[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Vermogensaftrek

Bijlage

Nummer: 2013D36252, datum: 2013-09-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Fiscale moties en toezeggingen (2013D36250)

Preview document (🔗 origineel)


Bijlage 2 - Vermogensaftrek

Tijdens het algemeen overleg op 17 april 20131 heb ik toegezegd in kaart te brengen wat reeds bekend is over de vermogensaftrek en –bijtelling en welke overwegingen ertoe hebben geleid om af te zien van een vervolgonderzoek naar de invoering van een vermogensaftrek en –bijtelling. In het navolgende doe ik deze toezegging gestand. De Studiecommissie belastingstelsel2, ook bekend als de commissie Van Weeghel, heeft in het kader van haar rapport “Continuïteit en vernieuwing” onderzoek gedaan naar een vermogensaftrek en –bijtelling. De conclusie van de studiecommissie is dat een vermogensaftrek en –bijtelling kan leiden tot een gelijkere behandeling van eigen en vreemd vermogen en tot een toename van investeringen en het BBP.3 De studiecommissie heeft voorgesteld het concept van een vermogensaftrek en –bijtelling verder uit te werken en de gevolgen ervan in kaart te brengen. De vermogensaftrek is conceptueel gezien een interessant idee. Niettemin heeft het onderzoek van de studiecommissie reeds geresulteerd in een aantal interessante bevindingen die voor het kabinet voldoende informatie bevatten om tot het oordeel te komen dat een vervolgonderzoek op dit moment niet wenselijk is. Het kabinet kan, zeker onder de huidige economische omstandigheden, niet de ogen sluiten voor het feit dat ondernemingen hun financiering hebben vormgegeven rekening houdend met de bestaande fiscale regelgeving. Het kabinet wil niet dat door een ingrijpende wijziging in de vennootschapsbelasting het vestigingsklimaat wordt geschaad. In het hiernavolgende zal ik aangeven wat een vermogensaftrek inhoudt en vervolgens ingaan op de overwegingen die voor het kabinet doorslaggevend zijn naar aanleiding van de bevindingen van de studiecommissie. Daarbij zal ik ingaan op de verwachte gevolgen voor belastingplichtigen, de budgettaire gevolgen, het belang van rust in de vennootschapsbelasting en het beslag dat een onderzoek met zich brengt.

Vermogensaftrek- en bijtelling

Een vermogensaftrek houdt een forfaitaire aftrek in (van bijvoorbeeld 4%) over het eigen vermogen. Het eigen vermogen waarover de vermogensaftrek wordt toegepast, wordt verminderd met de fiscale waarde van eventuele deelnemingen. Hiermee worden dubbeltellingen van het eigen vermogen tegengegaan. Via de forfaitaire aftrek voor het eigen vermogen wordt globaal gezien een gelijkere behandeling bereikt van eigen en vreemd vermogen. Voor beide vormen van financiering geldt dan namelijk een aftrek. Hierdoor wordt enerzijds de verstoring van financieringsbeslissingen verminderd. Anderzijds worden de kapitaalkosten van de vennootschap verlaagd. Door de vermogensaftrek wordt het fiscale winstbegrip versmald tot een overwinstbegrip. De vermogensaftrek kan worden gecombineerd met een vermogensbijtelling. Dat betekent dat de forfaitaire kostenaftrek omslaat in een forfaitaire kostenbijtelling bij een negatief eigen vermogen. De vermogensaftrek en –bijtelling zorgt ervoor dat eigen en vreemd vermogen in de belastingheffing neutraler worden behandeld. Hierdoor wordt de fiscale stimulans om maximaal met vreemd vermogen te financieren, tegengegaan.

Verwachte gevolgen voor belastingplichtigen

Voor een aantal belastingplichtigen zou de invoering van een vermogensaftrek en –bijtelling een gunstig effect kunnen hebben. Nationaal opererende ondernemingen met een positief eigen vermogen zouden erop vooruit kunnen gaan. Immers, deze ondernemingen zouden een aftrek over het eigen vermogen krijgen. Hetzelfde geldt voor werkmaatschappijen die deel uitmaken van een buitenlands concern, een positief eigen vermogen hebben en die niet als tussenhoudster fungeren.

Echter, een groot deel van de Nederlandse internationaal opererende ondernemingen zal naar verwachting geen baat hebben bij een vermogensaftrek en -bijtelling. Immers, door de vermindering van het eigen vermogen met de (buitenlandse) deelnemingen zou er slechts een beperkte grondslag voor de vermogensaftrek overblijven of kan de vermogensaftrek omslaan in een vermogensbijtelling. Nederlandse ondernemingen met relatief weinig eigen vermogen maar wel veel buitenlandse deelnemingen en Nederlandse ondernemingen waarbij de buitenlandse activiteiten groter zijn dan de Nederlandse, zouden erop achteruit kunnen gaan. Om dan toch te kunnen profiteren van een vermogensaftrek zouden zij hun buitenlandse dochters anders moeten financieren: minder met kapitaalstortingen en meer met groepsleningen Het is echter twijfelachtig in hoeverre zij dit kunnen en hiertoe bereid zijn. Het alternatief voor deze ondernemingen zou zijn om hun hoofdkantoorfuncties te verplaatsen naar het buitenland. Immers, zij moeten zich staande zien te houden in de concurrentie met internationale ondernemingen uit andere landen. De invoering van een vermogensaftrek en -bijtelling zou ertoe kunnen leiden dat er voor het internationaal opererende bedrijfsleven een fiscale rem wordt gezet op het expanderen op buitenlandse markten. Deze markten zijn belangrijk voor het Nederlandse bedrijfsleven dat een relatief kleine thuismarkt heeft. Kortom, de invoering van een vermogensaftrek en –bijtelling zou ten koste kunnen gaan van de positie van de Nederlandse multinationals en zou het Nederlandse vestigingsklimaat kunnen verslechteren.

Door de vermogensaftrek en –bijtelling gaan ondernemingen met een negatief eigen vermogen er op achteruit. In een aantal gevallen zouden sommige onwenselijke onevenwichtige financieringsvormen hierdoor kunnen worden ontmoedigd. Echter, sinds het verschijnen van het rapport van de studiecommissie zijn de belangrijkste vormen van excessieve schuldfinanciering al aangepakt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij in Nederland gevestigde ondernemingen die door een buitenlandse partij zijn overgenomen (zoals door private equity investeerders) waarbij vervolgens de rente die betaald wordt over de schuld die is aangegaan om de overname mee te financieren, wordt afgezet tegen de operationele winsten van de overgenomen onderneming. Tegen deze onevenwichtige financieringsvorm, die de grondslag van de vennootschapsbelasting uitholt, is de renteaftrekbeperking overnameholdings per 1 januari 2012 ingevoerd. Daarnaast geldt per 1 januari 2013 de aftrekbeperking excessieve deelnemingsrente, ook wel bekend als de Bosalmaatregel. Deze regeling beperkt de bovenmatige aftrek van rente die verband houdt met een deelneming.

Budgettaire gevolgen

Volgens de studiecommissie is bij een vermogensaftrek en -bijtelling van 4% per saldo sprake van een belastingderving van ca. € 1,5 miljard. Destijds is ook geraamd dat indien alleen voor een vermogensaftrek zou worden gekozen, deze derving op ten minste ca. € 3,5 miljard zou uitkomen. Als van een lager percentage dan 4% zou worden uitgegaan, zou de derving navenant waarschijnlijk lager uitvallen. Echter, bij een lager percentage raakt de beoogde gelijkere behandeling van eigen en vreemd vermogen weer buiten beeld. Flankerende, renteaftrekbeperkende maatregelen blijven dan noodzakelijk met als gevolg dat geen vereenvoudiging in de vennootschapsbelasting wordt bereikt.

Rust in de vennootschapsbelasting

Zoals ik bij eerdere gelegenheden heb geschreven, is op dit moment rust in de vennootschapsbelasting van het grootste belang. Het zou schadelijk zijn voor het vestigingsklimaat als er eventuele vergaande ingrepen in de vennootschapsbelasting gedurende een paar jaar boven de markt blijven hangen. Zeker in het huidige economische klimaat is het niet verstandig majeure wijzigingen in de vennootschapsbelasting te overwegen die van grote invloed kunnen zijn op investeringen en daarmee het risico van verlies aan werkgelegenheid met zich kunnen brengen. Een vermogensaftrek en –bijtelling is zo’n majeure wijziging. De ondernemingen die met extra lasten zouden kunnen worden geconfronteerd, zullen te hoop lopen tegen de vermogensaftrek en –bijtelling. Daardoor zou een hoop onrust ontstaan. Een publieke discussie over mogelijke ingrijpende wijzigingen in de vennootschapsbelasting, waarbij vooral de potentiële verliezers zich zullen roeren, draagt niet bij aan de positie van Nederland als vestigingsland. Buitenlandse investeerders die vestiging in Nederland overwegen, kunnen worden afgeschrikt door de onzekerheid over de belastingheffing in Nederland. Dit is alleen te ondervangen door de belastingplichtige ondernemingen die door een vermogensaftrek en –bijtelling worden geraakt, op de een of andere manier tegemoet te komen. Dat kost echter veel geld dat in de huidige situatie niet beschikbaar is.

Onderzoek naar de invoering

Een gedegen nader onderzoek naar de invoering van een vermogensaftrek en –bijtelling, zoals geadviseerd door de Commissie-Van Weeghel zou onder andere moeten bestaan uit een consultatie van belastingplichtigen en andere belanghebbenden op basis van een uitgewerkt voorstel. Dit zou ten eerste de nodige tijd vergen. Dat betekent dat zolang het onderzoek duurt er onzekerheid zal zijn over de toekomst van de vennootschapsbelasting in Nederland. Ten tweede zou de voorbereiding van een uitgewerkt voorstel de nodige capaciteit vergen die, gegeven alle andere werkzaamheden, zowel op dit moment als in de afzienbare toekomst slechts in beperkte mate voorhanden is. Zoals hiervoor uiteen is gezet, is de invoering van een vermogensaftrek en –bijtelling gezien de nadelen voor sommige belastingplichtigen en gezien de budgettaire derving voorlopig niet realistisch. Het is daarom niet zinvol om in deze kabinetsperiode capaciteit vrij te maken voor een onderzoek dat nog een slag dieper gaat dan het onderzoek dat reeds is gedaan door de commissie Van Weeghel.


  1. Kamerstukken II, 2012/13, 31 213, nr. 12, blz. 17.↩︎

  2. Kamerstukken II 2009/10, 32 140, nr. 4, blz. 88-91.↩︎

  3. Een andere manier om tot een gelijkere behandeling van groepsrente te komen, is het defiscaliseren van groepsrente. Dit is volgens de studiecommissie echter geen goed idee omdat andere landen een dergelijke aftrekbeperking niet kennen waardoor de concurrentiepositie van Nederland bij het aantrekken van investeringen zal verslechteren.↩︎