[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Aanbiedingsbrief

Bijlage

Nummer: 2013D34295, datum: 2013-09-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Briefwisseling houdende een verdrag tot wijziging van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-BrittanniĆ« en Noord-Ierland inzake de begrenzing van het tussen deze landen gelegen continentale plat onder de Noordzee, zoals gewijzigd; ā€™s-Gravenhage, 3 juli 2013 (2013D34294)

Preview document (šŸ”— origineel)


Briefwisseling houdende een verdrag tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-BrittanniĆ« en Noord-Ierland inzake de begrenzing van het tussen deze landen gelegen continentale plat onder de Noordzee, zoals gewijzigd; ā€™s-Gravenhage, 3 juli 2013

Toelichtende nota

  1. Inleiding

Op 6 oktober 1965 kwam te Londen tot stand de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-BrittanniĆ« en Noord-Ierland inzake de begrenzing van het tussen deze landen gelegen continentale plat onder de Noordzee (Trb.Ā 1965, 191). In artikel 1 zijn coƶrdinaten opgenomen waarmee de afbakening van het continentale plat tussen de landen werd vastgelegd. Deze afbakening werd laatstelijk gewijzigd bij briefwisseling van 28 januari/7 juni 2004 (zie Trb. 2004, 241).

Het onderhavige wijzigingsverdrag, dat eveneens bij briefwisseling tot stand is gebracht, voorziet in een wijziging van artikel 1. Vooropgesteld wordt dat de grenzen dezelfde blijven.

Deze wijziging van de afbakening tussen beide landen is het gevolg van het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (hierna: het Zeerechtverdrag; Trb. 1983, 83) en de in dat verdrag vastgelegde bevoegdheid van de kuststaat tot instelling van een maritieme zone, de zogenoemde Exclusieve Economische Zone (hierna: EEZ). Zowel het Koninkrijk der Nederlanden als het Verenigd Koninkrijk zijn partij bij het Zeerechtverdrag.

Het gaat bij de Exclusieve Economische Zone om een zone voorbij de territoriale zee tot maximaal 200 zeemijlen, gemeten van de basislijnen. Deze zone dient tussen dichter dan 400 zeemijl tegenover elkaar liggende Staten - zoals het Koninkrijk en het Verenigd Koninkrijk - te worden afgebakend. Binnen de EEZ heeft de kuststaat soevereine rechten met het oog op de exploratie en exploitatie, instandhouding en beheer van de natuurlijke rijkdommen, levend en niet-levend, van de zeebodem en ondergrond en de daarboven gelegen wateren en met betrekking tot andere activiteiten, zoals opwekking van energie uit de golven en wind. De kuststaat heeft ook jurisdictie met betrekking tot de oprichting en het gebruik van kunstmatige eilanden en installaties, wetenschappelijk zeeonderzoek en de bescherming van het mariene milieu.

Nadat de maritieme zone van de EEZ tot stand was gekomen in het Zeerechtverdrag, en de EEZ voor het Koninkrijk der Nederlanden was afgekondigd in de Rijkswet instelling exclusieve economische zone (Stb.Ā 1999, 281) was het noodzakelijk om de EEZ van beide landen af te bakenen. Beide landen waren van oordeel dat voor de afbakening van de EEZ de reeds bestaande afbakening van het continentale plat in het verdrag van 1965 gebaseerd op het op 29 april 1958 te GenĆØve tot stand gekomen Verdrag inzake het continentale plateau (Trb. 1959, 126), gebruikt diende te worden.

Het Verenigd Koninkrijk heeft het Koninkrijk reeds in 1995 over een wijziging van de bestaande afbakening van het continentale plat en omzetting daarvan in een afbakening in een EEZ afbakening benaderd. Aan beide zijden is op verschillende tijdstippen minder prioriteit aan deze wijziging gegeven doch inmiddels is overeenstemming bereikt. Het onderhavige wijzigingsverdrag dat thans ter parlementaire goedkeuring wordt aangeboden, bevat het onderhandelingsresultaat.

2. Wijziging van artikel 1

In essentie is sprake van een tweetal wijzigingen. Allereerst wordt het karakter van bestaande afbakening continentaal plat gewijzigd zodat die ook de EEZā€™s van beide landen zal afbakenen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 74 van het Zeerechtverdrag. Daarnaast is de wijze waarop de afbakening is vormgegeven, gewijzigd. Ten tijde van het oorspronkelijke verdrag uit 1965 was de afbakening weergegeven in lengte en breedte volgens Europese coƶrdinaten (de zogenoemde 1e Vereffening 1950 ā€“ bekend als ED 50), een op dat moment in dit deel van de wereld gebruikelijk geodetisch datum voor de vervaardiging van zeekaarten. Bij het tot stand brengen van de huidige wijziging heeft het Verenigd Koninkrijk aangegeven te hechten aan een afbakening omgerekend naar het modernere World Geodetic System 1984 (bekend als WGS 84), waarin GPS-ontvangers standaard hun positie uitdrukken. Dit brengt met zich mee dat, hoewel de afbakening ongewijzigd is gebleven, hiertoe een andere serie coƶrdinaten is opgenomen in het onderhavige wijzigingsverdrag. Degenen die dagelijks te maken hebben met deze afbakening, zoals de scheepvaart, visserij, inspectiediensten of de pleziervaart ondervinden van deze wijziging profijt. De Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine heeft dit reeds verwerkt in de geldende zeekaarten.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het gebruik van een andere serie coƶrdinaten ook geen gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee waarin de ligging van de punten uitgedrukt zijn in Europese coƶrdinaten. Door de Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine worden coƶrdinaten in afwijkende geodetische datums nu reeds omgerekend naar WGS 84, dat gebruikt wordt voor de zeekaarten die de Dienst zowel digitaal als gedrukt uitgeeft.

3. Koninkrijkspositie

Het wijzigingsverdrag zal evenals de Overeenkomst van 1965 en laatstelijk de briefwisseling van 2004, voor wat betreft het Koninkrijk, uitsluitend voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,