[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van de Wet inrichting landelijk gebied (decentralisatie investeringsbudget)

Eindtekst

Nummer: 2013D30056, datum: 2013-05-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z17492:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

28 mei 2013

Wijziging van de Wet inrichting landelijk gebied (decentralisatie
investeringsbudget)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het
gebiedsgerichte beleid en de uitvoering daarvan te decentraliseren naar
de provincies en de regels over de programmering en het
investeringsbudget landelijk gebied in de Wet inrichting landelijk
gebied te schrappen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inrichting landelijk gebied wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 1 en 2 komen als volgt te luiden:

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

- blok: geheel van in een herverkaveling begrepen onroerende zaken; 

- Dienst landelijk gebied: Dienst landelijk gebied van het Ministerie
van Economische Zaken; 

- eigenaar: degene die eigenaar is van een tot het blok behorende
onroerende zaak en degene aan wie een recht van opstal, erfpacht,
beklemming, vruchtgebruik, gebruik of bewoning toebehoort waaraan een in
het blok begrepen onroerende zaak is onderworpen; 

- herverkaveling: samenvoeging, verkaveling en verdeling van onroerende
zaken met toepassing van   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0020748/geldigheidsdatum_19-11-2010" \l
"Hoofdstuk8_Titel3"  hoofdstuk 8, titel 3 ;

- landinrichting: maatregelen en voorzieningen gericht op de inrichting
van het landelijke gebied met gebruikmaking van de bevoegdheden en
instrumenten, bedoeld in de   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0020748/geldigheidsdatum_19-11-2010" \l
"Hoofdstuk4"  hoofdstukken 4 tot en met 9 ;

- rechthebbende:

1°. eigenaar en degene aan wie een niet onder de omschrijving van
eigenaar benoemd beperkt recht toebehoort waaraan een tot het blok
behorende onroerende zaak is onderworpen,

2°. de huurder van zulk een zaak, of

3°. degene aan wie met betrekking tot zulk een zaak een recht als
bedoeld in   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0005289/Boek6/Titel5/Afdeling4/Artikel252
/geldigheidsdatum_19-11-2010"  artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk
Wetboek  toebehoort;

- openbare registers: openbare registers als bedoeld in   HYPERLINK
"http://wetten.overheid.nl/BWBR0005291/geldigheidsdatum_19-11-2010" \l
"Boek3_Titel1_Afdeling2"  afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek ;

- Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken. 

2. Voor zover niet anders bepaald, wordt in deze wet en de daarop
berustende bepalingen verstaan onder: 

- gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie waarin het
in te richten gebied geheel of grotendeels is gelegen;

- provincie: provincie waarin het in te richten gebied geheel of
grotendeels is gelegen.

Artikel 2

1. Gedeputeerde staten kunnen de op grond van de hoofdstukken 4 tot en
met 8 van deze wet aan hen toekomende bevoegdheden delegeren aan een
bestuurscommissie als bedoeld in artikel 81, eerste lid, van de
Provinciewet, of aan een ander orgaan.

2. De Dienst landelijk gebied staat desgevraagd gedeputeerde staten en
andere openbare lichamen bij:

a. in de uitoefening van de bij of krachtens deze of enige andere wet
aan hen toegekende en op landinrichting betrekking hebbende
bevoegdheden, en 

b. in de uitvoering van ander beleid gericht op de verbetering van de
kwaliteit van het landelijke gebied, voor zover het betreft inrichting,
gebruik en beheer van daarvoor specifiek in aanmerking komende delen van
het landelijke gebied.

Bijstand wordt uitsluitend verleend na instemming van Onze Minister.
Onze Minister kan aan zijn instemming voorwaarden en beperkingen
verbinden. 

3. Het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers
besluit na overleg met gedeputeerde staten, onderscheidenlijk het
bestuur van het openbaar lichaam omtrent de door de dienst te leveren
bijstand bij de uitoefening van de in het tweede lid, onderdeel a,
bedoelde bevoegdheden en de uitvoering van het in het tweede lid,
onderdeel b, bedoelde beleid.

B

De hoofdstukken 2 en 3 vervallen.

C

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt “de gebiedscommissie gehoord”. 

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c vervalt.

b. De onderdelen d, e en f worden geletterd c, d en e.

3. In de aanhef van het derde lid wordt “tweede lid, onderdeel e”
vervangen door: tweede lid, onderdeel d.

D

Artikel 21 vervalt. 

E

In het opschrift van hoofdstuk 8, titel 3, afdeling 4, paragraaf 8,
wordt “bedroep” vervangen door: beroep.

F

Artikel 89 komt te luiden: 

Artikel 89

De kosten van landinrichting worden gedragen door de provincie, voor
zover zij niet worden gedragen door andere openbare lichamen en
eigenaren met inachtneming van de artikelen 90 en 91.

G

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede, derde en vierde lid worden vernummerd tot eerste, tweede
en derde lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt “door het investeringsbudget, een
andere subsidie of bijdrage van overheidswege” vervangen door: door
een subsidie of bijdrage van overheidswege. 

4. Na het derde lid (nieuw) wordt het volgende lid toegevoegd:

4. Nadat het besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke
regelingen is genomen en de beroepstermijn is verstreken, dan wel,
indien beroep is ingesteld, door de rechtbank op het beroep is beslist,
worden de kosten die over de eigenaren worden omgeslagen gecorrigeerd
met een door gedeputeerde staten vastgestelde correctiefactor, zijnde
het quotiënt van de definitieve kosten en de kosten zoals deze
oorspronkelijk in de lijst der geldelijke regelingen waren opgenomen.

H

Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Op de heffing en de invordering van de omgeslagen kosten zijn de
artikelen 227, 227a, 227b, 228, 228b, 228c, 232, 232aa, 232b, 232c,
232d, 232e, 232f en 232h van de Provinciewet van overeenkomstige
toepassing. 

2. In het derde lid wordt “bij regeling van Onze Minister, in
overeenstemming met Onze Minister van FinanciĂ«n” vervangen door: bij
verordening van provinciale staten. 

I

Het opschrift van Hoofdstuk 12 komt te luiden:

HOOFDSTUK 12. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.

J

Na het opschrift van hoofdstuk 12 wordt het volgende opschrift
ingevoegd:

Paragraaf 1. Overgang verplichtingen Rijk. 

K

Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid vervalt. 

2. Het zesde tot en met negende lid worden vernummerd tot vijfde tot en
met achtste lid.

3. In het vijfde lid (nieuw) vervalt de eerste volzin. 

4. In het zesde lid (nieuw) wordt in onderdeel a “vijfde lid, tweede
volzin, “ vervangen door: vijfde lid. 

L

Na artikel 93 wordt de volgende paragraaf ingevoegd:

Paragraaf 2. Afwikkeling investeringsbudget landelijk gebied

Artikel 93a

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

- bestuursakkoord natuur: samenstel van de door het Rijk en de
provincies jegens elkaar aangegane verplichtingen, neergelegd in het op
20 september 2011 gesloten onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur
(bijlage 131283 bij Kamerstukken II 2011/12, 30 825, nr. 107), de op 7
december 2011 gesloten aanvullende overeenkomst (bijlage 144712 bij
Kamerstukken II 2011/12, 30 825, nr. 143) en de op 8 februari 2012
overeengekomen uitvoeringsafspraken (bijlage 153993 bij Kamerstukken II
2011/12, 30 825, nr. 153);

- ILG-bestuursovereenkomst: bestuursovereenkomst voor het
investeringstijdvak van 2007 tot en met 2013, gesloten op grond van
artikel 7, eerste lid, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaande aan
het tijdstip van inwerkingtreding van deze paragraaf;

- investeringsbudget landelijk gebied: investeringsbudget voor het
investeringstijdvak lopende van 2007 tot en met 2013, verleend op grond
van artikel 8, eerste lid, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaande
aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze paragraaf;

- voorschot: voorschot van het investeringsbudget landelijk gebied als
bedoeld in artikel 8, tweede lid, zoals dat luidde onmiddellijk
voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze paragraaf.

Artikel 93b

De beschikking tot verlening van het investeringsbudget landelijk gebied
en de verplichtingen tussen het Rijk en de onderscheiden provincies die
voortvloeien uit de ILG-bestuursovereenkomst en uit de verlening van het
investeringsbudget landelijk gebied vervallen.

Artikel 93c

Onze Minister keert aan elke provincie het bedrag uit waarop de
provincie overeenkomstig het bestuursakkoord natuur aanspraak maakt
wegens in de jaren 2007 tot en met 2010 ten laste van het
investeringsbudget landelijk gebied gedane bestedingen. 

Artikel 93d

Onze Minister keert voor het jaar 2011 de volgende bedragen uit:

- 36.325.000 euro aan de provincie Drenthe;

- 10.426.000 euro aan de provincie Flevoland; 

- 46.892.000 euro aan de provincie Friesland;

- 72.091.000 aan de provincie Gelderland;

- 25.346.000 euro aan de provincie Groningen;

- 52.430.000 euro aan de provincie Limburg;

- 57.782.000 euro aan de provincie Noord-Brabant;

- 77.006.000 euro aan de provincie Noord-Holland;

- 53.611.000 euro aan de provincie Overijssel;

- 56.645.000 euro aan de provincie Utrecht;

- 18.881.000 euro aan de provincie Zeeland;

- 136.137.000 euro aan de provincie Zuid-Holland.

Artikel 93e 

1. Op de onderscheiden uitkeringen, bedoeld in de artikelen 93c en 93d,
worden in mindering gebracht de voor de in die artikelen genoemde jaren
ten behoeve van de provincie overgemaakte voorschotten. Op de uitkering,
bedoeld in artikel 93c, worden tevens in mindering gebracht de voor de
jaren 2007 tot en met 2010 aan de provincie:

a. uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling op grond
van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005
inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELPO) (PbEU L 277) verstrekte
middelen voor in de ILG-bestuursovereenkomst genoemde doelen en
prestaties ten aanzien van agrarisch natuurbeheer, en 

b. door tussenkomst van de Stichting Groenfonds te ’s Gravenhage en in
voorkomend geval de Vereniging Natuurmonumenten ter beschikking gestelde
rijksmiddelen die de provincie heeft besteed voor de verstrekking van
subsidies aan particuliere terreinbeherende
natuurbeschermingsorganisaties voor verwerving van grond en beëindiging
van pachtovereenkomsten in de provincie.

2. Onze Minister stelt, na overleg met gedeputeerde staten van de
provincie, de hoogte van de uitkering, bedoeld in artikel 93c, vast. 

3. Onze Minister stelt met betrekking tot de onderscheiden uitkeringen,
bedoeld in de artikelen 93c en 93d, het overeenkomstig het eerste lid
berekende verschil vast. 

4. Ingeval het verschil, bedoeld in het derde lid:

a. meer is dan nihil, geeft de in dat lid bedoelde vaststelling
aanspraak op betaling van het verschil door Onze Minister; 

b. minder is dan nihil, geeft de in dat lid bedoelde vaststelling
aanspraak op betaling van het verschil door gedeputeerde staten. 

5. Zolang de in het tweede en derde lid bedoelde vaststellingen met
betrekking tot de uitkering, bedoeld in artikel 93c, ten aanzien van een
of meer provincies nog niet onherroepelijk is, kan Onze Minister de
vaststellingen ten aanzien van deze provincies en elk van de andere
provincies wijzigen.

Artikel 93f

De uitkering, bedoeld in artikel 93d, wordt in mindering gebracht op het
totale bedrag van de in het bestuursakkoord natuur voorziene
decentralisatie-uitkeringen voor de jaren 2011, 2012 en 2013.

Artikel 93g 

Artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is niet van toepassing op
de financiële bijdragen aan de provincies, bedoeld in de artikelen 93c
en 93d.

Artikel 93h

1. In zoverre in afwijking van artikel 93b blijven, voor zover Onze
Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat met gedeputeerde staten
niet anders overeenkomen, tot 1 januari 2014 geldig de in de
ILG-bestuursovereenkomst aangegane verplichtingen die betrekking hebben
op projecten als bedoeld in artikel 3 van de Wet Fonds economische
structuurversterking. 

2. De ingevolge de ILG-bestuursovereenkomst voor de realisatie van de in
het eerste lid bedoelde projecten genoemde middelen voor:

a. de jaren 2007 tot en met 2010 zijn begrepen in de uitkering, bedoeld
in artikel 93c, voor zover de middelen in die jaren zijn besteed;

b. het jaar 2011 zijn begrepen in de uitkering, bedoeld in artikel 93d,
eerste en tweede lid;

c. de jaren 2012 en 2013 alsmede de ingevolge de
ILG-bestuursovereenkomst voor de realisatie van de in het eerste lid
bedoelde projecten genoemde middelen voor de jaren 2007 tot en met 2010
die in die jaren niet aan de projecten zijn besteed zijn begrepen in de
decentralisatie-uitkeringen voor de jaren 2012 en 2013 als voorzien in
het bestuursakkoord, met inachtneming van artikel 93f en met dien
verstande dat op die uitkeringen in mindering worden gebracht de in
voorkomend geval voor 2012 en 2013 ten laste van de begroting van het
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie of van het
Ministerie van Infrastructuur en Milieu verstrekte middelen. 

 

M

Na artikel 93h wordt het volgende opschrift ingevoegd:

Paragraaf 3. Overgangs- en slotbepalingen.

N

Artikel 95, tweede lid, komt te luiden:

2. De Landinrichtingswet blijft van toepassing op
landinrichtingprojecten die reeds in voorbereiding of in uitvoering
zijn, met dien verstande dat in artikel 187, eerste lid, van de
Landinrichtingswet in plaats van de zinsnede “vast recht, als bedoeld
in de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Stb. 1960, 541)” wordt
gelezen: “griffierecht, als bedoeld in de Wet griffierechten
burgerlijke zaken” en met dien verstande dat, nadat de lijst der
geldelijke regelingen door de rechtbank is gesloten overeenkomstig
artikel 217, eerste lid, van de Landinrichtingswet, het door de eigenaar
verschuldigde bedrag, bedoeld in artikel 223, tweede lid, van de
Landinrichtingswet wordt gecorrigeerd met een door gedeputeerde staten
vastgestelde correctiefactor, zijnde het quotiënt van de definitieve
kosten en de kosten zoals deze oorspronkelijk in de lijst der geldelijke
regelingen waren opgenomen.

O

De artikelen 96, 99 tot en met 110 en 112 vervallen.

P

Na artikel 111 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 111a

De artikelen 93 tot en met 95 vervallen op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen
daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 111b

1. De Reconstructiewet concentratiegebieden vervalt op een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

2. De Reconstructiewet concentratiegebieden blijft van toepassing op
reconstructieplannen als bedoeld in artikel 11 van die wet die reeds
waren vastgesteld vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit
artikel, tenzij deze plannen door provinciale staten zijn of worden
ingetrokken, met dien verstande dat in afwijking van artikel 92 van de
Reconstructiewet concentratiegebieden, de kosten van de
schadevergoedingen, bedoeld in de artikelen 13, derde lid, 30, eerste
lid, en 47, vierde lid, van die wet, ten laste van de desbetreffende
provincie komen, en dat de artikelen 7, derde en vierde lid, 9, 10, 12,
tweede lid, tweede volzin, en derde lid, 16, derde lid, 17 en 26, tweede
lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden niet van toepassing
zijn.

3. Voor een goede uitvoering van het tweede lid kunnen bij ministeriële
regeling nadere regels worden gesteld.

ARTIKEL II 

De onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 76a ter wordt “Onze Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit onderscheidenlijk Onze Minister van Economische
Zaken” vervangen door “Onze Minister van Economische Zaken” en
wordt “levensmiddelen onderscheidenlijk huishoudelijke artikelen”
vervangen door: levensmiddelen, huishoudelijke artikelen.

B

Artikel 122 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. “Onteigening kan ten name van de Staat plaatsvinden” wordt
vervangen door: Onteigening kan plaatsvinden. 

b. De volgende volzin wordt toegevoegd: 

Onteigening geschiedt ten name van de provincie waarvan gedeputeerde
staten het inrichtingsplan of reconstructieplan hebben vastgesteld.

2. Het tweede lid wordt vervangen door de volgende leden: 

2. Onteigening geschiedt op verzoek van gedeputeerde staten, uit kracht
van een koninklijk besluit. Alvorens omtrent het verzoek tot onteigening
wordt beslist, wordt de Raad van State gehoord. Gedeputeerde staten
sturen het verzoek tot onteigening in bij Onze Minister van Economische
Zaken en leggen daarbij de stukken en gegevens, bedoeld in artikel 63,
tweede lid, over. 

3. Gedeputeerde staten kunnen verzoeken dat de onteigening niet
geschiedt ten name van de provincie maar ten name van het bureau beheer
landbouwgronden, bedoeld in artikel 28 van de Wet agrarisch
grondverkeer. 

C

In artikel 124 wordt “Onze Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit” vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken.


ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen
daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. 

Gegeven

De Staatssecretaris van Economische Zaken,  

De Staatssecretaris van Economische Zaken,  

 PAGE    

 PAGE   10