ingaan op de mogelijkheid om oplossingen
voortkomend uit de interne klachtenprocedures openbaar te maken. 

Ik mis in het wetsvoorstel eigenlijk aandacht voor goede nazorg. We
denken daarom aan een evaluatiebepaling waarbij – zeg – drie maanden
na de einduitspraak de zorgaanbieder checkt of de klacht ook
daadwerkelijk is verholpen. Kan er een pilot gestart worden waarin
zorgaanbieders standaard een evaluatiemoment invoeren na afhandeling van
de klacht?

Ja, ik ben bereid een dergelijke evaluatie te doen. Voor invulling
daarvan wil ik gebruik maken van het klachtvolgsysteem van het in te
richten Zorgloket. Dat systeem houdt in dat het Zorgloket de behandeling
van de klachten actief gaat monitoren en zorgaanbieders erop gaat
aanspreken als een klacht te lang bij een zorgaanbieder blijft liggen en
niet wordt afgehandeld. 

Mijn fractie vraagt zich af of het verstandig is klachten en
schadeclaims bij de onafhankelijke geschilleninstantie te vermengen. Ik
hoor graag van de minister hoe zij denkt te voorkomen dat het zo gaat en
of zij dit wil meenemen in de evaluatie van deze wet.

Het onderscheid tussen klachten en claims vind ik onnatuurlijk. Claims
zijn klachten met een financiële component. In de praktijk blijkt ook
vaak dat een slecht afgehandelde klacht leidt tot een claim. Bij de
invoering van de huidige geschillencommissie in Den Haag in 1992 was men
ook bang voor het ontstaan van een claimcultuur. Deze angst is ongegrond
gebleken. 

De D66-fractie wil dit goed op elkaar afstemmen. Ik maak me namelijk wel
een beetje zorgen over het overzicht voor de cliënt. Zou het niet beter
zijn als een klacht slechts bij één instantie onder behandeling is? Ik
vraag de minister of zij hiervoor een samenloopregeling kan maken.

Een cliënt moet er vanuit kunnen gaan dat welk loket dan ook zorgt voor
een goede begeleiding en een goed advies. De instantie bij wie de klacht
wordt gedeponeerd, is verantwoordelijk voor de afwikkeling van de
klacht. Het Zorgloket kan daar zeker bij helpen. 

In hoeverre is hiervoor straks toestemming nodig van de sollicitant?
Moet de sollicitant niet in ieder geval hiervan op de hoogte worden
gebracht?

Op grond van de bestaande wetgeving is geen toestemming nodig. Wel
behoort het tot de behoorlijkheidsnormen om een sollicitant ervan in
kennis te stellen dat vorige werkgevers worden geraadpleegd.

In hoeverre is, als het gaat om de positie van de cliënt en de
patiënt, de borging van de kwaliteit door de zorgaanbieders voldoende
wettelijk verankerd in de Wkkgz?

Deze wet bevordert dat zorgaanbieders de zorg meer in overleg met de
cliënten gaan leveren. 

Zorgaanbieders zijn verplicht goede zorg te leveren. De zorgaanbieder
moet daarbij zorgen voor systematische bewaking, beheersing en
verbetering van de kwaliteit van de zorg. Deze wet creëert ten opzichte
van de Kwaliteitswet extra waarborgen voor goede zorg zoals

werken volgens professionele standaarden

de eindverantwoordelijkheid van het bestuur voor kwaliteit en veiligheid
van zorg

een wettelijke basis om veilig intern incidenten te melden

de meldplicht voor geweld in de zorgrelatie en ontslag van zorgverleners
wegens disfunctioneren

toezicht IGZ op deze extra waarborgen

toezicht IGZ op excessen bij aanbieders van alternatieve geneeswijzen.

Daarnaast is er ook nog onder andere de wet BIG die waarborgen voor
kwaliteit van zorg in zich heeft. 

Mijn allerlaatste vraag is: wat gaat de minister eraan doen om deze
cultuurverandering in te zetten?

Als minister kan ik niet direct een cultuurverandering teweeg brengen.
Met deze wet, en andere wetten (zoals die over het Kwaliteitsinstituut
i.o.), schep ik wel enkele voorwaarden, zoals het verplichten van
zorgaanbieders om keuze-informatie aan te leveren, het openbaarmaken van
uitspraken van geschilleninstanties en het melding maken van incidenten
in cliëntendossiers. 

PVV (lid Klever)

Het is de hoogste tijd dat incidenten direct met de patiënt worden
besproken en verplicht worden vastgelegd in het dossier. Kan de minister
nadere uitleg geven op de handhaving, het toezicht en de controle
hierop?

De IGZ houdt toezicht op deze verplichting voor de aanbieder. Indien
nodig kan de IGZ haar toezichtsinstrumentarium inzetten als de aanbieder
zijn verplichtingen niet nakomt.

Hoe wordt de patiënt duidelijk gemaakt waar hij terecht kan? Wat is in
dit verband de rol van het Zorgloket en de IGZ met betrekking tot de
geschilleninstantie?

Het Zorgloket begeleidt burgers met een klacht over de zorg en helpt hen
de juiste weg te vinden om antwoord op de klacht te krijgen. Als een
patiënt dus niet weet waar hij met zijn klacht terecht kan, geeft het
Zorgloket hem hierover duidelijkheid. De IGZ heeft hierin geen rol.

Een geschillencommissie is één van de mogelijke organisaties waarnaar
het Zorgloket een burger kan verwijzen. Omdat ik het belangrijk vind dat
klachten niet onnodig juridificeren, zal het Zorgloket alleen verwijzen
naar een geschillencommissie als een burger er met zijn zorgaanbieder
echt niet uitkomt en mediation ook geen soelaas biedt. 

Ik begrijp dat er voor de patiënten zelf geen kosten verbonden zijn aan
de behandeling door de geschillencommissie. Kan de minister dat
bevestigen? Patiënten kunnen zich natuurlijk laten vertegenwoordigen
door een belangenbehartiger, maar hoe zit het met de kosten die ze
daarvoor maken? Als de geschillencommissie hen klacht toewijst, kunnen
deze kosten dan worden gedeclareerd?

Bij de huidige geschillencommissie ziekenhuizen moet de cliënt € 50
betalen bij het indienen van een geschil. Als het geschil in het
voordeel van de cliënt wordt beslecht, dan moet de aanbieder deze €
50 aan de cliënt vergoeden. Indien de cliënt bij het indienen van het
geschil heeft aangegeven de kosten van een belangenbehartiger vergoed te
willen krijgen, dan kan de geschillencommissie besluiten dat de
zorgaanbieder ook deze kosten aan de cliënt moet vergoeden. De partijen
die een geschillencommissie oprichten kunnen regels maken ten aanzien
van de kosten voor de cliënt bij indienen van een geschil en de
vergoeding van kosten na uitspraak van de geschillencommissie.

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1