[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Aanbiedingsbrief

Bijlage

Nummer: 2013D43862, datum: 2013-11-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verslag van een schriftelijk overleg over de positie en specifieke bekostiging van het praktijkonderwijs (2013D43861)

Preview document (🔗 origineel)


31 497			Positie en specifieke bekostiging van het praktijkonderwijs

Nr. 			Verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld d.d. …

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben
enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over
de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap d.d. 22 augustus 2013 over de positie en specifieke
bekostiging van het praktijkonderwijs. Bij brief van ... heeft de
staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna
afgedrukt. 

 

De voorzitter van de commissie

Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie

Klapwijk

Inhoud

I	Vragen en opmerkingen uit de fracties

Algemeen

Doel van onderbrenging van (lwoo en) pro in passend onderwijs

Wat verandert er voor (lwoo en) pro bij onderbrenging in passend
onderwijs?

Waarom is een aparte status voor pro niet wenselijk?

II	Reactie van de staatssecretaris

I	Vragen en opmerkingen uit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van het onderbrengen van
het pro binnen het passend onderwijs. Zij onderschrijven de stelling van
de staatssecretaris dat het pro een noodzakelijke schakel in het geheel
van onderwijsondersteuning vormt. Juist door alle onderwijsondersteuning
in één hand te leggen kunnen zorgleerlingen zo goed mogelijk bediend
worden. Deze leden erkennen wel de goede manier waarop pro nu werkt en
vragen de staatssecretaris of efficiëntie en goede werkzaamheden niet
in het nauw komen. Anders zou het middel namelijk belangrijker worden
dan het doel: het op een goede en efficiënte manier helpen van
leerlingen.

De leden van de PvdA-fractie willen nogmaals benadrukken dat zij erg
tevreden zijn over de uitvoering van motie Ypma/Voordewind. De
efficiëntiekorting gaat namelijk niet ten koste van leerlingen en de
kwaliteit van het onderwijs. Na het lezen van de brief over de positie
en specifieke bekostiging van het pro hebben deze leden een aantal
vragen.

De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over de positie en specifieke
bekostiging van het pro. Met name de positie van het pro in de periode
na 2016 baart de leden zorgen. De zorgen van deze leden zijn niet alleen
inhoudelijk, maar betreffen ook het feit dat er binnen het pro veel
zorgen bestaan over de toekomst van het daar geboden onderwijs.

De leden van de CDA-fractie hebben met verbazing de brief van de
staatssecretaris gelezen over de positie van het pro en met name de
toelichting waarom een status aparte voor dit onderwijs niet verstandig
zou zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief
over de positie en specifieke bekostiging van het pro. Zij zijn van
mening dat het pro door de voorgestelde wijzigingen flink onder druk
komt te staan.

Doel van onderbrenging van (lwoo en) pro in passend onderwijs

De leden van de SP-fractie vragen waarom de staatssecretaris in zijn
brief steeds verwijst naar het lwoo, hetgeen iets anders is dan het pro.

De leden van de CDA-fractie vragen welk probleem hiermee opgelost wordt
en of het niet zo is dat we, in plaats daarvan dat we eventuele
problemen oplossen, nieuwe problemen aan het creëren zijn. Ook in
eerdere overleggen hebben deze leden aangegeven dat zij zich verzetten
tegen de bezuiniging en de plannen van het kabinet-Rutte II met lwoo en
pro. Deze leden zijn van mening dat het zeer onverstandig is om op deze
groep kwetsbare groep kinderen te bezuinigen. Bovendien is het
onverstandig om tijdens de grote overgang naar passend onderwijs scholen
ook nog eens op te zadelen met het inpassen van het pro in passend
onderwijs. Hiermee loopt de hele invoering van passend onderwijs de kans
grote hinder te ondervinden en daarmee draagvlak bij het veld te
verliezen.

De genoemde leden vinden het betreurenswaardig dat het kabinet
bezuinigingen op kwetsbare groepen wederom als uitgangspunt neemt.
Volgens deze leden is dit niet de juiste manier. Eerst moet een analyse
van de problemen worden gemaakt. Is er bijvoorbeeld sprake van
onevenredige groei van het aantal leerlingen in deze sector? Krijgen
leerlingen niet de juiste zorg? Zijn er wel problemen, of gaat het juist
goed en hoeven we niet in te grijpen? Alleen als de analyse juist is en
er problemen worden geconstateerd, moeten de juiste oplossingen erbij
bedacht worden. Niet zoals in dit geval een bezuiniging inboeken en
daarbij een rechtvaardiging bedenken. Volgens deze leden is er geen
sprake van grote problemen bij lwoo en pro die vragen om de
grootschalige bezuinigingen van dit kabinet. Wel zijn deze leden
bevreesd dat het coûte que coûte doorvoeren van de bezuiniging op lwoo
en pro de inpassing van deze vormen van onderwijs sterk bemoeilijkt. 

Wat verandert er voor (lwoo en) pro bij onderbrenging in passend
onderwijs?

De leden van de VVD-fractie merken op dat binnen het stelsel de
samenwerkingsverbanden zijn ingericht om te komen tot een efficiënte
besteding van middelen en een logische toewijzing van zorgleerlingen aan
de beste plek. Door bij de toevoeging van pro aan passend onderwijs de
bijbehorende financiële middelen een aparte positie te geven (ze gaan
bij overschrijding ten koste van de lumpsum), lijkt het passend
onderwijs juist doorbroken te worden. Juist lichte ondersteuning kan
leerlingen op de goede weg helpen. Door schotten in de financiering te
plaatsen, zit er wel een rem op overschrijding van budget, maar geen
prikkel om leerlingen de beste zorg te geven. De zorgen van deze leden
zijn door de staatssecretaris niet weggenomen met zijn brief. Graag
ontvangen zij hierop een reactie. Zij vragen voorts of de
staatssecretaris kan aangeven of er in het geheel geen regels zijn voor
de besteding van eventuele restanten.

De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief dat de bedragen die
samenhangen met de ondersteuning aan lwoo- en pro-leerlingen in
mindering worden gebracht op het budget van het samenwerkingsverband.
Houdt dit in dat de pro-scholen rechtstreeks het budget krijgen voor de
ondersteuning van hun leerlingen, zo willen zij weten.

Deze leden vragen of de zorgen van pro-scholen gegrond zijn. Pro-scholen
maken zich zorgen dat zij straks binnen het samenwerkingsverband
ondergesneeuwd raken en niet het budget krijgen dat ze nodig hebben voor
het opleiden van hun leerlingen.

De leden van de SP-fractie beseffen dat wanneer na 2016 een substantieel
deel van het budget van de pro-scholen (het ondersteuningsdeel) aan de
samenwerkingsverbanden zal worden toegekend, deze verbanden op datzelfde
moment gedwongen zullen zijn tot het maken van scherpe financiële
keuzes. Deze leden vrezen dat in die situatie niet langer alle gelden
die nu in het pro worden ingezet bij dezelfde leerlingen en hun
ondersteuning terecht gaan komen.

Waarom is een aparte status voor pro niet wenselijk?

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat niet alleen de beslissing,
maar ook de financiële middelen in één hand moeten zijn om geen
ongewenste neveneffecten (‘afschuiven’) te laten optreden. Het
risico dat de staatssecretaris echter aanhaalt: “bij groei kan dit
niet verhaald worden op de lumpsum van besturen”, begrijpen deze leden
niet. Hoe groot is het risico van groei, zo vragen zij. Zullen de
overige besturen in samenwerkingsverbanden niet onwillig tegenover
opname staan nu overschrijding van het budget kan betekenen dat zij
allen gekort worden op de lumpsum? Ziet hij hier geen bedreiging van de
eenheid in het samenwerkingsverband nu zij daar gezamenlijk voor
opdraaien, zo willen deze leden weten.

Graag ontvangen genoemde leden in de antwoorden een financieel voorbeeld
bij overschrijding. Welke bedragen worden voor deze leerlingen
uitgekeerd? Waarom is de splitsing van de basisbekostiging en de
ondersteuningsbekostiging (voor de berekening van het bedrag) hierin zo
belangrijk, zo informeren deze leden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er alternatieven zijn om de
toegang tot pro-scholen via het samenwerkingsverband te regelen, maar
het budget voor pro-scholen zeker te stellen. Welke financiële
waarborgen zijn er straks, na de overheveling, voor pro-scholen om met
voldoende budget opleidingen te geven aan pro-leerlingen? Is de zorg dat
er bij een aparte status voor het pro meer leerlingen doorgeschoven
zullen worden gegrond wanneer de middelen voor het pro, zoals in cluster
1, worden gebudgetteerd, zo informeren deze leden.

De leden van de SP-fractie maken zich vooral ook zorgen over de, nu nog,
succesvolle arbeidstoeleiding door scholen in het pro. De leden vrezen
dat de voorgenomen aanpassing voor een groot aantal leerlingen gaat
zorgen voor een slechtere uitgangspositie op de arbeidsmarkt. Dat is
volgens deze leden het laatste dat we moeten willen voor een toch al
kwetsbare groep leerlingen.

Tot slot vragen de genoemde leden nog aandacht voor de onhandige positie
waarin het pro binnen afzienbare tijd terecht gaat komen. Door de
efficiencyslag die samenwerkingsverbanden noodgedwongen moeten gaan
maken dreigt het pro door bepaalde keuzes mogelijk gelden te gaan
mislopen. Zo’n verschuiving van middelen zou in het belang kunnen zijn
van andere scholen in dat samenwerkingsverband die besluiten
ondersteuningsgelden elders in te zetten. Een belang dat volgens deze
leden hierbij mogelijk buiten beeld blijft is dat van andere partners,
zoals gemeenten, die meeprofiteren van de arbeidstoeleiding door het
pro. De leden vragen aandacht voor deze onderbelichte kant van deze
aanpassing.

De leden van de CDA-fractie missen in de brief van de staatssecretaris
eveneens overtuigende argumenten waarom het pro niet een status aparte
kan krijgen en waarom de inpassing niet op zijn minst gefaseerd kan,
evenals de bezuinigingen. Ook al zullen de bezuinigingen zich vooral
richten op de bureaucratie, ze zullen ook direct of indirect merkbaar
zijn op de werkvloer. Deze leden zouden graag een uitgebreide
toelichting willen van de staatssecretaris met een overzicht wat nu de
voor- en nadelen zijn van een status aparte. De staatssecretaris focust
in zijn brief vooral op nadelen die hij ziet. Tevens willen deze leden
een toelichting van de staatssecretaris of een gefaseerde doorvoering
van de plannen met pro mogelijk is.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat op pagina 3 melding
wordt gemaakt van het risico dat leerlingen worden afgeschoven op het
pro en daardoor onterecht geplaatst zouden worden. Zij vragen in
hoeverre er sprake kan zijn van onnodige of onterechte plaatsing van
leerlingen in het pro, aangezien objectieve landelijke indicatiecriteria
gelden. Zijn deze criteria niet juist bedoeld om onterechte plaatsing te
voorkomen en leerlingen een passende plek te bieden, zo informeren zij. 

Deze leden zijn van mening dat expertise over begeleiding van leerlingen
en arbeidstoeleiding op dit moment goed geborgd is. Acht de
staatssecretaris het niet juist risicovol en onnodig ingewikkeld om
veranderingen aan te brengen? Op welke manier worden bijvoorbeeld de
arrangementen arbeidstoeleiding opnieuw geborgd bij de
samenwerkingsverbanden, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen of opsplitsing van het budget aansluit bij de
werkwijze van het pro. Het pro heeft immers meerdere taken, zoals
onderwijs, arbeidstoeleiding, het traject richting eventueel
vervolgonderwijs en nazorg. Sluit het onderscheid in basis- en
ondersteuningsbekostiging en de omvang van dit budget aan bij de
werkwijze van het pro? Blijft het pro vrij in het invullen van de eigen
verantwoordelijkheid voor de verschillende taken, ongeacht de landelijke
vaststelling van basisbekostiging en ondersteuningsbekostiging, zo
vragen zij. Zo ja, waarom wordt een deel van het budget belegd bij het
samenwerkingsverband? Waarom wordt gesproken over arrangementen in
plaats van de opleiding pro, zo willen deze leden weten.

II	Reactie van de staatssecretaris

Algemeen

Ik dank de fracties voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van
mijn brief van 22 augustus 2013 inzake de specifieke positie en
bekostiging van het praktijkonderwijs. Ik waardeer de grote
betrokkenheid bij het praktijkonderwijs die uit deze vragen blijkt.

Hieronder reageer ik op de vragen en opmerkingen van de verschillende
fracties.	

Doel van onderbrenging van (lwoo en) pro in passend onderwijs

De leden van de SP-fractie vragen waarom ik in mijn brief steeds verwijs
naar het lwoo, hetgeen iets anders is dan het pro. 

Ik onderschrijf de stelling van de leden van de SP-fractie dat het
leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) iets anders is dan het
praktijkonderwijs (pro). In tegenstelling tot lwoo is het pro een aparte
schoolsoort. In de hoofdlijnenbrief maak ik daarom ook nadrukkelijk
onderscheid tussen het lwoo en het pro. Omdat het lwoo en het pro in een
gelijktijdige operatie worden ondergebracht in het stelsel van passend
onderwijs, noem ik daar waar het beide betreft het lwoo en het pro in
één adem. Ook in de beantwoording van de vragen in dit schriftelijk
overleg zal ik daar waar nodig het lwoo in mijn antwoord betrekken. Ik
blijf het pro als een op zichzelf staande schoolsoort binnen het stelsel
van passend onderwijs beschouwen. 

De leden van de CDA-fractie vragen welk probleem wordt opgelost met het
onderbrengen van (lwoo en) het pro in passend onderwijs. Zij vragen ook
of het niet zo is dat we, in plaats van  eventuele problemen op te
lossen, nieuwe problemen aan het creëren zijn. Zij stellen bovendien de
vraag of er bijvoorbeeld sprake is van onevenredige groei van het aantal
leerlingen in deze sector, of de leerlingen niet de juiste zorg krijgen,
en of er wel problemen zijn, of dat het juist goed gaat, en we dus niet
in hoeven te grijpen.  

Door de inpassing van het lwoo en het pro in het stelsel van passend
onderwijs gaat het geheel aan extra onderwijsondersteuning naar de
samenwerkingsverbanden. De schoolbesturen in de samenwerkingsverbanden
kunnen vervolgens doelmatig en efficiënt een samenhangend geheel van
voorzieningen inrichten en een integrale afweging maken als een leerling
met een extra ondersteuningsbehoefte zich meldt. Het onderbrengen van
het lwoo en het pro in het stelsel van passend onderwijs is ook van
belang om afwenteling tussen onderwijssoorten te voorkomen. Er zijn twee
risico’s. Het eerste risico is een extra belasting van het lwoo of het
pro door het zogenaamde weglekeffect. De gescheiden systemen houden op
dit moment namelijk een prikkel in stand tot afwenteling in het systeem
omdat de kosten voor de zware ondersteuning voor rekening komen van de
samenwerkingsverbanden en de kosten voor de lichte ondersteuning
landelijk worden verrekend. Leerlingen die naar het pro worden verwezen,
kosten geen geld voor het samenwerkingsverband. Het tweede risico risico
is dat beide systemen naar elkaar wijzen voor onderwijsondersteuning of
dat de leerling niet de best passende plek krijgt omdat er geen
integrale afweging gemaakt kan worden. Het reële gevaar bestaat dat de
leerling daar uiteindelijk de dupe van gaat worden, en het aantal
thuiszitters toeneemt.

De leden van de CDA-fractie vragen ook of er sprake is van onevenredige
groei. Dit is niet het geval. Het aantal lwoo- en pro-leerlingen is in
2012 ten opzichte van 2011 met respectievelijk 1,4% en 3,8% gegroeid.
Het aandeel van het aantal lwoo- en pro-leerlingen ten opzichte van het
totaal aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs, dat ook is
gestegen, blijft redelijk stabiel. In het kalenderjaar 2011 was het
aandeel 12,4% en in 2012: 12,5%. 

Met de inpassing van het lwoo en het pro in passend onderwijs maak ik
het stelsel dan ook compleet. Ik realiseer me dat een dergelijke
stelselwijzing inzet vraagt van alle betrokken partijen. In dit geval
betreft het vooral inzet van de samenwerkingsverbanden en betrokken
scholen om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Ik ben ervan
overtuigd dat deze inpassing een verbetering van het stelsel inhoudt. 

Wat verandert er voor (lwoo en) pro bij onderbrenging in passend
onderwijs?

De leden van de VVD-fractie merken op dat binnen het stelsel de
samenwerkingsverbanden zijn ingericht om te komen tot een efficiënte
besteding van middelen en een logische toewijzing van zorgleerlingen aan
de beste plek. Door bij de toevoeging van het pro aan passend onderwijs
de bijbehorende financiële middelen een aparte positie te geven (ze
gaan bij overschrijding ten koste van de lumpsum), lijkt het passend
onderwijs juist doorbroken te worden. Juist lichte ondersteuning kan
leerlingen op de goede weg helpen. Door schotten in de financiering te
plaatsen, zit er wel een rem op overschrijding van budget, maar geen
prikkel om leerlingen de beste zorg te geven. De zorgen van deze leden
zijn door de staatssecretaris niet weggenomen met zijn brief. Graag
ontvangen zij hierop een reactie. Zij vragen voorts of de
staatssecretaris kan aangeven of er in het geheel geen regels zijn voor
de besteding van eventuele restanten.

De middelen voor pro krijgen geen aparte positie binnen het passend
onderwijs. Voor (het lwoo en) het pro zal een soortgelijke systematiek
gaan gelden als voor de zware ondersteuning in het stelsel passend
onderwijs. In beide situaties wordt bij een overschrijding van het
beschikbare ondersteuningsbudget de bekostiging verhaald op de lumpsum
van de aangesloten scholen in het samenwerkingsverband. De systematiek
van passend onderwijs wordt dus niet doorbroken, er zal juist eenzelfde
systematiek worden gehanteerd. Door een integrale afweging te maken
tussen budgetten, kunnen schoolbesturen ook integraal afwegen wat de
beste ondersteuning is. 

Op het moment dat de samenwerkingsverbanden minder leerlingen verwijzen
naar het lwoo en het pro dan waarvoor budget is, wordt het hiermee
samenhangende resterende bedrag toegekend aan het samenwerkingsverband.
Dit geldt ook voor het budget voor zware ondersteuning. Het
samenwerkingsverband kan deze middelen inzetten voor ondersteuning aan
niet-geïndiceerde leerlingen. Bijvoorbeeld voor ondersteuning op de
reguliere school of voor tussenvoorzieningen waar leerlingen tijdelijk
onderwijs krijgen. Hiervoor gelden de gebruikelijke regels omtrent de
rechtmatige inzet van middelen zoals die voor het gehele onderwijs
gelden. 

De leden van de PvdA-fractie  stellen de vraag of pro-scholen
rechtstreeks het budget krijgen voor de ondersteuning van hun
leerlingen. 

Dat is inderdaad het geval. Voor elke leerling op een pro-school krijgt
de school rechtstreeks (vanuit DUO) bekostiging. Dat geldt zowel voor de
basisbekostiging als voor de ondersteuningsbekostiging. 

Deze leden vragen of de zorgen van pro-scholen gegrond zijn dat zij
straks binnen het samenwerkingsverband ondergesneeuwd raken en niet het
budget krijgen dat ze nodig hebben voor het opleiden van hun leerlingen.


Ik zie geen reden voor de angst dat pro-scholen ondergesneeuwd raken. De
doelgroep van het pro is helder, het betreft leerlingen die geen
vmbo-diploma kunnen halen en dus niet naar een reguliere vo-school
kunnen. Het pro is in staat deze groep leerlingen goed voor te bereiden
op de regionale arbeidsmarkt. Daarmee heeft deze schoolsoort ook een
duidelijke positie in de samenwerkingsverbanden. Het
samenwerkingsverband wordt gevormd door alle vo-scholen samen, inclusief
de pro- en vso-scholen. Het pro maakt dus onderdeel uit van het
samenwerkingsverband. 

Daarnaast ontvangen alle pro-scholen straks, net zoals nu, voor elke
geïndiceerde leerling basis- en ondersteuningsbekostiging. Het
samenwerkingsverband bepaalt of een leerling toelaatbaar is voor het
pro. Om de inpassing van het pro in het stelsel passend onderwijs
geleidelijk te laten verlopen, verklaart het samenwerkingsverband de
leerlingen toelaatbaar op basis van de nu geldende landelijke criteria.
Het samenwerkingsverband heeft geen invloed op de vraag óf de
pro-school bekostiging ontvangt, en heeft voorts geen invloed op de
hoogte van de bekostiging per leerling. Beide zijn rechtstreeks
gekoppeld aan het toelaatbaar verklaren van de leerling en de bedragen
liggen landelijk vast. Na het toelaatbaar verklaren, ontvangt de
pro-school (via DUO/OCW) zowel de basis- als de
ondersteuningsbekostiging. De bekostiging per leerling staat dus niet
onder druk.

De mogelijkheid bestaat dat de leerlingenstromen veranderen, doordat
niet meer de RVC’s, maar de samenwerkingsverbanden de ondersteuning
gaan toewijzen (zie ook het antwoord op de vraag van de
ChristenUniefractie over onterechte plaatsing in het pro). Dat zullen
slechts kleine fluctuaties zijn. In de eerste plaats  omdat het budget
voor het pro niet wordt verevend, er is dus geen prikkel om het aantal
pro-leerlingen te laten dalen. In de tweede plaats doordat de landelijke
indicatiecriteria vooralsnog blijven bestaan. In de derde plaats worden
alleen de nieuwe leerlingen in het eerste jaar van het pro geïndiceerd
door het samenwerkingsverband. Zittende leerlingen blijven hun oude
indicatie (van het RVC) behouden. Scholen zijn nu al gewend te
anticiperen op geleidelijke veranderingen in leerlingaantallen. De
lichte fluctuaties die ik voorzie, passen binnen de bandbreedte die
scholen nu al gewend zijn op te vangen. 

Waarom is een aparte status voor pro niet wenselijk?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe groot het risico van groei in het
pro is indien het pro een status aparte heeft. Zij vragen ook of de
overige besturen in de samenwerkingsverbanden niet onwillig tegenover
opname zullen staan nu overschrijding van het budget kan betekenen dat
zij allen gekort worden op de lumpsum. Ten slotte vragen zij of ik hier
geen bedreiging van de eenheid in het samenwerkingsverband in zie nu zij
daar gezamenlijk voor opdraaien.

In de situatie dat praktijkonderwijs buiten het stelsel van passend
onderwijs zou blijven, is het risico van groei aanwezig. Niet voor niets
is vanwege het risico op het ‘weglekeffect’ besloten om de budgetten
van het lwoo en het pro landelijk te budgetteren. Doordat het
samenwerkingsverband niet verantwoordelijk is voor de kosten van het
lwoo en het pro, ontstaat de prikkel om zoveel mogelijk leerlingen voor
een indicatie van het lwoo en het pro in aanmerking te laten komen. Zo
kan een groei van het aantal lwoo- en pro-leerlingen ontstaan. In de
huidige criteria voor zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) in het vso
en het pro zit enige overlap. Op het moment dat samenwerkingsverbanden
wel verantwoordelijk zijn voor het budget van het vso, maar niet voor
het budget van het pro, bestaat er een prikkel om zo veel mogelijk
leerlingen van deze groep toelaatbaar te verklaren tot het pro.
Samenwerkingsverbanden zijn dan immers zelf niet verantwoordelijk voor
het budget. Dit zou dan een mogelijke groei van het pro tot gevolg
kunnen hebben met een andere doelgroep. Indien het praktijkonderwijs een
aparte status heeft, is het budget afgeschermd. Bij een stijging van het
aantal leerlingen, blijft het budget gelijk en zal de prijs per leerling
dalen. 

Ik schat in dat de kans zeer klein is dat samenwerkingsverbanden
onwillig zijn over de inpassing van praktijkonderwijs nu overschrijding
van het budget kan betekenen dat alle besturen in het
samenwerkingsverband gekort worden op de lumpsum. Allereerst is de
prikkel tot groei niet aanwezig, omdat het pro is ingebed in het stelsel
van passend onderwijs. De doelgroep van het pro was bovendien de
afgelopen jaren redelijk stabiel. Voor de besturen die het
samenwerkingsverband vormen is er, als het pro wordt geïntegreerd in
het samenwerkingsverband, dus weinig risico dat er groei plaatsvindt in
het pro. In de tweede plaats is inpassen van het pro in passend
onderwijs in het belang van samenwerkingsverbanden. Na de inpassing is
het voor de gezamenlijke besturen mogelijk een integrale afweging te
maken tussen alle onderwijssoorten en –arrangementen. Dat pleit voor
een inpassing. In de derde plaats is de systematiek bekend bij
samenwerkingsverbanden. Ook in het vso hebben besturen in het
samenwerkingsverband een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de
toelaatbaarheid van leerlingen en voor de financiële consequenties
daarvan. Met het lwoo en het pro sluit ik hierop aan.  

Gezien de doelgroep van het pro en gezien de expertise die het pro heeft
opgebouwd, verwacht ik niet dat de eenheid in het samenwerkingsverband
wordt bedreigd door de voorgestelde systematiek. Dat neemt niet weg dat
ik mij kan voorstellen dat binnen de samenwerkingsverbanden discussie
wordt gevoerd over de wijze waarop een samenhangend geheel van
voorzieningen kan worden ingericht zodat voor alle leerlingen die extra
ondersteuning nodig hebben, een passend programma kan worden geboden.
Daarbij gaat het ook om de positie van het (v)so, het sbo en het pro. Ik
vind het goed dat die discussie wordt gevoerd met als doel een dekkend
aanbod te creëren dat op de meest doelmatige manier is ingericht. Ik
heb er vertrouwen in dat het pro in staat is om binnen het
samenwerkingsverband zijn meerwaarde te bewijzen in relatie tot de
doelgroep.

De leden van de VVD-fractie vragen om een financieel voorbeeld bij
overschrijding. Zij vragen bovendien welke bedragen voor deze leerlingen
worden uitgekeerd.

In het volgende voorbeeld wordt uitgegaan van fictieve aantallen en
indicatieve bedragen.

Eerst moet vastgesteld worden voor hoeveel lwoo- en pro-leerlingen het
samenwerkingsverband bekostiging zal gaan ontvangen. Dat gebeurt op
basis van de leerlingaantallen in 2012:

Samenwerkingsverband X telt op 1-10-2012 6000 leerlingen, waarvan:

600 leerlingen lwoo ontvangen

300 leerlingen op pro-scholen zitten

10% van de leerlingen in het samenwerkingsverband ontvangt dus lwoo en
5% neemt deel aan het pro. 

 

Deze percentages worden toegepast op het fictieve voorbeeld in het jaar
2017:

Op 01-10-2017 is samenwerkingsverband X gegroeid naar 7000 leerlingen. 

De percentages voor het lwoo en het pro die in 2012 zijn vastgesteld,
blijven gelijk. De ondersteuningsbekostiging is in het jaar 2017
vastgesteld op € 4500,-  per leerling. Het samenwerkingsverband krijgt
ten behoeve van de lichte ondersteuning de volgende bedragen:

Lwoo: 7000 * 10% = 700

700 * € 4500,- = € 3.150.000,- (ondersteuningsbudget lwoo)

Pro: 7000 * 5% = 350

350 * € 4500,- =  € 1.575.000,- (ondersteuningsbudget pro)

Regionaal zorgbudget/Rebound/Herstart/Op de rails:  7000 * €
88,- = € 616.000,-

Samenwerkingsverband X krijgt dus in totaal € 5.341.000,- voor lichte
ondersteuning. Voordat deze middelen naar het samenwerkingsverband gaan,
worden eerst de middelen voor het lwoo en het pro hiervan afgetrokken. 

Pas wanneer dit samenwerkingsverband meer dan 1187 (want €
5.341.000,- / €4500,- = 1187) leerlingen gaat verwijzen naar het lwoo
en het pro samen, is het budget ontoereikend. 

Stel: Op 1-10-2017 zitten er in werkelijkheid 800 leerlingen op het lwoo
en 450 leerlingen op het pro. De kosten hiervan bedragen: (800 * €
4500,-)+(450 * € 4500,-)= € 6.241.000,- De scholen die lwoo en pro
aanbieden krijgen voor elke leerling bekostiging per leerling (zowel
basis- als ondersteuningsbekostiging). Het bedrag van € 6.241.000,-
wordt dus daadwerkelijk uitgegeven.

Beschikbare budget is € 5.341.000,-. Dus het bedrag dat met de lumpsum
wordt verrekend van de aangesloten scholen is € 900.000,- . 

Dat betekent een korting op het bedrag per leerling op de lumpsum van
alle scholen van 

€ 900.000 / 7000 = € 128,57.

Alle scholen in samenwerkingsverband X (dus ook de scholen die lwoo en
pro aanbieden) krijgen dan te maken met een korting op hun lumpsum van
€ 128,57 per leerling. Indien het aantal lwoo- en pro-leerlingen
beperkt was gebleven tot een gezamenlijk aantal van maximaal 1187, was
er geen verrekening geweest met de lumpsum. Een andere reële optie zou
zijn geweest dat het aantal lwoo- en pro-leerlingen niet was gestegen.
In dat geval zou  er sprake zijn van ‘onderschrijding’ en zou het
budget van lwoo en pro niet volledig worden uitgeput. Dat resterende
geld zou een samenwerkingsverband kunnen gebruiken voor ondersteuning
van andere leerlingen in het samenwerkingsverband. 

De leden van de VVD-fractie informeren waarom de splitsing van de
basisbekostiging en de ondersteuningsbekostiging (voor de berekening van
het bedrag) hierin zo belangrijk is. 

De splitsing van de basisbekostiging en de ondersteuningsbekostiging is
noodzakelijk omdat de ondersteuningsbekostiging is gebudgetteerd, maar
de basisbekostiging niet. Door de ondersteuningsbekostiging te
budgetteren wordt het samenwerkingsverband verantwoordelijk voor zowel
de toewijzing van de ondersteuning als voor de bekostiging ervan. Deze
systematiek wordt ook gehanteerd bij de zware ondersteuning.  

De leden van de PvdA-fractie vragen of er alternatieven zijn om de
toegang tot pro-scholen via het samenwerkingsverband te regelen, maar
het budget voor pro-scholen zeker te stellen. 

Er zijn geen alternatieven die beter uitpakken voor de positie van het
pro. 

Het systeem zoals voorgesteld in de hoofdlijnenbrief kent nauwelijks
budgettaire risico’s voor de pro-scholen. Pro-scholen vragen indicatie
aan voor de leerling bij het samenwerkingsverband. Het
samenwerkingsverband indiceert op basis van de huidige, landelijk
vastgestelde criteria. Daarnaast zijn de pro-scholen zeker van hun
budget: het bedrag per leerling staat vast en wordt altijd overgemaakt
voor elke geïndiceerde leerling. Wanneer het totaal aantal leerlingen
dat door een samenwerkingsverband wordt verwezen naar het pro zodanig
toeneemt dat daarmee het budget wordt overschreden, krijgen de
pro-scholen ook gewoon voor deze leerlingen betaald. Alle aangesloten
scholen in het samenwerkingsverband krijgen vervolgens naar rato een
korting op hun budget om de bekostiging van deze pro-leerlingen mogelijk
te maken. 

Een apart budget voor het pro zou betekenen dat wanneer er minder
leerlingen worden verwezen naar het pro dan waarvoor er budget
beschikbaar is, de resterende middelen toch ter beschikking staan van
het pro zonder dat ze de leerlingen onderwijs geven. Dat zou namelijk
betekenen dat de bekostiging per leerling in het pro per saldo stijgt
als het aantal pro-leerlingen afneemt. Ik vind dit ondoelmatig. Door het
toekennen van resterende middelen aan het samenwerkingsverband kan een
brede integrale afweging worden gemaakt hoe deze middelen het meest
effectief kunnen worden ingezet, zodat de ondersteuning aan leerlingen
wordt geoptimaliseerd. Dit maakt ook maatwerk beter mogelijk. Een tweede
nadeel van een apart budget voor pro is dat wanneer ervoor gekozen zou
worden om de resterende middelen voor pro zodanig af te schermen dat een
eventuele onderuitputting wordt toegekend aan het praktijkonderwijs, het
in de rede ligt om ook een eventuele overschrijding alleen voor rekening
te laten zijn van het pro. Ik beschouw dit als een te groot risico voor
het praktijkonderwijs. Het nu voorliggende voorstel biedt mijns inziens
een optimale bescherming voor pro-scholen, maar tegelijkertijd een
waarborg voor een optimale inzet van de beschikbare middelen. 

De leden van de PvdA-fractie vragen welke financiële waarborgen er
straks zijn, na de overheveling, voor pro-scholen, om met voldoende
budget opleidingen te bieden aan pro-leerlingen.

Zoals hierboven beschreven is na de inpassing van het pro in het systeem
van passend onderwijs gegarandeerd dat pro-scholen voor elke leerling
die met een indicatie op een pro-school zit, rechtstreeks de
basisbekostiging en de ondersteuningsbekostiging ontvangen. Beide
bedragen worden door OCW vastgesteld. Ook als het aantal leerlingen op
een pro-school stijgt, ontvangt de pro-school voor alle leerlingen het
volledige budget. Als het aantal leerlingen daalt, zullen deze
veranderingen zoals eerder beschreven geleidelijk plaatsvinden.  

Deze leden vragen ook of de zorg dat er bij een aparte status voor het
pro meer leerlingen doorgeschoven zullen worden gegrond is, wanneer de
middelen voor het pro, zoals in cluster 1, worden gebudgetteerd. 

Deze zorg is inderdaad gegrond. Voor verdere onderbouwing verwijs ik
naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over het
risico van groei van het aantal pro-leerlingen als het pro een aparte
status krijgt.

Cluster 1 kende anders dan het pro een hele specifieke situatie met een
kleine groep leerlingen (ongeveer 2500) en twee instellingen die het
onderwijs aan deze leerlingen verzorgen. Dit is niet vergelijkbaar met
het pro.

De leden van de SP-fractie vragen naar de onhandige positie waarin het
pro volgens hen binnen afzienbare tijd terecht gaat komen. Zij vrezen
dat door de efficiencyslag die samenwerkingsverbanden noodgedwongen
moeten gaan maken, het pro door bepaalde keuzes mogelijk gelden dreigt
te gaan mislopen. Een belang dat volgens deze leden hierbij mogelijk
buiten beeld blijft is dat van andere partners, zoals gemeenten, die
meeprofiteren van de arbeidstoeleiding door het pro. 

In de brief over de begrotingsafspraken 2014 staat vermeld dat er budget
is vrijgemaakt (gelijk aan de eerdere efficiencykorting) ten behoeve van
het onderbrengen van het lwoo en het pro in het stelsel van passend
onderwijs. Dat neemt niet weg dat ik ervan overtuigd ben dat
samenwerkingsverbanden in staat zijn onderwijsondersteuning efficiënter
vorm te geven met de integratie van het lwoo en het pro. Indien
samenwerkingsverbanden erin slagen deze (toewijzing tot) ondersteuning
efficiënt vorm te geven, houden zij meer geld over om leerlingen extra
ondersteuning te bieden in de scholen. 

Bovendien zitten er waarborgen in het systeem dat het praktijkonderwijs,
ongeacht de keuzes van het samenwerkingsverband, gelden blijft ontvangen
voor alle leerlingen die op de pro-school zitten. Pas als er minder
indicaties zijn dan budget, kan het samenwerkingsverband de resterende
ondersteuningsmiddelen naar eigen inzicht besteden. Een grote kwaliteit
van het praktijkonderwijs is dat deze onderwijssoort goed in staat
blijkt te zijn om jongeren voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Ik heb
grote waardering voor de inzet en resultaten van het pro op dit gebied.
Ik hecht er ook aan dat de pro-scholen blijven doen waar ze goed in
zijn. Daarom verander ik met de inpassing van het pro in passend
onderwijs ook niets aan de taak die dit onderwijs heeft: jongeren die
niet in staat zijn een vmbo-diploma te halen, voor te bereiden op
functies binnen de regionale arbeidsmarkt. Ook het budget dat de scholen
per pro-leerling ontvangen, laat ik onveranderd. Zo wordt de waardevolle
positie van het praktijkonderwijs in het stelsel van onderwijs en
arbeidsmarkt gewaarborgd. 

De leden van de CDA-fractie vragen naar een uitgebreide toelichting met
een overzicht wat nu de voor- en nadelen zijn van een status aparte. Zij
constateren dat de focus in de brief vooral op de nadelen ligt. 

In mijn brief van 22 augustus heb ik een uitgebreide toelichting gegeven
op de positie van het pro in het stelsel van passend onderwijs. Dat er
meer nadelen dan voordelen van een aparte status voor het pro worden
beschreven klopt: er zijn ook meer nadelen. Zoals ik ook al eerder heb
geantwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie levert een
status aparte voor het pro meer nadelen dan voordelen op voor het pro. 

Tevens vragen deze leden een toelichting of een gefaseerde doorvoering
van de plannen met het pro mogelijk is. 

In de hoofdlijnenbrief over de inpassing van het lwoo en het pro in
passend onderwijs kies ik voor een gefaseerde inpassing. Niet voor niets
voer ik eerst onderzoek uit naar het mogelijk loslaten van de landelijke
indicatiecriteria. Naar aanleiding van het onderzoek zal medio 2014 een
besluit worden genomen over het al dan niet loslaten van de landelijke
indicatiecriteria. Daarbij zal ik lwoo en pro los van elkaar beschouwen.
Ik sluit daarmee niet uit dat voor het pro, indien het onderzoek
daarvoor aanleiding geeft, bijvoorbeeld een ander tijdpad wordt gekozen
dan voor het lwoo.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre er sprake kan
zijn van onnodige of onterechte plaatsing van leerlingen in het pro,
aangezien objectieve landelijke indicatiecriteria gelden. Zij informeren
of deze criteria niet juist zijn bedoeld om onterechte plaatsing te
voorkomen en leerlingen een passende plek te bieden.

De landelijke indicatiecriteria die gebruikt worden om leerlingen te
indiceren voor het praktijkonderwijs zorgen inderdaad voor duidelijkheid
over welke leerlingen naar het pro kunnen. Ze voorkomen dat leerlingen
die niet thuishoren op het pro toch op deze schoolsoort terecht komen.

Zoals met alle criteria zit er enige ruimte in het gebruik ervan aan de
‘onder- en bovenkant’. Zo wordt de ene leerling die voldoet aan de
criteria wel aangemeld bij een pro-school, terwijl bij de andere
leerling die ook voldoet aan de criteria de inschatting wordt gemaakt
dat hij met extra ondersteuning naar het vmbo kan of toelaatbaar is tot
het vso. Indien samenwerkingsverbanden verantwoordelijk zijn voor alle
vormen van ondersteuning behalve het praktijkonderwijs, ontstaat de
prikkel voor samenwerkingsverbanden om alle leerlingen die voldoen aan
de criteria te verwijzen naar het pro. Daarvoor zijn zij immers niet
budgettair verantwoordelijk. Enige groei van het aantal leerlingen op
het pro, binnen de landelijke criteria, is daarmee niet ondenkbaar. 

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat expertise over
begeleiding van leerlingen en arbeidstoeleiding op dit moment goed
geborgd is. Zij vragen of ik het niet juist risicovol en onnodig
ingewikkeld acht om veranderingen aan te brengen. Zij vragen bovendien
op welke manier bijvoorbeeld de arrangementen arbeidstoeleiding opnieuw
geborgd worden bij de samenwerkingsverbanden.

Zoals al geantwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie deel ik
de mening dat het praktijkonderwijs belangrijke expertise heeft op het
gebied van arbeidsmarktvoorbereiding. Daarmee neemt het
praktijkonderwijs een belangrijke positie in in het stelsel van
onderwijsondersteuning. Met de inpassing van het pro in passend
onderwijs verander ik dan ook niets aan de taak die het
praktijkonderwijs heeft. Samenwerkingsbanden maken gebruik van de
expertise van het pro indien leerlingen voorbereid moeten worden op de
arbeidsmarkt. De veranderingen richten zich dan ook niet op de invulling
en de taak van het pro, maar op een betere inpassing van het pro in het
stelsel van passend onderwijs als geheel, waardoor
onderwijsondersteuning in het geheel efficiënter en effectiever kan
worden vormgegeven. 

De genoemde leden vragen of opsplitsing van het budget aansluit bij de
werkwijze van het pro. Het pro heeft immers meerdere taken, zoals
onderwijs, arbeidstoeleiding, het traject richting eventueel
vervolgonderwijs en nazorg. Sluit het onderscheid in basis- en
ondersteuningsbekostiging en de omvang van dit budget aan bij de
werkwijze van het pro? Ook vragen zij of het pro vrij blijft in het
invullen van de eigen verantwoordelijkheid voor de verschillende taken.
Zo ja, waarom wordt een deel van het budget belegd bij het
samenwerkingsverband, vragen deze leden.

Het pro biedt, net als het vso en het sbao, één pakket van onderwijs
aan. Hiervoor is een bedrag per leerling beschikbaar dat is opgebouwd
uit twee componenten: basisbekostiging en ondersteuningsbekostiging.
Tezamen vormen zij het huidige bedrag per leerling. Voor iedere
geïndiceerde leerling ontvangt de pro-school beide elementen. De
pro-school kan deze bekostiging net als nu inzetten voor onderwijs en
voorbereiding op de arbeidsmarkt. Daarin verandert niets. 

De samenwerkingsverbanden worden verantwoordelijk voor het
ondersteuningsbudget. Zij kunnen daarmee een integrale afweging maken
tussen de onderwijsondersteuning en het samenhangend aanbod. Daarnaast
dragen de scholen in het samenwerkingsverband een gezamenlijke
financiële verantwoordelijkheid wanneer er meer leerlingen worden
verwezen naar het pro, dan waarvoor ondersteuningsbudget beschikbaar is.
Wanneer er minder leerlingen worden verwezen dan waarvoor budget
beschikbaar is, ontvangen de samenwerkingsverbanden de resterende
middelen zodat ze deze voor de brede onderwijsondersteuning kunnen
inzetten. 

Ten slotte vragen de leden van de ChristenUnie-fractie waarom wordt
gesproken over arrangementen in plaats van de opleiding pro.

In mijn brieven heb ik niet gesproken over arrangementen in plaats van
de opleiding pro. Ik beschouw praktijkonderwijs wel als onderdeel van
onderwijsondersteuning in het passend onderwijs. In tegenstelling tot
het lwoo is het pro een schoolsoort. Het speciaal basisonderwijs heeft
in het primair onderwijs een vergelijkbare positie als het pro in het
voortgezet onderwijs. Ook het sbao is een schoolsoort. Binnen passend
onderwijs is het pro één van de mogelijkheden om leerlingen een
passende plek in het onderwijs te bieden. Daarom kan gesproken worden
over zowel een opleiding als over onderwijsondersteuning. 

 lwoo: leerwegondersteunend onderwijs

 pro: praktijkonderwijs

 Kamerstuk 33 400-VIII, nr. 71

 Kamerstuk 30079, nr. 39.

 Kamerstuk 33750, nr.19.

 PAGE   \* MERGEFORMAT 9