[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Visie lokale energie

Bijlage

Nummer: 2013D44576, datum: 2013-11-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Visie op lokale energie (2013D44575)

Preview document (🔗 origineel)


VISIE LOKALE ENERGIE

Aanleiding

Het fundament 

Afbakening

Stand van zaken en potentieel

De visie 

Mogelijke gevolgen  

Lokale energie en energiebeleid 

4.   Het beleid 

Lopende acties

Voorstel voor vervolgacties

 5.  Conclusies 

1. Aanleiding

De laatste jaren komen allerlei nieuwe technieken op de markt om energie
op kleine schaal te produceren (zonnestroom, groen gas, duurzame
warmte), te verdelen (‘slimme netten’) en te gebruiken
(warmtepompen, elektrische auto’s). Vooral de combinatie van zulke
technieken lijkt  aantrekkelijk, zoals blijkt uit de voorstellen voor
Green Deals en Proeftuinen Slimme Netten. Met de komst van deze nieuwe
technieken dienen zich ook nieuwe spelers in de energiewereld aan:
gemeenten (al dan niet met een ‘groen energiebedrijf’),
gebruikersverenigingen, project-ontwikkelaars, leveranciers van nieuwe
technologie, ICT-dienstverleners en andere intermediairs. Ook de
traditionele energiewereld (leveranciers, netbedrijven) beraadt zich op
deze ontwikkeling. 

Op dit moment zijn er circa 400 lokale initiatieven. De deelnemers
pleiten voor een verandering in regelgeving en financiële ondersteuning
teneinde de lokale voorziening aantrekkelijker te maken. De Kamer heeft
herhaaldelijk uitgesproken dat de overheid deze ontwikkeling zou moeten
stimuleren. In het regeerakkoord en in het recent gesloten
Energieakkoord wordt op deze ontwikkeling ingegaan en zijn maatregelen
opgenomen om lokale energie te stimuleren. Deze notitie geeft de
achtergrond en het kader voor de ontwikkeling van lokale energie. 

2. Het fundament

2.1. Afbakening: wat verstaan we onder lokale energie?

Lokale energie is een bijzondere vorm van decentrale energie. Het is
niet eenvoudig om deze begrippen eenduidig af te bakenen. Zo wordt in
internationale studies vaak gesproken over ‘distributed generation’,
waarbij men doelt op energieproductie dicht bij het gebruik. Publicaties
over ‘slimme energienetten’ leggen de nadruk vooral op het
‘tweewegverkeer’ dat er over zulke netten kan plaatsvinden omdat
energiegebruikers ook energieproducenten (‘prosumenten’) worden. In
het Nederlandse debat ligt de nadruk op het schaalniveau en de wijze van
opwekking (‘kleinschalig duurzaam’), op de integratie van opwekking
en gebruik (Green Deals) en op de maatschappelijke dynamiek (‘energie
uit eigen buurt’ ). Op grond van uiteenlopende bronnen kiest dit
beleidskader voor de volgende afbakening van decentrale energie en van
lokale energie.    

Decentrale energie is de combinatie van energieproductie en –gebruik
(warmtenetten tot 3 km, lagedrukgasnet, elektriciteit op laag- en
middenspanning): 

Elektriciteit uit duurzame bronnen (o.a. zon, wind) en wkk uit
installaties tot 50 MWe 

Invoeding op het laag- en middenspanningsnet

Warmte uit WKK en uit duurzame bronnen (o.a. geothermie en
zonnecollectoren)

Invoeding in lokale warmtenetten

Biogas- en groengas uit lokaal beschikbaar materiaal 

Invoeding in het lagedruk-gasnet

Deze afbakening geeft de positie van decentrale productie en levering
ten opzichte van centrale productie en levering. Het onderscheid zit
voornamelijk in het netsegment waarop wordt ingevoed. 

Lokale energie is een bijzondere vorm van decentrale energie. Het gaat
om de combinatie van duurzame energieproductie met energiegebruik in de
nabijheid (wijk en dorpsniveau). Lokale energieprojecten worden
daarnaast vaak gekenmerkt door afwijkende organisatievormen:  

Zeggenschap: gezamenlijk eigendom en beheer door producenten en
gebruikers

Rolverdeling: ruimte voor andere spelers dan tot nu toe gebruikelijk in
de energievoorziening

Deze afbakening van lokale energie doet recht aan de maatschappelijke en
politieke discussie  (zoals uitgedrukt in de genoemde moties en
amendementen). Ze wijst vooruit naar hoofdstuk 4 waarin het voorgestelde
beleid wordt geschetst. 

2.2. Stand van zaken

Wereldwijd wordt het aandeel van ‘decentrale energiesystemen’
geschat op 10 %. Nederland is,  dankzij de gasgestookte WKK, een van de
koplopers met decentrale energie: alleen Denemarken heeft een hoger
aandeel. WKK is in Nederland op afstand de belangrijkste vorm van
decentrale elektriciteitsopwekking: ca. 36 % van de Nederlandse 
elektriciteitsproductie werd in 2010 uit WKK-installaties ingevoed op
het middenspanningsnet (o.a. tuinbouw 15 %, industrie 17 %). Lokale
energie is veel minder ver ontwikkeld: het gaat daarbij momenteel om
enkele tienduizenden huishoudens met zonnepanelen en een kleine aantal
stadsturbines. De productie hiervan is ca. 0,5 % van de totale
elektriciteitsvraag.  

Lokale energie buiten de markt? Een zonnepaneel van een particulier
produceert elektriciteit, maar die productie wordt niet als zodanig
gemeten zolang deze ‘achter de meter’ blijft of wordt gesaldeerd met
elektriciteitafname van het net. ‘Eigen’ productie speelt dus geen
rol op de elektriciteitsmarkt, blijft buiten de productiecijfers en
onttrekt zich ook aan marktregels zoals de programmaverantwoordelijkheid
van elektriciteitsproducenten.

2.3. Toekomstverwachtingen

2.3.1. Trends

In Europa blijft de vraag naar energie al enkele jaren stabiel, door
demografische ontwikkeling, verbeterde energie-efficiency en
structuurverandering van de economie. De energievoorziening van
Nederland ontwikkelt zich tegen de achtergrond van een aantal trends:  

Demografie: vergrijzing leidt tot een bevolkingskrimp na 2030. Regionale
verschillen worden groter: verdere verstedelijking van de Randstad gaat
gepaard met leegloop van het platteland.

‘Beleveniseconomie’: niet zozeer een product zelf, maar de
associaties bij dat product gaan de waarde ervan bepalen. Zo geeft het
label ‘duurzaamheid’ voor bepaalde groepen consumenten een extra
waarde aan producten en diensten. 

Multifunctionele gebouwen: (nieuwe) gebouwen worden ontworpen en gebouwd
voor meerdere vormen van gebruik en worden ‘energieneutraal’ of
zelfs –leverend. 

ICT: verdere ontwikkeling naar zelfregelende (‘zelfdenkende’)
systemen en communicatie zonder menselijke tussenkomst (‘internet of
things’).

‘Iedereen in beeld’: het fenomeen dat diensten en producten naar
uiterst individuele eisen ontworpen en geleverd kunnen worden, met als
keerzijde de roep om ‘nieuwe privacy’.

Globalisering Ăšn lokalisering: economische relaties hebben steeds meer
een globale schaal; op  Europese schaal vermindert de relevantie van de
nationale staat. Daartegenover staat een hang naar het eigene, het
lokale. 

Mobiliteit als geĂŻntegreerd systeem: de focus verschuift van
individuele weggebruikers naar onderling communicerende, zelf
navigerende voertuigen, in de Randstad verknoopt met een fijnmazig
OV-systeem. Als de trend naar elektrificatie doorzet zullen de
energiesystemen voor vastgoed en voor mobiliteit steeds meer
geïntegreerd raken (oplaadpunten aan huis, elektrische auto’s als
energie-opslag). 

‘Prosumenten’: het fenomeen dat de traditionele scheidslijn tussen
producenten en consumenten steeds meer vervaagt, niet alleen in de
(‘social’) media maar ook in energie. 

De tendentie naar zowel schaalvergroting als naar schaalverkleining is
ook in de energievoorziening  waarneembaar. Schaalvergroting treedt op
doordat steeds grotere en efficiëntere productie-eenheden worden
gebouwd op een steeds kleiner aantal toplocaties. Dit geldt zowel voor
conven-tionele centrales (geoptimaliseerd in termen van ruimte, lokale
milieuhinder, dicht bij de kust in verband met koelwater en aanvoer van
brandstoffen e.d.) als voor duurzame opwekking (offshore wind op de
Noordzee, plannen voor zonnecentrales in de Sahara (Desertec)). Deze
grootschalige productieconcentraties liggen steeds verder van de
gebruikscentra en worden daarmee verbonden door steeds zwaardere
hoogspanningsleidingen.

Schaalverkleining treedt vooral op aan de gebruikerskant. Een deel van
de mensen keert zich af van grootschalige, complexe en in hun ogen
anonieme bedrijven en systemen en kiezen voor een ‘menselijke maat’.
 Slimme meters en slimme energienetten maken een 'slimme energiemarkt'
mogelijk waarin door nieuw beschikbare informatie energiegebruik ‘real
time’ kan worden afgestemd op het (wisselende) aanbod en gebruikers
hun energie tegen momentane prijzen kunnen inkopen. Energieconsumenten
worden zelf ook energie-producent (‘prosumers’) naarmate
kleinschalige systemen economisch aantrekkelijker worden. 

2.3.2. Potentieel op korte termijn

Uit een analyse van D-Cision van verschillende publicaties over lokale
energie blijkt dat daaruit geen robuust ontwikkelingsscenario valt af te
leiden. De bronnen zijn niet eenduidig in definitie, noch in aannames,
en veel wordt afhankelijk gesteld van ‘beleid’. Om een idee te geven
van de mogelijkheden heeft D-Cision zelf een schatting gemaakt van wat
er in Nederland maximaal mogelijk zou zijn in 2020: 200 PJ
energiebesparing (door biobrandstof- en elektrische auto’s) en 230 PJ
duurzame energie (waarvan 130 PJ warmte). D-Cision concludeert: ’De
beschouwde opties zijn in zichzelf klein, maar kunnen in principe door
velen geadopteerd worden waardoor het effect toch significant kan
zijn’. ECN heeft deze cijfers vergeleken met eigen ramingen en
kwalificeert het genoemde getal voor zonne-energie op de gestelde
termijn als ‘zeer hoog’ en die van de andere opties als ‘hoog,
maar binnen de range’. De raming van ECN is (PJ):

(PJ)	Zon-PV	Zon-th	Wind op land	G.gas-WK	Warmtepomp	Groen gas	Totaal

2020	5,2	1,3	27,5-46,8	68	5,3-6,2	13,7	115,3–139,2

2030	19,6	1,4-2	29,6-48,7	Nb	7,2-10,4	67,6	185,4- 216,3 



Ecofys heeft in opdracht van Stichting Natuur en Milieu gekeken naar de
invulling van de 16%-doelstelling van duurzame energie. In deze studie
draagt lokale energie in 2020 circa 90 PJ (waarvan circa 50 PJ warmte)
bij aan de doelstelling.

2.3.3. Potentieel op lange termijn

Voor de lange termijn (2050) heeft Netbeheer Nederland een drietal
scenario’s laten uitwerken, alle uitgaande van 85-90 %
CO2-emissiereductie in 2050. In geen van de scenario’s is decentrale
energie voldoende om de vraag naar elektriciteit, laat staan de
volledige eindvraag naar energie te dekken. De bijdrage van
‘decentrale energie’ is in de scenario’s als volgt (in PJ).

	2010	2050	2050	2050



A	B	C

Wind op land 	14	54	36	18

Zon-PV	0,2	144	54	18

Groen gas-WKK	-	54	36	18

Industrie- en overige WKK	122	108	108	108

Totaal	136	360	234	162



Europa kent geen specifieke scenario’s voor ‘lokale energie’.
Europese roadmaps worden vooral gehanteerd om het realiteitsgehalte van
de energie- en klimaatambities te toetsen. De Roadmap 2050 van de
Europese Commissie en die van de European Climate Foundation stellen dat
al het mogelijke, lokaal, decentraal Ăšn centraal, nodig is om de
klimaatdoelen te halen. Verduurzaming van de energievoorziening gaat
gepaard met verdere elektrificatie, zoals van ruimteverwarming
(warmtepompen) en vervoer (elektrische auto’s). 

2.3.4. Potentieel nader beschouwd

Verschillen tussen gebruikersgroepen 

Het elektriciteitsverbruik in Nederland is zeer ongelijk verdeeld. 95 %
van alle gebruikers vallen in de categorie kleingebruik (huishoudens,
MKB) maar gebruiken slechts een derde van alle elektriciteit; de 220
grootste energiegebruikers zijn samen goed voor 56 % van het
elektriciteitsverbruik. Lokale energie-initiatieven kunnen een impact
hebben op een grote groep kleingebruikers (betrokkenheid, inzicht in hun
energiesituatie als afnemer en als consument) terwijl de bijdrage aan
het energiegebruik als geheel toch relatief beperkt is. 

Verschillen tussen gebieden

Lokale energiesystemen vergen ruimte: op daken (zon), in gebouwen
(warmtepomp, warmte- opslag), bij bedrijven (biomassa-inzameling), in de
ondergrond (warmte/koude-opslag) of in de omgeving (windturbines). In
bestaand stedelijk gebied of bestaande bedrijfsterreinen is die ruimte
meestal niet direct beschikbaar. Daar komt bij dat het opbouwen van
nieuwe systemen vaak ook het afschrijven en ruimen van oude systemen
betekent. De opbouw van nieuwe lokale systemen verloopt dan ook vaak
parallel aan andere gebiedsgerichte investeringen (nieuwbouw,
herstructurering, aanleg van bedrijfsterreinen). In het landelijk gebied
en op nieuwe bedrijfsterreinen kan de uitbouw sneller verlopen omdat
daar meer mogelijkheden bestaan voor relatief grotere vermogens dan in
stedelijk gebied. 

Verschillende energiedragers

De helft van het finale energiegebruik in Nederland is bestemd voor
verwarming en koeling. Vermindering van de warmtevraag en verduurzaming
van het warmteaanbod zijn dan ook belangrijke pijlers van het
duurzaamheidbeleid. Lokale initiatieven zijn vaak een combinatie van
elektriciteit- en warmteopwekking. Warmteopslag wordt, in geval van
gelijktijdige opwekking van warmte en elektriciteit, vaak toegepast om
de ongelijktijdigheid van aanbod en vraag op te vangen. 

Verschillen in financiering en organisatie

Bij duurzame decentrale energiesystemen is er sprake van een relatief
hoge investering en relatief lage gebruik- en beheerskosten. Dit heeft
consequenties voor de wijze van financiering en vaak ook voor de
organisatie: het energiecontract wordt meer een beheer- en
onderhoudscontract dan een leveringscontract.  

Verschillen tussen vraag en aanbod

In de huidige elektriciteitsvoorziening volgt het aanbod de vraag. In
Nederland is het door programmaverantwoordelijkheid zo dat marktpartijen
zelf verreweg het grootste deel van de balanshandhaving verzorgen. Pas
op het laatste moment is het de netbeheerder die via de onbalansmarkt
indien noodzakelijk intervenieert en boetes uitdeelt aan diegenen die in
onbalans waren. In de toekomst zal bij een fors toegenomen
elektriciteitsaanbod uit wind- en zonne-energie het aanbod niet meer zo
gemakkelijk de vraag kunnen volgen, en is opslag van energie dan wel
meer flexibiliteit in de vraag nodig. Dat zal niet altijd mogelijk dan
wel aanzienlijk duurder zijn: bij een geïnstalleerd PV-vermogen als in
scenario A (zie tabel paragraaf 2.3.3), zal op een zonnige zomerdag de
productie vele malen groter zijn dan de vraag. Elektriciteitsopslag,
bijvoorbeeld in elektrische auto’s, kan wellicht soelaas bieden maar
bij nog grotere volumes is uitwisseling van  overschotten op
de grotere nationale of Europese markt veelal goedkoper. Daarbij kan
dan bijvoorbeeld ook gebruik gemaakt worden van de grootschalige
opslagmogelijkheden bij Noorse waterkrachtcentrales of het omzetten van
elektriciteit naar waterstof. Het omgekeerde doet zich voor op een
windstille winterdag: dan heeft het systeem een groot
elektriciteitstekort. Lokale opslag en het meer flexibel maken van de
vraag naar energie lijken wel mogelijkheden te bieden om te reageren op
prijspieken in de energiemarkt, en om extra investeringen in de netten
te beperken. Het volledig onafhankelijk opereren van de nationale en
Europese markt zal de komende decennia in Nederland economisch niet
rendabel worden. 

3. De visie 

3.1. Mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling

3.1.1. Het elektriciteitsnet 

De elektriciteitsproductie wordt voortdurend in evenwicht gehouden met
de vraag. Het bestaande elektriciteitsnet is ontworpen voor
eenrichtingsverkeer: grote centrales voeden in op hoogspanningsnetten,
waarna de stroom naar de afnemers wordt gebracht via midden- en
laagspanningsnetten. Het net is er nog niet overal op berekend om de
productie van nieuwe (grote) centrales of windparken te verwerken.
Sommige onderdelen van het net hebben op bepaalde momenten onvoldoende
capaciteit, waardoor congestie optreedt. De landelijk netbeheerder heeft
als taak die congestie zo goed mogelijk op te vangen
(‘congestie-management’). Dit gebeurt door de producenten in het
congestiegebied te vragen hun productie terug te regelen en andere
producenten te vragen hun productie op te voeren (uiteraard tegen
kostenvergoedingen). Congestie is in principe tijdelijk, de netbeheerder
zal de transportschaarste opheffen door de noodzakelijke investeringen
in het netwerk te doen die deze transportschaarste op effectieve en
efficiënte wijze opheffen.

De laatste jaren ontstaat door de opkomst van decentrale
energieopwekking (zoals de WKK in het Westland) tweerichtingsverkeer op
het net: soms neemt de aangeslotene per saldo stroom af, op andere
momenten voedt deze juist (zelf geproduceerde) stroom in. Het
elektriciteitsnet verandert dan van een afleverings- in een transport-
en distributienet; laag- en middenspanningsnetten gaan als
transportnetten fungeren. 

De dynamiek in het totale elektriciteitsnet, over alle spanningsniveaus
heen, zal dus gaan veranderen. De behoefte aan z.g. ‘slimme netten’
neemt toe. Smart grids, vaak gecombineerd met demand side management
(DSM), geven de mogelijkheid om congestie te voorkomen en zowel het
transportnet als het distributienet beter te benutten. 

Voor de toekomstige ontwikkeling bestaat geen robuust scenario: de
ontwikkeling naar kleinschaligheid en die naar grootschaligheid
voltrekken zich gelijktijdig, maar in verschillende mate en in
verschillend tempo. ‘Net voor de toekomst’ van Netbeheer Nederland
en CE geeft de volgende schatting van de extra investeringen in de
netten in verschillende scenario’s boven de tot voorheen gangbare
investeringen van € 300 à 400 miljoen per jaar:

Toekomstige investering in de netten bij verschillende scenario’s (€
miljard in de periode tot 2050)

	Inpassing wind	HS net	MS-net	LS-net	Gasnet	Totaal

Scenario A	11-17	11-12	5-19	0-18	5	32-71

Scenario B	4-6	6-12	5-8	0-6	5	20-37

Scenario C	3-5	12	5-14	0-9	5	25-45



3.1.2. Lokale energie, bestaande en nieuwe spelers

De huidige marktordening is helder en overzichtelijk. Energieproductie,
- handel en – levering zijn vrij; afnemers zijn vrij in het kiezen van
hun leverancier. Netbeheer daarentegen is een publiek monopolie met
wettelijke taken en gereguleerde tarieven. Die taken zijn strikt
gescheiden: het is netbeheerders wettelijk verboden om deel te nemen aan
productie, handel of levering. Hun wettelijke taak bestaat eruit om het
net tijdig aan te leggen, efficiënt te beheren en onderbrekingen van
energiestromen te minimaliseren. Op deze taak wordt toegezien door de
ACM. 

De spreiding in toekomstscenario’s maakt een investeringsrisico
zichtbaar. Als nieuwe infrastructuur te snel of te omvangrijk wordt
aangelegd is er het risico dat deze niet dienstig is aan toekomstige
ontwikkelingen en dus onbenut blijft. Het aanleggen van alle mogelijke
infrastructuur om alle denkbare ontwikkelingen te ondersteunen is geen
optie, omdat de maatschappelijke kosten zeer hoog zijn terwijl er
achteraf grotendeels geen baten tegenover staan. Keuzes uitstellen tot
er meer duidelijkheid is betekent vrijwel zeker dat investeringen te
laat zijn, met congestie of uitval tot gevolg. In alle gevallen betaalt
de gebruiker van het net de rekening.

Recente studies laten zien dat de distributienetten voor elektriciteit
wel grotendeels berekend zijn op een traditionele groei van de
elektriciteitsvraag van 1% per jaar, maar dat decentrale ontwikkelingen
tot bottlenecks kunnen leiden. Met name betreft dit in de nabije
toekomst verwachte ontwikkelingen als elektrisch vervoer, warmtepompen
en airconditioning. ‘Slim’ netbeheer en DSM kunnen deze bottlenecks
mogelijk beperken: door zon-pv op woningen en micro-wkk’s (als
vervanger van de HR-ketel) kunnen de verwachte bottlenecks in de
distributienetten worden verminderd, tenzij het gaat om relatief grote
installaties per woning. Als immers de elektriciteitsproductie van deze
installaties het totale huishoudelijk verbruik in een wijk gaat
overstijgen, en deze productie bovendien niet gelijktijdig wordt
verbruikt, kunnen er bottlenecks ontstaan, die elders in het net moeten
worden opgelost.

De huidige inzichten zijn overigens grotendeels nog theoretisch of
gebaseerd op de uitkomsten van modellen en simulatie. Ook zijn de te
kiezen ‘slimme’ oplossingen nog niet uitgekristalliseerd. Nader
onderzoek op dit gebied zal de komende tijd dan ook nodig zijn om tot
voortschrijdend inzicht en werkbare oplossingen te komen. 

Netbeheerders kunnen nooit helemaal zekerheid krijgen
over investeringsrisico’s: op basis van eigen inschattingen van
relevante marktontwikkelingen moeten zij hun uitbreidings- en
kwaliteitsinvesteringen vooraf bekend maken. Deze voornemens, vastgelegd
in het zogeheten Kwaliteits- en Capaciteits Document (KCD), worden door
de NMa getoetst. Netbeheerders moeten de mogelijkheden en betekenis van
intelligente toepassingen beoordelen zodat maatschappelijk ongewenste
investeringen kunnen worden voorkomen. Ook gaat het hierbij bijvoorbeeld
om de vraag de kosten zo toe te rekenen aan de veroorzaker van de kosten
dat juiste incentives ontstaan om overinvestering te voorkomen.

Energiebedrijven zijn in toenemende mate actief op dit terrein en zijn
hun klanten behulpzaam bij de ontwikkeling van lokale initiatieven.
Daarbij gelden de regels van de geliberaliseerde energiemarkt die zijn
vastgelegd in nationale en Europese regelgeving. Lokale initiatieven
bepleiten het invoeren van een ‘lichte’ vergunning om de wettelijke
rechten en plichten ten opzichte van afnemers (consumentenbescherming,
programmaverantwoordelijkheid, leveringszekerheid) te waarborgen. In de
huidige situatie sluiten de meeste lokale initiatieven een overeenkomst
met een bestaande leverancier.

Door de ontwikkeling van lokale energie en ‘slimme netten’ worden
ook andere dan de traditionele partijen actief in het energiedomein. In
de VS zijn het vooral de grote software- en ICT-bedrijven die veel zien
in de ontwikkeling van ‘smart metering’ en ‘smart grids’. In
Europa zijn het vooral kleinere bedrijven die de benodigde technische
innovaties op de markt willen brengen. In Nederland zijn het vooral de
lokale initiatieven van burgers en gebruikers die de drijvende kracht
achter deze ontwikkeling vormen. Energiedienstverleners (ESCO’s)
hebben voordeel bij het aanbieden van gediversifiëerde diensten op
basis van individuele gebruiksprofielen. Ook zijn er voordelen te
behalen in de bedrijfsvoering door een eenvoudiger administratie en
facturering. Consumenten krijgen keuze uit een breder scala van
(concurrerend geprijsde) energiediensten en kunnen hun zelf opgewekte
(duurzame) elektriciteit verkopen, zelfstandig, in coöperatie of in
samenwerking met een dienstverlener. 

Lokale initiatieven en nieuwkomers op de energiemarkt moeten voldoen aan
de geldende regels: wie energie wil leveren heeft daarvoor een
vergunning nodig. Voor het transport van elektriciteit naar een afnemer
is een netbeheerder vereist waaraan wettelijke eisen worden gesteld. De
maatvoering van de regulering is niet altijd in overeenstemming met het
karakter van lokale energieprojecten; om nut en noodzaak van
‘regelgeving op maat’ te testen is een  experimentenregeling in de
maak (zie 4.2). 

3.2. Hoe past lokale energie in het beleid?

3.2.1. Energiebeleid

De Europese ambitie is een duurzame energievoorziening halverwege deze
eeuw: 80 -95 % minder CO2-emissies in 2050 ten opzichte van 1990. Doel
van het Nederlandse energiebeleid is bij te dragen aan deze Europese
ambitie voor een duurzame energievoorziening die daarnaast betrouwbaar
en betaalbaar is (Energierapporten 2008, 2011). 

Duurzaamheid: energie-efficiency en -besparing, gebruik van hernieuwbare
energiebronnen, efficiënt materiaal- en ruimtegebruik. 

Betrouwbaarheid: leverings- en voorzieningszekerheid van energie. 

Betaalbaarheid: de laagst mogelijke (maatschappelijke) kosten. 

Duurzaamheid

Lokale duurzame energie levert, net als andere vormen van duurzame
energie, een bijdrage aan de invulling van de 16% doelstelling voor
duurzame energie in 2023. De omvang van de bijdrage van lokale energie
varieert in de verschillende ontwikkelingscenario’s. Wat betreft de
indirecte bijdrage aan de doelstelling onderscheidt lokale energie zich
wel van andere vormen van duurzame energie. Allereerst kan lokale
energie andere consumenten aanspreken dan de gebruikelijke afnemers van
‘groene’ energie - niet zozeer vanwege ‘duurzaamheid’ maar om
minder afhankelijk te zijn van grote, als anoniem ervaren
energieleveranciers. Daarnaast ondervindt lokale, ‘eigen’ duurzame
energie minder bezwaren dan grootschalige duurzame energieprojecten.
Tenslotte kan betrokkenheid van de omgeving bij duurzame
energieproductie leiden tot een breder draagvlak voor duurzame energie
in het algemeen, waardoor er meer en sneller locaties beschikbaar kunnen
komen (duurzame energie in de eigen ‘back yard’, het zogeheten
YIMBY-effect). 

De combinatie van lokale duurzame energieproductie en verbruik kan ertoe
leiden dat consumenten een grotere betrokkenheid en waardering voor
duurzame energie krijgen. Deze vergroting van het draagvlak voor
duurzame energie is wenselijk, omdat duurzame energie vooralsnog duurder
is dan fossiele energie en de meerkosten uiteindelijk door de consument
worden opgebracht. Lokale energie kan ook op een andere manier bijdragen
aan duurzaamheid. Wie eenmaal meedoet aan een lokaal energie-systeem,
wordt meer bewust van zijn energiegebruik. Deze vergroting van het
energiebewustzijn kan leiden tot het zuiniger omgaan met energie en dus
tot energiebesparing. 

Bij transport van elektriciteit gaat energie verloren; deze netverliezen
nemen toe naarmate de transportafstand groter is. Deze
efficiencyverliezen kunnen worden tegengegaan door productie en gebruik
van energie zoveel mogelijk op locatie te combineren en door de vraag
naar energie af te stemmen op het aanbod. Lokale energiesystemen zijn op
dit punt veelbelovend maar moeten de verwachte efficiencywinst nog in de
praktijk bewijzen.

Lokale energievraag is ook een warmtevraag. Enerzijds kan deze worden
opgevangen door de inzet van (elektrische) warmtepompen, anderzijds is
combinatie met wkk (op groengas) mogelijk. Omdat warmte niet goed te
transporteren is over grote afstanden, vraagt dit om lokale productie in
volumes die vergelijkbaar zijn met de lokale warmtevraag. Lokale
energiesystemen kunnen deze afstemming in dergelijke gevallen verzorgen.

Een laatste element van ‘duurzaamheid’ is efficiĂ«nt materiaal- en
grondgebruik. Het vermoeden is dat lokale energiesystemen door inzet van
ICT en een daardoor betere afstemming van vraag op aanbod, op den duur
met minder zware energienetten toe kunnen (minder ‘koper’). Voor
bio-energie kunnen lokale afvalstromen ter plaatse worden omgezet in
energiedragers met een navenante besparing op inzameling en transport.
In theorie kunnen nieuwe ‘vlamloze’ wijken volstaan met een
elektriciteitsnet en elektrische warmtepompen, zonder gas- of warmtenet.


Betrouwbaarheid

Aanbod en vraag van elektriciteit moeten voortdurend met elkaar in
evenwicht zijn (‘balans’). Wanneer deze uit elkaar dreigen te lopen
is de landelijk netbeheerder verantwoordelijk voor het inkopen van
aanvullende productie, waarvan de kosten later verhaald worden op de
veroorzaker van de onbalans. Een toenemend aandeel van energie uit zon
en wind zal de vraag naar flexibiliteit van het elektriciteitssysteem
doen toenemen. VraagbeĂŻnvloeding of het inschakelen van kleinschalige
eenheden kan een bijdrage leveren aan deze flexibiliteit. 

De betrouwbaarheid van het systeem kan worden verbeterd door lokale
energieopwekking te combineren met Demand side management en eventueel
energieopslag, zodat congestie kan worden voorkomen. Of, en in welke
mate, dit gebeurt moet in de praktijk (‘proeftuinen’) blijken (zie
4.1). Verbetering van de leveringszekerheid zelf zal niet gauw optreden,
gezien het feit dat deze in Nederland tot de hoogste van de wereld
behoort. Overigens bestaat het risico dat aanloopproblemen met nieuwe
ICT-systemen de betrouwbaarheid van levering in eerste instantie juist
tijdelijk zal verminderen. 

Betaalbaarheid

Lokale duurzame energie is vaak duurder dan centraal geproduceerde
duurzame energie (zie onderstaande tabel) en zeker duurder dan
conventionele energie. De laatste heeft het voordeel van jarenlange
systeemoptimalisatie, ‘economies of scale’ en prijsconvergentie op
de West-Europese markt. Voor lokale energie is nieuwe technologie nodig
(opwekking, ICT) die vaak nog niet is uitontwikkeld en daardoor duurder
is.   



Duurzame energie optie	Kostprijs (=ECN advies basisbedrag SDE 2013)

Zon-pv (>15 kWp)	                    14,8 €ct/kWh

Wind op land, weinig windrijk	                      9,5 €ct/kWh

Diepe geothermie (WKK)	                     24,0 €/GJ 

Energie uit water, laag verval	                   11,8 €ct/kWh



Ondanks het prijsverschil spreekt lokale energie veel consumenten aan,
veelal om andere dan puur financieel-economische redenen, zoals
‘onafhankelijkheid’, ‘zelfbeheer’ en ‘zichtbaarheid’. Lokale
energie vormt een nieuwe keuzemogelijkheid voor de consument die nu niet
alleen producent en leverancier kan kiezen, maar er daarnaast ook voor
kan kiezen om zelf (of met anderen) energie te produceren. 

De mogelijke economische baten van lokale energie (minder congestie,
minder transportverliezen, betere benuttinggraad van net en
productiemiddelen) worden nog niet gerealiseerd of slaan elders neer
(‘split incentive’). Productverbetering, massaproductie en ervaring
kunnen de systemen goedkoper maken. Op den duur zal lokale energie de
concurrentie met centrale productie beter aankunnen; in de aanloop naar
die situatie is het zaak dat kosten en baten op de juiste manier in de
berekende tarieven tot uitdrukking komen. 

SDE+ en saldering – Opwekking en gebruik van duurzame energie wordt op
dit moment op twee manieren gestimuleerd. Duurzame energieopwekking in
het algemeen wordt gesubsidieerd via de SDE+, met als mechanisme dat de
opties met de kleinste stimuleringsbehoefte (‘onrendabele top’) als
eerste voor subsidie in aanmerking komen. Voor een aantal categorieën
geldt een ondergrens voor de grootte van de installatie; voor zon-pv
geldt de eis dat het moet gaan om een groot-verbruikersaansluiting.

Kleinverbruikers van elektriciteit (aansluiting minder dan 3 x 80 A)
mogen de elektriciteit die zij na eigen gebruik over hebben en aan het
net leveren, wegstrepen tegen stroom die zij (op een ander moment) van
het net afnemen. Dit mechanisme heet ‘salderen’ en geldt alleen voor
elektriciteitsopwekking ‘achter de meter’. 

3.2.2. Bijdrage aan andere beleidsdoelen

In de discussie over lokale energie worden daarnaast argumenten
aangedragen die raken aan andere, meer algemene doelstellingen van het
overheidsbeleid, zoals 

Innovatie en economische bedrijvigheid: ontwikkeling van nieuwe
producten, diensten en markten;

Burgerschap en gemeenschapszin (‘sociale cohesie’)

Innovatie en economische bedrijvigheid 

Bij lokale energie-initiatieven werken bedrijven vaak samen met burgers
en overheden. Bedrijven kunnen niet alleen een rol spelen bij de locatie
van de duurzame energieopwekking (bijvoorbeeld door het aanbieden van
bedrijfsdaken voor zon-pv projecten), maar kunnen ook zelf de ambitie
hebben om lokaal energie op te wekken. Ook lokale samenwerkingsverbanden
van professionele gebruikers en beheerders en eigenaren (waaronder de
Rijksoverheid) van vastgoed (bijvoorbeeld in kantooromgevingen en
industrieterreinen, al of niet uitgebreid met aanpalende woonwijken)
hebben interesse in lokale energie.

Daarnaast zijn bij lokale energie-initiatieven veel nieuwe, innovatieve
bedrijven betrokken, vooral uit de ICT- en installatiebranches.
Intelligente energiesystemen zijn een belangrijk onderdeel van de
Topsector Energie; Ecorys stelt dat van de decentrale opties in ruimere
zin, met name de bioketen en zon-PV grote kansen bieden vanwege de
sterke aanpalende markten van de agrosector en de halfgeleiderindustrie.
Het economisch profiel van de sector ‘ (lokale) duurzame
energie ' in Nederland is in onderstaande tabel weergegeven (zie CBS
2012 tabel 3.2, Ecorys BV-december 2010). Hierbij moet worden
aangetekend dat het economisch profiel van de sectoren gebaseerd is op
activiteiten in de sectoren die breder zijn dan alleen lokale energie.

sector	Werkzame

personen (1) 	Productie

M€/jr (1) 	Patenten-

positie (1) 	Export-

waarde (1) 	Aantal 

bedrijven (1) 

Zon-PV	  1400	  620	6e	270 M€	30-75

Zon-th	    500 	   nb 	nb	< 3 M€	20-125

biogas	     400 	 120	nb	nb	150

Wind op land	     500 	 210	10e	15 M€	30

WKO/geo/WP	    2000 	 410	nb	klein	230-1050

El.vervoer	      400 	   90 	nb	5 M€	30 à 40

Smart grids	      500 	  210 	nb	5 M€	57



Sociale cohesie 

Lokale partijen (overheden, bedrijven, particulieren) starten decentrale
energieprojecten om de lokale economie te stimuleren, duurzaamheid te
bevorderen, geld te besparen, of als tegenwicht tegen de als
‘afstandelijk’ ervaren grote energie- en netbedrijven. Een lokaal
energiebedrijf zou  makkelijker met gebruikers communiceren; een
‘eigen’ energievoorziening in de vorm van een buurt- of
dorpscoöperatie geeft de deelnemers meer directe zeggenschap. Samen
werken aan een eigen energievoorziening kan ook de opstap zijn naar meer
samenwerking van burgers en bedrijven op andere terreinen. In combinatie
met energiebesparing kan lokale energieopwekking ook een bijdrage
leveren aan de wijkontwikkeling: sociaal (‘people’), duurzaam
(‘planet’)  en economisch (‘profit’). Verschillende gemeenten
noemen het bevorderen van sociale cohesie en wijkontwikkeling expliciet
als doelstelling van hun lokale energiebeleid. 

Maatschappelijke kosten en baten lokale energie

In opdracht van VNG is onderzoek gedaan naar alle maatschappelijke
kosten en baten bij decentrale duurzame elektriciteit. 

Een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) is een methode waarmee
op gestructureerde wijze de maatschappelijke kosten en baten van een
project voor de maatschappij op een rij worden gezet. In deze MKBA voor
decentrale duurzame elektriciteitsopwekking wordt onderscheid gemaakt
naar drie type effecten:

- Directe effecten: investeringen, onderhouds- en beheerskosten,
leveringszekerheid (kosten onbalans), netwerkverliezen,
voorzieningszekerheid, netwerkverzwaring, opwekkingskosten centrale
productie, energiebesparing, emissies CO2;

- Indirecte effecten: sociaal kapitaal;

- Externe effecten: geluid, zicht, natuur, emissies NOx, PM10, en SO2,
gezondheid.

De MKBA kijkt naar drie verschillende vormen van decentrale duurzame
elektriciteitsopwekking: wind, zon op daken en zonnepark. Voor wind is
de baten/kosten ratio volgens de MKBA positief (1,2) en zijn de
maatschappelijk baten dus groter dan de maatschappelijke kosten. Voor
zon op daken en zonneparken is volgens de MKBA het tegengestelde het
geval (een baten/kosten ratio van resp. 0,85 en 0,9) en zijn de
maatschappelijke kosten dus hoger dan de baten. Het verschil tussen zon
en wind wordt voornamelijk verklaard door de veel hogere
investeringskosten van zon.  Op de externe effecten geluidsbelasting,
zichthinder en natuureffecten scoort zon neutraal, terwijl wind licht
negatief scoort. Op gezondheid en sociaal kapitaal scoren zon en wind
hetzelfde (beide positief).

4. Beleidsacties

Lokale energie (duurzame elektriciteit, warmte en gas) kan bijdragen aan
de doelen van energiebeleid, want: 

Lokale duurzame energie levert, net als andere vormen van duurzame
energie, een bijdrage aan de invulling van de 16% doelstelling voor
duurzame energie in 2023;

Lokale energie kan leiden tot een verbetering van de energie efficiency
(minder netverlies, meer efficiency in productie en gebruik);

Lokale energie draagt bij aan het draagvlak voor duurzame energie, omdat
het meer en andere energiegebruikers blijkt aan te spreken dan de
gebruikelijke consumenten van duurzame energie;

Lokale energie kan een bijdrage leveren aan het energiebewustzijn van
consumenten en daardoor kan leiden tot energiebesparing door
gedragsverandering;

Lokale energie kan leiden tot een betere efficiency in ruimtegebruik
(inpassing in de omgeving). Daarnaast wordt onderzocht of lokale
duurzame initiatieven het centrale (of decentrale) net ontlasten
waardoor minder investeringen in de netten nodig zijn.

Daarnaast heeft lokale energie ook andere potentiële maatschappelijke
voordelen op het gebied van werkgelegenheid en economische
bedrijvigheid.

Uitgangspunt van beleid is dat de energiemarkt een gelijk speelveld
behoort te zijn voor alle energie, ongeacht de herkomst. Wanneer
energievormen evidente maatschappelijke voor- of nadelen hebben, dan
moeten deze voor- en nadelen in de prijs tot uitdrukking komen. Zo is de
CO2-emissie als gevolg van fossiel energiegebruik beprijsd in het
Europese systeem van emissiehandel (ETS). Wanneer maatschappelijke
voordelen niet in regulering of prijsvorming tot uiting komen, kan er
aanleiding zijn om bij te sturen. Dit hoofdstuk schetst de lopende en
voorgenomen beleidsacties ten behoeve van de ontwikkeling van lokale
energie.

4.1. Ervaring opdoen

In 2011 is een maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA) uitgevoerd
van investeringen in ‘slimme’ netten. Uitkomst van deze analyse is
dat deze investeringen in elk scenario een positief maatschappelijk
saldo hebben, dat groter is naarmate een ambitieuzer klimaatbeleid wordt
gevoerd. De belangrijkste baten zijn de lagere kosten voor (centraal)
productievermogen, voor minder zware netten en voor balancering.
Voorwaarde voor het realiseren van deze baten is dat energiegebruikers
hun gedrag aanpassen aan het energieaanbod.

Een belangrijke stap vooruit is in dat opzicht de introductie van de
slimme meter, waarmee energiegebruikers real time inzicht krijgen in de
kosten van hun energiegebruik en waarmee een dynamische tarifering
(‘real time pricing’) mogelijk wordt. 

Innovatiecontract - Het thema ‘slimme netten’ is onderdeel van de
Topsector Energie, de samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid en
kennisinstellingen. Doelen voor 2012-16 zijn:

  10 % lagere kosten (netwerk, balancering) van integratie van duurzame
energie;

10% van de Nederlandse energieconsumenten gebruikt ‘slimme’
technieken; 

minstens 5 % energiebesparing door smart grid consumenten; 

omzet groei van deelnemende bedrijven met minstens 5 %.

De beoogde ontwikkelingen worden ook al in de praktijk getest, zoals in
lokale projecten waarvoor Green Deals zijn afgesloten en in zogeheten
‘proeftuinen’. Daarvan zijn er eind 2011 twaalf aangewezen,
waaronder een energieneutraal eiland (Texel), energieneutrale
woonwijken, gelijkstroomnetten, huisautomatisering en warmte/
koudenetten.  Rondom deze proeftuinen wordt een kennis- en leertraject
uitgevoerd. Tegelijk vinden onderzoeken plaats naar de verschillende
sociale en institutionele aspecten die samenhangen met een dergelijke
systeeminnovatie. Nieuwe diensten en producten vereisen dat deze hun weg
kunnen vinden in een thuismarkt. Samen met de Topsector energie
bevordert de overheid innovaties in Nederland gericht op economische
groei. In 2012 zijn er in het kader van de Topsector energie 17
innovatieve projecten gehonoreerd die gezamenlijk € 11,4 miljoen
subsidie ontvangen. Binnen het thema 'smart grids' van de Topsector
energie is 'sociale en institutionele innovatie' als afzonderlijke
programmalijn binnen het innovatiecontract gepositioneerd waarbij beoogd
wordt optimaal in te spelen - en waar nodig ruimte te creëren -
voor nieuwe mogelijkheden die ontstaan als gevolg van technologische
ontwikkelingen.

Ervaring opdoen zal ook tot meer inzicht leiden over de effecten van
lokale energie op distributienetten. Lokale ontwikkelingen kunnen in de
toekomst tot bottlenecks leiden, terwijl tegelijk ‘slim’ netbeheer
en flexibilisering deze bottlenecks kunnen beperken. De huidige
inzichten zijn echter grotendeels nog theoretisch of op basis van
modellen en simulatie. Ook zijn de te kiezen ‘slimme’ oplossingen
nog niet uitgekristalliseerd. De overheid zal nader onderzoek op dit
gebied de komende tijd dan ook ondersteunen om voortschrijdend inzicht
en werkbare oplossingen te stimuleren, gericht op optimale
investeringsstrategieën van netbeheerders.

Ook tijdens de kleinschalige uitrol van slimme meters wordt momenteel
ervaring opgedaan. In 2012 en 2013 krijgen ongeveer een half miljoen
huishoudens een slimme meter aangeboden. Zij ontvangen daarbij
tweemaandelijks een indicatief verbruiks- en kostenoverzicht. Hierbij
wordt onder andere door de overheid in kaart gebracht hoe het
energiebesparingspotentieel en de markt voor aan de slimme meter
gerelateerde energiebesparingsdiensten zich ontwikkelingen.

4.2. Regels toetsen 

In gesprekken met stakeholders is nagegaan welke regels en praktische
bezwaren de ontwikkeling van lokale energie bemoeilijken. Veel is al
mogelijk binnen de bestaande wettelijke kaders; initiatieven en
projecten hoeven dan ook in veel gevallen niet te wachten op
‘experimenteerruimte’. Toch hebben de stakeholders elementen in de
huidige regulering genoemd, die dergelijke projecten moeilijk
uitvoerbaar maken. Meest genoemd zijn de volgende elementen:

De onmogelijkheid voor kleingebruikers om geld te besparen met
‘slim’ energiegebruik of  slimme inkoop als gevolg van het gebruik
van standaard gebruiksprofielen;

De onmogelijkheid om het beheer over lokale infrastructuur te combineren
met ‘eigen’ opwekking en gebruik, hetgeen ‘lokaal balanceren’ en
‘vraagsturing’ bemoeilijkt;

De verplichting tot het hebben van een leveranciersvergunning met de
daarbij geldende verplichting om aan elke afnemer te leveren, ook als de
productie en levering slechts bedoeld zijn voor de eigen buurt;

Regels en bepalingen rond de tarieven en voorwaarden: deze zijn bedoeld
om consumenten te beschermen, maar verworden tot een bureaucratische
test als deze consumenten zelf in hun eigen energievoorziening willen
organiseren.

Introductie en gebruik van de ‘slimme meter’ zal op termijn een
einde maken aan de standaard gebruiksprofielen, waarmee dus aan het
eerste bezwaar tegemoet kan worden gekomen. Of er werkelijk ‘real time
pricing’ plaatsvindt is aan de energieleveranciers en hun klanten; of
dit tot de verwachte voordelen zal leiden moet uit de praktijk blijken. 

De andere genoemde bezwaren raken aan de bestaande marktordening en de
daarbij behorende regulering. De vraag is daar, of er voor lokale
energie ‘regulering op maat’ kan komen. In de wetgevingsagenda
STROOM is de inpassing van lokale energiesystemen een belangrijk thema.

In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is bepaald dat er, om ruimte
te maken voor lokale energie, afgeweken moet kunnen worden van de
bestaande energiewetgeving. Zulke afwijkingen zullen, bij wijze van
experiment, voor een beperkt aantal projecten en initiatieven, die
beperkt zijn in tijd en in omvang, bij AMvB worden toegestaan. De
uitwerking van deze AMvB vormt onderdeel van de wetgevingsagenda STROOM.
Naar verwachting kan dit besluit in het eerste kwartaal van 2014 aan de
Tweede Kamer worden voorgelegd in het kader van een voorhangprocedure.

 

4.3. Belonen van maatschappelijke baten

De maatschappelijke baten van lokale energie, en dan met name de
bijdrage aan energiebewustwording en het draagvlak voor duurzame
energie, worden in de huidige situatie nauwelijks financieel
gewaardeerd. Alleen voor opwekking van lokale elektriciteit achter de
meter bestaat via ‘saldering’ een financiĂ«le prikkel die verder
gaat dan alleen een subsidie voor de bijdrage van lokale energie aan de
duurzame energie doelstelling.

Voor lokale energie voor de meter is de SDE+ beschikbaar. Echter, deze
stimuleringsregeling kent geen onderscheid tussen centrale en decentrale
duurzame energie: de SDE+ stimuleert de goedkoopste wijze van duurzame
opwekking – en door schaalvoordelen heeft hierbij grootschalige
duurzame energie een voordeel. De SDE+ beperkt zich dan ook tot een
subsidie voor de bijdrage aan het behalen van de duurzame
energiedoelstelling.

Lokale duurzame elektriciteit voor de meter

Om alle maatschappelijke voordelen, dus ook de bijdrage aan
energiebewustwording en het draagvlak voor duurzame energie, van lokale
energie (‘voor de meter’) in de prijs tot uitdrukking te brengen
gaat dit kabinet een verlaagd tarief (lokaal tarief) voor lokale energie
in de eerste schijf van de energiebelasting voor elektriciteit
introduceren.

In het regeerakkoord is opgenomen dat:

Het kleinschalig, duurzaam opwekken van (zonne-)energie waarvoor geen
rijkssubsidie wordt ontvangen, wordt fiscaal gestimuleerd door invoering
van een verlaagd tarief in de eerste schijf van de energiebelasting op
elektriciteit die afkomstig is van coöperaties van particuliere
kleinverbruikers, aan deze verbruikers geleverd wordt en in hun
nabijheid is opgewekt. Deze wordt lastenneutraal gefinancierd door een
generieke verhoging van het reguliere tarief in de eerste schijf van de
energiebelasting.

In het Energieakkoord is dit verlaagd tarief samen met maatschappelijke
en marktpartijen nader uitgewerkt. Het tarief richt zich op alle vormen
van lokale duurzame elektriciteit die in de nabijheid  (wijk en
dorpsniveau) wordt opgewekt en is gericht op particuliere
kleinverbruikers.

De hoogte van het voordeel van het verlaagde tarief is gebaseerd op een
waardering voor duurzame energie (op basis van een kosteneffectieve
stimulering, zoals in de SDE+) plus een waardering voor de specifieke
baten ) van lokale duurzame energie (met name de bijdrage aan
energiebewustwording en het draagvlak voor duurzame energie.

Ook bedrijven kunnen de ambitie hebben om energie op te wekken en te
gebruiken. Meer grootschalige initiatieven kunnen gebruik maken van de
SDE+. Voor kleinschalige lokale initiatieven zal onderzocht worden of,
en zo ja hoe en in welke mate, bedrijven ook verdere stimulering
behoeven voor kleinschalige lokale initiatieven. 

 Lokale duurzame elektriciteit achter de meter

Op korte termijn is het wenselijk het financieel voordeel van
‘salderen’ achter de meter in stand te laten. Enerzijds omdat
consumenten nu zonnepanelen aanschaffen op basis van de huidige
salderingsfaciliteit achter de meter en daarbij terecht de verwachting
hebben dat het financieel voordeel van deze regeling de komende jaren
gecontinueerd wordt. Anderzijds is het voor onderscheid tussen
teruglevering en zelfgebruik noodzakelijk dat de teruglevering van
duurzame energie gemeten wordt. Voor dit laatste zijn slimme/digitale
meters nodig. Deze zullen bij nieuwe investeringen in zonnepanelen
veelal aanwezig zijn, maar kunnen bij bestaande zonnepanelen nog
ontbreken.

Daarnaast is het wenselijk om in de toekomst ook achter de meter
gelijktijdig gebruik en opwekking van duurzame elektriciteit te
stimuleren. Het zelf en gelijktijdig gebruiken van de opgewekte energie
leidt tot minder gebruik van het net en daarmee tot een mogelijke
kostenverlaging. Momenteel wordt gemiddeld 30% van de productie
gelijktijdig door de consument zelf gebruikt, terwijl 70% aan het net
wordt geleverd.

De ontwikkeling van ICT, slimme apparaten en de opslag van elektriciteit
 maakt het voor consumenten met zon-pv op hun eigen dak mogelijk om in
de toekomst hun energieverbruik beter aan te passen aan het moment dat
hun eigen zonnepaneel ook elektriciteit produceert . Zo is het nu al
mogelijk apparaten (zoals een afwasmachine) zo in te stellen, dat ze
over enkele uren aanschakelen. Hiermee kan ingesteld worden dat
apparaten overdag (als de zon schijnt) aanschakelen, terwijl er niemand
thuis is. In de toekomst zullen deze mogelijkheden alleen maar toenemen
door bijvoorbeeld bediening op afstand (via de smartphone) of sensoren
die ervoor zorgen dat apparaten automatisch aanschakelen als de zon
schijnt.  

Om deze ontwikkeling te stimuleren is het essentieel dat consumenten,
naast dat zij de beschikking hebben over een slimme meter die inzicht
geeft in zowel de afgenomen als de teruggeleverde energie, geprikkeld
worden om in de toekomst zelf opgewekte energie gelijktijdig te
gebruiken. Bij salderen maakt het voor een consument financieel niets
uit of hij de opgewekte energie teruglevert of zelf gebruikt. Saldering
zorgt er voor dat teruggeleverde elektriciteit dezelfde waarde heeft als
zelf verbruikte energie. Dit sluit niet aan bij de beoogde lange termijn
ontwikkeling. Daarnaast is er geen verschil tussen de maatschappelijke
baten van lokale energie ‘voor’ en ‘achter de meter’. Het ligt
vanuit dit oogpunt voor de hand om op langere termijn eenzelfde
stimuleringssysteem voor lokale energie ‘achter de meter’ als
‘voor de meter’ te hebben. 

Het rijk zal daarom op termijn (als ervaring is opgedaan met het
verlaagde energiebelastingtarief) een onderzoek doen naar het zelf
opwekken van energie achter de meter, waarbij wordt gekeken naar de
samenhang van het salderen achter de meter en het verlaagd
energiebelastingtarief voor lokaal opgewekte energie en de financiële
houdbaarheid op lange termijn. Dit onderzoek wordt gekoppeld aan de
evaluatie van de nieuwe regeling voor een verlaagd
energiebelastingtarief die over vier jaar zal plaatsvinden. 

Lokale duurzame warmte en gas

Lokale energie beperkt zich niet tot elektriciteit, maar omvat ook
duurzame warmte en gas. Uit de verschillende ontwikkelingsscenario’s
blijkt zelfs dat de potentiële bijdrage van lokale duurzame warmte en
gas aan de duurzame energiedoelstelling (aanzienlijk) groter kan zijn
dan de directe bijdrage van elektriciteit. Het financieel waarderen van
de maatschappelijke baten van lokale duurzame warmte en gas is dan ook
tenminste net zo belangrijk als het waarderen van deze baten bij
duurzame elektriciteit. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat er een
verschil bestaat tussen de netvraagstukken (en potentiële baten) bij
elektriciteit, gas en warmte. Daarnaast richten de huidige lokale
initiatieven zich hoofdzakelijk op elektriciteit en zijn de initiatieven
op gebied van duurzame warmte en gas nog beperkt in omvang. Dit geeft de
mogelijkheid om de komende tijd te gebruiken om onderzoek te doen naar
in hoeverre de meerwaarde van lokale duurzame warmte en gas al voldoende
in het bestaande instrumentarium tot uitdrukking komt en of, en zo ja
hoe en in welke mate ook deze energiedragers een verdere stimulering
behoeven.

5. Conclusies

De mogelijkheid om lokaal, in de eigen omgeving, duurzame energie op te
wekken blijkt veel burgers sterk aan te spreken. In potentie kan lokale
energie ook een belangrijke bijdrage leveren aan de doelen van het
energiebeleid en is het een bron van innovatie en energiebewustwording.
De technische mogelijkheden zijn er; het is nu zaak om die mogelijkheden
te benutten en om knelpunten op te heffen. 

Het beleid is erop gericht, de belofte van lokale energie in de praktijk
te toetsen. Daarbij worden initiatiefnemers in staat gesteld om
technische vernieuwing uit te testen en gebruik te maken van regelgeving
die ruimte biedt om te experimenteren. 

Een nieuw element is de ondersteuning van lokale duurzame energie
middels het verlaagde tarief in de eerste schijf van de energiebelasting
op elektriciteit. Met dit aangepaste tarief, zoals aangekondigd in het
Regeerakkoord, wil het kabinet de eigen initiatieven van burgers voor de
verduurzaming van hun energievoorziening stimuleren.

Op basis van deze maatregelen hebben marktpartijen en maatschappelijke
organisaties in het Energieakkoord aangegeven ernaar te streven dat
minimaal 1 miljoen huishoudens en/of MKB bedrijven in 2020 voor een
substantieel deel via duurzame decentrale energie in hun eigen
elektriciteitsvraag voorzien en andere vormen van duurzame opwekking
voor eigen gebruik toepassen.

 In 27 van de afgesloten Green Deals in de eerste rond gaat het om
decentrale energieconcepten.  

   HYPERLINK "http://www.hieropgewekt.nl/initiatieven" \o
"http://www.hieropgewekt.nl/initiatieven" 
http://www.hieropgewekt.nl/initiatieven 

 Motie- Jansen, motie-vdWerf, amendement vdWerf-Leegte, motie-Vos

 Netbeheer Nederland en CE (‘Net voor de Toekomst’, 2010 ) en
Greenchoice (2011) hebben het over  ‘invoeding op het laag- en
middenspanningnet’; D-Cision (2011) over ‘disperse energieopties’
(zon-PV, zonnecollectoren, ‘urban wind’, meso wind, biogas uit
afval, lokale warmte, micro-wkk en elektrisch vervoer);  TNO/UvA
(‘Smart grid pilots’, 2011) over ‘interactie tussen
energiegebruikers –producenten’. 

 Bron: ‘Verkenning restwarmtebenutting, CE-Delft maart 2011

  Tennet (2012) noemt alle productie die niet meedoet aan de balans-,
frequentie- en vermogensregeling ‘decentraal’. In de praktijk valt
daar alle productie < 50 MWe onder.  

 De MBKA naar decentrale duurzame elektriciteit (Rebel, Arcadis en Oprit
Duurzaam, 2013) gaat uit van een lokaal energie initiatief voor een wijk
of dorp met 5.000 inwoners. De IEA (2002) gaat  bij lokale elektriciteit
uit van productie bij de consument zelf of invoeding op het
laagspanningsnet waar de consument op is aangesloten, een
laagspanningsnet omvat circa 100 aansluitingen (huishoudens).

 Bron: World Alliance for Decentralised Energy

  Bron: Futureconsult t.b.v. Toekomstpanorama Alliander, 2010

 De stroomkosten van een zonne-installatie op eigen dak bedragen ca. 21
cent per kWh, het kleinverbruikerstarief is ca. 25 cent per kWh (bron:
‘Zon zoekt dak’). In het laatste is echter ruim 13 cent aan
belastingen (energiebelasting en BTW) opgenomen. Zonder belastingen is
(zelf opgewekte) zonnestroom dus nog flink duurder dan andere stroom.   

 D-Cision: Potentie en implicaties van disperse energieopties in
Nederland, 2011

 Gehanteerde bronnen: Netbeheer NL; PBL; OFGEM; ECF: ECN; Improgress;
IEA; PDE

 70 PJ warmtepompen, 63 PJ groen gas, 36 PJ wind, 33 PJ zonnecollectoren
en 31 PJ zon-PV.

 ECN – Notitie potentieel decentrale energie, juni 2012

 ECOFYS, costs and risks of the import of RES statistics by the Dutch
government, November 2012

 Net van de toekomst, CE-Delft

 Alle scenario’s gaan uit van 90% CO2-emissiereductie in 2050.
Scenario A kenmerkt zich door maximale inzet hernieuwbare bronnen, extra
lage energie vraag en maximale decentrale opwekking. In scenario B wordt
maximaal ingezet op gas (aardgas+CCS en groengas), een middenniveau voor
decentrale opwek en een lage energievraag. Scenario C zet maximaal in op
kolen (+CCS), lage inzet van decentrale opwek en een lage vraag.

 Aangenomen is dat zon –PV invoedt op het LS-net en de overige
decentrale productie op het MS-net.

 Roadmap 2050, a practical guide to a prosperous, low-carbon Europe,
European Climate Foundation 2010

 36 TWh, bron: Energie in Nederland 2011

 Volgens het PBL (‘Naar een duurzame warmtevoorziening in de gebouwde
omgeving in 2050’) kan de CO2-uitstoot van de gebouwde omgeving met
een derde terug als naast isolatie ook gebruik wordt gemaakt van lokale
warmtebronnen (geothermie), restwarmte en warmte/koude-opslag.  

 programma’s om consumenten aan te zetten om hun energiegebruik te
beperken of te verschuiven (demand response).

 Alle scenario’s gaan uit van 90% CO2-emissiereductie in 2050.
Scenario A kenmerkt zich door maximale inzet hernieuwbare bronnen, extra
lage energie vraag en maximale decentrale opwekking. In scenario B wordt
maximaal ingezet op gas (aardgas+CCS en groengas), een middenniveau voor
decentrale opwek en een lage energievraag. Scenario C zet maximaal in op
kolen (+CCS), lage inzet van decentrale opwek en een lage vraag.

 Laborelec, ‘Analyse van verschillende studies naar de impact van DCO
en nieuwe belastingen op het MS- en LS-net (29/10/2012), in opdracht van
Netbeheer NL,
http://www.netbeheernederland.nl/nieuws/nieuws-detail/?newsId=91baee66-9
dca-4cc8-8047-16c82a322f2c.

Movares, ‘Laastrategie Elektrisch Wegvervoer’ (16/10/2013), in
opdracht van Netbeheer NL :   HYPERLINK
"http://www.netbeheernederland.nl/nieuws/nieuws-detail/?newsId=cfbd79c6-
dba8-4ca3-875c-2ff70ffd6b72" 
http://www.netbeheernederland.nl/nieuws/nieuws-detail/?newsId=cfbd79c6-d
ba8-4ca3-875c-2ff70ffd6b72 .

Else Veldman e.a., ‘Scenario-based modelling of future residential
electricity demands and assessing their impact on distribution grids’.
in: Energy Policy (08/02/2013).

  (1) Versterking van de Nederlandse duurzame energiesector, Ecorys BV,
Rotterdam, december 2010 (2) Economic Radar of the sustainable energy
sector in the Netherlands, CBS, juni 2012

 Rebel, Arcadis en Oprit Duurzaamheid, Lokaaal energiek: decentrale
duurzame elektriciteit, business case en maatschappelijke
kosten-batenanalyse, 2013.

 Bij sociaal kaptiaal gaat het om bowen en verstevigen van relaties en
netwerken (sociale cohesie)

 Reeds eerder zijn nut en noodzaak van aanvullend beleid vastgesteld
(o.a. in het kader van STROOM). De zogenoemde ‘nuloptie’ uit het
Integraal AfwegingsKader voor beleid en regelgeving (IAK) behoeft
derhave geen nadere beschouwing.

 KEMA/CE: Maatschappelijke kosten en baten van intelligente netten,
oktober 2011 

 Innovatietafel Intelligente netten

 Innovatieprogramma Intelligente Netten (IPIN)

 Vanzelfsprekend wordt bij het ‘salderen’ wel rekening gehouden met
actuele juridische ontwikkelingen, zoals het arrest “Fuchs” van het
Europese Hof van Justitie (20 juni 2013 in zaak C-219/12 (Fuchs))

 European PV Industry Association (EPIA)

 Onder meer Stichting Natuur- en Milieu, DE-Koepel, Bouwend Nederland,
energiebedrijven en netbeheerders.

 PAGE    

 PAGE   2 

Experimenten-AMvB: de contouren

Belangenorganisaties en deskundigen hebben het afgelopen jaar op verzoek
van EZ uiteengezet welke knelpunten en administratieve lasten men
ervaart bij plannen en projecten op het gebied van lokale duurzame
elektriciteitsvoorziening. Deze plannen en projecten hebben als
gemeenschappelijke kenmerken.

‱ Een sociaal motief; gezamenlijk bezit en beheer van de
productiemiddelen (zoals zonnepanelen en windmolens) door de
energieconsumenten lijkt de betrokkenheid bij energie en duurzaamheid
sterk te vergroten.

‱ Duurzaamheid: deelnemers willen een zo groot mogelijke benutting van
de 'eigen' duurzame elektriciteit. Daartoe is men bereid de energievraag
aan te passen aan het aanbod. Voor lokale initiatieven met een beperkte
omvang zou het daarvoor praktisch zijn om het gehele lokale
energiesysteem (productie, distributie en gebruik) onder te brengen in
Ă©Ă©n organisatorische eenheid.

‱ Een economisch motief: men vermoedt dat geïntegreerde lokale
energiesystemen op den duur tot kostenvoordelen zullen leiden. Men
vraagt dan ook om de mogelijkheid om de lokale kosten en baten middels
een eigen tariefsysteem aan de afnemers in rekening te brengen.

Integrale bedrijfsvoering is niet of beperkt mogelijk als levering,
productie en beheer niet is geĂŻntegreerd. Bovendien Is er voor
energielevering aan kleinverbruikers een vergunning vereist en wordt
door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht gehouden op
tarieven en voorwaarden. Ten slotte is voor het beheer van een
distributienet, hoe klein ook, het aanwijzen van een netbeheerder
wettelijk verplicht; ook deze netbeheerder staat onder toezicht van de
ACM.

De voorgestelde regeling maakt op deze regels uitzonderingen mogelijk,
bij wijze van experiment, met als doel de verdere ontwikkeling van
lokale duurzame elektriciteitsproductie te bevorderen. Voor de gevraagde
uitzonderingen geldt in elk geval als voorwaarde dat aan Europese regels
moet worden voldaan. Zo moet de vrijheid van leverancierskeuze
('derdentoegang') gegarandeerd zijn. Daarnaast zal in de experimenten
een andere vorm (dan de huidige wettelijke regels) gevonden moeten
worden om de deelnemers te beschermen tegen mogelijk misbruik van
monopoliemacht door de betrokken netbeheerder. Deelnemers aan de
experimenten krijgen meer vrijheid, maar daarmee ook meer eigen
verantwoordelijkheid.

Het besluit beoogt te zien op kleinverbruikers van elektriciteit, in
hoofdzaak op consumenten. Als voorwaarde voor experimenten geldt dat de
deelnemers gezamenlijk zeggenschap hebben over productie en levering.
Aan die voorwaarde wordt voldaan als voor het experiment de rechtsvorm
van een coöperatie of Vereniging van Eigenaren (VvE) wordt gekozen. Zo
wordt ondervangen dat betrokkenen gezamenlijk verantwoordelijk worden.

In de experimenten kan bijvoorbeeld geëxperimenteerd worden met:

VraagbeĂŻnvloeding, teneinde het gehele energiesysteem te optimaliseren;

Variabele tarieven, bijvoorbeeld om bepaald gedrag te stimuleren of om
baten en kosten van het experiment met de deelnemers te verrekenen;

Tariefregulering ‘light’: de ACM beoordeelt niet elk tarief
gedurende het experiment, maar alleen (vooraf) de toe te passen
tarievenmethode;

Leveranciersvergunning ‘light’: een aangepaste vergunning waardoor
de lokale leverancier bijvoorbeeld niet verplicht is (zoals nu) om ook
buiten het experimenteergebied te leveren.

Voorgesteld wordt om deze regeling vooralsnog 4 jaar van kracht te laten
zijn en daarin jaarlijks 10 ‘grote’ en 10 ‘kleine’ experimenten
te starten. Deze experimenten worden geselecteerd via een jaarlijkse
tender. Succesvolle experimenten kunnen leiden tot structurele
aanpassing in de wet- en regelgeving.

Verlaagd tarief in de energiebelasting voor lokale energie

In hoofdlijnen wordt het verlaagd tarief als volgt vorm gegeven.
Particuliere kleinverbruikers (burgers) investeren gezamenlijk via een
coöperatie of via een V.v.E. in een duurzame elektriciteitsinstallatie.
De coöperatie/V.v.E. levert en verkoopt de duurzaam opgewekte stroom
aan een energieleverancier. Daarnaast verstrekt de coöperatie/V.v.E. na
afloop van het jaar informatie over het aandeel van haar leden in de
opgewekte stroom aan de energieleverancier(s) waarvan haar leden thuis
energie afnemen. Op basis van deze informatie passen de betreffende
energieleveranciers voor de opgegeven hoeveelheid stroom het verlaagd
tarief toe bij de individuele leden thuis. Het lagere tarief komt dan op
de jaarlijkse eindafrekening van de energieleverancier te staan.

Het voordeel van dit verlaagde tarief zal 7,5 cent/kWh (9 cent/kWh
inclusief btw) gaan bedragen en is beperkt tot de eerste schijf van de
energiebelasting (tot 10.000 kWh). Alle vormen van kleinschalige
duurzame elektriciteit vallen onder het verlaagde tarief.

Nabijheid

Kenmerk van lokale energie is, dat naast

de betrokkenheid van burgers, er sprake

is van een combinatie van kleinschalige

productie en consumptie op dorps- en

wijkniveau. Deze fysieke link tussen

productie en consumptie op korte afstand

is essentieel voor de meerwaarde en

kansen van lokale energie. Het begrip

“nabijheid” (wijk- en dorpsniveau) is

daarom vertaald in het criterium dat de

leden van de coöperatie/V.v.E. en de

installatie(s) zich in hetzelfde postcode-

gebied met vier gelijke cijfers of

aangrenzende postcodegebieden

bevinden als de installatie. De

installatie staat dus altijd in het midden

van de postcoderoos.

In onderstaand voorbeeld investeren drie huishoudens gezamenlijk in een
zon-pv installatie. De installatie produceert jaarlijks 6000 kWh. Ieder
huishouden betaalt vervolgens over de eerste 2000 kWh van zijn
elektriciteitsverbruik het verlaagde tarief in de energiebelasting. Over
de resterende 2000 kWh van hun gebruik betalen de huishoudens het
reguliere tarief.