[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Tekst van de nota van wijziging zoals voorgelegd aan de Raad van State

Regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg)

Bijlage

Nummer: 2013D38548, datum: 2013-10-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Advies Raad van State bij de nota van wijziging (2013D38542)

Preview document (šŸ”— origineel)


32 399	Regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een
persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg) 

Nota van wijziging

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk 1 komt te luiden:

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALING EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Volkgezondheid, Welzijn en Sport;

b. accommodatie: bouwkundige voorziening met het daarbij behorende
terrein van een zorgaanbieder waar verplichte zorg wordt verleend;

c. advocaat: advocaat als bedoeld in artikel 9a van de Advocatenwet;

d. bestuur van de raad voor de rechtsbijstand: bestuur van de raad voor
rechtsbijstand als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de
rechtsbijstand;

e. contactpersoon: contactpersoon als bedoeld in artikel 1:5;

f. crisismaatregel: door de burgemeester opgelegde maatregel om
tijdelijk verplichte zorg te verlenen;

g. criteria voor verplichte zorg: criteria als bedoeld in artikel 3:3;

h. geneesheer-directeur: door de zorgaanbieder aangewezen arts, in
dienst van de zorgaanbieder en verantwoordelijk voor de algemene gang
van zaken op het terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg;

i. doel van verplichte zorg: doel als bedoeld in artikel 3:4;

j. familie: partner, de ouders dan wel Ć©Ć©n van hen, voor zover zij
niet van het ouderlijk gezag zijn ontheven of ontzet, of elke
meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn, niet zijnde een ouder, en
in de zijlijn tot en met de tweede graad;

k. familievertrouwenspersoon: familievertrouwenspersoon als bedoeld in
artikel 12:1; 

l. huisregels: huisregels als bedoeld in artikel 8:15; 

m. inspectie: Inspectie voor de Gezondheidszorg van het Staatstoezicht
op de volksgezondheid;

n. klachtencommissie: klachtencommissie als bedoeld in artikel 10:1;

o. klachtprocedure: klachtprocedure als bedoeld in artikel 10:3;

p. patiƫntenvertrouwenspersoon: patiƫntenvertrouwenspersoon als
bedoeld in artikel 11:1;

q. regio: regio als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke
gezondheid;

r. schade: schade bestaande uit levensgevaar, lichamelijk letsel,
psychische, materiƫle of financiƫle schade, een verstoorde
ontwikkeling naar volwassenheid, verwaarlozing of maatschappelijke
teloorgang; 

s. tenuitvoerlegging: er voor zorg dragen dat de zorgaanbieder kan
beginnen met de uitvoering van de zorgmachtiging of crisismaatregel;

t. verplichte zorg: zorg als bedoeld in artikel 3:1;

u. vertegenwoordiger: vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1:3;

v. zorg: zorg als bedoeld in artikel 3:2;

w. zorgaanbieder: zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel c, van de Kwaliteitswet zorginstellingen die verplichte zorg
verleent;

x. zorgkaart: zorgkaart als bedoeld in artikel 5:14; 

y. zorgmachtiging: rechterlijke machtiging om verplichte zorg te
verlenen;

z. zorgplan: zorgplan als bedoeld in artikel 5:15;

aa. zorgverantwoordelijke: arts als bedoeld in de Wet op de beroepen in
de individuele gezondheidszorg of andere deskundige behorende tot een
bij regeling van Onze Minister aangewezen categorie van deskundigen,
verantwoordelijk voor de zorg.

Artikel 1:2

De zorgaanbieder die verplichte zorg in een accommodatie verleent,
verstrekt Onze Minister, ter opneming in een openbaar register van
zodanige accommodaties, een opgave van de:

a.ā€‚naam of een andere aanduiding en het adres van de accommodatie;

b.ā€‚naam en de rechtsvorm van de zorgaanbieder;

c.ā€‚vormen van zorg die worden verleend.

Artikel 1:3

1. Als vertegenwoordiger ter zake van de uitoefening van de rechten en
plichten op grond van deze wet van een betrokkene die jonger is dan
zestien jaar, treedt of treden op: de ouders of voogden die gezamenlijk
het gezag uitoefenen, of de ouder of voogd die alleen het gezag
uitoefent.

2. Als vertegenwoordiger ter zake van de uitoefening van de rechten en
plichten op grond van deze wet van een betrokkene van zestien of
zeventien jaar, treedt of treden op: 

a. de door betrokkene als zodanig gemachtigde, of 

b. indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen
ter zake van de uitoefening van deze rechten en plichten in staat is en
niet meerderjarig is: de ouders of voogden die gezamenlijk het gezag
uitoefenen, of de ouder of voogd die alleen het gezag uitoefent.

3. Als vertegenwoordiger ter zake van de uitoefening van de rechten en
plichten op grond van deze wet van een meerderjarige betrokkene treedt
op:

a. de door betrokkene als zodanig gemachtigde, of

b. indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen
ter zake van de uitoefening van deze rechten en plichten in staat is: 

- de curator of mentor, of indien deze ontbreekt,

- de gemachtigde, bedoeld onder a, of indien deze ontbreekt,

- de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, of indien
deze dat niet wenst of deze ontbreekt,

- een ouder, kind, broer, zus, grootouder of kleinkind, tenzij deze dat
niet wenst, of deze ontbreekt.

4. Indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen
ter zake van de uitoefening van zijn rechten en plichten op grond van
deze wet in staat is en geen vertegenwoordiger als bedoeld in de vorige
leden optreedt, doet de zorgaanbieder een verzoek voor een mentorschap
als bedoeld in artikel 451, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek.

5. De door betrokkene gemachtigde, bedoeld in het tweede en derde lid,
dient meerderjarig en handelingsbekwaam te zijn en schriftelijk te
verklaren, bereid te zijn om als vertegenwoordiger op te treden. 

6. Als gemachtigde, bedoeld in het tweede en derde lid, kunnen niet
optreden:

a. de zorgaanbieder,

b. de geneesheer-directeur,

c. de zorgverantwoordelijke,

d. een zorgverlener, of

e. een medewerker van de zorgaanbieder.

7. De vertegenwoordiger betracht de zorg van een goed vertegenwoordiger
en is gehouden betrokkene zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn
taak te betrekken.

8. De betrokkene die minderjarig is, of onder curatele is gesteld dan
wel ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, is bekwaam om op
grond van deze wet in rechte op te treden.

Artikel 1:4

1. Indien betrokkene nog niet de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt,
is er sprake van: 

a. instemming, indien de vertegenwoordiger instemt;

b. verzet, indien de vertegenwoordiger zich verzet. 

2. Indien betrokkene de leeftijd van twaalf maar nog niet die van
zestien jaar heeft bereikt, is er sprake van: 

a. instemming, indien betrokkene en de vertegenwoordiger beide
instemmen;

b. verzet, indien betrokkene of de vertegenwoordiger zich verzet. 

3. Indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en geen
vertegenwoordiger optreedt, is er sprake van: 

a. instemming, indien betrokkene instemt;

b. verzet, indien betrokkene zich verzet. 

4. Indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en een
vertegenwoordiger optreedt, is er sprake van: 

a. instemming, indien betrokkene en de vertegenwoordiger beide
instemmen;

b. verzet, indien betrokkene of de vertegenwoordiger zich verzet.

5. Indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, geen
vertegenwoordiger optreedt en betrokkene geen blijk geeft van instemming
of verzet, is artikel 1:3, vierde lid, van overeenkomstige toepassing,
en is er sprake van: 

a. instemming, indien de vertegenwoordiger instemt;

b. verzet, indien de vertegenwoordiger zich verzet.

6. Indien betrokkene op enig later moment blijk geeft van verzet,
vervalt de instemming, bedoeld in het vijfde lid, en is er sprake van
verzet.

7. De artikelen 450, eerste en tweede lid, en 465, zesde lid, van Boek 7
van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op de verplichte
zorg die aan betrokkene wordt verleend. 

Artikel 1:5

1. Zodra de burgemeester een crisismaatregel neemt of de
geneesheer-directeur begint met de voorbereiding van een zorgmachtiging,
wijst deze een contactpersoon aan die op de hoogte wordt gehouden van de
voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beƫindiging van
verplichte zorg aan betrokkene en die bevoegd is om als belanghebbende
op te treden in klachtprocedures en rechterlijke procedures.

2. Indien een vertegenwoordiger optreedt, wordt deze tevens als
contactpersoon aangewezen, tenzij na overleg met betrokkene en de
vertegenwoordiger als contactpersoon wordt aangewezen de echtgenoot,
geregistreerde partner of andere levensgezel, een ouder, voogd, kind,
broer of zus, grootouder, kleinkind of een naaste, mits die persoon als
contactpersoon wenst op te treden.

3. Indien geen vertegenwoordiger optreedt, wordt na overleg met
betrokkene als contactpersoon aangewezen de echtgenoot, geregistreerde
partner of andere levensgezel, een ouder, voogd, kind, broer of zus,
grootouder, kleinkind of een naaste, mits die persoon als contactpersoon
wenst op te treden.

4. Indien de burgemeester, geneesheer-directeur of de vertegenwoordiger
gegronde bezwaren hebben om de door betrokkene voorgestelde persoon als
contactpersoon te laten functioneren, wordt na overleg met betrokkene en
de vertegenwoordiger een andere contactpersoon aangewezen. 

Artikel 1:6

1. Voor zover de zorgverantwoordelijke betrokkene niet in staat acht tot
een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van zorg of de
uitoefening van rechten en plichten op grond van deze wet, legt hij dat
schriftelijk vast en vermeldt daarbij de datum en het tijdstip en ter
zake van welke beslissingen betrokkene niet in staat kan worden geacht
tot een redelijke waardering van zijn belangen.

2. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt door de
zorgverantwoordelijke niet genomen dan na overleg met de
vertegenwoordiger. 

3. De zorgverantwoordelijke stelt de geneesheer-directeur op de hoogte
van de beslissing, bedoeld in het eerste lid, en het overleg met de
vertegenwoordiger. Indien er geen vertegenwoordiger optreedt, stelt hij
de geneesheer-directeur daarvan op de hoogte.

Artikel 1:7

1. Waar in deze wet, uitgezonderd hoofdstuk 10, een bevoegdheid wordt
toegekend aan de rechter, is de enkelvoudige of meervoudige kamer van de
rechtbank bevoegd in het arrondissement waar betrokkene zijn woonplaats
heeft of waar hij hoofdzakelijk of daadwerkelijk verblijft, met dien
verstande dat zaken met betrekking tot minderjarige personen worden
behandeld door de kinderrechter, of door een meervoudige kamer waarvan
de kinderrechter deel uit maakt.

2. Waar in hoofdstuk 10 een bevoegdheid wordt toegekend aan de rechter,
is de enkelvoudige of meervoudige kamer van de rechtbank bevoegd in het
arrondissement waar betrokkene ten tijde van de uitoefening van de
bevoegdheid verblijft, met dien verstande dat zaken met betrekking tot
minderjarige personen worden behandeld door de kinderrechter, of door
een meervoudige kamer waarvan de kinderrechter deel uit maakt. 

3. Op de procedure bij de rechter zijn de bepalingen inzake de
verzoekschriftprocedure in eerste aanleg en inzake cassatie uit het
eerste boek van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering van
overeenkomstige toepassing.   

4. De beschikking van de rechter is bij voorraad uitvoerbaar.

Artikel 1:8

1. Indien ten aanzien van betrokkene een verzoekschrift wordt ingediend
of betrokkene beroep instelt en geen advocaat heeft, geeft de rechter
onverwijld aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een last tot
toevoeging van een advocaat aan betrokkene. 

2. Indien op grond van het bepaalde in deze wet een verzoekschrift wordt
ingediend of beroep wordt ingesteld, is geen vast recht verschuldigd. 

3. Artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, is niet van toepassing. 

4. Kosten van door de rechter opgeroepen getuigen en deskundigen komen
ten laste van de Staat. 

Artikel 1:9

1. Bij de voorbereiding, de uitvoering, de wijziging en de beƫindiging
van verplichte zorg wordt betrokkene in een voor hem begrijpelijke taal
geĆÆnformeerd. 

2. Voor zover de uitvoering van de verplichte zorg leidt tot
vrijheidsbeneming heeft betrokkene, indien hij de Nederlandse taal niet
beheerst, recht op bijstand van een tolk. 

Artikel 1:10

De Algemene termijnenwet is van toepassing op de termijnen gesteld in de
artikelen 5:7, 6.2, 7:7 en 8:12, eerste lid. 

B

De titel van hoofdstuk 2 komt te luiden:

HOOFDSTUK 2 ALGEMENE UITGANGSPUNTEN

C

Artikel 2:1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het derde lid komt te luiden: 

3. Bij de voorbereiding, de afgifte, de tenuitvoerlegging, de
uitvoering, de wijziging en de beƫindiging van een zorgmachtiging of
crisismaatregel worden van de verplichte zorg de proportionaliteit en
subsidiariteit, waaronder begrepen de verplichte zorg in ambulante
omstandigheden, alsmede de doelmatigheid en veiligheid beoordeeld.

b. In het vijfde lid vervalt ā€œde afgifte,ā€.

c. Het zesde lid komt te luiden:

6. De wensen en voorkeuren van betrokkene worden gehonoreerd, tenzij:

a. betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter
zake in staat is, of

b. deze in strijd zijn met de aan hem te verlenen verplichte zorg.

D

De artikelen 2:2 en 2:3 komen te luiden:

Artikel 2:2

1. De zorgaanbieder stelt op basis van de uitgangspunten van artikel 2:1
een beleidsplan op over de toepassing van de verplichte zorg, dat
gericht is op het terugdringen en voorkomen van verplichte zorg en het
zoeken naar alternatieven op basis van vrijwilligheid.

2. De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat het beleidsplan wordt
toegepast bij de voorbereiding, de uitvoering, de evaluatie, de
wijziging en de beƫindiging van verplichte zorg.

Artikel 2:3

1. Voordat de zorgaanbieder de geneesheer-directeur aanwijst, vraagt de
zorgaanbieder hierover advies aan de cliƫntenraad, bedoeld in artikel 2
van de Wet medezeggenschap cliƫnten zorginstellingen. Artikel 4, eerste
en derde lid, en 5, eerste lid, van de Wet medezeggenschap cliƫnten
zorginstellingen zijn van overeenkomstige toepassing. 

2. De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de geneesheer-directeur zijn
taken op grond van deze wet naar behoren kan uitvoeren en waarborgt de
onafhankelijkheid van de geneesheer-directeur bij de uitvoering van zijn
taken op grond van deze wet. De zorgaanbieder geeft de
geneesheer-directeur geen aanwijzingen met betrekking tot diens
taakuitvoering op grond van deze wet.

 

E

De artikelen 2:4 tot en met 2:7 vervallen.

F

Artikel 3:1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid alsmede de aanduiding ā€œ1ā€ voor het eerste lid
vervallen.

b. In de aanhef wordt ā€œhet verzet van betrokkene of zijn
vertegenwoordigerā€ vervangen door: verzet als bedoeld in artikel 1:4. 

c. In onderdeel d wordt ā€œde artikelen 8:9 tot en met 8:11ā€ vervangen
door: de artikelen 8:11 tot en met 8:14.

G

In artikel 3:2, onderdeel j, wordt ā€œgedragsbeĆÆnvloedende middelenā€
vervangen door: gedrag beĆÆnvloedende middelen.

H

In artikel 3:3 wordt de puntkomma telkens vervangen door een komma en
wordt in onderdeel c na ā€œhet beoogde doelā€ ingevoegd: van verplichte
zorg.

I

Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt ā€œtwaalf jaarā€ vervangen door: zestien
jaar.

b. In het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel d door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. de contactpersoon en de voor de continuĆÆteit van zorg relevante
familie en naasten met wie contact moet worden opgenomen als de onder a
bedoelde omstandigheden zich voordoen.

c. In het derde lid vervalt ā€œals bedoeld in artikel 5:8ā€.

d. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

5. De zorgverantwoordelijke wijst betrokkene op de mogelijkheid om zich
bij het opstellen van een zelfbindingsverklaring te laten bijstaan door
een familielid of naaste of de patiƫntenvertrouwenspersoon.

e. In het zevende lid (nieuw) wordt ā€œbehorende bij door Onze Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen categorieƫn van
deskundigenā€ vervangen door: behorende tot een bij regeling van Onze
Minister aangewezen categorie van deskundigen.

J

Artikel 4:2 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder vernummering van het derde lid tot tweede lid, vervalt het
tweede lid. 

b. In het tweede lid (nieuw) wordt ā€œaan de commissieā€ vervangen
door: aan de zorgaanbieder.

K

Artikel 4:4 vervalt.

L

Hoofdstuk 5 komt te luiden:

HOOFDSTUK 5 VOORBEREIDING ZORGMACHTIGING

Paragraaf 1	Aanvraag voorbereiding zorgmachtiging

Artikel 5:1

Bij de geneesheer-directeur kan een ieder een schriftelijke en
gemotiveerde aanvraag indienen voor de voorbereiding van een
zorgmachtiging voor een persoon aan wie verplichte zorg zou moeten
worden verleend.

Artikel 5:2

1. De aanvrager maakt in de aanvraag aannemelijk dat is voldaan aan de
criteria voor verplichte zorg. 

2. De aanvrager vermeldt in de aanvraag de relatie met de persoon op wie
de aanvraag betrekking heeft.

3. Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een aanvraag worden
vastgesteld.

Artikel 5:3

1. Indien het college van burgemeester en wethouders een meldpunt voor
openbare geestelijke gezondheidszorg heeft ingesteld ter uitvoering van
de Wet maatschappelijke ondersteuning en daar een melding is ingediend
betreffende een persoon voor wie de noodzaak tot geestelijke
gezondheidszorg zou moeten worden onderzocht, draagt het college van
burgemeester en wethouders binnen een redelijke termijn zorg voor een
verkennend onderzoek naar die noodzaak.

2. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, afdoende blijkt
dat van een noodzaak tot geestelijke gezondheidszorg sprake zou kunnen
zijn, draagt het college van burgemeester en wethouders ervoor zorg dat
de melding en de bevindingen van het onderzoek uiterlijk binnen tien
dagen na afronding van het onderzoek worden gezonden aan een
geneesheer-directeur van een zorgaanbieder in de regio waarbinnen de
gemeente zich bevindt. 

3. Indien toepassing is gegeven aan het bepaalde in het tweede lid,
draagt het college van burgemeester en wethouders ervoor zorg dat degene
die de melding, bedoeld in het eerste lid, heeft verricht daarvan op de
hoogte wordt gesteld, alsmede van de mogelijkheid om een aanvraag als
bedoeld in artikel 5:1 in te dienen.

Artikel 5:4

1. De geneesheer-directeur kan de aanvraag niet-ontvankelijk verklaren
indien:

a. de aanvraag onvolledig is;

b. de aanvrager onvoldoende relatie heeft met de persoon op wie de
aanvraag betrekking heeft;

c. het een herhaalde aanvraag betreft na een eerdere afwijzing op
inhoudelijke gronden en uit de aanvraag onvoldoende blijkt dat de feiten
en omstandigheden nadien veranderd zijn;

d. het een kennelijk onredelijke aanvraag betreft.

2. De geneesheer-directeur doet zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk een
week na ontvangst van de aanvraag, schriftelijk mededeling aan de
aanvrager van de gronden waarop de aanvraag niet-ontvankelijk is. 

Artikel 5:5

De geneesheer-directeur kan besluiten ambtshalve een zorgmachtiging voor
te bereiden.

Paragraaf 2	Voorbereiding zorgmachtiging

Artikel 5:6

	Zodra de geneesheer-directeur ambtshalve of op aanvraag met de
voorbereiding van een zorgmachtiging begint:

a. informeert hij betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat en de
contactpersoon schriftelijk, dat hij op aanvraag of ambtshalve een
verzoek voor een zorgmachtiging voorbereidt,

b. verstrekt hij, indien betrokkene geen advocaat heeft, de
persoonsgegevens van betrokkene 

aan de rechter, die onverwijld aan het bestuur van de raad voor
rechtsbijstand een last tot toevoeging van een advocaat aan betrokkene
geeft,

c. informeert hij betrokkene over de mogelijkheid om zich bij te laten
staan door een familielid of naaste bij het opstellen van de
zelfbindingsverklaring, het plan, bedoeld in artikel 5:7, de zorgkaart
en het zorgplan,

d. informeert hij betrokkene, de vertegenwoordiger en de contactpersoon
schriftelijk over de mogelijkheid van advies en bijstand aan betrokkene
door een patiƫntenvertrouwenspersoon, en

e. verstrekt hij de persoonsgegevens van betrokkene aan de
patiƫntenvertrouwenspersoon, met als doel betrokkene te kunnen
informeren over de mogelijkheid tot advies en bijstand door een
patiƫntenvertrouwenspersoon, tenzij betrokkene daar bezwaar tegen
heeft. 

Artikel 5:7

1. Indien betrokkene of de vertegenwoordiger bij de geneesheer-directeur
binnen twee dagen na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel
5:6, onder a, te kennen geeft met familie of naasten zelf een plan van
aanpak te willen opstellen om verplichte zorg te voorkomen, besluit de
geneesheer-directeur zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee
dagen na de kennisgeving, of de voorbereiding voor een zorgmachtiging
wordt geschorst en betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld een plan
van aanpak op te stellen. 

2. De geneesheer-directeur besluit alleen afwijzend indien: 

a. hij van oordeel is dat het aanzienlijk risico op ernstige schade voor
betrokkene of voor een ander zich niet verdraagt met uitstel van de
voorbereiding van een zorgmachtiging, 

b. betrokkene eerder in staat is gesteld zelf een plan van aanpak op te
stellen en dat niet is gelukt, of

c. betrokkene eerder een plan van aanpak heeft opgesteld, maar daarmee
verplichte zorg niet kon worden voorkomen en de feiten en omstandigheden
sindsdien niet zodanig zijn veranderd dat de kans redelijkerwijs
aanwezig moet worden geacht dat betrokkene nu wel in staat zal zijn een
plan van aanpak op te stellen waarmee verplichte zorg kan worden
voorkomen.   

3. Voordat de geneesheer-directeur besluit, hoort hij betrokkene en de
vertegenwoordiger. 

4. De geneesheer-directeur stelt betrokkene, de vertegenwoordiger en de
aanvrager, bedoeld in artikel 5:1, schriftelijk op de hoogte van zijn
besluit. Indien hij afwijzend besluit, deelt hij aan betrokkene en de
vertegenwoordiger tevens schriftelijk zijn beweegredenen mee. 

5. Indien de geneesheer-directeur besluit om betrokkene in de
gelegenheid te stellen een plan van aanpak op te stellen, duurt de
schorsing, bedoeld in het eerste lid, vier weken vanaf het moment waarop
de geneesheer-directeur zijn besluit heeft meegedeeld op grond van het
vierde lid, eerste volzin. 

6. Indien de geneesheer-directeur van oordeel is dat onvoldoende
voortgang wordt gemaakt met het opstellen van een plan van aanpak, dan
wel het aanzienlijk risico op ernstige schade zich niet langer verdraagt
met verder uitstel van de voorbereiding van een zorgmachtiging, kan de
geneesheer-directeur besluiten nog voor het einde van de periode,
bedoeld in het vijfde lid, de voorbereiding van een verzoekschrift voor
een zorgmachtiging te hervatten. 

7. De geneesheer-directeur neemt het besluit, bedoeld in het zesde lid,
niet dan na overleg met betrokkene en de vertegenwoordiger. De
geneesheer-directeur stelt betrokkene en de vertegenwoordiger
schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte van een dergelijk besluit.

Artikel 5:8

Indien er geen zorgverantwoordelijke is, wijst de geneesheer-directeur
een zorgverantwoordelijke voor betrokkene aan. 

Paragraaf 3 De medische verklaring

Artikel 5:9

Voor de toepassing van deze paragraaf, alsmede de artikelen 5:20, 7:5,
7:9 en 8:19, gelden voor de arts de volgende voorwaarden: 

a. aan deze zijn geen beperkingen opgelegd,

b. hij staat als specialist ingeschreven in een register als bedoeld in
artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg,

c. hij behoort tot een bij regeling van Onze Minister aangewezen
categorie van deskundigen,

d. hij functioneert onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder, en 

e. hij heeft minimaal Ć©Ć©n jaar geen zorg verleend aan betrokkene. 

 

Artikel 5:10

1. De geneesheer-directeur draagt zorg voor een medische verklaring van
een arts, volgens het vastgestelde model, bedoeld in het tweede lid,
over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene ten behoeve van de:

a. voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging aan de
rechter;

b. beoordeling of met de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel
5:7, verplichte zorg wordt voorkomen.

2. Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een medische
verklaring worden vastgesteld.

Artikel 5:11

1. De geneesheer-directeur draagt ervoor zorg dat de arts in de medische
verklaring in elk geval zijn bevindingen vermeldt inzake:

a. de symptomen die betrokkene vertoont, en zo mogelijk, een diagnose
van de psychische stoornis van betrokkene;  

b. de relatie tussen de psychische stoornis en het gedrag dat tot het
aanzienlijke risico op ernstige schade leidt;

c. de zorg die noodzakelijk is om het aanzienlijke risico op ernstige
schade weg te nemen;

d. het voldoen van het zorgplan of, indien toepassing wordt gegeven aan
artikel 5:7, vijfde lid, het voldoen van het plan, bedoeld in artikel
5:7, aan de uitgangspunten van artikel 2:1.

2. De geneesheer-directeur draagt ervoor zorg dat de arts eerst bij de
zorgaanbieder nagaat of betrokkene een zelfbindingsverklaring heeft als
bedoeld in artikel 4:1, alsmede zo mogelijk overleg pleegt met de
zorgverantwoordelijke of de huisarts.

3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, kan de beoordeling van
het zorgplan achterwege blijven indien de zorgmachtiging tot doel heeft
een zorgplan op te kunnen stellen als bedoeld in artikel 3:4, eerste
lid, onderdeel c. De geneesheer-directeur draagt er dan zorg voor dat de
arts in de medische verklaring zo nodig aangeeft welke verplichte zorg
nodig is in de periode waarin een zorgplan wordt opgesteld, dan wel
welke verplichte zorg nodig is om de crisissituatie af te wenden, en
welke zorgaanbieder kan worden belast met het verlenen van deze zorg en
zo nodig de accommodatie.

4. Indien de medische verklaring dient ter beoordeling van het plan,
bedoeld in artikel 5:7, draagt de geneesheer-directeur ervoor zorg dat
de beoordeling van het zorgplan later plaatsvindt indien de
voorbereidingen voor een verzoekschrift voor een zorgmachtiging niet
worden beƫindigd.

Artikel 5:12

1. De geneesheer-directeur draagt ervoor zorg dat de arts aantekening
maakt in de medische verklaring van zijn vermoeden dat bij politie en
justitie gegevens aanwezig kunnen zijn die van belang zijn voor de
beoordeling van het aanzienlijke risico op ernstige schade voor
betrokkene of een ander, indien het gedrag dat voortvloeit uit de
psychische stoornis van betrokkene, de aard van de psychische stoornis
van betrokkene of informatie over betrokkene daartoe aanleiding geeft. 

2. Indien de medische verklaring de aantekening, bedoeld in het eerste
lid bevat, of het gedrag dat voortvloeit uit de psychische stoornis van
betrokkene, de aard van de psychische stoornis van betrokkene of
informatie over betrokkene de geneesheer-directeur aanleiding geeft te
vermoeden dat over betrokkene bij politie of justitie gegevens zijn die
van belang zijn voor de beoordeling van het aanzienlijke risico op
ernstige schade voor betrokkene of een ander, verzoekt de
geneesheer-directeur de officier van justitie te onderzoeken of zulke
gegevens bij politie of justitie aanwezig zijn.

3. Indien de gegevens, bedoeld in het tweede lid, bij politie of
justitie aanwezig zijn, doet de officier van justitie hiervan
schriftelijke mededeling aan de geneesheer-directeur. 

Artikel 5:13

1. De geneesheer-directeur kan besluiten de voorbereiding van een
verzoek voor een zorgmachtiging te beƫindigen, indien uit de medische
verklaring blijkt:

a. dat er geen sprake is van een psychische stoornis,

b. het gedrag dat voortvloeit uit de psychische stoornis niet tot een
aanzienlijk risico op ernstige schade leidt, of

c. verplichte zorg niet noodzakelijk is om het aanzienlijke risico op
ernstige schade weg te nemen. 

2. De geneesheer-directeur deelt zijn schriftelijke en gemotiveerde
beslissing mee aan de aanvrager, bedoeld in artikel 5:1, betrokkene, de
vertegenwoordiger, de contactpersoon, de advocaat en de
zorgverantwoordelijke.

Paragraaf 4	De zorgkaart en het zorgplan

Artikel 5:14

1. De zorgverantwoordelijke stelt samen met betrokkene en de
vertegenwoordiger een zorgkaart op. De zorgkaart vermeldt de voorkeuren
van betrokkene. Indien betrokkene beschikt over een
zelfbindingsverklaring, een plan als bedoeld in artikel 5:7, of andere
schriftelijke wilsuitingen inzake zorg, worden afschriften daarvan als
bijlage bij de zorgkaart gevoegd.

2. De zorgverantwoordelijke wijst betrokkene op de mogelijkheid om zich
bij het opstellen, evalueren en actualiseren van de zorgkaart te laten
bijstaan door een familielid of naaste. 

3. De patiƫntenvertrouwenspersoon verleent op verzoek van betrokkene
advies en bijstand bij het opstellen, evalueren en actualiseren van de
zorgkaart.

4. Indien betrokkene of de vertegenwoordiger geen voorkeuren kenbaar wil
maken, vermeldt de zorgverantwoordelijke dit op de zorgkaart.

5. De zorgverantwoordelijke overlegt de zorgkaart, inclusief de
bijlagen, aan de geneesheer-directeur.

Artikel 5:15

1. De zorgverantwoordelijke stelt in overleg met betrokkene en de
vertegenwoordiger een zorgplan op, volgens het vastgestelde model,
bedoeld in het zevende lid. 

2. De zorgverantwoordelijke wijst betrokkene op de mogelijkheid om zich
bij het opstellen, evalueren en actualiseren van het zorgplan te laten
bijstaan door een familielid of naaste en de
patiƫntenvertrouwenspersoon.

3. De zorgverantwoordelijke pleegt voorafgaand aan het opstellen van het
zorgplan overleg met:

a. de contactpersoon en de voor de continuĆÆteit van zorg relevante
familie en naasten;

b. de zorgverleners, en zo mogelijk met de huisarts;

c. de gemeente, indien er bij de voorbereiding van het zorgplan blijkt
dat essentiƫle voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven
van betrokkene ontbreken; 

d. voor zover de aard van de psychische stoornis daartoe noodzaakt: ten
minste Ć©Ć©n andere deskundige behorende tot een bij regeling van Onze
Minister aangewezen categorie van deskundigen.

4. De zorgverantwoordelijke stelt betrokkene, de vertegenwoordiger, de
contactpersoon, de voor de continuĆÆteit van zorg relevante familie en
naasten in de gelegenheid om bij voorkeur mondeling hun zienswijze
kenbaar te maken. Het kenbaar maken van de zienswijze gebeurt zo
mogelijk, gelijktijdig en gezamenlijk, tenzij betrokkene daar bezwaar
tegen heeft.  

5. De patiƫntenvertrouwenspersoon verleent op verzoek van betrokkene
advies en bijstand bij het opstellen van het zorgplan.

6. De zorgverantwoordelijke overlegt het zorgplan aan de
geneesheer-directeur.

7. Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een zorgplan worden
vastgesteld.

Artikel 5:16

1. Het zorgplan vermeldt in elk geval:

a. een diagnose van de psychische stoornis van betrokkene en het gedrag
dat voortvloeit uit de psychische stoornis en leidt tot een aanzienlijk
risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een ander;

b. de zorg die noodzakelijk is om het aanzienlijke risico op ernstige
schade weg te nemen;

c. het doel van verplichte zorg; 

d. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van
betrokkene ten aanzien van de zorg, zoals vastgelegd op de zorgkaart
inclusief de bijlagen;

e. de zienswijze en de contactgegevens van de personen, bedoeld in
artikel 5:15, vierde lid;

f. de minimale en maximale duur van de afzonderlijke vormen van
verplichte zorg;

g. de wijze waarop de zorgaanbieder en de geneesheer-directeur de
kwaliteit van de verplichte zorg bewaken en toezicht houden op de
uitvoering van de verplichte zorg in ambulante omstandigheden;

h. de essentiƫle voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk
leven van betrokkene, voor zover deze ontbreken;

i. de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder het zorgplan en
de subsidiariteit, proportionaliteit, effectiviteit en veiligheid van de
verplichte zorg met betrokkene, de vertegenwoordiger, alsmede het
familielid of de naaste en de patiƫntenvertrouwenspersoon, bedoeld in
artikel 5:15, tweede lid, worden geƫvalueerd en het zorgplan wordt
geactualiseerd;

j. de zorgaanbieder die kan worden belast met de uitvoering van de
zorgmachtiging, en zo nodig de accommodatie.

2. Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat niet is voldaan
aan de criteria voor verplichte zorg, vermeldt hij de redenen daarvan in
het zorgplan en zo mogelijk: 

a. de mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid; 

b. minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect.

3. Indien de zorgverantwoordelijke en betrokkene of de vertegenwoordiger
niet tot overeenstemming komen, vermeldt het zorgplan de redenen
daarvoor. 

4. Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat gelet op de
noodzakelijke zorg een andere zorgaanbieder dan degene onder wiens
verantwoordelijkheid de zorgmachtiging wordt voorbereid, belast zou
moeten worden met de uitvoering van de zorgmachtiging, pleegt hij
hiertoe overleg met de beoogde zorgaanbieder.

Paragraaf 5	Beslissing geneesheer-directeur

Artikel 5:17

Na de schriftelijke mededeling, bedoeld in artikel 5:6, onder a, deelt
de geneesheer-directeur zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing of
voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zo spoedig mogelijk,
maar uiterlijk binnen vier weken, mee aan betrokkene, de
vertegenwoordiger, de contactpersoon, de advocaat en de
zorgverantwoordelijke, alsmede in voorkomend geval aan de aanvrager,
bedoeld in artikel 5:1. Indien toepassing is gegeven aan het bepaalde in
artikel 5:7, vijfde lid, geldt hiervoor een termijn van uiterlijk acht
weken. 

Artikel 5:18

1. Indien de geneesheer-directeur beslist dat is voldaan aan de criteria
voor verplichte zorg, dient hij onverwijld een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging bij de rechter in. In het verzoekschrift geeft de
geneesheer-directeur gemotiveerd aan waarom deze van oordeel is dat aan
de criteria van verplichte zorg is voldaan, wat het doel is van de
verplichte zorg, welke vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging
moeten worden opgenomen en op welke wijze is voldaan aan de
uitgangspunten van artikel 2:1. 

2. Bij het verzoekschrift voor een zorgmachtiging voegt de
geneesheer-directeur in elk geval:

a. de medische verklaring, bedoeld in artikel 5:10;

b. de mededeling, bedoeld in artikel 5:12, derde lid;

c. de zorgkaart inclusief de bijlagen; 

d. het zorgplan inclusief de bijlagen, tenzij het een verzoek betreft
voor een zorgmachtiging die strekt tot het opstellen van het zorgplan of
een verzoek als bedoeld in artikel 7:9;

e. de beslissing bedoeld in artikel 5:7, vierde lid, indien de
geneesheer-directeur betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld
zelf een plan van aanpak op te stellen.

3. Indien het een verzoekschrift betreft voor een zorgmachtiging naar
aanleiding van een zelfbindingsverklaring voegt de geneesheer-directeur
tevens de zelfbindingsverklaring bij het verzoekschrift.

4. De geneesheer-directeur voegt daarnaast bij het verzoekschrift voor
een zorgmachtiging: 

a. indien betrokkene minderjarig is, een uittreksel uit het in artikel
244 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register, of een
verklaring van de griffie van de rechtbank dat ten aanzien van de
minderjarige het register geen gegevens bevat;

b. indien betrokkene onder curatele is gesteld, een uittreksel uit het
in artikel 391 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register;

c. indien ten behoeve van betrokkene een mentorschap is ingesteld, een
afschrift van de beschikking waarbij het mentorschap is ingesteld en die
waarbij een mentor is benoemd. 

Artikel 5:19

1. Indien de geneesheer-directeur beslist dat niet is voldaan aan de
criteria voor verplichte zorg en geen verzoekschrift voor een
zorgmachtiging wordt ingediend, kan de aanvrager, bedoeld in artikel
5:1, binnen veertien dagen nadat de beslissing van de
geneesheer-directeur aan hem is meegedeeld, bij de geneesheer-directeur
schriftelijk en gemotiveerd een aanvraag indienen alsnog een
verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter in te dienen. 

2. Indien uit de medische verklaring, bedoeld in artikel 5:10, blijkt
dat de psychische stoornis van betrokkene noodzaakt tot verplichte zorg
en de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, voldoende gemotiveerd is,
dient de geneesheer-directeur alsnog een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging bij de rechter in. De geneesheer-directeur voegt de
gemotiveerde aanvraag, bedoeld in het eerste lid, de medische
verklaring, bedoeld in artikel 5:10, voor zover aanwezig het plan,
bedoeld in artikel 5:7, vierde lid, en de zorgkaart bij het
verzoekschrift voor een zorgmachtiging. Artikel 5:18, tweede lid,
onderdeel b, en vierde lid, en artikel 5:12, derde en vierde lid, zijn
van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 6 Verzoekschrift van de officier van justitie

Artikel 5:20

1. De officier van justitie kan een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging die strekt tot het opstellen van een zorgplan voor
betrokkene bij de rechter indienen, indien naar zijn oordeel is voldaan
aan de criteria voor verplichte zorg en de noodzaak tot verplichte zorg
is gebleken bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Gelijke bevoegdheid komt de officier van justitie toe, indien naar zijn
oordeel aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan en aansluitend
aan de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, verplichte zorg
nodig is. 

2. Voordat de officier van justitie met de voorbereiding van een
verzoekschrift begint, gaat deze na of reeds een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging voor betrokkene wordt voorbereid door een
geneesheer-directeur, in welk geval hij overleg voert met de betrokken
geneesheer-directeur.  

3. De officier van justitie voegt bij het verzoekschrift een medische
verklaring van een arts en indien aanwezig de zorgkaart inclusief de
bijlagen alsmede de politie en justitiegegevens. 

4. De officier van justitie vermeldt in zijn verzoekschrift de
zorgaanbieder onder wiens verantwoordelijkheid het zorgplan moet worden
opgesteld, nadat hij hiertoe overleg heeft gevoerd met de beoogde
zorgaanbieder. Het verslag van het overleg wordt bij het verzoekschrift
gevoegd. 

5. De artikelen 5:8, 5:10, 5:11, 5:13, 5:18, eerste en vierde lid, zijn
van toepassing op de voorbereiding van een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging door de officier van justitie, met dien verstande dat de
officier van justitie is belast met de werkzaamheden of bevoegdheden die
aan de geneesheer-directeur zijn opgedragen. 

M

Artikel 6:1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. De rechter stelt na ontvangst van het verzoekschrift voor een
zorgmachtiging, betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat in de
gelegenheid om hun zienswijze mondeling kenbaar te maken.

2. De rechter kan zich zo nodig en zo mogelijk laten voorlichten door:

a. de aanvrager, bedoeld in artikel 5:1,

b. de echtgenoot, de geregistreerde partner, de levensgezel of degene
die betrokkene feitelijk verzorgt,

c. de contactpersoon,

d. elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of de zijlijn tot
en met de tweede graad en elke meerderjarige aanverwant tot en met de
tweede graad,

e. een voor continuĆÆteit van zorg relevant familielid of naaste,

f. de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur of de
zorgverantwoordelijke,

g. de arts die de medische verklaring heeft opgesteld, 

h. een ambtenaar van politie die bekend is met betrokkene, of

i. de officier van justitie.

b. In het derde lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd,
luidende:

Indien betrokkene reeds in een accommodatie verblijft, wordt de rechter,
vergezeld van de griffier, door de zorgaanbieder in de gelegenheid
gesteld hem aldaar te horen. 

c. Het vijfde lid komt te luiden:

5. De rechter kan verplichten te verschijnen:

a. de geneesheer-directeur,

b. de aanvrager, bedoeld in de artikel 5:1,

c. de vertegenwoordiger,

d. de contactpersoon,

e. de arts die de medische verklaring heeft opgesteld,

f. de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke,

g. een ambtenaar van politie die bekend is met betrokkene, of

h. de officier van justitie.

d. In het zevende lid wordt ā€œzijn advocaatā€ vervangen door: de
advocaat

N

Artikel 6:2 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt het cijfer 1 geplaatst.

b. Het eerste lid, onderdelen a en b, komen te luiden:

a. twee weken na ontvangst van een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging als bedoeld in de artikelen 5:18 en 5:20, eerste lid,
tweede volzin;

b. drie werkdagen na ontvangst van een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging als bedoeld in de artikelen 5:18, derde lid, 5:19, tweede
lid, 5:20, eerste lid, eerste volzin, 7:9 en 8:12, zesde lid.

c. Na het eerste lid worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

2. Indien de rechter betrokkene in de gelegenheid stelt zelf een plan
van aanpak als bedoeld in artikel 5:7 op te stellen wordt de termijn,
bedoeld in het eerste lid, onder a, opgeschort met ten hoogste vier
weken. Artikel 5:7, vijfde en zesde lid, en artikel 5:10 zijn van
overeenkomstige toepassing. 

3. Indien tegen de beslissing van de rechter hoger beroep wordt
ingesteld, zorgt de rechter in hoger beroep ervoor dat, in afwijking van
artikel 361 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de behandeling van
het hoger beroep zo spoedig mogelijk plaatsvindt, alsmede zo spoedig
mogelijk uitspraak wordt gedaan. 

O

Artikel 6:3 komt te luiden:

Artikel 6:3

1. De rechter verleent een zorgmachtiging, indien naar zijn oordeel:

a. aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan, en

b. met de in het zorgplan opgenomen verplichte zorg of indien een
zorgplan ontbreekt, met de in de medische verklaring opgenomen
verplichte zorg het aanzienlijke risico op ernstige schade kan worden
weggenomen.

2. De zorgmachtiging vermeldt in elk geval:

a. de zorg die noodzakelijk is om het aanzienlijke risico op ernstige
schade weg te nemen;

b. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van
betrokkene, zoals vastgelegd op de zorgkaart of in de
zelfbindingsverklaring;

c. de minimale en maximale duur van de afzonderlijke vormen van
verplichte zorg;

d. de wijze waarop de zorgaanbieder en de geneesheer-directeur de
kwaliteit van de verplichte zorg bewaken en toezicht houden op de
uitvoering van verplichte zorg in ambulante omstandigheden;

e. de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder het zorgplan en
de subsidiariteit, proportionaliteit, effectiviteit en veiligheid van de
verplichte zorg met betrokkene en de vertegenwoordiger zal worden
geƫvalueerd en het zorgplan geactualiseerd;

f. de zorgaanbieder die wordt belast met de uitvoering van de
zorgmachtiging en zo nodig de accommodatie;

g. de inventarisatie van de essentiƫle voorwaarden voor
maatschappelijke deelname;

h. de mogelijkheid tot het verlenen van advies en bijstand door een
patiƫntenvertrouwenspersoon.

3. Indien de rechter van oordeel is dat aan de criteria voor verplichte
zorg is voldaan, maar de in het zorgplan of de medische verklaring
opgenomen zorg het aanzienlijk risico op ernstige schade niet kan worden
weggenomen, kan hij in de zorgmachtiging in afwijking van het zorgplan
andere verplichte zorg of doelen van verplichte zorg in de
zorgmachtiging opnemen, alsmede in de zorgmachtiging bepalen dat een
ander zorgplan moet worden opgesteld.  

4. De zorgmachtiging is bij voorraad uitvoerbaar.

5. De griffie van de rechtbank zendt een afschrift van de beslissing van
de rechter aan:

a. betrokkene;

b. de vertegenwoordiger;

c. de advocaat; 

d. de contactpersoon;

e. de ouders die het gezag uitoefenen, de voogd, de curator of de
mentor;

f. de echtgenoot, partner, levensgezel of degene die betrokkene
verzorgt;

g. de aanvrager, bedoeld in artikel 5:1;

h. de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke
en de huisarts;

i. de officier van justitie.

6. Indien een machtiging betrekking heeft op een minderjarige die onder
toezicht is gesteld, geldt deze als machtiging, als bedoeld in artikel
261 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

P

Artikel 6:4 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid alsmede de aanduiding ā€œ1.ā€ voor het eerste lid
vervallen.

b. In de aanhef wordt ā€œom het aanzienlijke risico op ernstige schade
weg te nemenā€ vervangen door: om het doel van verplichte zorg te
realiseren.

c. In onderdeel a wordt ā€œonderdelen a of b, betreft,ā€ vervangen
door: onderdelen a of c, betreft of het een verzoekschrift betreft op
grond van artikel 7:9;.

d. In onderdeel b wordt ā€œonderdelen c tot en met e, betreft,ā€
vervangen door: onderdelen b, d en e, betreft;.

e. In onderdeel c wordt de komma aan het eind vervangen door een
puntkomma.

f. In onderdeel d wordt ā€œheeft ontvangenā€ vervangen door: is
verleend.

Q

Artikel 6:5 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a komt te luiden:

a. De geldigheidsduur is verstreken, tenzij de geneesheer-directeur
voordat de geldigheidsduur is verstreken een nieuw verzoekschrift voor
een zorgmachtiging heeft ingediend, in welk geval de eerdere
zorgmachtiging vervalt als de rechter op het verzoekschrift heeft
beslist.

b. In onderdeel b wordt ā€œartikel 8:20ā€ vervangen door: artikel 8:18.

c. In onderdeel c van wordt ā€œeen verzoek van de commissie als bedoeld
in artikel 8:20, zesde lidā€ vervangen door: een verzoekschrift van de
geneesheer-directeur als bedoeld in artikel 8:19, derde lid.

R

Artikel 7:1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt ā€œeen gemotiveerd en bij voorkeur
schriftelijk verzoek worden ingediendā€ vervangen door: een ieder een
gemotiveerd en bij voorkeur schriftelijk verzoek indienen.

b. Het vierde lid komt te luiden:

4. Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een schriftelijk
verzoek worden vastgesteld. 

c. In het vijfde lid wordt ā€œzijn vertegenwoordiger, zijn advocaat en
aan de commissieā€ vervangen door: de vertegenwoordiger, de
contactpersoon en de advocaat.

S

In artikel 7:2, eerste lid, wordt ā€een kennelijk ongegrond verzoekā€
vervangen door: een verzoek.

T

Artikel 7:3 wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b wordt ā€œeen psychische stoornis van een persoonā€
vervangen door: het gedrag van een persoon als gevolg van zijn
psychische stoornis. 

b. Onderdeel d komt te luiden:

d. er sprake is van verzet als bedoeld in artikel 1:4 tegen verplichte
zorg.

U

Artikel 7:4 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het vijfde lid wordt ā€œde ambtenaar van politieā€ vervangen door
ā€˜een ambtenaar van politieā€™, ā€œhet ambulancevervoer, bedoeld in
artikel 1 van de Wet ambulancevervoerā€ vervangen door ā€˜de
ambulancezorg, bedoeld in artikel 1 van de Tijdelijke wet
ambulancezorgā€™ en ā€œOnze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sportā€ vervangen door: Onze Minister.

b. Het zesde lid komt te luiden:

6. Het onderbrengen van betrokkene bij de politie of de Koninklijke
marechaussee vindt uitsluitend plaats indien betrokkene wordt verdacht
van het plegen van een strafbaar feit.

c. Na het zesde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende;

7. De personen, bedoeld in het vijfde lid, informeren de zorgaanbieder
van een maatregel als bedoeld in het vierde lid. 

V

Artikel 7:5 komt te luiden:

Artikel 7:5

1. Ter voorbereiding van het nemen van de crisismaatregel draagt de
burgemeester zorg voor een medische verklaring van een arts, volgens het
vastgestelde model, bedoeld in het derde lid, over de actuele
gezondheidstoestand van betrokkene.

2. De burgemeester draagt ervoor zorg dat de arts in de medische
verklaring in elk geval zijn bevindingen vermeldt inzake:

a. de symptomen die betrokkene vertoont, en zo mogelijk, een diagnose
van de psychische stoornis van betrokkene;  

b. de relatie tussen de psychische stoornis en het gedrag dat tot het
aanzienlijke risico op ernstige schade leidt;

c. de zorg die noodzakelijk is om het aanzienlijke risico op ernstige
schade weg te nemen.

2. De burgemeester draagt ervoor zorg dat de arts eerst bij de
zorgaanbieder nagaat of betrokkene een zelfbindingsverklaring heeft als
bedoeld in artikel 4:1, alsmede dat de arts zo mogelijk overleg pleegt
met de zorgverantwoordelijke of de huisarts. Indien de arts geen
psychiater is, draagt de burgemeester ervoor zorg dat de arts eerst
overleg pleegt met een psychiater. 

3. Bij regeling van Onze Minister kan een model voor een medische
verklaring als bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld.

W

Artikel 7:6 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ā€œzijn vertegenwoordigerā€ vervangen door: de
vertegenwoordiger.

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. bij de zorgaanbieder heeft nagegaan of er een zelfbindingsverklaring
als bedoeld in artikel 4:1 aanwezig is, en deze verklaring, voor zover
aanwezig, heeft geraadpleegd. 

b. In het vijfde lid wordt de zinsnede ā€œzijn vertegenwoordiger, zijn
advocaat, en aan de commissieā€ vervangen door: de vertegenwoordiger,
de contactpersoon, de advocaat, de verzoeker, bedoeld in artikel 7:1, de
officier van justitie en aan de zorgaanbieder.

c. Het zevende lid komt te luiden:

7. De burgemeester verstrekt de persoonsgegevens van betrokkene aan de
patiƫntenvertrouwenspersoon, met als doel betrokkene te kunnen
informeren over de mogelijkheid tot advies en bijstand door een
patiƫntenvertrouwenspersoon. De burgemeester verstrekt de
persoonsgegevens alleen met uitdrukkelijke toestemming van betrokkene. 

d. Het achtste lid komt te luiden: Onverminderd het vijfde lid, draagt
de burgemeester ervoor zorg dat de zorgaanbieder ten behoeve van het
register, bedoeld in artikel 8:25, de aanvraag voor een crisismaatregel
en de afgegeven medische verklaring ontvangt.

X

Artikel 7:8 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a komt te luiden:

a. de geldigheidsduur is verstreken, tenzij de geneesheer-directeur voor
het verstrijken van de geldigheidsduur een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging bij de rechter heeft ingediend. In dat geval vervalt de
crisismaatregel op het moment waarop de rechter heeft beslist op het
verzoekschrift.

b. In onderdeel b wordt ā€œeen beslissing als bedoeld in artikel 8:20ā€
vervangen door: een beslissing als bedoeld in artikel 8:18.

Y

Artikel 7:9 komt te luiden:

Artikel 7:9

1. De geneesheer-directeur kan op aanvraag van een ieder of ambtshalve
een verzoekschrift indienen bij de rechter voor een zorgmachtiging die
aansluit op een crisismaatregel. 

2. De geneesheer-directeur hoort indien mogelijk, de aanvrager,
betrokkene, de vertegenwoordiger, de contactpersoon en de advocaat of
biedt hen de mogelijkheid hun zienswijze op een andere wijze kenbaar te
maken.

3. De geneesheer-directeur voegt bij het verzoekschrift voor een
zorgmachtiging een medische verklaring van een arts, waaruit blijkt dat
met voldoende zekerheid een psychische stoornis is vastgesteld, en zo
mogelijk een zorgplan.

Z

Hoofdstuk 8 komt te luiden:

HOOFDSTUK 8 RECHTEN EN PLICHTEN BIJ DE VOORBEREIDING, TENUITVOERLEGGING
EN UITVOERING VAN DE ZORGMACHTIGING EN DE CRISISMAATREGEL

Paragraaf 1 Tenuitvoerlegging zorgmachtiging en crisismaatregel

Artikel 8:1

1. De geneesheer-directeur of de officier van justitie gaat onverwijld,
doch uiterlijk binnen twee weken na afgifte door de rechter, over tot
tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging. 

2. De burgemeester gaat binnen 24 uur na afgifte over tot
tenuitvoerlegging van de crisismaatregel.

3. Zo nodig kan de geneesheer-directeur, de officier van justitie of de
burgemeester bij de tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging
onderscheidenlijk de crisismaatregel de hulp inroepen van zorgverleners
met kennis van en ervaring met het verlenen van zorg en verplichte zorg.

4. Zo nodig kan de burgemeester ambtshalve of op verzoek van de
geneesheer-directeur bij de tenuitvoerlegging van een crisismaatregel
onderscheidenlijk de zorgmachtiging de hulp inroepen van ambtenaren van
politie. De burgemeester kan deze bevoegdheid mandateren aan een of meer
hulpofficieren van justitie.

5. De hulpofficier van justitie wijst de ambtenaren van politie aan die
hulp verlenen aan burgemeester of de geneesheer-directeur.

Artikel 8:2

1. De personen, bedoeld in artikel, 8:1, derde, vierde en vijfde lid,
kunnen, uitsluitend voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de
tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging of de crisismaatregel:

a. elke plaats betreden waar de betrokkene zich bevindt; 

b. voorwerpen ontnemen die een gevaar voor de veiligheid van betrokkene
of voor anderen kunnen opleveren en hem daartoe aan de kleding of het
lichaam onderzoeken.

2. De ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 8:1, vierde en vijfde
lid, kunnen, uitsluitend voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de
tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging of de crisismaatregel de woning
van betrokkene zonder zijn toestemming binnentreden. 

3. De ontnomen voorwerpen worden voor betrokkene bewaard, voor zover dit
niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift. 

Paragraaf 2	Uitvoering van de zorgmachtiging en de crisismaatregel

Artikel 8:3

1. De zorgaanbieder informeert betrokkene, de vertegenwoordiger en de
contactpersoon zo spoedig mogelijk na de afgifte van de zorgmachtiging
of de crisismaatregel schriftelijk over:

a. de geneesheer-directeur;

b. de zorgverantwoordelijke; 

c. de mogelijkheid tot advies en bijstand door een
patiƫntenvertrouwenspersoon;

d. de familievertrouwenspersoon;

e. de klachtregeling, bedoeld in hoofdstuk 10;

f. de huisregels;

g. de richtlijnen, bedoeld in artikel 8:5;

h. de overige bij of krachtens deze wet omschreven rechten en plichten
van betrokkene. 

2. De zorgverantwoordelijke informeert betrokkene, de vertegenwoordiger
en de contactpersoon zo spoedig mogelijk na de afgifte van de
zorgmachtiging of de crisismaatregel schriftelijk over het dossier van
betrokkene, bedoeld in artikel 8:4.

Artikel 8:4

1. De zorgverantwoordelijke draagt er zorg voor dat in het dossier van
betrokkene aantekening wordt gehouden van: 

a. de zorgaanbieder;

b. de naam van de geneesheer-directeur;

c. de naam van de zorgverantwoordelijke;

d. de vertegenwoordiger;

e. de contactpersoon;

f. de voor continuĆÆteit van zorg relevante familie en naasten; 

g. de zorgkaart;

h. het zorgplan; 

i. indien er geen overeenstemming over het zorgplan is bereikt, de
redenen daarvoor;

j. de voortgang van de uitvoering van het zorgplan;

k. de verplichte zorg die op grond van de zorgmachtiging of de
crisismaatregel wordt verleend;

l. de verplichte zorg die op grond van hoofdstuk 8 wordt verleend;

m. het verslag van de periodieke toetsing van de proportionaliteit,
subsidiariteit, effectiviteit  en veiligheid van de verleende zorg en
verplichte zorg; 

n. een afschrift van de medische verklaring, bedoeld in artikel 5:10,
7:5, 7:9 of 8:19; 

o. een afschrift van de zorgmachtiging of de crisismaatregel;

p. de zelfbindingsverklaring;

q. het plan, bedoeld in artikel 5:7 lid;

r. andere schriftelijke wilsuitingen inzake zorg, dan bedoeld onder g, p
en q.

2. In het dossier wordt tevens aantekening gehouden van de verstrekking
van gegevens zonder toestemming van betrokkene. 

3. In afwijking van artikel 455 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
vernietigt de zorgverantwoordelijke het dossier binnen drie maanden na
een daartoe strekkend verzoek van betrokkene, tenzij de
zorgverantwoordelijke redelijkerwijs mag aannemen dat bewaring van het
dossier van aanmerkelijk belang is voor betrokkene of een ander. 

Artikel 8:5

1. De verplichte zorg wordt in beginsel toegepast op basis van een
multidisciplinaire richtlijn. 

2. De richtlijn is gericht op:

a. het voorkomen van verplichte zorg;

b. keuze voor de minst bezwarende vorm van verplichte zorg;

c. het beperken van de duur en frequentie van de verplichte zorg;

d. de veiligheid van betrokkene en zorgverleners;

e. het voorkomen van nadelige effecten op korte en lange termijn voor
betrokkene. 

Artikel 8:6

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de vormen van
verplichte zorg worden bepaald, die uitsluitend op basis van een
richtlijn kunnen worden verleend. 

2. Indien geen richtlijn tot stand komt of het kwaliteitsniveau van de
richtlijn daartoe noodzaakt, kan Onze Minister op advies van de
inspectie een richtlijn met minimumnormen vaststellen. 

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld ten aanzien van de kwaliteit van de verplichte zorg, de
veiligheid binnen de accommodatie en de wijze van toezicht door de
zorgaanbieder op de verplichte zorg.

Artikel 8:7

1. De zorgaanbieder is verplicht de zorg, genoemd in de zorgmachtiging
of de crisismaatregel, te verlenen.

2. De zorgaanbieder kan alleen de vormen van verplichte zorg verlenen
die zijn opgenomen in de zorgmachtiging, de crisismaatregel, de
tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan de crisismaatregel, bedoeld
in artikel 7:4, of een beslissing op grond van de artikelen 8:11 tot en
met 8:14. 

Artikel 8:8

De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de zorgkaart van betrokkene,
inclusief de bijlagen, bekend is bij de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke. 

Artikel 8:9

1. De zorgverantwoordelijke neemt ter uitvoering van de zorgmachtiging
of de crisismaatregel een beslissing tot het verlenen van verplichte
zorg niet dan nadat hij:

a. zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand
van betrokkene,

b. met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd,
en

c. voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft
bereikt met de geneesheer-directeur.

2. De zorgverantwoordelijke stelt een beslissing tot het verlenen van
verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging of een crisismaatregel
op schrift en voorziet de beslissing van een schriftelijke motivering.

3. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger, de
contactpersoon en de advocaat een afschrift van de beslissing en stelt
hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en
de mogelijkheid van advies en bijstand door de
patiƫntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon. 

4. De zorgaanbieder, geneesheer-directeur en zorgverantwoordelijke
leggen geen beperkingen op in het contact van betrokkene met de
vertegenwoordiger, de contactpersoon, de advocaat, de inspectie of de
justitiƫle autoriteiten.

Artikel 8:10

De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke
kunnen bij de uitvoering van de zorgmachtiging zo nodig de hulp inroepen
van personen met kennis en ervaring met het verlenen van zorg en
verplichte zorg en van ambtenaren van politie.

Paragraaf 3 Tijdelijke verplichte zorg in onvoorziene situaties 

Artikel 8:11

De zorgverantwoordelijke kan, indien er sprake is van verzet als bedoeld
in artikel 1:4 beslissen tot het verlenen van verplichte zorg waar de
zorgmachtiging of de crisismaatregel niet in voorziet, voor zover dit
tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is, gelet op:

a. een aanzienlijk risico op ernstige schade voor betrokkene of anderen,

b. de veiligheid binnen de accommodatie of andere locatie waar de zorg
of verplichte zorg wordt verleend, 

c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, of

d. de voorkoming van strafbare feiten.

Artikel 8:12

1. De duur van de tijdelijke verplichte zorg, bedoeld in artikel 8:11,
is beperkt tot een periode van drie dagen. 

2. De zorgverantwoordelijke doet onverwijld mededeling aan de
geneesheer-directeur van de schriftelijke en gemotiveerde beslissing tot
tijdelijke verplichte zorg en van de beƫindiging van de tijdelijke
verplichte zorg. 

3. Indien de tijdelijke verplichte zorg niet binnen twaalf uur kan
worden beƫindigd, doet de zorgverantwoordelijke hiervan mededeling aan
de geneesheer-directeur. 

4. Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke
verplichte zorg na de in het eerste lid bedoelde periode moet worden
voortgezet, kan hij daartoe uitsluitend beslissen, indien een aanvraag
tot wijziging van de zorgmachtiging bij de geneesheer-directeur is
ingediend.

5. De geneesheer-directeur beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag
tot wijziging van de zorgmachtiging. 

6. Indien de geneesheer-directeur instemt met de aanvraag van de
zorgverantwoordelijke tot wijziging van de zorgmachtiging, dient hij
onverwijld een verzoekschrift voor de wijziging van een zorgmachtiging
bij de rechter in.

7. De verplichte zorg, bedoeld in het derde lid, kan worden verleend
totdat de rechter uitspraak heeft gedaan over het verzoekschrift van de
geneesheer-directeur tot wijziging van de zorgmachtiging of totdat de
geneesheer-directeur besluit geen verzoekschrift bij de rechter in te
dienen. 

Artikel 8:13

1. De zorgverantwoordelijke stelt een beslissing als bedoeld in de
artikelen 8:11 en 8:12 op schrift en voorziet de beslissing van een
schriftelijke motivering.

2. De beslissing vermeldt het moment waarop de geneesheer-directeur en
de zorgverantwoordelijke, de proportionaliteit, de subsidiariteit, de
effectiviteit en de veiligheid van de tijdelijke verplichte zorg
beoordelen. 

3. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger, de
contactpersoon en de advocaat een afschrift van de beslissing en stelt
hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en
de mogelijkheid van advies en bijstand door de
patiƫntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.

Artikel 8:14

1. De zorgverantwoordelijke kan bij het gegronde vermoeden van
aanwezigheid binnen de accommodatie van voorwerpen die betrokkene niet
in zijn bezit mag hebben of die een aanzienlijk risico op ernstige
schade veroorzaken, ter voorkoming van een noodsituatie, een beslissing
nemen tot onderzoek:

a. aan kleding of lichaam van betrokkene,

b. van de woonruimte binnen de accommodatie van betrokkene, dan wel

c. van poststukken afkomstig van of bestemd voor betrokkene die in een
accommodatie verblijft, maar alleen in aanwezigheid van betrokkene.

2. De ontnomen voorwerpen worden voor betrokkene bewaard, voor zover dit
niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift.

3. De zorgverantwoordelijke stelt de beslissing op schrift, voorziet de
beslissing van een schriftelijke motivering en stelt de
geneesheer-directeur op de hoogte van de beslissing. 

4. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger, de
contactpersoon en de advocaat een afschrift van de beslissing en stelt
hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en
de mogelijkheid van advies en bijstand door de
patiƫntenvertrouwenspersoon.

Paragraaf 4	Huisregels 

Artikel 8:15

1. De zorgaanbieder stelt volgens het vastgestelde model, bedoeld in het
vierde lid, algemene huisregels op die nodig zijn voor een ordelijke
gang van zaken en een veilig klimaat, of voor het waarborgen van een
pedagogisch of therapeutisch klimaat binnen een accommodatie of een
afdeling daarvan. 

2. De huisregels zijn aangepast aan de aard en het niveau van zorg en
bescherming binnen de accommodatie of afdeling.

3. De zorgaanbieder informeert betrokkene, de vertegenwoordiger en de
contactpersoon zo spoedig mogelijk schriftelijk over de huisregels. De
zorgverantwoordelijke draagt er zorg voor dat betrokkene een mondelinge
toelichting op de huisregels ontvangt.

4. Bij regeling van Onze Minister kan een model voor huisregels als
bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld.

Paragraaf 5	Overplaatsing, tijdelijke onderbreking en beƫindiging 

Artikel 8:16

1. Betrokkene, de vertegenwoordiger, de contactpersoon of de
zorgverantwoordelijke kunnen bij de geneesheer-directeur schriftelijk en
gemotiveerd een aanvraag indienen om de verantwoordelijkheid voor het
verlenen van zorg op grond van een zorgmachtiging of een crisismaatregel
aan een andere zorgaanbieder, geneesheer-directeur of
zorgverantwoordelijke toe te wijzen. 

2. De geneesheer-directeur geeft betrokkene een schriftelijke en
gemotiveerde beslissing op de aanvraag en zendt een afschrift van de
beslissing aan de vertegenwoordiger van betrokkene en de contactpersoon.

3. De geneesheer-directeur kan geen instemmende beslissing nemen op de
aanvraag dan nadat de beoogde zorgaanbieder, geneesheer-directeur of
zorgverantwoordelijke zich bereid hebben verklaard tot het verlenen van
zorg of verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging of een
crisismaatregel. 

4. Indien de geneesheer-directeur instemt met de aanvraag zendt hij een
afschrift van de beslissing aan de:

a. betrokken zorgaanbieders,

b. zorgverantwoordelijke,

c. vertegenwoordiger,

d. contactpersoon,

e. griffie van de rechtbank, indien een zorgmachtiging voor betrokkene
is afgegeven, en

f. burgemeester, indien een crisismaatregel is genomen.

5. De geneesheer-directeur stelt betrokkene, de advocaat, de
vertegenwoordiger en de contactpersoon schriftelijk in kennis van de
klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en
bijstand door de patiƫntenvertrouwenspersoon en de
familievertrouwenspersoon.

Artikel 8:17

1. De geneesheer-directeur neemt op een daartoe strekkende schriftelijke
en gemotiveerde aanvraag van betrokkene, de vertegenwoordiger, de
contactpersoon of de advocaat, dan wel uit eigen beweging een
schriftelijke en gemotiveerde beslissing, inhoudende het verlenen van
tijdelijke onderbreking van de verplichte zorg aan betrokkene, voor
zover en voor zolang dit verantwoord is.

2. De geneesheer-directeur kan aan een dergelijke beslissing voorwaarden
of beperkingen verbinden.

3. De geneesheer-directeur kan op een daartoe strekkend schriftelijk en
gemotiveerd verzoek of uit eigen beweging de beslissing tot tijdelijke
onderbreking van de verplichte zorg schriftelijk en gemotiveerd
intrekken. 

4. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger, de
advocaat en de contactpersoon een afschrift van de beslissing en stelt
hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en
de mogelijkheid van advies en bijstand door de
patiƫntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.

5. De geneesheer-directeur informeert tijdig de burgemeester en het
meldpunt voor openbare geestelijke gezondheidszorg, bedoeld in artikel
5:3, van de gemeente waar betrokkene ingezetene is of waar betrokkene
naar verwachting zal verblijven, over de tijdelijke onderbreking van een
zorgmachtiging, indien dit van belang is voor de deelname van betrokkene
aan het maatschappelijk verkeer. 

Artikel 8:18

1. De geneesheer-directeur neemt op een daartoe strekkende schriftelijke
en gemotiveerde aanvraag van een ieder of uit eigen beweging een
beslissing tot beƫindiging van het verlenen van verplichte zorg op
grond van een zorgmachtiging of een crisismaatregel, indien het doel van
verplichte zorg is bereikt of niet langer wordt voldaan aan de criteria
voor verplichte zorg.

2. De geneesheer-directeur kan aan de beslissing voorwaarden of
beperkingen verbinden.

3. De geneesheer-directeur neemt niet eerder een beslissing over de
beƫindiging van verplichte zorg op grond van een crisismaatregel dan
nadat hij zich ervan heeft vergewist dat er geen verzoek voor een
zorgmachtiging als bedoeld in artikel 7:9, eerste lid, of artikel 5:20
is ingediend.

4. De geneesheer-directeur neemt binnen veertien dagen na ontvangst van
een aanvraag tot beƫindiging van het verlenen van verplichte zorg op
grond van een zorgmachtiging of een crisismaatregel een schriftelijke en
gemotiveerde beslissing. 

5. De geneesheer-directeur deelt de beslissing schriftelijk mee aan
betrokkene, de vertegenwoordiger, de advocaat en de contactpersoon en
stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de
beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de
patiƫntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon. 

6. De geneesheer-directeur informeert tijdig de burgemeester en het
meldpunt voor openbare geestelijke gezondheidszorg, bedoeld in artikel
5:3, van de gemeente waar betrokkene ingezetene is of waar betrokkene
naar verwachting zal verblijven, over de beƫindiging van een
zorgmachtiging of crisismaatregel, indien dit van belang is voor de
deelname van betrokkene aan het maatschappelijk verkeer. 

Artikel 8:19

1. Indien de geneesheer-directeur afwijzend of niet tijdig beslist op de
aanvraag tot beƫindiging van verplichte zorg op grond van een
zorgmachtiging, kan degene die de aanvraag heeft ingediend, bij de
geneesheer-directeur een aanvraag indienen om een verzoekschrift voor de
beƫindiging van de verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging bij
de rechter in te dienen. Ter voorbereiding van een verzoekschrift voor
de beƫindiging van verplichte zorg aan de rechter draagt de
geneesheer-directeur zorg voor een medische verklaring van een arts over
de actuele gezondheidstoestand van betrokkene. 

2. De geneesheer-directeur draagt ervoor zorg dat de arts in de medische
verklaring tevens beoordeelt of de gezondheidstoestand van betrokkene
zodanig is verbeterd, dat het aanzienlijke risico op ernstige schade
voor betrokkene of anderen is weggenomen, dan wel welke voorwaarden aan
een voorwaardelijke beƫindiging van de verplichte zorg moeten worden
gesteld om het aanzienlijk risico op ernstige schade voor betrokkene of
anderen weg te nemen. 

3. De geneesheer-directeur dient het verzoekschrift voor de beƫindiging
van de verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging onverwijld in bij
de rechter en voegt bij het verzoekschrift:

a. een afschrift van de aanvraag voor beƫindiging van verplichte zorg
op grond van een zorgmachtiging,

b. de beslissing op de oorspronkelijke aanvraag,

c. een afschrift van de zorgmachtiging, en

d. de medische verklaring, bedoeld in het eerste lid.

4. In afwijking van het derde lid, kan de geneesheer-directeur besluiten
geen verzoekschrift bij de rechter in te dienen, indien de aanvraag
afkomstig is van een ander dan betrokkene, de vertegenwoordiger, de
contactpersoon of de advocaat en: 

a. de aanvraag onvolledig is,

b. de aanvraag onvoldoende gemotiveerd is,

c. het een herhaalde aanvraag betreft en uit de aanvraag onvoldoende
blijkt dat de feiten en omstandigheden na de eerdere aanvraag veranderd
zijn, 

d. betrokkene niet instemt met een verzoekschrift voor de beƫindiging
van de verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging.

5. In het geval de geneesheer-directeur op het moment van ontvangst van
de aanvraag tot beƫindiging van verplichte zorg reeds is begonnen met
de voorbereiding van een nieuw verzoekschrift voor een zorgmachtiging of
een wijziging van de zorgmachtiging, dan wel een dergelijk
verzoekschrift bij de rechter is ingediend, voegt hij de aanvraag tot
beƫindiging van de verplichte zorg bij het verzoekschrift voor een
zorgmachtiging, het verzoekschrift tot wijziging van de zorgmachtiging,
dan wel verzoekt hij de griffie van de rechtbank de aanvraag bij het
ingediende verzoekschrift te voegen.

6. De geneesheer-directeur deelt het besluit om geen verzoekschrift bij
de rechter in te dienen, bedoeld in het vierde lid, dan wel de aanvraag
te voegen bij het verzoekschrift voor een zorgmachtiging of het
verzoekschrift voor een wijziging van de zorgmachtiging, bedoeld in het
vijfde lid, schriftelijk mee aan de aanvrager, betrokkene, de
vertegenwoordiger, de contactpersoon en de advocaat. 

7. De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak op het verzoekschrift
voor de beƫindiging van de verplichte zorg. In het geval de aanvraag
voor beƫindiging van verplichte zorg is gevoegd bij het verzoekschrift
voor een zorgmachtiging of het verzoekschrift voor een wijziging van de
zorgmachtiging, doet hij uitspraak over de beƫindiging van de
verplichte zorg gelijktijdig met de uitspraak inzake het verzoekschrift
voor een zorgmachtiging of het verzoekschrift tot wijziging van de
zorgmachtiging.

8. Indien de rechter voorwaarden verbindt aan de beƫindiging van de
verplichte zorg, is artikel 8:20 van overeenkomstige toepassing. Hij kan
zich door de zorgverantwoordelijke, de arts die de medische verklaring
heeft afgegeven of een andere deskundige laten adviseren over de te
stellen voorwaarden.

9. De griffie van de rechtbank zendt een afschrift van de beslissing van
de rechter aan: 

a. betrokkene,

b. de vertegenwoordiger,

c. de advocaat,

d. de contactpersoon,

e. de ouders die het gezag uitoefenen, de voogd, de curator of de
mentor,

f.  de echtgenoot, partner, levensgezel of degene die betrokkene
verzorgt, 

g. de aanvrager, bedoeld in artikel 8:18, 

h. de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke
en de huisarts, en

i. een officier van justitie.

10. De beslissing van de rechter is uitvoerbaar bij voorraad. 

Artikel 8:20

1. De voorwaarden en beperkingen, bedoeld in de artikelen 8:17, tweede
lid en 8:18, tweede lid, betreffen de zorg aan en het gedrag van
betrokkene, ter voorkoming van het aanzienlijke risico op ernstige
schade. 

2. De voorwaarden en beperkingen kunnen ook inhouden dat betrokkene zich
onder toezicht stelt van een zorgaanbieder of zorgverlener, die
betrokkene hulp en steun verleent bij het naleven van de voorwaarden en
beperkingen.

3. De geneesheer-directeur raadpleegt de zorgverantwoordelijke over de
noodzakelijk geachte voorwaarden of beperkingen. 

4. De geneesheer-directeur besluit slechts tot tijdelijke onderbreking
of beƫindiging van de verplichte zorg als betrokkene zich bereid heeft
verklaard tot naleving van de voorwaarden of beperkingen en
redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarden zal
naleven.

Artikel 8:21

1. De zorgverantwoordelijke, betrokkene en de vertegenwoordiger
evalueren de uitvoering van de zorgmachtiging of de crisismaatregel,
indien het voornemen bestaat de verplichte zorg te beƫindigen.

2. De zorgverantwoordelijke en betrokkene stellen indien gewenst op
basis van deze evaluatie een zelfbindingsverklaring op en passen zo
nodig de zorgkaart van betrokkene aan.

3. De zorgverantwoordelijke wijst betrokkene op de mogelijkheid om het
plan, bedoeld in artikel 5:7, te evalueren en zo nodig aan te passen.

Paragraaf 6	Informatieverstrekking en gegevensverwerking

Artikel 8:22

1. Onverminderd andere informatieverplichtingen die voortvloeien uit
deze wet, informeren de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de
zorgverantwoordelijke en de officier van justitie elkaar, zo nodig
zonder toestemming van betrokkene, voor zover dat noodzakelijk is ter:

a. uitoefening van ieders taak op grond van deze wet, en 

b. voorkoming of beperking van een aanzienlijk risico op ernstige schade
voor betrokkene of een ander.

2. Onder de gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden tevens begrepen:
justitiƫle gegevens als bedoeld in de Wet justitiƫle en
strafvorderlijke gegevens, politiegegevens als bedoeld in de Wet
politiegegevens, en bijzondere persoonsgegevens inzake de gezondheid van
betrokkene als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.

3. De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke,
de burgemeester en de officier van justitie zijn ter uitoefening van hun
taak op grond van deze wet bevoegd inlichtingen te vorderen of inzage te
vorderen van gegevens en bescheiden, voor zover dat noodzakelijk is ter
voorkoming of beperking van een aanzienlijk risico op ernstige schade
voor betrokkene of een ander. 

4. Een ieder is verplicht aan de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur,
de zorgverantwoordelijke, de burgemeester en de officier van justitie,
binnen de door hen gestelde redelijke termijn alle medewerking te
verlenen die zij redelijkerwijs kunnen vorderen voor de uitoefening van
de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid. 

5. De medewerkers van de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de
zorgverantwoordelijke, de burgemeester en de officier van justitie zijn
tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de uitoefening van hun taak
aan hen is toevertrouwd, tenzij het bepaalde in het eerste lid of enig
ander wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak
de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Artikel 8:23

1. De zorgaanbieder verschaft de arts, bedoeld in artikel 5:9, ten
behoeve van diens taak op grond van paragraaf 3 van hoofdstuk 5 en
artikel 7:5, toegang tot het register, bedoeld in artikel 8:26, voor
zover het betreft de zelfbindingsverklaring.

2. De zorgverantwoordelijke verschaft de arts, bedoeld in artikel 5:9,
ten behoeve van diens taak op grond van paragraaf 3 van hoofdstuk 5 en
artikel 7:5, toegang tot het zorgplan, bedoeld in artikel 5:15, en het
dossier van betrokkene, bedoeld in artikel 8:4.

Artikel 8:24

De zorgverantwoordelijke verschaft op verzoek van nabestaanden van
betrokkene aan hen inzage in of afschrift van het dossier van
betrokkene, bedoeld in artikel 8:4, voor zover de persoonlijke
levenssfeer van derden daardoor niet wordt geschaad, en indien:

a. betrokkene daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven; of 

b. er sprake is van een zwaarwegend belang ter zake voor de
nabestaanden.

Artikel 8:25

1. De zorgaanbieder houdt ten behoeve van het toezicht door de inspectie
een digitaal register bij van de verplichte zorg, waarin in ieder geval
wordt opgenomen:

a.Ā de namen van betrokkene, de zorgverantwoordelijke en de
geneesheer-directeur;

b. de zelfbindingsverklaring, bedoeld in artikel 4:1;

c. de vorm van de aan betrokkene verleende verplichte zorg;

d. de noodzaak voor de verplichte zorg;

e.Ā de begindatum en de einddatum van de vorm van verplichte zorg;

f.Ā de duur en frequentie van de verplichte zorg; 

g.Ā de beslissingen van de geneesheer-directeur op de aanvragen voor de
voorbereiding voor een zorgmachtiging;

h.Ā de beslissingen van de rechter op verzoekschriften voor een
zorgmachtiging, of wijziging van een zorgmachtiging;  

i.Ā de beslissing van de burgemeester op grond van artikel 7:3;

j. de beslissing tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg
voorafgaand aan een crisismaatregel op grond van artikel 7:4;

k. de beslissing tot het verlenen van tijdelijke verplichte zorg in
onvoorziene situaties op grond van artikel 8:11;

l. de beslissingen van de geneesheer-directeur op de aanvragen voor
tijdelijke onderbreking of beƫindiging van een zorgmachtiging op grond
van de artikelen 8:17 en 8:18;

m.Ā de beslissingen van de rechter opĀ  verzoekschriften voor
beƫindiging van een zorgmachtiging;

n.Ā de beslissingen van de strafrechter op grond van artikel 37 van het
Wetboek van Strafrecht, waaruit blijkt of iemand is opgenomen met een
nog geldende justitiƫle titel op basis van het Wetboek van Strafrecht. 

o. de beslissingen van de klachtencommissie.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over wat in het register, bedoeld in het eerste lid, wordt
opgenomen.

3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de
wijze waarop de gegevens in het register worden vastgelegd, alsmede hoe
de gegevens aan de inspectie worden verstrekt

Artikel 8:26

De zorgaanbieder verstrekt ten minste eens per zes maanden aan de
inspectie een digitaal overzicht van de verplichte zorg die door hem is
verleend, onder vermelding van de aard en frequentie daarvan, met
daarbij een door het bestuur van de zorgaanbieder ondertekende analyse
van de verleende verplichte zorg.

Artikel 8:27

1. De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de burgemeester en de
officier van justitie, bewaren de gegevens en bescheiden gedurende
vijftien jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop de zorgmachtiging of
de crisismaatregel wordt beƫindigd. 

2. Indien de geneesheer-directeur na de voorbereiding van een
zorgmachtiging beslist geen verzoekschrift bij de rechter in te dienen,
bewaart de geneesheer-directeur de gegevens en bescheiden gedurende vijf
jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop die beslissing is genomen. 

3. Indien de aanvraag voor de voorbereiding van een zorgmachtiging
niet-ontvankelijk is verklaard, bewaart de geneesheer-directeur de
gegevens en bescheiden gedurende Ć©Ć©n jaar te rekenen vanaf het
tijdstip waarop die beslissing is genomen.

4. Na verloop van de termijnen, bedoeld in het eerste, tweede en derde
lid worden de gegevens en bescheiden vernietigd, tenzij:

a. redelijkerwijs aannemelijk is dat bewaring van de gegevens en
bescheiden van aanmerkelijk belang is voor een ander dan betrokkene, of 

b. het bij de wet bepaalde zich tegen vernietiging verzet.

5. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden vanaf vijf
jaar na de beƫindiging van de zorgmachtiging of de crisismaatregel de
gegevens en bescheiden binnen drie maanden vernietigd indien betrokkene
daartoe verzoekt en:

a. redelijkerwijs aannemelijk is dat bewaring van de gegevens en
bescheiden niet van aanmerkelijk belang is voor een ander dan
betrokkene, 

b. het bij de wet bepaalde zich niet tegen vernietiging verzet.

Artikel 8:28

In afwijking van artikel 8:22, vierde lid, en artikel 2:5 van de
Algemene wet bestuursrecht kunnen de zorgaanbieder, de
geneesheer-directeur, de burgemeester en de officier van justitie zonder
toestemming van betrokkene gegevens en bescheiden ten behoeve van
statistiek of wetenschappelijk onderzoek aan een ander verstrekken,
indien:

a. het onderzoek voorziet in zodanige waarborgen dat de persoonlijke
levenssfeer van betrokkene niet wordt geschaad, 

b. het onderzoek een zwaarwegend algemeen belang dient, en   

c. betrokkene niet uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen
verstrekking.

 

Artikel 8:29

De geneesheer-directeuren van zorgaanbieders die deel uitmaken van een
regio voeren periodiek overleg over het aanbod van verplichte zorg in de
regio, de knelpunten bij de voorbereiding daarop alsmede de uitvoering
ervan.

AA

In artikel 9:1 wordt ā€œde Minister van Justitieā€ telkens vervangen
door: de Minister van Veiligheid en Justitie en in onderdeel b wordt
tussen ā€œeen beslissing totā€ en ā€œtijdelijke onderbrekingā€
ingevoegd: overplaatsing of.

BB

Artikel 10:2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het vierde lid wordt ā€œzijn vertegenwoordigerā€ vervangen door:
de vertegenwoordiger.

b. In het zesde lid wordt ā€œBij algemene maatregel van bestuurā€
vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

CC

Artikel 10:3 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt ā€œzijn vertegenwoordiger, zijn advocaat, de
patiĆ«ntcontactpersoonā€ vervangen door de vertegenwoordiger, de
advocaat, de contactpersoon en ā€œde artikelen 7:4, 8:5, 8:7 tot en met
8:12 en 8:18 tot en met 8:21ā€ door: de artikelen 1:6, 4:1, 5:4, 5:13,
5:19, 7:4, 8:4, 8:7, 8:9 tot en met 8:14, 8:16 tot en met 8:21, en 8:27.

b. In het derde lid wordt ā€œDe zorgaanbieder verleent aan de
patiĆ«ntenvertrouwenspersoon inzage van haar dossiersā€ vervangen door
ā€˜De zorgaanbieder en de zorgverantwoordelijke verlenen aan de
patiĆ«ntenvertrouwenspersoon inzage van hun dossiersā€™ en wordt ā€œzijn
vertegenwoordigerā€ vervangen door: de vertegenwoordiger.

c. In het vijfde lid wordt ā€œis gericht tegen een beslissingā€
vervangen door ā€œeen beslissing of de nakoming van een verplichting
betreftā€ en ā€œcommissieā€ door: klachtencommissie.

d. In het zesde lid wordt ā€œbetrokkene, de vertegenwoordiger, de
geneesheer-directeur, de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke, de
inspectie en de commissieā€ vervangen door: de indiener van de klacht,
betrokkene, de vertegenwoordiger, de contactpersoon, de advocaat, de
geneesheer-directeur, de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke en de
inspectie.

DD

Artikel 10:5 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:

Tegen een beslissing van de klachtencommissie kan een belanghebbende
door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoek binnen zes weken
na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de klager,
betrokkene en degene op wie de klacht betrekking heeft, is meegedeeld,
beroep instellen bij de rechter.

b. Het vierde lid komt te luiden:

4. De rechter stelt in elk geval de klager, betrokkene, de
vertegenwoordiger, de zorgaanbieder en de geneesheer-directeur of de
zorgverantwoordelijke in de gelegenheid te worden gehoord. De rechter
kan zo nodig de contactpersoon in de gelegenheid stellen te worden
gehoord. 

EE

Artikel 10:6 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het zesde lid wordt ā€œde geneesheer-directeur, de zorgaanbieder,
de inspectie en de commissieā€ vervangen door: de contactpersoon, de
geneesheer-directeur, de zorgaanbieder en de inspectie.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. De beslissing van de rechter is uitvoerbaar bij voorraad.

FF

Artikel 10:7 komt te luiden:

Artikel 10:7

Bij een verzoek als bedoeld in artikel 10:3, eerste lid, kan tevens
worden verzocht tot vergoeding van geleden schade. De klachtencommissie
kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.

GG

Artikel 10:8 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste volzin wordt ā€œzijn vertegenwoordigerā€ vervangen
door: de vertegenwoordiger.

b. In de tweede volzin wordt na ā€œafzonderlijk beslissenā€ ingevoegd:
en kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.

HH

Artikel 10:9 wordt als volgt gewijzigd:

a. De zinsnede ā€œzijn vertegenwoordigerā€ wordt telkens vervangen
door: de vertegenwoordiger.

b. In het tweede lid, wordt ā€œde commissieā€ vervangen door: de
geneesheer-directeur in zijn hoedanigheid als bestuursorgaan.

II

Artikel 11:1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt ā€œde commissieā€ en wordt ā€œin
behandeling neemtā€ vervangen door: wordt voorbereid.

b. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. vragen of klachten over de uitvoering van de zorg.

c. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot
en met vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. De patiƫntenvertrouwenspersoon verleent advies en bijstand ten
aanzien van de uitoefening van de rechten van betrokkene.

d. In het derde lid (nieuw) komt onderdeel a te luiden:

a. tekortkomingen in de structuur en de uitvoering van de zorg, voor
zover deze afbreuk doen aan de rechten van de betrokkene, te signaleren
en aan de inspectie te melden;.

e. In het vijfde lid (nieuw) wordt ā€œBij algemene maatregel van bestuur
kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nadere regels
gevenā€ vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen nadere regels worden gesteld.

JJ

Artikel 11:3 komt te luiden:

Artikel 11:3

1. De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke
als ook alle anderen die bij de uitvoering van deze wet betrokken zijn,
geven aan de patiƫntenvertrouwenspersoon binnen de door hem gestelde
redelijke termijn alle door hem verlangde inlichtingen, voor zover dit
redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is en betrokkene
of de vertegenwoordiger daarmee uitdrukkelijk instemt.

2. De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke
als ook alle anderen die bij de uitvoering van deze wet betrokken zijn,
verlenen aan de patiƫntenvertrouwenspersoon binnen de door hem gestelde
redelijke termijn alle medewerking, die deze redelijkerwijs kan vorderen
bij de uitoefening van zijn taak.

3. De zorgaanbieder verleent aan de patiƫntenvertrouwenspersoon inzage
in zijn dossiers, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van
zijn taak nodig is en betrokkene of de vertegenwoordiger daarmee
uitdrukkelijk heeft ingestemd.

KK

Artikel 12:1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Er is een familievertrouwenspersoon die tot taak heeft om op verzoek
van de familie en naasten van een persoon met een psychische stoornis
aan wie vrijwillige of verplichte zorg wordt verleend door een
zorgaanbieder, de familie en naasten:

a. te informeren;

b. te adviseren;

c. te ondersteunen;

d. bijstand te verlenen bij een klachtprocedure.

b. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde
lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

2. De familievertrouwenspersoon heeft tevens tot taak om te bemiddelen
tussen:

a. de familie en naasten,

b. de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke, en

c. betrokkene.

3. De familievertrouwenspersoon brengt ten minste eenmaal per jaar een
rapport en advies uit aan de zorgaanbieder ten behoeve van het
kwaliteitsbeleid.

c. In het vijfde lid (nieuw) wordt ā€œBij algemene maatregel van bestuur
kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nadere regels
gevenā€ vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen nadere regels worden gesteld.

LL

Aan artikel 12:2 wordt, onder vernummering van het eerste en tweede lid
tot tweede en derde lid, een lid ingevoegd, luidende;

1. De familievertrouwenspersoon bezoekt betrokkene alleen op diens
verzoek of op verzoek van familie of naasten.

MM

Artikel 12:3 komt te luiden:

Artikel 12:3

1. De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke
en alle anderen die bij de uitvoering van deze wet betrokken zijn, geven
aan de familievertrouwenspersoon binnen de door hem gestelde redelijke
termijn alle door hem verlangde inlichtingen, voor zover dit
redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is en betrokkene
of de vertegenwoordiger daarmee uitdrukkelijk instemt.

2. De zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke
en alle anderen die bij de uitvoering van deze wet betrokken zijn,
verlenen aan de familievertrouwenspersoon binnen de door hem gestelde
redelijke termijn alle medewerking die deze redelijkerwijs kan vorderen
bij de uitoefening van zijn taak.

3. De zorgaanbieder en de zorgverantwoordelijke verlenen aan de
familievertrouwenspersoon inzage van hun dossiers, voor zover dit
redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is en betrokkene
of de vertegenwoordiger schriftelijk instemt met inzage of indien er
sprake is van een zwaarwegend belang ter zake voor de nabestaanden.

NN

Artikel 12:4 komt te luiden:

Artikel 12:4

De familievertrouwenspersoon is tot geheimhouding verplicht van hetgeen
in de uitoefening van zijn taak aan hem is toevertrouwd, tenzij:

a. enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht,

b. uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit,

c. betrokkene schriftelijke toestemming geeft om vertrouwelijke
informatie met familie of naasten te delen,

d. familie en naasten toestemming geven om vertrouwelijke informatie te
delen, of

e. er sprake is van een zwaarwegend belang ter zake voor de
nabestaanden.

OO

In artikel 13:1 wordt ā€œde commissieā€ vervangen door: de
geneesheer-directeur.

PP

Artikel 13:3 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het derde lid wordt ā€œzijn vertegenwoordigerā€ vervangen door:
de vertegenwoordiger.

b. Het vierde lid vervalt.

QQ

In artikel 13:6, eerste lid, wordt ā€œDe raad voor rechtsbijstandā€
vervangen door: Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.

RR

Artikel 14:1 komt te luiden:

Artikel 14:1

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
deze wet zijn belast de ambtenaren van de inspectie.

2. De met het toezicht belaste ambtenaren zijn, voor zover dat voor de
vervulling van hun taak noodzakelijk is, bij de bevoegdheden, bedoeld in
de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht,
tevens bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning
of verblijfsruimte binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Zij beschikken niet over de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5:18
en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. In afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, zijn de met het toezicht belaste ambtenaren, voor zover
dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, bevoegd tot inzage
van het dossier van betrokkene. Voor zover de betrokken
beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het
dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken
toezichthouder.

4. De zorgaanbieder, geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke
alsmede alle anderen die bij de uitvoering van deze wet betrokken zijn,
geven aan de met het toezicht belaste ambtenaren alle door hen verlangde
inlichtingen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun
taak nodig is.

5. De zorgaanbieder stelt de met het toezicht belaste ambtenaren in de
gelegenheid met betrokkene te spreken, al of niet op verzoek van
betrokkene.

6. Aan leden van het SubcomitƩ ter Preventie als bedoeld in het op 18
december 2002 te New York tot stand gekomen Facultatief Protocol bij het
Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) en het ComitƩ als bedoeld
in het op 26 november 1987 te Straatsburg tot stand gekomen Europees
Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende
behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, 19) zoals gewijzigd door
Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107), komen dezelfde
bevoegdheden toe als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren
bedoeld in het eerste lid beschikken. Artikel 5:20, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, is van overeenkomstige toepassing.

SS

In artikel 14:2 vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede
lid, het tweede lid. 

TT

Artikel 14:3 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste, derde en vijfde lid wordt ā€œde commissieā€ telkens
vervangen door: de officier van justitie.

b. In het eerste lid vervalt ā€œeen zorgmachtiging ofā€ alsmede de
komma na crisismaatregel.

c. In het derde lid vervalt: de zorgmachtiging of.

UU

Artikel 14:5 komt te luiden:

Artikel 14:5

1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete van ten hoogste ā‚¬ 13.400
opleggen ter zake van overtreding van regels gesteld bij of krachtens:

a. artikel 7:4;

b. artikel 8:2;

c. artikel 8:4;

d. artikel 8:7;

e. artikel 8:8;

f. artikel 8:11;

g. artikel 8:12;

h. artikel 8:13;

i. artikel 8:14;

j. artikel 8:15;

k. artikel 8:17;

l. artikel 8:18;

m. artikel 8:21;

n. artikel 8:25;

n. artikel 8:26.

2. 

Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van
overtreding van regels gesteld bij of krachtens:

a. artikel 5:8, onderdeel b;

b. artikel 5:10;

c. artikel 5:14;

d. artikel 5:15;

e. artikel 7:9;

f. artikel 8:1;

g. artikel 8:2;

h. artikel 8:4;

i. artikel 8:7;

j. artikel 8:8;

k. artikel 8:16;

l. artikel 8:18;

m. artikel 8:19;

n. artikel 8:20;

o. artikel 8:22, derde lid;

p. artikel 8:25;

q. artikel 8:26;

r. artikel 10:1;

s. artikel 10:3, tweede lid;

t. artikel 10:4;

u. artikel 10:5, tweede lid;

v. artikel 10:6.

VV

In de artikelen 14:6, 14:7 en 14:9, eerste lid, onder a, wordt ā€œ8:9
tot en met 8:11ā€ vervangen door: 8:11 tot en met 8:13.

WW

Artikel 14:9, eerste lid, komt te luiden:

1. Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die:

a. vormen van verplichte zorg verleent waarin de zorgmachtiging of
crisismaatregel niet voorziet en die ook niet op basis van de artikelen
7:4, 8:11 tot en met 8:13 kunnen worden verleend:

b. handelt in strijd met artikel 7:4;

c. handelt in strijd met artikel 8:3;

d. handelt in strijd met artikel 8:4, eerste lid;

e. handelt in strijd met artikel 8:7, eerste en tweede lid;

f. handelt in strijd met artikel 8:11;

g. handelt in strijd met artikel 8:12;

h. handelt in strijd met artikel 8:13;

i. handelt in strijd met artikel 8:18;

j. handelt in strijd met artikel 8:19;

k. handelt in strijd met artikel 8:20.

XX

Hoofdstuk 15 komt te luiden:

HOOFDSTUK 15 OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 15:1

1. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen blijft
van toepassing op een verzoek dat vĆ³Ć³r het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet is ingediend krachtens:

a. de artikelen 2, eerste lid, 14a, eerste lid, 14e, eerste lid, 14h,
eerste lid, 15, eerste lid, 18, eerste lid, 28, eerste lid, 32, eerste
lid, 34f, eerste lid, 35, eerste lid, 41a, eerste lid, 41b, eerste lid,
6, tweede lid, 49, elfde lid, van die wet en dat strekt tot het
verkrijgen van een beslissing door de rechter;

b. de artikelen 4, eerste lid, 6, eerste lid, 33, 46, tweede lid, van
die wet en dat strekt tot het verkrijgen van een beslissing door de
officier;

c. de artikelen 41a, eerste lid, van die wet dat strekt tot het
verkrijgen van een beslissing door de inspecteur;

d. de artikelen 43, eerste lid, 49, eerste lid, van die wet dat strekt
tot het verkrijgen van een beslissing door de geneesheer-directeur;

e. artikel 20, eerste lid, van die wet dat strekt tot het verkrijgen van
een beslissing door de burgemeester;

f. artikel 41, eerste lid, van die wet dat strekt tot het verkrijgen van
een beslissing door de commissie, bedoeld in artikel 41, tweede lid, van
die wet.

2. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen blijft
van toepassing op een beslissing als bedoeld in het eerste lid,
onderdelen a tot en met f, die vĆ³Ć³r het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet is genomen.

Artikel 15:2

1. Een machtiging als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, 14a, eerste
lid, 15, eerste lid, 27, eerste lid, 32, eerste lid, en 34f, eerste lid,
van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen die is
afgegeven na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt
gelijkgesteld met een zorgmachtiging.

2. Een last tot inbewaringstelling als bedoeld in artikel 20 van de Wet
bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen die is afgegeven na
het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt gelijkgesteld met
een crisismaatregel.

3. Een behandelingsplan als bedoeld in artikel 38 van de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen dat is opgesteld vĆ³Ć³r het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, wordt gelijkgesteld met een
zorgplan als bedoeld in artikel 5:15.

Artikel 15:3

Een door Onze Minister op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel h,
van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen als
psychiatrisch ziekenhuis aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan
wordt door Onze Minister ambtshalve opgenomen in het register, bedoeld
in artikel 1:2.

YY

De titel van Hoofdstuk 17 Slotbepalingen wordt vervangen door: Hoofdstuk
16 Slotbepalingen

ZZ

De artikelen 17:1 tot en met 17:4 worden vernummerd tot 16:1 tot en met
16:4.

AB

In artikel 16:1 (nieuw) wordt ā€œOnze Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sportā€ vervangen door: Onze Minister.



Toelichting

ALGEMEEN

Via deze nota van wijziging worden een aantal belangrijke wijzigingen
voorgesteld ten behoeve van het voorstel van wet, houdende regels voor
het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een
psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg),
(Kamerstukken II 2009-2010, 32 399). De aanleiding voor deze nota van
wijziging is een herbezinning op de rol en de taken van de commissie
verplichte geestelijke gezondheidszorg. Met de commissie zou een nieuw
orgaan binnen de geestelijke gezondheidszorg tot stand worden gebracht.
De kritische vragen over de extra bureaucratie die de commissie met zich
mee zou kunnen brengen, het risico van dubbele procedures (eerst bij de
commissie, vervolgens bij de rechter), de introductie van een nieuw
instituut en de daaraan verbonden personele en budgettaire consequenties
die ten koste gaan van de al beperkte beschikbare mensen en middelen in
de geestelijke gezondheidszorg, hebben ertoe geleid dat dit kabinet de
doelstellingen van het wetsvoorstel wil bereiken met bestaande
instituties en een verankering in de bestaande praktijk; niet door de
introductie van een nieuw instituut. Voor dit kabinet staat voorop dat
de instituties en mensen werkzaam in de zorg de verantwoordelijkheid die
zij hebben in het zorgstelsel en in de geestelijke gezondheidszorg ook
daadwerkelijk invullen. Zij zullen dat doen vanuit het uitgangspunt dat
degene die zorg ontvangt centraal staat, zeker als het gaat om
verplichte zorg. Bij de zorgverlening wordt uitgegaan van de kracht en
het kunnen van betrokkene en de rol die naasten en familie daarbij
kunnen vervullen. Met de voorgestelde wijzingen wordt beoogd te
bewerkstelligen dat de doelstellingen van het wetsvoorstel, de
uitgangspunten en de criteria voor verplichte zorg worden verankerd in
de dagelijkse praktijk van de zorginstellingen in aansluiting op reeds
bestaande taken en bevoegdheden. 

Deze nota van wijziging wordt mede namens de Staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie ingediend.

Doelstellingen en de praktijk

De doelstellingen van het wetsvoorstel, de uitgangspunten en criteria
voor verplichte zorg blijven onveranderd. Het verbeteren van de
kwaliteit van de geestelijke gezondheidszorg, het terugdringen van
dwang, het aansluiten bij de ā€˜stepped careā€™ benadering in de zorg en
in het verlengde daarvan een ā€˜ambulantiseringā€™ van de zorg, zijn
speerpunten van het beleid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport. Als het gaat om verplichte geestelijke gezondheidszorg biedt
dit wetsvoorstel de randvoorwaarden voor het verder realiseren van dat
beleid. 

Het voorkomen van verplichte zorg, het zoeken naar alternatieven, en als
verplichte zorg als ultimum remedium uiteindelijk niet te vermijden is,
het kiezen voor de minst ingrijpende zorg, waarbij rekening wordt
gehouden met de voorkeuren van betrokkene en de inbreng van familie en
naasten, bepalen uiteindelijk de kwaliteit van de zorgverlening. Als
zodanig is het realiseren van deze doelstellingen de
verantwoordelijkheid van zowel de zorgaanbieder als degene die bij de
zorgverlening betrokken zijn. Het versterken van de rechtspositie van
betrokkene en van de positie van familie en naasten zal in de dagelijkse
praktijk van de geestelijke gezondheidszorg verder vorm moeten krijgen,
doordat hulpverleners en zorgverantwoordelijken zich van het belang
daarvan bewust zijn en er in het dagelijks werk naar handelen. Dit geldt
ook voor het verbeteren van de kwaliteit van verplichte zorg, die deels
bereikt wordt, indien bij de verplichte zorgverlening gehandeld wordt
overeenkomstig de multidisciplinaire richtlijn, die het wetsvoorstel
voorschrijft en door het veld wordt ontwikkeld. Voldoende aanbod van
vrijwillige zorg, het bieden van zorg op maat met aandacht voor de
essentiƫle voorwaarden voor zelfstandige deelname aan het
maatschappelijk verkeer en de zorg en de begeleiding die nodig zijn,
nadat de verplichte zorg is geƫindigd om terugval te voorkomen zijn
doelstellingen die zich niet alleen richten tot zorgverleners, maar
vanuit het uitgangspunt van de wederkerigheid ook op de zorgaanbieders,
de zorgverzekeraars en de gemeenten. Ieder vanuit de maatschappelijke
rol die zij in het stelsel van de gezondheidszorg, bij de openbare
geestelijke gezondheidszorg, de maatschappelijke participatie en de zorg
voor de burgers van een gemeente vervullen. 

Van belang is dat dit gewijzigde wetsvoorstel niet de opname van
betrokkene centraal stelt, maar de behandeling. Daarnaast wordt het
mogelijk gemaakt dat deze gedwongen behandeling in ambulante
omstandigheden wordt verleend, dat wil zeggen: in de eigen omgeving van
betrokkene. ā€˜Ambulantiseringā€™ is een belangrijke beleidsdoelstelling
voor de geestelijke gezondheidszorg in de komende jaren. In het
Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013-2014, dat in juni 212 tussen de
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en een groot aantal
veldpartijen is gesloten staat dat de ambitie om de totale
beddencapaciteit in de periode tot 2020 fors af te bouwen met een derde
ten opzichte van het aantal bedden in 2008 en deze bedden te vervangen
door middel van ambulante zorg. 

De reden om de zorg te willen verplaatsen van de instelling naar de
omgeving van betrokkene is meervoudig. In de eerste plaats betekent
ambulante zorg dat betrokkene niet uit zijn eigen omgeving wordt
gehaald. Daarmee wordt de triade tussen zorgverlener, betrokkene en zijn
familie en/of naasten ā€“ een belangrijk element in deze wet ā€“
gemakkelijker. Daarnaast hebben de familie en naasten meer kansen om
betrokkene thuis actief te ondersteunen, daar waar zij in de kliniek op
bezoek komen. Dat betekent overigens wel dat zij erop moeten kunnen
vertrouwen dat, zeker in geval van verplichte zorg, de zorgverlening en
de begeleiding intensief is. Zij mogen er niet alleen voor staan. Ten
slotte maakt behandeling in de thuissituatie herstel van burgerschap of
maatschappelijke deelname gemakkelijker. Er kan beter inzicht worden
verkregen of en hoe betrokkene in zijn thuissituatie functioneert, hoe
zijn contact is met zijn omgeving en welke begeleiding hij nodig heeft.
Op grond daarvan is het gemakkelijker concrete doelen te formuleren wat
er nodig is voor maatschappelijk herstel, opdat betrokkene ook daarin
ondersteund kan worden. Soms zal echter verplichte zorg niet ambulant
kunnen worden verleend, maar zal opname toch noodzakelijk zijn omdat
betrokkene zonder opname niet adequaat kan worden behandeld of omdat
zijn veiligheid of die van anderen alleen gegarandeerd kan worden binnen
de instelling. Passende zorg is immers een combinatie van behandeling
(die naast zorg ook herstel van burgerschap of maatschappelijke deelname
omvat) en beveiliging. 

De afgelopen jaren heeft de opbouw van ambulante zorgvormen in Nederland
steeds meer vorm gekregen. Er zijn een groeiend aantal ACT-teams
(Assertive Community Treatment) en FACT-teams. ACT is in jaren zeventig
in de Verenigde Staten ontwikkeld en wordt ook in een aantal andere
Europese landen toegepast. Het eerste Nederlandse ACT-team startte in
Rotterdam in 2002. Nu zijn er ruim 30 teams actief, vooral in de grotere
steden. ACT richt zich vooral op de 'moeilijkste' mensen, degenen met
langdurende of blijvende ernstige psychiatrische aandoeningen. Naast hun
psychotische stoornis hebben zij vaak ook problemen op vele andere
leefgebieden zoals een verslaving, dak- en thuisloosheid, problemen met
geld en werk en soms crimineel gedrag. ACT-teams zoeken deze patiƫnten
actief op waar ze verblijven. ACT is multidisciplinair: in een ACT-team
is heel veel expertise gebundeld. Zo zit er een team in ieder geval een
psychiater, verslavingsdeskundige, ervaringsdeskundige,
sociaal-psychiatrisch verpleegkundige en een maatschappelijk werker. Het
ACT-team biedt praktische maatschappelijk ondersteuning. 

De 'Functie ACT' (FACT) is een in Nederland ontwikkelde variant op ACT.
FACT richt zich op de hele groep van mensen met langdurende of blijvende
ernstige psychiatrische aandoeningen buiten het ziekenhuis. FACT teams
werken wijkgericht, meestal in een kleinere regio van ongeveer 50.000
inwoners. Ze zijn ā€˜outreachendā€™ en ambulant. Ā In 2012 zijn er in
Nederland 150 FACT-teams actief. Daarnaast ontstaan er steeds meer
andere teams, gericht op specifieke doelgroepen. Zo zijn er inmiddels
ook speciale teams voor kinderen en jeugd en voor forensische ACT. De
Raad voor de Volkgezondheid en Zorg (RVZ) bepleit in haar rapport
Stoornis en Delict (ā€˜Forensische en verplichte geestelijke
gezondheidszorg vormen een ketenā€™, mei 2012) een nog verdere groei van
het aantal (forensische) (F)ACT-teams. Deze teams moeten transmuraal
werken, dus patiƫntvolgend, onafhankelijk van locatie of juridische
titel. Door een adequaat aanbod van dergelijke teams, kan de opnameduur
worden beperkt en vergroot dit de kans op succesvolle resocialisatie.

 

Een centrale rol in de verplichte zorg komt toe aan de
geneesheer-directeur die ook nu al op grond van de Wet bijzondere
opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) een groot aantal taken
en bevoegdheden heeft ten aanzien van gedwongen opgenomen patiƫnten.
Hij is de professional die een zelfstandige positie in de instelling
inneemt met enige afstand tot de directe zorgverlening en onafhankelijk
tot de raad van bestuur. Hij bewaakt dat de uitgangspunten en criteria
van verplichte zorg in een individueel zorgtraject worden nageleefd. 

Hoofdlijnen procedure aanvragen en verlenen zorgmachtiging

De procedure voor het aanvragen van een zorgmachtiging ziet er op grond
van de voorgestelde tekst, zoals gewijzigd via deze nota van wijziging,
als volgt uit.

De geneesheer-directeur wordt verantwoordelijk voor het voorbereiden van
de zorgmachtiging en het indienen van een verzoekschrift bij de rechter.
Bij hem kan een aanvraag voor de voorbereiding van de zorgmachtiging
worden ingediend. Hij wijst de zorgverantwoordelijke aan die
verantwoordelijk wordt voor de totstandkoming van het zorgplan. De
zorgverantwoordelijke stelt, met inbreng van de betrokkene, diens
familie of naasten, en zo nodig van gespecialiseerde zorgverleners, een
goed onderbouwd zorgplan op. De onafhankelijke arts geeft via een
medische verklaring een oordeel af over de psychische stoornis en toetst
tevens het zorgplan. De zorgverantwoordelijke pleegt voorafgaand aan het
opstellen van het zorgplan overleg met familie en naasten, andere
zorgverleners en de gemeente, indien er bij de voorbereiding van het
zorgplan blijkt dat essentiƫle voorwaarden voor deelname aan het
maatschappelijk leven van betrokkene ontbreken. Nieuw opgenomen is ook
een verwijzing naar een meldpunt voor openbare geestelijke
gezondheidszorg (meldpunt oggz) voor signalen over mensen die nog niet
eerder in zorg waren, of waarvan niet bekend is dat zij in zorg zijn bij
een zorgaanbieder. Mensen die zich zorgen maken over de geestelijke
gezondheid van anderen kunnen hier een signaal afgeven om de noodzaak
van en mogelijkheden voor ondersteuning en/of (gedwongen) zorg te laten
onderzoeken. In dat verband wordt verwezen naar een taak die gemeenten
nu al hebben op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo),
namelijk het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of
dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen (artikel 1,
eerste lid, onderdeel g, sub 8). Vanwege het meldpunt kan een verkennend
onderzoek worden verricht naar de noodzaak van verplichte zorg. Ook is
nieuw opgenomen dat betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld om samen
met familie dan wel naasten een eigen plan van aanpak op te stellen
teneinde verplichte zorg te voorkomen, voordat de geneesheer-directeur
overgaat tot de voorbereiding van een zorgmachtiging. Het openbaar
ministerie behoudt de verzoekerrol voor mensen die met politie en
justitie in aanraking zijn gekomen.

De verschillende actoren en hun taken

Hieronder volgt een beschrijving van de taken van de verschillende
professionals/instanties in het wetsvoorstel zoals aangepast door de
nota van wijziging. 

De geneesheer-directeur 

De geneesheer-directeur is degene die belast is met de zorg voor de
algemene gang van zaken en de gang van zaken op geneeskundig gebied in
de accommodatie waar zorg en verplichte zorg worden verleend door of
namens een zorgaanbieder. Dit hoeft overigens niet Ć©Ć©n
geneesheer-directeur per instelling te zijn. Vanwege de schaalgrootte
van de meeste ggz-instellingen kunnen er per instelling meerdere artsen
zijn die de functie van geneesheer-directeur vervullen. De
geneesheer-directeur zal altijd minimaal een op grond van de Wet op de
beroepen in de individuele gezondheidszorg geregistreerde arts moeten
zijn, maar in de praktijk veelal een psychiater zijn. Het is echter ook
denkbaar dat de geneesheer-directeur een verslavingsarts of een
specialist ouderengeneeskunde is. Mocht een geneesheer-directeur worden
gevraagd op basis van eigen onderzoek een onafhankelijke medische
verklaring af te geven als bedoeld in artikel 5:10, dan zal ook hij
moeten voldoen aan alle eisen genoemd in artikel 5:9. 

De geneesheer-directeur vervult in het aangepaste wetsvoorstel een
centrale rol als het gaat om de voorbereiding, de beslissing om een
verzoekschrift voor een zorgmachtiging al dan niet bij de rechter in te
dienen, de tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging, de overplaatsing
naar een andere zorgaanbieder, de tijdelijke onderbreking van de
verplichte zorg, de wijziging en de beƫindiging van de verplichte zorg.
Daarnaast wijst de geneesheer-directeur een onafhankelijke arts aan die
zorg draagt voor een medische verklaring. Tevens wijst hij de
zorgverantwoordelijke aan. Verder verzoekt de geneesheer-directeur om
een aansluitende zorgmachtiging na afloop van een crisismaatregel. De
veranderde rol van de geneesheer-directeur bij de voorbereiding van de
zorgmachtiging ten behoeve van het verzoekschrift wordt verder
toegelicht in de artikelsgewijze toelichting. 

De geneesheer-directeur kan ambtshalve of naar aanleiding van een
aanvraag een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voorbereiden.
Ambtshalve kan een geneesheer-directeur een zorgmachtiging voorbereiden
voor mensen die zich al in zorg bevinden. Dit is veruit de grootste
categorie van personen voor wie een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging wordt voorbereid. Ook kunnen familie, naasten of mensen
uit de directe omgeving van betrokkene bij de geneesheer-directeur een
aanvraag indienen voor de voorbereiding van een zorgmachtiging. Een
dergelijke aanvraag kan altijd rechtstreeks bij de geneesheer-directeur
worden ingediend. Als betrokkene zich niet reeds in de zorg bevindt en
de aanvrager zelf niet een geneesheer-directeur weet te vinden, kan hij
zich eerst wenden tot een meldpunt oggz. Daar kan hij melding doen van
een persoon voor wie de noodzaak tot ggz zou moeten worden onderzocht.
Het college van burgemeester en wethouders zorgt vervolgens voor een
verkennend onderzoek naar de noodzaak van verplichte zorg en zendt de
bevindingen hiervan aan een geneesheer-directeur van een zorgaanbieder
in de regio. Vervolgens kan degene die de melding heeft gedaan.
Vervolgens kan hij via het meldpunt oggz worden geĆÆnformeerd aan welke
geneesheer-directeur de melding is doorgezonden. Bij die
geneesheer-directeur kan dan een gemotiveerde aanvraag voor een
zorgmachtiging worden ingediend. De geneesheer-directeur kan ook
ambtshalve beslissen een zorgmachtiging voor te bereiden naar aanleiding
van een melding die bij een meldpunt is gedaan. 

De politie kan zich ook tot de geneesheer-directeur wenden indien de
politie in de uitoefening van de openbare ordehandhavingstaak en de taak
hulp te verlenen aan hen die dat behoeven, stuit op mensen met
psychiatrische problematiek die psychische hulp nodig hebben. In de
meeste van die situaties zal de politie via de meldpunten oggz en in
geval van een crisis, via de burgemeester (crisismaatregel), entameren
dat een proces in gang wordt gezet waarbij betrokkene de benodigde
verplichte zorg verkrijgt. Maar de politie kan zich in die situaties ook
rechtstreeks tot de geneesheer-directeur wenden met een aanvraag voor de
voorbereiding van de zorgmachtiging. Wordt de politie bij de
strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde geconfronteerd met mensen
met psychische problemen dan zal de politie zich richten tot de officier
van justitie, die naast de geneesheer-directeur eveneens een
verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter kan indienen (zie
hierna bij de officier van justitie). 

De besluitvorming of aan de criteria van verplichte zorg is voldaan,
zoals deze in het oorspronkelijke voorstel is toebedacht aan de
commissie, wordt aldus overgenomen door de geneesheer-directeur. Indien
de geneesheer-directeur heeft besloten dat voldaan is aan de criteria
voor verplichte zorg, dient hij onverwijld een verzoekschrift in bij de
rechtbank. De geneesheer-directeur is eindverantwoordelijk voor een
compleet samengesteld dossier en de kwaliteit daarvan, zoals dat in
kader van de voorbereiding en het aanvragen van de zorgmachtiging
opgesteld wordt. Voordat hij het verzoekschrift naar de rechter stuurt,
toetst de geneesheer-directeur het dossier. Indien uit deze toets blijkt
dat het zorgplan onvolledig of kwalitatief ontoereikend is, of er niet
genoeg aandacht is besteed aan mogelijke alternatieven voor verplichte
zorg, neemt de geneesheer-directeur contact op met de
zorgverantwoordelijke om het zorgplan aan te passen of alternatieven
voor dwang voor te stellen, voordat hij een zorgmachtiging aanvraagt.
Pas als het dossier voldoet aan de eisen, dient de geneesheer-directeur
een verzoekschrift voor een zorgmachtiging in bij de rechter. Deze
procedure bevordert het op een zorgvuldige wijze tot stand komen van de
onderbouwing van de noodzaak van verplichte zorg in het verzoekschrift
voor een zorgmachtiging.

Als volgens de geneesheer-directeur niet is voldaan aan de criteria voor
verplichte zorg, kan hij beslissen geen verzoekschrift voor een
zorgmachtiging in te dienen. Hij deelt deze beslissing mee aan de
aanvrager. Indien de aanvrager het niet eens is met deze beslissing, kan
hij de geneesheer-directeur binnen veertien dagen vragen alsnog een
verzoekschrift voor een zorgmachtiging in te dienen. Om de rechter niet
onnodig te belasten, geldt wel als voorwaarde dat uit de medische
verklaring blijkt dat er een psychische stoornis bij betrokkene is
vastgesteld, die noodzaakt tot verplichte zorg en dat de aanvraag
voldoende is gemotiveerd. 

In verband met het vervallen van de commissie zijn, naast de
verzoekerrol voor een zorgmachtiging of de wijziging van de
zorgmachtiging, aan de taken van de geneesheer-directeur toegevoegd: de
tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging (artikel 8:1), en het voorleggen
van een aanvraag tot beƫindiging van de verplichte zorg aan de rechter
bij een afwijzing of niet tijdige beslissing op die aanvraag (artikel
8:19). 

De tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging, zoals geregeld in hoofdstuk
8, paragraaf 1, moet worden onderscheiden van de uitvoering van de
zorgmachtiging. De tenuitvoerlegging ziet op de handelingen die moeten
worden verricht teneinde de zorg te kunnen verlenen, zoals het vervoeren
van betrokkene van zijn woning naar de instelling waar hij wordt
opgenomen. Als het goed is, is de tenuitvoerlegging geen probleem. De
geneesheer-directeur heeft in zijn verzoekschrift al een voorstel gedaan
voor een geschikte zorgaanbieder en mocht dit voorstel niet door de
rechter worden gevolgd, dan vermeldt de zorgmachtiging bij welke
zorgaanbieder betrokkene in behandeling moet worden genomen. 

De uitvoering van de zorgmachtiging is geregeld in hoofdstuk 8,
paragraaf 2. Op grond van het oorspronkelijke wetsvoorstel (artikel
8:20) nam de geneesheer-directeur niet eerder een beslissing over de
beƫindiging van verplichte zorg dan nadat de commissie hierover advies
had gegeven of dat hij zeker wist dat de commissie niet voornemens was
een verzoek voor een zorgmachtiging aan de rechter voor te leggen. In
het thans voorgestelde artikel 8:19 is een nieuwe procedure geregeld op
grond waarvan de geneesheer-directeur de aanvraag tot beƫindiging van
de verplichte zorg aan de rechter voorlegt. 

De reden om de geneesheer-directeur een regierol te geven, is dat de
geneesheer-directeur onder de Wet bopz deze rol in de praktijk ook al
heeft. Wat betreft de verzoekerrol heeft hij deze rol niet formeel,
omdat de geneesheer-directeur niet als taak heeft om het verzoekschrift
bij de rechtbank in te dienen. In de praktijk bereidt de
geneesheer-directeur dergelijke aanvragen echter wel voor en stuurt deze
daarna naar het openbaar ministerie. Daarnaast bepaalt de Wet bopz
(artikel 56) nu al dat de geneesheer-directeur verantwoordelijk is voor
het tot stand komen van een behandelplan, de voortgang in de uitvoering
van dit plan en een maandelijkse evaluatie daarvan, alsmede voor het
patiƫntendossier, waarin hij regelmatig aantekening moet doen van het
al dan niet meewerken van betrokkene aan dit plan, de toegepaste
middelen en maatregelen in noodsituaties, eventueel toegepaste
dwangbehandelingen, eventuele ontvangstbevestigingen van aan betrokkene
ontnomen gevaarlijke voorwerpen, de afgegeven geneeskundige
verklaringen, de beslissingen betrekking hebbend op klachtenregelingen
en verlof- en ontslagregelingen en de afschriften van de rechterlijke
beslissingen en van beschikkingen van de burgemeester. Hij beslist over
de verlenging van de dwangbehandeling, (voorwaardelijk) verlof,
(voorwaardelijk) ontslag en de overplaatsing en is verantwoordelijk voor
de meldingen aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Hij is
overigens ook verantwoordelijk voor de rechtspositie van de patiƫnt
binnen de instelling. In de praktijk beschikken grote ggz-instellingen
over een (bopz)-secretariaat dat de administratie verzorgt, de stukken
controleert en de benodigde brieven toevoegt. Verder zorgt het
secretariaat dat de stukken in de handen van de geneesheer-directeur
komen en dat ze na ondertekening worden verstuurd naar het openbaar
ministerie. 

		

De geneesheer-directeur kan de regierol nu en straks vervullen, omdat
hij voldoende distantie heeft tot de werkvloer en verstand van zaken en
bewezen ervaring heeft. Ook ten opzichte van een raad van bestuur heeft
de geneesheer-directeur een onafhankelijke positie, omdat hij op grond
van dit wetsvoorstel zelfstandig een aantal bevoegdheden heeft. Het gaat
hier bijvoorbeeld om het besluit om de zorgmachtiging voortijdig en al
dan niet voorwaardelijk te beƫindigen, verlof te verlenen of om het
besluit betrokkene over te plaatsen. De geneesheer-directeur dient zijn
taken op grond van deze wet onafhankelijk uit te kunnen voeren ten
opzichte van de raad van bestuur. Als extra waarborg hiervoor zijn in
het met deze nota van wijziging aangepaste artikel 2.3 van dit voorstel
nog enkele bepalingen ter zake opgenomen. Op grond hiervan dient de raad
van bestuur ervoor te zorgen dat de geneesheer-directeur bovengenoemde
taken/bevoegdheden naar behoren en op onafhankelijke wijze kan
uitvoeren. Daarbij is gesteld dat de raad van bestuur hierover geen
aanwijzingen kan geven. Overigens is bij een aantal instellingen de
onafhankelijke positie van de geneesheer-directeur nu al extra
gewaarborgd via de benoeming van de geneesheer-directeur door de raad
van toezicht. Benoeming door de raad van toezicht wordt met dit
wetsvoorstel echter niet verplicht gesteld omdat dat niet passend is
binnen de werkingssfeer van dit wetsvoorstel. 

De zorgverantwoordelijke				

De zorgverantwoordelijke is de hoofdbehandelaar van betrokkene en vanuit
die verantwoordelijkheid belast met het opstellen, uitvoeren, evalueren
en actualiseren van het zorgplan. Daarnaast stelt hij met betrokkene,
indien betrokkene dit wenst, een zorgkaart en een zelfbindingsverklaring
op. De zorgverantwoordelijke kan tevens melding doen aan de inspectie
indien bij hem het vermoeden bestaat dat de uitvoering van de verplichte
zorg ernstig tekort schiet. 

Op grond van het wetsvoorstel is de zorgverantwoordelijke verplicht om
betrokkene actief en herhaaldelijk op voor betrokkene geschikte momenten
erop te wijzen dat hij zich kan laten bijstaan door een voor de
continuĆÆteit van zorg relevante familie of naaste. Dat geldt
bijvoorbeeld voor het opstellen van de zorgkaart en het opstellen,
evalueren en actualiseren van het zorgplan. Als betrokkene die bijstand
wenst, kan hij in samenspraak met de zorgverantwoordelijke bepalen welk
familielid of naaste zal worden gevraagd om deze bijstand te verlenen.
Door betrokkenheid bij het opstellen, evalueren en actualiseren van het
zorgplan, ontstaat een triade tussen zorgverantwoordelijke, betrokkene
en een familielid of naaste. Hierdoor wordt gezamenlijk tot een passende
vorm van onvrijwillige zorg gekomen. Bovendien wordt de familie of
naaste na beƫindiging van de zorgmachtiging of in de ambulante
omstandigheden van de verplichte zorg beter geƫquipeerd om bijvoorbeeld
betrokkene te ondersteunen waar nodig, de gestelde behandeldoelen in de
thuissituatie na te streven, terugval te signaleren of in geval van
crisis samen met de zorgverantwoordelijke de oorzaak te achterhalen en
oplossingen voor de crisis te zoeken. Op die manier kan betrokkenheid
van dit familielid of deze naaste ook leiden tot het terugdringen van
drang en dwang. Bij de vormgeving van de betrokkenheid van familieleden
en naasten is onder meer aangesloten bij de Modelregeling ā€˜Betrokken
omgevingā€™ over de relatie tussen ggz-instellingen en naastbetrokkenen
en de criteria familiebeleid vanuit familie- en cliƫntenperspectief.
Ook hier is aangesloten bij de taak die de behandelaar onder de Wet bopz
heeft om een behandelplan op te stellen na overleg met de patiƫnt, de
huisarts, voorgaande behandelaars en in bepaalde gevallen met de
vertegenwoordiger of familie.

Nieuw ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel is dat de
geneesheer-directeur betrokkene of de vertegenwoordiger in de
gelegenheid moet stellen zelf te komen tot een eigen plan van aanpak
teneinde verplichte zorg te voorkomen, tenzij er omstandigheden aanwezig
zijn dat hiervan moet worden afgezien (artikel 5:7). Het eigen plan van
aanpak beschrijft de vrijwillige zorg en ondersteuning die de familie en
naasten bereid zijn te geven aan betrokkene. Het bevat ook de eigen
inbreng die betrokkene wil dan wel kan leveren om te voorkomen dat
verplichte zorg noodzakelijk wordt. Voor het opstellen van een dergelijk
eigen plan van aanpak kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een
zogenoemde eigen-krachtconferentie. Aan een eigen-krachtconferentie
kunnen verschillende partijen deelnemen (betrokkene, hulpverleners,
familie, naasten, buren etc.) met als doel de betrokkenheid van familie
en naasten te mobiliseren en te gebruiken om gezamenlijk tot oplossingen
te komen. In de jeugdhulpverlening zijn hier goede ervaringen mee
opgedaan. 

Op bovengenoemde wijze is op diverse momenten in het verplichte
zorgproces de inbreng vanuit het familieperspectief of de naaste
gewaarborgd. Ook de inbreng vanuit het maatschappelijk perspectief is
gewaarborgd, doordat de zorgverantwoordelijke voorafgaand aan het
opstellen van het zorgplan overleg moet voeren met de gemeente, indien
er bij de voorbereiding van het zorgplan blijkt dat essentiƫle
voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van betrokkene
ontbreken (artikel 5:15, derde lid, onderdeel c). 

De multidisciplinaire inbreng wordt bereikt door diverse partijen bij
het opstellen van het zorgplan te betrekken, maar ook door hen op andere
momenten de aanloop tot het verzoek om een zorgmachtiging, op diverse
manieren te betrekken. Zo is in het voorstel bijvoorbeeld bepaald dat de
zorgverantwoordelijke voorafgaand aan het opstellen van het zorgplan,
voor zover de aard van de psychische stoornis daartoe noodzaakt, ten
minste overleg pleegt met Ć©Ć©n andere deskundige behorende tot een bij
ministeriƫle regeling aangewezen categorie van deskundigen (artikel
5:15, derde lid, onderdeel d). Gedacht kan hierbij worden aan een
verslavingsdeskundige, een orthopedagoog, een verstandelijk
gehandicaptenarts of een arts die op somatisch terrein deskundig is.
Doordat het zorgplan met inbreng van meerdere betrokkenen (familie en/of
naasten, andere gespecialiseerde zorgverleners) tot stand komt, wordt
ook het probleem van de dubbelrol die de zorgverantwoordelijke heeft
verminderd. Met de dubbelrol wordt gedoeld op de huidige situatie onder
de Wet bopz dat de zorgverantwoordelijke niet alleen behandelaar is,
maar tevens, met de afwezigheid van de officier van justitie, op de
zitting in de positie van verzoeker wordt gedrongen. Deze dubbelrol kan
wringen en als belastend worden ervaren voor de behandelrelatie. 

Door de multidisciplinaire inbreng bij het zorgplan kan deze belasting
op de behandelrelatie verminderen. De zorgverantwoordelijke blijft ter
zitting aanspreekpunt van de rechter om diens vragen te beantwoorden,
omdat hij het best op de hoogte is van de gezondheidstoestand van
betrokkene. De zorgverantwoordelijke licht de gezondheidstoestand van
betrokkene toe, maar kan nu aangeven dat er meerdere mensen zijn die de
aanvraag om een zorgmachtiging steunen. Deze gedeelde
verantwoordelijkheid maakt de rol van de zorgverantwoordelijke ter
zitting anders dan onder de Wet bopz, waar hij niet de beschikking had
over een multidisciplinair tot stand gekomen zorgplan en waar hij vaak
gedwongen werd alleen het verzoek tot opname te onderbouwen in geval van
afwezigheid van de officier van justitie. 

De onafhankelijke arts						

De daartoe gespecialiseerde onafhankelijke arts dient via een medische
verklaring een oordeel te geven over de psychische stoornis, het gedrag
dat daaruit voortkomt en het risico op ernstige schade die dat gedrag
teweeg brengt. De taak wordt onder de Wet bopz ook al door een niet bij
de behandeling betrokken arts verricht. 

Voorgesteld wordt de onafhankelijke arts tevens een inhoudelijk toets
van het zorgplan te laten verrichten, welk is opgesteld door de
zorgverantwoordelijke. Hij beoordeelt of de maatregelen opgenomen in het
zorgplan voldoen om het aanzienlijke risico op ernstige schade weg te
nemen en of het voldoet aan de eisen van subsidiariteit,
proportionaliteit, doelmatigheid en veiligheid. De beoordeling van het
zorgplan door de onafhankelijke arts kan gezien worden als een
intercollegiale toets en is bedoeld om de kwaliteit van de zorgplannen
te verbeteren en te bezien of aan de algemene uitgangspunten voor het
verlenen van verplichte zorg is voldaan. Dat houdt onder meer in dat de
onafhankelijke arts moet toetsen of verplichte zorg echt noodzakelijk is
en of alle alternatieven voor vrijwillige zorg zijn uitgeput. Ook moet
hij toetsen of het familieperspectief of het perspectief vanuit de
naaste en het maatschappelijk perspectief zijn meegenomen. 

Onder de Wet bopz moet het openbaar ministerie er altijd voor zorgen dat
eventuele relevante politiegegevens voor de beoordeling of er sprake is
van gevaar, worden toegevoegd aan het dossier voordat het naar de
rechter gaat. Door het gedeeltelijk vervallen in dit voorstel van de rol
van het openbaar ministerie bij het indienen van het dossier bij de
rechter in die gevallen waarbij er geen raakvlak is met het strafrecht,
wordt nu voorgesteld dat het ook de taak van de onafhankelijke arts is
om te beoordelen of er eventueel relevante politiegegevens aanwezig
(kunnen) zijn die van belang zijn voor de beoordeling of er sprake is
van een aanzienlijk risico op ernstige schade voor betrokkene of
anderen. Indien de onafhankelijk arts vermoedens in deze richting heeft,
maakt hij hiervan melding in de medische verklaring. In dat geval vraagt
de geneesheer-directeur bij de officier van justitie na of zulke
gegevens bij politie of justitie aanwezig zijn. De geneesheer-directeur
kan ook zelf op basis van het gedrag dat voortvloeit uit de psychische
stoornis, de aard van de psychische stoornis van betrokkene of
informatie over betrokkene, aanleiding hebben te vermoeden dat over
betrokkene politie of justitie gegevens aanwezig kunnen zijn die van
belang zijn voor de beoordeling van het aanzienlijke risico op ernstige
schade voor betrokkene of een ander. Ook in dat geval vraagt de
geneesheer-directeur dit na bij de officier van justitie. Indien er
politie dan wel justitie gegevens aanwezig zijn, meldt de officier van
justitie dit schriftelijk aan de geneesheer-directeur. 

In artikel 5:9 zijn de eisen opgenomen die worden gesteld ten aanzien
van de deskundigheid en het waarborgen van de onafhankelijkheid van de
arts die de medische verklaring opstelt.

De zorgverlener 

De zorgverlener is een hulpverlener die bij de behandeling is betrokken,
maar hij is niet de hoofdbehandelaar. Het is niet noodzakelijk dat de
zorgverlener in dienst is van de zorgaanbieder onder wiens
verantwoordelijkheid de verplichte zorg wordt toegepast. Hij kan ook in
dienst zijn bij een andere zorgaanbieder. De zorgverlener heeft
verschillende taken. Zo is hij vanuit zijn deskundigheid betrokken bij
het opstellen van het zorgplan. 

De zorgverlener is ook diegene die op verzoek van de
zorgverantwoordelijke - indien noodzakelijk -een inventarisatie kan
maken van de essentiƫle voorwaarden die nodig zijn voor deelname aan
het maatschappelijk leven. Ten slotte kan ook de zorgverlener bij het
vermoeden van ernstig tekortschietende zorg een signaal afgeven aan de
Inspectie. 

Het meldpunt oggz bij de gemeente	

In het oorspronkelijke wetsvoorstel had de commissie een loketfunctie,
dat wil zeggen dat een ieder die een relatie had tot betrokkene (het
connexiteitsvereiste) bij de commissie een aanvraag kon indienen tot het
aanvragen bij de rechter van een rechterlijke machtiging. In de nu
voorgestelde tekst wordt aangesloten bij de bestaande praktijk van de
meldpunten voor openbare gezondheidszorg (oggz) van de
(centrum)gemeenten. Daar kan een ieder een melding doen ten behoeve van
een verkennend onderzoek door een meldpunt, ook als niet is voldaan aan
het connexiteitsvereiste. Aan dit vereiste moet wel voldaan zijn indien
een aanvraag voor de voorbereiding van een zorgmachtiging bij de
geneesheer-directeur wordt gedaan. 

Mensen die zich niet direct tot een geneesheer-directeur of
ggz-instelling kunnen of willen wenden of deze niet weten te vinden,
maar zich zorgen maken over iemand en denken dat diegene wellicht
ondersteuning en/of (gedwongen) zorg nodig heeft, kunnen terecht bij de
regionale meldpunten oggz. Deze zijn door deelnemende gemeenten via de
Wet gemeenschappelijke regeling belegd bij 43 centrumgemeenten. Hiermee
geven gemeenten uitvoering aan de Wmo ter zake van de bevordering van de
openbare geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast hebben veel gemeenten
lokale meldpunten opgericht (bijv. ā€˜zorg en overlastā€™ of
ā€˜bijzondere zorgā€™) waar burgers eveneens meldingen kunnen doen
m.b.t. een mogelijk zorgbehoefde van een buurman, kennis of naaste. Bij
deze meldpunten komen niet alleen meldingen binnen van burgers, maar ook
van politie, huisartsen, ggz-instellingen, woningbouwcoƶperaties of
andere organisaties die zich zorgen maken over iemand of die ernstig
overlast ondervinden van personen in hun omgeving. 

In het nieuw voorgestelde artikel 5:3 wordt verwezen naar bovenbedoelde
meldpunten. Zodra daar een melding wordt ontvangen betreffende een
persoon voor wie de noodzaak tot geestelijke gezondheidszorg zou moeten
worden onderzocht, dient het desbetreffende meldpunt oggz die noodzaak
te onderzoeken. Dit betekent dat er polshoogte wordt genomen van de
situatie. Gezamenlijk met ketenpartners, zoals de politie,
ggz-instellingen, woningbouwcoƶperaties, sociaal werk, wordt zo nodig
gekeken naar de mogelijkheden voor begeleiding en zorg. In wezen is dit
niets nieuws, maar vindt dit in de praktijk al plaats. 

Indien afdoende blijkt dat geestelijke gezondheidszorg aangewezen kan
zijn, dient dit door het meldpunt te worden doorgegeven aan een
geneesheer-directeur van een zorgaanbieder in de regio waarbinnen het
meldpunt zich bevindt. Met regio wordt bedoeld de GGD-regio. Vaak is het
meldpunt oggz door de gemeenten ook belegd bij de GGD. Aan de melder
dient te worden doorgegeven aan welke geneesheer-directeur de melding is
doorgezonden. De melder dient daarbij ook te worden gewezen op de
mogelijkheid om een aanvraag voor de voorbereiding van een
zorgmachtiging bij deze geneesheer-directeur in te dienen. 

De advocaat 

De wens bestaat om de advocaat eerder te betrekken in het proces rond
verplichte zorg. Nu komt het in de praktijk regelmatig voor dat
cliƫnten pas kennis maken met hun advocaat vlak voor de zitting of
zelfs pas aan het begin van de zitting. Het is van belang dat de
advocaat voldoende tijd heeft om een vertrouwensrelatie met de cliƫnt
op te kunnen bouwen en zich, met de naastbetrokkenen van de cliƫnt, op
de zitting kan voorbereiden. Dit komt ten goede aan de rechtsbijstand
door de advocaat op de zitting, waardoor de juridische belangen van de
cliƫnt tijdens de zitting zijn geborgd.

De advocaat van de betrokkene moet op een eerder moment in het proces
worden betrokken. Was aanvankelijk ervoor gekozen de advocaat te
betrekken op het moment dat de commissie een aanvraag in behandeling
nam, thans wordt voorgesteld dit al te doen vanaf het moment dat de
geneesheer-directeur een zorgmachtiging voorbereid (artikel 5:6). Op
deze manier wordt de advocaat vroegtijdig in het proces betrokken.
Daarmee wordt de advocaat in de gelegenheid gesteld de voor de aanvraag
voor een zorgmachtiging relevante omstandigheden en afwegingen eerder in
het proces in kaart te brengen en daarover met betrokkene, diens
vertegenwoordiger en eventueel met het op verzoek van zijn cliƫnt
betrokken familielid of naaste en de patiƫntenvertrouwenspersoon
hierover van gedachten te kunnen wisselen. Mocht de aanvraag voor een
zorgmachtiging in de ogen van de advocaat vragen oproepen, dan kan de
advocaat dit aan de orde stellen door zijn overwegingen tijdig met de
zorgverantwoordelijke te bespreken. 

De officier van justitie

Het openbaar ministerie behoudt de verzoekerrol indien betrokkene in
aanraking komt met de politie of justitie, terwijl er mogelijk ook
sprake is van psychiatrische problematiek. Het gaat dan om mensen
waarbij de noodzaak tot het verlenen van verplichte geestelijke
gezondheidszorg blijkt bij de strafrechtelijke handhaving van de
rechtsorde en bij de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel die
aan betrokkene is opgelegd (artikel 5:20). In deze gevallen geldt dat de
officier van justitie als verzoeker kan optreden bij de rechtbank. 

Bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde gaat het om het
voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Dit is een taak
van de politie en het openbaar ministerie (artikelen 2 en 13 van de
Politiewet 1993 en artikel 124 van de Wet op de rechterlijke
organisatie). Hier ligt ook de verbinding met artikel 2.3 van het
voorstel van wet, houdende vaststelling van een Wet forensische zorg en
daarmee verband houdende wijzingen in diverse andere wetten (Wet
forensische zorg), (Kamerstukken II 2009-2010, 32 398). 

Het is aan de officier van justitie om een keuze te maken tussen het
inzetten van een strafrechtelijke vervolging of het aanvragen van een
zorgmachtiging bij de rechter op grond van deze wet. Dit geldt ook als
na afloop van de forensische zorgverlening in het kader van de
tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, betrokkene niet vrijwillig
een zorgtraject wil continueren en dat wel nodig is. In het verlengde
hiervan is de officier van justitie belast met de tenuitvoerlegging van
de zorgmachtiging (artikel 8:1) en bewaart hij de gegevens en bescheiden
gedurende vijftien jaar (artikel 8:27).

Ook is nieuw dat, indien de arts die de medische verklaring opstelt of
de geneesheer-directeur vermoedt dat betrokkene bij justitie of politie
bekend is en zich daar ten behoeve van de beoordeling door de rechter
informatie bevindt die van belang kan zijn voor het bepalen van het
aanzienlijke risico op ernstige schade voor betrokkene of een ander, de
geneesheer-directeur bij de officier van justitie nagaat of deze
informatie inderdaad aanwezig is. De officier van justitie deelt de
geneesheer-directeur schriftelijk mee of dergelijke gegevens aanwezig
zijn. (artikel 5:12).

De rechter

De rechter beslist over de noodzaak tot gedwongen zorg. Hij geeft een
zorgmachtiging af, die het toepassen van verplichte zorg mogelijk maakt.
Alleen die verplichte zorg mag worden toegepast, die in de
zorgmachtiging is opgenomen. Om een dergelijk besluit te kunnen nemen,
dat voor betrokkene zeer ingrijpend is, moet de informatie aan de
rechter kwalitatief hoogwaardig zijn. Gewaarborgd moet worden dat de
zorgplannen die informatie bevatten die de rechter nodig heeft om een
goede afweging te kunnen maken of verplichte zorg echt de enige
resterende mogelijkheid is. Daartoe is het van belang dat de rechter van
verschillende kanten wordt geĆÆnformeerd.

Bij de informatie die de rechter dient te ontvangen, dient niet alleen
de informatie vanuit het perspectief van de behandelaar aanwezig te
zijn, maar ook vanuit het maatschappelijk perspectief, vanuit
familieperspectief of het perspectief van de naaste. Daarnaast ontvangt
de rechter een medische verklaring waarin is getoetst of het opleggen
van verplichte zorg de enige mogelijkheid is of dat er alternatieven
voorhanden zijn. De toets van de onafhankelijke arts is uitgebreider dan
onder de Wet bopz om de rechtspositie van betrokkene te versterken en de
rechter beter uit te rusten voor de toetsing aan de uitgangspunten van
artikel 2:1. Daarmee is de medische verklaring breder dan de huidige
geneeskundige verklaring. Eventueel aanwezige politie en
justitiegegevens moeten door de officier van justitie aan het dossier
worden toegevoegd. Ook van belang voor het oordeel van de rechter is dat
het zorgplan niet alleen het oordeel van de zorgverantwoordelijke bevat,
maar ook dat van andere deskundigen, indien dat gezien de aard van de
psychische stoornis gewenst is of indien sprake is van meervoudige
problematiek. Ten slotte is het ook een belangrijk gegeven dat de
geneesheer-directeur bij zijn beslissing of daadwerkelijk om een
zorgmachtiging zal worden verzocht, met een zorginhoudelijke blik en
deskundigheid naar het zorgplan en de daarin voorgestelde dwang kijkt.
Het verzoek voor afgifte van een zorgmachtiging mag nooit een
routinekwestie zijn. 

Behalve het dossier heeft de rechter op de zitting ook altijd de
mogelijkheid om zich te laten voorlichten. De rechter kan betrokkene, de
behandelaar en eventueel andere getuigen of deskundigen of familie of
een naaste horen naar aanleiding van de inhoud van het zorgplan. Indien
de rechter van oordeel is dat het voor de behandelrelatie tussen
betrokkene en de zorgverantwoordelijke mogelijk risicovol is, dat de
zorgverantwoordelijke in aanwezigheid van betrokkene uitleg geeft aan de
rechter over het zorgplan, kan de rechter de geneesheer-directeur
verplichten ter zitting te verschijnen. Indien betrokkene in een
instelling verblijft, vinden de zittingen zo veel mogelijk plaats, daar
waar betrokkene verblijft.

Vervallen van de landelijke taken

De commissie had een aantal landelijke taken, namelijk tekortkomingen in
de uitvoering van de verplichte zorg signaleren en melden aan de IGZ,
andere autoriteiten en instellingen die betrokken zijn bij de uitvoering
van deze wet op verzoek of uit eigen beweging adviseren over zorg en
verplichte zorg en tot slot de samenwerking bevorderen met
zorgaanbieders en andere autoriteiten en instellingen die betrokken zijn
bij het verlenen van zorg en verplichte zorg.

Voor het signaleren van tekortkomingen in de uitvoering van de zorg en
het melden aan de inspectie van deze tekortkomingen, geldt dat deze
signaleringstaak niet alleen bij de commissie lag, maar ook bij de
zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke, de
patiƫntenvertrouwenspersoon en de zorgverlener. Deze functie is bij
deze personen belegd, omdat zij dicht staan bij de dagelijkse praktijk
van de uitvoering. Bij het vervallen van de commissie zal de signalering
op afstand vervallen. 

Voor de overige landelijke taken van de commissie geldt dat, hoewel zij
niet toebedeeld zijn aan een specifieke professional, het niet zo is dat
deze taken niet meer worden vervuld. Onlangs is bijvoorbeeld door
veldpartijen een rapport opgesteld met ā€˜best practicesā€™, met de
bedoeling om van elkaar te leren op het gebied van het terugdringen van
dwang. Ook wordt een onderzoek verricht naar specifieke kenmerken van
achterblijvers op het terrein van het terugdwingen van dwang. Daarnaast
gaan veldpartijen aan de slag met het ontwikkelen van een
multidisciplinaire richtlijn dwang en drang. Hiermee ontstaat een
uniform normenkader met heldere afspraken en normen voor het
terugdwingen van drang.

De multidisciplinaire richtlijn dwang en drang is Ć©Ć©n van de
instrumenten die bijdraagt aan de kwaliteit van verplichte zorg en het
zoveel mogelijk voorkomen daarvan. Met deze multidisciplinaire richtlijn
wordt onder meer de besluitvorming rondom dwangtoepassing zodanig
ingericht dat sprake is van veiligheid voor de patiƫnt, zijn familie en
naasten en de hulpverleners. De verplichte zorg moet in beginsel worden
toegepast op grond van richtlijnen, waarbij de beginselen
proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid leidend zijn. Door
het systematiseren en standaardiseren van het besluitvormingsproces bij
dwangtoepassing en het benoemen van de overwegingen die daarbij een rol
spelen en een ieders betrokkenheid daarbij, vindt de toepassing van
dwang plaats met de grootst mogelijke zorgvuldigheid.
Richtlijnontwikkeling gebeurt op basis van wetenschappelijke evidentie. 

Belangrijkste aanpassingen in deze nota van wijziging

Deze nota van wijzing bevat de aanpassingen die het gevolg zijn van het
laten vervallen van de commissie. Hoofdstuk 5 dat de taken van de
commissie en de voorbereiding van de zorgmachtiging beschreef, is
vervangen door een nieuw hoofdstuk 5 getiteld ā€˜Voorbereiding van de
zorgmachtigingā€™ (onderdeel L). De bepalingen uit het oorspronkelijke
hoofdstuk 5 over informatieverplichtingen, registratie van gegevens en
gegevensverstrekking zijn verplaatst naar hoofdstuk 8 en voor zover
nodig aangepast aan de taken van de betreffende actoren. Met het
schrappen van de rol van de commissie, zoals opgenomen in het
oorspronkelijke wetsvoorstel, is hetgeen aan de commissie was toebedacht
nu verdeeld over diverse actoren.

De artikelen in de overige hoofdstukken waarin naar de commissie werd
verwezen, zijn zodanig aangepast dat deze aansluiten bij deze aangepaste
taakverdeling. Daarnaast bevat de nota van wijziging een aantal
aanpassingen dat niet met het laten vervallen van de commissie
samenhangt. Op deze wijzigingen wordt hierna per hoofdstuk een korte
toelichting gegeven.

Bij nader inzien pasten de artikelen 2:2 tot en met 2:8 beter in
hoofdstuk 1, zodat deze artikelen naar dat hoofdstuk zijn verplaatst.
Daarnaast is aan hoofdstuk 1 een artikel toegevoegd over de taken en de
aanwijzing van de contactpersoon (1:5) en zijn de artikelen over de
vertegenwoordiger (1:3) en instemming en verzet (1:4) en de registratie
van accommodaties (1:2) aangepast. Door dit grote aantal (technische)
wijzigingen is er met het oog op de overzichtelijkheid voor gekozen
hoofdstuk 1 in het geheel opnieuw vast te stellen en een nieuwe titel te
geven. In onderdeel A wordt het nieuwe hoofdstuk 1 vastgesteld. 

De aanpassingen van hoofdstuk 2 zijn opgenomen in de onderdelen B tot en
met E. Uit hoofdstuk 2 is, zoals gesteld, een aantal artikelen
overgeheveld naar hoofdstuk 1 en uit hoofdstuk 2 geschrapt (onderdeel
E). Dit heeft geleid tot aanpassing van de titel van het hoofdstuk
(onderdeel B). Artikel 2:1 (onderdeel C) is aangepast opdat in het derde
lid de verplichte zorg in ambulante omstandigheden tot uitdrukking
wordt. In het zesde lid, onder b, is aangaande de wensen en voorkeuren
van betrokkene nu aangegeven dat deze niet worden gehonoreerd indien in
strijd zijn met de aan hem te verlenen verplichte zorg. In hoofdstuk 2
is een tweetal artikelen toegevoegd (onderdeel D), waarin de
verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder voor het beleid ten aanzien
van de verplichte zorg is geƫxpliciteerd (artikel 2:2) en de
onafhankelijkheid van de geneesheer-directeur wordt gewaarborgd (2:3). 

Ten behoeve van de overzichtelijkheid is een aantal artikelen uit
hoofdstuk 8 verplaatst en is de indeling in paragrafen van hoofdstuk 8
gewijzigd. Ook zijn de artikelen aangepast aan de nieuwe taakverdeling
bij het vervallen van de commissie. Nieuw is artikel 8:19 dat de
voorwaarden bij onderbreking of beƫindiging van verplichte zorg regelt.


De artikelen over de gegevensuitwisseling zijn aangepast (artikelen 8:22
tot en met 8:29). Het algemene gevoelen is dat zonder goede afstemming
en overleg tussen de betrokken hulpverleners een goede hulpverlening
niet mogelijk is. Zorgvuldigheid bij de hulpverlening vereist het
vroegtijdig uitwisselen van gegevens. In artikel 8:22 staat ā€“ naar
aanleiding van het advies van het Cbp ā€“ nu een strenger criterium (dan
in artikel 5:20 van het oorspronkelijke voorstel) voor het mogen
uitwisselen van gegevens. Dit kan alleen voor zover dat noodzakelijk is
ter uitoefening van ieders taak (beperkt tot: zorgaanbieder,
geneesheer-directeur, zorgverantwoordelijke en officier van justitie) op
grond van deze wet en bovendien alleen ter voorkoming of beperking van
het aanzienlijk risico op ernstige schade voor betrokkene zelf of voor
een ander. Voorts zijn er aan hoofdstuk 8 artikelen toegevoegd over het
inzagerecht van een dossier na overlijden van betrokkene (artikel 8:24)
en zijn verplichtingen van de zorgaanbieder en officier van justitie
geregeld, ter vervanging van vergelijkbare bepalingen voor de commissie
(artikelen 8:24 tot en met 8:28). Tot slot is een artikel toegevoegd
(8:29 ā€“ periodiek regionale overlegverplichting voor
geneesheer-directeuren). Ook bij hoofdstuk 8 is gekozen voor het opnieuw
vaststellen van het gehele hoofdstuk vanwege de overzichtelijkheid
(onderdeel Z). 

In hoofdstuk 10 zijn de artikelen over schadevergoeding en de procedure
bij de klachtencommissie op onderdelen verduidelijkt en redactioneel
aangepast. Ook zijn artikelen aangepast in verband met de herverdeling
van taken en de aangepaste nummering van hoofdstuk 8 (onderdelen BB tot
en met EE en HH). Daarnaast is toegevoegd dat de klachtencommissie en de
rechter in beroep op verzoek een naar billijkheid vast te stellen
schadevergoeding toe kan kennen (FF en GG). 

In het hoofdstuk 11 over de patiƫntenvertrouwenspersoon is artikel 11:1
over de taakomschrijving op onderdelen nader gepreciseerd en op de
praktijk afgestemd. Het derde lid is aangepast om beter tot uitdrukking
te brengen dat de signaleringsfunctie en de meldingsplicht is gekoppeld
aan de taken van de patiƫntenvertrouwenspersoon (onderdeel II). Ook is
het artikel over de gegevensverstrekking (artikel 11:3) op onderdelen
aangepast (onderdeel JJ). De door de patiƫntenvertrouwenspersoon
verlangde gegevens moeten hem binnen een redelijke termijn worden
verstrekt en duidelijker is tot uitdrukking gebracht dat de
medewerkingplicht alleen geldt voor (rechts)personen die betrokken zijn
bij de uitvoering van de wet. 

In hoofdstuk 12 over de familievertrouwenspersoon is de taakomschrijving
eveneens aangepast aan de praktijk (onderdelen KK en LL). Tevens is het
artikel over de gegevensverstrekking (artikel 12:3) op gelijke wijze als
bij de patiƫntenvertrouwenspersoon aangepast (onderdeel MM). Aan de
gronden voor de doorbreking van de geheimhoudingsplicht zijn een drietal
gronden toegevoegd: betrokkene of de familie of naasten hebben
toestemming gegeven voor het delen van vertrouwelijke informatie en bij
een zwaarwegend belang ter zake van nabestaanden (onderdeel NN).

 

In hoofdstuk 14 is aan artikel 14:1 een zevende lid toegevoegd ten
behoeve van het toezicht op grond van internationale verdragen
(onderdeel RR). 

In hoofdstuk 13 zijn er aanpassingen gedaan met het oog op het vervallen
van de commissie (onderdel OO, SS en TT) en de vernummering van het
wetsvoorstel (UU, VV en WW).

De tekst van hoofdstuk 15 (aanpassing andere wetgeving) is komen te
vervallen. Hiervoor in de plaats zal een voorstel voor een invoeringswet
worden ingediend. De reden hiervoor is dat er naast de in hoofdstuk 15
genoemde wetten van het oorspronkelijke wetsvoorstel, er nog diverse
andere (voorstellen van) wetten zijn waarbij aanpassing nodig is. Op
grond hiervan is de tekst van hoofdstuk 16 (overgangsbepalingen)
verplaatst naar hoofdstuk 15 (onderdelen XX, YY en ZZ).

  

Ten slotte zijn door de herschikking van artikelen, de vernummering van
de hoofdstukken 1, 5 en 8, en waar nodig de verwijzingen naar artikelen
uit deze hoofdstukken aangepast. Door het vervallen van de commissie en
het herbeleggen van diens taken en de multidisciplinaire voorbereiding
van de zorgmachtiging zijn ook buiten hoofdstuk 5 artikelen aangepast om
deze aan te laten sluiten bij de herverdeling van taken. Tevens zijn een
aantal redactionele verbeteringen aangebracht. Dergelijke meer
technische wijzigingen zijn te vinden in diverse onderdelen. 

Consultatie

De nota van wijziging is in maart 2012 voor consultatie voorgelegd aan
relevante partijen. Hierop zijn veel reacties ontvangen, waarop
hieronder per geconsulteerde partij wordt ingegaan.

Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
(KNMG)

De KNMG is positief over de hoofdlijn van het gewijzigde wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel biedt voor de ggz duidelijke verbeteringen ten opzichte
van de Wet Bopz, die nu de dwangopneming in een psychiatrisch ziekenhuis
regelt, aldus de KNMG. De KNMG had kritiek op de geĆÆntroduceerde
commissies verplichte ggz vanwege onnodig dubbel werk. De KNMG kan zich
vinden in de oplossing waarbij een deel van de voorbereidende taken van
de commissie neergelegd wordt bij de geneesheer-directeur en waarbij de
rechter rechtstreeks beslist over verplichte zorg. De KNMG vindt het
gewijzigde wetsvoorstel nog steeds een duidelijke verbetering ten
opzichte van de verouderde Wet Bopz. Het wetsvoorstel is modern en veel
eenvoudiger, stelt behandeling centraal en is ook buiten door de
minister aangewezen locaties van toepassing. In de wet moet dwang in zo
mild mogelijke vorm worden toegepast. Zo wordt ambulante dwang ook
uitdrukkelijk mogelijk gemaakt. Ook moeten de patiƫnt en diens omgeving
nadrukkelijk bij de besluitvorming worden betrokken. Positief vindt de
KNMG ook, dat alle verplichte zorg in de wet tevoren onafhankelijk moet
worden getoetst. 

De regeling, dat in het geval iemand geen blijk geeft van de nodige
bereidheid tot het ontvangen van zorg en er voor betrokkene geen
vertegenwoordiger optreedt, gelijk wordt gesteld aan verzet, werpt in de
ogen van de KNMG nodeloos hoge drempels op om zorg te verlenen aan
patiƫnten die zich niet verzetten tegen zorg. Dit standpunt wordt
gedeeld door de Stichting patiƫntenvertrouwenspersonen in de zorg
(Stichting PVP). Met de gelijkschakeling van ā€œgeen bereidheid, geen
bezwaarā€ met verzet, wordt een barriĆØre opgeworpen om goede zorg te
leveren aan mensen die met die zorg geen moeite hebben. Deze mensen zou
verplichte zorg niet onthouden mogen worden. 

Bovengenoemde opmerkingen over de ā€˜gbgb-groepā€™ hebben geleid tot
aanpassing van artikel 1:4, vijfde en zesde lid van het wetsvoorstel. 

In het wetsvoorstel zou meer zichtbaar moeten worden gemaakt dat de
psychiater de eerst aangewezene is om op te treden als
zorgverantwoordelijke, aldus de KNMG. De KNMG, GGZ Nederland (GGZ NL) en
de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) hebben aangevoerd dat
alleen een op grond van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg geregistreerde arts (en dan nog bij voorkeur een
psychiater) dient op te treden als zorgverantwoordelijke bij het
verlenen van verplichte zorg. Afhankelijk van de situatie van betrokkene
zou eventueel ook als zorgverantwoordelijke mogen optreden een arts die
is gespecialiseerd in de verslavingszorg, de ouderengeneeskunde of de
verstandelijk gehandicaptenzorg. Genoemde partijen verzetten zich tegen
het toelaten van andere deskundigen als zorgverantwoordelijke, die niet
minimaal een registratie als (basis)arts hebben. De voorwaarde dat de
zorgverantwoordelijke altijd een arts dan wel een psychiater moet zijn,
wordt in de kind- en jeugdpsychiatrie echter als een flinke beperking
gezien. Vanuit de kind- en jeugdpsychiatrie wordt gesteld dat er hele
goede behandelaren zijn, die vanuit hun professionele kwaliteiten goed
en verantwoord als zorgverantwoordelijke kunnen optreden met de daarbij
behorende verantwoordelijkheid voor het nemen van besluiten over het
verlenen van verplichte zorg, omdat ze deskundige kennis hebben van de
aandoening of stoornis van de betrokken persoon. Welke persoon hierin
het meest deskundig is, is afhankelijk van de aard van de klachten en
van de diagnose van betrokkene. 

In het bestuurlijke akkoord ā€˜Toekomst GGZ 2012-2013ā€™, afgesloten
tussen de Minister van VWS en de veldpartijen met daarin afspraken over
de volumeontwikkeling in de curatieve ggz, is afgesproken dat
veldpartijen vanuit kwaliteitsoverwegingen een norm gaan ontwikkelen
over de rol en invulling van het begrip ā€˜hoofdbehandelaarschapā€™ in
de ggz. Daarbij zal ook ingegaan worden op de vraag wie als
zorgverantwoordelijke kan optreden bij beslissingen rond het verlenen
van verplichte zorg. De IGZ heeft een consultatiedocument
ā€˜hoofdbehandelaarschap in de tweedelijns GGZā€™ opgesteld. Op basis
van de consultatieronde zal de inspectie de minister adviseren over
adequate invulling van het begrip hoofdbehandelaarschap in de ggz. 

In dat verband kan worden opgemerkt dat de beslissing tot het
daadwerkelijk verlenen van verplichte zorg op grond van dit voorstel
altijd door een psychiater moet worden geaccordeerd. De
zorgverantwoordelijke die geen psychiater is, maar behoort tot een bij
ministeriƫle regeling aangewezen categorie van deskundigen, mag daarom
alleen tot het verlenen van verplichte zorg overgaan nadat hij hierover
overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur. Deze extra
waarborg is geregeld in artikel 8:9, eerste lid, onderdeel c.

De KNMG wijst er ten slotte op dat de implementatie en uitvoering van de
wet veel van de sector zal vragen en pleit daarom voor duidelijke
afspraken en een zoveel mogelijke uniforme werkwijze. De KNMG komt tot
de conclusie dat zij zich ten principale kan vinden in de oplossing die
de nota van wijziging biedt voor het wegvallen van de commissies.

Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)

De NVvP ziet het wetsvoorstel ook als een duidelijke verbetering ten
opzichte van de Wet bopz. De NVvP waardeert de wijze waarop getracht is
de multidisciplinaire aanpak bij de aanvraag voor verplichte zorg ook
zonder de commissie te behouden. De procedure voor de aanvraag van een
zorgmachtiging is inhoudelijk flink verzwaard, hetgeen de zorgvuldigheid
van de afweging ten goede komt. De NVvP omarmt de keuze om de voormalige
taken van de commissie te beleggen bij de geneesheer-directeur. Wel zal
deze wezenlijke verandering zowel organisatorisch, administratief als
financieel gefaciliteerd moeten worden. De geneesheer-directeur zal als
bestuursorgaan onafhankelijk gepositioneerd moeten worden ten opzichte
van de Raad van bestuur van de zorgaanbieder, waar hij in dienst is. Te
overwegen is de geneesheer-directeur te laten benoemen door de Raad van
Toezicht. De NVvP acht het vervullen van een lijnfunctie in de
organisatie door de geneesheer-directeur niet verenigbaar met de
onafhankelijke positie als bestuursorgaan belast met de uitvoering van
de wet. De uitwerking van de wet en de positie en rol van de
geneesheer-directeur vragen volgens de NVvP om nadere regels en
afspraken, die bij voorkeur in nauw overleg met de uitvoerende partijen
dienen te worden vastgelegd en geborgd in lagere regelgeving. 

Naar aanleiding van de opmerkingen van de NVvP dat de
geneesheer-directeur zijn functie zoveel mogelijk onafhankelijk kan
uitoefenen, hebben wij een nieuw artikel 2:3 aan het wetsvoorstel
toegevoegd, dat de onafhankelijke positie van de geneesheer-directeur
wil waarborgen. De raad van bestuur mag hierbij geen aanwijzingen aan de
geneesheer-directeur geven ten aanzien van zijn taakuitoefening. In de
toelichting bij het artikel wordt hier nader op ingegaan. 

De NVvP betreurt dat het openbaar ministerie uit de standaardprocedure
voor verplichte zorg is verdwenen. Naast de maatschappelijke relevantie
om het openbaar ministerie bij verplichte zorg een rol te geven, is het
openbaar ministerie van belang bij het waarborgen van de toegang tot
politiegegevens en de aansluiting bij het voorstel van wet, houdende
vaststelling van een Wet forensische zorg. Er zijn situaties denkbaar
waarbij betrokkene beter behandeld kan worden in forensische
omstandigheden. De bereikbaarheid van het openbaar ministerie is van
belang in de zorg-beveiligingsketen. 

Het standpunt van de NVvP wordt onderkend en de nota van wijziging is
naar aanleiding hiervan aangepast door de rol van het openbaar
ministerie te behouden voor zover er een sterke samenhang is tussen de
noodzaak tot verplichte zorg en de strafrechtelijke handhaving van de
openbare rechtsorde. Tevens behoudt de officier van justitie zijn
verzoekerrol bij de rechtbank voor zover er relevante politie- en
justitiegegevens bij het dossier zijn toegevoegd.

De geldigheidsduur van de crisismaatregel van drie dagen is erg kort,
aldus de NVvP. Binnen deze termijn is het niet mogelijk een zorgplan op
te stellen. 

In dat verband kan erop worden gewezen dat er in het geval van een
crisismaatregel niet binnen drie dagen al een zorgplan aanwezig moet
zijn, maar dat er binnen deze termijn ingevolge artikel 7:8 wel een
verzoek tot een zorgmachtiging bij de rechter moet zijn ingediend.
Artikel 7:9 is in dat geval van toepassing. 

De NVvP stelt dat kosteloze bijstand van een tolk niet alleen geboden
mag worden tijdens de rechtszitting en indien er sprake is van
vrijheidsbeneming, maar dat gedurende het hele proces van het aanvragen
van een zorgmachtiging, de patiƫnt moet begrijpen wat er gebeurd.
Daarom moet de voorgestelde regeling van de tolkenvergoeding voor
verplichte zorg verruimd worden. GGZ Nederland en de Stichting PVP zien
ook graag verduidelijking over de vergoeding van de tolk: zodra
betrokkene een advocaat krijgt, heeft hij ook recht op een tolk op
kosten van de staat, zodat hij goed geĆÆnformeerd is in een voor de
betrokkene begrijpelijke taal. 

Naar aanleiding van deze reactie kan erop worden gewezen dat dit niet
tot aanpassing van het voorgestelde artikel 1:9 over de vergoeding van
de tolk hoeft te leiden. Op het moment dat de geneesheer-directeur de
voorbereiding van een zorgmachtiging begint, dient een advocaat te
worden ingeschakeld. Deze kan een tolk inschakelen. De kosten van deze
tolk worden vergoed en komen dus niet ten laste van betrokkene. 

De NVvP is tot slot van mening dat het onwenselijk is dat de minister
bij of krachtens een wet kan voorschrijven wat in een zorginhoudelijke,
professionele richtlijn moet worden opgenomen. De invulling van de
richtlijn moet overgelaten worden aan het veld. De NVvP ziet dan ook
graag de bepaling over de richtlijn geschrapt. 

Naar aanleiding hiervan is artikel 8:5 (voorheen artikel 8:3) aangepast
door niet verplichtend voor te schrijven wat de richtlijn in ieder geval
moet vermelden, maar wel waar de richtlijn op gericht moet zijn. De
invulling van de richtlijn wordt daarmee overgelaten aan de
veldpartijen. 

GGZ Nederland 

GGZ Nederland is positief over de uitgangspunten en doelstellingen van
het wetsvoorstel. De keuze om de taken van de commissie te leggen bij de
geneesheer-directeur, is voor GGZ Nederland acceptabel. De taken van de
geneesheer-directeur kunnen echter alleen goed uitgevoerd worden als er
per zorgaanbieder een ā€˜bureau geneesheer-directeurā€™ wordt ingesteld.
Deze bureaus kunnen dan zorg dragen voor het aanleveren van de verzoeken
tot verplichte zorg bij de rechter, aldus GGZ Nederland. Ook kunnen deze
periodiek overleggen organiseren met de officier van justitie en de
rechtbank, teneinde transparantie en zorgvuldigheid in de procedure te
kunnen garanderen. 

Naar aanleiding hiervan kan worden opgemerkt dat de wijze waarop de
geneesheer-directeuren hun taken op grond van deze wet moeten
organiseren, niet op grond van dit wetsvoorstel wordt voorgeschreven.
Dit wordt aan de veldpartijen overgelaten.  

De geneesheer-directeur zal een samenwerkingsverantwoordelijkheid in de
regio op zich moeten nemen om te kunnen optreden als coƶrdinator op het
raakvlak van vrijwillige en verplichte zorg en met andere sectoren,
zoals de jeugdzorg, aldus GGZ Nederland. 

Naar aanleiding hiervan kan worden opgemerkt dat wordt onderkend dat het
van belang is dat er periodiek overleg wordt gevoerd over het aanbod van
verplichte zorg in de regio tussen de geneesheer-directeuren van
zorgaanbieders die deel uitmaken van die regio. Dit is ook vastgelegd in
een nieuw artikel 8:29. Per regio zouden ook afspraken gemaakt moeten
worden welk meldpunt de meldingen doorgeleidt naar welke
geneesheer-directeur. 

Naar de mening van GGZ Nederland dient het meldpunt als bedoeld in
artikel 5:3 alleen te dienen als loket, waar meldingen kunnen worden
gedaan die direct worden doorgeleid naar de geneesheer-directeur. Het
meldpunt zou niet tot een zelfstandige inhoudelijke beoordeling van de
meldingen over moeten gaan. Het College bescherming persoonsgegevens
stelt dat duidelijk moet worden hoe een onderzoek door het meldpunt moet
worden verricht, met name welke informatie door het meldpunt moet worden
verzameld en welke informatie door het meldpunt aan de
geneesheer-directeur moet worden verstrekt.

Naar aanleiding hiervan kan worden opgemerkt dat er niet voor gekozen is
om het meldpunt tot een zelfstandige en volledige beoordeling van de
melding over te laten gaan. Dit behoort immers tot de bevoegdheid van de
geneesheer-directeur. Wel moeten de meldpunten zorgen voor een
verkennend onderzoek naar de noodzaak van verplichte zorg. In dit
verkennend onderzoek zal sprake kunnen zijn van verwerking van
persoonsgegevens. De Wet bescherming persoonsgegevens is hierop van
toepassing. Wordt deze noodzaak gezien, dan moeten hun bevindingen
gerapporteerd worden bij de geneesheer-directeur. Laatstgenoemde kan dan
ambtshalve of op verzoek van de melder overgaan tot voorbereiding van de
zorgmachtiging. In de toelichting bij het artikel (5:3) wordt hierop
nader ingegaan. 

GGZ Nederland uit zorgen over de financiƫle en organisatorische
consequenties van de verschuiving van taken van de commissie naar de
geneesheer-directeur. GGZ Nederland is van mening dat de financiering
van de extra taken van de geneesheer-directeur aanvullend op en separaat
van de bekostiging via diagnose behandelcombinaties moet staan. 

Ten aanzien van het opvragen van politiegegevens stelt GGZ het volgende
voor. Niet de onafhankelijke arts die de medische verklaring opstelt,
moet degene  zijn die eventueel aanwezige politiegegevens opvraagt ten
behoeve van de beoordeling van het risico op ernstige schade, maar de
geneesheer-directeur moet deze taak krijgen. De reden hiervoor is dat de
kring van betrokkenen die inzage krijgt in deze privacy gevoelige
informatie moet worden beperkt. Er zijn al snel ongeveer 3000
psychiaters hierbij betrokken tegenover ongeveer 200
geneesheer-directeuren. 

Naar aanleiding hiervan is er voor het aanleveren van politiegegevens
bij de voorbereiding van een zorgmachtiging een nieuwe regeling
geformuleerd in art 5:12, derde tot en met het vijfde lid. Als er
vermoedens bestaan dat er relevante politie- dan wel justitiegegevens
aanwezig zijn, vraagt de geneesheer-directeur dit na bij de officier van
justitie, die dit nader onderzoekt. Zijn deze gegevens aanwezig dan
brengt hij de geneesheer-directeur hiervan schriftelijk op de hoogte. 

Landelijk Platform GGZ (LPGGZ) 

Het LPGGZ signaleert dat met het schrappen van de commissies, relevante
taken van deze commissies worden overgeheveld naar de ggz-instellingen,
waardoor de uitgangspunten van de oorspronkelijke wetsvoorstel onder
druk worden gezet. De nota van wijziging voldoet naar het oordeel van de
LPGGZ op belangrijke punten onvoldoende aan de randvoorwaarden die zij
stelt ter waarborging van het cliƫnt- en familieperspectief. De LPGGZ
kan zich voorstellen dat de geneesheer-directeur binnen de instelling
een regierol krijgt en vrijgesteld wordt voor een deel van de
informatievoorziening en ā€“verzameling, dat hij wordt betrokken bij de
uitvoering van verplichte zorg en bij het zoveel mogelijk terugdringen
van dwang, en dat hij als intern contactpersoon voor betrokkene en
familie en als supervisor en overlegpartner voor de
zorgverantwoordelijke optreedt. De geneesheer-directeur is naar het
oordeel van de LPGGZ echter onvoldoende onafhankelijk gepositioneerd om
de rechtspositie van betrokkene voldoende te kunnen waarborgen. 

Zoals hierboven reeds uiteengezet bij de reactie op het standpunt van de
NVvP, zijn naar aanleiding hiervan in artikel 2:3 waarborgen opgenomen
ten aanzien van de onafhankelijke positie van de geneesheer-directeur. 

De LPGGZ stelt voor om bepaalde taken van de geneesheer-directeur te
laten uitvoeren door het in het wetsvoorstel aangehaalde meldpunt oggz,
waar zij zeer positief over is. Deze meldpunten hebben geen last van de
belangenverstrengeling waar de geneesheer-directeur mogelijk wel aan
onderworpen is. De meldpunten zouden kunnen functioneren als
laagdrempelig aanspreekpunt voor alle betrokkenen bij de zorgverlening,
waarbij alle verzoeken voor een zorgmachtiging aan de rechter via het
meldpunt zouden moeten lopen en niet via de geneesheer-directeur.
Daarnaast zouden de meldpunten een ā€˜monitorendeā€™ functie kunnen
vervullen bij het gehele proces van verplichte zorg. 

Zoals hierboven en eerder in het algemene deel is uiteengezet, wordt met
dit wetsvoorstel geen andere rol voor de meldpunten voorgesteld, dan de
taak tot het verrichten van een verkennend onderzoek naar de noodzaak
van verplichte zorg. Er wordt vanuit gegaan dat de
geneesheer-directeuren hun rol voldoende onafhankelijk en professioneel
oppakken ten aanzien van de beoordeling of zij al dan niet moeten
overgaan tot de voorbereiding van een zorgmachtiging. De zorgaanbieder
heeft hierbij zijn eigen verantwoordelijkheid om te waarborgen dat de
geneesheer-directeur zijn taken op grond van deze wet naar behoren en
onafhankelijk kan uitvoeren zonder gevaar voor bijvoorbeeld
belangenverstrengeling of onder invloed van financiƫle afwegingen. 

Onduidelijk is hoe het wederkerigheidsbeginsel moet worden uitgewerkt en
uitgevoerd in de praktijk, aldus de LPGGZ. Gemeenten zouden een
resultaatsverplichting opgelegd moeten krijgen in het kader van het
kunnen nakomen van het wederkerigheidsbeginsel door aanpassing van de
Wmo, aldus de LPGGZ.

Naar aanleiding hiervan kan worden opgemerkt dat er vanwege het in dit
wetsvoorstel neer te leggen verplichtingen, er geen aanleiding is om het
systeem van de Wmo te doorbreken. Van gemeenten mag verwacht worden dat
zij hun taken op grond van de Wmo naar behoren uitvoeren. 

De LPGGZ is van mening dat er ook extra eisen gesteld moeten worden ten
aanzien van het waarborgen van de onafhankelijkheid van de
onafhankelijke arts die de medische verklaring opstelt. De LPGGZ is
verheugd over het oorspronkelijk voorstel de arts niet in dienst te
laten zijn bij de zorgaanbieder waarvan de geneesheer-directeur de
zorgmachtiging voorbereidt. De rol van de onafhankelijke arts vraagt
hiernaast om nog een extra waarborg, namelijk een roulatiesysteem,
waardoor voorkomen kan worden dat steeds dezelfde arts wordt gevraagd
medische verklaringen op te stellen. 

Naar aanleiding hiervan kan worden opgemerkt dat ervoor is gekozen af te
zien van de eis dat de onafhankelijke arts niet in dienst mag zijn bij
de instelling. GGZ Nederland en de NVvP hebben aangegeven geen
voorstander te zijn van dit aanvankelijke voorstel. Dit is praktisch
onwerkbaar en niet uitvoerbaar, aldus GGZ Nederland en de NVvP. Ook een
roulatiesysteem biedt geen oplossing omdat ook dit tot teveel praktische
problemen kan leiden. 

Ook het oorspronkelijke voorstel voor het oprekken van de termijn
waarbinnen de onafhankelijke arts geen behandelrelatie mag hebben gehad
met betrokkene van Ć©Ć©n naar twee jaar, levert onvoldoende toegevoegde
waarde aan het garanderen van de onafhankelijkheid van de arts die de
medische verklaring afgeeft, aldus GGZ Nederland en de NVvP. De
onafhankelijkheid van de arts kan voldoende gewaarborgd worden door de
eis dat de psychiater in het voorgaande jaar niet bij de behandeling van
betrokkene betrokken is geweest. 

Naar aanleiding hiervan is afgezien van het oprekken van deze termijn
van Ć©Ć©n naar twee jaar. Wel moet de zorgaanbieder ervoor zorgen dat de
arts in de uitoefening van zijn functie zo onafhankelijk mogelijk kan
functioneren door zich te onthouden van het geven van aanwijzingen die
de onafhankelijkheid kunnen beĆÆnvloeden. In de toelichting bij artikel
5:9 wordt hierop nader ingegaan.

Het LPGGZ is verheugd over de positie van de familie in het
wetsvoorstel. Ook de duidelijke positionering van de
familievertrouwenspersoon wordt toegejuicht. Het cliƫntenperspectief
moet echter beter tot uitdrukking komen, bijvoorbeeld door het recht op
een eigen kracht conferentie toe te voegen in de procedure voorafgaand
aan de behandeling van een verzoek.

Naar aanleiding hiervan is een nieuw artikel 5:7 aan het wetsvoorstel
toegevoegd, dat het mogelijk maakt dat betrokkene zelf met zijn familie
en/of naasten een plan van aanpak opstelt waarmee verplichte zorg
voorkomen zou kunnen worden. Bij het opstellen van dit plan van aanpak
kan gebruik worden gemaakt van de methode van de eigen kracht
conferentie. 

De LPGGZ bepleit het zo min mogelijk inzetten van politie rondom
verplichte zorg. Het tijdelijk opsluiten in een politiecel bij het
vermoeden op een misdrijf is nooit helemaal te voorkomen, maar moet
maximaal vermeden worden. Beter is het om te investeren in een landelijk
dekkend netwerk van crisisopvang en gespecialiseerde crisisinterventie
teams die gericht zijn op gastvrijheid, de-escalatie en het bieden van
zorg op maat. 

Naar aanleiding hiervan is in artikel 7:4, zesde lid, opgenomen dat het
onderbrengen van betrokkene bij de politie of de Koninklijke
marechaussee uitsluitend plaatsvindt indien betrokkene wordt verdacht
van een strafbaar feit. 

De LPGGZ stelt dat er een stevig individueel toezicht op
dwangtoepassingen moet komen, waarbij de IGZ ook individuele meldingen
van betrokkenen, familie en relevante derden moet onderzoeken. De
huidige regeling van het toezicht is voor de LPGGZ niet acceptabel. De
Stichting PVP en de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersonen
kunnen weliswaar een deel van de misstanden bij verplichte GGZ
signaleren via eigen observaties en via meldingen en klachten van
betrokkenen en familie, doch zij hebben niet de bevoegdheden die de IGZ
wel ter beschikking staan om te handhaven. Er moet een meldingsplicht
bij de IGZ komen van alle dwangtoepassingen en de registratie van dwang
moet plaatsvinden volgens Argus vereisten. Ook de KNMG, de NVvP en de
Stichting PVP pleiten voor een meer nadrukkelijke rol van het toezicht
in het wetsvoorstel. 

De opmerkingen van de LPGGZ, de KNMG, de NVvP en de Stichting PVP raken
fundamentele vragen over de invulling van de taak van de IGZ. In dat
verband kan worden gewezen op twee rapporten (ā€œDoorpakkenā€ en ā€œVan
incident naar effectief toezichtā€, beide van 19 november 2012), die op
verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn
opgesteld om de organisatie van de IGZ door te lichten respectievelijk
een dossieronderzoek uit te voeren. Er worden veel aanbevelingen gedaan
die de organisatie van de IGZ raken. In het kader van dit wetsvoorstel
is het niet aan de orde deze aanbevelingen te verweken. Wel kan nog
worden gewezen op het feit dat de zorgverantwoordelijke een
verantwoordelijkheid heeft voor het goede verloop van zorgverlening in
de thuissituatie. De IGZ moet hierop toezicht houden. De IGZ zal zich,
aan de hand van het dossier en informatie van de zorgverantwoordelijke,
een oordeel dienen te vormen over de proportionaliteit, subsidiariteit,
doelmatigheid en kwaliteit van de toegepaste verplichte zorg, zowel in
de intramurale als de thuissituatie. Indien nodig of gewenst kan de
inspecteur spreken met de betrokkene. De IGZ is gevraagd een
toezichtvisie te ontwikkelen over het houden van toezicht bij ambulant
verleende verplichte zorg. In het kader van deze nota van wijziging
wordt voorgesteld artikel 14:1, tweede lid aan te passen. Hierdoor wordt
het mogelijk dat de ambtenaren van de IGZ een woning of verblijfsruimte
kunnen binnentreden zonder toestemming van de bewoner, ook indien deze
geen onderdeel is van een accommodatie. Verder moeten allerhande
gegevens ten behoeve van het toezicht door de IGZ door de zorgaanbieder
worden geregistreerd en halfjaarlijks bij de IGZ worden aangeleverd. Een
en ander is opgenomen in de artikelen 8:26 en 8:27. 

Een ander punt dat de LPGGZ aanvoert is dat wilsbekwaam verzet in
beginsel altijd gehonoreerd moet worden, tenzij dit risico op schade
voor anderen met zich brengt. Ook de KNMG stelt zich op dit standpunt:
een wilsbekwame weigering om zorg te krijgen, moet gehonoreerd worden,
indien het risico op schade dat betrokkene veroorzaakt alleen betrokkene
zelf betreft. 

Naar aanleiding hiervan is artikel 2:1, zesde lid, aangepast. Hierdoor
zal onder omstandigheden wilsbekwaam verzet gehonoreerd moeten worden.
Er is echter niet voor het criterium gekozen dat dit gehonoreerd moet
worden indien het gedrag van betrokkene geen schade berokkend aan
anderen, maar wel dat dit niet gehonoreerd hoeft te worden indien deze
wensen en voorkeuren in strijd zijn met de aan hem te verlenen
verplichte zorg zoals omschreven in de zorgmachtiging. Een en ander is
nader toegelicht in de toelichting bij artikel 2:1, zesde lid. 

Het LPGGZ vraagt om een heroverweging van de in het wetsvoorstel
opgenomen bewaartermijnen, zeker voor die gevallen waarbij een verzoek
tot een zorgmachtiging wordt afgewezen. Ook GGZ Nederland, de Stichting
PVP, de NVvP en het College bescherming persoonsgegevens wijzen erop dat
de termijnen afwijken van de termijnen die gelden in de Wet bopz en Boek
7 van Burgerlijk Wetboek. De veel langere bewaartermijn (bovendien
zonder recht op vernietiging) achten zij discriminerend ten opzichte van
de algemeen geldende bewaringstermijn voor medische gegevens in het
Burgerlijk Wetboek. 

Naar aanleiding hiervan kan het volgende worden gemeld. Met de thans in
het voorgestelde artikel 8:27 opgenomen bewaartermijn van vijftien jaren
voor gegevens en bescheiden wordt weer aangesloten bij de regeling in
artikel 7:454, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. In dit artikel
zijn ook termijnen opgenomen waarbinnen de gegevens en bescheiden
vernietigd dienen te worden. In het vierde lid zijn hierop twee
uitzonderingen opgenomen: indien het aannemelijk is dat een ander dan
betrokkene groot belang heeft bij langer bewaren en indien bij wet aldus
wordt bepaald. 

Artikel 8:4 gaat in op de vernietiging van het patiƫntendossier van
betrokkene (hetzelfde dossier als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek). De zorgverantwoordelijke dient op verzoek van betrokkene
binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek van betrokkene het
dossier te vernietigen, tenzij de zorgverantwoordelijke redelijkerwijs
mag aannemen dat bewaring van het dossier van aanmerkelijk belang is
voor betrokkene of een ander.

Tot slot wil het LPGGZ dat in de wet extra waarborgen en
zorgvuldigheidseisen worden geformuleerd die gehanteerd moeten worden
bij het toepassen van verplichte zorg op kinderen en jeugdigen. De NVvP
is enthousiast over de opgenomen nadere zorgvuldigheidseisen voor
jeugdigen bij verplichte zorg. GGZ Nederland geeft aan voorstellen te
willen doen voor het invullen van de rechtswaarborgen voor minderjarigen
in modellen, lagere regelgeving of richtlijnen. Er is wel aandacht nodig
voor een aantal zaken, zoals de vaststelling van wilsonbekwaamheid bij
jeugdigen, de mogelijkheid om reeds vanaf twaalf jaar een
zelfbindingsverklaring op te stellen en de invulling van het criterium
van reƫel verzet. Ook de situatie waarbij ouders die door eigen
problemen onvoldoende in staat worden geacht tot een goede invulling te
komen van hun rol, vraagt aandacht. 

Naar aanleiding hiervan kan het volgende worden opgemerkt. De invulling
van de extra waarborgen en zorgvuldigheidseisen bij kinderen en
jeugdigen als bedoeld in artikel 2:1, negende lid, moet door
veldpartijen worden ingevuld en uitgewerkt in het kader van het
opstellen van de multidisciplinaire richtlijn, bedoeld in artikel 8:5.
Aan artikel 8:15 is wel toegevoegd dat de huisregels, die volgens een
door Onze Minister vastgesteld model worden opgesteld, ook opgesteld
kunnen worden voor het waarborgen van een pedagogisch of therapeutisch
klimaat binnen een accommodatie of afdeling daarvan, teneinde te
waarborgen dat ook bij het opstellen van huisregels zorgvuldigheidseisen
in acht genomen worden ten aanzien van het toepassen van verplichte zorg
bij kinderen en jeugdigen. Ook is de leeftijd voor het opstellen van een
zelfbindingsverklaring verhoogd van 12 naar 16 jaar. 

Ypsilon

Ypsilon, de vereniging van familieleden van mensen met een verhoogde
psychotische kwetsbaarheid, hecht bijzonder veel waarde aan de komst van
dit wetsvoorstel. De wet zal een duidelijke verbetering zijn voor
betrokkenen en diens familieleden ten opzichte van de Wet bopz. Ypsilon
juicht de grotere rol voor familieleden in het wetsvoorstel toe. Het
uitgangspunt zou wel moeten zijn dat er samen met de familie gezorgd
wordt voor betrokkene, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dat niet
te doen in plaats van ā€œtenzij betrokkene hiertoe geen toestemming
verleentā€. Verder wijst Ypsilon op de door hen ontwikkelde
Triadekaart, waarin ook de wensen en grenzen van de familie opgenomen
kunnen worden. 

LOC Zeggenschap in zorg (LOC)

Het LOC stelt dat overheid en de ggz-instellingen zich tot het uiterste
zouden moeten verplichten de zorg zodanig te organiseren en te
realiseren dat dwang voorkomen wordt. Dwang zou eigenlijk niet moeten
plaatsvinden en zij stellen daarom vraagtekens bij een wet die dit wel
mogelijk maakt. 

Wel is het LOC van mening dat de eerder voorgenomen taken van de
commissie zo goed mogelijk zijn herverdeeld over de daarvoor in
aanmerking komende actoren. Het LOC stelt een aantal vragen over
onduidelijkheden in het wetsvoorstel over het wederkerigheidsbeginsel,
het eigen plan van betrokkene in het kader van het houden van een eigen
kracht conferentie en de privacy van betrokkene bij
gegevensuitwisseling, waarbij zij ook stelt dat de contactpersoon, de
patiƫntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon alleen
informatie over de betrokkene mogen krijgen na diens toestemming. 

Naar aanleiding hiervan kan het volgende worden opgemerkt. Elders in
deze toelichting wordt ingegaan op bovengenoemde onderwerpen. Hier kan
nog worden gewezen op de aanpassing van de artikelen 11:3 en 12:3, opdat
betrokkene of diens vertegenwoordiger uitdrukkelijk moet instemmen met
het verstrekken van inzage in zijn dossier (in plaats van dat hij
hiertegen geen bezwaar heeft geuit). 

Stichting patiƫntenvertrouwenspersonen in de zorg (Stichting PVP) 

Ook de Stichting PVP beschouwt het wetsvoorstel op essentiƫle
onderdelen als een belangrijke verbetering ten opzichte van de Wet bopz.
Wel wijst zij op een aantal belangrijke knelpunten. 

De Stichting is van mening dat het voorgestelde takenpakket voor de
geneesheer-directeur om een duidelijker onafhankelijke positionering van
de geneesheer-directeur vraagt als bestuursorgaan. Ook het toezicht op
de feitelijke toepassing van dwang is te terughoudend geformuleerd. De
Stichting PVP wijst erop dat het wetsvoorstel inperking van de rechten
op bezoek en op telefoonverkeer mogelijk maakt, zonder de clausulering
van de Wet Bopz hierbij over te nemen, namelijk dat er geen beperking
mogelijk is met het contact met bepaalde derden (advocaat, inspecteur,
justitiƫle autoriteit). Beperkingen in de sfeer van het gebruik van
nieuwsvoorzieningen kunnen als dwangbehandeling gelden en moeten
dientengevolge een wettelijke begrenzing kennen. Aanpassing van het
wetsvoorstel is van belang. Overige opmerkingen van de Stichting PVP
zijn hiervoor al benoemd. 

Naar aanleiding hiervan kan het volgende worden opgemerkt. Het systeem
van het wetsvoorstel is ter zake van nieuwsvoorzieningen anders
ingericht dan dat van de Wet bopz. De Wet bopz kent in artikel 40 een
regeling op grond waarvan beperkingen kunnen worden aangebracht in het
recht op het ontvangen van bezoek of het gebruik van
communicatiemiddelen, tenzij het betreft het contact van de patiƫnt met
een advocaat, een justitiƫle autoriteit of de IGZ. Die regeling komt
erop neer dat deze beperkingen alleen mogen worden aangebracht indien
anders ernstige nadelige gevolgen kunnen optreden voor de
gezondheidstoestand van de patiƫnt, dan wel deze noodzakelijk zijn ter
voorkoming van verstoring van de orde in de instelling of ter voorkoming
van strafbare feiten.

Het wetsvoorstel maakt op grond van artikel 3:2 beperkingen mogelijk
voor het recht bezoek te ontvangen of gebruik te maken van
communicatiemiddelen. Via de artikelen 11:2, 12:2, 13:2 en 14:2 van het
oorspronkelijke voorstel wordt het contact tussen betrokkene en resp. de
patiƫntenvertrouwenspersoon, de familievertrouwenspersoon, de advocaat
en de IGZ gewaarborgd. Artikel 3:3 van het oorspronkelijke voorstel
stelt via de criteria voor verplichte zorg nadere grenzen aan de
verplichte zorg. Het is uiteindelijk de rechter die via de
zorgmachtiging bepaalt welke verplichte zorg, inclusief beperkingen voor
het recht bezoek te ontvangen of gebruik te maken van
communicatiemiddelen, conform de artikelen 3:2 en 3:3 voor betrokkene
mogelijk zijn. In die zin mag het systeem van het wetsvoorstel voor
betrokkene uiteindelijk niet anders uitpakken dan de Wet bopz. Wel heeft
het wetsvoorstel het voordeel voor betrokkene dat ter zake in maatwerk
voor betrokkene kan worden voorzien, alsmede dat een rechterlijke
toetsing hierover plaatsvindt. Naar aanleiding van de reactie van de
Stichting PVP is met deze nota van wijziging in artikel 8:9, vierde lid,
een betere waarborg in het wetsvoorstel neergelegd voor het contact van
betrokkene met de advocaat en de IGZ. Hieraan zijn bovendien nieuw
toegevoegd: de vertegenwoordiger, de contactpersoon en de justitiƫle
autoriteiten. Aldus wordt geregeld dat de zorgaanbieder, de
geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke geen beperkingen mogen
opleggen in het contact van betrokkene met eerder genoemde personen en
instanties.

Verder wijst de Stichting PVP op de noodzaak de criteria voor verplichte
zorg te verduidelijken, de regeling voor de groep mensen die geen
bezwaar laten zien, noch enige bereidheid tonen (de ā€œgbgb-groepā€)
aan te passen, in de wet wilsbekwaam verzet te honoreren, te komen tot
aanscherping van de regels over gegevensuitwisseling en
geheimhoudingsverplichtingen en de tolkenvergoedingsregeling te
verruimen. 

Op laatstgenoemde onderwerpen is hierboven reeds ingegaan. 

Landelijke Stichting familievertrouwenspersonen (LSFVP)

De voorgestelde aanpassingen van hoofdstuk 12 van de LSFVP zijn
overgenomen voor zover ze verduidelijken dat de
familievertrouwenspersoon optreedt op verzoek van familie en naasten. 

Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG)

De VNG staat positief tegenover het wetsvoorstel. Wel vragen zij zich af
of de gemeenten de toebedeelde taken voldoende adequaat kunnen vervullen
gezien het bestaande beperkte financiƫle kader waarin dit moet
gebeuren. Zij wijzen er op dat gemeenten slechts een
inspanningsverplichting hebben ten aanzien van het vervullen van de
essentiƫle voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van
betrokkene bij diens terugkeer in de maatschappij. 

Naar aanleiding hiervan kan worden opgemerkt dat er vanwege met dit
wetsvoorstel voor gemeenten nauwelijks nieuwe taken worden neergelegd.
Het gaat er vooral om een betere verbinding te leggen tussen door de
gemeente in het kader van de Wmo ingestelde instrumenten (zoals de
meldpunten oggz) te verbinden met de verplichte ggz, opdat meer
samenwerking ontstaat tussen gemeenten en ggz, wat mogelijk weer kan
resulteren in minder dwangzorg voor de doelgroep. 

Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Korpschefs (politieberaden) 

De politieberaden geven aan de noodzaak van het wetsvoorstel te
onderschrijven. Onder de Wet bopz werden de gedwongen maatregelen en
inbewaringstellingen centraal geregistreerd bij het openbaar ministerie.
Omdat de rol van het Openbaar wordt gewijzigd, heeft dat gevolgen voor
de informatievoorziening van de politie aan de rechter. De
politieberaden dringen er op aan dat er een gestructureerde voorziening
komt voor de registratie van de gedwongen maatregelen en
crisismaatregelen, zodat bij eventuele terugval de politie het zorgkader
snel kan betrekken. Dit voorkomt nodeloze criminalisering. 

Naar aanleiding van deze opmerkingen zijn aanpassingen aangebracht die
recht doen aan het belang van deze centrale registratie bij het openbaar
ministerie. Daarom hebben wij in artikel 6:3, vijfde lid, en artikel
7:6, vijfde lid, thans opgenomen dat de beslissingen van de rechter over
gedwongen maatregelen en crisismaatregelen ook moeten worden gezonden
aan de officier van justitie ten behoeve van centrale registratie van
deze maatregelen. Zo kan de informatievoorziening van de politie aan de
rechter behouden blijven. 

De Politieberaden stellen verder voor dat de geneesheer-directeur altijd
informatie bij de hulpofficier van justitie moet opvragen ten behoeve
van het verkrijgen van mogelijk relevante politiegegevens bij de
voorbereiding van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging. Voorkomen
moet worden dat er geen informatie wordt opgevraagd terwijl dat wel
noodzakelijk is. De hulpofficier controleert of er relevante
politiegegevens aanwezig zijn die van belang zijn voor het al dan niet
toekennen van een zorgmachtiging. Zo ja, dan verstrekt de hulpofficier
een proces-verbaal van zijn bevindingen aan de rechter. 

Naar aanleiding hiervan kan worden gewezen op de nieuwe regeling in
artikel 5:12. Hierop is reeds hierboven ingegaan. 

Tot slot moet de rol van het openbaar ministerie bij vermissingen van
betrokkenen uit de instelling niet worden gewijzigd. 

Naar aanleiding hiervan is in artikel 14:3 de officier van Justitie
opgenomen in plaats van de burgemeester. 

College van procureurs-generaal

Het College van procureurs-generaal kan zich vinden in het voorstel om
primair de geneesheer- directeur te belasten met het indienen van een
verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter. Het College is
een voorstander dat het openbaar ministerie actief betrokken is op de
momenten dat het strafrecht en de psychiatrie elkaar raken. Het College
pleit ervoor duidelijk tot uitdrukking te brengen, dat de politie de
geneesheer-directeur ofwel de officier van justitie kan verzoeken een
procedure te starten voor verplichte zorg. 

Naar aanleiding hiervan kan worden verwezen naar de toelichting bij
artikel 5:1. 

Raad voor de rechtspraak (RvR)

De Raad voor de rechtspraak is van oordeel dat de in de nota van
wijziging voorgestelde aanpassingen in grote lijnen adequaat zijn. De
Raad vraagt zich wel af of de geneesheer-directeur in zijn centrale rol
voldoende is toegerust voor de ruime toebedeling van taken en
bevoegdheden. De nieuwe toebedeling brengt mogelijk risicoā€™s met zich
die van invloed kunnen zijn op de rechtspleging. De Raad adviseert in te
gaan hoe Ć©Ć©n en ander organisatorisch moet worden ingericht, teneinde
de taken ook goed te kunnen vervullen. Verder stelt de Raad een aantal
vragen rond verduidelijking van de omvang van de zorgmachtiging, indien
daar ook ambulante zorgverlening onder gaat vallen. De Raad mist
regelingen met betrekking tot de behandeling van het hoger beroep bij
het Gerechtshof, hetgeen een nieuw geĆÆntroduceerde juridische
rechtsgang is in het wetsvoorstel ten opzichte van de Wet bopz. Zij
wijst op het ontbreken van de termijn waarbinnen hoger beroep moet
worden ingesteld en waarbinnen het hoger beroep moet worden behandeld en
waarbinnen uitspraak moet worden gedaan. De gewone termijnen van het
wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zullen immers niet zinvol zijn,
nu deze vele maanden bestrijken en betrokkene niet al deze tijd zijn
vrijheid kan worden benomen. Bovendien zal het invoeren van hoger beroep
de werklast van de rechterlijke macht aanzienlijk verzwaren. De Raad
gaat ervan uit dat de mogelijkheid van hoger beroep niet zal worden
gehandhaafd zonder een verregaande aanpassing van het wetsvoorstel ten
aanzien van de regels voor de behandeling in hoger beroep en zonder een
passende financiering. 

In artikel 6:2 is een voorziening getroffen wat betreft de afhandeling
van het hoger beroep. Voor de financiering ervan wordt een bedrag van
1,6 miljoen euro per jaar gereserveerd. Wat betreft de overige
opmerkingen van de RvR: deze zijn in overwegende mate overgenomen. Zie
verder ook de verwijzingen naar de opmerkingen van de RvR in de
artikelsgewijze toelichting.

De RvR vraagt zich af of in artikel 8:20 (voorwaarden en beperkingen bij
tijdelijke onderbreking of beƫindiging verplichte zorg) voldoende is
onderkend dat ook verplichte zorg in ambulante omstandigheden kan worden
verleend. Volgens de RvR is er in die gevallen toch weer sprake van
verplichte zorg.

Naar aanleiding van deze opmerking kan worden opgemerkt dat zulks niet
het geval is, omdat blijkens het vierde lid van artikel 8:20 alleen
voorwaarden kunnen worden opgelegd waarmee betrokkene instemt (en
redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarden zal
naleven). Het gaat bij dergelijke zorgvoorwaarden om zorg op basis van
vrijwilligheid. Een zorgmachtiging is hiervoor dus niet nodig. 

Verder heeft de Raad juridisch-technische en redactionele opmerkingen,
welke voor zover nodig zijn verwerkt. 

College bescherming persoonsgegevens (Cbp)

Het structureel uitwisselen van gevoelige persoonsgegevens tussen de
diverse partijen, benoemd in het wetsvoorstel, vraagt om een gedegen
privacybescherming, aldus verschillende geconsulteerde partijen. De
LPGGZ, de KNMG, de NVvP en de Stichting PVP wijzen erop dat alleen de
grondslag ā€œindien dit redelijkerwijs noodzakelijk is voor de
uitoefening van hun taken en bevoegdhedenā€ onvoldoende is om te komen
tot de voorgestelde vergaande informatie-uitwisseling. Zij verzoeken om
nadere clausulering van de artikelen over gegevensuitwisseling en een
toets hiervan door het Cbp. Dat laatste is gedaan. 

Het Cbp gaat in zijn reactie in op een aantal specifieke artikelen met
betrekking tot de voorgenomen gegevensuitwisseling
(informatieverstrekking en gegevensverwerking). De aanvankelijk
voorgestelde artikelen inzake informatieverstrekking en
gegevensuitwisseling geven een wettelijke grondslag voor het kunnen
vorderen van inlichtingen en het verkrijgen van inzage in gegevens en
bescheiden. Bovendien gaven zij een grondslag voor het kunnen
verstrekken van gegevens en bescheiden aan elkaar en aan de andere bij
de uitvoering van de wet betrokken actoren ā€œvoor zover dat
redelijkerwijs voor de vervulling van hun taken noodzakelijk isā€. Het
Cbp is van mening dat de beschouwing en opmerkingen in de memorie van
toelichting niet voldoende diepgaand waren om aannemelijk te maken dat
met de voorziene verwerking van persoonsgegevens door die actoren steeds
een zwaarwegend algemeen belang is gemoeid. Het Cbp adviseert daarom ook
de noodzaak van de verwerking van persoonsgegevens verder te onderbouwen
in de toelichting en te voorzien in een mogelijkheid om de aard en
omvang van de daarmee gemoeide verwerking van persoonsgegevens nader af
te bakenen. 

Naar aanleiding van deze opmerkingen is het criterium aangescherpt op
basis waarvan gegevensuitwisseling mag plaatsvinden. Hierdoor mag
gegevensuitwisseling zonder toestemming van betrokkene alleen
plaatsvinden als dit (bovendien) noodzakelijk is ter voorkoming of
beperking van een aanzienlijk risico op ernstige schade voor betrokkene
of een ander. Een en ander wordt nader toegelicht in de toelichting bij
artikel 8:22. 

Het beleggen van nieuwe taken bij de geneesheer-directeur, die
aanvankelijk aan de commissie waren toebedeeld, geeft het Cbp geen
aanleiding tot opmerkingen, aangezien hieruit geen consequenties en
nieuwe risicoā€™s voor de aard en omvang van de met die taken gemoeide
verwerking van persoonsgegevens voortvloeien. 

Het Cbp merkt (bij de aanvankelijk opgenomen bepaling over inzage door
nabestaanden) op dat niet duidelijk wordt gemaakt waarom in de
specifieke context van dit wetsvoorstel dit onderwerp codificatie
behoeft. Regeling in andere wetten (bijvoorbeeld in het wetsvoorstel Wet
cliƫntenrechten Zorg) ligt meer voor de hand. 

Dit is toch opgenomen in dit wetsvoorstel (nu artikel 8:24). Het
Burgerlijk Wetboek kent geen bepaling ter zake voor het
patiƫntendossier. In het kader van verplichte zorg kunnen er
omstandigheden zijn die een zwaarwegend belang vormen voor de
nabestaanden om wel inzage te krijgen in het dossier van betrokkene.
Daarbij kan worden gedacht aan het nemen van beslissingen die
verstrekkende (bijvoorbeeld financiƫle) gevolgen hebben voor
nabestaanden, waarbij het belang voor nabestaanden erin bestaat om aan
te kunnen tonen dat de beslissing van betrokkene is genomen onder
invloed van diens psychische stoornis (denk bijvoorbeeld aan het
handelen in aandelen of doen van aankopen met verstrekkende financiƫle
gevolgen in een manische periode, die normaal gesproken niet door
betrokkene zouden zijn gedaan). Dit pleit voor een regeling in een
specifiek kader, te weten dit wetsvoorstel, in plaats van een regeling
in een algemeen kader als het Burgerlijk Wetboek. 

Het Cbp constateert dat in het artikel over verstrekking gegevens ten
behoeve van wetenschap of statistiek (nu artikel 8:28) een uitbreiding
heeft plaatsgevonden ten opzichte van het oorspronkelijk in artikel 5:21
geregelde: verstrekking van gegevens kan plaatsvinden door meerdere
actoren in plaats van alleen door de commissie. Tevens konden gegevens
worden verstrekt in weerwil van het uitdrukkelijke bezwaar hiertegen van
betrokkene. 

Door het vervallen van de commissie is het inderdaad zo dat ten behoeve
van statistische of wetenschappelijke doeleinden gegevens zonder
toestemming van betrokkene door de zorgaanbieder, de
geneesheer-directeur, de burgemeester en de officier van justitie kunnen
worden verstrekt. Voorwaarde is wel dat wordt voorzien in voldoende
waarborgen voor de persoonlijke levenssfeer van betrokkene (het
anonimiseren van de gegevens) en een zwaarwegend algemeen belang wordt
gediend. Naar aanleiding van het advies van het Cbp is thans wel
opgenomen dat betrokkene tegen de verstrekking van zijn gegevens
uitdrukkelijk bezwaar kan maken. 

Het Cbp wijst ten slotte op de (aanvankelijk) opgenomen artikelen over
de inventarisatie van essentiƫle voorwaarden voor rehabilitatie. In de
nog op te stellen lagere regelgeving zou een nadere afbakening opgenomen
moeten worden van de aard en de omvang van de persoonsgegevens die
hiervoor gebruikt zouden worden. Het Cbp verzoekt om een nadere
precisering van de doelstellingen van deze voorgenomen lagere
regelgeving. 

Deze artikelen zijn opgegaan in de artikelen 5:15 en 5:16. De
zorgverantwoordelijke moet voorafgaand aan het opstellen van het
zorgplan overleg voeren met familie en naasten, andere zorgverleners en
de gemeente, indien er bij de voorbereiding van het zorgplan blijkt dat
essentiƫle voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van
betrokkene ontbreken. De zorgverantwoordelijke kan de inventarisatie
eventueel ook zelf samen met betrokkene opstellen. Wat de essentiƫle
voorwaarden precies zijn, regelt het voorstel niet. Ook is niet meer
opgenomen dat er nadere regels gesteld kunnen worden ter bepaling van
dergelijke essentiƫle voorwaarden voor rehabilitatie. Deze invulling
wordt aan de praktijk overgelaten. Dit betekent dat, indien er
persoonsgegevens moeten worden verwerkt om tot die inventarisatie te
kunnen komen, de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is. 

Gevolgen voor de regeldruk

Administratieve lasten

Dit wetsvoorstel betekent voor een ggz-instellingen die betrokken zijn
bij de voorbereiding en uitvoering van verplichte zorg, een beperkte
uitbreiding van de huidige taken onder de Wet Bopz. Deze uitbreiding van
taken was voor een deel reeds opgenomen in het oorspronkelijke
wetsvoorstel, zoals de introductie van een zorgkaart, maar is voor een
deel ook nieuw, zoals de regiefunctie van de geneesheer-directeur (deze
heeft hij via deze nota van wijziging overgenomen van de commissie) en
de uitbreiding van de taken van de onafhankelijke arts (deze toetst nu
ook het zorgplan). Van belang is dat, hoewel de regiefunctie van de
geneesheer-directeur nieuw is ten opzichte van het oorspronkelijke
wetsvoorstel, deze functie in de praktijk voor de geneesheer-directeur
zeker niet nieuw is. Ook onder de Wet Bopz heeft de geneesheer-directeur
een belangrijke rol bij de voorbereiding, uitvoering en beƫindiging van
gedwongen zorg. Ook onder de Wet Bopz is hij Ć©Ć©n van de belangrijkste
actoren. Dit gewijzigde wetsvoorstel formaliseert die rol.  

Voor een berekening van de administratieve lasten (AL) van deze
taakuitbreiding ten opzichte van de Wet Bopz voor de bestaande actoren
in de ggz, is een extern onderzoek gedaan. De conclusie van dat
onderzoek is dat de extra AL voor de ggz-instellingen circa 9,7 miljoen
euro zullen bedragen. Deze AL hangt samen met onder meer de introductie
van de zorgkaart, de uitgebreidere taak van de onafhankelijke
psychiater, de regiefunctie van de geneesheer-directeur, het opstellen
van het zorgplan in multidisciplinair overleg, waarbij tevens
geĆÆnventariseerd moet worden wat betrokkene nodig heeft voor
maatschappelijke deelname en een aantal personen in de gelegenheid
moeten worden gesteld over het zorgplan hun zienswijze kenbaar te maken
en de informatieverplichtingen van de geneesheer-directeur.

 

Dit gewijzigde wetsvoorstel levert echter ook een lastenvermindering op.
In de Wet Bopz staan een aantal meldingsverplichtingen van de
geneesheer-directeur aan de inspecteur en de officier van justitie. Op
grond van dit gewijzigde wetsvoorstel moet nog steeds informatie aan de
inspecteur worden verstrekt over de toepassing van verplichte zorg, maar
dit hoeft minder frequent en gebeurt dit op digitale wijze. Hiermee
wordt naar verwachting een besparing gerealiseerd van circa 1 miljoen
euro. In totaal is er dus sprake van een toename van administratieve
lasten van ca. 

ā‚¬ 8,7 miljoen.

Van belang is dat dit wetsvoorstel verplichte zorg zoveel mogelijk wil
voorkomen door vroegtijdige en kwalitatief goede zorg op basis van
vrijwilligheid. Dat vroegtijdig ingrijpen kan ook worden gedaan door
andere partners in de zorgketen, bijvoorbeeld een huisarts of een GGD.
In het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013-2014 is over de
huisartsenzorg afgesproken dat dit een sterke poort is waarin patiƫnten
met psychische problematiek adequaat worden herkend, behandeld of waar
nodig verwezen naar de generalistische basis ggz of de gespecialiseerde
ggz. Door vroegtijdig ingrijpen kan worden voorkomen dat een
zorgmachtiging moet worden aangevraagd, waardoor het aantal
zorgmachtigingen op termijn zou kunnen dalen, en daarmee de regeldruk
zal dalen. Bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel wordt het aantal
zorgmachtigingen in kaart gebracht en kan op jaarbasis de regeldruk
worden bijgehouden. 

 

Nalevingkosten

Op grond van de huidige Wet Bopz moet een groot aantal zaken worden
geregistreerd of worden gemeld aan de inspecteur of officier van
justitie. Te denken valt hierbij aan de verplichte registratie van de
toepassing van alle vrijheidsbeperkende interventies conform de eisen
van de Argus gegevensset die met ingang van 1 januari 2012 verplicht is
gesteld. Hiervoor zijn bij de zorginstellingen reeds informatiesystemen
ingericht. Dit wetsvoorstel betekent niet dat er extra investeringen
gedaan zullen moeten worden in nieuwe informatiesystemen. Dit betekent
dat er geen extra nalevingkosten zullen zijn.

Overig

De extra kosten die de bestaande actoren in de ggz maken, worden
bekostigd vanuit de Zorgverzekeringswet op basis van diagnose
behandelcombinaties (DBCā€™s). In deze DBCā€™s wordt de directe en de
indirecte tijd geregistreerd, die rechtstreeks aan het behandeltraject
van een cliƫnt verbonden is. Onder andere op basis van de hoeveelheid
geregistreerde tijd wordt bepaald van welke DBC er sprake is. Kortom, in
de tweedelijns curatieve ggz kunnen de actoren de tijd die wordt besteed
aan de uitvoering van dit wetsvoorstel via de DBCā€™s declareren, mits
deze kosten deel uitmaken van het behandeltraject van de betreffende
patiƫnt. Aan het totaal van de kosten dat door de ggz-instelling kan
worden gedeclareerd (dat zijn dus alle kosten, ook de kosten voor
vrijwillig opgenomen cliƫnten), zit op grond van het Bestuurlijk
Akkoord Toekomst GGZ 2013-2014 wel een plafond. In het geval dat er ā€“
ondanks de in het Bestuurlijk Akkoord gemaakte afspraken ā€“ toch
macrokostenoverschrijdingen plaatsvinden, kan als ultimum remedium het
zogenaamde macrobeheersinstrument (mbi) worden ingezet. Dit laatste
betekent dat zorgaanbieders dan kunnen worden gekort volgens een vooraf
bekend gemaakte verdeelsleutel, door verplicht te worden een bedrag in
het Zorgverzekeringsfonds te storten. 

Met deze nota van wijziging wordt de multidisciplinaire commissie
geschrapt, die een centrale rol had bij de voorbereiding,
tenuitvoerlegging, beƫindiging en het toezicht op verplichte zorg. Een
extern kostenonderzoek raamde de kosten van deze commissie tussen 18
miljoen en 30 miljoen euro op jaarbasis. De hoge kosten van de commissie
en de dubbeling van procedures vormt de reden om de commissie uit het
wetsvoorstel te schrappen. Dit betekent een grote besparing ten opzichte
van het oorspronkelijke wetsvoorstel. 

Dit wetsvoorstel beoogt verplichte zorg zoveel mogelijk terug te
dringen. Indien toch als ultimum remedium verplichte zorg noodzakelijk
is, brengt het beginsel van subsidiariteit met zich mee dat gekozen moet
worden voor de minst verregaande vorm. Aangezien verplichte zorg met dit
wetsvoorstel ook ambulant kan worden verleend, is verplichte zorg niet
langer gekoppeld aan opname. Uit internationaal onderzoek blijkt dat
goede ambulante zorg door integrale teams bijdraagt aan minder opnames
en een verkorting van de opnameduur. Hiermee worden kosten bespaard. In
het oorspronkelijke wetsvoorstel was hiervoor een bedrag geraamd van 25
miljoen euro. Bij de eerste evaluatie van dit wetsvoorstel zal worden
gekeken of inderdaad het aantal gedwongen opnames is gedaald, evenals de
duur van de opnames. 

 

Ten slotte is van belang dat bij de reeds bestaande ambulante
hulpverlening door de (F)ACT teams blijkt dat het lukt om in meer
gevallen dan voorheen psychiatrische patiƫnten te laten wonen in
normale woningen in plaats van in ā€˜Beschermd Wonenā€™ woningen. Ook
lukt het vaker om vrijwilligerswerk of betaald werk te vinden. De
maatschappelijke baten daarvan worden op andere beleidsterreinen geĆÆnd.
Dat geldt zowel voor de reductie van preventie van overlast in de buurt,
als ook voor woonoverlast en dergelijke: de baten door de intensieve
ambulante hulpverlening door de ggz komen niet terecht in het
gezondheidszorgstelsel, maar elders in de maatschappij. 

ARTIKELSGEWIJS

A

Artikel 1:1 

Dit artikel bevat de begripsbepalingen. Een aantal begrippen is nieuw
toegevoegd. 

Accommodatie: 

De definitie is gewijzigd. Er wordt niet meer gerefereerd aan een door
de minister aangewezen voorziening. Zie hiervoor verder de toelichting
bij artikel 1:2. Daarnaast is de definitie zo geformuleerd dat
onmiskenbaar is dat het begrip enkel ziet op een gebouw (met terrein)
van de zorgaanbieder.

Bestuur van de raad voor de rechtsbijstand

Verwezen is naar het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand. 

Criteria voor verplichte zorg

Zowel de NVvP, de KNMG en de LPGGZ hebben er terecht op gewezen dat de
doelen waarvoor verplichte zorg kan worden verleend, zoals opgenomen in
artikel 3:4, niet aangemerkt kunnen worden als criteria waaraan voldaan
moet zijn om verplichte zorg te kunnen verlenen. Daarom is in de
definitiebepaling de verwijzing naar artikel 3:4 geschrapt. 

Contactpersoon 

De aanduiding van de patiƫntcontactpersoon die als centraal
aanspreekpunt van de familie en naasten fungeert en op de hoogte wordt
gehouden van de voorbereiding, uitvoering en beƫindiging van verplichte
zorg aan betrokkene is gewijzigd in contactpersoon. Dit omdat in het
wetsvoorstel niet wordt gesproken over ā€˜patiĆ«ntā€™, maar over
betrokkene.

Schade

Het schadebegrip is aangevuld met ā€˜verwaarlozingā€™, omdat onder het
huidige gevaarcriterium uit de Wet bopz deze grond in de praktijk veel
wordt gebruikt: slechte zelfhygiƫne, verzamelwoede, slecht eten, etc. 

Tenuitvoerlegging

Uit de consultatie over de nota van wijziging bleek dat het begrip
ā€˜tenuitvoerleggingā€™ van de zorgmachtiging of de crisismaatregel
onvoldoende afgebakend was ten opzichte van het begrip ā€˜uitvoeringā€™
van de zorgmachtiging of crisismaatregel Om die reden is ervoor gekozen
ā€˜tenuitvoerleggingā€™ te definiĆ«ren. De geneesheer-directeur, de
burgemeester of de officier van justitie moeten ervoor zorg dragen dat
na de rechterlijke uitspraak of nadat de crisismaatregel is opgelegd, de
zorgaanbieder ook daadwerkelijk kan beginnen met de uitvoering van de
zorgmachtiging respectievelijk crisismaatregel. Het gaat dan
bijvoorbeeld om het regelen van vervoer van betrokkene naar een bepaalde
accommodatie. 

Zorgaanbieder

De definitie van zorgaanbieder is aangepast, om tot uitdrukking te
brengen dat het in het onderhavige wetsvoorstel gaat om een
zorgaanbieder die verplichte zorg verleent. 

Artikel 1:2 (nieuw)

In dit artikel is de registratie van accommodaties geregeld die
verplichte zorg leveren. Dit is gedaan in navolging op het gestelde in
het voorstel van wet, houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor
personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke
handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliƫnten), (Kamerstukken II 2008-2009, 31 996). Een aantal
gegevens over zorginstellingen, waaronder de locatie, worden daartoe in
een openbaar register opgenomen. De IGZ zal in het kader van haar
toezicht binnen een jaar na opname of wijziging van een locatie in het
register deze locatie controleren. Als de IGZ na een bezoek zou
constateren dat niet voldaan wordt aan het verlenen van goede zorg kan
een sanctie worden opgelegd zoals een boete of een dwangsom.

Artikel 1:3 (voorheen artikel 2:4) 

Dit artikel regelt de vertegenwoordiging voor het geval betrokkene niet
in staat wordt geacht, of zichzelf onvoldoende in staat acht, ter zake
te komen tot een redelijke waardering van zijn belangen. De regeling van
de vertegenwoordiging is uitgebreid ten opzichte van het eerder
voorgestelde. In een aantal situaties kan het met het oog op de
rechtspositie van betrokkene noodzakelijk of wenselijk zijn dat een
vertegenwoordiger zijn belangen behartigt. Dit is bijvoorbeeld het geval
als betrokkene nog minderjarig is, zijn wil niet kan uiten of niet tot
een redelijke waardering van zijn belangen in staat is. Daarnaast kan
betrokkene ook zelf behoefte hebben aan een vertegenwoordiger, omdat hij
zich er van bewust is dat hij als gevolg van zijn psychische stoornis
niet altijd op adequate wijze zijn rechten kan uitoefenen. 

Artikel 7:465 van het Burgerlijk Wetboek voorziet al in
vertegenwoordiging van rechtswege bij minderjarigen. Op grond van
artikel 1:234 van het Burgerlijk Wetboek is een minderjarige, mits hij
met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger handelt, bekwaam
rechtshandelingen te verrichten, voor zover de wet niet anders bepaalt,
terwijl op grond van artikel 7:450 van het Burgerlijk Wetboek ook
zestien- en zeventienjarigen handelingsbekwaam zijn ten aanzien van
zorg. In bijzondere situaties kunnen minderjarigen op grond van het
Burgerlijk Wetboek als meerderjarig en handelingsbekwaam worden
aangemerkt. Personen van zestien en zeventien jaar kunnen meerderjarig
zijn, indien ze voor hun achttiende gehuwd zijn of een geregistreerd
partnerschap zijn aangegaan (artikel 1:233 jo. de artikelen 1:31 en
1:80a, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek) of als een tienermoeder
door de rechter meerderjarig zijn verklaard (1:253ha BW).

Daarnaast kan een curator of mentor door de kantonrechter worden
benoemd, wanneer een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of
lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of
bemoeilijkt wordt zijn belangen zelf behoorlijk waar te nemen (artikel
1:378 resp. artikel 1:450 van het Burgerlijk Wetboek). Indien te
verwachten is dat een minderjarige op het tijdstip waarop hij
meerderjarig zal worden niet in staat zal zijn om zijn belangen
behoorlijk waar te nemen, kan de curatele of het mentorschap reeds voor
de meerderjarigheid worden uitgesproken (artikel 1:378, tweede lid,
resp. artikel 1:450, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek). De curatele
en het mentorschap treden pas in werking op het tijdstip waarop de
betrokkene meerderjarig wordt (artikel 1:451, vijfde lid, van het
Burgerlijk Wetboek). 

Dit voorstel en het Burgerlijk Wetboek bevatten speciale regels voor het
geval betrokkene niet tot een redelijke beoordeling van zijn belangen
ter zake in staat is, met andere woorden: wilsonbekwaam ter zake is.
Omdat wilsonbekwaamheid tijd- en situatiegebonden is (bijvoorbeeld bij
een persoon met een psychische stoornis kan deze in de tijd fluctueren
afhankelijk van de ontwikkeling of het verloop van zijn psychische
stoornis), of kan verschillen afhankelijk van de aard van de behandeling
(het trekken van een kies dan wel een beenmergtransplantatie) of de aard
van de beslissing (het opstellen van een zelfbindingsverklaring dan wel
het niet instemmen met verplichte zorg), is het noodzakelijk dat een
arts na onderzoek van betrokkene heeft vastgesteld dat hij ook inderdaad
onder invloed van zijn stoornis wilsonbekwaam is ten aanzien van zijn
belangen ter zake van zorg of de uitoefening van rechten en plichten op
grond van deze wet (artikel 1:6). De bevoegdheid van de curator en
mentor is beperkt tot die situaties waarin de arts eerst heeft
vastgesteld dat de betrokken meerderjarige wilsonbekwaam is ter zake van
de te nemen beslissing. Dit volgt uit artikel 1:453 van het Burgerlijk
Wetboek in combinatie met artikel 7:465 van het Burgerlijk Wetboek.
Omdat artikel 1:453 op grond van artikel 1:381, vierde lid, van het
Burgerlijk Wetboek ook bij curatele van toepassing is, geldt hier
hetzelfde: de regel dat de vertegenwoordiger van de meerderjarige pas in
beeld komt bij wilsonbekwaamheid van de betrokkene, geldt ook als er een
mentor of curator is benoemd.

Eerste lid

Er is in het voorgestelde artikel een aparte bepaling opgenomen over
vertegenwoordiging die in een aantal opzichten verschilt van artikel
7:465 van het Burgerlijk Wetboek. In de eerste plaats wordt een
minderjarige van zestien en zeventien jaar bekwaam geacht de op grond
van dit wetsvoorstel vereiste beslissingen te nemen, terwijl het
Burgerlijk Wetboek aanknoopt bij de leeftijd van twaalf jaar en ouder.
Tussen de twaalf en zestien jaar wordt betrokkene niet bekwaam geacht om
zelfstandig de op grond van deze wet vereiste beslissingen te nemen en
heeft hij altijd een vertegenwoordiger nodig (zie ook artikel 1:4,
tweede lid). De reden hiervoor is dat het van een twaalf tot
zestienjarige persoon niet goed verwacht kan worden afwegingen te maken
die samenhangen met het al dan niet toepassen van verplichte zorg. 

Tweede en derde lid

In de tweede plaats wordt uitdrukkelijk vermeld dat een zestienjarige of
oudere persoon een vertegenwoordiger kan machtigen (artikel 1:3, tweede
lid, onder a). In artikel 7:465, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek
wordt deze ā€˜informele vertegenwoordigerā€™ uitsluitend genoemd ingeval
deze is gemachtigd door een meerderjarige patiƫnt die niet in staat kan
worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
De gedachte achter dit wetsvoorstel is dat ook een niet wilsonbekwaam
persoon vanaf zestien jaar de behoefte kan hebben aan een
vertegenwoordiger. 

In de derde plaats kan ook een grootouder of kleinkind als
vertegenwoordiger van een meerderjarige in de zin van dit wetsvoorstel
wet optreden (artikel 1:3, derde lid, onder b).

Artikel 1:3 sluit verder aan bij de systematiek van het Burgerlijk
Wetboek. Dit betekent dat bij kinderen tot zestien jaar de ouder(s) of
de voogd(en) van rechtswege vertegenwoordiger zijn (eerste lid). Indien
betrokkene zestien jaar of ouder is, kan hij schriftelijk een persoon
machtigen om de rol van vertegenwoordiger te vervullen (tweede lid,
onder a, en derde lid, onder a). Als betrokkene zestien en zeventien
jaar is en niet meerderjarig is en hij niet tot een redelijke waardering
van zijn belangen in staat, worden de ouders gezamenlijk of alleen dan
wel de voogd van rechtswege vertegenwoordiger (tweede lid, onder b). Als
betrokkene wilsonbekwaam is en meerderjarig, bepaalt het derde lid,
onder b, wie achtereenvolgens in aanmerking komen om als
vertegenwoordiger te worden aangewezen. De personen staan in de volgorde
van voorkeur vermeld. Deze volgorde is dezelfde als in het Burgerlijk
Wetboek: 1) curator of mentor, 2) schriftelijk gemachtigde, 3)
echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel en 4) ouder,
kind, broer, zus of kleinkind van betrokkene. 

Indien beide ouders of voogden vertegenwoordiger van een minderjarige
zijn en zij het onderling niet eens kunnen worden over hun optreden, dan
geldt artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek: geschillen omtrent de
gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen op verzoek van de ouders
of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank
neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind
wenselijk voorkomt (voor voogden geldt hetzelfde overeenkomstig artikel
1:282, vijfde lid van het Burgerlijk Wetboek). Het voorstel van wet tot
wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen
en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen
(Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap),
(Kamerstukken II 2011-2012, 33 054), regelt dat in het geval er twee
curatoren of mentoren zijn en er een meningsverschil tussen hen is, op
verzoek van Ć©Ć©n van hen of van een zorginstelling, de kantonrechter
beslist (nrs. 2 en 7, artikel 1:383, tiende lid, en 452, tiende lid).

Vanuit de kind- en jeugdpsychiatrie is tijdens de consultatieronde nog
gewezen op de onduidelijkheid ten aanzien van vertegenwoordiging indien
beide ouders zelfĀ wilsonbekwaam zijn. Indien dat het geval is, zijn zij
niet goed in staat om het kind te vertegenwoordigen. Artikel 1:246 van
het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat zij die onder curatele zijn gesteld
en zij wier geestvermogens zodanig zijn gestoord, dat zij in de
onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, onbevoegd tot het
gezag zijn, tenzij de stoornis van tijdelijke aard is. Wanneer beide
ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen
uitoefenen, daartoe onbevoegd zijn, kan erĀ op verschillende wijze in
het gezag over het kind worden voorzien. Ten eerste kan de rechtbank een
tijdelijk voogd benoemen op verzoek van een ouder, bloed- of
aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming of
ambtshalveĀ (artikel 1:253q van het 

Burgerlijk Wetboek). De voogd (natuurlijk persoon of instelling)
vertegenwoordigt dan het kind. Hierbij is het ook mogelijk om een
familielid als tijdelijk voogd te laten benoemen maar ook een
voogdij-instelling. Ten tweede kan de rechtbank het gezag van de ouders
al dan niet voorlopig beƫindigen (ontheffing of ontzetting) en in
plaats hiervan een voogd aanwijzen. De raad voor de kinderbescherming
heeft de wettelijke opdracht om in het gezag te voorzien indien een
minderjarige niet onder gezag staat of dat gezag niet wordt uitgeoefend
(artikel 1:241 van het Burgerlijk Wetboek). 

Vierde lid

In het geval alle genoemde personen ontbreken of niet willen of kunnen
optreden als vertegenwoordiger, dient de zorgverantwoordelijke bij de
rechter een verzoek in voor een mentorschap. Op deze wijze is beoogd te
waarborgen dat in geval van wilsonbekwaamheid er altijd een
vertegenwoordiger optreedt ter bescherming van de rechtspositie van
betrokkene. Het is de kantonrechter die beoordeelt of het mentorschap
wordt ingesteld, indien een meerderjarige als gevolg van zijn
geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat
is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard
zelf behoorlijk waar te nemen (artikel 1:450 van het Burgerlijk
Wetboek). Overigens geldt dat indien familieleden het niet eens zijn
over de te verlenen zorg (bijvoorbeeld broer en zus), ook zij bij de
kantonrechter een verzoek kunnen indienen voor het instellen van een
mentorschap. 

Vijfde en zesde lid

Betrokkene kan zelf een persoon machtigen om als zijn vertegenwoordiger
op te treden en zijn belangen te behartigen ten aanzien van verplichte
zorg. Voorwaarde is wel dat de volmacht schriftelijk is en de
gevolmachtigde meerderjarig en handelingsbekwaam is en instemt om als
vertegenwoordiger op te treden (vijfde lid). Daarnaast mag de volmacht
niet leiden tot belangenverstrengeling. Daarom mogen personen die
betrokken zijn bij de uitvoering van (verplichte) zorg niet worden
gemachtigd om als vertegenwoordiger op te treden (zesde lid). Een
soortgelijke bepaling ten aanzien van mentoren is te vinden in artikel
1:452, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek. 

Zevende lid 

Goed vertegenwoordigerschap houdt in dat de vertegenwoordiger handelt in
het belang van betrokkene en zich zoveel mogelijk probeert te richten
naar de verwachte wil van betrokkene. Dit houdt in dat de
vertegenwoordiger rekening houdt met vroegere en huidige wilsuitingen
van betrokkene. De zorgkaart vervult daarin een belangrijke functie.
Daarin zijn de voorkeuren van betrokkene neergelegd. Goed
vertegenwoordigerschap houdt tevens in dat de vertegenwoordiger
betrokkene zoveel mogelijk bij zijn beslissingen betrekt door met hem te
overleggen en betrokkene naar zijn bevattingsvermogen op de hoogte te
houden. De primaire taak van de vertegenwoordiger is immers om
betrokkene te ondersteunen ten aanzien van zijn (resterend) vermogen tot
zelfbeschikking. Om zijn taak goed te kunnen vervullen, heeft de
vertegenwoordiger het recht op informatie, op inzage in het medisch
dossier en op het recht aanwezig te zijn bij eventuele behandelingen. 

Achtste lid

Het achtste lid was in het oorspronkelijke wetsvoorstel geregeld in
artikel 2:4, derde lid. 

Artikel 1:4 (voorheen de artikelen 2:3 en 2:5) 

Dit artikel is aangepast, mede naar aanleiding van de reacties uit de
consultatie over de nota van wijziging, aan de nieuw voorgestelde regels
over de vertegenwoordiging. 

Eerste, tweede en derde lid

Deze leden zijn enkel aangepast aan de nieuw voorgestelde regels over de
vertegenwoordiging.

Vierde lid

In het vierde lid is de situatie geregeld dat er een vertegenwoordiger
optreedt voor een betrokkene van zestien jaar en ouder. Betrokkene en de
vertegenwoordiger bepalen beide of er sprake is van instemming. Van
verzet is evenwel sprake indien betrokkene of de vertegenwoordiger zich
verzet. 

Het kan dus zijn dat betrokkene zelf zich niet verzet, maar zijn
vertegenwoordiger wel. In dat geval is er sprake van verzet en zal een
zorgmachtiging moeten worden aangevraagd. 

Vijfde en zesde lid

Indien betrokkene de leeftijd van zestien jaar of ouder heeft bereikt en
hij blijk geeft van instemming noch verzet, en er geen vertegenwoordiger
voor hem optreedt, dan bepaalt het vijfde lid hoe tot instemming of
verzet in de zin van dit artikel wordt gekomen. Hiervoor wordt verwezen
naar artikel 1:3, vierde lid. In dat geval zal op grond van artikel 451,
tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een mentor dienen te
worden aangesteld. Deze zal als vertegenwoordiger optreden. Indien de
mentor/vertegenwoordiger vervolgens instemt, dan hoeft er geen
zorgmachtiging te worden aangevraagd. Opdat niet te makkelijk op deze
wijze zonder zorgmachtiging aan betrokkene zorg wordt verleend die
feitelijk zou neerkomen op verplichte zorg enkel onder de juridische
grondslag van artikel 451, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek, bepaalt het zesde lid dat indien betrokkene op enig later
moment blijkt geeft van verzet, dat hiervan vervolgens moet worden
uitgegaan en alsnog een zorgmachtiging zal moeten worden aangevraagd.
Laatstgenoemde controle zal zorgvuldig moeten plaatsvinden. Er dient
daarbij niet alleen te worden uitgegaan van verbale uitingen, maar ook
van non-verbale uitingen. Voorkomen moet worden dat uitingen ten
onrechte niet als verzet worden opgevat of erkend. Het is in dat verband
wenselijk dat partijen in de geestelijke gezondheidszorg richtlijnen
hiervoor ontwikkelen. 

Zevende lid

De inhoud van het zevende lid is niet gewijzigd ten opzichte van het
eerder voorgestelde artikel 2:3., behoudens een correctie op de tekst.
Abusievelijk is eerder opgenomen dat het ziet op de verplichte zorg die
op grond van een zorgmachtiging of een crisismaatregel aan betrokkene
wordt verleend. Het dient echter alle vormen van verplichte zorg te
betreffen. 

Artikel 1:5 (nieuw) 

Dit artikel regelt de contactpersoon. 

Eerste lid

Het is van belang dat de familie en naasten op de hoogte worden gehouden
van belangrijke beslissingen bij de voorbereiding, uitvoering en
beƫindiging van verplichte zorg. Omdat betrokkene niet altijd goed in
staat zal zijn om zijn rechten uit te oefenen, moeten ook de familie en
naasten goed worden geĆÆnformeerd, zodat zij waar nodig voor de rechten
van betrokkene kunnen opkomen. 

Om te voorkomen dat de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en de
zorgverantwoordelijke telkens verschillende familieleden en naasten
moeten informeren, wordt een contactpersoon aangewezen als centraal
aanspreekpunt. De contactpersoon zal op zijn beurt de andere
familieleden en overige naasten waar nodig moeten informeren en
betrekken bij de verplichte zorg.

De contactpersoon wordt aangewezen door de burgemeester bij een
crisismaatregel en door de geneesheer-directeur bij een zorgmachtiging.
In overleg met betrokkene zal moeten worden bepaald welk familielid of
naaste het meest geschikt is om als contactpersoon te fungeren. 

Verschillende bepalingen in het voorstel geven aan waarover en op welk
moment de contactpersoon moet worden betrokken of geĆÆnformeerd. De
contactpersoon moet over alle klachtwaardige beslissingen worden
geĆÆnformeerd, zodat hij zo nodig voor de rechten van betrokkene kan
opkomen door een klacht in te dienen bij de klachtencommissie. 

Tweede lid

Bij het aanwijzen van een contactpersoon is het uitgangspunt dat als er
al een vertegenwoordiger optreedt, deze ook zal optreden als
contactpersoon. Dit betekent dat voor jongeren tot zestien jaar normaal
gesproken de ouders of de voogd worden aangewezen. Als betrokkene
wilsonbekwaam is, zal dit de curator of mentor zijn. 

Als betrokkene een vertegenwoordiger heeft, maar zelf een voorkeur heeft
voor een andere contactpersoon of als de vertegenwoordiger bijvoorbeeld
te ver weg woont om als contactpersoon op te treden, dan kan betrokkene
in overleg met de burgemeester dan wel de geneesheer-directeur en de
vertegenwoordiger iemand anders laten aanwijzen als contactpersoon. De
volgorde van de genoemde personen geeft geen voorkeursvolgorde aan. 

Derde lid

Als betrokkene geen vertegenwoordiger heeft, kan hij in overleg met de
burgemeester of geneesheer-directeur een contactpersoon laten aanwijzen.
Ook hier is de opsomming van personen geen voorkeurvolgorde. In het
overleg kan worden bepaald welke persoon het meest geschikt is om als
contactpersoon aan te wijzen. 

Vierde lid

Als betrokkene iemand voorstelt als contactpersoon en de burgemeester,
de geneesheer-directeur of de vertegenwoordiger gegronde bezwaren hebben
tegen deze persoon, omdat zij van mening zijn dat deze persoon niet in
staat zal zijn als een goed contactpersoon op te treden, kunnen zij
hiertegen bezwaar maken. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen
als betrokkene een persoon aanwijst die wilsonbekwaam is, verstandelijk
beperkt is of lijdt aan een ernstige psychische stoornis of verslaving.
Indien bezwaar wordt gemaakt, zal na overleg met betrokkene een
familielid of naaste moeten worden aangewezen, die wel geschikt wordt
geacht om als contactpersoon op te treden. 

Artikel 1:6 (nieuw) 

Dit artikel regelt de vaststelling van de wilsonbekwaamheid van
betrokkene. In het oorspronkelijke voorstel ontbrak een regeling voor de
vaststelling van de wilsonbekwaamheid. Hierop is onder andere door de
RvR en de IGZ op gewezen. Ook in de thematische wetsevaluatie door ZonMw
over wilsonbekwaamheid en vertegenwoordiging kwam dit aan de orde.

Wilsonbekwaamheid is onder meer van betekenis bij de vraag of een
vertegenwoordiger zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid kan uitoefenen. De
vertegenwoordiger, ook een curator of mentor, kan pas rechtshandelingen
namens betrokkene verrichten, als betrokkene wilsonbekwaam is (zie ook
de toelichting bij artikel 1:3). Het is ook van betekenis bij het
opstellen van de zelfbindingsverklaring, dat kan alleen indien
betrokkene wilsbekwaam is. Wat betreft de te verlenen zorg speelt
wilsonbekwaamheid in zoverre een rol dat bij wilsbekwaamheid de wensen
van betrokkene moeten worden gehonoreerd, tenzij deze in strijd zijn met
de aan hem te verlenen verplichte zorg. 

Eerste lid

De regeling in dit artikel geeft enkele procedurele waarborgen.
Uitgangspunt is dat betrokkene niet wilsonbekwaam is. De
zorgverantwoordelijke mag niet te snel concluderen dat betrokkene
wilsonbekwaam is. Voor de beoordeling hiervan zijn in de praktijk
richtlijnen ontwikkeld, onder meer door de KNMG. De richtlijnen bevatten
onder meer de criteria voor de vaststelling van wilsonbekwaamheid. Eerst
dient alles gedaan te zijn om betrokkene te helpen een eigen beslissing
te nemen. Hier kan de vertegenwoordiger een belangrijke rol vervullen.
De primaire taak van de vertegenwoordiger is immers om betrokkene te
ondersteunen ten aanzien van zijn (resterend) vermogen tot
zelfbeschikking en hem te begeleiden bij zijn beslissingen.
Wilsonbekwaamheid is tijd- en beslissinggebonden. Het gaat om de actuele
vermogens van betrokkene en of hij de relevante informatie kan verwerken
die voor het nemen van een beslissing van belang is en of hij de
gevolgen van die beslissing kan overzien. Het gaat er dus om of zijn
geestelijke vermogens voldoende zijn in relatie tot het nemen van een
bepaalde beslissing, niet om de keuze die betrokkene uiteindelijk maakt.
Daarbij wordt ook meegenomen of de redenen die betrokkene aanvoert voor
zijn beslissing in overeenstemming zijn met zijn persoonlijke waarden en
normen. 

De zorgverantwoordelijke dient de vaststelling van wilsonbekwaamheid
schriftelijk vast te leggen en aan te geven voor welke beslissingen
betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat
wordt geacht. 

Tweede en derde lid

Als er een vertegenwoordiger is, overlegt de zorgverantwoordelijke eerst
met de vertegenwoordiger. De zorgverantwoordelijke dient verder de
geneesheer directeur op de hoogte te brengen van zijn beslissing en van
het overleg met de vertegenwoordiger. Als er geen vertegenwoordiger is,
wordt de geneesheer-directeur hiervan op de hoogte gesteld. De
geneesheer-directeur zal dan op grond van artikel 1:3, vierde lid, een
mentorschap aanvragen. 

Tegen de beslissing inzake wilsonbekwaamheid kan een klacht worden
ingediend (artikel 10:3, eerste lid).  

Artikel 1:7 (voorheen artikel 2:2)

Eerste en tweede lid

De inhoud van deze leden komt overeen met die van artikel 2:2 van het
oorspronkelijke voorstel.

Derde lid

Dit nieuwe lid is ingevoegd naar aanleiding van een opmerking van de RvR
uit de consultatie over de nota van wijziging. Daarin staat dat het
procesrecht inzake de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg en inzake
cassatie uit Boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van
overeenkomstige toepassing is. 

Vierde lid

Dit lid bepaalt dat de beschikking van de rechter bij voorraad
uitvoerbaar is.

Artikelen 1:8, 1:9 en 1:10 (voorheen resp. 5:5, tweede lid, 2:4, vijfde
tot en met zevende lid / 2:7 / en 2:6)

Deze artikelen hebben geen inhoudelijke wijziging ondergaan, met dien
verstande dat aan het voorgestelde artikel 1:8 een nieuw eerste lid is
toegevoegd dat regelt dat als betrokkene nog geen advocaat heeft als ten
aanzien van hem een verzoekschrift wordt ingediend, of als hij beroep
instelt, de rechter onverwijld een last tot toevoeging van een advocaat
regelt. 

Aan artikel 1:9 is verder een tweede lid toegevoegd over de inschakeling
van tolken. Betrokkene heeft recht op bijstand van een tolk, indien de
uitvoering van verplichte zorg leidt tot vrijheidsbeneming en hij de
Nederlandse taal niet beheerst. Met ingang van 1 januari 2012 worden de
tolk- en vertaaldiensten in de gezondheidszorg overigens niet langer
vergoed. Patiƫnten (of hun vertegenwoordigers) zijn dan zelf
verantwoordelijk voor het machtig zijn van de Nederlandse taal. Dit komt
echter niet in strijd met het recht op een (te vergoeden) tolk op basis
van artikel 1:9.

Op het moment dat de geneesheer-directeur de voorbereiding voor een
zorgmachtiging begint, dient op grond van artikel 5:6 een advocaat te
worden ingeschakeld. Deze kan op grond van de Wet op de rechtsbijstand
een tolk inschakelen. De kosten van deze tolk worden aan de advocaat
vergoed via het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000 (artikel 26). De
kosten van deze tolk komen derhalve niet voor rekening van betrokkene,
ook niet als de zorgmachtiging uiteindelijk niet zou leiden tot
vrijheidsbeneming. Bij de behandeling van het verzoekschrift door de
rechtbank zal door de griffier van de rechtbank een tolk worden
geregeld. Ook dan komen die kosten dus niet voor rekening van
betrokkene. 

Aan artikel 1:9 is artikel 5:7 toegevoegd. Verder is aangesloten bij het
systeem van de Algemene termijnenwet.

C

Artikel 2:1 

Dit artikel is op enkele punten aangepast.

Derde lid

In het derde lid is de verplichte zorg in ambulante omstandigheden
toegevoegd. De verplichte zorg wordt uiteindelijk verleend om betrokkene
in de gelegenheid te stellen (zo veel mogelijk) weer deel te nemen aan
de samenleving en daarin een plek te verwerven. Het bevorderen van
deelname aan het maatschappelijk leven gaat gewoonlijk beter naarmate
betrokkene in zijn eigen omgeving buiten de instelling verblijft. Er kan
dan beter inzicht worden verkregen of en hoe betrokkene in zijn
thuissituatie en directe omgeving functioneert en welke begeleiding hij
hierbij nodig heeft. Op grond daarvan is het makkelijker concrete
voorwaarden te stellen om betrokkene (verder) aan het maatschappelijk
leven te laten deelnemen. Met zogenoemde ā€˜outreachendeā€™ zorg kan
betrokkene direct in de eigen woonsituatie worden ondersteund. Daarnaast
helpt het dat familie en naasten in de thuissituatie beter in staat zijn
om betrokkene actief te ondersteunen en in contact zijn met de
hulpverlening ter plekke. In de kliniek staan zij meer op afstand. 

Vanuit bovengenoemd doel dient, indien verplichte zorg noodzakelijk is,
onderzocht te worden of deze zorg in ambulante omstandigheden kan worden
verleend. Inmiddels zijn er in Nederland een groot aantal ACT/FACT teams
(zie ook het algemeen deel van de toelichting) die intensieve zorg in
ambulante omstandigheden verlenen. Soms richten deze teams zich ook op
specifieke doelgroepen. Ook hebben sommige regioā€™s speciale teams voor
intensieve steun en crisisinterventie thuis. Er is dus op het terrein
van ambulante behandeling steeds meer mogelijk en ook steeds meer
aanbod. 

Soms zal echter verplichte zorg niet in ambulante omstandigheden kunnen
worden verleend en is opname in een instelling noodzakelijk. Opname kan
bijvoorbeeld noodzakelijk zijn omdat zijn veiligheid of die van anderen
alleen gegarandeerd kan worden binnen de instelling. Passende zorg is
immers een combinatie van behandeling (die naast zorg ook herstel van
burgerschap of maatschappelijke deelname omvat) en beveiliging. Het
uiteindelijke doel blijft echter om betrokkene zo snel mogelijk in zijn
eigen omgeving te plaatsen, natuurlijk voor zover dat mogelijk is en op
verantwoorde wijze. Daarbij zal veelal zeer intensieve ondersteuning
nodig zijn, soms meerdere malen per dag. 

Vijfde lid

Het vijfde lid regelt dat de wensen en voorkeuren van betrokkene worden
vastgelegd bij de voorbereiding, de tenuitvoerlegging, de uitvoering de
wijziging en de beƫindiging van de zorgmachtiging of crisismaatregel.
In het oorspronkelijke voorstel was in de opsomming ook opgenomen dat
dit bij ā€˜de afgifteā€™ van de zorgmachtiging ook diende te gebeuren.
Naar aanleiding van het advies van de RvR naar aanleiding van de
consultatie over de nota van wijziging is dit geschrapt. Daarmee is niet
gesteld dat de rechter bij de afgifte van een zorgmachtiging de wensen
of de voorkeuren van betrokkene niet vastlegt. Artikel 6:3, tweede lid,
onderdeel b, verplicht de rechter in de zorgmachtiging aan te geven op
welke wijze rekening is gehouden met de voorkeuren van betrokkene. 

Zesde lid

Het zesde lid van artikel 2:1 is aangepast. Dit lid regelt het
uitgangspunt dat de wensen en voorkeuren van betrokkene worden
gehonoreerd. Uitzondering daarop vormt de situatie dat betrokkene niet
tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is. Voor zover
betrokkene wel in een fase verkeert waarbij hij tot een redelijke
waardering in staat is, dienen zijn wensen en voorkeuren te worden
gehonoreerd, tenzij deze in strijd zijn met de aan hem te verlenen
verplichte zorg. Dat laatste vormt een aanpassing op de eerder
voorgestelde tekst van het zesde lid. Indien betrokkene zich tegen een
bepaalde behandeling verzet en die behandeling is niet in strijd met de
verplichte zorg, dan dient die wens te worden gerespecteerd als
betrokkene wilsbekwaam is. Dat geldt ook als deze behandeling in strijd
is met de zorg van een goed hulpverlener (zoals aanvankelijk in het
zesde lid was geregeld). Dat wilsbekwaam verzet niet wordt gehonoreerd
als het in strijd is met verplichte zorg, ook als die verplichte zorg
noodzakelijk is om het aanzienlijke risico op ernstige schade voor
uitsluitend betrokkene zelf af te wenden, is een lex specialis ten
opzichte van het bepaalde in afdeling 5 van boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek. Het houdt in dat de zorgmachtiging bepalend is bij het al dan
niet honoreren van wilsbekwaam verzet. Indien iemand tijdens de duur van
de zorgmachtiging steeds meer in staat blijkt tot een redelijke
waardering van zijn belangen, is het altijd mogelijk een verzoek tot
wijziging (art 8:12), tijdelijke onderbreking (artikel 8:17) of
beƫindiging van de zorgmachtiging (artikel 8:18) in te dienen. Zo nodig
kan ook een klacht worden ingediend (artikel 10:3). 

D

Artikel 2:2 (nieuw)

Eerste lid

Dit artikel richt zich op de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder
die zorg verleent waarbij verplichte zorg tot de mogelijkheden behoort.
Zorgaanbieders moeten via het opstellen van een beleidsplan nadenken
over de voorwaarden en voorzieningen die nodig zijn om verplichte zorg
te verlenen overeenkomstig dit wetsvoorstel, in het bijzonder de
uitgangpunten, zoals opgenomen in artikel 2:1, en de richtlijnen die
daarvoor gelden. Door deze analyse in een beleidsplan vast te leggen is
voor alle medewerkers binnen de instelling duidelijk wat de visie van de
organisatie is op de manier waarop binnen de organisatie omgegaan wordt
met verplichte zorg en welke voorwaarden en voorzieningen de
zorgaanbieder daarvoor heeft getroffen. Een belangrijk uitgangspunt
daarbij is dat voorop moet staan dat de zorg altijd gericht moet zijn op
het terugdringen en voorkomen van verplichte zorg. Eerst moet gezocht
worden naar alternatieven op basis van vrijwilligheid. Pas als die niet
aanwezig zijn, kan verplichte zorg worden toegepast. 

Tweede lid

In het beleidsplan moet worden vastgelegd welke voorzieningen de
zorgaanbieder heeft getroffen als het gaat om alternatieven waarmee
verplichte zorg zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Is verplichte zorg
toch noodzakelijk, dan moet het beleidsplan de manier omschrijven waarop
de zorgaanbieder de voorwaarden en voorzieningen heeft gerealiseerd die
nodig zijn om bij de voorbereiding, de uitvoering, de evaluatie, de
wijziging en de beƫindiging van verplichte zorg te handelen
overeenkomstig dit wetsvoorstel, in het bijzonder de uitgangspunten,
zoals opgenomen in artikel 2:1, en de geldende richtlijnen. Verder zal
de wijze waarop hij intern toezicht houdt op de uitvoering van
verplichte zorg in het beleidsplan omschreven moeten worden.

Artikel 2:3 (nieuw)

Dit artikel vereist drie dingen. 

Ten eerste dient de zorgaanbieder de geneesheer-directeur pas aan te
wijzen nadat hierover advies is ingewonnen bij de cliƫntenraad, bedoeld
in de Wet medezeggenschap cliƫnten zorginstellingen. Gelet op de taak
die de geneesheer-directeur heeft op grond van dit voorstel van wet en
de beslissingen die deze jegens betrokkene kan en dient te nemen, is
ervoor gekozen om de cliƫntenraad verplicht te doen betrekken bij diens
aanwijzing. Er is tevens voor gekozen dit in het onderhavige voorstel te
regelen in plaats van in de Wet medezeggenschap cliƫnten
zorginstellingen zelf. Laatstgenoemde wet ziet vooral op het algemene
kader waarin de zorgaanbieder functioneert, terwijl de betrokkenheid bij
de aanwijzing van de geneesheer-directeur dusdanig specifiek is dat
regeling in onderhavige wet aangewezen is. De waarborgen van artikel 4,
eerste en derde lid, en 5, eerste lid, van de Wet medezeggenschap
cliƫnten zorginstellingen zijn van overeenkomstige toepassing
verklaard.

Indien de zorgaanbieder de zorg aanbiedt in welk kader de
geneesheer-directeur op grond van dit wetsvoorstel een taak heeft, dient
de raad van bestuur van de zorgaanbieder ten tweede ervoor te zorgen dat
de geneesheer-directeur zijn taken adequaat kan uitvoeren. Aanvullend op
deze eis dient ook de verplichting uit de Kwaliteitswet zorginstellingen
te worden betrokken, namelijk dat de zorgaanbieder de zorg dusdanig moet
organiseren dat dit leidt tot verantwoorde zorg. Ten derde beoogt dit
artikel de onafhankelijkheid van de geneesheer-directeur te waarborgen
jegens de raad van bestuur van de zorgaanbieder voor zover het betreft
de taakuitvoering op grond van dit wetsvoorstel.

De geneesheer-directeur voert zijn taken op grond van dit wetsvoorstel
zelfstandig uit. Hij dient hierbij onafhankelijk te functioneren ten
opzichte van de raad van bestuur van de zorgaanbieder waar hij in dienst
is. Voor deze taken dient hij dan ook niet door de raad van bestuur te
worden ā€˜aangestuurdā€™. Dit is tot uitdrukking gebracht in dit
artikel. In de laatste volzin van artikel 2:3 is voor alle duidelijkheid
expliciet bepaald dat de raad van bestuur geen aanwijzingen kan geven
aan de geneesheer-directeur ten aanzien van zijn taakuitoefening. Zo
dient de raad van bestuur geen instructies te geven over de wijze waarop
de voorbereiding van zorgmachtiging plaatsvindt voor een bepaalde
patiƫnt of bepaalde categorieƫn van patiƫnten. Ook instructies over
het ontslag van een bepaalde patiƫnt of bepaalde categorieƫn van
patiƫnten dienen achterwege te blijven. Indien de Raad van bestuur van
oordeel is dat de geneesheer-directeur zijn taken niet naar behoren
uitoefent zal via het toezicht door de IGZ kunnen worden ingegrepen. 

E

Het bepaalde in deze voorgestelde artikelen is verplaatst naar hoofdstuk
1.

F

Artikel 3:1 

Dit artikel is gewijzigd in verband met artikel 1:4 en de gewijzigde
nummering van hoofdstuk 8. Het tweede lid wordt hiermee geschrapt.
Hierdoor wordt het niet blijk geven van de benodigde bereidheid niet
meer gelijk gesteld aan verzet. De overige wijzigingen zijn van
wetstechnische aard.

G en H

Artikelen 3:2 en 3:3

Deze wijzigingen zijn van redactionele aard. 

I

Artikel 4:1

Eerste lid

In het eerste lid is de leeftijd waarop een persoon een
zelfbindingsverklaring kan opstellen, verhoogd naar zestien jaar. Bij
nader inzien lijkt het beter aan te sluiten bij het bepaalde in artikel
7:447 van het Burgerlijk Wetboek. Daarin staat bepaald dat minderjarigen
van zestien jaar en ouder bekwaam zijn een behandelingsovereenkomst ten
behoeve van zichzelf te sluiten. Kinderen jonger dan zestien jaar zijn
over het algemeen niet in staat de aard van de zelfbindingsverklaring en
de gevolgen daarvan te overzien. 

Tweede lid

In het tweede lid is een onderdeel toegevoegd. Zoals in het algemeen
deel van de toelichting al is aangegeven, is het van belang dat familie
en naasten zoveel mogelijk bij de zorg worden betrokken. Om deze reden
bepaalt het nieuwe onderdeel e dat in de zelfbindingsverklaring de
contactpersoon en de voor de continuĆÆteit van zorg relevante
familieleden en naasten worden vermeld, zodat in het geval van een
terugval van betrokkene duidelijk is wie uit zijn omgeving geĆÆnformeerd
en bij de zorg betrokken moet worden. Het is aan betrokkene zelf om te
bepalen welke personen relevant zijn voor de continuĆÆteit van zorg. 

Derde lid

De wijziging van het derde lid hangt samen met de gewijzigde
vernummering van hoofdstuk 5. 

Vijfde lid 

In het nieuwe vijfde lid is geregeld dat de zorgverantwoordelijke,
evenals bij het opstellen van het zorgplan, betrokkene dient te wijzen
op de mogelijkheid om zich bij het opstellen van een
zelfbindingsverklaring te laten bijstaan door een familielid of naaste.
De inhoud van de zelfbindingsverklaring blijft uiteraard de
verantwoordelijkheid van betrokkene. Het familielid of de naaste heeft
slechts een adviserende rol. De betrokkenheid van de familie en naasten
is overigens ook gewaarborgd door de betrokkenheid van familie en
naasten bij de voorbereiding van verplichte zorg en het opstellen van
het zorgplan (zie paragraaf 3 van hoofdstuk 5). 

De wijziging van het nieuw genummerde zevende lid is van wetstechnische
aard. 

J

Deze wijzigingen hangen samen met de aanpassing van artikel 4:1 en het
schrappen van de commissie. 

K

Deze wijziging hangt samen het schrappen van de commissie. 

L

Hoofdstuk 5 is opnieuw geredigeerd en regelt de voorbereiding van de
zorgmachtiging. 

Artikel 5:1 

De hoofdregel op grond van dit thans aangepaste wetsvoorstel is dat een
aanvraag voor de voorbereiding en het aanvragen van een zorgmachtiging
voor een persoon aan wie (verplichte) zorg in de zin van dit
wetsvoorstel door een ieder rechtstreeks bij de geneesheer-directeur kan
worden ingediend. Wel dient de aanvrager te voldoen aan de eisen van
artikel 5:2. Onder ā€˜een iederā€™ valt dus ook de politie, voor zover
de politie afdoende relatie heeft met de persoon op wie de aanvraag
betrekking heeft (zie artikel 5:4, eerste lid, onderdeel b). Dit staat
naast de mogelijkheid van de politie om zich te wenden tot de officier
van Justitie en hem te verzoeken op grond van artikel 5:20 een
verzoekschrift voor te bereiden. 

Artikel 5:2 

De aanvraag voor de voorbereiding van een zorgmachtiging, moet aan een
aantal voorwaarden voldoen. Dit zijn dezelfde voorwaarden die voorheen
waren voorgesteld in artikel 5:3, tweede tot en met vierde lid.

Artikel 5:3

Dit artikel gaat in op de meldpunten oggz. Zoals in het algemeen deel
van de toelichting al is aangegeven, wordt hiermee aangesloten op de
bestaande praktijk van gemeenten waarbij zij meldpunten oggz hebben
ingesteld ter uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg in
het kader van de maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo.

Eerste lid

Indien bij een dergelijk meldpunt een melding wordt ingediend
betreffende een persoon voor wie de noodzaak tot geestelijke
gezondheidszorg zou moeten worden onderzocht, dan bepaalt het eerste lid
dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
verantwoordelijk voor dat meldpunt binnen redelijke termijn moet zorgen
voor een verkennend onderzoek naar die noodzaak. Doorgaans heeft een
centrumgemeente een dergelijk meldpunt ingesteld ten behoeve van de
gemeenten die via een gemeenschappelijke regeling op grond van de Wet
gemeenschappelijke regelingen dit door de centrumgemeente laten
uitvoeren. Naast dergelijke regionale meldpunten zijn er soms ook lokale
meldpunten oggz. 

Het verkennend onderzoek zal in de praktijk veelal door medewerkers van
het meldpunt samen met relevante ketenpartners, zoals de politie,
ggz-instellingen, woningbouwcoƶperaties en sociaal werk worden
uitgevoerd. Er zal contact worden opgenomen met betrokkene en relevante
naasten om de noodzaak van begeleiding en zorg te onderzoeken en te
inventariseren. Op grond hiervan kan een inschatting worden gegeven van
de wenselijkheid dat aan betrokkene zorg wordt verleend. 

Tweede lid

Indien er aanleiding is om te veronderstellen dat betrokkene zorg nodig
heeft, dan bepaalt het tweede lid dat (het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente verantwoordelijk voor) het meldpunt de
melding en de bevindingen van het onderzoek binnen tien dagen moeten
doorgeleiden aan een geneesheer-directeur van een zorgaanbieder in de
GGD-regio waarbinnen het meldpunt zich bevindt. 

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat vervolgens aan de melder moet worden
doorgegeven aan welke geneesheer-directeur de melding is doorgezonden,
alsmede dat de melder daarbij moet worden gewezen op de mogelijkheid om
een aanvraag voor de voorbereiding van een zorgmachtiging bij deze
geneesheer-directeur in te dienen. Het is vervolgens aan de melder om
bij de geneesheer-directeur ook daadwerkelijk een schriftelijke aanvraag
voor de voorbereiding van een zorgmachtiging in te dienen. De
geneesheer-directeur kan ook los van een aanvraag op basis van de
bevindingen van het meldpunt ambtshalve overgaan tot de voorbereiding
van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging. 

Overigens hoeft een melding in lang niet alle gevallen te leiden tot een
aanvraag voor een zorgmachtiging. Indien het meldpunt na het onderzoek
tot de conclusie komt dat zorg noodzakelijk is en betrokkene bereid is
een vrijwillig traject van zorg of/en begeleiding in te gaan, is een
aanvraag voor een zorgmachtiging niet nodig. 

Bovenstaande mogelijkheid om iemand via een meldpunt oggz toe te leiden
naar verplichte zorg is een uitzonderingssituatie en vooral bedoeld voor
gevallen waarin het niet bekend is of aan betrokkene (verplichte)
geestelijke gezondheidszorg wordt verleend, dan wel voor de situatie dat
de melder/aanvrager zelf de geneesheer-directeur niet weet te vinden. 

Artikel 5:4

Inhoudelijk is geen wijziging aangebracht in dit artikel. De commissie
is vervangen door geneesheer-directeur en verzoek is gewijzigd in
aanvraag. Wel is artikel 5:4 toegevoegd in het eerste lid van artikel
10:3 opdat over de verklaring van niet ontvankelijkheid een klacht kan
worden ingediend. 

Artikel 5:5

In dit artikel is geregeld dat de geneesheer-directeur ook zelfstandig
een zorgmachtiging kan voorbereiden zonder dat een aanvraag als bedoeld
in artikel 5:1 is ingediend. De reden hiervoor is dat in de huidige
praktijk onder de Wet Bopz het vaak de geneesheer-directeur is die een
verzoek bij de officier van justitie indient. Het gaat dan om personen
die al in (verplichte) zorg zijn en van wie de geneesheer-directeur van
mening is dat de rechterlijke machtiging moet worden verlengd of dat een
vrijwillig verblijf moet worden omgezet in een gedwongen opname. 

Artikel 5:6 

Dit artikel komt overeen met artikel 5:5 van het oorspronkelijke
wetsvoorstel. Hierin is wel nieuw opgenomen dat betrokkene op de hoogte
wordt gesteld dat hij zich kan laten bijstaan door familie en naasten. 

Artikel 5:7 

De inhoud van dit artikel is nieuw en maakt het mogelijk dat betrokkene
zelf met zijn familie een plan van aanpak opstelt waarmee verplichte
zorg kan worden voorkomen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het
verzoek van de LPGGZ door het recht op een zogeheten ā€˜eigen kracht
conferentieā€™ toe te voegen in de procedure voorafgaand aan de
behandeling van een verzoek. 

Na ontvangst van het plan van aanpak dient de geneesheer-directeur te
beoordelen of met het plan van aanpak verplichte zorg kan worden
voorkomen. Ten behoeve van die beoordeling vraagt de
geneesheer-directeur een medische verklaring aan (artikelen 5:10 en
5:11). Indien uit de medische verklaring blijkt dat met het plan van
aanpak verplichte zorg kan worden voorkomen, kan hij op grond van
artikel 5:13, eerste lid, aanhef en onder c, besluiten de
voorbereidingen voor een verzoekschrift voor een zorgmachtiging te
beƫindigen. Daarvan maakt hij melding aan de aanvrager, betrokkene, de
vertegenwoordiger, de contactpersoon en de advocaat. 

Indien ondanks het eigen plan van aanpak verplichte zorg niet kan worden
voorkomen en de geneesheer-directeur een verzoekschrift bij de rechter
indien voor een zorgmachtiging, dient hij op grond van artikel 5:19,
tweede lid, het eigen plan van aanpak bij het verzoekschrift te voegen.

Eerste lid

De mogelijkheid voor de betrokkene om een eigen plan van aanpak te maken
is een concrete uitwerking van de gedachte dat betrokkene zoveel
mogelijk, met behulp van de eigen omgeving en het eigen netwerk, de
regie kan uitoefenen over zijn/haar eigen leven en dat zo veel als
mogelijk zorg op basis van vrijwilligheid wordt geboden en verplichte
zorg zo veel mogelijk wordt voorkomen. 

Een plan van aanpak kan worden opgesteld via een beraad met het eigen
netwerk, waarbij de personen door de cliƫnt zelf zijn geselecteerd. Dit
kan bijvoorbeeld via een zogeheten ā€˜eigen kracht conferentieā€™. In
een eigen plan van aanpak kunnen (alle) vormen van zorg (klinische zorg,
mantelzorg, etc.) worden opgenomen, maar ook kunnen andere essentiƫle
voorwaarden worden opgenomen die voor de maatschappelijke deelname van
betrokkene belangrijk zijn. De mogelijkheid bestaat ook dat het plan van
aanpak gecombineerd wordt met een zelfbindingsverklaring. 

Familie en naasten kunnen ondersteunend en adviserend zijn bij het maken
van een plan van aanpak. Omdat deze niet willen dat het verkeerd gaat
met betrokkene, en ook niet willen dat deze ongelukkig is, zijn zij vaak
uiterst bereid en creatief in het meehelpen om oplossingen te vinden die
voor alle betrokken partijen acceptabel zijn, en waarmee verplichte zorg
kan worden voorkomen. Dit geeft een grote potentie voor het vinden van
alternatieven voor verplichte zorg. 

Binnen twee dagen na ontvangst van de mededeling van de
geneesheer-directeur dat hij de voorbereidingen voor een verzoekschrift
voor verplichte zorg start, kan betrokkene te kennen geven dat hij zelf
een plan van aanpak wil opstellen om zo verplichte zorg te voorkomen. De
geneesheer-directeur besluit hierop zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk
binnen twee dagen na de kennisgeving, of de voorbereiding voor een
zorgmachtiging wordt geschorst en betrokkene in de gelegenheid wordt
gesteld een dergelijk plan op te stellen. 

Tweede lid

De geneesheer-directeur kan alleen dan betrokkene niet in de gelegenheid
stellen een plan van aanpak op te stellen indien aan een specifieke
voorwaarde is voldaan. Deze staan omschreven in het tweede lid. Het
voldoen aan Ć©Ć©n van de voorwaarde is hiervoor voldoende. Het gaat om
de situatie dat er een aanzienlijk risico is op ernstige schade voor
betrokkene of een ander, betrokkene eerder in staat is gesteld zelf een
plan van aanpak op te stellen en dat niet is gelukt, of 

betrokkene eerder een plan van aanpak heeft opgesteld, maar daarmee
verplichte zorg niet kon worden voorkomen en er redelijkerwijs geen
aanleiding is te veronderstellen dat dit nu anders zal zijn. In deze
gevallen zou anders onnodig vertraging worden opgelopen bij de
voorbereiding van een verzoekschrift. Op grond van artikel 5:18, tweede
lid, onder d, voegt de geneesheer-directeur zijn afwijzende beslissing
bij het verzoekschrift, opdat de rechter die het verzoekschrift
behandelt, daarvan kennis kan nemen. Indien betrokkene in de procedure
bij de rechter nogmaals zijn wens kenbaar maak zelf een plan van aanpak
op te stellen, kan de rechter besluiten de zitting te schorsen en
betrokkene in de gelegenheid stellen binnen vier weken zelf een plan van
aanpak te maken. In dat geval verlengt artikel 6:2 de termijn waarbinnen
de rechter moet beslissen. 

Derde en vierde lid

Het derde lid bepaalt dat de geneesheer-directeur betrokkene en de
vertegenwoordiger hoort voordat hij een besluit neemt op grond van het
eerste lid. Op grond van het vierde lid dient de 

geneesheer-directeur betrokkene, de vertegenwoordiger en de aanvrager,
bedoeld in artikel 5:1, schriftelijk op de hoogte te stellen van zijn
besluit. Bij een afwijzend besluit op een van de gronden, bedoeld in het
tweede lid, deelt hij aan betrokkene en de vertegenwoordiger tevens
schriftelijk zijn beweegredenen mee.

Vijfde lid

Het vijfde lid bepaalt dat in het geval de geneesheer-directeur
instemmend besluit, de duur van de schorsing, bedoeld in het eerste lid,
op vier weken wordt gesteld vanaf het moment waarop de
geneesheer-directeur zijn besluit heeft meegedeeld op grond van het
vierde lid.

Zesde en zevende lid

Het zesde lid bepaalt dat de geneesheer-directeur kan besluiten nog voor
het verloop van de vier weken de voorbereiding van een verzoekschrift
voor een zorgmachtiging te hervatten. Het gaat hier om de situatie dat
er onvoldoende voortgang wordt gemaakt met het opstellen van een plan
van aanpak, of het aanzienlijk risico op ernstige schade voor betrokkene
of een ander zich niet langer verdraagt met verder uitstel. Op grond van
het zevende lid wordt een dergelijk besluit pas genomen na overleg met
betrokkene en de vertegenwoordiger. Verder dient de geneesheer-directeur
betrokkene en de vertegenwoordiger van zijn besluit schriftelijk en
gemotiveerd op de hoogte te stellen.

Artikel 5:8

Dit artikel komt overeen met artikel 5:9, eerste lid, van het
oorspronkelijke wetsvoorstel.

Artikelen 5:9 tot en met 5:11 

Deze artikelen regelen de medische verklaring en komen overeen met
artikel 5:6 van het oorspronkelijke wetsvoorstel, maar zijn op een
aantal punten aangevuld. 

Artikel 5:9

Nieuw zijn in artikel 5:9 de nadere voorwaarden voor ā€˜een daartoe
gespecialiseerde onafhankelijke artsā€™, zoals eerder opgenomen in
artikel 5:6, eerste lid, eerste volzin van het oorspronkelijke voorstel.
Anders dan in de Wet bopz wordt niet voorgesteld om alleen de psychiater
of neuroloog als zodanig aan te merken. Afhankelijk van de aandoening
dient ook een verpleeghuisarts, een geriater, een verslavingsarts, een
arts voor verstandelijk gehandicapten of een andere gespecialiseerde
arts als zodanig te kunnen worden aangemerkt.

Er geldt op grond van artikel 5:9 een cumulatief aantal eisen om als
arts een medische verklaring af te geven als bedoeld in paragraaf 3 van
hoofdstuk 5 en de artikelen 5:20, 7:5, 7:9 en 8:19. Aan de arts dienen
geen beperkingen te zijn opgelegd en de arts dient niet voorwaardelijk
te zijn ingeschreven in het op grond van artikel 3 van de Wet op de
beroepen in de individuele gezondheidszorg ingestelde register van
artsen. De arts dient verder te zijn ingeschreven in een op grond van
artikel 14 van dezelfde wet ingesteld specialistenregister. Omdat niet
alle specialismen als bedoeld in artikel 14 de deskundigheid meebrengen
die nodig is voor het oordeel over de noodzaak van verplichte zorg, zal
de arts ook moeten behoren tot een nadere categorie van deskundigen,
zoals door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij
ministeriƫle regeling aangewezen. De arts dient verder onafhankelijk te
functioneren van de zorgaanbieder. Dat houdt niet in dat de arts niet in
dienst mag zijn van de zorgaanbieder. Dat laatste zou niet praktisch
zijn gelet op de schaalgrootte van de ggz-instellingen. GGZ Nederland en
de NVvP hebben hier naar aanleiding van de consultatie over de nota van
wijziging ook op gewezen. De zorgaanbieder moet er wel voor zorgen dat
de arts in de uitoefening van zijn functie ten behoeve van deze wet
onafhankelijk kan functioneren. Zo dient de zorgaanbieder zich ter zake
te onthouden van het geven van aanwijzingen. De omstandigheid dat de
arts daarbij in dienst is van de zorgaanbieder hoeft hieraan niet in de
weg te staan, aldus ook de Hoge Raad (HR 15 april 2011, JVGGZ 2011/17).
De onafhankelijkheid moet vooral gewaarborgd zijn in de relatie tot
betrokkene. Daarom is de eis uit de Wet bopz overgenomen dat de arts
minimaal Ć©Ć©n jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. Dit
voorkomt dat de arts als zorgverlener wellicht een dusdanige band met
betrokkene heeft opgebouwd dat dat een obstakel zou kunnen zijn voor het
vormen van een onafhankelijk oordeel. De LPGGZ heeft er naar aanleiding
van de consultatie over de nota van wijziging nog op gewezen dat de rol
van de onafhankelijke arts om een extra waarborg vraagt, namelijk een
roulatiesysteem waardoor voorkomen kan worden dat steeds dezelfde arts
wordt gevraagd om medische verklaringen af te geven. Het is aan het veld
om indien gewenst hier nadere invulling aan te geven.

Artikel 5:10, eerste lid

Artikel 5:10 bepaalt dat de geneesheer-directeur voor een medische
verklaring van de arts, bedoeld in artikel 5:9, dient te zorgen ter
voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging. 

Artikel 5:10, tweede lid

Op grond van het tweede lid kan bij ministeriƫle regeling een model
voor een medische verklaring worden vastgesteld. Indien dat is gebeurd,
dient de geneesheer-directeur ervoor te zorgen dat de medische
verklaring overeenkomstig dit model wordt opgesteld. 

Artikel 5:11, eerste lid

Nieuw in de regeling van de medische verklaring is artikel 5:11, eerste
lid, onderdeel d. Dat bepaalt ten eerste dat de geneesheer-directeur
ervoor moet zorgen dat de arts, bedoeld in artikel 5:9, het door de
zorgverantwoordelijke opgestelde zorgplan toetst op de uitgangspunten,
zoals opgenomen in artikel 2:1. Hierdoor vindt een intercollegiale toets
plaats op de noodzaak tot het toepassen van dwang en de
proportionaliteit en subsidiariteit van de voorgestelde verplichte zorg.
De arts kan bij de toetsing aan de uitgangspunten van artikel 2:1 in de
medische verklaring een oordeel geven over de noodzaak van de
voorgestelde vormen van dwang, de vormen van verplichte zorg,
alternatieven voor verplichte zorg en de (on)mogelijkheden van
uitvoering van het voorgestelde zorgplan. De arts moet hiervoor kunnen
beschikken over het dossier en het zorgplan. De zorgaanbieder (waar de
geneesheer-directeur in dienst is) dient op grond van artikel 8:23 de
arts toegang te geven tot deze gegevens. De toets is uitgebreider dan
onder de Wet bopz om de rechtspositie van betrokkene te versterken en de
rechter beter uit te rusten voor de toetsing aan de uitgangspunten van
artikel 2:1. Ten tweede dient de geneesheer-directeur ervoor te zorgen
dat de arts eenzelfde toets uitvoert op het plan van aanpak, bedoeld in
artikel 5:7. Deze toets dient ertoe de geneesheer-directeur in staat te
stellen vanwege het plan van aanpak een beslissing te nemen over het al
dan niet beƫindigen van de voorbereidingen van het verzoekschrift.

Artikel 5:11, tweede lid

De geneesheer-directeur dient op grond van het tweede lid ervoor te
zorgen dat de arts zowel in het geval van het zorgplan als het plan van
aanpak, bedoeld in artikel 5:7, eerst nagaat of betrokkene een
zelfbindingsverklaring heeft. Zo nodig dient de arts hiervoor de
zorgaanbieder te benaderen. De zorgaanbieder dient de arts op grond van
artikel 8:23 hiervoor toegang te geven tot het register dat de
zorgaanbieder op grond van artikel 8:25 dient bij te houden. 

Artikel 5:11, derde lid

Het derde lid bepaalt dat geen inhoudelijke beoordeling van het zorgplan
gegeven hoeft te worden indien de zorgmachtiging tot doel heeft een
zorgplan op te stellen. 

Artikel 5:11, vierde lid

In de situatie dat de medische verklaring dient ter beoordeling van het
plan van aanpak, bedoeld in artikel 5:7, bepaalt het vierde lid dat de
beoordeling van het zorgplan op een later tijdstip plaatsvindt als de
voorbereidingen voor een verzoekschrift voor een zorgmachtiging niet
worden beƫindigd. Ook in het geval betrokkene zelf een plan van aanpak
heeft opgesteld, ontbreekt immers een zorgplan. De beoordeling van het
plan van aanpak treedt dan in de plaats van de beoordeling van het
zorgplan. In het geval de geneesheer-directeur de voorbereidingen voor
een verzoekschrift heeft hervat, omdat hij, mede naar aanleiding van de
medische verklaring, van oordeel is dat met het plan van aanpak
verplichte zorg niet kan worden voorkomen, dient hij alsnog een zorgplan
ter beoordeling aan de arts voor te leggen.

Artikel 5:12 

Eerste lid

Op grond van het eerste lid dient de geneesheer-directeur ervoor te
zorgen dat de arts, bedoeld in artikel 5:9, bij zijn onderzoek in de
medische verklaring aangeeft als hij het vermoeden heeft dat er mogelijk
politie- of justitiegegevens zijn, die van belang zijn voor de
beoordeling van het aanzienlijke risico op ernstige schade voor
betrokkene of een ander. Dit vermoeden kan voortvloeien uit het gedrag
dat betrokkene vertoont, de aard van de stoornis of volgen uit
bijvoorbeeld verklaringen van betrokkene, de geraadpleegde huisarts of
de zorgverantwoordelijke.

Via het voorstel voor een invoeringswet behorende bij dit wetsvoorstel
zal hieraan nog worden toegevoegd dat de geneesheer-directeur er tevens
voor dient te zorgen dat de arts daarbij gemotiveerd aangeeft of hij van
oordeel is dat het aanzienlijk risico op ernstige schade voor anderen
slechts kan worden weggenomen door verplichte zorg die bestaat uit
opname in een accommodatie als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, jo
artikel 3.2, eerste lid, van het voorstel van wet, houdende vaststelling
van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in
diverse andere wetten (Wet forensische zorg), (Kamerstukken II
2009-2010, 32 398), indien dat voorstel tot wet wordt verheven en in
werking treedt. Dit zal geschieden onder gelijktijdige aanpassing van
genoemd voorstel, waarbij wordt geregeld dat (in afdelingen van) de
instellingen waar artikel 3.2, eerste lid, van het voorstel voor een Wet
forensische zorg op ziet, personen kunnen worden geplaatst die
verplichte zorg als bedoeld in het onderhavige voorstel dienen te
ontvangen. Die personen vallen dan voor die zorg ook onder de werking
van laatstgenoemd voorstel, inclusief de rechtspositie. Via bovengenoemd
voorstel voor een invoeringswet zal hieraan nog worden toegevoegd dat de
arts in zijn medische verklaring tevens zal bezien of het niveau van
noodzakelijke zorg en beveiliging alleen in een accommodatie als bedoeld
in artikel 3.3, tweede lid, jo artikel 3.2, eerste lid, van het voorstel
voor een Wet forensische zorg, indien dat voorstel tot wet wordt
verheven en in werking treedt.

Tweede lid

Als de aantekening in de medische verklaring, bedoeld in het eerste lid,
aanwezig is of de geneesheer-directeur uit eigen bevindingen het
vermoeden heeft dat over betrokkene bij politie of justitie gegevens
zijn die van belang zijn voor beoordeling van het aanzienlijke risico op
ernstige schade voor betrokkene of een ander, bepaalt het tweede lid dat
de geneesheer-directeur bij de officier van justitie moet nagaan of
zulke gegevens inderdaad aanwezig zijn. Voor deze regeling is gekozen
omdat de officier van justitie beter dan de arts of de
geneesheer-directeur in staat is te beoordelen of de gegevens die bij
politie en justitie berusten ook daadwerkelijk het dossier kunnen
aanvullen op dat punt. Bovendien zou het voor de vertrouwensrelatie van
de geneesheer-directeur met betrokkene beschadigend kunnen zijn als de
geneesheer-directeur tot taak zou hebben om politie- en justitiegegevens
op te vragen en te beoordelen. 

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat als deze gegevens aanwezig zijn, de officier
van justitie hiervan schriftelijk mededeling moet doen bij de
geneesheer-directeur. Op grond van artikel 5:18, tweede lid, onderdeel
b, voegt de geneesheer-directeur deze mededeling vervolgens bij het
verzoekschrift. 

Artikel 5:13

Eerste lid

Indien uit de medische verklaring blijkt dat er geen sprake is van een
psychische stoornis, het gedrag dat voortvloeit uit een psychische
stoornis niet leidt tot een aanzienlijk risico op ernstige schade, dan
wel verplichte zorg niet noodzakelijk is om dat risico weg te nemen,
biedt dit artikel de geneesheer-directeur de mogelijkheid om de
voorbereiding voor een zorgmachtiging te beƫindigen. De
geneesheer-directeur kan daartoe dus over gaan als uit de medische
verklaring blijkt dat het aanzienlijk risico op ernstige schade met de
uitvoering van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5:7, kan worden
weggenomen. 

Tweede lid

De geneesheer-directeur dient zijn besluit schriftelijk en gemotiveerd
mee te delen aan betrokkene, de vertegenwoordiger, de contactpersoon, de
advocaat, de zorgverantwoordelijke en e aanvrager, bedoeld in artikel
5:1. 

Artikel 5:14

Dit artikel regelt de zorgkaart (voorheen artikel 5:7) en is op een
aantal punten aangevuld.

Eerste lid

Aan het eerste lid is toegevoegd dat (eerdere) schriftelijke
wilsuitingen van betrokkene (zoals een zelfbindingsverklaring of het
plan van aanpak, bedoeld in artikel 5:7), voor zover die er zijn, in
afschrift als bijlage bij de zorgkaart worden gevoegd. De
zorgverantwoordelijke zal betrokkene en de vertegenwoordiger vragen naar
het bestaan van dergelijke schriftelijke wilsuitingen. Zo nodig kan hij
in het overleg met betrokken artsen, dat hij voorafgaand aan het
opstellen van een zorgplan (artikel 5:15, derde lid) voert, hierover
navraag naar doen. 

Tweede en derde lid

Ook is in het tweede lid nieuw toegevoegd dat de zorgverantwoordelijke
betrokkene wijst op de mogelijkheid dat een familielid of naaste
bijstand kan verlenen bij het opstellen van een zorgkaart. Als het
familielid of de naaste wordt betrokken, kan in de zorgkaart waar nodig
zo goed mogelijk worden ingegaan op de verschillende fasen van terugval
van de betrokkene, hoe dan te handelen en door wie. Op deze wijze kan de
familie of de naaste een rol spelen bij terugval tijdens de
zorgverlening in ambulante omstandigheden waarover in de triade tussen
zorgverantwoordelijke, betrokkene en zijn familielid of naaste afspraken
zijn gemaakt. Dit kan voor een familielid of naaste prettig zijn, omdat
op een moment van terugval de betrokkene vaak zelf niet zal inzien dat
zorg noodzakelijk is. Het familielid of de naaste zou dan in een
loyaliteitsconflict kunnen belanden. Afspraken over terugval kunnen dan
het familielid of de naaste ondersteunen om in die situatie juist te
handelen, conform de wens van betrokkene.

Niet alleen bij het opstellen van de zorgkaart, maar ook bij evalueren
en actualiseren van de zorgkaart kunnen naasten en familie worden
betrokken. Op al die momenten is het van belang dat betrokkene de steun
krijgt die hij daarbij wenst.

Vierde lid

Indien betrokkene of de vertegenwoordiger geen voorkeuren kenbaar wil
maken, wordt hiervan op grond van het nieuwe vierde lid een aantekening
gemaakt op de zorgkaart, zodat hierover bij een lege zorgkaart geen
onduidelijkheid over bestaat. Onder de voorkeuren van betrokkene worden
overigens alle positieve en negatieve wilsuitingen van betrokkene met
betrekking tot zorg verstaan.

Artikel 5:15 

Eerste lid

Dit artikel regelt (samen met artikel 5:16) het zorgplan (voorheen de
artikelen 5:8 en 5:9). 

Tweede lid

Nieuw in het tweede lid is geregeld dat de zorgverantwoordelijke
betrokkene wijst op de mogelijkheid dat een familielid, naaste of
patiƫntencontactpersoon bijstand kan verlenen bij het opstellen,
evalueren en actualiseren van het zorgplan. Betrokkene zal met deze
bijstand moeten instemmen, gelet op het beroepsgeheim, het recht op
zelfbeschikking en het recht op privacy van de betrokkene. Als de
betrokkene deze bijstand op prijs stelt, kan hij in samenspraak met de
zorgverantwoordelijke bepalen welk familielid of naaste hiervoor zal
worden gevraagd. De zorgverantwoordelijke, betrokkene en zijn familielid
of naaste kunnen vervolgens bespreken welke rol het familielid of de
naaste kan en wil spelen. Daarbij houdt de zorgverantwoordelijke
rekening met de draagkracht en eventuele eigen problematiek van het
familielid of de naaste.

Derde en vierde lid

De regeling die in het oorspronkelijke wetsvoorstel in artikel 5:8,
eerste lid, eerste volzin en artikel 5:9, tweede en derde, is opgenomen,
is in het derde lid uitgebreid. Nieuw is bepaald dat de
zorgverantwoordelijke voorafgaand aan het opstellen van het zorgplan
overleg pleegt met de contactpersoon en de voor de continuĆÆteit van
zorg relevante familie en naasten. Tevens dient contact te worden
opgenomen met de gemeente als er aanwijzingen zijn dat essentiƫle
voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van betrokkene
ontbreken. 

Het initiatief tot het eventueel betrekken van een voor de continuĆÆteit
van zorg relevant familielid of naaste ligt bij de
zorgverantwoordelijke. Hiervoor is gekozen omdat mensen met een
psychische stoornis die tegen hun wil zorg wordt verleend, over het
algemeen minder in staat zijn om bij het opstellen van het zorgplan hun
wil kenbaar te maken. Ook is het voor deze mensen moeilijker om het
initiatief hiertoe te nemen. Het betrekken van een familielid of naaste
is een onderdeel dat gedurende het gehele verplichte zorgtraject
aandacht verdient. Een betrokkene kan gebrouilleerd zijn met familie of
naasten, bijvoorbeeld omdat zij initiatief hebben genomen om contact op
te nemen met de zorgverantwoordelijke op het moment van crisis, waaruit
de verplichte opname is voortgekomen. Na een periode van behandeling kan
de boosheid van de betrokkene zijn afgenomen en zou de betrokkene het
wellicht prettig vinden als het betreffende familielid of naaste alsnog
betrokken wordt bij het evalueren en actualiseren van het zorgplan. Het
is aan de zorgverantwoordelijke om op het geƫigende moment wederom te
vragen of de betrokkene bijstand van een familielid of naaste op prijs
zou stellen. De zorgverantwoordelijke handelt hierbij als goed
hulpverlener. Dit betekent dat als er vanuit zorgperspectief redenen
zijn om bepaalde personen niet te betrekken bij het opstellen, evalueren
en actualiseren van bijvoorbeeld het zorgplan hier niet toe zal worden
overgegaan.

Het leggen van contact met de gemeente is van belang indien tijdens de
voorbereiding van het zorgplan blijkt dat er bepaalde voorwaarden voor
deelname aan het maatschappelijk leven van betrokkene ontbreken. Het
gaat daarbij in elk geval om vier belangrijke aandachtsgebieden:
beschikt betrokkene al dan niet over identiteitspapieren, een woning,
uitkering of ander inkomen, en is schuldsanering noodzakelijk (de
zogeheten vier leefgebieden). Het integraal kijken naar zorg en het
leveren van zorg op maat maken het noodzakelijk dat vanaf het begin van
de behandeling breed gekeken wordt naar de omstandigheden waarin
betrokkene zich bevindt. Dit is uiterst belangrijk om toekomstige crisis
te voorkomen en de behandeling succesvol te laten verlopen. Bekeken moet
dan ook worden of betrokkene op deze onderdelen ondersteuning van de
gemeente nodig heeft.

Als een of meer van deze voorwaarden ontbreken, dient de
zorgverantwoordelijke contact op te nemen met een contactpersoon bij de
gemeente. Dit kan bijvoorbeeld een casusmanager, SPV-er, sociaal
werkster of andere medewerker zijn in dienst bij de GGD of direct bij de
gemeente. Er zijn veel goede voorbeelden voor een dergelijke,
patiĆ«ntgerichte aanpak, zoals de casusmanagers van de GGDā€™en in kader
van het plan van aanpak dak- en thuislozen, of de casusmanagers bij
(ex)-gedetineerden in kader van het samenwerkingsmodel nazorg bij
(ex)-gedetineerden. Het idee achter deze aanpak is dat zowel
ggz-instellingen als gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen en
samenwerken om continuĆÆteit van zorg te waarborgen en terugval naar
crisis te voorkomen. De ggz-instellingen hebben de gemeenten nodig om
succesvol zorg op maat te kunnen leveren, en de gemeenten hebben de
ggz-instellingen nodig om op de hoogte te zijn van kwetsbare groepen en
mogelijke risicoā€™s op crisis bij deze mensen. Deze samenwerking
gebeurt op patiƫntniveau, casusgericht en vanuit de gedachte dat er zo
nodig een contactpersoon is die alle activiteiten die op de vier
leefgebieden ondernomen worden coƶrdineert. 

Daar waar in een regio (F)ACT-teams actief zijn, gebeurt de coƶrdinatie
van de zorg (met inbegrip van de begeleiding van betrokkene bij deelname
aan maatschappelijk leven) door het integrale FACT-team. Het team heeft
vaak nauwe samenwerkingsverbanden met de gemeente, met
woningbouwcorporaties, met Uitvoeringsinstituten Werknemersverzekeringen
en met andere maatschappelijke partners, waardoor de ondersteuning op de
verschillende levensgebieden vanuit Ć©Ć©n team wordt geboden dan wel
wordt georganiseerd. Dit draagt bij aan de integraliteit van de aanpak. 

De zorgverantwoordelijke kan de inventarisatie eventueel ook zelf samen
met de betrokkene opstellen. Deze inventarisatie wordt als bijlage
gevoegd bij het zorgplan (artikel 5:16, eerste lid, onderdeel h) en
wordt zo onderdeel van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging. Op
deze manier heeft de rechter een compleet beeld van de omstandigheden
waarin betrokkene zich bevindt. 

Vierde lid

Op grond van het nieuwe vierde lid bepaalt dat het horen van relevante
betrokkenen zo mogelijk gelijktijdig en gezamenlijk gebeurt, tenzij
betrokkene daartegen bezwaar heeft.

Vijfde en zesde lid

Op grond van het vijfde lid verleent de patiƫntenvertrouwenspersoon op
verzoek van betrokkene advies en bijstand bij het opstellen van het
zorgplan. Het zesde lid verplicht de zorgverantwoordelijke om het
zorgplan aan de geneesheer-directeur over te leggen.

Zevende lid

Op grond van dit lid kan bij ministeriƫle regeling een model voor een
zorgplan worden vastgesteld. Indien dat is gebeurd, dient de
zorgverantwoordelijke het zorgplan overeenkomstig dit model op te
stellen. 

Artikel 5:16

Eerste lid

Dit artikel regelt de inhoud van het zorgplan. Het eerste lid bevat de
elementen die het zorgplan in elk geval moet bevatten. Ten opzichte van
de elementen van het zorgplan, zoals opgenomen in artikel 5:8 van het
oorspronkelijke voorstel, zijn er enkele aanpassingen doorgevoerd. 

Nieuw is in het eerste lid, onderdeel g, opgenomen dat de zorgaanbieder
en de geneesheer-directeur in het zorgplan moeten opnemen, naast bij de
wijze waarop zij de kwaliteit bewaken, hoe zij toezicht houden op de
uitvoering van de verplichte zorg in ambulante omstandigheden. Op grond
van dit wetsvoorstel zal verplichte zorg in ambulante omstandigheden
immers mogelijk worden. Dat zal tot gevolg kunnen hebben dat het
(verplichte) opnames in de ggz-instellingen wordt afgebouwd. 

Onder de Wet bopz is het al mogelijk dat een patiƫnt met een
voorwaardelijke machtiging thuis (of in een niet-Bopz-aangemerkte
instelling) woont en zich aan gestelde voorwaarden moet houden om een
onvrijwillige opname te voorkomen. Ook is het mogelijk dat een patiƫnt
met een rechterlijke machtiging onder bepaalde voorwaarden met verlof of
ontslag thuis woont. Houdt de patiƫnt zich niet aan de gestelde
voorwaarden of ontstaat toch het af te wenden gevaar, dan kan
respectievelijk moet de geneesheer-directeur de patiƫnt opnemen. Een
zorgmachtiging onder het regime van dit wetsvoorstel kan op soortgelijke
wijze met voorwaarden zijn omkleed. Maar onder dit wetsvoorstel wordt
het ook mogelijk om met een zorgmachtiging de patiƫnt te verplichten
bepaalde ingrepen (zoals medicatie) of begeleidingsvormen te ondergaan.
De verwachting is dat van deze mogelijkheid geregeld gebruik zal worden
gemaakt in plaats van een onvrijwillige opname gevolgd door
dwangbehandeling, zoals onder de Wet bopz. Daarnaast zullen naar
verwachting diverse minder ingrijpende vormen van verplichte zorg, zoals
begeleiding, bezoek en dergelijke mogelijk zijn. Ook het toelaten in de
woning van woonbegeleiding vanuit de gemeente of de huisarts voor
somatische zorg zal voorkomen. Verder zijn controles mogelijk op
bloedspiegel- en urine in het kader van verslavingszorg. Op vrijwillige
basis en in het kader van bemoeizorg komen dergelijke vormen van
thuiszorg ook nu al voor. Eventueel is het ook mogelijk medicatie
(depot) in de thuissituatie toe te dienen in het geval betrokkene
hiervoor open staat. Weigert betrokkene dit, dan zal dit niet thuis
mogen gebeuren en moet betrokkene hiervoor meegenomen worden naar de
accommodatie voor het toedienen van (dwang)medicatie, waar dit wel onder
gecontroleerde en veilige omstandigheden kan plaatsvinden. Het zorgplan
(en de zorgmachtiging) zal dan wel de voorwaarden moeten formuleren
waaronder opname in een accommodatie ten behoeve van het toedienen van
medicatie kan plaats vinden.

De zorgverantwoordelijke is verantwoordelijk voor het goede verloop van
zorgverlening in de thuissituatie. In de multidisciplinaire richtlijn
genoemd in artikel 8:5 zal in dat kader worden ingegaan op de wijze van
toezicht door de zorgaanbieder op de verplichte zorg, de veiligheid van
betrokkene en de minimale personele bezetting voor verantwoorde
uitvoering van de verplichte zorg. Zo kan bijvoorbeeld een spv-er
toezicht houden op de thuissituatie uitgaande van de veldnormen die in
de richtlijn zijn opgenomen. Het betrokken familielid of de naaste zou
samen met deze zorgverleners bijvoorbeeld een logboek bij kunnen houden
waarin relevante feiten en omstandigheden voor de zorgverlening zouden
kunnen worden opgenomen. Bij het niet voldoen aan de voorwaarden,
bijvoorbeeld doordat de medicatie niet wordt ingenomen, kan betrokkene
naar de kliniek worden gebracht en na toedienen van de medicatie direct
weer worden ontslagen met dezelfde voorwaarden. 

De IGZ zal bij haar toezicht op verplichte zorg in de thuissituatie
zich, net als bij het toezicht op verplichte zorg in de instelling,
baseren op de gegevens die de zorgaanbieder in het register, bedoeld in
artikel 8:25 moet bijhouden. De IGZ zal periodiek bij zorgaanbieders
gegevens opvragen en vervolgens die vormen van verplichte zorg nader
toetsen, die het meest ingrijpend zijn voor de patiƫnt. Aan de hand van
het dossier en informatie van de zorgverantwoordelijke, zal de inspectie
zich dan een oordeel vormen over de proportionaliteit, subsidiariteit,
doelmatigheid en kwaliteit van de toegepaste verplichte zorg. Indien
nodig of gewenst kan de inspecteur spreken met de betrokkene. Een
dergelijk gesprek kan in overleg met betrokkene op een neutrale plek of
telefonisch plaatsvinden. 

Nieuw is ook het eerste lid, onderdeel h. Voor de toelichting wordt
verwezen naar het gestelde bij artikel 5:15. 

Tweede lid

Het tweede lid is eveneens nieuw en regelt de situatie dat de
zorgverantwoordelijke bij het opstellen van een zorgplan tot het oordeel
komt dat niet aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan. Dat kan
omdat hij mogelijkheden ziet voor zorg op basis van vrijwilligheid, die
het aanzienlijk risico op ernstige schade kunnen wegnemen, of omdat hij
minder bezwarende alternatieven dan verplichte zorg ziet met hetzelfde
beoogde effect. Het gaat dus om de situatie dat door en in het overleg
met betrokkene, de vertegenwoordiger, de familie en naasten dan wel de
patiƫntenvertrouwenspersoon, in combinatie met het multidisciplinaire
overleg voorafgaand aan het opstellen van het zorgplan, voor betrokkene
een zorgplan kan worden opgesteld waarover met betrokkene en de
vertegenwoordiger overeenstemming bestaat en er dus geen verplichte zorg
nodig is. In deze situatie kan het ook voorkomen dat betrokkene naar
aanleiding van het overleg, besluit samen met de zorgverantwoordelijke
een zelfbindingsverklaring op te stellen. 

Derde lid

In het zorgplan dient gemotiveerd te worden gemeld waarom de
zorgverantwoordelijke en betrokkene of de vertegenwoordiger niet tot
overeenstemming zijn gekomen.

Vierde lid

Ook het vierde lid is nieuw. De zorgverantwoordelijke kan tijdens het
opstellen van het zorgplan en het overleg met collegaā€™s tot de slotsom
komen dat de verplichte of noodzakelijke zorg die betrokkene nodig heeft
beter geboden kan worden door een meer in die zorg gespecialiseerde
zorgaanbieder. Hij overlegt daarover met de beoogde zorgaanbieder en
maakt daarvan een aantekening in het zorgplan. 

Artikelen 5:17 tot en met 5:19

Deze artikelen gaan over de besluitvorming van de geneesheer-directeur,
ter vervanging van de regeling voor de besluitvorming van de commissie
die in het oorspronkelijke wetsvoorstel was opgenomen in de artikelen
5:14 tot en met 5:16. In het algemeen deel van de toelichting is op deze
rolwisseling ingegaan, voor het overige is de regeling niet inhoudelijk
gewijzigd op de volgende punten na.

 

Nieuw is dat in artikel 5:17, eerste lid, is geregeld dat de termijn
waarbinnen de geneesheer-directeur een beslissing moet nemen met vier
weken wordt verlegd als betrokkene de gelegenheid wordt geboden zelf een
plan van aanpak als bedoeld in artikel 5:7 op te stellen. Op de
opschorting van de voorbereidingstijd is bij de toelichting op artikel
5:7 ingegaan.

In artikel 5:18, eerste lid, tweede volzin, zijn op advies van de RvR,
de elementen verduidelijkt die het verzoekschrift dient te bevatten.
Nieuw is ook de bepaling in artikel 5:18, tweede lid, onderdeel b, dat
de mededeling van de officier van justitie, bedoeld in artikel 5:12,
vijfde lid, bij het verzoekschrift moet worden gevoegd. 

Voorts is hier vermeldenswaardig dat de afwijzende beslissing van de
geneesheer-directeur, bedoeld in artikel 5:19, een beslissing is
waartegen een klacht kan worden ingediend, als rechtsbescherming voor de
aanvrager (10:3). 

De regeling in artikel 5:19, tweede lid, is aangevuld in verband met het
plan van aanpak, bedoeld in artikel 5:9, en tevens is artikel 5:18,
vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. 

Artikel 5:20

De verzoekersrol van de officier van justitie is toegelicht in het
algemeen deel van de toelichting. 

Eerste lid

De officier van justitie kan een verzoek indienen voor een
zorgmachtiging die strekt tot het opstellen van een zorgplan, indien
naar zijn oordeel is voldaan aan de criteria van verplichte zorg en de
noodzaak tot verplichte zorg is gebleken. De officier van justitie gaat
voordat hij met de voorbereiding van het verzoekschrift begint eerst na
of reeds een verzoekschrift wordt voorbereid door een
geneesheer-directeur. 

Tweede lid

Indien reeds een verzoekschrift wordt voorbereid door een
geneesheer-directeur dient er afstemming plaats te vinden met deze
geneesheer-directeur. Dit is om samenloop van verzoekschriften te
voorkomen.

Derde en vierde lid

De officier van justitie voegt bij het verzoekschrift de medische
verklaring en de politie- en justitiegegevens. Een zorgkaart kan worden
bijgevoegd als betrokkene al in zorg is geweest. Voorts is het
noodzakelijk dat de officier van justitie in zijn verzoekschrift de
zorgaanbieder vermeldt onder wiens verantwoordelijkheid het zorgplan
moet worden opgesteld. Hij overlegt met de beoogde zorgaanbieder over de
wenselijkheid van verplichte zorg, het opstellen van een zorgplan en
doet van dit overleg verslag dat bij het verzoekschrift wordt gevoegd,
ter informatie van de rechter. 

Vijfde lid

Een aantal bepalingen ter zake van de voorbereiding van een
zorgmachtiging door een geneesheer-directeur zijn van overeenkomstige
toepassing 

M

Artikel 6:1

Eerste lid

In het eerste lid is toegevoegd dat de rechter betrokkene, de
vertegenwoordiger en de advocaat mondeling in de gelegenheid stelt hun
zienswijze kenbaar te maken. Zonder deze toevoeging zou de indruk kunnen
ontstaan dat de behandeling enkel schriftelijk zou kunnen plaatsvinden.
Dit is niet de bedoeling.

Tweede lid

Dit lid is redactioneel aangepast. Daarnaast is daarin de officier van
justitie toegevoegd. 

Derde lid

In het derde lid is de tweede volzin opgenomen om de bestaande praktijk,
krachtens artikel 8, eerste lid, van de wet bopz, te handhaven. Dit is
de praktijk dat betrokkene ter plaatse wordt bezocht door de rechter en
de griffier.

Vijfde lid

In het vijfde lid zijn de leden van de commissie geschrapt en is nieuw
opgenomen dat de rechter de geneesheer-directeur, de vertegenwoordiger,
de contactpersoon, de ambtenaar van politie die bekend is met betrokkene
en de officier van justitie kan verplichten te verschijnen. 

Zevende lid

Dit lid is redactioneel aangepast.

N

Artikel 6:2

Eerste lid

De wijzigingen in het eerste lid zijn van wetstechnische aard. 

Tweede lid

Dit nieuwe tweede lid is toegevoegd in verband met het nieuw opgenomen
artikel 5:7 over het eigen plan van aanpak. Daardoor wordt de termijn,
bedoeld in het eerste lid, onder a, opgeschort met ten hoogste vier
weken.

Derde lid

Het nieuwe derde lid beoogt de behandeling van het hoger beroep tegen de
beslissing van de rechter op het verzoekschrift voor een zorgmachtiging
zo kort mogelijk te laten duren. Het hanteren van de gebruikelijke
termijnen zou immers tot een onaanvaardbaar lange vrijheidsbeneming van
betrokkene kunnen leiden. 

O 

 

Artikel 6:3

Dit artikel is op enkele punten aangepast.

Het tweede lid is vervallen. Dit lid bepaalde dat op de rechter een
motiveringsplicht rustte, indien hij in zijn vonnis afweek van het
advies van de commissie. Met het wegvallen van de commissie vervalt de
noodzaak voor deze bijzondere motiveringsplicht. Dit laat echter
onverlet dat de rechter zijn beslissing om al dan niet een
zorgmachtiging te verlenen, zal moeten motiveren. Ook als de rechter
niet alle voorgestelde vormen van verplichte zorg uit het zorgplan
overneemt in de zorgmachtiging, zal hij de redenen daarvoor in zijn
vonnis moeten vermelden. 

De rechter zal aan de hand van de criteria voor verplichte zorg (artikel
3:3) en de beginselen van artikel 2:1 moeten beoordelen of hij het
verzoekschrift voor een zorgmachtiging al of niet, dan wel gedeeltelijk
honoreert. Het onderdeel a uit het oorspronkelijke voorstel is niet
teruggekeerd omdat uit artikel 3:3 al blijkt dat de aanwezigheid van een
psychische stoornis deel uitmaakt van de criteria voor verplichte zorg.
Uitgangspunt is dat de zorgverantwoordelijke en de rechter ieder hun
eigen verantwoordelijkheden hebben. De zorgverantwoordelijke is
verantwoordelijk voor de diagnose en de inhoud van het zorgplan. De
rechter toetst of de voorgestelde zorg voldoet aan de beginselen van
proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid en het ultimum
remedium beginsel. Daarnaast zal de rechter ook moeten beoordelen of de
extra zorgvuldigheidseisen en uitgangspunten van artikel 2:1 in acht
zijn genomen. De rechter toetst niet marginaal, maar beoordeelt in volle
omvang of het verzoekschrift en het zorgplan voldoen aan alle eisen die
de wet stelt. De verdeling van verantwoordelijkheden is wel zodanig, dat
de rechter niet op de stoel van de zorgverantwoordelijke plaatsneemt.
Dit betekent dat de rechter zich in principe niet met de
zorginhoudelijke aspecten van het zorgplan bemoeit. Als de
zorgverantwoordelijke een bepaald medicijn in bepaalde hoeveelheid
voorschrijft, kan de rechter daar niet van afwijken, tenzij hij een
gedegen medisch advies heeft van een andere deskundige die gemotiveerd
en overtuigend iets anders voorstelt. Daarentegen kan de toetsing aan de
criteria voor verplichte zorg en de beginselen van artikel 2:1 er wel
toe leiden dat de rechter bepaalde vormen van verplichte zorg niet
proportioneel acht en die elementen uit het zorgplan niet overneemt in
de zorgmachtiging.

Derde lid

Het derde lid is nieuw en biedt de rechter de mogelijkheid af te wijken
van de in het zorgplan of het verzoekschrift voorgestelde verplichte
zorg of doelen van verplichte zorg. Hij kan ook in de zorgmachtiging
bepalen dat een ander zorgplan moet worden opgesteld indien hij daartoe
redenen aanwezig acht.

Vijfde lid

Aan het vijfde lid is toegevoegd dat de griffie van de rechtbank een
afschrift van de beslissing van de rechter ook toe dient te zenden aan
de officier van justitie. De politie heeft naar aanleiding van de
consultatie over de nota van wijziging aangegeven het belangrijk te
vinden dat voor de officier van justitie informatie beschikbaar blijft
over welke personen een zorgmachtiging of een crisismaatregel opgelegd
hebben gekregen. Op grond van de artikelen 25 en 58 van de wet bopz
dient ook aan de officier van justitie de namen van de patiƫnten te
worden doorgegeven die opgenomen worden op grond van een
inbewaringstelling of rechterlijke machtiging. Om te waarborgen dat de
burgemeester in het geval van een crisismaatregel ook de officier van
justitie hierover informeert, is ook artikel 7:6, vijfde lid,
overeenkomstig aangepast.

P

Artikel 6:4

Het tweede lid kan vervallen nu de commissie met deze nota van wijziging
geen rol meer heeft. 

De wijziging in de aanhef is redactioneel van aard. 

De wijziging van de onderdelen a en b heeft betrekking op het feit dat
in het oorspronkelijke wetsvoorstel verwezen werd naar onjuiste
onderdelen: de toelichting sloot niet aan bij de artikelen. De bedoeling
is dat een zorgmachtiging een maximale duur heeft van zes weken indien
het doel van de verplichte zorg is het opstellen van een zorgplan.
Daarvoor is in onderdeel a een verwijzing nodig naar artikel 3:4, eerste
lid, onderdeel c en niet naar onderdeel b, zoals in het oorspronkelijke
wetsvoorstel was opgenomen. In onderdeel b werd vervolgens ten onrechte
verwezen naar 3:4, eerste lid, onderdeel c, terwijl dat onderdeel b
moest zijn. Een zorgmachtiging heeft namelijk een maximale duur van zes
maanden indien het doel is het afwenden van een aanzienlijk risico op
ernstige schade. 

De wijzigingen in de onderdelen c en d zijn redactioneel van aard.

Q

Artikel 6:5

Onderdeel a 

Dit onderdeel is aangevuld voor de situatie dat de geldigheidsduur voor
de zorgmachtiging is verlopen, maar een verzoekschrift voor een
zorgmachtiging aanhangig is bij de rechter. In dat geval blijft de oude
zorgmachtiging van kracht tot op het nieuwe verzoek is beslist. Dit is
opgenomen vanwege de opmerkingen van de RvR naar aanleiding van de
consultatie over de nota van wijziging. Zonder de aanpassing zou worden
afgeweken van de bestaande praktijk, en het gevolg met zich meebrengen
dat bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de oude machtiging,
tot aan de beslissing van de rechter op de ā€˜nieuweā€™ zorgmachtiging
alleen vrijwillige zorg kan worden verleend. Met de voorgestelde
wijziging wordt voorkomen dat een dergelijke ongewenste situatie zou
optreden.

Onderdelen b en c

Deze aanpassingen zijn wetstechnisch van aard.

R,S en T

Artikelen 7.1 tot en met 7.3 

Deze wijzigingen zijn redactioneel en wetstechnisch van aard. 

U

Artikel 7:4

Vijfde lid

De wijzigingen in dit lid zijn enkel redactioneel van aard.

Zesde lid

Het zesde lid is aangepast. In het oorspronkelijke voorstel staat dat
betrokkene bij de politie of Koninklijke marechaussee ondergebracht kon
worden indien er redelijkerwijs geen andere geschikte plaats beschikbaar
was. Terecht heeft de politie naar aanleiding van de consultatie van de
nota van wijziging naar voren gebracht dat het uitgangspunt moet zijn
dat personen die de openbare orde verstoren, die een gevaar voor
zichzelf of voor anderen zijn en van wie het vermoeden bestaat dat zij
een geestesstoornis hebben, alleen in een politiecel geplaatst mogen
worden wanneer zij worden verdacht van het plegen van een strafbaar feit
(waarmee wordt gedoeld op een ander strafbaar feit dan het verstoren van
de openbare orde zelf). Is dat niet het geval, dan moeten zij in een
andere daartoe geschikte plaats worden opgevangen. Dit is zo ook
verwoord in het convenant politie ā€“ GGZ 2012. In situaties waarin het
ordeverstorend gedrag voortduurt en niet is uitgemaakt in hoeverre het
gedrag voortkomt uit een geestesstoornis, wordt het ordeverstorend
gedrag als strafbaar feit aangemerkt en kan tijdelijke opvang in een
politiecel plaatsvinden. Een politiecel is geen geschikte plek voor een
verward persoon en de duur van de insluiting in een politiecel dient dan
ook tot een minimum te worden beperkt.

V

Artikel 7:5

Naar aanleiding van de consultatie over de nota van wijziging inzake de
arts, bedoeld in artikel 5:9, en de medische verklaring is ervoor
gekozen dit artikel te herzien. Op deze wijze ontstaat een zo veel
mogelijk eenduidige regeling van de medische verklaring (op grond van
artikel 5:10 resp. 7:5) en worden aan de arts dezelfde eisen gesteld. 

W

Artikel 7:6 

De wijzigingen in dit artikel zijn redactioneel van aard. 

Vijfde lid

Tevens zijn in het vijfde lid de verzoeker, bedoeld in artikel 7:1, de
officier van justitie en de zorgaanbieder toegevoegd. Daarmee verkrijgen
zij ook een afschrift van de beslissing van de burgemeester op het
verzoek om een crisismaatregel. 

X

Artikel 7:8 

Deze wijzigingen zijn redactioneel en wetstechnisch van aard. 

Y

Artikel 7:9 

Deze wijzigingen zijn redactioneel en wetstechnisch van aard. De
indienende instantie is nu de geneesheer-directeur. 

Z

Hoofdstuk 8 

Een groot aantal bepalingen uit hoofdstuk acht zijn aangepast aan de
nieuwe taakverdeling, de introductie van de contactpersoon, of de
familievertrouwenspersoon, of overgenomen uit andere hoofdstukken van
het oorspronkelijke wetsvoorstel. De volgende artikelen zijn enkel
redactioneel of wetstechnisch aangepast: 8:1, 8:2, 8:3 (voorheen 8:15),
8:6 (voorheen 8:4), 8:7 (voorheen 8:5), 8:8 (voorheen 8:6), 8:10
(voorheen 8:8), 8:11 (voorheen 8:9), 8:12 (voorheen artikel 8:10), 8:13
(voorheen 8:11), 8:15 (voorheen 8:13 en 8:14) en 8:16 (voorheen 8:18).
Deze artikelen behoeven geen verdere toelichting, met dien verstande
dat:

- aan artikel 8:7 tijdelijke verplichte zorg op grond van artikel 7:4 is
toegevoegd;

- in artikel 8:8 het tweede lid van artikel 8:6 uit het oorspronkelijke
wetsvoorstel niet is teruggekeerd vanwege artikel 5:14;

- aan artikel 8:16, eerste lid, is toegevoegd dat de huisregels ook een
pedagogisch of therapeutisch klimaat dienen te waarborgen.

Een aantal artikelen is meer inhoudelijk gewijzigd of nieuw toegevoegd.
Die worden hieronder apart toegelicht. 

Artikel 8:4 (voorheen 8:16)

Dit artikel betreft het dossier van betrokkene (dat ook het
patiƫntendossier in de zin van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is).

Eerste lid

Deze wijzigingen zijn wetstechnisch van aard.

Tweede lid

Het nieuwe tweede lid bepaalt dat de zorgverantwoordelijke ervoor moet
zorgen dat aantekening in het dossier wordt gemaakt van het feit dat
gegevens worden verstrekt zonder toestemming van betrokkene. Dit betreft
het verstrekken van dergelijke gegevens door of aan de
zorgverantwoordelijke op grond van artikel 8:22, eerste lid. Voor zover
de zorgverantwoordelijke op de hoogte is van het verstrekken van
gegevens door anderen, zoals bedoeld in artikel 8:22, eerste lid, neemt
de zorgverantwoordelijke dit ook op in het dossier. In die gevallen
dient te worden aangetekend welke informatie aan wie is verstrekt, wat
de reden was om betrokkene daarover vooraf geen toestemming te vragen,
wat eventueel de reden is geweest te komen tot (vroegtijdige)
gegevensuitwisseling en wat eventueel de reden was betrokkene daarover
niet te informeren.

Derde lid (voorheen tweede lid)

In de oorspronkelijke versie van dit lid staat bepaald dat in afwijking
van artikel 455 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betrokkene niet
kan verzoeken om vernietiging van gegevens en bescheiden die op grond
van deze wet in het dossier zijn opgenomen. De nieuwe voorgestelde
bepaling is meer in lijn gebracht met genoemd artikel uit het Burgerlijk
Wetboek. De zorgverantwoordelijke dient op verzoek van betrokkene binnen
drie maanden na een daartoe strekkend verzoek van betrokkene, tenzij de
zorgverantwoordelijke redelijkerwijs mag aannemen dat bewaring van het
dossier van aanmerkelijk belang is voor betrokkene of een ander. Artikel
455, tweede lid, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek beperkt deze
uitzonderingsgrond tot het aanmerkelijke belang van een ander dan de
patiƫnt. Omdat dit wetsvoorstel personen betreft die niet tot een
redelijke waardering van hun belangen in staat zijn, betreft de
uitzonderingsgrond ook het aanmerkelijke belang van betrokkene zelf.
Zonder een dergelijk uitzonderingsgrond zouden bijvoorbeeld personen die
lijden aan achtervolgingswanen de zorgverantwoordelijk kunnen willen
bewegen tot vernietiging van hun dossier, terwijl dat in het geheel niet
in hun eigen belang is. 

Artikel 8:5 (voorheen 8:3) 

In dit artikel zijn, mede gelet op de opmerkingen van de NVvP naar
aanleiding van de consultatie over de nota van wijziging, het derde en
vierde lid geschrapt. In het eerste lid is wel gehandhaafd dat de
verplichte zorg in beginsel op basis van een richtlijn moet worden
toegepast. Daaraan is toegevoegd dat het om een multidisciplinaire
richtlijn moet gaan. In het tweede lid is benoemd waar die richtlijn op
gericht moet zijn. 

Het wordt aan het veld overgelaten welke inhoudelijke onderwerpen in de
multidisciplinair opgestelde richtlijn opgenomen moeten worden om het
doel, het verbeteren van de kwaliteit bij het toepassen van verplichte
zorg en het terugdringen van dwang, te bereiken. Er zijn al de nodige
kwaliteitscriteria, ā€˜best practicesā€™ en normenkaders ontwikkeld voor
het toepassen van dwang en drang. Als voorbeelden zijn te noemen de
Kwaliteitscriteria Dwang en Drang, Kwaliteit van dwang en drang in de
psychiatrie, Utrecht/Maastricht/GGZ Nederland/Universiteit Maastricht,
Berghmans, R. e.a., 2001; het visiedocument ā€˜De krachten gebundeldā€™,
GGZ NL, 2004; het Patiƫntveiligheidsprogramma GGZ 2008-2011 van GGZ NL;
de monodisciplinaire richtlijn ā€˜Besluitvorming dwang: opname en
behandelingā€™ van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, 2008; de
Intentieverklaring Preventie dwang in de GGZ (GGZ NL, Ministerie van
VWS, NVvP, VPM, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) en
LPGGZ), 31 januari 2011; het Normenkader patiƫntveiligheid bij
toepassing van dwang vanuit cliƫnten- en familieperspectief, LPGGZ,
september 2011; Best practices rondom dwangreductie in de GGZ, Voskes Y.
e.a., december 2011; delen van de handreiking Interne en externe
consultatie bij langdurige separatie van de Afdeling
Geneesheer-directeuren van de NVvP, 23 april 2012. Deze criteria/kaders
dienen ook door de zorgaanbieders en zorgverleners in acht te worden
genomen en daar waar nodig verder te worden ontwikkeld en/of met elkaar
in samenhang te worden gezien. Hiermee wordt het verbeteren van de
kwaliteit van de verplichte zorg ondersteunt, wat bijdraagt aan het
terugdringen van dwang in de ggz.

Het door zorgaanbieders en zorgverleners veld zelf te ontwikkelen kader
in de in dit artikel bedoelde richtlijn moet meer richting gaan geven
aan het handelen van professionals. Het is de bedoeling dat de
multidisciplinaire richtlijn Dwang & Drang in 2013 gereed is, inclusief
normen voor intensive care in de GGZ en separatie(preventie)beleid. Met
de partijen Nederlands Instituut van Psychologen, V&VN en NVvP is
afgesproken dat zij samen met het Landelijk Platform GGZ gaan zorgen
voor de benodigde voortgang in de ontwikkeling van het normenkader rond
verantwoorde separeerzorg en het terugdringen van separaties. Op dat
moment zou de richtlijn ontwikkeld moeten zijn conform de huidige stand
van de wetenschap. 

Artikel 8:9 (voorheen 8:7)

Dit artikel is redactioneel aangepast. Daarnaast is de zinsnede die ziet
op personen behorende bij door de minister aangewezen categorieƫn van
deskundigen, niet is teruggekeerd en is vervangen door het eerste lid,
onderdeel c. De taak van de zorgverantwoordelijke tot het nemen van
beslissingen tot het verlenen van verplichte zorg ter uitvoering van een
zorgmachtiging of crisismaatregel zal doorgaans worden vervuld door een
psychiater. Omdat de zorgverantwoordelijke volgens de definitiebepaling
van artikel 1:1 echter niet per sƩ een arts hoeft te zijn, maar ook een
andere deskundige die behoort tot een bij regeling van de minister
aangewezen categorie van deskundigen, is genoemd onderdeel toegevoegd.
Dat houdt in dat voor zover de zorgverantwoordelijke geen psychiater is,
hij over deze beslissingen overeenstemming dient te bereiken met de
geneesheer-directeur.

Er is een nieuw vierde lid toegevoegd, mede gelet op de opmerkingen van
de Stichting SVP naar aanleiding van de consultatie over de nota van
wijziging. Deze bepaling beoogt helder te stellen dat zowel de
zorgaanbieder, de geneesheer-directeur als de zorgverantwoordelijke geen
beperkingen mogen opleggen in het contact van betrokkene met de
vertegenwoordiger, de contactpersoon, de advocaat, de inspectie (IGZ) of
de justitiƫle autoriteiten. Wat betreft de advocaat en de IGZ is dit
aanvullend op de bepalingen in resp. de artikelen 13:2 en 14:1, vijfde
lid. De contacten van betrokkene met de patiƫntenvertrouwenspersoon en
de familievertrouwenspersoon worden gewaarborgd via resp. de artikelen
11:2 en 12:2.

Artikel 8:14 (voorheen artikel 8:12)

In dit artikel is het eerste lid aangepast. Hieraan is op verzoek van de
politie naar aanleiding van de consultatie over de nota van wijziging
toegevoegd dat de onderzoeken genoemd onder a, b en c alleen door de
zorgverantwoordelijke mogen worden verricht binnen de accommodatie. In
samenhang met de aanpassing van de definitie van accommodatie betekent
dat dus de gebouwen met bijbehorende terreinen van de zorginstelling die
verplichte zorg aanbiedt. Buiten de instelling, in het publieke domein,
op de openbare weg of in de woning van de patiƫnt, mag alleen de
politie deze onderzoeken verrichten. Deze bevoegdheden ontleent de
politie aan artikel 81, derde lid, van de Ambtsinstructie Politie en aan
artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. 

Artikelen 8:17 (voorheen 8:19) en 8:18 (voorheen 8:20)

Deze artikelen zijn redactioneel en wetstechnisch aangepast. 

Daarnaast is nieuw in het vijfde lid van artikel 8:17 en het zesde lid
van artikel 8:18 bepaald dat de burgemeester en het meldpunt voor
openbare geestelijke gezondheidszorg, bedoeld in artikel 5:3, van de
gemeente waar betrokkene ingezetene is of waar betrokkene naar
verwachting zal verblijven, door de geneesheer-directeur tijdig op de
hoogte moet worden gesteld van verlof en beƫindiging van de verplichte
zorg. Dit hoeft zeker niet altijd te gebeuren, maar alleen indien dit
van belang is voor de deelname van betrokkene aan het maatschappelijk
verkeer. Dat kan het geval zijn indien ƩƩn of meer van de essentiƫle
voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van betrokkene
niet op orde zijn ten tijde van het verlof of de beƫindiging van de
verplichte zorg. Zo kan de terugkeer in de maatschappij van betrokkenen
waarvoor dit van belang is, beter worden begeleid. 

De bedoeling van deze artikelen is te zorgen dat er een goede
voorbereiding kan plaatsvinden op de terugkeer van betrokkene in de
maatschappij en dat de gemeente tijdig invulling kan geven aan de taak
die de gemeente ter zake heeft op grond van de Wmo. 

Artikel 8:19 (nieuw)

Eerste lid

De beƫindiging van verplichte zorg is in het oorspronkelijke
wetsvoorstel alleen geregeld in artikel 8:20. In die bepaling dient de
geneesheer-directeur advies te vragen aan de commissie. Door het
wegvallen van de commissie is ervoor gekozen om bij een afwijzende of
niet tijdige beslissing van de geneesheer-directeur op een aanvraag de
verplichte zorg te beƫindigen, in het eerste lid te regelen dat in dat
geval betrokkene bij de geneesheer-directeur een aanvraag kan indienen
voor een verzoekschrift tot beƫindiging van verplichte zorg door de
rechter. 

Tweede lid

Bij de beoordeling door de rechter of de verplichte zorg (vooral de
vrijheidsbeneming) nog steeds noodzakelijk is, zal de rechter moeten
beschikken over een recent medisch oordeel over de gezondheidstoestand
van betrokkene. Het derde lid bepaalt daarom dat de geneesheer-directeur
ervoor moet zorgen dat de arts in de medische verklaring moet beoordelen
of de gezondheidstoestand van betrokkene voldoende is verbeterd. Er mag
geen sprake meer zijn van een aanzienlijk risico op ernstige schade voor
betrokkene of anderen. Bovendien moet worden aangegeven of er
voorwaarden aan een voorwaardelijke beƫindiging van de verplichte zorg
moeten worden gesteld om dit risico weg te nemen, en zo ja, welke
voorwaarden. 

Derde lid

Op grond van het derde lid dient de geneesheer-directeur het
verzoekschrift onverwijld in bij de rechter, vergezeld van onder andere
een medische verklaring van de arts, bedoeld in artikel 5:9. 

Vierde lid

Het vierde lid regelt in welke gevallen, in afwijking van het derde lid,
de geneesheer-directeur kan beslissen geen verzoekschrift in te dienen.
Dit is alleen het geval als de aanvraag niet afkomstig is van
betrokkene, de vertegenwoordiger, de contactpersoon of de advocaat.
Naast de gronden genoemd onder a tot en met c, die ook gelden als
gronden voor niet ontvankelijkheid bij een aanvraag voor de
voorbereiding van een zorgmachtiging, is een grond voor een afwijzing
dat betrokkene niet instemt met het beƫindigen van de verplichte zorg
(onderdeel d). De wens van betrokkene de verplichte zorg niet te
beƫindigen gaat in dat geval voor op de wens van de aanvrager dat wel
te doen, ook al zal de aanvrager in de regel in het belang van
betrokkene handelen. In alle andere gevallen dient de
geneesheer-directeur een verzoekschrift voor beƫindiging van verplichte
zorg in bij de rechter. 

Vijfde lid

Indien de geneesheer-directeur al bezig is met de voorbereiding van een
verzoekschrift voor een zorgmachtiging of een wijziging daarvan, voegt
hij op grond van het vijfde lid de aanvraag tot beƫindiging van de
verplichte zorg bij dat verzoekschrift, zodat de rechter tegelijk met
zijn beslissing over het verzoekschrift op de aanvraag kan beslissen.
Als al een verzoekschrift is ingediend, verzoekt hij de griffie de
aanvraag bij het verzoekschrift te voegen. Op deze wijze kan de rechter
bij de beoordeling van het verzoekschrift, tevens ook de vraag meewegen
of de verplichte zorg niet moet worden beƫindigd en bij zijn
besluitvorming wat dat betreft een integrale afweging maken. 

Zesde tot en met tiende lid

Het zesde en negende lid bevatten de plicht voor de geneesheer-directeur
resp. de rechtbank om van hun beslissingen schriftelijk mededeling te
doen aan genoemde personen en instanties. Het zevende lid bevat enkele
processuele bepalingen voor de rechter. Het achtste lid verklaart
artikel 8:20 van overeenkomstige toepassing op de beslissing tot
beƫindiging van de verplichte zorg. Op grond van het tiende lid
schorsen eventuele rechtsmiddelen tegen de beslissing de
tenuitvoerlegging niet. 

Tegen de beslissing van de geneesheer-directeur niet over te gaan tot
beƫindiging van de verplichte zorg (als de aanvraag niet door
betrokkene, de vertegenwoordiger, de contactpersoon of de advocaat is
ingediend) is het mogelijk een klacht in te dienen. 

Artikel 8:20 (nieuw)

Eerste en tweede lid

Aan de beslissing van de geneesheer-directeur of de rechter om de
verplichte zorg tijdelijk te onderbreken of te beƫindigen kunnen
voorwaarden en beperkingen worden verbonden (artikel 8:17, tweede lid,
en artikel 8:18, tweede lid). Artikel 8:20 is toegevoegd om deze
voorwaarden en beperkingen nader te clausuleren en te voorkomen dat er
te vergaande voorwaarden en beperkingen worden opgelegd of de
voorwaarden en beperkingen op oneigenlijke gronden berusten. 

  

Deze voorwaarden en beperkingen kunnen betrekking hebben op de zorg die
aan betrokkene wordt verleend of op zijn gedrag. Delen van het zorgplan
kunnen ook onderdeel uitmaken van de voorwaarden. Bij deze voorwaarden
en beperkingen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het tijdig ophalen en
innemen van medicatie. Bij voorwaarden die betrekking hebben op het
gedrag kan gedacht worden aan een locatieverbod (niet in koffieshops
komen) of een contactverbod (geen contact hebben met een bepaalde
persoon). De betrokkene moet wel bereid zijn deze voorwaarden na te
leven. Doet hij dat niet dan kan de verplichte zorg niet worden
onderbroken of beƫindigd. De voorwaarde kan ook inhouden dat betrokkene
zich onder toezicht stelt van een zorgaanbieder. Dat zal vaak inhouden
dat betrokkene wordt opgedragen om op gezette tijden contact te zoeken
met een huisarts, een arts of iemand anders bij wie hij hulp en steun
kan vinden.

Derde lid

Op grond van deze bepaling dient de geneesheer-directeur advies over de
door hem noodzakelijk geachte voorwaarden en beperkingen in te winnen
bij de zorgverantwoordelijke.

Vierde lid

Als aan de tijdelijke onderbreking of beƫindiging van de verplichte
zorg voorwaarden of beperkingen worden verbonden, heeft een dergelijke
onderbreking of beƫindiging enkel zin indien betrokkene zich bereid
heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden of beperkingen, alsmede
dat betrokkene naar redelijke verwachting deze zal naleven. 

Artikel 8:21 

In het eerste lid is een verbetering aangebracht door te bepalen dat met
de evaluatie moet worden begonnen vanaf het moment dat het voornemen
bestaat de verplichte zorg te beƫindigen. Voor betrokkene is het vaak
van groot belang dat bij de beƫindiging van de verplichte zorg een
evaluatie van de uitvoering van de zorgmachtiging plaatsvindt. De
beperking van vrijheden van betrokkene grijpt immers diep in zijn
autonomie in. Er dient te worden geƫvalueerd voordat de verplichte zorg
is beƫindigd. De uitkomsten van de evaluatie kunnen worden gebruikt
voor het bijstellen van de zorgkaart of het opstellen van een
zelfbindingsverklaring. Dat laatste zal met name aan de orde zijn indien
betrokkene lijdt aan een chronische psychische stoornis, die naar
verwachting ook in de toekomst kan noodzaken tot verplichte zorg. 

Er is een nieuw derde lid toegevoegd vanwege de introductie van het
eigen plan van aanpak, bedoeld in artikel 5:7.

Artikel 8:22 (voorheen de artikelen 5:11, 5:12 en 5:20)

De aanpassingen in dit artikel hebben te maken met het verdwijnen van de
taken van de commissie, zoals opgenomen in het oorspronkelijke
wetsvoorstel. Naar aanleiding van de consultatie van de nota van
wijziging zijn, vanwege de opmerkingen van diverse partijen, waaronder
het Cbp, nog beperkingen aangebracht in de mogelijkheid tot
gegevensuitwisseling. 

Eerste lid

Het eerste lid verplicht de in het lid genoemde personen en organisaties
om ervoor te zorgen dat de genoemde andere personen en organisaties
worden geĆÆnformeerd voor zover die vanuit hun taakuitoefening op grond
van deze wet noodzakelijkerwijs over deze informatie moeten beschikken
opdat ernstige schade voor betrokkene of een ander kan worden voorkomen
of beperkt. Gegevensuitwisseling is dus niet mogelijk indien alleen
voldaan is aan het criterium ā€˜voor zover dat redelijkerwijs
noodzakelijk is voor de uitoefening van ieders taak op grond van deze
wetā€™ Er is nog een aanvullende eis dat dit noodzakelijk moet zijn ter
voorkoming of beperking van een aanzienlijk risico op ernstige schade
voor betrokkene of een ander. Deze clausuleringĀ sluit uitwisseling van
gegevens voor andere doelen uit. Toestemming van betrokkene is hiervoor
niet vereist. 

Het gaat hier vooral om de noodzakelijke gegevensuitwisseling mogelijk
te maken tussen enerzijds de zorgaanbieder, de geneesheer-directeur en
de zorgverantwoordelijke en anderzijds de officier van justitie. Deze
informatieplicht dient ervoor te zorgen dat tijdig informatie tussen
ā€˜de witte en blauwe kolomā€™ plaatsvindt, opdat tijdig goede zorg aan
betrokkene toekomt waarmee kan worden voorkomen dat betrokkene in een
ernstige crisis komt en gevaar voor zichzelf of anderen gaat vormen. Ook
als er klemmende belangen van anderen dan betrokkene zijn die
vroegtijdige gegevensuitwisseling noodzakelijk maken, dient dit te
geschieden. Het kan immers in die situaties juist van goed
hulpverlenerschap getuigen als een hulpverlener zich niet beroept op
zijn zwijgplicht, maar actie onderneemt door over betrokkene en zijn
situatie te overleggen met andere hulpverleners of relevante
organisaties. Dit sluit goed aan bij de Handreiking
ā€˜gegevensuitwisseling in het kader van bemoeizorgā€™, zoals in 2005
opgesteld door GGD Nederland, GGZ Nederland en de KNMG en het Convenant
Politie ā€“ GGZ 2012. De politie is in het lid niet genoemd. Waar nodig
zal het openbaar ministerie contact opnemen met de politie.

Tweede lid

Het tweede lid expliceert dat het bij de gegevensverstrekking, bedoeld
in het eerste lid, om gegevens als bedoeld in de Wet justitiƫle en
strafvorderlijke gegevens en de Wet politiegegevens gaat. Beide wetten
zullen via de invoeringswet bij dit wetsvoorstel worden aangepast opdat
daarin een verwijzing komt naar dit artikel. Daarnaast maakt dit lid ook
duidelijk dat het om bijzondere persoonsgegevens kan gaan betreffende
iemands gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.

Derde lid

Het derde lid geeft aan de in het lid genoemde personen en organisaties
de bevoegdheid inlichtingen of inzage te vorderen van gegevens en
bescheiden. Ook hiervoor is het criterium dat zij vanuit hun
taakuitoefening op grond van deze wet noodzakelijkerwijs over deze
informatie moeten beschikken opdat ernstige schade voor betrokkene of
een ander kan worden voorkomen of beperkt. Bij het opvragen van gegevens
zal het doel van de verstrekking moeten worden opgegeven. 

Vierde lid

Het vierde lid vormt het spiegelbeeld van de bevoegdheid, bedoeld in het
tweede lid, en schept de verplichting voor een ieder om aan de
uitvoering van die bevoegdheid mee te werken. Het uitgangspunt bij dit
alles is dat er zo weinig mogelijk informatie wordt uitgewisseld. Bij de
verstrekking van de gegevens zal moeten worden bepaald welke gegevens
relevant zijn, gelet op het doel waarvoor de gegevens worden gevorderd,
zoals benoemd in het tweede lid. Ook bij de gegevensuitwisseling,
bedoeld in dit artikel, gelden de beginselen van subsidiariteit en
proportionaliteit onverkort. Als niet het voorkomen of beperken van een
aanzienlijk risico op ernstige schade voor betrokkene of een ander, het
doel is van vroegtijdige gegevensuitwisseling, maar alleen het
bevorderen van een goede uitoefening van de taken van de in het eerste
lid genoemde personen en instanties, geldt het uitgangspunt dat
toestemming van betrokkene moet zijn verkregen. Ook als de gevraagde
gegevens niet relevant zijn, gelet op het doel van de verstrekking, kan
gegevensuitwisseling alleen plaatsvinden voor zover betrokkene hiervoor
toestemming heeft gegeven.

Vijfde lid

Het vijfde lid bevat een geheimhoudingsplicht voor de medewerkers van de
zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke,
burgemeester en officier van justitie. 

Artikel 8:23 (nieuw)

Eerste lid

Deze bepaling is nodig opdat de onafhankelijke arts, bedoeld in artikel
5:9, ten behoeve van diens taak op grond van paragraaf 3 van hoofdstuk 5
en artikel 7:5, door de zorgaanbieder toegang wordt verschaft tot het
register, bedoeld in artikel 8:25, op het punt van de
zelfbindingsverklaring. 

Tweede lid

De zorgverantwoordelijke dient de onafhankelijke arts toegang te
verschaffen tot het zorgplan, bedoeld in artikel 5:15, en het dossier
van betrokkene, bedoeld in artikel 8:4.

Artikel 8:24 (nieuw)

Dit artikel regelt het recht voor nabestaanden op inzage in ā€“ of een
afschrift van ā€“ het dossier van betrokkene. De criteria hiervoor zijn
schriftelijke toestemming van betrokkene of een zwaarwegend belang voor
de nabestaanden, in beide gevallen voor zover de persoonlijke
levenssfeer van derden niet wordt geschaad. Deze criteria zijn afgeleid
van artikel 7:457 van het Burgerlijke Wetboek (hulpverlener) en de
hierover ontstane rechtspraak. Zo dient de hulpverlener op grond van
laatstgenoemd artikel zijn beroepsgeheim ook na de dood van een patiƫnt
in acht te nemen. In de rechtspraak is evenwel de mogelijkheid erkend
van een inbreuk op het beroepsgeheim na het overlijden van een patiƫnt
indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Deze zijn in artikel 8:24
verwerkt. Het bestaan van een zwaarwegend belang van de nabestaanden kan
bijvoorbeeld betrekking hebben op hun eigen gezondheid of van
financiƫle aard zijn. In het eerste geval kan gedacht worden aan het
geval dat inzage in gegevens noodzakelijk is voor erfelijkheidonderzoek.
De enkele omstandigheid dat inzage van het dossier noodzakelijk is voor
de rouwverwerking zal ā€“ hoe zwaarwegend ook vanuit menselijk
perspectief ā€“ hiervoor niet voldoende kwalificerend zijn. FinanciĆ«le
belangen kunnen onder andere zijn: uitkering aan nabestaanden voor een
verzekering, gebruik van gegevens in een aansprakelijkheidsprocedure of
gebruik van gegevens om de geldigheid van een rechtshandeling aan te
vechten, omdat de overledene wilsonbekwaam was, bijvoorbeeld bij het
opstellen van een testament. In het laatste geval moeten er wel
zwaarwegende aanwijzingen zijn dat inderdaad sprake was van wils- of
handelingsonbekwaamheid en dat de wijze van gegevensopenbaring de enige
mogelijkheid is om de gewenste opheldering te bieden. 

Wanneer zich de zeer uitzonderlijke situatie voordoet dat een
strafvorderlijke doel (bijvoorbeeld ter beveiliging van de maatschappij)
er toe noodzaakt dat een nabestaande inzage heeft in het medisch
dossier, is dit - afhankelijk van de omstandigheden van het geval - aan
te merken als een zwaarwegend belang in de zin van dit artikel. Menen
nabestaanden dat de zorgaanbieder hun verzoek om informatie ten onrechte
afwijst, dan kunnen zij gebruik maken van de klachtenregeling van de
zorgaanbieder. 

Artikelen 8:25 (voorheen de artikelen 5:18 en 8:17)

Artikelen 8:25 regelt de verplichting voor de zorgaanbieder om ten
behoeve van het toezicht door de inspectie een register bij te houden.
In het oorspronkelijke wetsvoorstel was dit deels toebedeeld aan de
commissie (5:18). Artikel 8:25 verplicht de zorgaanbieder om
verschillende gegevens bij te houden in een register. Samen met de
gegevens die de zorgaanbieder periodiek moet overleggen op grond van
artikel 8:26 vormen de registraties op grond van artikel 8:25 de basis
voor het toezicht door de inspectie. 

Hoe de zorgaanbieders de gegevens op grond van de artikel 8:25
registreren is hun eigen verantwoordelijkheid. De geneesheer-directeur
hoeft niet meer, zoals nu het geval is, allerhande kennisgevingen te
doen aan de IGZ, maar de informatie moet wel beschikbaar zijn bij de
zorgaanbieders. De IGZ kan immers in het kader van het toezicht inzage
verlangen in de bedoelde registers. Het voortdurend moeten invullen van
allerlei formulieren en vervolgens zenden van deze (papieren)
formulieren aan de IGZ behoort daarmee tot het verleden. 

Eerste lid

Een belangrijk deel van de gegevens die op grond van artikel 8:25,
eerste lid, moeten worden geregistreerd (het onder a tot en met e
gestelde) is gebaseerd op de dataset Argus. Argus is een minimale
gegevensset voor de verzameling van gegevens over de toepassing van de
meest voorkomende vrijheidsbeperkende interventies in de geestelijke
gezondheidszorg. Het in het eerste lid, onder c, gestelde ziet op de
vorm van de aan betrokkene verleende verplichte zorg. Daaronder worden
de volgende soorten zorg verstaan: registratie van separatie,
afzondering, fixatie, verplicht verblijf in een individuele ruimte,
parenterale medicatie met fysiek verzet (medicatie buiten
maagdarmkanaal, bijvoorbeeld via een injectie of infuus), alsmede
gedwongen vocht en voeding met fysiek verzet. Bij het in het eerste lid,
onder d, gestelde moet worden gedacht aan gegevens over de
proportionaliteit, de subsidiariteit en doelmatigheid van de verleende
zorg. Het in het eerste lid, onder e en f, gestelde, ziet op het
daadwerkelijke aantal opgelegde vrijheidsbeperkende interventies per
patiƫnt en de feitelijke duur daarvan. Overigens wordt hier niet onder
verstaan de parenterale medicatie met fysiek verzet en de toegediende
vocht en voeding met fysiek verzet. In de op grond van het derde en
vierde lid op te stellen regelgeving zal hierop worden ingegaan. 

Omdat alle zorgaanbieders op dezelfde wijze dienen vast te leggen wat er
wordt gedaan, kan via de IGZ aan de minister vitale beleidsinformatie
worden geleverd om op termijn zo nodig nieuwe doelstellingen te
formuleren. 

In het register moeten verder de beslissingen die legitimeren tot de toe
te passen interventies worden opgenomen. Hieronder vallen alle
beslissingen die zijn genomen door de burgemeester, de
geneesheer-directeur en de rechter op basis waarvan (tijdelijk)
verplichte zorg (voorafgaand aan een crisismaatregel of in onvoorziene
situaties), aan betrokkene kan worden verstrekt. Ook beslissingen voor
tijdelijke onderbreking of beƫindiging van de zorgmachtiging moeten
worden geregistreerd. In het kader van het verkrijgen van inzicht op
welke titel betrokkene de zorgmachtiging heeft verkregen, moet ingevolge
het eerste lid, onder n, ook geregistreerd worden of de zorgmachtiging
is verkregen van de strafrechter op grond van artikel 37 van het Wetboek
van Strafrecht. Via deze weg kan iemand in een ggz-instelling worden
opgenomen met een forensische titel. Registratie van deze titel is van
belang voor de zorgaanbieder, omdat voor deze personen geldt dat de
Minister van Veiligheid en Justitie meebeslist over een tijdelijke
onderbreking van deze zorg en de geneesheer-directeur de Minister van
Veiligheid en Justitie moet informeren over de beƫindiging van de
zorgmachtiging.Ā Daarnaast kan op basis van deze registratie inzicht
worden gekregen in de mate van instroom van patiƫnten met een
forensische titel in de ggz. Tot slot dienen, naast dit alles, ook de
beslissingen van de klachtencommissie te worden geregistreerd.

Tweede lid

Op grond van dit lid kan bij algemene maatregel van bestuur nader worden
bepaald welke informatie als bedoeld in het eerste lid in het register
moet worden opgenomen. Bijvoorbeeld dat inzake de aan betrokkene
verleende verplichte zorg (eerste lid, onderdeel c), de bij kinderen en
jeugdigen toegepaste pedagogische of therapeutische maatregelen als
bedoeld in artikel 3.2 onder c moeten worden geregistreerd, vanwege het
in acht nemen van extra zorgvuldigheidseisen bij kinderen en jeugdigen
en het toezicht dat de IGZ hierop kan houden. 

Derde lid

Op grond van dit lid, kunnen bij ministeriƫle regeling regels worden
gesteld over de wijze waarop de gegevens in het register worden
vastgelegd, alsmede hoe de gegevens aan de inspectie worden verstrekt.
Bij de regeling kunnen ook eisen aan de manier van registratie worden
gesteld ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen.

Artikel 8:26 (nieuw)

De zorgaanbieder moet op grond van dit artikel eens per zes maanden een
overzicht aan de IGZ verstrekken betreffende de verplichte zorg die door
de zorgaanbieder is verleend, onder vermelding van de aard en frequentie
daarvan, met daarbij een door het bestuur van de zorgaanbieder
ondertekende analyse van de verleende verplichte zorg. Voorgeschreven is
dat dit digitaal moet plaatsvinden. Het wordt aan organisaties zelf
overgelaten hoe dit het beste vorm kan worden gegeven. Het systeem van
de Wet bopz, waarbij directie melding aan de IGZ moest worden gedaan van
elke vorm van dwangbehandeling en alle middelen en maatregelen per
betrokkene, komt hiermee te vervallen. De praktijk onder de Wet bopz
wordt door uitvoerders als administratief zeer belastend ervaren. Het
doel, een goed toezicht door de IGZ, kan ook worden bereikt met
bovengenoemde periodieke rapportage in combinatie met de verplichting
tot het bijhouden van de registratie, bedoeld in artikel 8:25. De
aanlevering dient digitaal plaats te vinden. Hiermee zal de papieren
exercitie van het gebruiken van allerhande formulieren voorbij zijn. Het
wordt aan veldpartijen overgelaten hoe dit het beste vorm gegeven kan
worden met behulp van welke digitale middelen. 

 

Artikel 8:27 (voorheen artikel 5:19)

Eerste lid

Meerdere partijen, waaronder de NVvP, de LPGGZ, de Stichting PVP, GGZ
Nederland en het Cbp, hebben naar aanleiding van de consultatie over de
nota van wijziging aangegeven niet te begrijpen waarom de bewaartermijn
(dertig jaar in artikel 5:19, eerste lid, van het oorspronkelijke
voorstel en twintig jaar in de geconsulteerde versie) zoveel langer is
dan de algemene bewaartermijn van medische gegevens in het Burgerlijk
Wetboek. Met de thans in artikel 8:27 opgenomen bewaartermijn van
vijftien jaar wordt aangesloten bij de regeling in artikel 7:454, derde
lid, van het Burgerlijk Wetboek. 

Tweede lid

Indien de geneesheer-directeur na de voorbereiding van een
zorgmachtiging beslist geen verzoekschrift bij de rechter in te dienen,
bepaalt het tweede lid dat de gegevens vijf jaar na die beslissing
dienen te worden vernietigd. 

Derde lid

De geneesheer-directeur dient de gegevens en bescheiden eveneens te
vernietigen op grond van het derde lid, indien de aanvraag voor de
voorbereiding van een zorgmachtiging niet-ontvankelijk is verklaard.
Laatstgenoemde vernietiging geschiedt Ć©Ć©n jaar na niet-ontvankelijk
verklaring. 

Vierde lid

Op grond van het vierde lid dienen de gegevens en bescheiden te worden
vernietigd na verloop van de in het eerste tot en met derde lid genoemde
termijnen. Overeenkomstig het vierde lid van artikel 5:19 van het
oorspronkelijke wetsvoorstel gelden daarop twee uitzonderingen: indien
het redelijkerwijs aannemelijk is dat een ander dan de betrokkene groot
belang heeft bij het langer bewaren van de gegevens en bescheiden,
alsmede indien bij wet aldus wordt bepaald. 

Vijfde lid

Het vijfde lid regelt de vernietiging op verzoek van betrokkene. Anders
dan in artikel 5:19, derde lid, van het oorspronkelijke voorstel is nu
voorzien in vernietiging op verzoek van betrokkene, maar wel onder
bepaalde voorwaarden. Aldus wordt meer recht gedaan aan de belangen van
betrokkene. De eerste voorwaarde is dat hoe dan ook een periode van vijf
jaar (na beƫindiging van de zorgmachtiging of crisismaatregel) moet
zijn verlopen. De tweede is dat het redelijkerwijs niet aannemelijk mag
zijn dat er een groot belang van een ander dan betrokkene is dat zich
tegen vernietiging verzet, dan wel het bepaalde bij wet zich hiertegen
verzet.

Artikel 8:28 (voorheen artikel 5:21)

Ten behoeve van statistische of wetenschappelijke doeleinden kunnen op
grond van dit artikel gegevens zonder toestemming van betrokkene door de
zorgaanbieder, de geneesheer-directeur, de burgemeester en de officier
van justitie worden verstrekt. Bepaalde gegevens zoals die op grond van
artikel 8:25 door de zorgaanbieder moeten worden bijgehouden in een
register, zouden op grond hiervan centraal kunnen worden geregistreerd,
met als doel het verwerven van meer inzicht in het functioneren van dit
deel van de zorg. Voorwaarde is wel dat wordt voorzien in voldoende
waarborgen voor de persoonlijke levenssfeer van betrokkene en een
zwaarwegend algemeen belang wordt gediend. De bescherming van de
persoonlijke levenssfeer kan bijvoorbeeld worden bereikt door het
anonimiseren van de gegevens. Betrokkene kan de verstrekking van zijn
gegevens voorkomen door hiertegen uitdrukkelijk bezwaar te maken. 

Artikel 8:29 (nieuw)

Dit artikel beoogt een overlegstructuur in het leven te roepen waarin
tot kennisdeling wordt gekomen inzake het aanbod van verplichte zorg, de
knelpunten bij de voorbereiding op die zorg en de uitvoering ervan. De
bepaling richt zich op de geneesheer-directeuren van de zorgaanbieders
die verplichte zorg aanbieden in een regio die overeenkomt met een
gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD). Voor die regionale samenhang is
gekozen omdat bij de GGD veelal een meldpunt voor openbare geestelijke
gezondheidszorg is gevestigd. Dit biedt een aanknopingspunt om de GGD en
gemeenten te betrekken in dit overleg. Het kan ook een stimulans zijn om
gezamenlijk meer te kijken naar preventieve instrumenten opdat
uiteindelijk minder snel verplichte zorg hoeft te worden ingezet.

AA en BB

Artikelen 9:1 en 10:2

Deze wijzigingen zijn redactioneel en wetstechnisch van aard. 

CC

Artikel 10:3

Eerste lid

In het eerste lid zijn een aantal artikelen toegevoegd op basis waarvan
niet alleen betrokkene, maar ook diens vertegenwoordiger, advocaat en
contactpersoon een klacht kunnen indienen bij de klachtencommissie.
Nieuw zijn de beslissingen rond het vaststellen van wilsonbekwaamheid
van betrokkene (artikel 1:6), het niet ontvankelijk verklaren van de
aanvraag, bedoeld in artikel 5:4, het besluit van de
geneesheer-directeur tot beƫindiging van de voorbereiding van het
verzoek voor een zorgmachtiging (artikel 5:13) en de aanvraag bij de
geneesheer-directeur om alsnog een verzoekschrift bij de rechter in te
dienen (artikel 5:19). 

Derde, vijfde en zesde lid

Deze aanpassingen zijn redactioneel van aard.

DD

Artikel 10:5

Eerste lid

De tekst van de eerste zin in het eerste lid is aangepast, opdat
duidelijk is dat iedere belanghebbende tegen een beslissing van de
klachtencommissie beroep kan instellen bij de rechter. 

Vierde lid

Hierin is de zorgaanbieder toegevoegd. Bovendien is de
ā€˜patiĆ«ntcontactpersoonā€™ in de tweede zin vervangen door de
contactpersoon. De reden daarvoor is dat met deze nota van wijziging
niet langer de functie van ā€˜patiĆ«ntcontactpersoonā€™ is opgenomen.
Dat is de contactpersoon geworden (zie verder artikel 1:5). 

EE

Artikel 10:6

Deze wijzigingen zijn wetstechnisch van aard. 

FF

Artikel 10:7

Aan dit artikel is toegevoegd dat de klachtencommissie een naar
billijkheid vast te stellen schadevergoeding toekent. 

GG

Artikel 10:8

Deze wijzigingen zijn wetstechnisch van aard. 

HH

Artikel 10:9

Deze wijzigingen zijn redactioneel van aard. 

II

Artikel 11:1

Het aan het eerste lid toegevoegde onderdeel f en het nieuwe tweede lid
beogen dat een patiƫntenvertrouwenspersoon ook tot taak krijgt het
geven van advies en bijstand bij vragen of klachten over de uitvoering
van de zorg en het geven van advies en bijstand ten aanzien van de
uitoefening van de rechten van betrokkene. Deze taken sluiten prima aan
bij de taken die de patiƫntenvertrouwenspersonen nu al in de praktijk
verrichten, verenigd in de Stichting PVP.

De overige wijzigingen zijn wetstechnisch van aard.

JJ

Artikel 11:3

De wijzigingen in het eerste en tweede lid zijn redactioneel van aard.
In het eerste lid is daarnaast de vertegenwoordiger toegevoegd. 

Verder is in het eerste en derde lid het uitgangspunt verwerkt, dat
betrokkene of diens vertegenwoordiger uitdrukkelijk moet instemmen met
het verstrekken van inzage in zijn dossier (in plaats van geen bezwaar
tegen). Dit is in de lijn met het advies van de Raad van State bij het
voorstel van wet, houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor
personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke
handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijke
gehandicapte cliƫnten), (Kamerstukken II 2008-2009, 31 996). 

Het vierde lid is overbodig en kan daarmee worden geschrapt.

KK

Artikel 12:1

De familievertrouwenspersoon staat de familieleden en naastbetrokkenen
van de cliƫnt bij. De familievertrouwenspersoon is werkzaam bij een
ggz-instelling, maar werkt onafhankelijk van die zorgaanbieder. Dat
houdt in dat de familievertrouwenspersoon door de zorgaanbieder niet
wordt aangestuurd op de wijze waarop deze zijn taken verricht. De
ā€˜aansturingā€™ wordt gedaan door de LSFVP. Aangezien het aantal
familievertrouwenspersonen bij ggz-instellingen gestaag toeneemt,
krijgen de taken van de familievertrouwenspersoon in de praktijk steeds
meer vorm. Dit heeft geleid tot aanpassing van de taakomschrijving in
dit artikel, conform opmerkingen van de LSFVP naar aanleiding van de
consultatie over de nota van wijziging. Duidelijker is tot uitdrukking
gebracht dat de familievertrouwenspersoon optreedt op verzoek van
familie en naasten en tot taak heeft de familie en naasten te
informeren, te adviseren, te ondersteunen en bijstand te verlenen bij
een klachtprocedure, alsmede dat hij tevens een bemiddelingstaak heeft.

Eerste lid

Bij de uitoefening door de familievertrouwenspersoon van zijn taken, kan
een onderscheid worden gemaakt in drie verschillende fasen. Het
allereerste contact met familieleden of naasten ziet vaak op het
beantwoorden van vragen en het meedenken met familie of naasten (eerste
lid, onder a en b). Familieleden en naasten zijn dan bijvoorbeeld op
zoek naar informatie over de psychische stoornis van hun familielid of
vriend, vragen zich af op welke wijze zij contact kunnen krijgen met een
behandelaar of op welke wijze zij betrokken kunnen worden bij de zorg.
De familievertrouwenspersoon kan dan informatie geven en het familielid
of naaste van advies dienen. In deze gevallen is vaak sprake van
kortdurend contact. Ter ondersteuning van deze taak heeft de Landelijke
stichting familievertrouwenspersoon een telefonische hulplijn in het
leven geroepen. Daarnaast zal de familievertrouwenspersoon op verzoek
van familieleden en naasten aan hen ondersteuning bieden (eerste lid,
onder c). Ook zal de familievertrouwenspersoon de familie en naasten
bijstand verlenen bij de klachtprocedure (eerste lid, onder d). 

Tweede lid

In het tweede lid is de taak van de familievertrouwenspersoon opgenomen
om te bemiddelen in de triade tussen familie of naaste, cliƫnt en
behandelaar. Deze taak is vaak langduriger van aard en oefent de
familievertrouwenspersoon uit gedurende de fase waarin aan betrokkene
zorg wordt verleend. De familievertrouwenspersoon is gericht op het
herstellen van de relaties in deze triade. De familievertrouwenspersoon
zal overigens niet namens de familie of naaste een klacht indienen, dat
blijft de verantwoordelijkheid van het betreffende familielid of naaste.


Vijfde lid

De wijziging in het (nieuwe) vijfde lid is wetstechnisch van aard.

LL

Artikel 12:2 

Aan dit artikel is een nieuw eerste lid toegevoegd. De LSFVP ziet graag
geregeld dat de familievertrouwenspersoon betrokkene alleen bezoekt na
verzoek van familie of naasten, dan wel op verzoek van betrokkene zelf.
Zo zal er minder risico zijn dat betrokkene verrast wordt met een bezoek
van een familievertrouwenspersoon. Het is verder aan de beoordeling van
de familievertrouwenspersoon of het raadzaam is over het voorgenomen
bezoek (op verzoek van familie of naasten) eerst overleg te voeren met
de patiƫntenvertrouwenspersoon, die dit voorafgaande aan het bezoek kan
bespreken met betrokkene. 

MM

Artikel 12:3

De wijzigingen in het eerste en tweede lid zijn redactioneel van aard.

Verder is in het eerste en derde lid het uitgangspunt verwerkt, dat
betrokkene of diens vertegenwoordiger uitdrukkelijk moet instemmen met
het verstrekken van inzage in zijn dossier (in plaats van geen bezwaar
tegen ā€“ zie ook de toelichting bij artikel 11:3).

Het vierde lid is overbodig en kan daarmee worden geschrapt.

NN

Artikel 12:4

Aan artikel 12:4 zijn onder c, d en e verdere omstandigheden toegevoegd
waarin de familievertrouwenspersoon niet tot geheimhouding is verplicht
van hetgeen in de uitoefening van zijn taak aan hem is toevertrouwd. 

OO, PP en QQ

Artikelen 13:1, 13:3 en 13:6

In deze artikelen zijn enkele redactionele aanpassingen doorgevoerd. 

RR

Artikel 14:1

Eerste lid

Het eerste lid is aangepast conform de gebruikelijke redactie bij een
dergelijke bepaling.

Tweede lid

In het tweede lid is de eerste zin geschrapt omdat dit overbodig is. Dit
vloeit immers naar zijn aard al voort uit de toepassing van de
bevoegdheid. Daarnaast is het tweede lid aangepast opdat de
toezichthouder ook een woning mag binnentreden, voor zover dat voor de
vervulling van hun taak noodzakelijk is, die geen onderdeel is van een
accommodatie. De reden hiervoor is dat de toezichthouder in gevallen
waarbij verplichte zorg in ambulante omstandigheden wordt verstrekt, ook
de privƩ woning van betrokkene moet kunnen binnentreden in het kader
van toezicht. 

Zesde lid

Via het nieuwe zesde lid wordt voldaan aan een verplichting die
voortvloeit uit het door Nederland reeds geratificeerde Europees Verdrag
ter voorkoming van Foltering of Vernederende Behandeling of Bestraffing,
(Straatsburg, 26Ā november 1987, Trb.Ā 1988, 19) en het Facultatief
Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke
of onterende behandeling of bestraffing (New York, 18Ā december 2002,
Trb.Ā 2005, 243). Dit is ook door het kabinet toegezegd aan het Europees
ComitƩ inzake de voorkoming van folteringen of vernederende
behandelingen of bestraffingen. 

Verder zijn enkele redactionele aanpassingen en wetstechnische
verbeteringen doorgevoerd in het artikel. 

SS

Artikel 14:2

Dit artikel is overbodig en kan worden geschrapt. 

TT

Artikel 14:3

Dit artikel is redactioneel aangepast. De commissie wordt vervangen door
de officier van justitie, conform zijn huidige rol in de Wet bopz. Het
is immers deze functionaris die een inschatting moet maken van de
risicoā€™s ter zake en beslissingen moet nemen over eventuele actieve
opsporing. 

UU

Artikel 14:5

Dit artikel is redactioneel en wetstechnisch aangepast. 

VV en WW

Artikelen 14:6, 14:7 en 14:9

Deze wijzigingen zijn wetstechnisch van aard.

XX, YY en ZZ

Artikelen 15:1, 15:2

Naast de in hoofdstuk 15 van het al ingediende wetsvoorstel genoemde
wetten zijn er nog diverse andere (voorstellen van) wetten waarbij
aanpassing nodig is. Gelet op de omvang daarvan zullen de nodige
aanpassingen van andere wetgeving worden vormgegeven in een separaat
wetsvoorstel (invoeringswet). Op grond hiervan is de tekst van hoofdstuk
16 (overgangsbepalingen) verplaatst naar hoofdstuk 15. 

Artikel 15:3 (nieuw)

Dit artikel bepaalt dat onder Wet bopz geregistreerde psychiatrische
ziekenhuizen ambtshalve worden opgenomen in het openbaar register,
bedoeld in artikel 1:2. De aldus onder de Wet bopz geregistreerde
zorgaanbieder hoeft hiervoor geen actie te ondernemen.

AB

Artikel 16:1 

Deze wijziging is redactioneel van aard.

De Minister van Volksgezondheid, 

Welzijn en Sport, 

mw. drs. E.I. Schippers

 Remmers van Veldhuizen, tijdschrift voor rehabilitatie, maart 2012.

 Remmers van Veldhuizen, tijdschrift voor rehabilitatie, maart 2012.

 Rijk: Vier grote steden (2011): Plan van aanpak dak en thuislozen
(maatschappelijke opvang) 2e fase 

 VNG; Ministerie van Veiligheid en Justitie (2011): Samenwerkingsmodel
Nazorg volwassen (ex-)gedetineerde burgers ā€“ actualisatie 2011

 EHRM, 5 oktober 2000, Varbanov tegen Bulgarije, BJ 2001, nr. 36.

 Hoge Raad, NJ 2001, 600.

 Registratie van vrijheidsbeperkende interventies in de geestelijke
gezondheidszorg, Handleiding Argus uitgebracht door GGZ Nederland, 2012.


	Versie Raad van State			

 PAGE    

 PAGE   1