[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2013D40318, datum: 2013-10-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Briefwisseling houdende een overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van CuraƧao, en de Republiek Kroatiƫ betreffende automatische gegevensuitwisseling inzake inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling; Willemstad, 27 juni 2013 (2013D40316)

Preview document (šŸ”— origineel)


Briefwisseling houdende een overeenkomst tussen het Koninkrijk der
Nederlanden, ten behoeve van CuraƧao, en de Republiek Kroatiƫ
betreffende automatische gegevensuitwisseling inzake inkomsten uit
spaargelden in de vorm van rentebetaling; Willemstad, 27 juni 2013 (Trb.
2013, 108)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

Op 16 juli 2003 is Richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese
Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op spaargelden in de
vorm van rentebetaling (PbEU 2003, L 157/38) (hierna: Richtlijn
2003/48/EG) in werking getreden. Op grond van deze Richtlijn 2003/48/EG
zal gegevensuitwisseling plaatsvinden over rentebetalingen die worden
verricht door uitbetalende instanties aan natuurlijke personen
(uiteindelijk gerechtigden) die woonachtig zijn in een andere lidstaat.
Gedurende een overgangsperiode past een drietal landen (Oostenrijk,
Belgiƫ en Luxemburg) in plaats daarvan een bronheffing toe. 

Richtlijn 2003/48/EG wordt conform artikel 17 per 1 juli 2005 door de
huidige EU-lidstaten toegepast. Als gevolg van de toetreding tot de
Europese Unie van de Republiek Kroatiƫ per 1 juli 2013 dient dit land
per diezelfde datum Richtlijn 2003/48/EG toe te passen. Ter completering
van het spaartegoedennetwerk en ter handhaving van het zogenoemde
ā€˜level playing fieldā€™ gaat KroatiĆ« ook bilaterale
spaartegoedenverdragrelaties aan met Aruba, CuraƧao, Sint Maarten, het
Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba),
Guernsey, Jersey, Isle of Man, Anguilla, Montserrat, Turks and Caicos
Islands, British Virgin Islands en Cayman Islands.

Richtlijn 2003/48/EG is in CuraƧao omgezet in de Landsverordening
spaarvermogensheffing (P.B. 2006, no. 50). 

Met het onderhavige op 27 juni 2013 te Willemstad tot stand gekomen
verdrag verplicht CuraƧao zich gedurende de overgangsperiode van
Richtlijn 2003/48/EG een bronheffing in te houden op rentebetalingen die
worden verricht door een uitbetalende instantie gevestigd in CuraƧao
aan een uiteindelijk gerechtigde die inwoner is van de Republiek
Kroatiƫ. CuraƧao zal driekwart van de opbrengst van de bronheffing
overmaken aan de Republiek Kroatiƫ. Na de overgangsperiode van
Richtlijn 2003/48/EG zal CuraƧao automatisch gegevens uitwisselen over
de hiervoor genoemde rentebetalingen. De Republiek Kroatiƫ verplicht
zich in het onderhavige verdrag ertoe dat zij ook aan CuraƧao
automatisch gegevens zal verstrekken over rentebetalingen van een
uitbetalende instantie, gevestigd in die lidstaat, aan een uiteindelijk
gerechtigde, die inwoner is van CuraƧao.

Verloop van de onderhandelingen

Dit verdrag is gebaseerd op het in een eerder stadium, in samenwerking
met de (voormalige) Nederlandse Antillen, opgestelde modelverdrag dat de
tekst bevat voor de verdragen die worden gesloten met EU-lidstaten die
meteen overgaan tot gegevensuitwisseling. Dit modelverdrag is destijds
door de lidstaten van de EU besproken en goedgekeurd. Op basis van de
tekst van dit model is het verdrag opgesteld en ondertekend. 

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

CuraƧao heeft recht op 25% van de bronheffing op de rentebetalingen
door uitbetalende instanties op CuraƧao aan uiteindelijk gerechtigden
in de Republiek Kroatiƫ. Daarnaast zal de informatieverstrekking door
de Republiek Kroatiƫ ten behoeve van CuraƧao tot een budgettaire
opbrengst leiden. Mede gezien de naar verwachting geringe omvang van de
respectievelijke rentestromen is geen goede inschatting te maken van de
omvang van de ā€“ in beginsel ā€“ positieve budgettaire gevolgen.

Dit verdrag is een aanvulling op het reeds bestaande
spaartegoedennetwerk in CuraƧao. Mede gezien de naar verwachting
geringe omvang van de respectieve rentestromen zal de additionele
lastenverzwaring voor de CuraƧaose uitbetalende instanties als gevolg
van dit verdrag dan ook gering zijn.

Koninkrijkspositie

Dit verdrag zal, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor CuraƧao
gelden. Voor Aruba, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland
zijn afzonderlijke verdragen met de Republiek Kroatiƫ gesloten.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Algemeen

Hierna zal de tekst van het verdrag worden toegelicht. Aan de
toelichting is een tabel toegevoegd, waarin wordt verduidelijkt op welke
artikelen van Richtlijn 2003/48/EG de artikelen van het verdrag zijn
gebaseerd.

Briefwisseling

Voorafgaand aan de ondertekening van het verdrag dat het Koninkrijk ten
behoeve van CuraƧao heeft gesloten met de Republiek Kroatiƫ, heeft een
briefwisseling tussen de verdragspartners plaatsgevonden, waarin is
bepaald dat het verdrag voorlopig zal worden toegepast per datum van
toetreding tot de Europese Unie door de Republiek Kroatiƫ, in het geval
op dat moment nog niet de procedures voor bekrachtiging van het verdrag
zijn afgerond.

Artikel 1

Artikel 1 bevat de algemene reikwijdte van het verdrag. Het verdrag
geldt volgens het eerste lid slechts voor rentebetalingen door een
uitbetalende instantie gevestigd in een van de verdragsstaten aan een
uiteindelijk gerechtigde die inwoner is van de andere verdragsstaat.

Volgens het tweede lid geldt het verdrag alleen voor rentebetalingen op
schuldvorderingen en heeft het geen gevolgen voor zaken die samenhangen
met de belastingheffing van pensioenen of verzekeringsvoordelen.

Artikel 2

In artikel 2 worden verschillende termen gedefinieerd, waarbij voor de
definities van uiteindelijk gerechtigde, uitbetalende instantie en
rentebetaling wordt aangesloten bij de definities uit Richtlijn
2003/48/EG.

Artikel 3

Voor de vraag of een in CuraƧao gevestigde uitbetalende instantie
bronheffing moet inhouden, is van belang wie de uiteindelijk gerechtigde
is en wat zijn woonplaats is. CuraƧao zal hiertoe volgens artikel 3
procedures vaststellen die voldoen aan de normen van artikel 3 van
Richtlijn 2003/48/EG. Voor contractuele betrekkingen van vĆ³Ć³r 1
januari 2004 zal de identiteit en woonplaats echter worden vastgesteld
op basis van de informatie die de uitbetalende instantie heeft op grond
van de Landsverordening identificatie bij financiƫle dienstverlening
(Landsverordening van 10 februari 1996 houdende regelen inzake
identificatie van cliƫnten bij financiƫle dienstverlening,
Publicatieblad van de Nederlandse Antillen 1996, nr. 23).

De laatste volzin van artikel 3 gaat de situatie tegen dat de
uitbetalende instantie voor contractuele betrekkingen van voor 1 januari
2004 niet de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde
kan vaststellen op basis van de informatie die het heeft op grond van de
Landsverordening identificatie bij financiƫle dienstverlening omdat er
op basis van deze Landsverordening vrijstellingen of ontheffingen zijn
verleend aan de uiteindelijk gerechtigde. Tevens bepaalt de laatste
volzin dat er in de toekomst geen verdere vrijstellingen of ontheffingen
mogen worden verleend. De Landsverordening identificatie bij financiƫle
dienstverlening bevat namelijk in artikel 5, zesde lid, een mogelijkheid
voor de CuraƧaose minister van Financiƫn om vrijstellingen of
ontheffingen te verlenen. De lidstaten van de EU wilden voorkomen dat
deze delegatiemogelijkheid zou worden gebruikt, zodat alsnog de
identiteit en woonplaats van een uiteindelijk gerechtigde niet zijn te
achterhalen. Aangezien van deze delegatiemogelijkheid tot op heden geen
gebruik is gemaakt en om tegemoet te komen aan de zorgen van de
lidstaten van de EU, heeft  CuraƧao ermee ingestemd, in de
spaartegoedenverdragen de regeling op te nemen uit de laatste volzin van
artikel 3, inhoudende dat bestaande vrijstellingen of ontheffingen niet
meer van toepassing zijn en er geen verdere vrijstellingen of
ontheffingen worden verleend. Deze bepaling is niet terug te vinden in
Richtlijn 2003/48/EG.

Artikel 4

Artikel 4 bevat de hoofdregel van het verdrag. De verdragsstaten
wisselen volgens het eerste lid met elkaar de gegevens uit die zijn
genoemd in artikel 8 van de Richtlijn 2003/48/EG op het moment dat 

de uitbetalende instantie in de ene verdragstaat is gevestigd en de
uiteindelijk gerechtigde woonachtig is in de andere verdragstaat.

Het tweede lid bepaalt dat de gegevensuitwisseling automatisch van aard
zal zijn. Gegevens over de rentebetalingen gedaan in een belastingjaar
worden tenminste een keer per jaar en binnen zes maanden na afloop van
dat belastingjaar uitgewisseld.

Artikel 16 van de Richtlijn 2011/16/EU (PbEU 2011, L 64/1), betreffende
de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot
intrekking van Richtlijn 77/799/EEG, bevat bepalingen betreffende de
vertrouwelijkheid van informatie. Aangezien deze richtlijn niet van
toepassing is op CuraƧao, wordt in het derde lid bepaald dat de
verdragsstaten de regels uit artikel 16 van Richtlijn 2011/16/EU zullen
toepassen op de gegevensuitwisseling die plaatsvindt op basis van dit
verdrag. 

Artikel 5

Het eerste lid van artikel 5 bevat de uitzondering op de hoofdregel van
artikel 4, inhoudende dat CuraƧao gedurende de overgangsperiode bevoegd
is in plaats van gegevensuitwisseling een bronheffing in te houden op
rentebetalingen van uitbetalende instanties gevestigd in CuraƧao aan
uiteindelijk gerechtigden woonachtig in de Republiek Kroatiƫ. Deze
bronheffing zal 35% bedragen.

Het tweede lid schrijft voor dat bij de inhouding van de bronheffing de
regels van artikel 11 van Richtlijn 2003/48/EG moeten worden gebruikt
door de uitbetalende instantie.

Volgens het derde lid weerhoudt de inhouding van een bronheffing de
Republiek Kroatiƫ er niet van de rentebetaling in de inkomstenbelasting
te betrekken.

Het vierde lid is de tegenhanger van artikel 11, vijfde lid, van
Richtlijn 2003/48/EG. Deze bepaling ziet op de situatie dat aan een in
een lidstaat gevestigde entiteit rente wordt uitbetaald ten gunste van
een uiteindelijk gerechtigde. Deze entiteit wordt op grond van artikel
4, tweede lid, van de Richtlijn onder bepaalde voorwaarden ook als
uitbetalende instantie aangemerkt. In overeenstemming met artikel 11,
vijfde lid, van Richtlijn 2003/48/EG, kan CuraƧao op grond van het
vierde lid bepalen dat een aldaar gevestigde marktdeelnemer die rente
betaalt aan een in de Republiek Kroatiƫ gevestigde entiteit, als
bedoeld in artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2003/48/EG, wordt
aangemerkt als uitbetalende instantie zolang de Kroatische entiteit zich
niet kenbaar heeft gemaakt aan de op CuraƧao gevestigde marktdeelnemer.
De CuraƧaose marktdeelnemer draagt dan bronbelasting af ter zake van de
gehele betaling aan de in de Republiek Kroatiƫ gevestigde entiteit,
totdat de entiteit zich formeel bekend heeft gemaakt aan de
marktdeelnemer en vaststaat dat deze voldoet aan de voorwaarden van
artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2003/48/EG.

In het vijfde lid wordt bepaald dat CuraƧao na afloop van de
overgangsperiode de inhouding van bronheffing zal stop zetten en
overgaan tot gegevensuitwisseling zoals geregeld in artikel 4. CuraƧao
kan in de tussentijd ook vrijwillig ervoor kiezen, in plaats van een
bronheffing in te houden gegevens uit te wisselen. 

Artikel 6

Dit artikel is de tegenhanger van artikel 12 van Richtlijn 2003/48/EG.
Uit deze bepaling volgt de verdeling van de opbrengst van de
bronheffing. CuraƧao draagt in ƩƩn tranche binnen zes maanden na
afloop van het belastingjaar 75% van de op grond van artikel 5 ontvangen
bronheffing aan de Republiek Kroatiƫ af. Het restant, 25%, komt toe aan
CuraƧao zelf. 

Er is in het tweede lid ook voorzien in een verdeling van de
belastingopbrengst indien CuraƧao gebruik maakt van de mogelijkheid om
bronheffing in te houden op basis van artikel 5, vierde lid. Voor die
situatie geldt eveneens een 75-25% verdeling met betrekking tot de
belastingopbrengst op rentebetalingen aan in de Republiek Kroatiƫ
gevestigde entiteiten.

Artikel 7

Uiteindelijk gerechtigden kunnen verzoeken om gegevensuitwisseling in
plaats van bronheffing. Daarvoor zal CuraƧao een van de procedures van
artikel 13 van Richtlijn 2003/48/EG invoeren. In dat kader zal de
bevoegde autoriteit in Kroatiƫ een woonplaatsverklaring van de
uiteindelijk gerechtigde afgeven. 

Artikel 8

Dit artikel verplicht de Republiek Kroatiƫ voor de bronheffing die door
CuraƧao wordt ingehouden een vermindering ter voorkoming van dubbele
belastingheffing te geven conform Richtlijn 2003/48/EG.

Artikel 9

Dit artikel bepaalt expliciet dat beide verdragsstaten de mogelijkheid
behouden om andere vormen van bronheffingen in te houden dan de soort
bronheffing die geregeld is in artikel 5. Dat betekent dat het verdrag
niet in de weg staat aan elke andere belasting op renten van
spaartegoeden in de vorm van bronheffing.

Artikel 10

Volgens dit artikel moeten de verdragsstaten voor de datum van
toetreding tot de Europese Unie van de Republiek Kroatiƫ de
noodzakelijke wijzigingen van wetten en andere regelingen hebben
doorgevoerd om te voldoen aan de vereisten van dit verdrag. 

Artikel 11

De tekst van artikel 16 van Richtlijn 2011/16/EU wordt als gevolg van
artikel 11 opgenomen in een bijlage bij het verdrag. Deze bijlage vormt
een integrerend onderdeel van het verdrag en is aan te merken als zijnde
van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlagen behoeven
op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en
bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de
Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake
voorbehouden.

Artikel 12

Artikel 12 bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding van het verdrag.

Artikel 13

Artikel 13 bepaalt de wijze waarop het verdrag kan worden opgezegd. Na
een periode van 3 jaar na de inwerkingtreding kan het verdrag worden
opgezegd. Opzegging dient minimaal 6 maanden voor het einde van het
kalenderjaar te geschieden. In het daarop volgende kalenderjaar zal het
verdrag niet meer van kracht zijn. 

DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

Tabel vergelijking artikelen verdrag met de Republiek Kroatiƫ en
Richtlijn 2003/48/EG

Overeenkomst	Richtlijn

Artikel 1	N.v.t.

Artikel 2	Artikel 2, 4, 5, 6 en 15

Artikel 3	Artikel 3

Artikel 4	Artikel 8 en 9

Artikel 5	Artikel 10 en 11 

Artikel 6	Artikel 12

Artikel 7	Artikel 13

Artikel 8	Artikel 14

Artikel 9	Artikel 16

Artikel 10	Artikel 17

Artikel 11	N.v.t.

Artikel 12	N.v.t.

Artikel 13	N.v.t.



  PAGE  7 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend
luidt (artikel 26 zesde lid, jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van
State).