Antwoorden eerste termijn behandeling Begroting OCW 2014
Bijlage
Nummer: 2013D42911, datum: 2013-10-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Antwoorden eerste termijn behandeling Begroting OCW 2014 (2013D42910)
Preview document (🔗 origineel)
Politieke Partij Kamerlid Vraag en Antwoord CDA Rog, M.R.J. Vraag: Is het kabinet bereid de experimentenwet te gebruiken om initiatieven tot integrale kindcentra (ook buiten de krimpregio's) ruim baan te geven waarbij belemmerende regels opzij geschoven worden en verschillende geldstromen bij elkaar gevoegd kunnen worden. Antwoord: Laat ik voorop stellen dat het ook nu mogelijk is om integrale kindcentra te vormen. Dat neemt niet weg dat ik mijn ogen niet sluit voor knelpunten waar die zich voordoen. In het kader van de brief over demografische krimp is aangegeven dat ik in krimpgebieden experimenten wil beginnen om knelpunten op te lossen. De precieze regelruimte die wenselijk of nodig is moet nader worden uitgewerkt. Bij het ontwerpen van de experimenten zal ik tevens bezien of het opportuun is om ook buiten de krimpregio's experimenteerruimte mogelijk te maken. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Het CDA wil dat het kabinet gemeenten die een verlengde kwalificatieplicht willen invoeren gaan faciliteren. Bent u bereid hier via experimenten aan mee te werken. Hoe gaat u dit doen. Antwoord: Ik ben op dit moment in goed overleg met de gemeenten Amsterdam en Rotterdam over een pilot rondom een verlengde kwalificatieplicht. Ik zal uw Kamer daarover voor het kerstreces nader informeren. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Het CDA is niet tevreden dat de bezuiniging op de Maatschappeiljke stage niet is teruggedraaid. Tijdens het APB heeft premier Rutte toegezegd hier naar te zullen kijken. Graag hoort het CDA van de bewindslieden wat zij hebben gedaan met de toezegging van onze premier. Antwoord: De maatschappelijke stage wordt niet afgeschaft, maar is alleen niet meer verplicht vanaf schooljaar 2014/2015. Als scholen ervoor kiezen een maatschappelijke stage aan te bieden, bekostigd uit de reguliere lumpsumbekostiging, blijft dit gewoon meetellen als onderwijstijd. Scholen worden zo beter in de gelegenheid gesteld om zelf op basis van professionele onderwijskundige en financiële argumenten afwegingen terzake te maken. Maatschappelijke stage als keuzemogelijkheid in plaats van als verplichting past bij de door ons gewenste autonomie van scholen om eigen keuzes te maken ten aanzien van het onderwijsaanbod en van de inzet van middelen. Er zijn in het recente begrotingsakkoord afspraken gemaakt over extra middelen voor het onderwijs. Hiermee hebben scholen meer financiële armslag gekregen om eerdere bezuinigingen op te vangen. Daardoor is het voor scholen ook makkelijker geworden om toch door te gaan met maatschappelijke stages. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Het CDA wil graag reactie ontvangen op het concrete voorstel om bij nieuwe wetgeving standaard te laten zien en te vermelden op welke wijze de administratielasten voor scholen en de controlelast vanuit de overheid wordt beperkt. Antwoord: Nieuwe wetgeving is op dit moment al voorzien van een paragraaf over de administratieve lasten. Bij het opstellen van nieuwe wetgeving is de afweging van de extra administratie- en controlelast die de wetgeving oplevert dus reeds ingebed. Inzet van dit kabinet is om de administratieve lasten te verminderen, zowel de meetbare als de ervaren lasten. In het NOA zijn hierover nadere afspraken gemaakt met de onderwijssectoren. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Het CDA vraagt de minister ten aanzien van de pilots rondom laaggeletterdheid geen budgettaire besluiten te nemen voordat de in het AO toegezegde evaluatie is geweest. Antwoord: Uw Kamer heeft reeds ingestemd met de budgettaire besluiten rondom het Actieplan laaggeletterdheid en de pilots Taal voor het Leven in het kader van de brief over de subsidietaakstelling. Het Actieplan Laaggeletterdheid wordt in 2014 geëvalueerd. Deze evaluatie zal in het voorjaar van 2015 gereed zijn. In deze evaluatie wordt tevens de landelijke ondersteuning meegenomen. Ook de pilots worden geëvalueerd. Op grond van deze evaluaties ga ik bezien hoe het resterende budget zo goed mogelijk kan worden ingezet voor de bestrijding van laaggeletterdheid. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Coalitiepartijen leken met hun motie het NOB te helpen, maar in werkelijkheid zullen vele scholen moeten sluiten. Wrang voorbeeld is het Lycee International in Frankrijk dat per 1 jan 2014 dicht moet. Dit is in strijd met het uitgangspunt dat het primaire proces zou worden ontzien. Kan de Minister hier iets betekenen, bijvoorbeeld kijken naar inkomensafhankelijke ouderbijdrage voor alle ouders, dus ook ambtenaren? Is het mogelijk om te zoeken naar overhead of te kijken naar andere subsidies? Antwoord: In de brief van 30 mei over de subsidietaakstelling heb ik aangegeven dat onderwijs in het buitenland een verantwoordelijkheid is van de ouders, en hun werkgevers. Dat geldt ook voor de bekostiging. De scholen in het buitenland worden in de meeste gevallen bestuurd door ouders. Het is dan ook aan de ouders om afspraken te maken over het opvangen van het wegvallen van de subsidie. Als zij de ouderbijdrage inkomensafhankelijk willen maken dan staat niets hen in de weg. Ik ga daar niet over, net zo min als ik ga over de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage in het reguliere onderwijs in Nederland. Met betrekking tot het Lycée International wil ik graag opmerken dat het een misvatting is dat de Nederlandse afdeling van die school per 1 januari 2014 zijn deuren zou moeten sluiten. Hoewel de subsidie per 1 januari 2014 vervalt draagt Stichting NOB zorg voor een redelijke afbouwperiode. Dat betekent dat de leerlingen het lopende schooljaar kunnen afmaken en waarschijnlijk ook het daaropvolgende schooljaar. Dat biedt de ouders en hun werkgevers in Saint-Germain-en-Laye voldoende tijd om te werken aan een perspectiefrijke toekomst voor de Nederlandse afdeling. Het continueren van de subsidie voor deze school zou in mijn beleving onrechtvaardig zijn, als alle andere scholen die Nederlands onderwijs in het buitenland verzorgen hun subsidie wel verliezen. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Kunnen we een deel van de inspectietaken niet beleggen bij leraren zelf, zoals bij het intiatief van de stichting Leerkracht? Antwoord: Het is heel goed als de school een lerende organisatie is, waarin schoolleiders en leraren door peer review, zelfevaluaties en visitaties het onderwijs continu proberen te verbeteren. Naarmate scholen hun kwaliteitszorg en onderwijsresultaten meer op orde hebben en dus daadwerkelijk een goede school zijn, vind ik dat de inspectie de toezichtlast kan beperken. Tegelijkertijd ben ik van mening dat onafhankelijk inspectietoezicht noodzakelijk blijft. Naarmate scholen minder goed functioneren, vind ik ook dat het inspectietoezicht steeds steviger moet zijn om er voor te zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs zo snel mogelijk weer op peil is. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Hoe is het mogelijk dat één HBO bestuur tegelijkertijd aan 17 inspectie-onderzoeken kan worden blootgesteld? Antwoord: Het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs moet zo licht mogelijk zijn. In het bijzonder in het hoger onderwijs moet het toezicht complementair zijn aan het werk van de NVAO en de Reviewcommissie. Overigens kan het in de praktijk zo zijn dat er op hetzelfde moment sprake is van bijvoorbeeld financieel onderzoek, incidentonderzoek en themaonderzoek. Het aantal van 17 inspectie-onderzoeken tegelijkertijd bij één hbo-bestuur herkent de Inspectie echter niet. Ik heb de NVAO, Inspectie en Reviewcommissie gevraagd hun rollen te verhelderen en beter op elkaar af te stemmen, zodat zij meer gebruik maken van elkaars gegevens waardoor de administratieve last bij de instellingen wordt beperkt. Waar mogelijk worden ook de diverse onderzoeken op elkaar afgestemd. In het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Versterking kwaliteitswaarborgen HO heb ik aangegeven dat ik kritisch zal kijken naar de administratieve lasten die het accreditatiestelsel met zich meebrengt. Naar aanleiding van de motie van het CDA zullen er pilots komen. In het kader van regeldruk is aangegeven dat er meer ten principale gekeken moet worden naar de rol van de overheid en instellingen, zodat er een verdergaande deregulering kan plaatsvinden. Al naargelang de voorschriften in de wet veranderen, zullen ook de zwaartepunten in de rol van de Inspectie veranderen. CDA Rog, M.R.J. Vraag: Waarom moeten scholen eerst een uitgebreid accountantsonderzoek doorlopen om vervolgens weer door de inspectie een accountantsreview te ondergaan? Antwoord: De externe accountant controleert en geeft een oordeel over de jaarrekening en de gegevens die de basis vormen voor de berekening van de rijksbijdrage (opgave voor de bekostiging) van alle scholen. Dit doet de accountant op basis van het door het ministerie van OCW opgestelde controleprotocol, dat jaarlijks door de inspectie wordt geactualiseerd. De inspectie controleert vervolgens steekproefsgewijs of deze controles op de juiste wijze hebben plaatsgevonden door middel van de review op het controledossier van de accountant (jaarrekening en de bekostigingsgegevens). Deze review vindt dus niet plaats bij een school, maar bij een accountant. Het is van groot belang dat de juiste controles plaatshebben op de jaarrekening en de opgave voor de bekostiging. De door de accountant goedgekeurde jaarrekening vormt namelijk het uitgangspunt voor het oordeel van de Onderwijsinspectie over de rechtmatigheid van de bestedingen door het schoolbestuur. Een door de accountant goedgekeurde opgave van de bekostiging vormt vervolgens het uitgangspunt voor het oordeel van de Onderwijsinspectie over de rechtmatigheid van de verkrijging van de rijksbijdrage door het bestuur. CU Voordewind, J.S. Vraag: Voor de zomer heeft de kamer een motie van PvdA en VVD aangenomen om te komen tot één centrale ouderorganisatie. Ouders & COO verliest hierdoor de Rijksfinancering per 1 januari. Tegelijkertijd is er voldoende draagvlak bij christelijke scholen en ouders om op eigen benen te staan, maar de tijd ontbreekt om de wegvallende financiering op te kunnen vangen. Wil de staatssecretaris de ouderorganisaties die op eigen benen willen staan meer tijd geven, bijvoorbeeld via een overgangsfinanciering om die overgang werkelijkheid te laten worden. Antwoord: In de brief over de subsidietaakstelling van 30 mei jl. heb ik u geïnformeerd over de stopzetting van de subsidie aan de vier denominatieve ouderorganisaties (NKO, LOBO, VOO en Ouders&Coo) per 1 januari 2014. Het maken van scherpe keuzes was hierin onvermijdelijk. Op 27 juni jl. heeft hierover een AO met de Kamer plaatsgevonden. Dit overleg resulteerde in aanname van de Motie Mohandis/Lucas waarin € 1 miljoen structureel vrij wordt gemaakt voor één nieuwe centrale ouderorganisatie. Dit betekent dat alle ouderorganisaties hun subsidie per 1 januari 2014 verliezen en er uitsluitend middelen beschikbaar worden gesteld voor activiteiten die worden uitgevoerd door een nieuwe landelijke ouderraad. Drie van de vier denominatieve ouderorganisaties (LOBO, VOO en de NKO) zijn aan de slag met de vorming van deze centrale ouderorganisatie (zij noemen zichzelf de LO-Raad) en betrekken hier ook lokale en regionale partijen bij (conform de motie). Ouders&Coo is nadrukkelijk verzocht hierin te participeren, maar heeft hier van afgezien. Op 12 juli heeft Ouders&Coo net als de andere ouderorganisaties een beschikking ontvangen waarin ik hen een handreiking bied. Ze mogen de middelen die in 2013 aan hen zijn beschikt flexibel inzetten om zich beter voor te bereiden op de subsidiestop per 1 januari 2014. CU Voordewind, J.S. Vraag: In het NOA is ook afgesproken om de 1040-urennorm in het vterug te draaien. Dit is een lang gekoesterde wens van de ChristenUnie: stel geen starre urennorm, maar laat scholen zelf invulling geven aan kwaliteit. Toch worden scholen die prima presteren met terugwerkende kracht beboet, omdat zij de urennorm enkele jaren geleden niet hebben gehaald. Een boete die gevolgen zal hebben voor de huidige onderwijskwaliteit, terwijl de kwaliteit prima op orde is. Is de staatssecretaris bereid de boete in te trekken? Antwoord: Bij het toezicht van de inspectie op de naleving van onderwijstijd in het voortgezet onderwijs in schooljaar 2011/2012 heeft de inspectie - net als in voorgaande jaren - op een redelijke wijze toezicht gehouden op de norm. In alle leerjaren (m.u.v. examenjaar, waar een norm van 700 uur geldt) werd uitgegaan van een handhavingsnorm van 1000 uur, dus niet van de wettelijke norm van 1040 uur. Er is bovendien pas sprake van een financiële interventie (geen 'boete', maar terugvordering van 'onverschuldigd betaald bedrag') indien een school meer dan 27 uur minder dan die handhavingsnorm van 1000 uur (of 700 uur) had gerealiseerd. Ook in de voorgaande jaren zijn scholen op dezelfde wijze hierop aangesproken door de inspectie. Het zou tot rechtsongelijkheid leiden als we deze scholen nu op andere wijze behandelen. Kortom: de scholen die nu te maken krijgen met een financiële interventie hoefden niet aan de 1040-urennorm te voldoen, maar hoefden per jaar 'slechts' 973 uur onderwijstijd te realiseren. Ik acht het niet meer dan redelijk en billijk dat de inspectie daar optreedt, hoe vervelend het voor betreffende scholen ook kan zijn. CU Voordewind, J.S. Vraag: In het onderwijsakkoord is een belangrijke afspraak opgenomen: er wordt gewerkt aan minder bureaucratie, werkdruk en regeldruk in het onderwijs. Betekent dit ook dat de huidige wetsvoorstellen worden bekeken. Antwoord: Ja, bij nieuwe wetgeving wordt altijd een afweging gemaakt tussen de belangen die met de wetgeving worden gediend, en de eventuele lasten die het meebrengt voor scholen. Die afweging is bij de huidige wetsvoorstellen, waaronder dat over de tussentijdse diagnostische toets, ook gemaakt. Uiteindelijk stellen parlement en regering in het wetgevingsproces samen vast of de juiste balans is gevonden tussen regels en ruimte. CU Voordewind, J.S. Vraag: Waarom wil de staatssecretaris de mogelijkheid van thuisonderwijs geheel verbieden, terwijl een beperkte groep ouders het thuisonderwijs op een gewetensvolle manier invult. Is de staatssecretaris bereid om met thuisonderwijzers het gesprek aan te gaan. Antwoord: In de brief over artikel 23 Grondwet die van de zomer naar de Tweede Kamer is gezonden, staat een passage over het afschaffen van de vrijstelling van de leerplichtwet op grond van richtingsbedenkingen. Over deze brief spreken we begin december in het nota-overleg. Op het moment dat er een wetsvoorstel afschaffen vrijstelling leerplichtwet voor richtingsbedenkingen wordt voorbereid, worden - zoals gebruikelijk bij wetgeving - belanghebbende partijen geconsulteerd. Het ligt voor de hand om dan ook de vereniging voor thuisonderwijs te consulteren. D66 Meenen, P.H. van Vraag: D66 heeft deze week een visie gepresenteerd op ICT in het onderwijs. Wat is de visie van het kabinet? Hoe gaan we ICT als middel beter benutten in het onderwijs? Antwoord: Zoals ik in reactie op de vraag van mevrouw Straus (VVD) heb aangegeven hebben zowel de VVD als D66 terecht aandacht gevraagd voor ICT in het onderwijs. Het potentiele belang en de mogelijkheden van ict en digitalisering voor de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het onderwijs zijn evident. ICT biedt mogelijkheden om het onderwijs meer op de leerling en student af te stemmen, het onderwijs aantrekkelijker te maken en de leraar te ontzorgen. De leraar is de cruciale factor bij het benutten van de mogelijkheden van ict, zoals meer maatwerk. Ik sta zeer positief tegenover de mogelijkheden die open en online onderwijs biedt. Het maakt het onderwijs voor studenten en leerlingen flexibeler, en dus ook breder beschikbaar. Docenten kunnen hun onderwijs een kwaliteitsimpuls geven door studenten en leerlingen in de gelegenheid te stellen kennis overal en altijd op te doen en de contacten te gebruiken voor verdieping (flipped classroom). Instellingen kunnen zich profileren en specialiseren, maar ook goede docenten vinden er een groot podium door. Bij dat alles dient de kwaliteit van het onderwijs vooropgesteld te worden. Uw Kamer ontvangt dit jaar nog een brief met mijn beleid ten aanzien van open en online hoger onderwijs. De overheid heeft in eerste instantie een kaderscheppende rol. Om onnodig belemmerende regels weg te nemen, waar zij ontwikkeling in de weg staan. En om ruimte te creëren voor experimenten. Voor wat betreft het funderend onderwijs wordt op dit moment met EZ en de PO-raad en VO-raad gewerkt aan een doorbraak om meer scholen in staat te stellen om ICT en digitaal leermateriaal in te zetten om het beste uit leerlingen te halen. Dit doen we in nauwe samenwerking met marktpartijen zoals softwareleveranciers en uitgeverijen. Momenteel brengen we gezamenlijk de kansen en belemmeringen in kaart. Die belemmeringen gaan we gezamenlijk proberen op te lossen en scholen gaan daar zelf mee aan de slag. Daarmee willen we voor scholen die een volgende stap willen zetten om ict in hun onderwijs te integreren de drempels zo laag mogelijk maken. De gezamenlijke plannen van OCW, de PO-raad en de VO-Raad worden verder uitgewerkt in het sectorakkoord. Het is uiteindelijk aan de scholen zelf of én hoe zij digitalisering een plek willen geven binnen de school en hun onderwijs. Tegelijkertijd wordt ook onderzoek gedaan om betere uitspraken te kunnen doen over wat wel en niet werkt als het gaat om ict in het onderwijs. Uw Kamer wordt hierover in het eerste kwartaal van 2014 te geïnformeerd, inclusief de door uw kamer gevraagde concrete doelstellingen. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Hoe gaat het kabinet de vroeg- & voorschoolse educatie, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen & basisscholen stroomlijnen. Antwoord: In het regeerakkoord is afgesproken dat om de onderlinge afstemming van onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te optimaliseren, de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet kinderopvang zal worden gebracht. Over de uitwerking van dit voornemen wordt u voor de begrotingsbehandeling van SZW (december 2013) geïnformeerd door de minister van SZW en de staatssecretaris van OCW. D66 Meenen, P.H. van Vraag: D66 vraagt naar de mogelijkheden van deel certificaten in het hbo, mede vanuit het perspectief van Leven Lang Leren. Antwoord: Hogescholen kunnen studenten deelcertificaten verstrekken voor behaalde onderwijseenheden van hbo-opleidingen. Studenten kunnen deze deelcertificaten stapelen en uiteindelijk een diploma behalen, binnen de door het bevoegd gezag van de instelling bepaalde geldigheidsduur van behaalde tentamens en studiepunten. Bij een eventuele overstap naar een andere opleiding of instelling, is het aan de examencommissie van die opleiding om te bepalen of het behaalde deelcertificaat vrijstellingen oplevert. We kennen in het hbo geen uniforme onderwijsprogramma's en landelijke certificeerbare eenheden. De huidige kaders staan het bekostigde hogescholen niet toe studenten te werven en in te schrijven voor deelname aan afzonderlijke modulen van bekostigde hbo-opleidingen zonder dat dit gericht is op het behalen van een diploma. Dat kan alleen bij niet-bekostigde opleidingen. De Commissie `Flexibel hoger onderwijs voor werkenden' zal naar verwachting voor het eind van het jaar advies uitbrengen. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Wil de minister met D66 afspreken dat studenten voor een tweede educatieve bachelor een regulier collegegeld mogen betalen. Antwoord: Op 27 maart jl. heb ik u geïnformeerd over het wettelijk verankeren van de subsidieregeling voor parallel gestarte tweede studies met ingang van het studiejaar 2014/2015. Hiermee is een bedrag van 10 mln. euro gemoeid, de helft van de 20 mln. euro die in het regeerakkoord is gereserveerd voor het compenseren van onbedoelde effecten van tweede studies. Ik zie op dit moment geen aanleiding de bestaande regelingen verder te verruimen en twee educatieve bachelors ná elkaar te gaan bekostigen. Uit de cijfers blijkt dat de instroom in een tweede lerarenopleiding de laatste tijd stabiel is en geen afname vertoont. Bovendien zijn er op dit moment al meerdere mogelijkheden om, mét financiële ondersteuning, twee lerarenopleidingen te volgen. Om te beginnen is er de lerarenbeurs. Ook mag een student die vóór het behalen van zijn eerste diploma is gestart met een tweede opleiding, deze afronden tegen wettelijk collegegeld. Dat geldt dus ook voor twee opleidingen in onderwijs en zorg. Daarvoor geldt nu een bestuurlijke afspraak, een "convenant", tussen koepels en studentenbonden. Dat wordt met ingang van het studiejaar 2014/2015 wettelijk geregeld. Daarnaast is er een aantal mogelijkheden om een lerarenopleiding ná een andere opleiding te volgen. Een tweede studie in onderwijs en zorg kan tegen het wettelijk collegegeld gevolgd worden, als daarin nog geen diploma is behaald. In die sectoren is sprake van tekorten waarin de overheid deels ook een taak als werkgever heeft. Als een persoon al een diploma heeft in onderwijs of zorg, is er voor de overheid geen noodzaak een tweede diploma te bekostigen. Daarnaast is er het zij-instroomtraject. Dit najaar verschijnt de tweede versie van de Monitor beleidsmaatregelen, onder meer over tweede studies en instellingscollegegeld. Deze zal ik u tegelijkertijd met mijn beleidsreactie toesturen. Daarna kan het debat worden gevoerd over het instellingscollegegeld tweede studies en een mogelijke maximering van het instellingscollegegeld (motie Mohandis/Rog). Afhankelijk daarvan kunnen ook keuzes worden gemaakt over het verder compenseren van onbedoelde effecten; hiervoor is met ingang van 2017 nog € 10 mln. uit het regeerakkoord beschikbaar. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Kunnen de bewindspersonen de forse inkorting op laaggeletterdheid terugdraaien. Antwoord: Zoals ik in reactie op de vraag van mevrouw Ypma (PvdA) al heb aangegeven heeft uw Kamer reeds ingestemd met de budgettaire besluiten rondom het Actieplan laaggeletterdheid en de pilots Taal voor het Leven in het kader van de brief over de subsidietaakstelling. Het Actieplan Laaggeletterdheid wordt in 2014 geëvalueerd en zal in het voorjaar van 2015 gereed zijn. In deze evaluatie wordt tevens de landelijke ondersteuning meegenomen. Ook de pilots worden geevalueerd. Op grond van deze evaluaties ga ik bezien hoe het resterende budget zo goed mogelijk kan worden ingezet voor de bestrijding van laaggeletterdheid. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Eerder heeft het kabinet op het terrein van de rechten van de Transgenders een masterplan aangekondigd, nu lijkt dit er niet te komen, wil de minister dit masterplan alsnog opstellen? Antwoord: In mijn brief van 24 oktober jl aan uw Kamer ben ik uitgebreid ingegaan op knelpunten van transgenders en het onlangs door Transgender Netwerk Nederland ingediende actieplan. Transgenders ervaren ernstige problemen op het terrein van werk, veiligheid en zorg. Er is sinds 2009 dan ook flink geïnvesteerd (ruim 2 mln) in de aanpak van de knelpunten die transgenders ervaren en er zijn gelukkig positieve ontwikkelingen te melden. Het SCP onderzoek 'worden wie je bent' (november 2012) leidde tot meer specifieke acties van mij en mijn collega bewindspersonen. Ik verwijs hierbij naar het door de minister van SZW gevraagde SER advies over het voorkomen en bestrijden van discriminatie van (onder meer) transgenders en de ondersteuning door het kabinet van de alliantie voor transgenderzorg. Ik vind het van belang om bovenop de bestaande aanpak een extra inzet te plegen en heb zoals in het AO en VAO Emancipatie van juni jl door mij gemeld, Transgender Netwerk Nederland -TNN - gevraagd om een aanvullend actieplan voor de domeinen werk, veiligheid en sociaal isolement, thema's die ook in de oproep van COC en TNN tot een masterplan terugkomen. Ik heb in het AO en het VAO aangegeven dat ik het daarbovenop opstellen van een masterplan Transgenders overbodig acht. Het Aktieplan van TNN heb ik ontvangen en positief beoordeeld. Ik heb daarvoor nu extra middelen beschikbaar gesteld aan TNN. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Wanneer geeft de minister uitsluitsel over uitvoering van de motie van D66 en VVD over het monitoren van homovoorlichting door de Inspectie en onderzoek naar homo-emancipatie op het vmbo en mbo. Antwoord: In reactie op uw vraag zeg ik u nogmaals toe, dat ik u hierover terstond zal informeren zodra ik meer duidelijkheid kan geven. Ik verwijs u ook naar de brief die ik uw Kamer op 24 oktober jl. heb gestuurd over de stand van zaken met betrekking tot moties en toezeggingen bij het AO Emancipatie d.d. 13 juni 2013. In deze brief heb ik ten aanzien van de motie Dijkstra (kenmerk 30420, nr. 197), waarin de regering onder meer wordt verzocht "de Inspectie van het Onderwijs de opdracht te geven de implementatie van voorlichting over seksualiteit en seksuele diversiteit in ieder geval de komende vijf jaar te monitoren door middel van kwantitatief onderzoek onder ca. 8.000 scholen voor po en vo", aangegeven dat ik op dit moment met de Inspectie in overleg ben over de monitoring, en dat ik uw Kamer zal informeren zodra er meer duidelijkheid is over de uitvoering hiervan. Ik merk nu wel op dat de kerndoelen pas in de loop van het vorige schooljaar (december 2012) zijn aangepast. We moeten scholen wel de tijd geven om deze aanpassing van de wet- en regelgeving te vertalen in de onderwijspraktijk. D66 Meenen, P.H. van Vraag: Voor buitenlandse leerlingen is het lastig om in Nederland een mbo-opleiding te volgen, omdat ze verplicht een taaltoets Nederlands moet afleggen, zelfs als de opleiding (bijna) geheel in het Engels is. Graag een reactie van het kabinet. Antwoord: Mbo-scholen zijn verplicht om bij alle opleidingen Nederlandse taal (en rekenen) te examineren. Deze exameneisen gelden voor alle studenten, ook voor de buitenlandse. Je moet met een mbo-diploma immers aan de slag kunnen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Met de wetgeving voor de referentieniveaus Nederlandse taal (en rekenen) is in 2010 een fundament gelegd om het niveau van beheersing van deze basisvaardigheden door onze leerlingen in het po, het vo en het mbo te verbeteren. Vanwege deze wetgeving worden in het mbo centrale examens voor Nederlandse taal en rekenen ingevoerd. Vanaf 2014/2015 maken de cijfers die mbo-studenten voor deze examens behalen deel uit van de slaag/zakregeling. Ik erken dat de taaleis voor buitenlandse studenten, in het bijzonder aan Engelstalige opleidingen, lastig kan zijn. Ik zal met de MBO Raad overleggen hoe deze zich verhoudt tot ambities rondom meer internationale mobiliteit in het mbo. GL Klaver, J.F. Vraag: Hoe kunnen de minister en staatssecretaris de opbrengst van het leenstelsel gebruiken voor de uitvoering van het onderwijsakkoord dat knelpunten in andere sectoren aanpakt. De 119 miljoen uit de studiefinanciering wordt immers nog steeds als intensiveringsmiddel genoemd in de brieven van vorige week. Gaan de herfstpartijen dan ook de invoering van het leenstelsel en de afschaffing van het OV-recht steunen. Of geeft de coalitie een ongedekte cheque uit. Antwoord: Er wordt een een-op-een relatie verondersteld tussen de opbrengst van een leenstelsel en de dekking van het Nationaal Onderwijsakkoord. Hiervan is echter geen sprake. In het regeerakkoord is een pakket van ombuigingen en intensiveringen afgesproken die uiteindelijk leiden tot een structurele investering in onderwijs en onderzoek. In 2017 is de opbrengst van de maatregelen op het gebied van studiefinanciering (sociaal leenstelsel, vereenvoudigingen, OV-kaart) conform het regeerakkoord maximaal € 119 miljoen. Voor alle maatregelen in het regeerakkoord geldt dat, indien er één niet doorgaat, of minder opbrengst oplevert, er een afwijking ontstaat ten opzichte van het regeerakkoord. Dat kan betekenen dat er alternatieve maatregelen nodig zijn. Onlangs zijn in het begrotingsakkoord 2014 extra investeringsmiddelen beschikbaar gekomen voor onderwijskwaliteit en onderzoek. Het merendeel van deze middelen is echter bestemd voor het po, vo en mbo. De voorgestelde maatregelen in het stelsel van studiefinanciering zijn noodzakelijk om ook een substantiële investering in het hoger onderwijs en het daaraan verbonden onderzoek mogelijk te maken. Na 2017 komen de opbrengsten van de maatregelen in de studiefinanciering in het bijzonder beschikbaar voor hoger onderwijs en daaraan gerelateerd onderzoek. In het begrotingsakkoord zijn geen afspraken opgenomen over het sociaal leenstelsel en de studentenreisvoorziening. GL Klaver, J.F. Vraag: De minister maakt prestatieafspraken die met een ingewikkelde omweg boetes zetten op het gebrek aan contacturen. Werkt het systeem dan wel? Antwoord: Met de prestatiebekostiging zetten we een prikkel op het bevorderen van het aantal contacturen. Er is gekozen voor een minimumnorm van 12 contacturen per week voor alle opleidingen in het eerste jaar in 2015. Alle instellingen hebben afgesproken zich aan die minimumnorm te zullen houden. Indien de instellingen in 2015 dit deel van de prestatieafspraak niet weten te realiseren, heeft dat inderdaad financiële consequenties voor de jaren erna. Dat is een goede prikkel om tot de minimumnorm te komen. GL Klaver, J.F. Vraag: Hoe kunnen de doorgroeimogelijkheden voor leraren in het vmbo vergroot worden. Antwoord: Vmbo-docenten zijn veelal zeer bevlogen docenten die vaak heel bewust kiezen voor het werken met deze groep leerlingen. Deze leraren kunnen niet genoeg gewaardeerd worden. Schoolbesturen moeten (samen met de MR) dan ook goed personeelsbeleid voeren en binnen hun budgettaire mogelijkheden keuzes maken; loondifferentiatie hoort daar bij. De hogere salarisschalen (LC en LD) hoeven zeker niet alleen gereserveerd te worden voor leraren in havo/vwo, deze schalen bieden ook perspectief voor leraren in het vmbo. De sector VO is hier natuurlijk zelf aan zet: er zijn reeds sector-brede afspraken gemaakt om het carrièreperspectief van de leraren te verbeteren. GL Klaver, J.F. Vraag: In hoeverre gaat het NOA ook echt verandering brengen in het onderwijsklimaat. Bijvoorbeeld in het geval van de Bapo wat verandert hier precies, wat is hier precies afgesproken. Antwoord: In het NOA is een afspraak gemaakt over modernisering van de arbeidsvoorwaarden. Het doel van modernisering is om op eigentijdse wijze invulling te geven aan arbeidsvoorwaarden die er aan bijdragen dat onderwijspersoneel vanaf de eerste aanstelling tot aan pensionering optimaal kan blijven participeren in het onderwijsproces. Onderdeel van de modernisering is een afspraak over de BAPO; de huidige bapo regeling wordt afgeschaft en er komt een nieuwe seniorenregeling terug die kwaliteits- en participatiebevorderend is. Deze afspraken moeten door sociale partners worden uitgewerkt in cao-afspraken. Ik ben van mening dat dit een positieve bijdrage levert aan het onderwijsklimaat. Partij voor de Vrijheid Beertema, H.J. Vraag: Het beleid van dit kabinet is gericht op bestuurders en niet op leraren. Er is nog steeds geen uitvoering gegeven aan de PVV-motie om leraren aan de zet te krijgen bij de invulling van de pedagogisch-didactische uitgangspunten van een school. Hoe staat het met deze instemmingsbevoegdheid die moet voorkomen dat er weer allerlei experimenten op de scholen worden losgelaten. Antwoord: De motie van de heer Beertema over zeggenschap van leraren over pedagogisch-didactische uitgangspunten van de school wordt uitgevoerd door afspraken die ik daarover gemaakt heb in het Nationaal Onderwijsakkoord. Daarin is afgesproken dat wettelijk wordt vastgelegd dat er, naast het al bestaande professioneel statuut in het mbo, ook in het po en vo een professioneel statuut komt waarmee de zeggenschap van de teams een wettelijke verankering krijgt. In het hbo en wo borgt de wettelijk geregelde academische vrijheid de professionele ruimte van de docent. Om tot uitwerking van deze afspraak te komen, zijn de sociale partners in het po en vo nu bezig een professioneel statuut voor hun sector op te stellen. Partij voor de Vrijheid Beertema, H.J. Vraag: Bent u bereid om de citotoets weer naar voren te halen, zodat hij weer gebruikt kan worden als matching-instrument voor het vervolgonderwijs? Het is zo zonde om de dure infrastructuur van die aloude citotoets niet meer te gebruiken waar hij voor is ontwikkeld. Antwoord: Het wetsvoorstel over de invoering van eindtoetsing in het basisonderwijs is begin dit jaar uitgebreid behandeld en aangenomen in uw Kamer. Daarbij was er brede steun voor het opschuiven van de eindtoets, juist om het advies van de basisschool beter tot zijn recht te laten komen. Een amendement van de leden Van Meenen (D66) en Ypma (PvdA) met die strekking is met ruime meerderheid aangenomen. De reden om het schooladvies centraler te stellen is dat het gebaseerd is op de inzichten die de school en de leerkrachten in acht jaar opbouwen over de ontwikkeling van de leerling. Het geeft als het ware de film van de leerlingen. Het resultaat van de eindtoets is een momentopname, die aanvullend daarop fungeert als de foto van de leerling. Het is het objectieve tweede gegeven naast het schooladvies en kan hierdoor niet langer gebruikt worden als het allesbepalende `matchingsinstrument' of toegangsgegeven voor het voortgezet onderwijs zoals nu soms gebeurt. Daarmee is een goed evenwicht gevonden tussen het schooladvies en het resultaat van de eindtoets. Met de invoering van de centrale eindtoets wordt de infrastructuur die tot op heden is ontwikkeld ten volle benut. Het wetsvoorstel wordt begin december behandeld in de Eerste Kamer. PvdA Ypma, L. Vraag: Verzoekt de minister om geen budgettaire besluiten te nemen rondom de pilots laaggeletterdheid voordat deze geëvalueerd zijn. Daarnaast legt PvdA nadrukkelijk de wens neer voor extra financiele ruimte voor dit probleem. Antwoord: Uw Kamer heeft reeds ingestemd met de budgettaire besluiten rondom het Actieplan laaggeletterdheid en de pilots Taal voor het Leven in het kader van de brief over de subsidietaakstelling. Het Actieplan Laaggeletterdheid wordt in 2014 geëvalueerd. Deze evaluatie zal in het voorjaar van 2015 gereed zijn. In deze evaluatie wordt tevens de landelijke ondersteuning meegenomen. Ook de pilots worden geëvalueerd. Op grond van deze evaluaties ga ik bezien hoe het resterende budget zo goed mogelijk kan worden ingezet voor de bestrijding van laaggeletterdheid. PvdA Ypma, L. Vraag: Hoe bevorderd u dat opleidingsbudgetten zoveel mogelijk worden uitgegeven aan bijscholing van leraren ten aanzien van het omgaan met individuele verschillen. Antwoord: Ook ik vind het belangrijk dat een fors deel van de extra middelen die zijn uitgetrokken voor professionalisering van leraren wordt ingezet voor het pedagogisch en didactisch bekwamer maken van leraren rond het omgaan met verschillen. In de lopende bestuursakkoorden met het po, vo en mbo zijn daarover afspraken gemaakt. Daarnaast is een afspraak in het NOA dat alle docenten geld, tijd en ruimte krijgen om te voldoen aan de verplichting tot onderhoud van hun bekwaamheid. In de bekwaamheidseisen staat dat leraren met verschillen in de klas moeten kunnen omgaan. Om straks in het kader van het register voor herregistratie in aanmerking te komen, zullen docenten dus ook moeten laten zien op dit punt blijvend bekwaam te zijn. PvdA Mohandis, M. Vraag: In de begroting heeft de kamer kennisgenomen van het feit dat er meer serviceloketten van DUO gaan sluiten, 6 blijven er uiteindelijk open van de huidige 14. Hoe verhoudt deze taakstelling zich tot een toekomstige groep studenten en ouders die meer behoefte zullen hebben om goed advies te krijgen, door de invoering van het sociaal leenstelsel. Worden de huidige servicekantoren minder bezocht doordat er meer digitaal gebeurd. Antwoord: De DUO-serviceloketten zijn bedoeld voor (aankomende) mbo-deelnemers en hbo- en wo-studenten en hun ouders die een voorkeur hebben voor het fysiek spreken van een DUO-medewerker boven digitaal of telefonisch contact. Het aantal bezoekers aan de servicekantoren loopt de laatste jaren terug waardoor er minder servicekantoren nodig zijn. Het is correct dat in de toekomst zes servicekantoren beschikbaar blijven voor (aankomende) deelnemers, studenten en hun ouders. Deze kantoren hebben een goede landelijke spreiding. Ook past het in de algemene trend om meer in te zetten op digitale communicatie waarbij de burger zelf op door hem gewenste tijdstippen kan communiceren met de overheid. DUO investeert in het kader van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering fors in de verbetering van de digitale communicatie waardoor de burger ook beter dan nu kan worden bediend. PvdA Mohandis, M. Vraag: Via de wet kwaliteitsborging is geregeld dat studenten recht hebben op een schadevergoeding als de instelling niet levert. Studenten zijn daar vaak niet van op de hoogte. Waar kunnen ze terecht voor deze informatie? Hoe is dit vastgelegd? En hebben alle instellingen het recht van studenten opgenomen in het OER? Antwoord: Studenten moeten waar voor hun geld krijgen en instellingen moeten hun verplichtingen nakomen. Het is dan ook van belang dat de student een goed beeld heeft van de opleiding. De verplichtingen van de instelling en de verwachtingen van de student zullen met name gebaseerd zijn op hetgeen de instelling heeft opgenomen in de onderwijs- en examenregeling (OER). De wet schrijft voor dat in de OER het een en ander t.a.v. de opleiding en examens is geregeld. Al in de huidige situatie heeft de student recht op schadevergoeding als de instelling niet haar verplichtingen nakomt. In het wetsvoorstel Versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs wordt de verplichting opgenomen dat de OER informatie verschaft over de feitelijke vormgeving van het onderwijs. Het kan dan gaan om informatie over welke werkvorm gehanteerd wordt per vak: hoorcolleges, werkgroepen, praktijkonderwijs, individuele begeleiding of anderszins, en informatie over het aantal contacturen. Hierdoor is de inrichting van het onderwijs (nog) helderder, is duidelijk welke verplichtingen de instelling heeft t.a.v. een bepaalde opleiding en daarmee ook een betere positie voor de student bij een schadevergoedingsactie. Als de instelling de verplichtingen niet nakomt of niet voldoet aan de gerechtvaardigde verwachtingen van de student, waarbij hij/zij aantoonbaar materiële of immateriële schade heeft opgelopen, kan de student verzoeken om schadevergoeding. De informatie over de wet zal op de websites van de rijksoverheid en DUO worden opgenomen. De instelling moet een regeling vaststellen over de procedure over rechtsbescherming dus het ligt voor de hand dat daarin ook de procedure omtrent schadevergoeding wordt beschreven. Voor geschillen kunnen studenten terecht bij het loket dat instellingen hiervoor moeten inrichten. Ik ga ervan uit dat zij in dit kader verder geïnformeerd worden. PvdA Mohandis, M. Vraag: De beste vorm van kwaliteitsverbetering is jong talent meer positie te geven in het onderwijs. Meer zekerheid voor jonge docenten om talent te behouden en dan is het aantal van 3000 voor de PvdA een goed begin, maar in deze kabinetsperiode is 5000 of meer mogelijk. Graag een reactie van het kabinet. Antwoord: Ik ben het eens met de stelling dat we jonge leraren moeten behouden voor het onderwijs. Op dit moment hebben zij het moeilijk op de arbeidsmarkt maar over een paar jaar komt daar een omslag in als een relatief grote groep oudere leraren met pensioen gaat. Dan hebben we deze nieuwe generatie hard nodig. In het NOA is daarom ook afgesproken dat er in 2014 € 150 mln incidenteel geïnvesteerd wordt in 3.000 extra banen voor jonge leraren in het po en vo. Met het begrotingsakkoord en de structurele investeringen van dit kabinet krijgen schoolbesturen ook structureel meer financiële armslag. In de sectorale deelakkoorden zullen we afspraken maken over de inzet van de NOA middelen. Afhankelijk van de prioriteiten die daarbij worden gesteld, zal er in meer of mindere mate extra werkgelegenheid worden gecreëerd. Nadat deze sectorakkoorden afgesloten zijn, zal ik de effecten daarvan op de werkgelegenheid laten doorrekenen en uw Kamer informeren over de uitkomsten. SGP Bisschop, R. Vraag: De SGP ontvangt graag een reactie op de constatering van de Inspectie dat het grootste deel van de verbetercapaciteit van leraren wordt opgeslokt door rekenen en taal. Is die eenzijdige besteding van de verbetercapaciteit wenselijk. Antwoord: De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in het verbeteren van de resultaten op het gebied van taal en rekenen. Aangezien scholen de helft van de onderwijstijd besteden aan taal en rekenen, is het ook logisch dat een groot deel van de verbetercapaciteit daaraan besteed is en wordt. Naarmate we er in slagen de vruchten van deze investering te plukken, en de resultaten voor taal en rekenen te verbeteren, is er meer verbetercapaciteit beschikbaar voor andere leergebieden. Scholen kunnen daarbij ook gebruik maken van de ervaring die ze hebben opgedaan bij het verbeteren van taal en rekenen. Bijvoorbeeld door het gebruik van een leerlingvolgsysteem of opbrengstgericht werken ook toe te passen op andere leergebieden. SGP Bisschop, R. Vraag: Kan de definitie van de startkwalificatie worden herzien? Antwoord: Ik ben het met u eens dat jongeren gelijkwaardige kansen moeten hebben. Dat is juist de reden dat de startkwalificatie in het leven is geroepen, namelijk om jongeren goed voor te bereiden op de hogere eisen die er aan werknemers gesteld worden als gevolg van veranderende economische omstandigheden. En dat zien we terug in de cijfers: jongeren zonder startkwalificatie zijn twee keer zo vaak werkloos als jongeren met een startkwalificatie. Bovendien zijn de baankenmerken (baanomvang, uurlonen en contractvorm) van laagopgeleiden beduidend slechter dan die van middelbaar en hoger opgeleiden. Jongeren met alleen een vmbo-diploma zijn daarmee kwetsbaarder op de arbeidsmarkt. Een startkwalificatie is geen doel, maar een middel om jongeren voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Ik zie dan ook geen aanleiding om de definitie van de startkwalificatie te herzien. SGP Bisschop, R. Vraag: De SGP wijst op het inspectierapport over de samenwerking tussen ROC Amsterdam en ROC Flevoland. Waarom heeft dat zolang geduurd. Wat heeft het volgens de minister te zeggen wanneer bestuurders een praktisch gerealiseerde fusie met allerlei juridische en formalistische argumenten willen ontkennen. 2) Kan de minister uitleggen hoe voldaan wordt aan de eis dat bestuurders niet in meerdere colleges van bestuur mogen zitten, wanneer beide bestuurders in een overkoepelend bestuur zitten dat feitelijk de leiding heeft. Antwoord: Waarom heeft het zo lang geduurd? Nadat de resultaten van het onderzoek bekend werden, zijn gesprekken gevoerd door de Inspectie om de bestuurders te bewegen de koepelstichting te ontbinden en bijvoorbeeld een coöperatie in te richten, omdat die door de Inspectie meer geëigend wordt geacht. De Inspectie heeft daarbij herhaaldelijk benadrukt dat de nieuw gekozen vorm een zodanige invulling moet krijgen waardoor de samenwerking echt kantelt en het zwaartepunt van de bestuurlijke besluiten weer bij de instellingen zelf komt te liggen. Het heeft enige tijd geduurd om het met de instellingen eens te worden over een andere rechtsvorm (zij kunnen daartoe niet gedwongen worden, als de rechtsvorm niet strijdig is met de wet), maar de instellingen zijn het met de Inspectie eens geworden. De Inspectie van het Onderwijs heeft de afgelopen jaren een onderzoek uitgevoerd om vast te stellen of er de facto sprake is van een bestuurlijke fusie en of de toekenning van taken aan het bestuur van de koepelstichting zich verhoudt tot de wet. Op grond van het wettelijke kader komt de Inspectie tot het oordeel dat beide roc's met de thans gekozen uitwerking van de samenwerkingsconstructie door middel van een coöperatie een goede keuze lijken te hebben gemaakt. Deze voorkomt, mits goed geïmplementeerd, strijdigheid met de wet. Hoe de implementatie van deze coöperatiestructuur vervolgens in de praktijk uitpakt, kan op dit moment nog niet worden beoordeeld, omdat de Inspectie nog niet beschikt over gegevens van een uitwerking van een mogelijke overdracht van bevoegdheden met betrekking tot de voorgenomen inrichting van een coöperatie. Daarom zal de Inspectie in januari 2014 een vervolgonderzoek uitvoeren om dan de uitwerking van de coöperatieve samenwerking in de praktijk te toetsen aan wet- en regelgeving. Ten aanzien van de vraag. Hoe wordt voldaan aan de eis dat bestuurders niet in meerdere CvB's mogen zitten? De wet is helder: een lid van een college van bestuur mag niet tevens lid zijn van een ander college van bestuur. Echter, het lid zijn van een college van bestuur van een rechtspersoon die een mbo-instelling in stand houdt (bijvoorbeeld een stichting, vereniging of de coöperatie) is niet verboden. Die vormen van personele unie zijn niet in strijd met de wet. De vraag is echter in welke gevallen deze wenselijk zijn (waarbij ik o.a. verwijs naar het rapport 'Niet onwettig, wel onwenselijk' van de Commissie Halsema). Mede om deze reden heb ik de vraag welke vormen van samenwerking wenselijk zijn als thema geagendeerd in de gesprekken die ik voer in het kader van mijn MBO Tour. In de WEB (alsmede in lagere regelgeving) worden taken, verplichtingen, bevoegdheden en verantwoordingsverplichtingen bij het bevoegd gezag belegd. Doordat een specifiek orgaan is aangewezen als bevoegd gezag, is er in de WEB geen ruimte om een ander orgaan dan het college van bestuur als bevoegd gezag aan te wijzen. Ik verwijs u in dit verband met de vormgeving van cooperaties in mijn brief van 26 september jl. (Kamerstukken 31 524, nr. 180). SGP Bisschop, R. Vraag: Onderkent het kabinet dat een heldere relatie tussen scholen en de inspectie een belangrijke schakel is om tot kwaliteitsverbetering te komen. Ik hoop dat de regering dit constructieve initiatief (concept wetsvoorstel SGP) daarom welwillend wil bezien. Antwoord: Uw initiatiefwetsvoorstel sluit mijn inziens aan bij lopende discussies met uw Kamer, bijvoorbeeld over de wijzigingen in het toezicht en artikel 23 van de Grondwet. De timing van het initiatief van de SGP is prima, omdat dit voorstel het hart van artikel 23 van de Grondwet raakt. De Kamer heeft over artikel 23 een advies gevraagd en begin december debatteren we daar samen over. In dat debat zal ook het onderscheid tussen kwaliteitsaspecten en deugdelijkheideisen aan bod komen. Dit onderscheid speelt een voorname rol in dit initiatiefwetsvoorstel. Vooralsnog ben ik ervan overtuigd dat dit onderscheid goed is geregeld in wet- en regelgeving. Dit onderwerp is namelijk uitgebreid aan de orde geweest bij de totstandkoming van de Wet op het onderwijstoezicht in 2001, de wijziging van die wet in 2011 en bij de behandeling van de Wet Goed Onderwijs, Goed Bestuur in 2009 en 2010. Binnenkort ontvangt uw Kamer een brief over de invoering van het gedifferentieerde toezicht. Ook kom ik in november met een wetsvoorstel om de verbetertermijn van zeer zwakke scholen te bekorten. Er zijn dus de komende maanden voldoende gelegenheden om met uw Kamer van gedachten te wisselen over het toezicht. De voortgang van het initiatiefwetsvoorstel van de SGP-fractie zal ik met belangstelling volgen. SGP Bisschop, R. Vraag: Recent was te lezen dat de Eurocommisaris ook beurzen wil geven aan niet-Europeanen. De Erasmusbeurs wordt daarmee een soort lokmiddel om wereldburgers binnen te halen. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan? Antwoord: De ondersteuning van mobiliteit vanuit derde landen die in het verleden plaatsvond binnen het programma Erasmus Mundus, zal vanaf 2014 plaatsvinden binnen het programma Erasmus+. De ondersteuning van excellente masterprogramma's zal doorgezet worden onder de activiteit gericht op het ondersteunen van individuele mobiliteit. Daarbinnen is een specifieke actie gericht op de ondersteuning van degree mobility, ofwel excellente joint master courses. De activiteiten onder Erasmus Mundus, gericht op het organiseren van mobiliteit met landen buiten de EU, zullen worden beheerd door de Nationale Agentschappen in de lidstaten op dezelfde wijze als de Erasmusmobiliteit. In het kabinetsstandpunt over het voorstel voor het Erasmus+ programma voor onderwijs en training, jeugd en sport is aangegeven dat Nederland positief staat tegenover de voortzetting van de integratie van wereldwijde mobiliteit binnen dit EU programma. Mobiliteit stopt immers niet bij de grenzen van de EU. Nederland ondersteunt het doel van de EU om ook op deze wijze de kwaliteit van het Europese hoger onderwijs te bevorderen, het over de gehele wereld te promoten en de samenwerking met landen buiten de EU te bevorderen. Feitelijk is dus geen sprake van verandering van beleid. Dit staat los van de bezwaren tegen Europese bemoeienis met onze studiefinanciering. SGP Bisschop, R. Vraag: Het Europese Hof van Jusitie rekt de mogelijkheden op voor studenten die geen band hebben met Nederland om studiefinanciering te krijgen, zelfs in strijd met de oorspronkelijke bedoeling van de verordening. De Kamer heeft vorig jaar de motie Bisschop/Rog aangenomen die deze beweging wil terugdraaien. Graag hoort de SGP hoe het hiermee staat. Antwoord: Ik voer deze motie uit. De inzet is om binnen Europa werkbare instrumenten en uitvoeringswijzen te ontwikkelen, die in lijn zijn met de Europese regels. Er hebben over dit onderwerp verkennende ambtelijke gesprekken plaatsgevonden met andere lidstaten. Er is nog geen brede overeenstemming gevonden. Dit laat onder andere op zich wachten vanwege hofzaken die in verschillende andere lidstaten nog lopen of waarin pas onlangs uitspraken zijn gedaan. Ik zeg u toe om u in de loop van 2014 over deze ontwikkelingen nader te informeren. SGP Bisschop, R. Vraag: Kunnen we de lijst met concrete actiepunten om de professionele ruimte van leraren te vergroten. Antwoord: In het Nationaal Onderwijsakkoord is afgesproken dat - Wettelijk wordt vastgelegd dat er, naast het mbo, ook in het po en vo een professioneel statuut komt, waarmee de zeggenschap van teams een wettelijke verankering krijgt. In het hbo en wo borgt de wettelijk geregelde academische vrijheid de professionele ruimte van de docent. - De sectoren po en vo een professioneel statuut opstellen om rollen en verantwoordelijkheden vast te leggen. De wijze waarop het professioneel statuut in de mbo-sector is opgesteld kan als voorbeeld dienen voor andere sectoren. - Sociale partners bindende afspraken maken over de uitwerking van het professioneel statuut in hun sector. In de mbo-sector maken partijen afspraken om de werking van het statuut te versterken en te versnellen. Intentie is om het eerder ingediende wetsvoorstel in gewijzigde vorm voor de zomer van 2014 aan de Tweede Kamer te zenden. Het zal dan vooral als doel hebben de professionele statuten wettelijk te verankeren. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Waar blijft de lijst van scholen die "too big to fail" zijn. (in het kader van schaalvergroting) Antwoord: In de brief van 3 oktober jongstleden over de Agenda Versterking Bestuurskracht Onderwijs heb ik aangegeven dat er geen eenduidige criteria zijn waarmee voor de afzonderlijke sectoren kan worden bepaald wanneer een instelling `too big to fail' is. Het gaat niet alleen om omvang (aantal leerlingen of studenten en hoogte van de lumpsum), maar ook om complexiteit (om wat voor onderwijs gaat het, welke groepen moeten worden bediend en hoe is het georganiseerd) en de omgeving (onderwijsaanbod van andere instellingen, reisafstand e.d.). Om die reden is het ondoenlijk om de door u gevraagde lijst op te stellen. Ik heb ook nooit toegezegd om met een lijst van instellingen te komen die too big to fail zijn. Overigens heb ik met de Inspectie van het Onderwijs gesproken over de vraag hoe in het toezicht meer rekening wordt gehouden met instellingen die too big to fail zijn. De inspectie heeft mede naar aanleiding van het Amarantis-rapport "Autonomie verplicht" haar financiële toezicht aangescherpt waarbij meer toekomstgerichte indicatoren dan voorheen worden toegepast. De inspectie van het onderwijs beziet in haar risicogerichte toezicht (po, vo en bve) integraal de mogelijke risico's. Het gaat, behalve om de kwaliteit van het onderwijs, ook om zaken als financiering en huisvesting en in dat verband met name om risico's in de sfeer van de schaalgrootte (groot en ook klein) en de ontwikkeling daarvan (groei en ook krimp van het aantal leerlingen/studenten). Door dit aangescherpte toezicht komen eventuele problematische situaties vroegtijdig naar boven zodat ik tijdig maatregelen kan nemen wanneer de situatie dit vereist. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Bent u bereid om niet alleen voor de gratis schoolboeken het lage BTW-tarief te hanteren, maar ook voor digitale leermiddelen? Antwoord: Het Kabinet zal zich ervoor blijven inzetten dat voor digitale leermiddelen het lage BTW-tarief gehanteerd zal worden. Nederland heeft hierbij echter te maken met Europese richtlijnen. De Nederlandse BTW wetgeving wordt namelijk volledig bepaald door de Europese BTW-richtlijn. Die richtlijn harmoniseert de BTW in alle lidstaten. Om die richtlijn aan te passen is een unaniem besluit van de lidstaten nodig. Eind dit jaar buigt de Europese raad zich hier wederom over. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Wat doet u met studenten met een beperking die al bij de intake worden geweigerd? Antwoord: Onlangs zijn er meldingen geweest over studenten die met name bij mbo-scholen zijn geweigerd vanwege een functiebeperking. Ik neem deze meldingen vanzelfsprekend serieus. Ik vind de meldingen aanleiding geven tot nader onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs. De inspectie zal binnenkort bij een aantal instellingen nagaan of het beeld uit het rapport klopt. Ik zal op grond van de bevindingen van de inspectie bezien of en zo ja, welke vervolgstappen nodig zijn. Overigens overweegt ook het College voor de Rechten van de Mens een onderzoek in te stellen naar deze meldingen. Als studenten het gevoel hebben dat hen de toegang geweigerd wordt op grond van hun handicap of chronische ziekte, kunnen zij een klacht indienen bij de instelling zelf en/of zich wenden tot het College voor de Rechten van de Mens. Dit College kan beoordelen of sprake is van verboden onderscheid op grond van handicap. Net als alle onderwijssectoren zijn ook de mbo-instellingen op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte verplicht adequate aanpassingen te treffen tenzij dit voor de instelling een onevenredige belasting met zich meebrengt. De mbo-instellingen moeten zich dus ervoor inspannen om het mogelijk te maken dat ook jongeren met een beperking een beroepsopleiding succesvol kunnen doorlopen en met een diploma kunnen afronden. Dat kan overigens betekenen dat een jongere wordt geadviseerd een andere opleiding te volgen dan oorspronkelijk beoogd. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Bent u bereid af te zien van het experiment voor zogenaamde topopleidingen, waarbij dubbel collegegeld mag worden gevraagd? Antwoord: Het experiment waarop u doelt heeft geen betrekking op opleidingen, maar op honours tracks. Dat zijn speciale trajecten binnen een opleiding gericht op het behalen van een hoger kennisniveau van studenten. Instellingen die deelnemen aan het (beperkte) experiment mogen aan studenten in honours tracks maximaal tweemaal het wettelijk collegegeld vragen. Aangezien dit honours tracks zijn binnen de opleidingen blijft het wettelijk collegegeld voor de reguliere opleiding van toepassing en is voor de reguliere opleiding ook de toegankelijkheid gewaarborgd. Anders dan de universiteiten op basis van het hoofdlijnenakkoord hadden verwacht, biedt de Wet Kwaliteit in Verscheidenheid geen mogelijkheid voor collegegelddifferentiatie voor honours tracks. De VSNU heeft mij het signaal gegeven dat het risico bestaat dat de benodigde middelen voor deze tracks onttrokken worden aan de middelen voor de `reguliere' opleidingen. Dit gaat mogelijk ten koste van de kwaliteit van deze opleidingen. Het kan ook zijn dat universiteiten zich genoodzaakt zien te stoppen met het aanbieden van honours tracks. Ik vind het belangrijk dat instellingen het aanbod van honours tracks kunnen behouden zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere opleiding. Tegelijkertijd vind ik het van belang dat honours tracks voor alle excellente studenten toegankelijk zijn. Daarom ben ik bereid tot een beperkt experiment, waarin onder strikte voorwaarden in een aantal gevallen collegegelddifferentiatie voor honours tracks wordt toegestaan. Op die manier kunnen de effecten van collegegelddifferentiatie, zoals op de toegankelijkheid van honours tracks, in kaart worden gebracht. De AMvB voor dit experiment wordt nog dit jaar voorgehangen bij Tweede en Eerste Kamer. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Wat doet u tegen de genadezesjes die laatst weer zijn uitgedeeld bij de Hogeschool Zeeland? Antwoord: Mijn uitgangspunt is dat de waarde van een diploma boven alle twijfel verheven moet zijn. Daaraan mag je geen concessies doen. Mijn beleid is erop gericht een meer ambitieus klimaat te stimuleren. Daarnaast bevat het wetsvoorstel Versterking Kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs maatregelen om kwaliteitswaarborgen te verstevigen. Ook is belangrijk dat accreditatiebeoordelingen sinds invoering van het nieuwe stelsel per 1 januari 2011 kritischer zijn geworden door de invoering van de herstelperiode. Bij Hogeschool Zeeland zal na afloop van de herstelperiode opnieuw worden bezien of de betreffende opleiding is hersteld. Bij herstel behoudt zij de accreditatie, dus erkenning van de overheid. Wanneer de opleiding echter niet in voldoende mate is verbeterd, zal de NVAO geen positief besluit nemen. De instelling moet ervoor zorgen dat genadezesjes worden voorkomen. Zo niet, dan heeft dit mogelijk gevolgen voor de accreditatie van de opleiding. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Bent u bereid de maatschappelijke stage te behouden? Antwoord: De maatschappelijke stage wordt niet afgeschaft, maar is niet meer verplicht vanaf schooljaar 2014/2015. Als scholen ervoor kiezen een maatschappelijke stage aan te bieden, bekostigd uit de reguliere lumpsumbekostiging, blijft dit gewoon meetellen als onderwijstijd. Dat geeft scholen de vrijheid om al dan niet een maatschappelijke stage aan te bieden. Door de wettelijke verplichting een maatschappelijke stage aan te bieden te vervangen door een wettelijke mogelijkheid een maatschappelijke stage aan te bieden, worden scholen beter in de gelegenheid gesteld zelf op basis van onderwijskundige en financiële argumenten afwegingen terzake te maken. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Ouderbijdrage is niet verplicht. Helaas verzwijgen veel scholen dit, daarom zou het goed zijn om een maximum af te spreken, bijvoorbeeld € 50. Graag een reactie van de minister. Antwoord: Ik ben niet voornemens de ouderbijdrage te maximeren. Dat is ook niet nodig, omdat de oudergeleding van de medezeggenschapsraad vooraf moet instemmen met de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage. De randvoorwaarden voor deze interactie liggen vast in de WMS, ouders zijn hiermee wettelijk in positie gebracht. De ouderbijdrage mag overigens nooit een belemmering vormen voor minder draagkrachtige ouders, omdat deze bijdrage vrijwillig is. Scholen zijn wettelijk verplicht om ouders in hun schoolgids te wijzen op het vrijwillige karakter van de bijdrage. Indien scholen zich niet aan de wet houden, kunnen zij hierop worden aangesproken door de inspectie en dienen zij hun handelen in overeenstemming met de wet te brengen. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Zal de minister zich beraden over de komst van het leenstelsel en hoe zit het met de dekking van het onderwijsakkoord. Antwoord: Recentelijk zijn in het begrotingsakkoord 2014 inderdaad extra investeringsmiddelen beschikbaar gekomen voor onderwijskwaliteit en onderzoek. Het merendeel van deze middelen is echter bestemd voor het po, vo en het mbo. De voorgestelde maatregelen in het stelsel van studiefinanciering zijn daarom noodzakelijk om op lange termijn een substantiële investering in het hoger onderwijs en het daaraan verbonden onderzoek mogelijk te maken. Deze investering kan ten goede komen aan de kwaliteit en de diversiteit van het hoger onderwijs en het daaraan verbonden onderzoek. Er wordt een een-op-een relatie verondersteld tussen de dekking van het NOA en de opbrengst van leenstelsel. Dat is niet juist. In het regeerakkoord is een pakket van ombuigingen en intensiveringen afgesproken die uiteindelijk leiden tot een structurele investering van per saldo 196 miljoen euro in onderwijs en onderzoek. In 2017 is de opbrengst van de maatregelen op het gebied van studiefinanciering (sociaal leenstelsel, vereenvoudigingen, OV-kaart) conform het regeerakkoord maximaal 119 miljoen euro. Voor alle maatregelen in het Regeerakkoord geldt dat indien er één niet doorgaat of een lagere opbrengst geeft, er een afwijking ontstaat ten opzichte van het Regeerakkoord. Dit kan betekenen dat er alternatieve dekkingsvoorstellen nodig zijn. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Hoe gaat de minister verzekeren dat de 650 miljoen goed terecht komt. Het kan ook gaan naar managers, kantoren etc. Hoe gaan de minister en staatssecretaris dit voorkomen. Antwoord: De € 650 mln wordt in 2013 toegevoegd aan de lumpsumbekostiging. De lumpsum biedt schoolbesturen bestedingsvrijheid. Met de sectoren is echter ook een Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) afgesloten, waarin de gezamenlijke ambitie is verwoord. Ik verwacht dat extra middelen zoveel mogelijk in lijn met die agenda worden ingezet, zoals voor behoud van professionalisering,het verminderen van de werkdruk en het bevorderen van uitdagend onderwijs Dit laat onverlet, dat er op instellingsniveau alle ruimte is om tot vrije besteding te komen. En dat ik de gezamenlijke ambities nog verder uitwerk in sectorakkoorden en de voortgang op de gezamenlijke ambities wel blijven monitoren. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Zijn er qua dekking overlappingen tussen NOA en het Herfstakkoord? Antwoord: Nee. De dekking van het Nationaal Onderwijs Akkoord en de Begrotingsafspraken 2014 kennen geen overlapping. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: De prijsbijstelling is 170 miljoen voor OCW, waarvan ongeveer 120 miljoen voor onderwijs. Kan dit bedrag nu van de 500 miljoen worden afgetrokken. Dan blijft er 380 miljoen over. Antwoord: Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief van 30 oktober 2013 over de per saldo investeringen in het onderwijs, tabel C (pag 5). In deze opstelling, waarin de prijsbijstelling is meegenomen, kunt u zien dat door de Begrotingsafspraken 2014 het onderwijs en onderzoek er per saldo € 637 mln bij krijgt in 2017. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: In het onderwijs is sprake van 'stille bezuinigingen'. Alleen al in het basisonderwijs 500 mln euro. En er is al jaren lang een nullijn ter waarde van 1.5 miljard euro. Worden de extra middelen ingezet om deze gaten te dichten. En is het onderwijs hiermee voldoende geholpen. Antwoord: In uw vraag geeft u het basisonderwijs als voorbeeld. Ik zal deze vraag voor het basisonderwijs beantwoorden. Ondanks dat er de afgelopen jaren honderden miljoenen euro's bij zijn gekomen en het bedrag per leerling is gestegen, wordt er in het basisonderwijs gesproken over stille bezuinigingen. Hiermee wordt gedoeld op kostenstijgingen die niet volledig gedekt zouden worden door de vergoeding die schoolbesturen van OCW ontvangen. Ik erken dat -hoewel er de afgelopen jaren altijd geïndexeerd is- dit niet altijd voldoende is geweest (bijvoorbeeld doordat de ABP-premie harder is gestegen dan de indexatie). Dit moet echter wel in perspectief worden geplaatst. Een bestuur dat in control is, moet in staat zijn dit verschil op te vangen. Voor de sector als geheel geldt dat de financiële positie nog altijd gezond is. Daarnaast betekende de nullijn dat er sinds 2010 weliswaar geen middelen waren voor contractloonafspraken, maar aangezien dergelijke afspraken niet zijn gemaakt staan daar geen kosten tegenover. Het beeld dat er dus gaten gedicht moeten worden, herken ik dan ook niet. De extra middelen die de komende jaren in het onderwijs geïnvesteerd zullen worden, kunnen dus voor het grootste deel worden ingezet voor de kwaliteit. Daarnaast is in het NOA afgesproken dat in 2015 de loonbijstelling weer wordt uitgekeerd en is er in 2014 een extra bijdrage afgesproken van 34 mln Euro. Daarbovenop blijven de middelen die worden vrijgespeeld door het afschaffen van de BAPO behouden voor de sector. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Wat is de reactie van de regering op het sluipende proces van steeds grotere klassen? Wat is uw reactie op mijn onderscheid tussen 'gemiddelde klassengrootte' en 'uitschieters'? Antwoord: Het onderscheid tussen gemiddelde groepsgrootte en uitschieters is precies het goede onderscheid. Het is feitelijk alleen niet juist om de uitschieters te presenteren als een groepsgrootte die binnen een groot deel van het onderwijs realiteit is. Dit geeft het verkeerde beeld. In de antwoorden op de vragen over groepsgrootte van de heer Van Dijk (SP) die ik gisteren heb toegezonden ben ik hier uitgebreid op ingegaan. Daarin geef ik ook aan dat het beeld van groter wordende klassen niet door de feiten wordt gestaafd. De gemiddelde groepsgrootte was vorig jaar 22,8 leerlingen, en het jaar daarvoor 22,6 leerlingen. Op grote scholen heeft ongeveer 15% van de groepen meer dan 28 leerlingen (en niet 40% zoals de AOb op basis van een enquête concludeert). Tegelijk heeft minder dan 1% van de scholen een gemiddelde groepsgrootte van meer dan 28 leerlingen. Hieruit blijkt naar mijn mening dat scholen een evenwichtige balans vinden tussen een indeling in grotere en kleinere groepen. Overigens blijf ik de ontwikkeling van de groepsgroottes volgen. Voor het einde van het jaar zal ik u de resultaten toesturen van de representatieve steekproef 2013 op basis van de oktobertelling 2013. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Hoe staat het met de uitvoering van de van Van Dijk (SP) motie van 27 mei om de medezeggenschap op 3 punten te versterken: - rechtsbijstand - geschillen - nietigheid besluiten. Hoe staat het met instemmingsrecht van de medezeggenschap op de begroting. Antwoord: Tijdens het notaoverleg governance in het onderwijs is toegezegd om met een brede najaarsbrief over medezeggenschap in het onderwijs te komen. In een brief van 3 oktober jl. (Vergaderjaar 2013-2014, kamerstuk 33495 nr. 33) is aangekondigd dat de brief over medezeggenschap, samen met andere onderwerpen over governance in het onderwijs, in januari 2014 naar de kamer zal worden gezonden. De gevraagde wijzigingen van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) en het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting zullen hierin, zoals beloofd, ook inhoudelijk aan de orde komen. VVD Straus, K.C.J. Vraag: Hoe kijkt de minister aan tegen het internationale aspect van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt? Antwoord: Grensoverschrijdende onderwijssamenwerking is een belangrijk onderdeel in de discussie over de bevordering van de regionale arbeidsmarkt in de grensstreek. Het thema staat dan ook hoog geagendeerd op de conferentie over de grensoverschrijdende arbeidsmarkt, die door mijn collega's van BZK en SZW samen met de gemeente Maastricht wordt georganiseerd op 16 december a.s. Ook mijn ministerie is actief bij die conferentie betrokken. Ik teken daarbij overigens aan dat onderwijssamenwerking in de grensstreek niet bij nul begint en dat binnen de bestaande kaders al veel activiteiten plaatsvinden. De uitkomsten van de conferentie bieden mogelijk aanknopingspunten voor verdere perspectieven. VVD Straus, K.C.J. Vraag: Graag wil de VVD de staatssecretaris vragen om buurtaal onderwijs niet alleen in Zuid Nederland, maar ook langs de Oostgrens van ons land onder de aandacht te brengen en hem vragen om zich in te spannen om daar waar nodig buurtaal onderwijs een handje te helpen bijvoorbeeld door het verbeteren van de accreditatie van docenten tussen Nederland, België en Duitsland. Antwoord: 'Buurtaalonderwijs' is in Nederland onderwijs in de Duitse en Franse taal. Dit zijn reguliere vakken in het VO-curriculum. Het staat scholen vrij om hier extra aandacht aan te besteden, en in Zuid en Oost Nederland zien we dat scholen dit ook doen. In het voortgezet onderwijs draait, financieel ondersteund door het Ministerie van OCW en gecoördineerd door het Europees Platform, het succesvolle programma LinQ ter versterking van het Duits en Frans. In de periode 2012-2016 wordt het aantal deelnemende vo-scholen verhoogd van 70 tot 160. Veel scholen in de grensstreek nemen hieraan deel. Verder worden jaarlijks, ook met financiële ondersteuning van OCW, 20 native speakers met een geëigende vooropleiding, de meeste voor Duits, enkele voor Frans, opgeleid tot eerste- of tweedegraads docent voor het Nederlandse onderwijs. Al deze initiatieven juich ik toe. VVD Straus, K.C.J. Vraag: Als de kwalificatiedossiers er straks zijn, zijn ze dan ook flexibel genoeg om op veranderingen in te spelen. Is er bijvoorbeeld voldoende ruimte om ook cross-sectorale opleidingen in te richten Antwoord: De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven houden bij het ontwikkelen en onderhouden van kwalificatiedossiers rekening met ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in het onderwijs). Door de invoering van keuzedelen kan met de nieuwe kwalificatiedossiers nog flexibeler worden ingespeeld op veranderingen. Er is ook voldoende ruimte om cross sectorale kwalificatiedossiers en dito opleidingen te ontwikkelen. Kenniscentra (en straks: de SBB). Gelet op de uitvoering van het regeerakkoord zullen de taken van de kenniscentra worden overgenomen door de SBB) werken nauw samen om dat, waar nodig, te realiseren. Zowel vertegenwoordigers van het bedrijfsleven als van het onderwijsveld zijn betrokken bij het ontwikkelen van kwalificatiedossiers. Ik heb uw Kamer vorige week gemeld dat ik haar voor het Kerstreces zal informeren over het model voor de nieuwe kwalificatiedossiers. Ik ga ervan uit dat ik de nieuwe kwalificatiedossiers uiterlijk juni volgend jaar kan vaststellen. VVD Straus, K.C.J. Vraag: Wanneer mag de kamer een notitie over ICT in het onderwijs van het kabinet verwachten. Worden in deze notitie concrete doelstellingen over het verbeteren van het gebruik van ICT in het onderwijs opgenomen. Antwoord: Zowel de VVD als D66 hebben aandacht gevraagd voor ICT in het onderwijs. En terecht. Het potentiele belang en de mogelijkheden van ict en digitalisering voor de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het onderwijs zijn evident. ICT biedt mogelijkheden om het onderwijs meer op de leerling en student af te stemmen, het onderwijs aantrekkelijker te maken en de leraar te ontzorgen. De leraar is de cruciale factor bij het benutten van de mogelijkheden van ict, zoals meer maatwerk. Ik sta zeer positief tegenover de mogelijkheden die open en online onderwijs biedt. Het maakt het onderwijs voor studenten en leerlingen flexibeler, en dus ook breder beschikbaar. Docenten kunnen hun onderwijs een kwaliteitsimpuls geven door studenten en leerlingen in de gelegenheid te stellen kennis overal en altijd op te doen en de contacten te gebruiken voor verdieping (flipped classroom). Instellingen kunnen zich profileren en specialiseren, maar ook goede docenten vinden er een groot podium door. Bij dat alles dient de kwaliteit van het onderwijs vooropgesteld te worden. Uw Kamer ontvangt dit jaar nog een brief met mijn beleid ten aanzien van open en online hoger onderwijs. De overheid heeft in eerste instantie een kaderscheppende rol. Om onnodig belemmerende regels weg te nemen, waar zij ontwikkeling in de weg staan. En om ruimte te creëren voor experimenten. Voor wat betreft het funderend onderwijs wordt op dit moment met EZ en de PO-raad en VO-raad gewerkt aan een doorbraak om meer scholen in staat te stellen om ICT en digitaal leermateriaal in te zetten om het beste uit leerlingen te halen. Dit doen we in nauwe samenwerking met marktpartijen zoals softwareleveranciers en uitgeverijen. Momenteel brengen we gezamenlijk de kansen en belemmeringen in kaart. Die belemmeringen gaan we gezamenlijk proberen op te lossen en scholen gaan daar zelf mee aan de slag. Daarmee willen we voor scholen die een volgende stap willen zetten om ict in hun onderwijs te integreren de drempels zo laag mogelijk maken. De gezamenlijke plannen van OCW, de PO-raad en de VO-Raad worden verder uitgewerkt in het sectorakkoord. Het is uiteindelijk aan de scholen zelf of én hoe zij digitalisering een plek willen geven binnen de school en hun onderwijs. Tegelijkertijd wordt ook onderzoek gedaan om betere uitspraken te kunnen doen over wat wel en niet werkt als het gaat om ict in het onderwijs. Uw Kamer wordt hierover in het eerste kwartaal van 2014 te geïnformeerd, inclusief de door uw kamer gevraagde concrete doelstellingen. VVD Duisenberg, P.J. Vraag: Is de 150 miljoen die in het onderwijsakkoord is afgesproken om te besteden aan het in dienst houden of extra in dienst nemen van 3000 jonge leraren gekoppeld aan het loslaten van het "Last in First out' principe door scholen? Antwoord: In het NOA is een afspraak gemaakt over 150 mln euro die beschikbaar komt om scholen in de gelegenheid te stellen jonge leraren in dienst te houden en te nemen. In het NOA is veel gesproken over modernisering van de arbeidsvoorwaarden, maar die discussie heeft zich toegespitst op de BAPO. Dat neemt echter niet weg dat het de partijen bij de CAO natuurlijk vrij staat ook op het punt van het lifo nieuwe afspraken te maken (immers, LIFO is onderdeel van arbeidsvoorwaarden, sociale partners maken hier afspraken over). Het is ook goed dat hierover afspraken worden gemaakt in het belang van behoud jonge leraren. VVD Duisenberg, P.J. Vraag: Kan de minister een stand van zaken geven van het experiment open bestel en het gebruik van onderwijsvouchers in het deeltijdonderwijs? Antwoord: Sinds 2006 loopt er een experiment open bestel, waarbij een aantal niet-bekostigde geaccrediteerde hbo-opleidingen voor een beperkte periode voor bekostiging in aanmerking komt. Er is op dit moment geen instroom meer van nieuwe (bekostigde) studenten in deze experiment-opleidingen. De ontwikkelingen worden gemonitord en komend jaar zal een eindevaluatie worden opgesteld die onder meer zal kijken naar effecten op kwaliteit. De evaluatie wordt uiterlijk begin 2015 aan u gezonden. Dit voorjaar heb ik de Commissie `Flexibel hoger onderwijs voor werkenden' gevraagd een advies uit te brengen over het deeltijd hoger onderwijs. Eén van de vragen die ik heb meegegeven is een advies uit te brengen over een financieringsmodel dat bijdraagt aan versterking van de flexibiliteit en vraaggerichtheid van deeltijdopleidingen, leidend tot een grotere deelname van volwassenen aan het hoger onderwijs en meer hoger opgeleiden in de beroepsbevolking. De Commissie onderzoekt onder meer de mogelijkheden die een model met vouchers oplevert. Ik verwacht het advies van de Commissie voor het eind van het jaar te ontvangen en informeer u begin volgend jaar over de maatregelen die ik naar aanleiding van het advies zal nemen. VVD Duisenberg, P.J. Vraag: De VVD wil kunnen vaststellen of het extra geld van het begrotingsakkoord iets oplevert. Het is niet zomaar een rondje van de zaak, we investeren in kwaliteit. Hoe gaan we om met de vraag van "krijg ik waar voor mijn geld". Deze vraag loopt ook aan tegen de vrijheid voor het "hoe" die de instellingen worden gegeven en tegen een zo laag mogelijke rapportageverplichtingen. Antwoord: Deze vraag is dinsdag 29 oktober ook aan de orde gekomen tijdens het wetgevingsoverleg over de begroting. Rond outcomemeting wordt al veel gedaan door OCW. Zo zijn bijvoorbeeld in de begroting streefwaarden en indicatoren opgenomen en rapporteert de Onderwijsinspectie jaarlijks in het onderwijsverslag over de staat van het onderwijs. Overigens geeft het NOA de richting van de bestedingen waardoor middelen van het begrotingsakkoord aan leraren en de de kwaliteit van het onderwijs besteed worden. Voor specifieke beleidsmaatregelen vindt effectiviteitsonderzoek plaats, via het programma "Zicht op effectiviteit". Tegelijkertijd heb ik ook in het overleg het dilemma geconstateerd tussen vrijheid enerzijds en verantwoording anderzijds. De vaste Kamercommissie voor OCW heeft zelf ook aangegeven met mij in overleg te willen treden over dit thema. Daarbij is ook geconstateerd dat er geen sprake moet zijn van het stapelen van verantwoordingsplichten door de instellingen. VVD Duisenberg, P.J. Vraag: Wat zijn de gedachten van de Staatssecretaris over meer differentiatie in het functie- en beloningshuis. Antwoord: Zowel de minister als ik staan positief tegen een differentiatie van de invulling van de functie van de leraar. Dit biedt ook een carrièreperspectief. Met de functiemix is daar de afgelopen jaren veel ruimte voor geboden. In de lerarenagenda wordt bij het agendapunt 'lerende organisatie' gezegd dat ik positieve ontwikkelingen op dit punt graag wil ondersteunen (zie pag. 21 - 23). Bijvoorbeeld de startende leraar die specifieke begeleiding krijgt. Via het experiment van de Hogeschool van Amsterdam zal verder worden bekeken of de status van junior leraar mogelijk is. Ook kan er aan het einde van de carrière via leeftijdsbewust beleid sprake zijn van andere inzet. Daarnaast sta ik positief tegenover de 'hybride leraar', waarbij een leraar het leraarschap combineert met een andere baan. In het kader van de sectorale akkoorden zal ik met de raden verder praten over de uitwerking van deze punten. Uiteindelijk is het echter aan de sociale partners om over deze zaken afspraken te maken in de cao's. PAGE PAGE 1