[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden eerste termijn behandeling Begroting OCW 2014

Bijlage

Nummer: 2013D42911, datum: 2013-10-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Antwoorden eerste termijn behandeling Begroting OCW 2014 (2013D42910)

Preview document (🔗 origineel)


Politieke Partij	Kamerlid	Vraag en Antwoord

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Is het kabinet bereid de experimentenwet te gebruiken om initiatieven
tot integrale kindcentra (ook buiten de krimpregio's) ruim baan te geven
waarbij belemmerende regels opzij geschoven worden en verschillende
geldstromen bij elkaar gevoegd kunnen worden. 

Antwoord:

Laat ik voorop stellen dat het ook nu mogelijk is om integrale
kindcentra te vormen. Dat neemt niet weg dat ik mijn ogen niet sluit
voor knelpunten waar die zich voordoen. In het kader van de brief over
demografische krimp is aangegeven dat ik in krimpgebieden experimenten
wil beginnen om knelpunten op te lossen. De precieze regelruimte die
wenselijk of nodig is moet nader worden uitgewerkt. Bij het ontwerpen
van de experimenten zal ik tevens bezien of het opportuun is om ook
buiten de krimpregio's experimenteerruimte mogelijk te maken. 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Het CDA wil dat het kabinet gemeenten die een verlengde
kwalificatieplicht willen invoeren gaan faciliteren. Bent u bereid hier
via experimenten aan mee te werken. Hoe gaat u dit doen. 

Antwoord:

Ik ben op dit moment in goed overleg met de gemeenten Amsterdam en
Rotterdam over een pilot rondom een verlengde kwalificatieplicht. Ik zal
uw Kamer daarover voor het kerstreces nader informeren. 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Het CDA is niet tevreden dat de bezuiniging op de Maatschappeiljke stage
niet is teruggedraaid. Tijdens het APB heeft premier Rutte toegezegd
hier naar te zullen kijken. Graag hoort het CDA van de bewindslieden wat
zij hebben gedaan met de toezegging van onze premier. 

Antwoord:

De maatschappelijke stage wordt niet afgeschaft, maar is alleen niet
meer verplicht vanaf schooljaar 2014/2015. Als scholen ervoor kiezen een
maatschappelijke stage aan te bieden, bekostigd uit de reguliere
lumpsumbekostiging, blijft dit gewoon meetellen als onderwijstijd.
Scholen worden zo beter in de gelegenheid gesteld om zelf op basis van
professionele onderwijskundige en financiële argumenten afwegingen
terzake te maken. Maatschappelijke stage als keuzemogelijkheid in plaats
van als verplichting past bij de door ons gewenste autonomie van
scholen om eigen keuzes te maken ten aanzien van het onderwijsaanbod en
van de inzet van middelen.

Er zijn in het recente begrotingsakkoord afspraken gemaakt over extra
middelen voor het onderwijs. Hiermee hebben scholen meer financiële
armslag gekregen om eerdere bezuinigingen op te vangen. Daardoor is het
voor scholen ook makkelijker geworden om toch door te gaan met
maatschappelijke stages.  

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Het CDA wil graag reactie ontvangen op het concrete voorstel om bij
nieuwe wetgeving standaard te laten zien en te vermelden op welke wijze
de administratielasten voor scholen en de controlelast vanuit de
overheid wordt beperkt. 

Antwoord:

Nieuwe wetgeving is op dit moment al voorzien van een paragraaf over de
administratieve lasten. Bij het opstellen van nieuwe wetgeving is de
afweging van de extra administratie- en controlelast die de wetgeving
oplevert dus reeds ingebed. Inzet van dit kabinet is om de
administratieve lasten te verminderen, zowel de meetbare als de ervaren
lasten. In het NOA zijn hierover nadere afspraken gemaakt met de
onderwijssectoren. 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Het CDA vraagt de minister ten aanzien van de pilots rondom
laaggeletterdheid geen budgettaire besluiten te nemen voordat de in het
AO toegezegde evaluatie is geweest. 

Antwoord:

Uw Kamer heeft reeds ingestemd met de budgettaire besluiten rondom het
Actieplan laaggeletterdheid en de pilots Taal voor het Leven in het
kader van de brief over de subsidietaakstelling. 

Het Actieplan Laaggeletterdheid wordt in 2014 geëvalueerd. Deze
evaluatie zal in het voorjaar van 2015 gereed zijn. In deze evaluatie
wordt tevens de landelijke ondersteuning meegenomen. Ook de pilots
worden geëvalueerd. Op grond van deze evaluaties ga ik bezien hoe het
resterende budget zo goed mogelijk kan worden ingezet voor de
bestrijding van laaggeletterdheid. 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Coalitiepartijen leken met hun motie het NOB te helpen, maar in
werkelijkheid zullen vele scholen moeten sluiten. Wrang voorbeeld is het
Lycee International in Frankrijk dat per 1 jan 2014 dicht moet. Dit is
in strijd met het uitgangspunt dat het primaire proces zou worden
ontzien. Kan de Minister hier iets betekenen, bijvoorbeeld kijken naar
inkomensafhankelijke ouderbijdrage voor alle ouders, dus ook ambtenaren?
Is het mogelijk om te zoeken naar overhead of te kijken naar andere
subsidies? 

Antwoord:

In de brief van 30 mei over de subsidietaakstelling heb ik aangegeven
dat onderwijs in het buitenland een verantwoordelijkheid is van de
ouders, en hun werkgevers. Dat geldt ook voor de bekostiging. De scholen
in het buitenland worden in de meeste gevallen bestuurd door ouders. Het
is dan ook aan de ouders om afspraken te maken over het opvangen van het
wegvallen van de subsidie. Als zij de ouderbijdrage inkomensafhankelijk
willen maken dan staat niets hen in de weg. Ik ga daar niet over, net zo
min als ik ga over de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage in het
reguliere onderwijs in Nederland.

Met betrekking tot het Lycée International wil ik graag opmerken dat
het een misvatting is dat de Nederlandse afdeling van die school per 1
januari 2014 zijn deuren zou moeten sluiten. Hoewel de subsidie per 1
januari 2014 vervalt draagt Stichting NOB zorg voor een redelijke
afbouwperiode. Dat betekent dat de leerlingen het lopende schooljaar
kunnen afmaken en waarschijnlijk ook het daaropvolgende schooljaar. Dat
biedt de ouders en hun werkgevers in Saint-Germain-en-Laye voldoende
tijd om te werken aan een perspectiefrijke toekomst voor de Nederlandse
afdeling. Het continueren van de subsidie voor deze school zou in mijn
beleving onrechtvaardig zijn, als alle andere scholen die Nederlands
onderwijs in het buitenland verzorgen hun subsidie wel verliezen.

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Kunnen we een deel van de inspectietaken niet beleggen bij leraren zelf,
zoals bij het intiatief van de stichting Leerkracht? 

Antwoord:

Het is heel goed als de school een lerende organisatie is, waarin
schoolleiders en leraren door peer review, zelfevaluaties en visitaties
het onderwijs continu proberen te verbeteren. Naarmate scholen hun
kwaliteitszorg en onderwijsresultaten meer op orde hebben en dus
daadwerkelijk een goede school zijn, vind ik dat de inspectie de
toezichtlast kan beperken. Tegelijkertijd ben ik van mening dat
onafhankelijk inspectietoezicht noodzakelijk blijft. Naarmate scholen
minder goed functioneren, vind ik ook dat het inspectietoezicht steeds
steviger moet zijn om er voor te zorgen dat de kwaliteit van het
onderwijs zo snel mogelijk weer op peil is.

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Hoe is het mogelijk dat één HBO bestuur tegelijkertijd aan 17
inspectie-onderzoeken kan worden blootgesteld? 

Antwoord:

Het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs moet zo licht mogelijk
zijn. 

In het bijzonder in het hoger onderwijs moet het toezicht complementair
zijn aan het werk van de NVAO en de Reviewcommissie. Overigens kan het
in de praktijk zo zijn dat er op hetzelfde moment sprake is van
bijvoorbeeld financieel onderzoek, incidentonderzoek en themaonderzoek.
Het aantal van 17 inspectie-onderzoeken tegelijkertijd bij één
hbo-bestuur herkent de Inspectie echter niet. 

Ik heb de NVAO, Inspectie en Reviewcommissie gevraagd hun rollen te
verhelderen en beter op elkaar af te stemmen, zodat zij meer gebruik
maken van elkaars gegevens waardoor de administratieve last bij
de instellingen wordt beperkt. Waar mogelijk worden ook de diverse
onderzoeken op elkaar afgestemd.

In het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Versterking
kwaliteitswaarborgen HO heb ik aangegeven dat ik kritisch zal kijken
naar de administratieve lasten die het accreditatiestelsel met zich
meebrengt. Naar aanleiding van de motie van het CDA zullen er pilots
komen. 

In het kader van regeldruk is aangegeven dat er meer ten principale
gekeken moet worden naar de rol van de overheid en instellingen, zodat
er een verdergaande deregulering kan plaatsvinden. Al naargelang de
voorschriften in de wet veranderen, zullen ook de zwaartepunten in de
rol van de Inspectie veranderen.

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Waarom moeten scholen eerst een uitgebreid accountantsonderzoek
doorlopen om vervolgens weer door de inspectie een accountantsreview te
ondergaan? 

Antwoord:

De externe accountant controleert en geeft een oordeel over de
jaarrekening en de gegevens die de basis vormen voor de berekening van
de rijksbijdrage (opgave voor de bekostiging) van alle scholen. 

Dit doet de accountant op basis van het door het ministerie van OCW
opgestelde controleprotocol, dat jaarlijks door de inspectie wordt
geactualiseerd. 

De inspectie controleert vervolgens steekproefsgewijs of deze controles
op de juiste wijze hebben plaatsgevonden door middel van de review op
het controledossier van de accountant (jaarrekening en de
bekostigingsgegevens). Deze review vindt dus niet plaats bij een school,
maar bij een accountant. 

Het is van groot belang dat de juiste controles plaatshebben op de
jaarrekening en de opgave voor de bekostiging. 

De door de accountant goedgekeurde jaarrekening vormt namelijk het
uitgangspunt voor het oordeel van de Onderwijsinspectie over de
rechtmatigheid van de bestedingen door het schoolbestuur. Een door de
accountant goedgekeurde opgave van de bekostiging vormt vervolgens het
uitgangspunt voor het oordeel van de Onderwijsinspectie over de
rechtmatigheid van de verkrijging van de rijksbijdrage door het bestuur.

CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

Voor de zomer heeft de kamer een motie van PvdA en VVD aangenomen om te
komen tot één centrale ouderorganisatie. Ouders & COO verliest
hierdoor de Rijksfinancering per 1 januari. Tegelijkertijd is er
voldoende draagvlak bij christelijke scholen en ouders om op eigen benen
te staan, maar de tijd ontbreekt om de wegvallende financiering op te
kunnen vangen. Wil de staatssecretaris de ouderorganisaties die op eigen
benen willen staan meer tijd geven, bijvoorbeeld via een
overgangsfinanciering om die overgang werkelijkheid te laten worden. 

Antwoord:

In de brief over de subsidietaakstelling van 30 mei jl. heb ik u
geïnformeerd over de stopzetting van de subsidie aan de vier
denominatieve ouderorganisaties (NKO, LOBO, VOO en Ouders&Coo) per 1
januari 2014. Het maken van scherpe keuzes was hierin onvermijdelijk. Op
27 juni jl. heeft hierover een AO met de Kamer plaatsgevonden. Dit
overleg resulteerde in aanname van de Motie Mohandis/Lucas waarin € 1
miljoen  structureel vrij wordt gemaakt voor één nieuwe centrale
ouderorganisatie. Dit betekent dat alle ouderorganisaties hun subsidie
per 1 januari 2014 verliezen en er uitsluitend middelen beschikbaar
worden gesteld voor activiteiten die worden uitgevoerd door een nieuwe
landelijke ouderraad. Drie van de vier denominatieve ouderorganisaties
(LOBO, VOO en de NKO) zijn aan de slag met de vorming van deze centrale
ouderorganisatie (zij noemen zichzelf de LO-Raad) en betrekken hier ook
lokale en regionale partijen bij (conform de motie). Ouders&Coo is
nadrukkelijk verzocht hierin te participeren, maar heeft hier van
afgezien. Op 12 juli heeft Ouders&Coo net als de andere
ouderorganisaties een beschikking ontvangen waarin ik hen een
handreiking bied. Ze mogen de middelen die in 2013 aan hen zijn beschikt
flexibel inzetten om zich beter voor te bereiden op de subsidiestop per
1 januari 2014. 

CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

In het NOA is ook afgesproken om de 1040-urennorm in het vterug te
draaien. Dit is een lang gekoesterde wens van de ChristenUnie: stel geen
starre urennorm, maar laat scholen zelf invulling geven aan kwaliteit.
Toch worden scholen die prima presteren met terugwerkende kracht beboet,
omdat zij de urennorm enkele jaren geleden niet hebben gehaald. Een
boete die gevolgen zal hebben voor de huidige onderwijskwaliteit,
terwijl de kwaliteit prima op orde is. Is de staatssecretaris bereid de
boete in te trekken? 

Antwoord:

Bij het toezicht van de inspectie op de naleving van onderwijstijd in
het voortgezet onderwijs in schooljaar 2011/2012 heeft de inspectie -
net als in voorgaande jaren - op een redelijke wijze toezicht gehouden
op de norm. In alle leerjaren (m.u.v. examenjaar, waar een norm van 700
uur geldt) werd uitgegaan van een handhavingsnorm van 1000 uur, dus niet
van de wettelijke norm van 1040 uur. Er is bovendien pas sprake van een
financiële interventie (geen 'boete', maar terugvordering van
'onverschuldigd betaald bedrag') indien een school meer dan 27 uur
minder dan die handhavingsnorm van 1000 uur (of 700 uur) had
gerealiseerd. 

 

Ook in de voorgaande jaren zijn scholen op dezelfde wijze hierop
aangesproken door de inspectie. Het zou tot rechtsongelijkheid leiden
als we deze scholen nu op andere wijze behandelen.

 

Kortom: de scholen die nu te maken krijgen met een financiële
interventie hoefden niet aan de 1040-urennorm te voldoen, maar hoefden
per jaar 'slechts' 973 uur onderwijstijd te realiseren. Ik acht het niet
meer dan redelijk en billijk dat de inspectie daar optreedt, hoe
vervelend het voor betreffende scholen ook kan zijn. 

CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

In het onderwijsakkoord is een belangrijke afspraak opgenomen: er wordt
gewerkt aan minder bureaucratie, werkdruk en regeldruk in het onderwijs.
Betekent dit ook dat de huidige wetsvoorstellen worden bekeken. 

Antwoord:

Ja, bij nieuwe wetgeving wordt altijd een afweging gemaakt tussen de
belangen die met de wetgeving worden gediend, en de eventuele lasten die
het meebrengt voor scholen. Die afweging is bij de huidige
wetsvoorstellen, waaronder dat over de tussentijdse diagnostische toets,
ook gemaakt. Uiteindelijk stellen parlement en regering in het
wetgevingsproces samen vast of de juiste balans is gevonden tussen
regels en ruimte. 

CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

Waarom wil de staatssecretaris de mogelijkheid van thuisonderwijs geheel
verbieden, terwijl een beperkte groep ouders het thuisonderwijs op een
gewetensvolle manier invult. Is de staatssecretaris bereid om met
thuisonderwijzers het gesprek aan te gaan. 

Antwoord:

In de brief over artikel 23 Grondwet die van de zomer naar de Tweede
Kamer is gezonden, staat een passage over het afschaffen van de
vrijstelling van de leerplichtwet op grond van richtingsbedenkingen.
Over deze brief spreken we begin december in het nota-overleg. Op het
moment dat er een wetsvoorstel afschaffen vrijstelling leerplichtwet
voor richtingsbedenkingen wordt voorbereid, worden - zoals gebruikelijk
bij wetgeving - belanghebbende partijen geconsulteerd. Het ligt voor de
hand om dan ook de vereniging voor thuisonderwijs te consulteren.

 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

D66 heeft deze week een visie gepresenteerd op ICT in het onderwijs. Wat
is de visie van het kabinet? Hoe gaan we ICT als middel beter benutten
in het onderwijs? 

Antwoord:

Zoals ik in reactie op de vraag van mevrouw Straus (VVD) heb aangegeven
hebben zowel de VVD als D66 terecht aandacht gevraagd voor ICT in het
onderwijs. Het potentiele belang en de mogelijkheden van ict en
digitalisering voor de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het onderwijs
zijn evident. ICT biedt mogelijkheden om het onderwijs meer op de
leerling en student af te stemmen, het onderwijs aantrekkelijker te
maken en de leraar te ontzorgen. De leraar is de cruciale factor bij het
benutten van de mogelijkheden van ict, zoals meer maatwerk.

Ik sta zeer positief tegenover de mogelijkheden die open en online
onderwijs biedt. Het maakt het onderwijs voor studenten en leerlingen
flexibeler, en dus ook breder beschikbaar. Docenten kunnen hun onderwijs
een kwaliteitsimpuls geven door studenten en leerlingen in de
gelegenheid te stellen kennis overal en altijd op te doen en de
contacten te gebruiken voor verdieping (flipped classroom). Instellingen
kunnen zich profileren en specialiseren, maar ook goede docenten vinden
er een groot podium door. Bij dat alles dient de kwaliteit van het
onderwijs vooropgesteld te worden. Uw Kamer ontvangt dit jaar nog een
brief met mijn beleid ten aanzien van open en online hoger onderwijs. 

 

De overheid heeft in eerste instantie een kaderscheppende rol. Om
onnodig belemmerende regels weg te nemen, waar zij ontwikkeling in de
weg staan. En om ruimte te creëren voor experimenten. Voor wat betreft
het funderend onderwijs wordt op dit moment met EZ en de PO-raad en
VO-raad gewerkt aan een doorbraak om meer scholen in staat te stellen om
ICT en digitaal leermateriaal in te zetten om het beste uit leerlingen
te halen. Dit doen we in nauwe samenwerking met marktpartijen zoals
softwareleveranciers en uitgeverijen. Momenteel brengen we gezamenlijk
de kansen en belemmeringen in kaart. Die belemmeringen gaan we
gezamenlijk proberen op te lossen en scholen gaan daar zelf mee aan de
slag. Daarmee willen we voor scholen die een volgende stap willen zetten
om ict in hun onderwijs te integreren de drempels zo laag mogelijk
maken. De gezamenlijke plannen van OCW, de PO-raad en de VO-Raad worden
verder uitgewerkt in het sectorakkoord. Het is uiteindelijk aan de
scholen zelf of én hoe zij digitalisering een plek willen geven binnen
de school en hun onderwijs. Tegelijkertijd wordt ook onderzoek gedaan om
betere uitspraken te kunnen doen over wat wel en niet werkt als het gaat
om ict in het onderwijs. Uw Kamer wordt hierover in het eerste kwartaal
van 2014 te geïnformeerd, inclusief de door uw kamer gevraagde
concrete doelstellingen. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Hoe gaat het kabinet de vroeg- & voorschoolse educatie,
kinderdagverblijven, peuterspeelzalen & basisscholen stroomlijnen. 

Antwoord:

In het regeerakkoord is afgesproken dat om de onderlinge afstemming van
onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te optimaliseren, de
financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet kinderopvang zal
worden gebracht. 

Over de uitwerking van dit voornemen wordt u voor de
begrotingsbehandeling van SZW (december 2013) geïnformeerd door de
minister van SZW en de staatssecretaris van OCW.  

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

D66 vraagt naar de mogelijkheden van deel certificaten in het hbo, mede
vanuit het perspectief van Leven Lang Leren. 

Antwoord:

Hogescholen kunnen studenten deelcertificaten verstrekken voor behaalde
onderwijseenheden van hbo-opleidingen. Studenten kunnen deze
deelcertificaten stapelen en uiteindelijk een diploma behalen, binnen de
door het bevoegd gezag van de instelling bepaalde geldigheidsduur van
behaalde tentamens en studiepunten. Bij een eventuele overstap naar een
andere opleiding of instelling, is het aan de examencommissie van die
opleiding om te bepalen of het behaalde deelcertificaat vrijstellingen
oplevert. 

We kennen in het hbo geen uniforme onderwijsprogramma's en landelijke
certificeerbare eenheden. De huidige kaders staan het bekostigde
hogescholen niet toe studenten te werven en in te schrijven voor
deelname aan afzonderlijke modulen van bekostigde hbo-opleidingen zonder
dat dit gericht is op het behalen van een diploma. Dat kan alleen bij
niet-bekostigde opleidingen. De Commissie `Flexibel hoger onderwijs voor
werkenden' zal naar verwachting voor het eind van het jaar advies
uitbrengen.

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Wil de minister met D66 afspreken dat studenten voor een tweede
educatieve bachelor een regulier collegegeld mogen betalen. 

Antwoord:

Op 27 maart jl. heb ik u geïnformeerd over het wettelijk verankeren
van de subsidieregeling voor parallel gestarte tweede studies met
ingang van het studiejaar 2014/2015. Hiermee is een bedrag van 10 mln.
euro gemoeid, de helft van de 20 mln. euro die in het
regeerakkoord is gereserveerd voor het compenseren van onbedoelde
effecten van tweede studies.

Ik zie op dit moment geen aanleiding de bestaande regelingen verder te
verruimen en twee educatieve bachelors ná elkaar te gaan bekostigen.

Uit de cijfers blijkt dat de instroom in een tweede lerarenopleiding de
laatste tijd stabiel is en geen afname vertoont.

Bovendien zijn er op dit moment al meerdere mogelijkheden om, mét
financiële ondersteuning, twee lerarenopleidingen te volgen. Om te
beginnen is er de lerarenbeurs. Ook mag een student die vóór het
behalen van zijn eerste diploma is gestart met een tweede opleiding,
deze afronden tegen wettelijk collegegeld. Dat geldt dus ook voor twee
opleidingen in onderwijs en zorg. Daarvoor geldt nu een bestuurlijke
afspraak, een "convenant", tussen koepels en studentenbonden. Dat wordt
met ingang van het studiejaar 2014/2015 wettelijk geregeld.

Daarnaast is er een aantal mogelijkheden om een lerarenopleiding ná een
andere opleiding te volgen. 

Een tweede studie in onderwijs en zorg kan tegen het wettelijk
collegegeld gevolgd worden, als daarin nog geen diploma is behaald. In
die sectoren is sprake van tekorten waarin de overheid deels ook een
taak als werkgever heeft. Als een persoon al een diploma heeft in
onderwijs of zorg, is er voor de overheid geen noodzaak een tweede
diploma te bekostigen. Daarnaast is er het zij-instroomtraject. 

 

Dit najaar verschijnt de tweede versie van de Monitor
beleidsmaatregelen, onder meer over tweede studies en
instellingscollegegeld. Deze zal ik u tegelijkertijd met mijn
beleidsreactie toesturen. Daarna kan het debat worden gevoerd over het
instellingscollegegeld tweede studies en een mogelijke maximering van
het instellingscollegegeld (motie Mohandis/Rog). Afhankelijk daarvan
kunnen ook keuzes worden gemaakt over het verder compenseren van
onbedoelde effecten; hiervoor is met ingang van 2017 nog € 10 mln. uit
het regeerakkoord beschikbaar.

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Kunnen de bewindspersonen de forse inkorting op laaggeletterdheid
terugdraaien. 

Antwoord:

Zoals ik in reactie op de vraag van mevrouw Ypma (PvdA) al heb
aangegeven heeft uw Kamer reeds ingestemd met de budgettaire besluiten
rondom het Actieplan laaggeletterdheid en de pilots Taal voor het Leven
in het kader van de brief over de subsidietaakstelling. 

 

Het Actieplan Laaggeletterdheid wordt in 2014 geëvalueerd en zal in het
voorjaar van 2015 gereed zijn. In deze evaluatie wordt tevens de
landelijke ondersteuning meegenomen. Ook de pilots worden geevalueerd.
Op grond van deze evaluaties ga ik bezien hoe het resterende budget zo
goed mogelijk kan worden ingezet voor de bestrijding van
laaggeletterdheid.



D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Eerder heeft het kabinet op het terrein van de rechten van de
Transgenders een masterplan aangekondigd, nu lijkt dit er niet te komen,
wil de minister dit masterplan alsnog opstellen? 

Antwoord:

In mijn brief van 24 oktober jl aan uw Kamer ben ik uitgebreid ingegaan
op knelpunten van transgenders en het onlangs door Transgender Netwerk
Nederland ingediende actieplan. 

Transgenders ervaren ernstige problemen op het terrein van werk,
veiligheid en zorg. Er is sinds 2009 dan ook flink geïnvesteerd (ruim 2
mln) in de aanpak van de knelpunten die transgenders ervaren en er zijn
gelukkig positieve ontwikkelingen te melden.

Het SCP onderzoek 'worden wie je bent' (november 2012) leidde tot meer
specifieke acties van mij en mijn collega bewindspersonen. Ik verwijs
hierbij naar het door de minister van SZW gevraagde SER advies over het
voorkomen en bestrijden van discriminatie van (onder meer) transgenders
en de ondersteuning door het kabinet van de alliantie voor
transgenderzorg.

Ik vind het van belang om bovenop de bestaande aanpak een extra inzet te
plegen en heb zoals in het AO en VAO Emancipatie van juni jl door mij
gemeld, Transgender Netwerk Nederland -TNN - gevraagd om een aanvullend
actieplan voor de domeinen werk, veiligheid en sociaal isolement,
thema's die ook in de oproep van COC en TNN tot een masterplan
terugkomen. Ik heb in het AO en het VAO aangegeven dat ik het
daarbovenop opstellen van een masterplan Transgenders overbodig acht.
Het Aktieplan van TNN heb ik ontvangen en positief beoordeeld. Ik heb
daarvoor nu extra middelen beschikbaar gesteld aan TNN. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Wanneer geeft de minister uitsluitsel over uitvoering van de motie van
D66 en VVD over het monitoren van homovoorlichting door de Inspectie en
onderzoek naar homo-emancipatie op het vmbo en mbo. 

Antwoord:

In reactie op uw vraag zeg ik u nogmaals toe, dat ik u hierover terstond
zal informeren zodra ik meer duidelijkheid kan geven. Ik verwijs u ook
naar de brief die ik uw Kamer op 24 oktober jl. heb gestuurd over de
stand van zaken met betrekking tot moties en toezeggingen bij het AO
Emancipatie d.d. 13 juni 2013. In deze brief heb ik ten aanzien van de
motie Dijkstra (kenmerk 30420, nr. 197), waarin de regering onder meer
wordt verzocht "de Inspectie van het Onderwijs de opdracht te geven de
implementatie van voorlichting over seksualiteit en seksuele diversiteit
in ieder geval de komende vijf jaar te monitoren door middel van
kwantitatief onderzoek onder ca. 8.000 scholen voor po en vo",
aangegeven dat ik op dit moment met de Inspectie in overleg ben over de
monitoring, en dat ik uw Kamer zal informeren zodra er meer
duidelijkheid is over de uitvoering hiervan. 

Ik merk nu wel op dat de kerndoelen pas in de loop van het vorige
schooljaar (december 2012) zijn aangepast. We moeten scholen wel de tijd
geven om deze aanpassing van de wet- en regelgeving te vertalen in de
onderwijspraktijk. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Voor buitenlandse leerlingen is het lastig om in Nederland een
mbo-opleiding te volgen, omdat ze verplicht een taaltoets Nederlands
moet afleggen, zelfs als de opleiding (bijna) geheel in het Engels is.
Graag een reactie van het kabinet. 

Antwoord:

Mbo-scholen zijn verplicht om bij alle opleidingen Nederlandse taal (en
rekenen) te examineren. Deze exameneisen gelden voor alle studenten, ook
voor de buitenlandse. Je moet met een mbo-diploma immers aan de slag
kunnen op de Nederlandse arbeidsmarkt. 

Met de wetgeving voor de referentieniveaus Nederlandse taal (en rekenen)
is in 2010 een fundament gelegd om het niveau van beheersing van deze
basisvaardigheden door onze leerlingen in het po, het vo en het mbo te
verbeteren. Vanwege deze wetgeving worden in het mbo centrale examens
voor Nederlandse taal en rekenen ingevoerd. Vanaf 2014/2015 maken de
cijfers die mbo-studenten voor deze examens behalen deel uit van de
slaag/zakregeling. 

Ik erken dat de taaleis voor buitenlandse studenten, in het bijzonder
aan Engelstalige opleidingen, lastig kan zijn. Ik zal met de MBO Raad
overleggen hoe deze zich verhoudt tot ambities rondom meer
internationale mobiliteit in het mbo. 

 

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Hoe kunnen de minister en staatssecretaris de opbrengst van het
leenstelsel gebruiken voor de uitvoering van het onderwijsakkoord dat
knelpunten in andere sectoren aanpakt. De 119 miljoen uit de
studiefinanciering wordt immers nog steeds als intensiveringsmiddel
genoemd in de brieven van vorige week. Gaan de herfstpartijen dan ook de
invoering van het leenstelsel en de afschaffing van het OV-recht
steunen. Of geeft de coalitie een ongedekte cheque uit. 

Antwoord:

Er wordt een een-op-een relatie verondersteld tussen de opbrengst van
een leenstelsel en de dekking van het Nationaal Onderwijsakkoord.
Hiervan is echter geen sprake. In het regeerakkoord is een pakket van
ombuigingen en intensiveringen afgesproken die uiteindelijk leiden tot
een structurele investering in onderwijs en onderzoek. In 2017 is de
opbrengst van de maatregelen op het gebied van studiefinanciering
(sociaal leenstelsel, vereenvoudigingen, OV-kaart) conform het
regeerakkoord maximaal € 119 miljoen. Voor alle maatregelen in het
regeerakkoord geldt dat, indien er één niet doorgaat, of minder
opbrengst oplevert, er een afwijking ontstaat ten opzichte van het
regeerakkoord. Dat kan betekenen dat er alternatieve maatregelen nodig
zijn. 

Onlangs zijn in het begrotingsakkoord 2014 extra investeringsmiddelen
beschikbaar gekomen voor onderwijskwaliteit en onderzoek. Het merendeel
van deze middelen is echter bestemd voor het po, vo en mbo. De
voorgestelde maatregelen in het stelsel van studiefinanciering zijn
noodzakelijk om ook een substantiële investering in het hoger onderwijs
en het daaraan verbonden onderzoek mogelijk te maken. Na 2017 komen de
opbrengsten van de maatregelen in de studiefinanciering in het bijzonder
beschikbaar voor hoger onderwijs en daaraan gerelateerd onderzoek. 

In het begrotingsakkoord zijn geen afspraken opgenomen over het sociaal
leenstelsel en de studentenreisvoorziening. 



GL	Klaver, J.F.	Vraag:

De minister maakt prestatieafspraken die met een ingewikkelde omweg
boetes zetten op het gebrek aan contacturen. Werkt het systeem dan wel? 

Antwoord:

Met de prestatiebekostiging zetten we een prikkel op het bevorderen van
het aantal contacturen. Er is gekozen voor een minimumnorm van 12
contacturen per week voor alle opleidingen in het eerste jaar in 2015.
Alle instellingen hebben afgesproken zich aan die minimumnorm te zullen
houden.

Indien de instellingen in 2015 dit deel van de prestatieafspraak niet
weten te realiseren, heeft dat inderdaad financiële consequenties voor
de jaren erna. Dat is een goede prikkel om tot de minimumnorm te komen.

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Hoe kunnen de doorgroeimogelijkheden voor leraren in het vmbo vergroot
worden. 

Antwoord:

Vmbo-docenten zijn veelal zeer bevlogen docenten die vaak heel bewust
kiezen voor het werken met deze groep leerlingen. Deze leraren kunnen
niet genoeg gewaardeerd worden. Schoolbesturen moeten (samen met de MR)
dan ook goed personeelsbeleid voeren en binnen hun budgettaire
mogelijkheden keuzes maken; loondifferentiatie hoort daar bij. De hogere
salarisschalen (LC en LD) hoeven zeker niet alleen gereserveerd te
worden voor leraren in havo/vwo, deze schalen bieden ook perspectief
voor leraren in het vmbo. De sector VO is hier natuurlijk zelf aan zet:
er zijn reeds sector-brede afspraken gemaakt om het carrièreperspectief
van de leraren te verbeteren. 

GL	Klaver, J.F.	Vraag:

In hoeverre gaat het NOA ook echt verandering brengen in het
onderwijsklimaat. Bijvoorbeeld in het geval van de Bapo wat verandert
hier precies, wat is hier precies afgesproken. 

Antwoord:

In het NOA is een afspraak gemaakt over modernisering van de
arbeidsvoorwaarden. Het doel van modernisering is om op eigentijdse
wijze invulling te geven aan arbeidsvoorwaarden die er aan bijdragen dat
onderwijspersoneel vanaf de eerste aanstelling tot aan pensionering
optimaal kan blijven participeren in het onderwijsproces.  

Onderdeel van de modernisering is een afspraak over de BAPO; de huidige
bapo regeling wordt afgeschaft en er komt een nieuwe seniorenregeling
terug die kwaliteits- en participatiebevorderend is. 

Deze afspraken moeten door sociale partners worden uitgewerkt in
cao-afspraken.

Ik ben van mening dat dit een positieve bijdrage levert aan het
onderwijsklimaat.

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Het beleid van dit kabinet is gericht op bestuurders en niet op leraren.
Er is nog steeds geen uitvoering gegeven aan de PVV-motie om leraren aan
de zet te krijgen bij de invulling van de pedagogisch-didactische
uitgangspunten van een school. Hoe staat het met deze
instemmingsbevoegdheid die moet voorkomen dat er weer allerlei
experimenten op de scholen worden losgelaten. 

Antwoord:

De motie van de heer Beertema over zeggenschap van leraren over
pedagogisch-didactische uitgangspunten van de school wordt uitgevoerd
door afspraken die ik daarover gemaakt heb in het Nationaal
Onderwijsakkoord. Daarin is afgesproken dat wettelijk wordt vastgelegd
dat er, naast het al bestaande professioneel statuut in het mbo, ook in
het po en vo een professioneel statuut komt waarmee de zeggenschap van
de teams een wettelijke verankering krijgt. In het hbo en wo borgt de
wettelijk geregelde academische vrijheid de professionele ruimte van de
docent. Om tot uitwerking van deze afspraak te komen, zijn de sociale
partners in het po en vo nu bezig een professioneel statuut voor hun
sector op te stellen. 

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Bent u bereid om de citotoets weer naar voren te halen, zodat hij weer
gebruikt kan worden als matching-instrument voor het vervolgonderwijs?
Het is zo zonde om de dure infrastructuur van die aloude citotoets niet
meer te gebruiken waar hij voor is ontwikkeld. 

Antwoord:

Het wetsvoorstel over de invoering van eindtoetsing in het
basisonderwijs is begin dit jaar uitgebreid behandeld en aangenomen in
uw Kamer. Daarbij was er brede steun voor het opschuiven van de
eindtoets, juist om het advies van de basisschool beter tot zijn recht
te laten komen. Een amendement van de leden Van Meenen (D66) en Ypma
(PvdA) met die strekking is met ruime meerderheid aangenomen. De reden
om het schooladvies centraler te stellen is dat het gebaseerd is op de
inzichten die de school en de leerkrachten in acht jaar opbouwen over de
ontwikkeling van de leerling. Het geeft als het ware de film van de
leerlingen. Het resultaat van de eindtoets is een momentopname, die
aanvullend daarop fungeert als de foto van de leerling. Het is het
objectieve tweede gegeven naast het schooladvies en kan hierdoor niet
langer gebruikt worden als het allesbepalende `matchingsinstrument' of
toegangsgegeven voor het voortgezet onderwijs zoals nu soms gebeurt.
Daarmee is een goed evenwicht gevonden tussen het schooladvies en het
resultaat van de eindtoets. Met de invoering van de centrale eindtoets
wordt de infrastructuur die tot op heden is ontwikkeld ten volle benut.
Het wetsvoorstel wordt begin december behandeld in de Eerste Kamer. 

PvdA	Ypma, L. 	Vraag:

Verzoekt de minister om geen budgettaire besluiten te nemen rondom de
pilots laaggeletterdheid voordat deze geëvalueerd zijn. Daarnaast legt
PvdA nadrukkelijk de wens neer voor extra financiele ruimte voor dit
probleem. 

Antwoord:

Uw Kamer heeft reeds ingestemd met de budgettaire besluiten rondom het
Actieplan laaggeletterdheid en de pilots Taal voor het Leven in het
kader van de brief over de subsidietaakstelling. 

Het Actieplan Laaggeletterdheid wordt in 2014 geëvalueerd. Deze
evaluatie zal in het voorjaar van 2015 gereed zijn. In deze evaluatie
wordt tevens de landelijke ondersteuning meegenomen. Ook de pilots
worden geëvalueerd. Op grond van deze evaluaties ga ik bezien hoe het
resterende budget zo goed mogelijk kan worden ingezet voor de
bestrijding van laaggeletterdheid.

PvdA	Ypma, L. 	Vraag:

Hoe bevorderd u dat opleidingsbudgetten zoveel mogelijk worden
uitgegeven aan bijscholing van leraren ten aanzien van het omgaan met
individuele verschillen. 

Antwoord:

Ook ik vind het belangrijk dat een fors deel van de extra middelen die
zijn uitgetrokken voor professionalisering van leraren wordt ingezet
voor het pedagogisch en didactisch bekwamer maken van leraren rond het
omgaan met verschillen. In de lopende bestuursakkoorden met het po, vo
en mbo zijn daarover afspraken gemaakt. Daarnaast is een afspraak in het
NOA dat alle docenten geld, tijd en ruimte krijgen om te voldoen aan de
verplichting tot onderhoud van hun bekwaamheid. In de bekwaamheidseisen
staat dat leraren met verschillen in de klas moeten kunnen omgaan. Om
straks in het kader van het register voor herregistratie in aanmerking
te komen, zullen docenten dus ook moeten laten zien op dit punt blijvend
bekwaam te zijn. 

PvdA	Mohandis, M. 	Vraag:

In de begroting heeft de kamer kennisgenomen van het feit dat er meer
serviceloketten van DUO gaan sluiten, 6 blijven er uiteindelijk open van
de huidige 14. Hoe verhoudt deze taakstelling zich tot een toekomstige
groep studenten en ouders die meer behoefte zullen hebben om goed advies
te krijgen, door de invoering van het sociaal leenstelsel. Worden de
huidige servicekantoren minder bezocht doordat er meer digitaal gebeurd.


Antwoord:

De DUO-serviceloketten zijn bedoeld voor (aankomende) mbo-deelnemers en
hbo- en wo-studenten en hun ouders die een voorkeur hebben voor het
fysiek spreken van een DUO-medewerker boven digitaal of telefonisch
contact. 

Het aantal bezoekers aan de servicekantoren loopt de laatste jaren terug
waardoor er minder servicekantoren nodig zijn. Het is correct dat in de
toekomst zes servicekantoren beschikbaar blijven voor (aankomende)
deelnemers, studenten en hun ouders. Deze kantoren hebben een goede
landelijke spreiding.

Ook past het in de algemene trend om meer in te zetten op digitale
communicatie waarbij de burger zelf op door hem gewenste tijdstippen kan
communiceren met de overheid. 

DUO investeert in het kader van het Programma Vernieuwing
Studiefinanciering fors in de verbetering van de digitale communicatie
waardoor de burger ook beter dan nu kan worden bediend.

PvdA	Mohandis, M. 	Vraag:

Via de wet kwaliteitsborging is geregeld dat studenten recht hebben op
een schadevergoeding als de instelling niet levert. Studenten zijn daar
vaak niet van op de hoogte. Waar kunnen ze terecht voor deze informatie?
Hoe is dit vastgelegd? En hebben alle instellingen het recht van
studenten opgenomen in het OER? 

Antwoord:

Studenten moeten waar voor hun geld krijgen en instellingen moeten hun
verplichtingen nakomen. Het is dan ook van belang dat de student een
goed beeld heeft van de opleiding. De verplichtingen van de instelling
en de verwachtingen van de student zullen met name gebaseerd zijn op
hetgeen de instelling heeft opgenomen in de onderwijs- en examenregeling
(OER). De wet schrijft voor dat in de OER het een en ander t.a.v. de
opleiding en examens is geregeld.

Al in de huidige situatie heeft de student recht op schadevergoeding als
de instelling niet haar verplichtingen nakomt. 

In het wetsvoorstel Versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs
wordt de verplichting opgenomen dat de OER informatie verschaft over de
feitelijke vormgeving van het onderwijs. 

Het kan dan gaan om informatie over welke werkvorm gehanteerd wordt per
vak: hoorcolleges, werkgroepen, praktijkonderwijs, individuele
begeleiding of anderszins, en informatie over het aantal contacturen.
Hierdoor is de inrichting van het onderwijs (nog) helderder, is
duidelijk welke verplichtingen de instelling heeft t.a.v. een bepaalde
opleiding en daarmee ook een betere positie voor de student bij een
schadevergoedingsactie.

Als de instelling de verplichtingen niet nakomt of niet voldoet aan de
gerechtvaardigde verwachtingen van de student, waarbij hij/zij
aantoonbaar materiële of immateriële schade heeft opgelopen, kan de
student verzoeken om schadevergoeding.

De informatie over de wet zal op de websites van de rijksoverheid en DUO
worden opgenomen.

De instelling moet een regeling vaststellen over de procedure over
rechtsbescherming dus het ligt voor de hand dat daarin ook de procedure
omtrent schadevergoeding wordt beschreven. Voor geschillen kunnen
studenten terecht bij het loket dat instellingen hiervoor moeten
inrichten. Ik ga ervan uit dat zij in dit kader verder geïnformeerd
worden.  

PvdA	Mohandis, M. 	Vraag:

De beste vorm van kwaliteitsverbetering is jong talent meer positie te
geven in het onderwijs. Meer zekerheid voor jonge docenten om talent te
behouden en dan is het aantal van 3000 voor de PvdA een goed begin, maar
in deze kabinetsperiode is 5000 of meer mogelijk. Graag een reactie van
het kabinet. 

Antwoord:

Ik ben het eens met de stelling dat we jonge leraren moeten behouden
voor het onderwijs. Op dit moment hebben zij het moeilijk op de
arbeidsmarkt maar over een paar jaar komt daar een omslag in als een
relatief grote groep oudere leraren met pensioen gaat. Dan hebben we
deze nieuwe generatie hard nodig. In het NOA is daarom ook afgesproken
dat er in 2014 € 150 mln incidenteel geïnvesteerd wordt in 3.000
extra banen voor jonge leraren in het po en vo. Met het
begrotingsakkoord en de structurele investeringen van dit kabinet
krijgen schoolbesturen ook structureel meer financiële armslag. In de
sectorale deelakkoorden zullen we afspraken maken over de inzet van de
NOA middelen. Afhankelijk van de prioriteiten die daarbij worden
gesteld, zal er in meer of mindere mate extra werkgelegenheid worden
gecreëerd. Nadat deze sectorakkoorden afgesloten zijn, zal ik de
effecten daarvan op de werkgelegenheid laten doorrekenen en uw Kamer
informeren over de uitkomsten.

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

De SGP ontvangt graag een reactie op de constatering van de Inspectie
dat het grootste deel van de verbetercapaciteit van leraren wordt
opgeslokt door rekenen en taal. Is die eenzijdige besteding van de
verbetercapaciteit wenselijk. 

Antwoord:

De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in het verbeteren van de
resultaten op het gebied van taal en rekenen. Aangezien scholen de helft
van de onderwijstijd besteden aan taal en rekenen, is het ook logisch
dat een groot deel van de verbetercapaciteit daaraan besteed is en
wordt. Naarmate we er in slagen de vruchten van deze investering te
plukken, en de resultaten voor taal en rekenen te verbeteren, is er meer
verbetercapaciteit beschikbaar voor andere leergebieden. Scholen kunnen
daarbij ook gebruik maken van de ervaring die ze hebben opgedaan bij het
verbeteren van taal en rekenen. Bijvoorbeeld door het gebruik van een
leerlingvolgsysteem of opbrengstgericht werken ook toe te passen op
andere leergebieden. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Kan de definitie van de startkwalificatie worden herzien? 

Antwoord:

Ik ben het met u eens dat jongeren gelijkwaardige kansen moeten hebben.
Dat is juist de reden dat de startkwalificatie in het leven is geroepen,
namelijk om jongeren goed voor te bereiden op de hogere eisen die er aan
werknemers gesteld worden als gevolg van veranderende economische
omstandigheden.

En dat zien we terug in de cijfers: jongeren zonder startkwalificatie
zijn twee keer zo vaak werkloos als jongeren met een startkwalificatie.
Bovendien zijn de baankenmerken (baanomvang, uurlonen en contractvorm)
van laagopgeleiden beduidend slechter dan die van middelbaar en hoger
opgeleiden. Jongeren met alleen een vmbo-diploma zijn daarmee
kwetsbaarder op de arbeidsmarkt.

Een startkwalificatie is geen doel, maar een middel om jongeren voor te
bereiden op de arbeidsmarkt.

Ik zie dan ook geen aanleiding om de definitie van de startkwalificatie
te herzien. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

De SGP wijst op het inspectierapport over de samenwerking tussen ROC
Amsterdam en ROC Flevoland. Waarom heeft dat zolang geduurd. 

Wat heeft het volgens de minister te zeggen wanneer bestuurders een
praktisch gerealiseerde fusie met allerlei juridische en formalistische
argumenten willen ontkennen. 2) Kan de minister uitleggen hoe voldaan
wordt aan de eis dat bestuurders niet in meerdere colleges van bestuur
mogen zitten, wanneer beide bestuurders in een overkoepelend bestuur
zitten dat feitelijk de leiding heeft. 

Antwoord:

Waarom heeft het zo lang geduurd? Nadat de resultaten van
het onderzoek bekend werden, zijn gesprekken gevoerd door de
Inspectie om de bestuurders te bewegen de koepelstichting te ontbinden
en bijvoorbeeld een coöperatie in te richten, omdat die door de
Inspectie meer geëigend wordt geacht. De Inspectie heeft daarbij
herhaaldelijk benadrukt dat de nieuw gekozen vorm een zodanige invulling
moet krijgen waardoor de samenwerking echt kantelt en het zwaartepunt
van de bestuurlijke besluiten weer bij de instellingen zelf komt te
liggen. Het heeft enige tijd geduurd om het met de instellingen eens te
worden over een andere rechtsvorm (zij kunnen daartoe niet gedwongen
worden, als de rechtsvorm niet strijdig is met de wet), maar de
instellingen zijn het met de Inspectie eens geworden.   

De Inspectie van het Onderwijs heeft de afgelopen jaren een onderzoek
uitgevoerd om vast te stellen of er de facto sprake is van een
bestuurlijke fusie en of de toekenning van taken aan het bestuur van de
koepelstichting zich verhoudt tot de wet. Op grond van het wettelijke
kader komt de Inspectie tot het oordeel dat beide roc's met de thans
gekozen uitwerking van de samenwerkingsconstructie door middel van een
coöperatie een goede keuze lijken te hebben gemaakt. Deze voorkomt,
mits goed geïmplementeerd, strijdigheid met de wet. Hoe de
implementatie van deze coöperatiestructuur vervolgens in de praktijk
uitpakt, kan op dit moment nog niet worden beoordeeld, omdat de
Inspectie nog niet beschikt over gegevens van een uitwerking van een
mogelijke overdracht van bevoegdheden met betrekking tot de voorgenomen
inrichting van een coöperatie. Daarom zal de Inspectie in januari 2014
een vervolgonderzoek uitvoeren om dan de uitwerking van de coöperatieve
samenwerking in de praktijk te toetsen aan wet- en regelgeving.

 

Ten aanzien van de vraag. Hoe wordt voldaan aan de eis dat bestuurders
niet in meerdere CvB's mogen zitten? De wet is helder: een lid van een
college van bestuur mag niet tevens lid zijn van een ander college van
bestuur. Echter, het lid zijn van een college van bestuur van een
rechtspersoon die een mbo-instelling in stand houdt (bijvoorbeeld een
stichting, vereniging of de coöperatie) is niet verboden. Die vormen
van personele unie zijn niet in strijd met de wet. De vraag is echter in
welke gevallen deze wenselijk zijn (waarbij ik o.a. verwijs naar het
rapport 'Niet onwettig, wel onwenselijk' van de Commissie
Halsema). Mede om deze reden heb ik de vraag welke vormen van
samenwerking wenselijk zijn als thema geagendeerd in de gesprekken die
ik voer in het kader van mijn MBO Tour.

In de WEB (alsmede in lagere regelgeving) worden taken, verplichtingen,
bevoegdheden en verantwoordingsverplichtingen bij het bevoegd gezag
belegd. Doordat een specifiek orgaan is aangewezen als bevoegd gezag, is
er in de WEB geen ruimte om een ander orgaan dan het college van bestuur
als bevoegd gezag aan te wijzen. Ik verwijs u in dit verband met de
vormgeving van cooperaties in mijn brief van 26 september jl.
(Kamerstukken 31 524, nr. 180).



SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Onderkent het kabinet dat een heldere relatie tussen scholen en de
inspectie een belangrijke schakel is om tot kwaliteitsverbetering te
komen. Ik hoop dat de regering dit constructieve initiatief (concept
wetsvoorstel SGP) daarom welwillend wil bezien. 

Antwoord:

Uw initiatiefwetsvoorstel sluit mijn inziens aan bij lopende discussies
met uw Kamer, bijvoorbeeld over de wijzigingen in het toezicht en
artikel 23 van de Grondwet. De timing van het initiatief van de SGP is
prima, omdat dit voorstel het hart van artikel 23 van de Grondwet raakt.
De Kamer heeft over artikel 23 een advies gevraagd en begin december
debatteren we daar samen over. In dat debat zal ook het onderscheid
tussen kwaliteitsaspecten en deugdelijkheideisen aan bod komen. Dit
onderscheid speelt een voorname rol in dit initiatiefwetsvoorstel.
Vooralsnog ben ik ervan overtuigd dat dit onderscheid goed is geregeld
in wet- en regelgeving. Dit onderwerp is namelijk uitgebreid aan de orde
geweest bij de totstandkoming van de Wet op het onderwijstoezicht in
2001, de wijziging van die wet in 2011 en bij de behandeling van de Wet
Goed Onderwijs, Goed Bestuur in 2009 en 2010. Binnenkort ontvangt uw
Kamer een brief over de invoering van het gedifferentieerde toezicht.
Ook kom ik in november met een wetsvoorstel om de verbetertermijn van
zeer zwakke scholen te bekorten. Er zijn dus de komende maanden
voldoende gelegenheden om met uw Kamer van gedachten te wisselen over
het toezicht. De voortgang van het initiatiefwetsvoorstel van de
SGP-fractie zal ik met belangstelling volgen. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Recent was te lezen dat de Eurocommisaris ook beurzen wil geven aan
niet-Europeanen. De Erasmusbeurs wordt daarmee een soort lokmiddel om
wereldburgers binnen te halen. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan? 

Antwoord:

De ondersteuning van mobiliteit vanuit derde landen die in het verleden
plaatsvond binnen het programma Erasmus Mundus, zal vanaf 2014
plaatsvinden binnen het programma Erasmus+. De ondersteuning van
excellente masterprogramma's zal doorgezet worden onder de activiteit
gericht op het ondersteunen van individuele mobiliteit. Daarbinnen is
een specifieke actie gericht op de ondersteuning van degree mobility,
ofwel excellente joint master courses. De activiteiten onder Erasmus
Mundus, gericht op het organiseren van mobiliteit met landen buiten de
EU, zullen worden beheerd door de Nationale Agentschappen in de
lidstaten op dezelfde wijze als de Erasmusmobiliteit. In het
kabinetsstandpunt over het voorstel voor het Erasmus+ programma voor
onderwijs en training, jeugd en sport is aangegeven dat Nederland
positief staat tegenover de voortzetting van de integratie van
wereldwijde mobiliteit binnen dit EU programma. Mobiliteit stopt immers
niet bij de grenzen van de EU. Nederland ondersteunt het doel van de EU
om ook op deze wijze de kwaliteit van het Europese hoger onderwijs te
bevorderen, het over de gehele wereld te promoten en de samenwerking met
landen buiten de EU te bevorderen. Feitelijk is dus geen sprake van
verandering van beleid. Dit staat los van de bezwaren tegen Europese
bemoeienis met onze studiefinanciering.

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Het Europese Hof van Jusitie rekt de mogelijkheden op voor studenten die
geen band hebben met Nederland om studiefinanciering te krijgen, zelfs
in strijd met de oorspronkelijke bedoeling van de verordening. De Kamer
heeft vorig jaar de motie Bisschop/Rog aangenomen die deze beweging wil
terugdraaien. Graag hoort de SGP hoe het hiermee staat. 

Antwoord:

Ik voer deze motie uit.

De inzet is om binnen Europa werkbare instrumenten en uitvoeringswijzen
te ontwikkelen, die in lijn zijn met de Europese regels. Er hebben over
dit onderwerp verkennende ambtelijke gesprekken plaatsgevonden met
andere lidstaten. 

Er is nog geen brede overeenstemming gevonden. Dit laat onder andere op
zich wachten vanwege hofzaken die in verschillende andere lidstaten nog
lopen of waarin pas onlangs uitspraken zijn gedaan.

Ik zeg u toe om u in de loop van 2014 over deze ontwikkelingen nader te
informeren.

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Kunnen we de lijst met concrete actiepunten om de professionele ruimte
van leraren te vergroten. 

Antwoord:

In het Nationaal Onderwijsakkoord is afgesproken dat

- Wettelijk wordt vastgelegd dat er, naast het mbo, ook in het po en vo
een professioneel statuut komt, waarmee de zeggenschap van teams een
wettelijke verankering krijgt. In het hbo en wo borgt de wettelijk
geregelde academische vrijheid de professionele ruimte van de docent. 

- De sectoren po en vo een professioneel statuut opstellen om rollen en
verantwoordelijkheden vast te leggen. De wijze waarop het professioneel
statuut in de mbo-sector is opgesteld kan als voorbeeld dienen voor
andere sectoren.

- Sociale partners bindende afspraken maken over de uitwerking van het
professioneel statuut in hun sector. In de mbo-sector maken partijen
afspraken om de werking van het statuut te versterken en te versnellen. 

Intentie is om het eerder ingediende wetsvoorstel in gewijzigde vorm
voor de zomer van 2014 aan de Tweede Kamer te zenden. Het zal dan
vooral als doel hebben de professionele statuten wettelijk te
verankeren. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Waar blijft de lijst van scholen die "too big to fail" zijn. (in het
kader van schaalvergroting) 

Antwoord:

In de brief van 3 oktober jongstleden over de Agenda Versterking
Bestuurskracht Onderwijs heb ik aangegeven dat er geen eenduidige
criteria zijn waarmee voor de afzonderlijke sectoren kan worden bepaald
wanneer een instelling `too big to fail' is. Het gaat niet alleen om
omvang (aantal leerlingen of studenten en hoogte van de lumpsum), maar
ook om complexiteit (om wat voor onderwijs gaat het, welke groepen
moeten worden bediend en hoe is het georganiseerd) en de omgeving
(onderwijsaanbod van andere instellingen, reisafstand e.d.). Om die
reden is het ondoenlijk om de door u gevraagde lijst op te stellen. Ik
heb ook nooit toegezegd om met een lijst van instellingen te komen die
too big to fail zijn. 

Overigens heb ik met de Inspectie van het Onderwijs gesproken over de
vraag hoe in het toezicht meer rekening wordt gehouden met instellingen
die too big to fail zijn. De inspectie heeft mede naar aanleiding van
het Amarantis-rapport "Autonomie verplicht" haar financiële toezicht
aangescherpt waarbij meer toekomstgerichte indicatoren dan voorheen
worden toegepast. 

De inspectie van het onderwijs beziet in haar risicogerichte toezicht
(po, vo en bve) integraal de mogelijke risico's. Het gaat, behalve om de
kwaliteit van het onderwijs, ook om zaken als financiering en
huisvesting en in dat verband met name om risico's in de sfeer van de
schaalgrootte (groot en ook klein) en de ontwikkeling daarvan (groei en
ook krimp van het aantal leerlingen/studenten). Door dit aangescherpte
toezicht komen eventuele problematische situaties vroegtijdig naar boven
zodat ik tijdig maatregelen kan nemen wanneer de situatie dit vereist. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Bent u bereid om niet alleen voor de gratis schoolboeken het lage
BTW-tarief te hanteren, maar ook voor digitale leermiddelen? 

Antwoord:

Het Kabinet zal zich ervoor blijven inzetten dat voor digitale
leermiddelen het lage BTW-tarief gehanteerd zal worden. Nederland heeft
hierbij echter te maken met Europese richtlijnen. De Nederlandse BTW
wetgeving wordt namelijk volledig bepaald door de Europese
BTW-richtlijn. Die richtlijn harmoniseert de BTW in alle lidstaten. Om
die richtlijn aan te passen is een unaniem besluit van de lidstaten
nodig. Eind dit jaar buigt de Europese raad zich hier wederom over.  

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Wat doet u met studenten met een beperking die al bij de intake worden
geweigerd? 

Antwoord:

Onlangs zijn er meldingen geweest over studenten die met name bij
mbo-scholen zijn geweigerd vanwege een functiebeperking. Ik neem deze
meldingen vanzelfsprekend serieus. Ik vind de meldingen aanleiding
geven tot nader onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs. De
inspectie zal binnenkort bij een aantal instellingen nagaan of het
beeld uit het rapport klopt. Ik zal op grond van de bevindingen van de
inspectie bezien of en zo ja, welke vervolgstappen nodig
zijn. Overigens overweegt ook het College voor de Rechten van de Mens
een onderzoek in te stellen naar deze meldingen.

Als studenten het gevoel hebben dat hen de toegang geweigerd wordt op
grond van hun handicap of chronische ziekte, kunnen zij een klacht
indienen bij de instelling zelf en/of zich wenden tot het College voor
de Rechten van de Mens. Dit College kan beoordelen of sprake is van
verboden onderscheid op grond van handicap.

Net als alle onderwijssectoren zijn ook de mbo-instellingen op grond van
de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte
verplicht adequate aanpassingen te treffen tenzij dit voor de
instelling een onevenredige belasting met zich meebrengt. De
mbo-instellingen moeten zich dus ervoor inspannen om het mogelijk te
maken dat ook jongeren met een beperking een beroepsopleiding succesvol
kunnen doorlopen en met een diploma kunnen afronden. Dat kan overigens
betekenen dat een jongere wordt geadviseerd een andere opleiding te
volgen dan oorspronkelijk beoogd. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Bent u bereid af te zien van het experiment voor zogenaamde
topopleidingen, waarbij dubbel collegegeld mag worden gevraagd? 

Antwoord:

Het experiment waarop u doelt heeft geen betrekking op opleidingen,
maar op honours tracks. Dat zijn speciale trajecten binnen een opleiding
gericht op het behalen van een hoger kennisniveau van studenten.
Instellingen die deelnemen aan het (beperkte) experiment mogen aan
studenten in honours tracks maximaal tweemaal het wettelijk collegegeld
vragen. Aangezien dit honours tracks zijn binnen de opleidingen blijft
het wettelijk collegegeld voor de reguliere opleiding van toepassing en
is voor de reguliere opleiding ook de toegankelijkheid gewaarborgd. 

Anders dan de universiteiten op basis van het hoofdlijnenakkoord hadden
verwacht, biedt de Wet Kwaliteit in Verscheidenheid geen mogelijkheid
voor collegegelddifferentiatie voor honours tracks. 

De VSNU heeft mij het signaal gegeven dat het risico bestaat dat de
benodigde middelen voor deze tracks onttrokken worden aan de middelen
voor de `reguliere' opleidingen. Dit gaat mogelijk ten koste van de
kwaliteit van deze opleidingen. Het kan ook zijn dat universiteiten zich
genoodzaakt zien te stoppen met het aanbieden van honours tracks. Ik
vind het belangrijk dat instellingen het aanbod van honours tracks
kunnen behouden zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere
opleiding. Tegelijkertijd vind ik het van belang dat honours tracks voor
alle excellente studenten toegankelijk zijn. Daarom ben ik bereid tot
een beperkt experiment, waarin onder strikte voorwaarden in een aantal
gevallen collegegelddifferentiatie voor honours tracks wordt toegestaan.
Op die manier kunnen de effecten van collegegelddifferentiatie, zoals op
de toegankelijkheid van honours tracks, in kaart worden gebracht. De
AMvB voor dit experiment wordt nog dit jaar voorgehangen bij Tweede en
Eerste Kamer. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Wat doet u tegen de genadezesjes die laatst weer zijn uitgedeeld bij de
Hogeschool Zeeland? 

Antwoord:

Mijn uitgangspunt is dat de waarde van een diploma boven alle twijfel
verheven moet zijn. Daaraan mag je geen concessies doen. Mijn beleid is
erop gericht een meer ambitieus klimaat te stimuleren. Daarnaast bevat
het wetsvoorstel Versterking Kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs
maatregelen om kwaliteitswaarborgen te verstevigen. Ook is
belangrijk dat accreditatiebeoordelingen sinds invoering van het nieuwe
stelsel per 1 januari 2011 kritischer zijn geworden door de invoering
van de herstelperiode. 

Bij Hogeschool Zeeland zal na afloop van de herstelperiode opnieuw
worden bezien of de betreffende opleiding is hersteld. Bij herstel
behoudt zij de accreditatie, dus erkenning van de overheid. Wanneer de
opleiding echter niet in voldoende mate is verbeterd, zal de NVAO geen
positief besluit nemen. De instelling moet ervoor zorgen dat
genadezesjes worden voorkomen. Zo niet, dan heeft dit mogelijk gevolgen
voor de accreditatie van de opleiding.  

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Bent u bereid de maatschappelijke stage te behouden? 

Antwoord:

De maatschappelijke stage wordt niet afgeschaft, maar is niet meer
verplicht vanaf schooljaar 2014/2015. Als scholen ervoor kiezen een
maatschappelijke stage aan te bieden, bekostigd uit de reguliere
lumpsumbekostiging, blijft dit gewoon meetellen als onderwijstijd. Dat
geeft scholen de vrijheid om al dan niet een maatschappelijke stage aan
te bieden. Door de wettelijke verplichting een maatschappelijke stage
aan te bieden te vervangen door een wettelijke mogelijkheid een
maatschappelijke stage aan te bieden, worden scholen beter in de
gelegenheid gesteld zelf op basis van onderwijskundige en financiële
argumenten afwegingen terzake te maken.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Ouderbijdrage is niet verplicht. Helaas verzwijgen veel scholen dit,
daarom zou het goed zijn om een maximum af te spreken, bijvoorbeeld €
50.

Graag een reactie van de minister. 

Antwoord:

Ik ben niet voornemens de ouderbijdrage te maximeren. Dat is ook niet
nodig, omdat de oudergeleding van de medezeggenschapsraad vooraf moet
instemmen met de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage. De
randvoorwaarden voor deze interactie liggen vast in de WMS, ouders zijn
hiermee wettelijk in positie gebracht. De ouderbijdrage mag overigens
nooit een belemmering vormen voor minder draagkrachtige ouders, omdat
deze bijdrage vrijwillig is. Scholen zijn wettelijk verplicht om ouders
in hun schoolgids te wijzen op het vrijwillige karakter van de bijdrage.
Indien scholen zich niet aan de wet houden, kunnen zij hierop worden
aangesproken door de inspectie en dienen zij hun handelen in
overeenstemming met de wet te brengen. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Zal de minister zich beraden over de komst van het leenstelsel en hoe
zit het met de dekking van het onderwijsakkoord. 

Antwoord:

Recentelijk zijn in het begrotingsakkoord 2014 inderdaad extra
investeringsmiddelen beschikbaar gekomen voor onderwijskwaliteit en
onderzoek. Het merendeel van deze middelen is echter bestemd voor het
po, vo en het mbo. 

De voorgestelde maatregelen in het stelsel van studiefinanciering zijn
daarom noodzakelijk om op lange termijn een substantiële investering in
het hoger onderwijs en het daaraan verbonden onderzoek mogelijk te
maken. Deze investering kan ten goede komen aan de kwaliteit en de
diversiteit van het hoger onderwijs en het daaraan verbonden onderzoek. 

Er wordt een een-op-een relatie verondersteld tussen de dekking van het
NOA en de opbrengst van leenstelsel. Dat is niet juist. In het
regeerakkoord is een pakket van ombuigingen en intensiveringen
afgesproken die uiteindelijk leiden tot een structurele investering van
per saldo  196 miljoen euro in onderwijs en onderzoek. In 2017 is de
opbrengst van de maatregelen op het gebied van studiefinanciering
(sociaal leenstelsel, vereenvoudigingen, OV-kaart) conform het
regeerakkoord maximaal 119 miljoen euro. Voor alle maatregelen in het
Regeerakkoord geldt dat indien er één niet doorgaat of een lagere
opbrengst geeft, er een afwijking ontstaat ten opzichte van het
Regeerakkoord. Dit kan betekenen dat er alternatieve dekkingsvoorstellen
nodig zijn.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Hoe gaat de minister verzekeren dat de 650 miljoen goed terecht komt.
Het kan ook gaan naar managers, kantoren etc. Hoe gaan de minister en
staatssecretaris dit voorkomen. 

Antwoord:

De € 650 mln wordt in 2013 toegevoegd aan de lumpsumbekostiging. De
lumpsum biedt schoolbesturen bestedingsvrijheid. Met de sectoren is
echter ook een Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) afgesloten, waarin de
gezamenlijke ambitie is verwoord. Ik verwacht dat extra middelen zoveel
mogelijk in lijn met die agenda worden ingezet, zoals voor behoud van
professionalisering,het verminderen van de werkdruk en het bevorderen
van uitdagend onderwijs Dit laat onverlet, dat er op instellingsniveau
alle ruimte is om tot vrije besteding te komen. En dat ik de
gezamenlijke ambities nog verder uitwerk in sectorakkoorden en de
voortgang op de gezamenlijke ambities wel blijven monitoren.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Zijn er qua dekking overlappingen tussen NOA en het Herfstakkoord? 

Antwoord:

Nee. De dekking van het Nationaal Onderwijs Akkoord en de
Begrotingsafspraken 2014 kennen geen overlapping. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

De prijsbijstelling is 170 miljoen voor OCW, waarvan ongeveer 120
miljoen voor onderwijs. Kan dit bedrag nu van de 500 miljoen worden
afgetrokken. Dan blijft er 380 miljoen over. 

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief van 30
oktober 2013 over de per saldo investeringen in het onderwijs, tabel C
(pag 5). In deze opstelling, waarin de prijsbijstelling
is meegenomen, kunt u zien dat door de Begrotingsafspraken 2014 het
onderwijs en onderzoek er per saldo € 637 mln bij krijgt in 2017.  

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

In het onderwijs is sprake van 'stille bezuinigingen'. Alleen al in het
basisonderwijs 500 mln euro. En er is al jaren lang een nullijn ter
waarde van 1.5 miljard euro. Worden de extra middelen ingezet om deze
gaten te dichten. En is het onderwijs hiermee voldoende geholpen. 

Antwoord:

In uw vraag geeft u het basisonderwijs als voorbeeld. Ik zal deze vraag
voor het basisonderwijs beantwoorden.

 

Ondanks dat er de afgelopen jaren honderden miljoenen euro's bij zijn
gekomen en het bedrag per leerling is gestegen, wordt er in het
basisonderwijs gesproken over stille bezuinigingen. Hiermee wordt
gedoeld op kostenstijgingen die niet volledig gedekt zouden worden door
de vergoeding die schoolbesturen van OCW ontvangen. Ik erken dat -hoewel
er de afgelopen jaren altijd geïndexeerd is- dit niet altijd voldoende
is geweest (bijvoorbeeld doordat de ABP-premie harder is gestegen dan de
indexatie). Dit moet echter wel in perspectief worden geplaatst. Een
bestuur dat in control is, moet in staat zijn dit verschil op te vangen.
Voor de sector als geheel geldt dat de financiële positie nog altijd
gezond is. Daarnaast betekende de nullijn dat er sinds 2010 weliswaar
geen middelen waren voor contractloonafspraken, maar aangezien
dergelijke afspraken niet zijn gemaakt staan daar geen kosten tegenover.
Het beeld dat er dus gaten gedicht moeten worden, herken ik dan ook
niet. De extra middelen die de komende jaren in het onderwijs
geïnvesteerd zullen worden, kunnen dus voor het grootste deel worden
ingezet voor de kwaliteit. Daarnaast is in het NOA afgesproken dat in
2015 de loonbijstelling weer wordt uitgekeerd en is er in 2014 een extra
bijdrage afgesproken van  34 mln Euro. Daarbovenop blijven de middelen
die worden vrijgespeeld door het afschaffen van de BAPO behouden voor de
sector. 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Wat is de reactie van de regering op het sluipende proces van steeds
grotere klassen?

Wat is uw reactie op mijn onderscheid tussen 'gemiddelde klassengrootte'
en 'uitschieters'? 

Antwoord:

Het onderscheid tussen gemiddelde groepsgrootte en uitschieters is
precies het goede onderscheid. Het is feitelijk alleen niet juist om de
uitschieters te presenteren als een groepsgrootte die binnen een groot
deel van het onderwijs realiteit is. Dit geeft het verkeerde beeld. In
de antwoorden op de vragen over groepsgrootte van de heer Van Dijk
(SP) die ik gisteren heb toegezonden ben ik hier uitgebreid op
ingegaan. Daarin geef ik ook aan dat het beeld van groter wordende
klassen niet door de feiten wordt gestaafd. De gemiddelde groepsgrootte
was vorig jaar 22,8 leerlingen, en het jaar daarvoor 22,6 leerlingen. Op
grote scholen heeft ongeveer 15% van de groepen meer dan 28 leerlingen
(en niet 40% zoals de AOb op basis van een enquête concludeert).
Tegelijk heeft minder dan 1% van de scholen een gemiddelde groepsgrootte
van meer dan 28 leerlingen. Hieruit blijkt naar mijn mening dat scholen
een evenwichtige balans vinden tussen een indeling in grotere en
kleinere groepen. Overigens blijf ik de ontwikkeling van de
groepsgroottes volgen. Voor het einde van het jaar zal ik u de
resultaten toesturen van de representatieve steekproef 2013 op basis van
de oktobertelling 2013.  



SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Hoe staat het met de uitvoering van de van Van Dijk (SP) motie van 27
mei om de medezeggenschap op 3 punten te versterken: 

- rechtsbijstand

- geschillen

- nietigheid besluiten.

Hoe staat het met instemmingsrecht van de medezeggenschap op de
begroting. 

Antwoord:

Tijdens het notaoverleg governance in het onderwijs is toegezegd om met
een brede najaarsbrief over medezeggenschap in het onderwijs te komen.
In een brief van 3 oktober jl. (Vergaderjaar 2013-2014, kamerstuk 33495
nr. 33) is aangekondigd dat de brief over medezeggenschap, samen met
andere onderwerpen over governance in het onderwijs, in januari 2014
naar de kamer zal worden gezonden. De gevraagde wijzigingen van de Wet
medezeggenschap op scholen (WMS) en het instemmingsrecht op de
hoofdlijnen van de begroting zullen hierin, zoals beloofd, ook
inhoudelijk aan de orde komen. 

VVD	Straus, K.C.J.	Vraag:

Hoe kijkt de minister aan tegen het internationale aspect van de
aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt? 

Antwoord:

Grensoverschrijdende onderwijssamenwerking is een belangrijk onderdeel
in de discussie over de bevordering van de regionale arbeidsmarkt in de
grensstreek. Het thema staat dan ook hoog geagendeerd op de conferentie
over de grensoverschrijdende arbeidsmarkt, die door mijn collega's van
BZK en SZW samen met de gemeente Maastricht wordt georganiseerd op 16
december a.s. Ook mijn ministerie is actief bij die
conferentie betrokken. Ik teken daarbij overigens aan dat
onderwijssamenwerking in de grensstreek niet bij nul begint en dat
binnen de bestaande kaders al veel activiteiten plaatsvinden. De
uitkomsten van de conferentie bieden mogelijk aanknopingspunten voor
verdere perspectieven.

VVD	Straus, K.C.J.	Vraag:

Graag wil de VVD de staatssecretaris vragen om buurtaal onderwijs niet
alleen in Zuid Nederland, maar ook langs de Oostgrens van ons land onder
de aandacht te brengen en hem vragen om zich in te spannen om daar waar
nodig buurtaal onderwijs een handje te helpen bijvoorbeeld door het
verbeteren van de accreditatie van docenten tussen Nederland, België en
Duitsland. 

Antwoord:

'Buurtaalonderwijs' is in Nederland onderwijs in de Duitse en Franse
taal. Dit zijn reguliere vakken in het VO-curriculum. Het staat scholen
vrij om hier extra aandacht aan te besteden, en in Zuid en Oost
Nederland zien we dat scholen dit ook doen.  

 

In het voortgezet onderwijs draait, financieel ondersteund door het
Ministerie van OCW en gecoördineerd door het Europees Platform, het
succesvolle programma LinQ ter versterking van het Duits en Frans. In de
periode 2012-2016 wordt het aantal deelnemende vo-scholen verhoogd van
70 tot 160. Veel scholen in de grensstreek nemen hieraan deel. Verder
worden jaarlijks, ook met financiële ondersteuning van OCW, 20 native
speakers met een geëigende vooropleiding, de meeste voor Duits, enkele
voor Frans, opgeleid tot eerste- of tweedegraads docent voor het
Nederlandse onderwijs. Al deze initiatieven juich ik toe. 

VVD	Straus, K.C.J.	Vraag:

Als de kwalificatiedossiers er straks zijn, zijn ze dan ook flexibel
genoeg om op veranderingen in te spelen. Is er bijvoorbeeld voldoende
ruimte om ook cross-sectorale opleidingen in te richten 

Antwoord:

De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven houden bij het
ontwikkelen en onderhouden van kwalificatiedossiers rekening met
ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in het onderwijs). Door de
invoering van keuzedelen kan met de nieuwe kwalificatiedossiers nog
flexibeler worden ingespeeld op veranderingen. 

Er is ook voldoende ruimte om cross sectorale kwalificatiedossiers en
dito opleidingen te ontwikkelen. Kenniscentra (en straks: de SBB). Gelet
op de uitvoering van het regeerakkoord zullen de taken van de
kenniscentra worden overgenomen door de SBB) werken nauw samen om dat,
waar nodig, te realiseren. Zowel vertegenwoordigers van het
bedrijfsleven als van het onderwijsveld zijn betrokken bij het
ontwikkelen van kwalificatiedossiers.

Ik heb uw Kamer vorige week gemeld dat ik haar voor het
Kerstreces zal informeren over het model voor de nieuwe
kwalificatiedossiers. Ik ga ervan uit dat ik de nieuwe
kwalificatiedossiers uiterlijk juni volgend jaar kan vaststellen. 

VVD	Straus, K.C.J.	Vraag:

Wanneer mag de kamer een notitie over ICT in het onderwijs van het
kabinet verwachten. Worden in deze notitie concrete doelstellingen over
het verbeteren van het gebruik van ICT in het onderwijs opgenomen. 

Antwoord:

Zowel de VVD als D66 hebben aandacht gevraagd voor ICT in het onderwijs.
En terecht. Het potentiele belang en de mogelijkheden van ict en
digitalisering voor de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het onderwijs
zijn evident. ICT biedt mogelijkheden om het onderwijs meer op de
leerling en student af te stemmen, het onderwijs aantrekkelijker te
maken en de leraar te ontzorgen. De leraar is de cruciale factor bij het
benutten van de mogelijkheden van ict, zoals meer maatwerk.

Ik sta zeer positief tegenover de mogelijkheden die open en online
onderwijs biedt. Het maakt het onderwijs voor studenten en leerlingen
flexibeler, en dus ook breder beschikbaar. Docenten kunnen hun onderwijs
een kwaliteitsimpuls geven door studenten en leerlingen in de
gelegenheid te stellen kennis overal en altijd op te doen en de
contacten te gebruiken voor verdieping (flipped classroom). Instellingen
kunnen zich profileren en specialiseren, maar ook goede docenten vinden
er een groot podium door. Bij dat alles dient de kwaliteit van het
onderwijs vooropgesteld te worden. Uw Kamer ontvangt dit jaar nog een
brief met mijn beleid ten aanzien van open en online hoger onderwijs. 

 

De overheid heeft in eerste instantie een kaderscheppende rol. Om
onnodig belemmerende regels weg te nemen, waar zij ontwikkeling in de
weg staan. En om ruimte te creëren voor experimenten. Voor wat betreft
het funderend onderwijs wordt op dit moment met EZ en de PO-raad en
VO-raad gewerkt aan een doorbraak om meer scholen in staat te stellen om
ICT en digitaal leermateriaal in te zetten om het beste uit leerlingen
te halen. Dit doen we in nauwe samenwerking met marktpartijen zoals
softwareleveranciers en uitgeverijen. Momenteel brengen we gezamenlijk
de kansen en belemmeringen in kaart. Die belemmeringen gaan we
gezamenlijk proberen op te lossen en scholen gaan daar zelf mee aan de
slag. Daarmee willen we voor scholen die een volgende stap willen zetten
om ict in hun onderwijs te integreren de drempels zo laag mogelijk
maken. De gezamenlijke plannen van OCW, de PO-raad en de VO-Raad worden
verder uitgewerkt in het sectorakkoord. Het is uiteindelijk aan de
scholen zelf of én hoe zij digitalisering een plek willen geven binnen
de school en hun onderwijs. Tegelijkertijd wordt ook onderzoek gedaan om
betere uitspraken te kunnen doen over wat wel en niet werkt als het gaat
om ict in het onderwijs. Uw Kamer wordt hierover in het eerste kwartaal
van 2014 te geïnformeerd, inclusief de door uw kamer gevraagde
concrete doelstellingen. 

VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Is de 150 miljoen die in het onderwijsakkoord is afgesproken om te
besteden aan het in dienst houden of extra in dienst nemen van 3000
jonge leraren gekoppeld aan het loslaten van het "Last in First out'
principe door scholen? 

Antwoord:

In het NOA is een afspraak gemaakt over 150 mln euro die beschikbaar
komt om scholen in de gelegenheid te stellen jonge leraren in dienst te
houden en te nemen. In het NOA is veel gesproken over modernisering van
de arbeidsvoorwaarden, maar die discussie heeft zich toegespitst op de
BAPO. 

Dat neemt echter niet weg dat het de partijen bij de CAO natuurlijk vrij
staat ook op het punt van het lifo nieuwe afspraken te maken (immers,
LIFO is onderdeel van arbeidsvoorwaarden, sociale partners maken hier
afspraken over). Het is ook goed dat hierover afspraken worden gemaakt
in het belang van behoud jonge leraren.

VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Kan de minister een stand van zaken geven van het experiment open bestel
en het gebruik van onderwijsvouchers in het deeltijdonderwijs? 

Antwoord:

Sinds 2006 loopt er een experiment open bestel, waarbij een aantal
niet-bekostigde geaccrediteerde hbo-opleidingen voor een beperkte
periode voor bekostiging in aanmerking komt. Er is op dit moment geen
instroom meer van nieuwe (bekostigde) studenten in deze
experiment-opleidingen. De ontwikkelingen worden gemonitord en komend
jaar zal een eindevaluatie worden opgesteld die onder meer zal kijken
naar effecten op kwaliteit. De evaluatie wordt uiterlijk begin 2015 aan
u gezonden. 

 

Dit voorjaar heb ik de Commissie `Flexibel hoger onderwijs voor
werkenden' gevraagd een advies uit te brengen over het deeltijd hoger
onderwijs. Eén van de vragen die ik heb meegegeven is een advies uit
te brengen over een financieringsmodel dat bijdraagt aan versterking van
de flexibiliteit en vraaggerichtheid van deeltijdopleidingen, leidend
tot een grotere deelname van volwassenen aan het hoger onderwijs en meer
hoger opgeleiden in de beroepsbevolking. De Commissie onderzoekt onder
meer de mogelijkheden die een model met vouchers oplevert. Ik verwacht
het advies van de Commissie voor het eind van het jaar te ontvangen en
informeer u begin volgend jaar over de maatregelen die ik naar
aanleiding van het advies zal nemen.

VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

De VVD wil kunnen vaststellen of het extra geld van het
begrotingsakkoord iets oplevert. Het is niet zomaar een rondje van de
zaak, we investeren in kwaliteit. Hoe gaan we om met de vraag van "krijg
ik waar voor mijn geld". Deze vraag loopt ook aan tegen de vrijheid voor
het "hoe" die de instellingen worden gegeven en tegen een zo laag
mogelijke rapportageverplichtingen. 

Antwoord:

Deze vraag is dinsdag 29 oktober ook aan de orde gekomen tijdens het
wetgevingsoverleg over de begroting. Rond outcomemeting wordt al veel
gedaan door OCW. Zo zijn bijvoorbeeld in de begroting streefwaarden en
indicatoren opgenomen en rapporteert de Onderwijsinspectie jaarlijks in
het onderwijsverslag over de staat van het onderwijs. Overigens geeft
het NOA de richting van de bestedingen waardoor middelen van het
begrotingsakkoord aan leraren en de de kwaliteit van het onderwijs
besteed worden. Voor specifieke beleidsmaatregelen vindt
effectiviteitsonderzoek plaats, via het programma "Zicht op
effectiviteit".

Tegelijkertijd heb ik ook in het overleg het dilemma geconstateerd
tussen vrijheid enerzijds en verantwoording anderzijds. De vaste
Kamercommissie voor OCW heeft zelf ook aangegeven met mij in overleg te
willen treden over dit thema. Daarbij is ook geconstateerd dat er geen
sprake moet zijn van het stapelen van verantwoordingsplichten door de
instellingen. 

VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Wat zijn de gedachten van de Staatssecretaris over meer differentiatie
in het functie- en beloningshuis. 

Antwoord:

Zowel de minister als ik staan positief tegen een differentiatie van de
invulling van de functie van de leraar. Dit biedt ook een
carrièreperspectief. Met de functiemix is daar de afgelopen jaren veel
ruimte voor geboden. 

In de lerarenagenda wordt bij het agendapunt 'lerende organisatie'
gezegd dat ik positieve ontwikkelingen op dit punt graag wil
ondersteunen (zie pag. 21 - 23). Bijvoorbeeld de startende leraar die
specifieke begeleiding krijgt. Via het experiment van de Hogeschool van
Amsterdam zal verder worden bekeken of de status van junior leraar
mogelijk is. Ook kan er aan het einde van de carrière via
leeftijdsbewust beleid sprake zijn van andere inzet. Daarnaast sta ik
positief tegenover de 'hybride leraar', waarbij een leraar het
leraarschap combineert met een andere baan. In het kader van de
sectorale akkoorden zal ik met de raden verder praten over de uitwerking
van deze punten. Uiteindelijk is het echter aan de sociale partners om
over deze zaken afspraken te maken in de cao's.



 PAGE    

 PAGE   1