[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsreactie ECRI- rapport over Nederland

Bijlage

Nummer: 2013D46084, datum: 2013-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kabinetsreactie op het rapport over Nederland van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie van de Raad van Europa (ECRI) (2013D46083)

Preview document (šŸ”— origineel)


Bijlage kabinetsreactie ECRI- rapport over Nederland 

In deze bijlage treft u de reactie van het kabinet op de aanbevelingen
van het vierde rapport over Nederland van de Europese Commissie tegen
Racisme en Intolerantie van de Raad van Europa (ECRI). 

3. ECRI herhaalt de aanbeveling dat Nederland het Internationaal Verdrag
inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en
leden van hun gezinsleden ondertekent en ratificeert. 

Nederland blijft bij zijn standpunt dat het niet zal toetreden tot het
Internationaal Verdrag inzake bescherming van de rechten van alle
migrerende werknemers en hun gezinsleden. Nederland maakt op grond van
zijn nationaal beleid inzake sociale voorzieningen bezwaar tegen de
paragrafen van het verdrag waarin vermeld wordt dat voorzieningen op
gelijke voet toegankelijk moeten zijn voor migranten die illegaal
verblijven op het grondgebied van het land van bestemming en/of aldaar
illegaal werkzaam zijn, terwijl hun verblijf wederrechtelijk is en deze
personen geen belastingen of premies betalen voor de instandhouding van
deze diensten en zij bovendien niet verzekerd zijn. Nederland is van
mening dat personen die illegaal verblijven of werkzaam zijn in dit land
hier in principe niet dezelfde sociaaleconomische rechten behoren te
krijgen als degenen die hier wel rechtmatig verblijven en/of werkzaam
zijn. Uitzonderingen worden gemaakt voor het onderwijs aan leerplichtige
kinderen, acute medische hulp en voor rechtsbijstand.

6. ECRI stelt dat strafbepalingen ter bestrijding van
rassendiscriminatie in het Nederlandse recht niet discriminatie op grond
van burgerschap en taal zouden omvatten.

Het kabinet onderschrijft het belang van de strafbaarheid van
discriminatie op grond van burgerschap en taal. De huidige wetgeving
voorziet in dat belang. EĆ©n van de opgenomen discriminatiegronden in de
zogeheten antidiscriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht (de
artikelen 137c-137g), betreft ā€˜rasā€™. De grond ras omvat, in
overeenstemming met het VN Verdrag tegen rassendiscriminatie, kenmerken
van fysieke, etnische, geografische, culturele, historische of
godsdienstige aard. Dit wordt bevestigd door vaste rechtspraak van de
Hoge Raad (zie o.a. Hoge Raad 13 juni 2000, NJ 2000, 513). Discriminatie
van een persoon op grond van diens afkomst valt daar onder, evenals taal
en burgerschap voor zover deze die afkomst markeren. De regering ziet om
deze reden geen aanleiding om burgerschap en taal als zelfstandige
discriminatiegronden in de strafwetgeving op te nemen.

8. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten conform Algemene
Beleidsaanbeveling nr. 7 van ECRI de volgende misdrijven in het Wetboek
van Strafrecht op te nemen: racistisch bedoelde openbare ontkenning,
bagatellisering, rechtvaardiging of goedkeuring van genocide, misdaden
tegen de menselijkheid of oorlogsmisdaden, evenals openbare uitingen met
een racistisch oogmerk van een ideologie die superioriteit of
minderwaardigheid van een bepaalde groep mensen op grond van ras,
huidskleur, taal, godsdienst, nationaliteit of etnische afkomst
propageert. De relevante wetsbepalingen zouden in evenredige,
ontmoedigende sancties moeten voorzien.

Het Wetboek van Strafrecht bevat met de artikelen 137c-137e Sr naar de
mening van het kabinet afdoende mogelijkheden om op te treden tegen de
bedoelde gedragingen. Met de genoemde strafbaarstellingen wordt door
Nederland ook uitvoering gegeven aan de internationaalrechtelijke
verplichtingen op het punt van strafbaarstelling van onder andere
ontkenning van volkerenmoord, zoals neergelegd in het EU kaderbesluit
ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat (2008/913/JBZ) en het
Aanvullend protocol bij het Cybercrimeverdrag van de Raad van Europa
(Trb. 2005, 46). Het gegeven dat met de genoemde strafbepalingen kan
worden opgetreden tegen ontkenning van volkerenmoord wordt bevestigd
door rechtspraak (vgl. Hoge RaadĀ 27 maart 2012, NJ 2012, 220).

12. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten om
een wetsbepaling in te voeren die racistische motieven expliciet tot een
aparte strafverzwarende omstandigheid maakt. 

Het belang van adequate strafrechtelijke reactie op feiten die gepleegd
worden met discriminatoire motieven wordt door het kabinet ten volle
erkend. De aanpak van discriminatie is onderdeel van de landelijke
prioriteiten voor de politie, terwijl ook het openbaar ministerie
specialistische capaciteit inzet. Als onderdeel van het strafrechtelijk
beleid wordt sinds 1 mei 2011 bij misdrijven met een discriminatoir
aspect of een discriminatoir motief een zwaardere straf geƫist door het
openbaar ministerie. De verzwaring van de strafeis kan oplopen tot een
verhoging met 100 procent (zie de Aanwijzing Discriminatie van het
openbaar ministerie en Kamerstukken 2010/11, 30 950, nr. 34). Hiermee
geeft Nederland in de praktijk reeds op ruime wijze uitvoering aan de
doelstelling die besloten ligt in de aanbeveling van ECRI, namelijk om
discriminatoire of racistische motieven een reden voor strafverzwaring
te laten zijn. 

15. ECRI adviseert de autoriteiten de doeltreffendheid van de Aanwijzing
van het Openbaar Ministerie te evalueren.

Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling. De Aanwijzing Discriminatie
wordt op dit moment geƫvalueerd.

22. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat zowel de huidige
wetgeving tegen racisme en rassendiscriminatie als de jurisprudentie van
het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in alle gevallen wordt
toegepast, zowel in publieke als private sfeer, ook als de
desbetreffende uitlatingen werden gedaan door politici.

Het kabinet hecht sterk aan de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid
van godsdienst en levensovertuiging In een democratische rechtstaat die
zich kenmerkt door grote verscheidenheid aan mensen, gewoonten en
levensovertuigingen is debat onvermijdelijk. Echter, discriminatoire
uitingen of daden, al dan niet met geweld, zijn onacceptabel en in
voorkomende gevallen strafbaar. Waar het gaat om toepassing van de
strafwetgeving inzake de bestrijding van discriminatie alsmede de
jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft
het kabinet geen aanleiding te veronderstellen dat het openbaar
ministerie en de rechtspraak, die niet in alle gevallen toepassen. Met
betrekking tot uitingen door politieke partijen wenst het kabinet te
benadrukken dat de vrijheid van meningsuiting voorwaarde is voor een
goed functionerende democratie. Racistische uitspraken zijn echter
strafbaar. De beoordeling of sprake is van een strafbaar feit is
voorbehouden aan de onafhankelijke rechter. 

25. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten om
het werk van het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) te blijven
steunen, onder andere door ervoor te zorgen dat deze organisatie over
voldoende middelen beschikt om haar werk effectief te kunnen uitvoeren.

Het kabinet onderschrijft ten volle het ook door ECRI onderstreepte
belang en de noodzaak van bestrijding van discriminatie op het internet.
Hier wordt invulling aan gegeven door de financiering van een meldpunt
internetdiscriminatie. In de afgelopen jaren ontving het Meldpunt
Discriminatie Internet (MDI) een jaarlijkse subsidie ā€‹ā€‹om bij
meldingen van discriminerende haatdragende taal op het internet, de
moderatoren van internetpaginaā€™s te benaderen om de discriminerende
uitingen en taal te verwijderen. Sinds 1 januari 2013 is de Stichting M
(Klachten kantoor MIND) verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze
taak en ontvangt deze van het Rijk financiering. 

29. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten om
een centraal, consistent monitoringsysteem te ontwikkelen voor het
bewaken van de toepassing van strafrechtbepalingen inzake racisme en
rassendiscriminatie.

Het Openbaar Ministerie registreert en rapporteert over de discriminatie
artikelen 137c ā€“ 137f en 429quater van het Wetboek van Strafrecht. In
2014 wordt het ook mogelijk om commune delicten met een discriminatoir
aspect te registreren en daarover te rapporteren.

34. ECRI adviseert discriminatie op grond van taal en etnische afkomst
ook onder de Algemene Wet Gelijke Behandeling te laten vallen, conform
Algemene Beleidsaanbeveling nr. 7 van de ECRI.

Het College voor de Rechten van de Mens (het College) legt het begrip
ras, zoals opgenomen in de AWGB, ruim uit, overeenkomstig het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van
rassendiscriminatie. Het begrip ras omvat hierbij ook huidskleur,
afkomst of nationale of etnische afstamming (zie ook: Kamerstukken II
1990/91, 22 014, nr. 3, p. 13). Hoewel de grond taal niet in de AWGB is
opgenomen, ontvangt het College regelmatig klachten die betrekking
hebben op het stellen van een taaleis, bijvoorbeeld bij een
sollicitatie. Het College heeft hierbij meermalen geoordeeld dat het
stellen van een taaleis indirect onderscheid op grond van ras kan
opleveren. Het College heeft hier over geoordeeld dat het indirecte
onderscheid soms verboden is en soms niet. Het verschil in oordeel is te
wijten aan de aan- of afwezigheid van rechtvaardigende omstandigheden.
Aangezien het College reeds oordeelt in zaken omtrent een taaleis, ziet
het kabinet geen noodzaak om de grond taal expliciet in de AWGB op te
nemen.

38. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten de Algemene Wet Gelijke
Behandeling en andere wetgeving omtrent gelijke behandeling zodanig te
wijzigen dat, in navolging van haar Algemene Beleidsaanbeveling nr. 7,
paragraaf 12, expliciet wordt voorzien in de mogelijkheid voor de
rechter betaling van compensatie voor materiƫle en immateriƫle schade
als gevolg van discriminatie te vorderen.

De oordelen van het College voor de Rechten van de Mens zijn niet
bindend. Wel wordt ongeveer 75% van de oordelen opgevolgd. Maatregelen
naar aanleiding van een oordeel kunnen een algemeen, structureel
karakter hebben of gericht zijn op de individuele klager. Het toekennen
van schadevergoeding is een van deze maatregelen. Bij de toekenning
hiervan komt geen rechter in beeld.Bij de vraag of schadevergoeding
(zowel materiƫle als immateriƫle) moet worden betaald wegens
discriminatie hanteert het Europese Hof voor de rechten van de mens de
maatstaf of het redelijk is er vanuit te gaan dat iemand in zijn eer en
goede naam is aangetast. Deze maatstaf wordt tevens door de Nederlandse
rechters toegepast. Voor wat betreft de schadevergoeding in strafzaken,
kunnen slachtoffers van discriminatie zelf, eventueel met behulp van
Slachtofferhulp Nederland of het Slachtofferloket, aangeven hoe hoog de
door hun geleden schade is (zowel materieel als immaterieel). Het gaat
om de daadwerkelijk geleden schade. De rechter bepaalt de hoogte van de
schadevergoeding, hetzij in de strafprocedure - indien de schade
eenvoudig is vast te stellen - hetzij in een civiele procedure  - indien
berekening van de schade zeer complex is en de schade niet kan worden
meegenomen in het strafproces.Gezien het voorgaande ziet het kabinet dan
ook geen noodzaak om in de AWGB een expliciete bepaling met betrekking
tot schadevergoeding op te nemen. 

41/ 236. ECRI adviseert de autoriteiten ten minste elke twee jaar een
bewustwordingscampagne te voeren over het thema discriminatie en over de
mogelijkheden tot en de aard van compensatie.

Het kabinet is met ECRI van mening dat een grotere bewustwording over
discriminatie van cruciaal belang is voor de bestrijding van
discriminatie. Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg
discriminatie van 14 maart 2013, komt er een landelijke campagne gericht
op het vergroten van het bewustzijn over discriminatie en het vergroten
van de bereidheid om melding te maken van (rassen)discriminatie. In de
voortgangsbrief discriminatie 2013 die eind dit jaar naar de Kamer zal
worden gezonden, zal de campagne verder worden toegelicht. 

48.  ECRI raadt de Nederlandse autoriteiten met klem aan de subsidie aan
Art. 1 te hervatten. Tevens adviseert de commissie de autoriteiten om de
subsidie aan lokale antidiscriminatie bureaus te verhogen.

Op grond van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga)
zijn gemeenten sinds 28 januari 2010 verplicht hun inwoners toegang te
bieden tot een antidiscriminatievoorziening (ADV). De Wga voorziet in
een landelijk dekkend netwerk van bureaus die burgers hulp bieden bij
discriminatie. De wet is in 2012 geƫvalueerd en hieruit zijn een aantal
aandachtspunten naar voren gekomen. Geen van de aandachtspunten heeft
betrekking op het toekennen van onvoldoende financiering aan de ADVā€™s.
Het kabinet merkt op dat de lokale antidiscriminatievoorzieningen, onder
meer door de inwerkingtreding van de Wga, thans via  het gemeentefonds
worden gefinancierd. Gemeenten kunnen er zelf voor kiezen om extra
gelden voor antidiscriminatievoorzieningen beschikbaar te stellen.
Discriminatiebestrijding kent een lokale en regionale aanpak. Een door
de overheid gefinancierd landelijk expertisecentrum voor discriminatie
ligt mede gelet op het voorgaande niet (meer) in de lijn.

54. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten zorg te dragen voor
financiƫle onafhankelijkheid van het College voor de rechten van de
mens. De commissie adviseert tevens dat er binnen het College voldoende
medewerkers zijn die zich bezighouden met het behandelen van klachten.
Verder adviseert de ECRI dat het College breed gebruik maakt van de
bevoegdheid incidenten aan de rechter voor te leggen ingevolge artikel
13 lid 1 van de Wet College voor de rechten van de mens. 

Het kabinet hecht veel waarde aan het College voor de Rechten van de
Mens dat sinds oktober 2012 operationeel is. Sindsdien heeft het College
negen oordelen uitgesproken tegen de overheid. In zeven van deze
oordelen is geoordeeld dat de overheid verboden onderscheid heeft
gemaakt. Mocht blijken dat de financiering van het College door de
overheid belemmering vormt voor het College om zijn taken onafhankelijk
uit te voeren, dan zal het kabinet daaraan aandacht besteden. Wat
betreft de aanbeveling dat er binnen het College voldoende medewerkers
zijn die zich bezighouden met het behandelen van klachten, heeft het
kabinet toegezegd voor oktober 2014 de financiƫle positie van het
College te evalueren. In dit kader zal worden onderzocht of, en welke,
taken en werkzaamheden het College niet heeft kunnen uitvoeren vanwege
beperkingen in de financiƫle capaciteit. Daarbij zal tevens bepaald
worden wat de structurele financieringsbehoefte is. Wat betreft het
advies aan het College om gebruik te maken van artikel 13 van de Wet
College Rechten voor de Mens, kan het kabinet dit alleen beamen. Er zijn
geen (wettelijke) beperkingen die deze bevoegdheid van het College
inperken.

56. ECRI adviseert met klem dat de voor de strijd tegen racisme en
rassendiscriminatie verantwoordelijke autoriteiten het mandaat van het
Landelijk Overleg Minderheden continueren, versterken en moderniseren.
Tevens adviseert ECRI de autoriteiten met het Landelijk Overleg
Minderheden te overleggen over culturele kwesties, beleidszaken en
wetgeving die van belang zijn voor groepen mensen waarover de ECRI zich
zorgen maakt.

Het kabinet vindt de dialoog met minderheden van onverminderd belang. Na
het afschaffen van de Wet Landelijk Overleg Minderheden wordt deze
dialoog voortgezet op een meer flexibele manier.

59. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de autoriteiten om een nationale
strategie en nationaal beleid tegen racisme en rassendiscriminatie te
ontwikkelen voor allerlei onderdelen van de maatschappij (arbeidsmarkt,
onderwijs, toegang tot dienstverlening en openbare ruimtes), met
gemeenschappelijke landelijke doelen en met mechanismen voor
implementatie, toezicht en evaluatie. 

De ontwikkeling van nationaal beleid tegen racisme en
rassendiscriminatie heeft zijn weerslag gevonden in een actieprogramma
discriminatie, dat in 2010Ā  is vastgesteld. Aan dit programma wordt
sindsdien uitvoering gegeven. Dit programma bestrijkt elke gronden van
discriminatie, waaronder de bestrijding van racisme en
rassendiscriminatie. Dat geldt ook voor de voorzieningen die Nederland
heeft om discriminatie te melden. Instanties zoals de
antidiscriminatiebureaus en het College voor de Rechten van de Mens,
zijn toegankelijk voor iedereen en op basis van elke grond van
discriminatie, met inbegrip van discriminatie op grond van ras en
religie. 

64. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten om maatregelen voor het
opheffen van segregatie in het onderwijs te hervatten, te bevorderen en
financieel te ondersteunen. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten
tevens onderzoek te doen naar en toezicht te houden op de desegregerende
maatregelen die tot nu toe zijn getroffen om zo, indien nodig, de
desbetreffende initiatieven te verbeteren. 

In Nederland gaan de meeste leerlingen in de buurt naar de basisschool.
In de grotere steden komen wijken en buurten voor met hoge percentages
allochtone bewoners. Hierdoor zijn in deze buurten veel gesegregeerde
scholen te vinden. Het beleid van de Nederlandse overheid is er op
gericht dat elke school goede kwaliteit behoort te leveren ongeacht de
samenstelling van de school. Daarvoor ontvangen scholen met veel
allochtone achterstandsleerlingen extra middelen. Prioriteiten liggen
bij de voorschoolse educatie, schakelklassen, zomerscholen en extra
middelen voor bijvoorbeeld intensief taalaanbod. Ook leerlingen die op
gesegregeerde scholen zitten moeten optimale kansen krijgen in het
onderwijs. Uit internationaal onderzoek (o.a. PISA) blijkt dat Nederland
er zeer goed in slaagt deze kansen ook daadwerkelijk te bieden en dat de
prestaties van deze leerlingen flink omhoog gaan. Het tegengaan van
segregatie kan vooral door lokale partijen opgepakt worden. De wet biedt
daarvoor de ruimte. Gemeenten en schoolbesturen kunnen daarvoor met
lokale partners diverse activiteiten afspreken, zoals het hanteren van
een gemeenschappelijke inschrijfprocedure voor de scholen,
oudervoorlichting en het met elkaar in contact brengen van verschillende
Ā bevolkingsgroepen. 

68. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten hun specifieke beleid
gericht op verbetering van de positie van bepaalde kwetsbare groepen op
de arbeidsmarkt, te hervatten.

Het kabinet hecht er grote waarde aan dat alle Nederlanders meedoen in
de samenleving en op de arbeidsmarkt: jong en oud, in Nederland geboren
of van ver komend, mensen met of zonder beperking. Zo is in het
regeerakkoord een groot aantal maatregelen opgenomen om de werking van
de arbeidsmarkt te verbeteren en het onderwijs beter te laten aansluiten
op de arbeidsmarkt. Juist groepen met een kwetsbare positie op de
arbeidsmarkt, waaronder migranten van niet-westerse afkomst, hebben hier
baat bij. Ook in de Aanpak Jeugdwerkloosheid besteedt het kabinet extra
aandacht aan jongeren die hard geraakt worden door de jeugdwerkloosheid,
waaronder jongeren zonder startkwalificatie en jongeren van
niet-westerse afkomst. Daarnaast zetten het kabinet en de sociale
partners gezamenlijk in op verhoging van de arbeidsparticipatie van
oudere werknemers via onder meer de ā€˜Beleidsagenda 2020: investeren in
participatie en inzetbaarheidā€™ van de Stichting van de Arbeid en de
introductie van mobiliteitsbonussen voor oudere uitkeringsgerechtigden
en de doorwerkbonus voor werknemers van 61 tot 65 jaar. Ter bevordering
van de arbeidsmarktpositie van mensen met een beperking voert het
kabinet de Participatiewet in. Werkgevers in de marktsector (inclusief
zorg) stellen zich al in 2014 garant voor 2.500 extra banen voor mensen
met een beperking. Teneinde de jeugdwerkloosheid te bestrijden stelt het
kabinet extra financiƫle middelen beschikbaar voor gemeenten. Hiermee
kunnen zij regionale plannen maken om de jeugdwerkloosheid aan te
pakken. Verder heeft het kabinet voor de periode 2013-2015 een
ambassadeur jeugdwerkloosheid aangesteld. Ook blijft het kabinet zich
inzetten om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan, extra te investeren
in het MBO en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te
versterken. Het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de
arbeidsmarkt is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en
werknemers. 

75. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten ervoor te waken dat
personen die niet permanent in Nederland wonen, minder gunstig worden
behandeld in de CAO voor Uitzendkrachten. 

Voor de Algemeen Verbindende Verklaring van CAO-bepalingen (AVV) voert
het Ministerie van SZW een toetsing uit om te bezien of sprake is van
eventuele strijdigheid met het recht. Indien uit deze toets blijkt dat
CAO-bepalingen inbreuk maken op het beginsel van gelijke behandeling dan
komen deze bepalingen niet voor AVV in aanmerking. Ook bij de CAO voor
Uitzendkrachten, die algemeen verbindend is verklaard op 12 september
2013, heeft deze toets plaatsgevonden. Op deze wijze wordt bewaakt dat
in algemeen verbindend verklaarde CAOā€™s geen onderscheid wordt gemaakt
ten aanzien van grensoverschrijdende arbeid.

79. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten met klem de uitbuiting
van niet permanent in Nederland woonachtige uitzendkrachten aan te
pakken door middel van een mogelijk vergunningenstelsel voor
uitzendbureaus, regelmatige inspecties van deze bureaus en waarborging
van de wettelijke rechten op het gebied van bescherming en
arbeidsomstandigheden van deze medewerkers.

Het kabinet is het met ECRI eens dat de positie van arbeidsmigranten in
Nederland aandacht behoeft. Met name gemeenten hebben in de afgelopen
jaren aandacht gevraagd bij het kabinet voor de knelpunten rondom
arbeidsmigratie uit de nieuwe lidstaten. Eind 2010 heeft dit geleid tot
een project EU-arbeidsmigratie. Rijk en gemeenten hebben een pakket aan
maatregelen ingezet op de terreinen voorlichting en registratie, werk en
handhaving, sociale voorzieningen, huisvesting, inburgering, onderwijs
en terugkeer. Uw Kamer is op 13 september jl. geĆÆnformeerd over de
voortgang, mede met het oog op de openstelling van de Nederlandse
arbeidsmarkt per 1 januari a.s. voor werknemers uit Bulgarije en
Roemeniƫ.[1] In de afgelopen periode is de focus vooral komen te liggen
op het aanpakken van problemen met malafide uitzendbureaus en het
voorkomen van risicoā€™s op oneigenlijk concurrentie op
arbeidsvoorwaarden als gevolg van de komst van arbeidsmigranten uit de
nieuwe lidstaten. In 2012 is het programma Aanpak Malafide
Uitzendbureaus (AMU) gestart. Uw Kamer is op 15 oktober jl. over de
voortgang geĆÆnformeerd.[2] Het kabinet heeft in april 2013Ā als
onderdeel van het sociaal akkoord een actieplan gepresenteerd om
schijnconstructies tegen te gaan. Uw Kamer wordt in november over de
voortgang van het actieplan geĆÆnformeerd. Met deze maatregelen worden
de door ECRI geschetste problemen aangepakt, zoals
malafideĀ uitzendbureaus en ontduiking van arbeidsvoorwaarden. Zoals
aangegeven in bovengenoemde brief over de voortgang van het programma
Aanpak Malafide Uitzendbureaus zet het kabinet vooral in op versterking
van de zelfregulering in de sector. De Stichting Normering Arbeid heeft
een NEN-certificaat voor uitzendbureaus ontwikkeld. In dat systeem van
zelfregulering worden regelmatig inspecties uitgevoerd door de private
inspectie-instellingen. Daarnaast worden ook gegevens uitgewisseld
tussen de Stichting Normering Arbeid en de Inspectie SZW. Hierdoor
versterken de private en publieke sector elkaar. Per 1 juli 2012 zijn
uitzendbureausĀ door invoering van de registratieplicht verplicht zich
te registreren als bedrijf dat arbeid ter beschikking stelt. Hierdoor is
de transparantie van de sector toegenomen. Het overzicht van
geregistreerde ondernemingenĀ wordt ook gebruikt door de Inspectie SZW
voor handhaving. In het geval dat zelfregulering onvoldoende tot
resultaten leidt, zal het kabinet bekijken of een vergunningplicht een
bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het aantal malafide
uitzendbureaus.In maart 2014  wordt de Tweede Kamer daarover
gerapporteerd. 

82. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten ervoor te zorgen dat
werkgevers hun verplichting nakomen om risico's van discriminatie op de
werkvloer in kaart te brengen en preventiemaatregelen te nemen, zowel in
de publieke als de private sector. 

Het kabinet vindt het belangrijk dat werkgevers hun verplichting nakomen
om discriminatie te voorkomen. Het is daarbij de taak van de overheid om
de (rand)voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn om discriminatie
tegen te gaan. Daarom heeft de Staatssecretaris van SZW op 18 februari
2013 aan de SER een advies gevraagd over discriminatie op de
arbeidsmarkt. Dit wordt eind 2013 verwacht. Naar aanleiding van dit
advies zal worden bezien of en zo ja, welke vervolgacties op het gebied
van arbeidsmarktdiscriminatie nodig zijn. 

86. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten hun aanpak van
ruimtelijke segregatie in achterstandswijken te hervatten in het kader
van een alomvattende integratiestrategie.

In Nederland is de voorraad woningen in buurten doorgaans gevarieerd en
de kwaliteit goed. Een aantal wijken kent echter een eenzijdig aanbod
van goedkope woningen. Dat leidt tot een concentratie van kwetsbare
bewoners. Met de ā€˜wijkenaanpakā€™ is de Nederlandse regering in 2007
gestart om de leefbaarheid in deze wijken ā€“ zowel op sociaal als
fysiek terrein ā€“ te helpen verbeteren. Eerste verantwoordelijkheid
voor leefbaarheid ligt op lokaal niveau bij gemeenten, corporaties en
particulieren. Het Rijk ondersteunt door te experimenteren, kennis te
delen en zo nodig wetgeving aan te passen. Extra aandacht is er voor
Rotterdam Zuid, waar de achterstanden groot zijn en de woningvoorraad
bestaat uit goedkope huurwoningen. Voor deze wijk is een aanvullend
nationaal programma afgesproken. 

91. ECRI adviseert de autoriteiten met klem ervoor te zorgen dat de
regels voor de huisvesting van Poolse en Oost-Europese uitzendkrachten
worden nageleefd en dat hiertoe inspecties worden uitgevoerd.

Burgers in Nederland zijn primair zelf verantwoordelijk voor het vinden
van passende huisvesting. Dat geldt ook voor burgers uit andere
EU-landen die tijdelijk in Nederland verblijven. Door een gebrek aan
voldoende fatsoenlijke huisvesting voor mensen die tijdelijk huisvesting
vragen, worden echter veel arbeidsmigranten door huisjesmelkers in
panden gehuisvest die daar niet geschikt voor zijn. Slechte
woonomstandigheden voor de bewoners en overlast voor de omwonenden zijn
het gevolg. Dat er sprake zou zijn van gettoachtige woonomstandigheden,
bestrijdt het kabinet. Dit is (mede) te danken aan het gevoerde beleid
op het terrein van stedelijke vernieuwing en het beleid gericht op de
sociaaleconomische positie van mensen. Volgens de wet zijn de gemeenten
als de bestuurslaag die het dichtst bij de burgers staat,
verantwoordelijk voor de regie op huisvesting; zij kunnen dat echter
niet alleen. De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft geen wettelijke
bevoegdheden om gemeenten of corporaties te dwingen, maar hij heeft op
verzoek van de Tweede Kamer wel een regierol op zich genomen. Met
koepels van werkgevers, vakbonden, Vereniging voor Nederlandse Gemeenten
(VNG), vereniging voor woningcorporaties AEDES en het Platform Polen in
Nederland (PLON)is de ā€˜Nationale Verklaring (tijdelijke) huisvesting
EU-arbeidsmigrantenā€™ ondertekend, gericht op verhoging van de ā€˜short
stayā€™ capaciteit. Er wordt in negen regioā€™s met veel
arbeidsmigranten gewerkt aan afspraken over betere handhaving enerzijds
en een vergroting van het aanbod van tijdelijke huisvesting die aan wet-
en regelgeving voldoet anderzijds. Het kabinet is zich bewust van de
kwalijke rol die malafide verhuurders spelen bij onder meer de slechte
huisvesting van arbeidsmigranten. Er wordt daarom met een aantal
gemeenten gewerkt aan nieuwe en effectievere maatregelen tegen
huisjesmelkers. De sociale partners hebben met de oprichting van de
Stichting Normering Flexwonen (SNF) een belangrijke kwaliteitsslag
gemaakt ten aanzien van de zelfregulering rond de huisvesting voor
arbeidsmigranten. Naar verwachting zal dit op termijn tot betere
kwaliteit en minder handhavinginzet van de overheid leiden. 

98. ECRI adviseert de autoriteiten niet alleen de Panels Deurbeleid te
behouden en te versterken, maar wat betreft de toegang tot
horecagelegenheden ook te zorgen voor krachtdadigere handhaving van
strafrechtbepalingen tegen racisme en rassendiscriminatie en van
wetgeving voor gelijke behandeling. ECRI adviseert verder om
horecabedrijven waarvan uit onderzoek is gebleken dat hun
toelatingsbeleid discriminatoir is, te bestraffen, bijvoorbeeld met
intrekking van de horecavergunning.

Het kabinet hecht veel belang aan een goede lokale bestrijding van
horecadiscriminatie. 

Zowel het strafrecht als het bestuursrecht bieden mogelijkheden om
horecadiscriminatie aan te pakken. Voor wat betreft het strafrecht geldt
dat bij alle specifieke discriminatiezaken in beginsel altijd wordt
vervolgd als er sprake is van een bewijsbare zaak en een strafbare
verdachte. Voor wat betreft het bestuursrecht geven gemeenten op
verschillende manieren invulling aan het tegengaan van
horecadiscriminatie, bijvoorbeeld door de inzet van mystery guests en
panels deurbeleid. Uit een aantal regionale onderzoeken blijkt
datĀ slechts 15 tot 20% van de mensen die discriminatie ervaren hiervan
ook melding doet. Het kabinet ondersteunt een aantal activiteiten om de
meldings- en aangiftebereidheid bij discriminatie te vergroten. Deze
ondersteuning richt zich op de antidiscriminatievoorzieningen, de
politie en het openbaar ministerie. Verder wordt verkend wat voor
gemeenten een succesvolle manier is om bestuursrechtelijke maatregelen
tegen horecadiscriminatie in te zetten, van waarschuwing tot sluiting.
Deze verkenning wordt in 2014 afgerond. 

101. ECRI adviseert de autoriteiten hun uiterste best te doen de
bevolking nog bewuster te maken van het bestaan van het
Klachteninstituut Financiƫle Dienstverlening, dat klachten behandelt
over discriminerende weigering/afwijzing van een hypothecaire lening of
het openen van een bankrekening. 

Het is inderdaad van belang dat consumenten worden gewezen op de
mogelijkheid om zich bij klachten over financiƫle producten en diensten
te wenden tot het Klachteninstituut Financiƫle Dienstverlening (Kifid).
Daarom zijn financiƫle dienstverleners wettelijk verplicht hun klanten
te wijzen op de mogelijkheid een klacht in te dienen bij Kifid.

103. ECRI adviseert met klem dat het wetsvoorstel waarin wordt bepaald
dat een uitkering kan worden geweigerd, gekort of ingetrokken omdat
vanwege iemands gedrag of kleding de feitelijke kansen op de
arbeidsmarkt worden beperkt, niet door het parlement wordt goedgekeurd
en aangenomen. Verder adviseert ECRI de autoriteiten ervoor te zorgen
dat bestuursorganen die dergelijke maatregelen toch doorvoeren, worden
gestraft.

In de WWB staat werk boven inkomen. Het kabinet vindt dat degene die is
aangewezen op een bijstandsuitkering er alles aan moet doen om zo snel
mogelijk aan het werk te gaan en daarbij geen (persoonlijke)
belemmeringen op te werpen. Een specifieke situatie in dit kader betreft
de belemmeringen die een gevolg zijn van kleding, gedrag of gebrek aan
verzorging. Hierbij gaat het om keuzen die de individuele
bijstandsgerechtigde ter zake maakt en waarvan de gevolgen voor zijn
verantwoordelijkheid komen. Het normatieve kader geldt niet voor de
kleding of het gedrag op zich, maar voor de kleding of het gedrag in de
context van de (on)mogelijkheden om een einde te maken aan
uitkeringsafhankelijkheid. Het college betrekt hierbij de individuele
omstandigheden van de bijstandsgerechtigde waarbij rekening gehouden
wordt met diens vermogen - de krachten en bekwaamheden ā€“ om hieraan te
voldoen. Dit kader is algemeen geformuleerd en geldt voor alle
bijstandsgerechtigden, ongeacht hun nationaliteit of nationale herkomst.

109. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten in heroverweging te
nemen of er actie kan worden ondernomen tegen de website waarop
Nederlanders worden uitgenodigd klachten over in Nederland woonachtige
Midden- en Oost-Europeanen in te dienen over overlast, vervuiling,
huisvestingsproblemen, verdringing op de arbeidsmarkt en/of tegen
soortgelijke initiatieven. 

Het kabinet wijst erop dat het ā€œMeldpunt Midden- en Oost-Europeanenā€
het initiatief is geweest van Ć©Ć©n politieke partij: de PVV. De website
reflecteert geenszins de gedachten of het beleid van het kabinet over
arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europese landen. Het kabinet hecht
aan het vrij verkeer van werknemers in Europa en de bijdrage die
hardwerkende arbeidsmigranten leveren aan onze economieƫn. Er zijn ook
problemen en het is terecht dat deze worden gesignaleerd. Het kabinet
kent de signalen van de ophef die het meldpunt heeft veroorzaakt in
landen van de Europese Unie en in de groep die het betreft. Het staat
een ieder vrij die zich gediscrimineerd voelt om daarover een oordeel
van de rechter te vragen.

Ā 

113. ECRI adviseert de autoriteiten in het Reglement van Orde van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal of in een aparte gedragscode voor
Kamerleden een bepaling op te nemen die racistische beledigingen
verbiedt en die bij schending maatregelen en/of sancties mogelijk maakt.
Verder adviseert ECRI dat alle politieke partijen een ferm standpunt
innemen tegen op groepen mensen gericht racistisch taalgebruik op grond
van ras, godsdienst, nationaliteit, taal of etnische afkomst. 

Het is aan Uw Kamer opvolging te geven aan deze aanbeveling. Leden van
de Staten-Generaal kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken
voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van
commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben
overgelegd (artikel 71 van de Grondwet). Voor alle andere acties en
uitlatingen kunnen leden van de Staten-Generaal wel worden vervolgd. De
artikelen 58-60 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer bieden
ordemaatregelen in het geval een lid tijdens de beraadslagingen onder
meer beledigende uitdrukkingen gebruikt, de orde verstoort, of
instemming betuigt met, dan wel aanspoort tot, onwettige handelingen.
Daarnaast kan de Kamer indien gewenst altijd een algemene uitspraak doen
over een bepaald handelen. Voorts is het aan politieke partijen om de
integriteit en standpunten mee te wegen bij de rekrutering van
kandidaat-volksvertegenwoordigers, en door de kiezers bij het uitbrengen
van hun stem. Momenteel bestaat er geen gedragscode voor
parlementariƫrs. Wel heeft de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad
van Europa (GRECO) in zijn evaluatierapport van 21 juni 2013 ā€“ over
preventie van corruptie bij het parlement, het Openbaar Ministerie en de
rechterlijke macht ā€“ aanbevolen om een gedragscode voor de leden van
beide Kamers te ontwikkelen (Kamerstukken 2012-2013, 33 400 VII nr. 78).

119. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de autoriteiten dat zij,
eventueel in samenwerking met antidiscriminatie-organen en de Raad voor
de Journalistiek, de media en leden van maatschappelijke organisaties
gevoelig maken voor het vermijden van berichtgeving waarmee een bijdrage
wordt geleverd aan het creƫren van een vijandig, afwijzend klimaat
jegens leden van groepen mensen die de ECRI zorgen baren.

De vrijheid van meningsuiting is een groot goed in Nederland. Het
kabinet benadrukt dat media zelf verantwoordelijk zijn voor vorm en
inhoud van hun berichtgeving; dat geldt niet alleen voor printmedia,
maar ook voor omroep en internet. Indien personen zich gekwetst voelen
over bepaalde berichtgeving dan staan twee wegen open: men kan zich
wenden tot de Raad voor de Journalistiek (RvdJ) en die kan een oordeel
gevenĀ  - de RvdJ kan evenwel gĆ©Ć©n sancties opleggen - ofwel men kan
zich wenden tot de rechter (i.c. aangifte doen bij het Openbaar
Ministerie). Met andere woorden: de ā€œguidelinesā€ van de RvdJ zijn
niet meer dan een ā€œrichtlijnā€ en de media blijven zelf
verantwoordelijk voor hun journalistieke berichtgeving. 

122. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten de Raad voor de
Journalistiek te stimuleren haar mandaat zodanig uit te breiden dat ook
regelmatig toezicht wordt gehouden op racisme in de media en dat ze
mediaprofessionals speciale trainingen aanbiedt over de rol van
berichtgeving in een diverse maatschappij, uiteraard zonder dat de
onafhankelijkheid van de media in het geding komt. De Raad voor de
Journalistiek zou ook moeten worden gesteund in het vergroten van haar
reikwijdte en het versterken van haar bevoegdheden ter bestrijding van
racisme in de gedrukte pers en op tv, radio en internet. 

De Raad voor de Journalistiek is een zelfregulerend orgaan dat bemiddelt
en oordeelt ā€“ naar aanleiding van klachten- of een journalist
zorgvuldig zijn werk heeft gedaan en of met een publicatie grenzen van
journalistieke ethiek zijn overschreden. De Raad monitort geen 
strafbare feiten zoals racisme. Wanneer het gaat om dergelijke
strafrechtelijke zaken is de gang naar de rechter de aangewezen route.

126. In haar derde rapport adviseerde ECRI de Nederlandse autoriteiten
om racisme en antisemitisme in het voetbal krachtig te bestrijden.

Antisemitische spreekkoren in Nederlandse voetbalstadions zijn
onacceptabel. Het is allereerst een verantwoordelijkheid van de betaald
voetbal organisaties (bvoā€™s) en de Koninklijke Nederlandse Voetbal
Bond (KNVB) om hier tegen op te treden. Dit doen zij ook. Er is een
richtlijn bestrijding verbaal geweld waar door de betaald
voetbalorganisaties actief uitvoering aan wordt gegeven. Wanneer de
wedstrijd wordt stilgelegd op verzoek van de thuisspelende bvo, verlaat
de scheidsrechter het veld en treedt hij direct in contact met de
thuisspelende bvo en de lokale autoriteiten. Op basis van het lokale
beleid ter bestrijding van verbaal geweld zal de scheidsrechter
instructies ontvangen over hoe te handelen. Het kabinet is van mening
dat geen specifieke bepalingen hoeven te worden opgesteld voor
bestrijding van discriminatie in de sport omdat de bestaande algemene
gronden hiervoor voldoende ruimte bieden. 

130. ECRI adviseert de autoriteiten met klem krachtdadig op te treden
tegen racistische geweldsincidenten, met name tegen de veelvoorkomende
aanslagen op moskeeƫn. Hierbij zou gebruik moeten worden gemaakt van de
meest uiteenlopende maatregelen, variƫrend van politieke verklaringen
tot uitbreiding van de financiering van de beveiliging van moskeeƫn en
strenge handhaving van de strafrechtelijke bepalingen tegen racisme en
rassendiscriminatie.

Discriminatie en incidenten gericht tegen gebedshuizen worden door de
Nederlandse autoriteiten fel veroordeeld en actief bestreden. Het nemen
van beveiligingsmaatregelen is echter niet de oplossing, maar slechts
het ultieme sluitstuk. De oplossing is gelegen in een actieve preventie,
opsporing en vervolging. Het kabinet heeft hiervoor in 2011 de
antidiscriminatieaanpak versterkt (TK 2011, 30950, 34, juli 2011). Voor
iedere burger, culturele-, religieuze- of onderwijsinstelling en
organisatie worden op gelijke wijze bewakings- en
beveiligingsmaatregelen geboden als hier aanleiding voor is. Bij het
nemen van beveiligingsmaatregelen is het uitgangspunt dat de burgers
en/of de organisaties waar zij deel vanuit maken zelf verantwoordelijk
zijn voor hun veiligheid en dat de overheid aanvullende maatregelen kan
nemen/neemt als een burger of de organisatie waar ze voor werken op
eigen kracht geen weerstand kan bieden tegen dreiging of risico.

140. ECRI adviseert om af te zien van het wetsvoorstel dat
gezichtsbedekkende kleding verbiedt in het openbaar. ECRI beveelt de
autoriteiten verder aan zich te onthouden van wetten die moslims direct
dan wel indirect discrimineren. 

Een wetsvoorstel tot instelling van een algemeen verbod op het dragen
van gelaatsbedekkende kleding op openbare plaatsen is begin 2012 door
het vorige kabinet ingediend bij Uw Kamer. In het Regeerakkoord
ā€œBruggen slaanā€ van 29 oktober 2012 wordt dit voorstel beperkt tot
een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding in het
onderwijs, de zorg, het openbaar vervoer en overheidsgebouwen, met het
oog op de bescherming van legitieme belangen. Er zijn geen
(wets)voorstellen in de maak die direct dan wel indirect moslims
discrimineren.

153. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten met klem ervoor te
zorgen dat alle wetsvoorstellen gericht op ongelijke behandeling van
Nederlandse onderdanen uit Aruba, Sint Maarten en CuraƧao wat betreft
hun vrijheid van verplaatsing binnen het Koninkrijk en het afnemen van
hun recht niet uit het grondgebied van het Koninkrijk te worden gezet,
worden ingetrokken. De ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten ook
met klem de verklaring bij artikel 5 van het vierder Protocol van het
EVRM in te trekken. 

Het kabinet merkt op dat een dergelijk wetsvoorstel (Rijkswet
personenverkeer) niet door haar bij Uw Kamer ter behandeling is
ingediend. Wel is thans een initiatiefwetsvoorstel in procedure van het
Kamerlid Bosman (Kamerstukken II 2011-2012, 33 325) over deze materie.
De behandeling van het wetsvoorstel dient te worden afgewacht. De
verklaring bij Protocol 4 bij het EVRM is verder juist ingegeven door de
wens om de kwetsbare kleinschalige economieƫn van de eilanden in
bescherming te nemen. Zoals bekend hanteren de eilanden
vestigingsvoorwaarden voor Nederlanders op de eilanden (zoals een
verklaring omtrent goed gedrag, huisvesting en een middelenvereiste).
Intrekken van de door ECRI bedoelde verklaring zou het onmogelijk maken
voor de eilanden dergelijke voorwaarden te stellen.

154. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten positieve maatregelen te
nemen voor personen uit Aruba, Sint Maarten en CuraƧao die problemen
ervaren met betrekking tot slechte sociale omstandigheden, hoge
criminaliteit en afhankelijkheid van bijstandsuitkeringen en ervoor te
zorgen dat zij, of ze nu in Nederland wonen of op een van de drie
bovengenoemde eilanden, ook van deze maatregelen profiteren. 

Vanzelfsprekend tracht het Nederlandse kabinet via preventie en
reclassering mensen uit de criminaliteit te houden. Positieve
maatregelen specifiek gericht op personen uit de voormalig Antillen zijn
echter discriminatoir voor mensen met andere achtergronden in
gelijksoortige omstandigheden. Het Nederlands kabinet brengt voorts
graag naar voren dat het geen zeggenschap heeft over personen uit Aruba,
St. Maarten of CuraƧao als deze personen niet in Nederland gevestigd
zijn

157. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten ervoor te zorgen dat
Nederlandse onderdanen uit de Antillen geen ongelijke behandeling zonder
objectieve of redelijke rechtvaardiging krijgen, ook als het gaat om
veiligheid. 

Het kabinet is er voor elke burger, ook op het gebied van veiligheid.
Nederlandse onderdanen uit Aruba, Sint Maarten en CuraƧao zijn niet
inburgeringsplichtig en hoeven derhalve geen inburgeringsexamen af te
leggen. Dit laat onverlet dat het kabinet beheersing van de Nederlandse
taal van belang acht voor iedereen die zich in Nederland vestigt. ECRI
verwijst specifiek naar de inzet van ā€œstadsmariniersā€ in Rotterdam.
Het kabinet wijst erop dat gemeenten autonome bestuursorganen zijn. DeĀ 
gemeente Rotterdam heeft sinds 2002 een aantal medewerkers die de
functie van ā€œstadsmarinierā€ hebben. Een aantal stadsmariniers is
verantwoordelijk voor een aantal wijken waar de veiligheidsproblematiek
het grootst is. Daarnaast is een aantal stadsmariniers ingezet op
themaā€™s, zoals High Impact Crimes en, in het verleden,
(gewelds)problematiek onder Antillianen. Sinds 1 januari 2012 heeft
Rotterdam geen ā€œstadsmarinier Antillianenā€ meer. 

Ā 

Ā 165. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten om
op rijksniveau verantwoordelijkheid te nemen voor vraagstukken omtrent
de situatie van Roma, Sinti, reizigers/woonwagenbewoners en hun
gemeenschappen in Nederland. Hiertoe adviseert ECRI de autoriteiten in
nauwe samenwerking met Roma, Sinti, reizigers/woonwagenbewoners en hun
gemeenschappen, en met de gemeenten, een brede strategie tegen
achterstelling en discriminatie van deze gemeenschappen te ontwikkelen,
en middelen beschikbaar te stellen om die strategie uit te voeren. Die
zou heldere doelomschrijvingen en methodes voor voortgangsevaluatie
dienen te bevatten. 

Het kabinet is zich bewust van de problematiek omtrent de situatie van
Roma, Sinti en reizigers. Middels het generieke integratiebeleid dat
gericht is op deelname en participatie van alle migrantengroepen, wordt
ook de problematiek rondom Roma en Sinti aangepakt. De uitvoering van
dit generieke beleid ten aanzien van de Roma ligt voornamelijk op lokaal
niveau. In 2009 is het VNG Platform Roma-gemeenten opgericht, met als
doel ondersteuning aan gemeenten bij de aanpak van problemen met een
deel van de lokale Roma bevolking. Momenteel zijn 11 gemeenten
aangesloten. Het Platform richt zich op onderlinge samenwerking en
kennisdeling (het uitwisselen van good practices in het omgaan met
specifieke groepen minderheden). De gemeentelijke samenwerking richtte
zich de afgelopen jaren op de themaā€™s: onderwijs,
criminaliteitsbestrijding, arbeidsmarkttoeleiding, fondsenwerving en
stateloosheid. Roma en Sinti die discriminatie ondervinden, kunnen
hiervan melding maken en advies inwinnen bij een lokale
antidiscriminatievoorziening binnen de betreffende gemeente. Daarnaast
is er door  het Ministerie van Veiligheid en Justitie in 2011, een
programma Aanpak uitbuiting (Roma) kinderen in het leven geroepen. Doel
van dit programma is het aanpakken en voorkomen van  uitbuiting van
(Roma) kinderen door samenwerking te bewerkstelligen tussen gemeenten,
politie, rijk en organisaties die van belang zijn voor een sluitende
netwerkaanpak op lokaal niveau. Daar waar sprake is van criminaliteit
binnen deze groep, zal deze worden aangepakt met een integrale aanpak
onder gemeentelijke regie. Het platform wil bij de aanpak van
multiproblematiek, ook cultuurgebonden aspecten inbrengen om een grotere
slagingskans te bewerkstelligen. Daarbij wordt bijvoorbeeld meer
samenwerking gezocht met het landelijk project en leernetwerk Achter de
Voordeur/Multi-probleem gezinnen aanpak. 

167. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat geschoolde,
geslaagde mensen met een Roma- of Sinti-achtergrond bij alle specifieke
op Roma en Sinti gerichte onderwijs- en werkgelegenheidsprogramma's
worden betrokken, zodat zij hun ervaring kunnen delen en als rolmodel
kunnen fungeren. 

Het Nederlandse integratiebeleid is generiek van aard en zet zich in om
deelname en participatie van alle migrantengroepen te bevorderen De
Nederlandse regering zal deze aanbeveling niet opvolgen omdat deze
aanbeveling met zijn voorgestelde specifieke benadering voor Roma en
Sinti, strijdig is met het Nederlandse integratiebeleid. 

169. ECRI adviseert de autoriteiten de behoeften van Roma, Sinti en
reizigers die in woonwagens wonen, te inventariseren en ervoor te zorgen
dat er voldoende standplaatsen beschikbaar zijn, zodat zij volgens hun
tradities en cultuur kunnen leven. 

Per 1 maart 1999 is de Woonwagenwet ingetrokken en is het
standplaatsenbeleid een gemeentelijke aangelegenheid.

171. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten onmiskenbaar duidelijk
te maken dat gemeenten in geen geval aparte etnische registers voor Roma
en Sinti onderhouden. 

Het kabinet onderschrijft de aanbeveling van ECRI en het belang van
bescherming van persoonsgegevens. Aparte etnische registers van Roma en
Sinti zijn in Nederland bij wet verboden. De belangrijkste regels voor
de omgang met persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming
persoonsgegevens (Wbp). De Wbp is de Nederlandse uitwerking van de
Europese richtlijn bescherming persoonsgegevens en is sinds 1 september
2001 van kracht. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) ziet
erop toe dat persoonsgegevens zorgvuldig worden gebruikt en beveiligd,
en dat de privacy van burgers ook in de toekomstĀ gewaarborgd blijft. 

173. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten alle noodzakelijke
stappen te zetten voor een formeel mechanisme voor het bepalen van
staatloosheid en, nog belangrijker, voor het voorkomen dat staatloosheid
nog langer wordt overgedragen op in Nederland geboren kinderen. 

In november 2013 komt de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken met een
advies aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over
staatloosheid. EĆ©n van de onderwerpen waar het advies op toe zal zien
is de vaststelling van staatloosheid en de vraag of hier een speciale
instantie mee moet worden belast. Hoewel Nederland op dit moment geen
formele vaststellingsprocedure kent zijn er zoā€™n 2000 personen als de
jure staatloos geregistreerd. Ongeveer 18.000 personen staan
ingeschreven met een onbekende nationaliteit. Onder deze groep bevinden
zich ook personen die de facto staatloos zijn. Zowel de jure als de
facto staatlozen kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning
wanneer vaststaat dat zij Nederland niet kunnen verlaten en dit niet aan
hen zelf te wijten is. In navolging van de Conventie van 1961 voor de
Preventie van Staatloosheid heeft het Nederlandse nationaliteitsrecht
een aantal beschermende maatregelen ingevoerd. Kinderen die staatloos
worden geboren in Nederland kunnen na drie jaar legaal verblijf opteren
voor de Nederlandse nationaliteit. Staatlozen komen in aanmerking voor
een naturalisatie onder gunstiger voorwaarden (drie jaar legaal verblijf
in plaats van vijf en een gunstiger tarief). De derde generatie in
Nederland geboren kinderen verkrijgt de Nederlandse nationaliteit door
geboorte op Nederlands grondgebied onafhankelijk van de nationaliteit
van de ouders of het gebrek aan een nationaliteit

178. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat een beroep
tegen een negatief besluit over een asielaanvraag dat wordt ingediend
bij een rechtbank en de Raad van State automatisch tot opschorting van
de uitzettingsprocedure leidt. 

Het Nederlands kabinet wijst in dit kader graag op het belang van
Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni
2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en
intrekking van de internationale bescherming (herschikking). Op grond
van die richtlijn moeten de EU-lidstaten er voor zorgen dat een
daadwerkelijk rechtsmiddel openstaat bij een rechterlijke instantie
tegen een negatief besluit over een asielaanvraag. De EU-lidstaten
moeten asielzoekers toestaan op het grondgebied te blijven in afwachting
van de uitkomst van het rechtsmiddel, tenzij er sprake is van enkele, in
de richtlijn welomschreven uitzonderingen zoals niet-ontvankelijke en
kennelijk ongegronde asielaanvragen. Voor die uitzonderingen is een
rechterlijke instantie bevoegd om uitspraak te doen over de vraag of de
asielzoeker op het grondgebied van de lidstaat mag blijven. Deze
richtlijn moet uiterlijk op 20 juli 2015 geĆÆmplementeerd zijn.

Ā Ā 

180. ECRI adviseert de autoriteiten de bepaling in de Vreemdelingenwet
te schrappen waarin geƫist wordt dat voor gezinshereniging van een
vluchteling het gezin al moet zijn gevormd voordat hij/zij zijn/haar
land ontvluchtte en dat zijn/haar echtgenoot dezelfde nationaliteit als
hij/zij moet hebben. 

Tot op heden ziet het criterium van de feitelijke gezinsband binnen de
nareisprocedure op het vereiste dat enkel die gezinsleden in aanmerking
komen voor gezinshereniging, die tot aan het vertrek van de hoofdpersoon
uit het land van herkomst deel uitmaakten van het gezin. Vanuit het
parlement is een voorstel ingediend om tot wijziging van de
Vreemdelingenwet 2000 op dit punt te komen. Dit voorstel bevat ook het
schrappen van de nationaliteitseis uit artikel 29, eerste lid, onder e
en f, Vw 2000, waarmee de groep nareizigers met een andere nationaliteit
dan de hoofdpersoon, wordt ā€˜overgeheveldā€™ van het reguliere beleid
naar het asielbeleid. Deze voorstellen maken onderdeel uit van het
Wetsvoorstel herschikken van de asielgronden, dat ter behandeling in de
Eerste Kamer ligt.

184. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat afgewezen
asielzoekers die niet het land kunnen worden uitgezet, voldoende
maatschappelijke ondersteuning krijgen zodat hun fysieke en geestelijke
gezondheid is gewaarborgd. 

Het kabinet meent dat in het huidige beleid aan deze aanbeveling wordt
tegemoet gekomen. Nederland biedt op grond van het Vluchtelingenverdrag
en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele
Vrijheden bescherming aan asielzoekers die hun toevlucht in Nederland
zoeken. Nederland heeft daarvoor een zorgvuldige asielprocedure met de
nodige kwaliteitswaarborgen. Degenen die niet aan de criteria voor
asielverlening voldoen, worden zo nodig vanuit de opvang ondersteund bij
hun vertrek uit Nederland. Gezinnen met kinderen kunnen onder
voorwaarden aanspraak maken op onderdak, en vreemdelingen hebben toegang
tot minimaal medisch noodzakelijke zorg. Als een vreemdeling die
meewerkt aan vertrek, buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten,
kan hij in aanmerking komen voor een buitenschuldvergunning. Dit is een
tijdelijke verblijfsvergunning die twee keer verlengd kan worden, waarna
deze kan worden omgezet in een permanent recht op verblijf. Over dit
laatste onderwerp evenals over de toepassing van vreemdelingenbewaring
zij voorts verwezen naar de brief die de Staatssecretaris van VenJ op 13
september 2013 aan uw Kamer zond.

188. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten om
een integratiebeleid in te voeren dat gericht is op integratie als een
proces van twee kanten, waarbij positieve actie voor groepen die de ECRI
zorgen baren, wordt hervat en respect voor diversiteit en kennis van
verschillende culturen wordt bevorderd. Hiertoe adviseert de ECRI de
Nederlandse autoriteiten tevens om de bestrijding van
rassendiscriminatie een integraal onderdeel van het integratiebeleid te
maken. 

Het kabinet wijst erop dat wederkerigheid juist tot de kernpunten van
het Nederlandse integratiebeleid hoort. Het Nederlandse integratiebeleid
is er op gericht migranten voldoende toe te rusten op een volwaardige
participatie. Het is hierbij essentieel dat migranten kennis hebben van
de basisprincipes en fundamentele waarden van de Nederlandse samenleving
en dat migranten de taal leren. Dit vereist een tweeledige inzet van
zowel migranten als de ontvangende samenleving. Die inzet is sterker
voor migranten: van nieuwkomers mag verwacht worden dat zij de waarden
en regels die hier gelden omarmen en zich eigen maken. Van gevestigde
Nederlanders mag verwacht worden dat zij migranten de ruimte bieden en
hen als gelijken accepteren. Het kabinet zet zich er voor in dat het
reguliere beleid dat is gericht op onderwijs, werkgelegenheid en
gezondheidszorg, alle burgers in de Nederlandse samenleving, ongeacht
herkomst, religie of levensovertuiging, voldoende bereikt. De migrant
heeft de verantwoordelijkheid om zich in te spannen om als volwaardig
burger in de Nederlandse samenleving te kunnen deelnemen en
participeren. 

196. ECRI adviseert de autoriteiten met klem de bepalingen in de Wet
Inburgering in het buitenland over de invoering van een
leesvaardigheidsexamen en de verhoging van de cesuur van niveau A1-min
naar A1 in te trekken. Verder adviseert de ECRI de autoriteiten ervoor
te zorgen dat de kosten en de beschikbare oefenmaterialen voor het
examen toepasselijk zijn en geen belemmering vormen voor economisch of
maatschappelijk kansarme personen.

Het kabinet vindt het van groot belang dat mensen zich voor hun komst
naar Nederland kunnen voorbereiden. De Wet inburgering buitenland is
nadrukkelijk een eerste stap in het integratieproces van mensen. Op 1
april 2011 is de taaleis voor de Toets Gesproken Nederlands in het
basisexamen inburgering in het buitenland, verhoogd van niveau A1-min
naar A1 binnen het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen. Er is
besloten om een evaluatie uit te voeren  die op dit moment wordt
voorbereid. De evaluatie zal de mate van effect onderzoeken die de
verhoging van het taalniveau heeft gehad op de taalbeheersing en
(daarmee) de eerste participatie en integratie in de Nederlandse
samenleving van de geslaagde examenkandidaten. De resultaten worden
verwacht in het voorjaar van 2014. Mensen kunnen ter voorbereiding op
het examen gebruik maken van een zelfstudiepakket. Het
voorbereidingsmateriaal is toegankelijk voor alle kandidaten, ook voor
hen die geen gebruik kunnen maken van cursussen, voor hen die analfabeet
of anders gealfabetiseerd zijn. Als er uitzonderlijke omstandigheden
zijn waarom niet kan worden voldaan aan de exameneisen kan een
uitzondering worden gemaakt. De Nationale Ombudsman is van mening dat er
binnen het huidige systeem op zorgvuldige wijze een beoordeling van
verzoeken om ontheffing voor het basisexamen plaats vindt. 

197. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten om de Wet Inburgering in
het buitenland te heroverwegen in het licht van de conformiteit ervan
met het verbod op discriminatie naar nationaliteit, met name in het
vrijstellingensysteem.

Het kabinet wil er op wijzen dat de richtlijn gezinshereniging 2003/86
zich niet verzet tegen een nationale regeling, zoals de Nederlandse, die
bepaalde groepen van derdelanders vrijstelt van het basisexamen op grond
van hun nationaliteit. De gezinsherenigingrichtlijn bevat namelijk geen
bepaling die uitdrukkelijk toe ziet op een verschil in behandeling
tussen nationaliteiten of die verschil in behandeling tussen lidstaten
uitdrukkelijk verbiedt, noch uitdrukkelijk toestaat. Daarbij is het
kabinet van mening dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden,
doordat er geen sprake is van een vergelijkbare situatie tussen
onderdanen van landen die zijn vrijgesteld van het MVVā€“vereiste (bezit
van een Machtiging tot Voorlopig Verblijf) en het basisexamen en
onderdanen van de landen die dat niet zijn. Daarbij zijn de vrijgestelde
landen in sociaaleconomisch en politiek opzicht wel vergelijkbaar met
Nederland en andere EU-lidstaten. Tot slot is de Nederlandse regeling
vergelijkbaar met de regeling die door de Europese wetgever is ingevoerd
door verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot
vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij
overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een
visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht
zijn vrijgesteld. 

200. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten om die bepalingen in de
Wet Inburgering te schrappen waarin staat dat zakken voor het
inburgeringsexamen grond is voor het opleggen van een boete of het
intrekken van een tijdelijke verblijfsvergunning.

Het kabinet ziet inburgering als een eerste stap in het integratieproces
en als een eerste stap naar een zelfstandig bestaan. Het kabinet houdt
hierbij rekening met vluchtelingen. Indien vluchtelingen hun
inburgeringexamen behalen, wordt de lening voor de inburgering kwijt
gescholden. In de nieuwe Wet inburgering is bovendien opgenomen dat de
reguliere verblijfsvergunning voor tijdelijk verblijf niet wordt
ingetrokken indien dit in strijd is met de Gezinsherenigingrichtlijn. 

201. Verder adviseert ECRI de autoriteiten ervoor te zorgen dat
gezinshereniging niet in gevaar komt door de bepaling in de Wet
Inburgering dat zakken voor een inburgeringsexamen grond is voor
weigering van verlenging van een tijdelijke verblijfsvergunning. 

Het kabinet erkent het belang van gezinshereniging. In lagere
regelgeving is opgenomen dat de verblijfsvergunning niet wordt
ingetrokken indien dit in strijd komt met de Gezinshereningsrichtlijn
(artikel 8 EVRM zie artikel 3.89e en 3.91cĀ Vb 2000). Uit de toelichting
bij deze artikelen en uit de systematiek van de Nederlandse
vreemdelingenwetgeving  volgtĀ dat de verblijfsvergunning niet mag
worden ingetrokken indien dat in strijd zou zijn met de
Gezinsherenigingsrichtlijn.Ā Het intrekken van de verblijfsvergunning is
overigens niet van toepassing op asielgerechtigden, maar alleen op
diegene met een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

202. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten toezicht te houden op de
organisatie van inburgeringscursussen opdat ze inspelen op de behoeften
van iedereen die het examen moet doen. De commissie adviseert de
autoriteiten ook ervoor te zorgen dat de kosten van het
inburgeringsexamen op een redelijk niveau blijven. 

Het belang van een goede organisatie omtrent de inburgeringscursussen
wordt door het kabinet onderschreven. Het inburgeringsstelsel is
voorzien van een goede infrastructuur, zoals regelgeving rond
inburgering en het maken van en het afnemen van examens. Er is een
Keurmerk inburgeren dat taalinstellingen kunnen krijgen als zij voldoen
aan een aantal criteria, bijvoorbeeld bij  voldoende leerkrachten NT2.
Onder het Keurmerk worden regelmatig audits uitgevoerd bij  instellingen
om te zien of zij zich nog aan de regels houden. Op de site van Blik op
Werk, houder van het Keurmerk, kunnen inburgeraars gegevens vinden over
het aanbod van cursussen, de kwaliteit en de tevredenheid van
gebruikers.

205. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten de leges voor
verblijfsvergunningen te verlagen.

Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling en wil uw Kamer er op wijzen
dat de eigen bijdrage is verlaagd van ā‚¬1250 naar ā‚¬225 euro. Het
kabinet is van mening dat het bedrag van de vergoeding voor een
verblijfsvergunning voor gezinshereniging van onderdanen van derde
landen (ā‚¬ 225) de uitoefening van het recht op gezinshereniging niet
hindert.

207. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten een wettelijke maximale
duur voor de administratieve detentie van migranten vast te stellen. 

Sinds 24 december 2010 is Nederland gebonden aan de bepalingen in de
Europese richtlijn 2008/115 (Terugkeerrichtlijn). De Nederlandse rechter
toetst sindsdien aan de norm van 18 maanden. Op 31 december 2011 is de
nieuwe wet in Nederland in werking getreden. In artikel 59 is vastgelegd
dat de detentie zes maanden mag duren, maximaal te verlengen met twaalf
maanden. 

210. ECRI herhaalt de aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten ervoor
te zorgen dat in opdracht van hen verricht onderzoek naar integratie,
rassendiscriminatie en extremisme wordt meegenomen in beleid ter
bestrijding van racisme en rassendiscriminatie.

Het kabinet verricht op regelmatige basis onderzoeken naar integratie.
De resultaten van de onderzoeken worden periodiek gepubliceerd, zoals in
de Jaarrapporten Integratie en maken deel uit van het beleidsplan. Een
breed onderzoek naar ervaren discriminatie is in voorbereiding en zal
medio december verschijnen. 

215. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten nogmaals om de systemen
voor het monitoren van verschillende aspecten van de situatie van
groepen die ECRI zorgen baren, te verbeteren door relevante gegevens
afzonderlijk te verzamelen en in te delen naar categorieƫn zoals
nationale of etnische afkomst, geloofsovertuiging, taal of
nationaliteit, en wel zodanig dat hierbij de beginselen van
vertrouwelijkheid, geĆÆnformeerde instemming en vrijwillige
vereenzelviging van personen met een bepaalde groepering in acht worden
genomen. Dergelijke systemen dienen te worden ontwikkeld in nauwe
samenwerking met alle relevante partijen, met inbegrip van
maatschappelijke organisaties. Tevens dienen vraagstukken van geslacht
in ogenschouw te worden genomen, met name met het oog op mogelijke
dubbele of meervoudige discriminatie. ECRI benadrukt dat dergelijke
gegevens dienen te worden gebruikt voor het monitoren van
discriminatiepatronen en situaties die in het nadeel werken van leden
van groepen die ECRI zorgen baren. 

Het Nederlands kabinet is het met ECRI eens dat betrouwbare en
consistente informatie over de positie van bevolkingscategorieƫn
noodzakelijk is voor de ontwikkeling en bijstelling van beleid. De
centrale bron voor deze beleidsinformatie is de Gemeentelijke Basis
Administratie (GBA). De GBA bevat objectieve gegevens over burgers die
voor overheidsorganisaties nodig zijn om hun taken uit te oefenen. Het
gebruik van de GBA garandeert bovendien zorgvuldige verwerking en levert
informatie die over een lange reeks van jaren consistent en eenduidig
is. Via de gegevensbestanden van het Centraal Bureau voor de Statistiek
is systematisch inzicht beschikbaar in de positie van diverse
bevolkingscategorieƫn. Achtergrondkenmerken als geslacht, leeftijd,
(etnische) herkomst en nationaliteit zijn beschikbaar voor het
samenstellen van geanonimiseerde statistieken. De gegevensverwerking
geschiedt op versleutelde en geanonimiseerde wijze en voldoet aan alle
privacyeisen, zoals die volgens het wettelijk kader gelden ten aanzien
van het gebruik van (privacy)gevoelige gegevens. 

219. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat nieuwe
wetgeving inzake fouilleren duidelijke richtlijnen bevat voor de
modaliteiten, de plaats, de duur en de noodzaak van het vermijden van
racial profiling. 

Het Nederlands kabinet benadrukt graag dat in Nederland een wetsvoorstel
reeds in de eerste ontwerpfase wordt beoordeeld op conformiteit met
internationale verdragen, overige nationale wetgeving en jurisprudentie,
alsmede op uitvoerbaarheidaspecten. Alvorens de regering een
wetsvoorstel bij het parlement aanhangig kan maken, moet zij dat
wetsvoorstel voorleggen aan haar hoogste adviesorgaan, de Raad van
State. De Raad toetst diepgaand op zowel rechtmatigheid als
doelmatigheid. Dit geldt uiteraard ook voor de wetgeving die betrekking
heeft op de politie. Ter voorkoming van ongeoorloofde selectie worden
objectieve criteria gehanteerd die worden begrensd door de juridische
eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien wordt er een
selectie gemaakt naar duur, tijdstip en plaats waar de fouilleeractie
zal plaatsvinden. Acties worden daardoor zorgvuldig gepland op bepaalde
tijdstippen en binnen bepaalde gebieden. In briefings voorafgaande aan
een fouilleeractie wordt benadrukt dat er non-discriminatoir
gefouilleerd dient te worden. Daarnaast houdt de operationele leiding op
straat toezicht op het handhaven van dit criterium door de
politieambtenaren.

Ā 

220/ 225. 

ECRI adviseert de politie elke aanhouding en elk geval van preventief
fouilleren, evenals de juridische grondslag ervan, te registreren. ECRI
adviseert verder dat politiemedewerkers worden getraind omtrent de
kwestie racial profiling.

ECRI adviseert de autoriteiten om politiemedewerkers meer training te
bieden over het bestrijden van racisme en rassendiscriminatie en het
wegnemen van vooroordelen. 

Het kabinet wil graag benadrukken dat de Politie en het ministerie van
Veiligheid en Justitie racial profiling afwijzen. Gezien het grote
belang van het tegengaan van racial profiling wordt in de meerjarige
opleiding aan de Nederlandse Politieacademie aandacht aan dit thema
besteedt om dit tegen te gaan. Daarnaast worden onder meer
studiemiddagen op dit thema georganiseerd. De politie en het ministerie
delen de conclusie dat het niveau van incidenten wordt overstegen niet.
De politie heeft gelijkwaardigheid hoog in het vaandel staan en
discriminatie wordt zowel extern (bij meldingen en aangifte) als intern
(binnen de eigen organisatie) aangepakt. Empirisch onderzoek naar
etnisch profileren is in Nederland nog zeer beperkt. Het recent
verschenen rapport van Amnesty International  scherpt onze gedachten en
het uitkomen van onderzoeken als deze is een positieve zaak. Naar
aanleiding hiervan hebben wij ruimte gegeven aan een nader onderzoek
naar aard en omvang. Het kabinet is van mening dat de baten van
gedetailleerde registratie bij preventief fouilleren niet opwegen tegen
de lasten. De administratieve lasten van zulke registratie zijn groot en
staan haaks op een effectief opererende taakuitvoering van de politie.
Bovendien is de Nederlandse regering van mening dat de werkwijze rondom
bijvoorbeeld preventief fouilleren met voldoende waarborgen is omkleed.

224. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten het beleid ter
bevordering van de werving van politiemedewerkers uit groepen die ECRI
zorgen baren, te hervatten en de verwezenlijking van de doelstelling van
een grotere vertegenwoordiging van etnische minderheden (en vrouwen) in
de hogere functies van het politiekorps te continueren. ECRI adviseert
de autoriteiten zich te laten inspireren door het Amsterdamse project
'Roze in Blauw' en gespecialiseerde hulp te bieden aan alle groepen die
ECRI zorgen baren. 

In het Regeerakkoord Rutte/Asscher is afgestapt van het
diversiteitsbeleid waarbij de focus vooral lag op de werving van vrouwen
en allochtonen.Ā Er is thans dus gĆ©Ć©n voorkeursbeleid. Dat neemt niet
weg dat de politie vasthoudt aan opgedane ervaringen en het besef dat
ā€˜gekleurdeā€™ teams meerwaarde hebben binnen de politieorganisatie.
Met de komst van de Nationale Politie wordt het gemakkelijker om een
eenduidig personeelsbeleid te voeren met aandacht voor dit thema. Gelet
op het succes van ā€˜Pink in blueā€™ wordt dit landelijk uitgerold door
Politie. 

229. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat het verzorgen
van onderwijs in een multiculturele samenleving en het reageren op alle
mogelijke uitingen van racisme en rassendiscriminatie op scholen
specifiek aan bod komen in het programma voor permanente educatie van
docenten. 

Lesgeven in een multiculturele samenleving en het reageren op racisme en
discriminatie op school vereist speciale vaardigheden van leraren. De
vormgeving en inhoud van na- en bijscholing van leraren is in eerste
instantie een verantwoordelijkheid van leraren en hun schoolleiding
zelf. Van overheidswege kunnen wel bestuurlijke afspraken worden gemaakt
over prioriteiten, zeker als het gaat om de inzet van extra middelen
voor bij- en nascholing. Tijdens het bezoek van ECRI aan Nederland is
aangegeven dat het lesgeven in een multiculturele setting en het omgaan
met racisme of discriminatieonderdeel uitmaakt van de bekwaamheidseisen
voor leraren zoals die in de Nederlandse wet zijn vastgelegd. De
bekwaamheidseisen maken onderdeel uit van het toezicht van de Inspectie
van het Onderwijs op scholen. Daarnaast investeert het kabinet in de
professionele ontwikkeling van leraren (ā‚¬100 mln. in 2012 en ā‚¬150
mln. vanaf 2013 structureel), waarin het omgaan met verschillen tussen
leerlingen prioriteit is. Hierover zijn bestuurlijke afspraken met
scholen gemaakt. Dit moet leraren in staat stellen om adequaat te
reageren op gevallen van discriminatie en racisme, en deze te voorkomen.

234. ECRI adviseert om het onderwerp mensenrechten deel te laten
uitmaken van het onderwijsprogramma over burgerschap en sociale
integratie. Dit zou een eerste stap moeten zijn naar een apart,
verplicht vak 'mensenrechten', met inbegrip van non-discriminatie, op
zowel basisscholen als scholen voor voortgezet onderwijs 

Nog dit jaar stuurt de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap zijn reactie op het adviesrapport van de Onderwijsraad
ā€˜Verder met burgerschapā€™ naar de Tweede Kamer. De Onderwijsraad
adviseert onder meer om een aantal kerndoelen voor het primair en
voortgezet onderwijs die betrekking hebben op burgerschap aan te passen.
In zijn reactie op dit advies zal de staatssecretaris ook het voorstel
om de mensenrechten (waaronder kinderrechten)Ā in de kerndoelen
expliciet te benoemen, bezien. 

[1] Kamerstuk 29 407, nr. 175.

[2] Kamerstuk PM. 

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1