[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden eerste termijn begrotingsbehandeling Wonen en Rijksdienst 2014

Brief regering

Nummer: 2013D46409, datum: 2013-11-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2013Z22641:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tijdens de begrotingsbehandeling van Wonen en Rijksdienst heeft uw
Kamer vragen gesteld. Bijgaand beantwoord ik een deel van deze vragen
schriftelijk. De overige vragen beantwoord ik mondeling tijdens de
eerste termijn van de regering op 20 november 2013.

De minister voor Wonen en Rijksdienst,

drs. S.A. Blok



Vragen van het lid Jansen, P.F.C. (SP)

Vraag:

Waarom is de motie Roemer nog steeds niet volledig ingevoerd?

Antwoord:

Motie Roemer is uitgevoerd met de aanpassing van de externe inhuurnorm
van 13% naar 10%. De norm van 10% heeft het karakter van comply or
explain. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2012 is te zien dat
de meeste ministeries onder de 10% zitten, afwijkingen daarvan worden
toegelicht in de departementale Jaarverslagen. Uit het overzicht is af
te lezen dat de inhuur sedert 2009 is afgenomen. De Rijksoverheid als
geheel bleef in 2012 onder de norm van 10%. 

Vraag:

Kan de minister de maatregelen zoals bij schoonmakers ook toepassen op
andere groepen?

Antwoord:

In de onlangs verstuurde brief over lage loonschalen heb ik aangegeven
beveiligers in dienst te zullen nemen bij de
rijksbeveiligingsorganisatie en om dat ook bij de interdepartementale
post- en koeriersdienst te zullen doen. Verder is sprake van maatwerk en
dat per groep bekeken moet worden welke maatregelen passend zijn. 

Vraag:

Is er aanleiding om nu 'ja' te zeggen tegen een investeringsalternatief?

Antwoord:

De heer Jansen stelt dat de verhuurderheffing een enorm drukkend effect
op de investeringen zou hebben. Zoals ik in diverse doorrekeningen heb
laten zien, kan de verhuurderheffing structureel betaald worden uit de
extra huurruimte die het huurbeleid biedt. Waar dit tijdelijk niet kan,
bieden verkoop van woningen en efficiencyverbetering realistische
aanvullingen. Daarnaast is in de door uw Kamer aangenomen Wet
Maatregelen Woningmarkt 2014 een heffingsvermindering opgenomen ter
stimulering van investeringen in het kader van een drietal
maatschappelijk urgente opgaven:

- de aanpak van de woningvoorraad in Rotterdam Zuid;

- de sloop van woningen in de krimpgebieden;

- de transformatie van vastgoed met niet-woonfunctie naar woonfunctie.

Dit geeft verhuurders in Rotterdam Zuid en de krimpregio’s meer
financiële slagkracht om te investeren in deze kwetsbare gebieden.

Vraag:

Kan de minister aangeven welke goedkope huizen hij voor mensen met lage
inkomens voor ogen heeft, nu onder de 536 euro het aanbod ontbreekt? 

Antwoord:

De voorraad sociale huurwoningen is enerzijds groter dan de doelgroep
van lagere inkomens, anderzijds ontbreekt een middensegment. Daardoor
worden veel goedkope woningen bewoond door huishoudens met een
midden of hoog inkomen. Hierdoor zijn er wachtlijsten, ondanks de
omvang van de sociale voorraad. Over het scheefwonen heb ik u eerder
bericht in mijn brief van 24 juni 2013 inzake de analyse over
scheefwonen. Het kabinetsbeleid is er op gericht hier iets aan te doen.
Er zijn inkomensafhankelijke huurstijgingen, die gericht ingezet kunnen
worden bij huishoudens met een middeninkomen en bij hogere inkomens.
Deze woningen krijgen daardoor een meer reële
prijs-kwaliteitsverhouding en de betreffende huishoudens zullen daardoor
eerder overwegen om te verhuizen. Door de verbeterde
prijs-kwaliteitverhouding wordt het voor marktpartijen aantrekkelijker
om in nieuwe huurwoningen te investeren, ook in het middensegment. Dit
zal op termijn leiden tot een groter aanbod. Dit geldt ook voor de
voorgenomen modernisering van het woningwaarderingsstelsel; ook daardoor
verbeterd de prijs-kwaliteitverhouding. Tot slot is de doelgroep van
corporaties strakker gedefinieerd met het oog op de
concurrentieverhoudingen: hogere inkomens zijn meer aangewezen op het
middeldure en duurdere deel van de huurwoningmarkt. Deze kan daardoor
groeien.

Vraag:

Erkent de minister dat het soms heel verstandig kan zijn om lange
termijnbelangen vanuit het oogpunt van gebruikskosten of duurzaamheid
juist wel in het Bouwbesluit op te nemen?

Antwoord:

De geschiktheid van een woning voor het plaatsen van zonnepanelen, eisen
op het gebied van specifieke lage temperatuur verwarming, vloer,
plafond en/of muurverwarming en tapwater zijn zeer specifieke
voorwaarden. Het voorschrijven van deze aanpak van energiebesparing in
het Bouwbesluit is te strikt. Ik wil de mogelijkheden voor innovatie
openhouden en geen kosten verhogende elementen toevoegen. 

Vraag:

Waarom niet het aanbod verhogen van sociale huurwoningen? Dit zou kunnen
als de verhuurderheffing er niet zou zijn.

Antwoord:

In mijn brief van 28 februari (Kamerstukken II 2012/2013, 27 926, nr.
193) ben ik ingegaan op de effecten voor verhuurders van het samenstel
aan maatregelen op de huurmarkt. Zowel uit de doorrekeningen in deze
brief als uit de bij deze brief gevoegde rapportage van het CFV blijkt
dat de heffing door de sector te dragen is. Het voorgenomen huurbeleid
biedt verhuurders voldoende verdiencapaciteit in de vorm van extra
huurruimte en er liggen ook mogelijkheden op het terrein van
efficiencyverbetering en verkoop van woningen. Dit betekent dat de
investerings-mogelijkheden, ook in het sociale segment niet beperkt
hoeven te worden door de verhuurderheffing. Daarnaast is het beleid er
op gericht de doorstroming te bevorderen en scheefwonen tegen te gaan.
Bijvoorbeeld door de mogelijkheid te bieden tot inkomensafhankelijke
huurverhogingen. Hiermee komen binnen de bestaande sociale voorraad meer
woningen beschikbaar voor de doelgroep. Investering in uitbreidingen van
de sociale voorraad is dan minder urgent. Voor aanvullende maatregelen
zie ik geen aanleiding.

Vraag:

Voor hoeveel bouwvakkers zorgt de minister met zijn plannen?

Antwoord:

De maatregelen die het kabinet neemt in de begroting van 2014 zijn
divers van aard en hebben verschillende effecten op de woningmarkt en
als afgeleide daarvan ook diverse gevolgen voor de woningbouwmarkt.
Het CPB is niet in staat die effecten door te berekenen in manjaren
voor de bouwsector en in bouwvolumes.

Vraag:

Er is 25% meer leegstand. Gaat het commitment van de minster om de
leegstand aan te pakken dan verder dan het expertteam?

Antwoord:

De aanpak van leegstaande kantoren is primair de verantwoordelijkheid
van de betreffende eigenaar. De Rijksoverheid faciliteert waar
mogelijk, bijvoorbeeld door het wegnemen van knelpunten in wet- en
regelgeving die het transformeren van leegstaand vastgoed in woonruimte
in de weg staan. Hiervoor zijn de afgelopen tijd onder andere het
Bouwbesluit en de Leegstandwet aangepast. Daarnaast is onlangs
aangekondigd dat vanaf 2014 de BTW-integratieheffing wordt afgeschaft.

Het Rijk is verder mede-ondertekenaar van het door marktpartijen en
overheden ondertekende convenant aanpak leegstand kantoren vanuit de
insteek dat het de verantwoordelijkheid is van alle betrokken partijen
om te komen tot een beter functionerende kantorenmarkt. In dit kader
biedt het Rijk naast het Expertteam (Kantoor)Transformatie, de diensten
aan van een Juridische Expertpool Planschade (JEP) die gemeenten kan
adviseren bij het onttrekken van kantoorbestemmingen of het schrappen
van plancapaciteit. Daarnaast zet het Rijk zich als vastgoedeigenaar in
om een voorbeeldfunctie te vervullen door zorgvuldig om te gaan met
leegkomend en af te stoten rijksvastgoed. Waar mogelijk wordt bezien of
transformatie tot de mogelijkheden behoort. Daarbij zal het
rijksvastgoed voortaan onderdeel uitmaken van de Bestuurlijke Overleggen
Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO MIRT) zodat
snel op bestuurlijk niveau adequate afspraken kunnen worden gemaakt over
leegkomend vastgoed van zowel Rijk als decentrale overheden.

Vraag:

Wat doet de minister om de positie van de consument te versterken?

Antwoord:

Ik wil de positie van de woonconsument onder andere versterken door de
mogelijkheden van verzekerde garanties te vergroten en samen met de
minister van Veiligheid en Justitie te onderzoeken of de
aansprakelijkheid in de bouw kan worden verbeterd door een aanpassing
van het Burgerlijk Wetboek. Ook het expertteam Eigenbouw en het
buitenwerking stellen van delen van het Bouwbesluit bij eigenbouw dragen
bij aan het versterken van de positie van de woonconsument. In de brief
over verbetering van de kwaliteit in de bouw, die ik nog dit jaar aan
de Tweede Kamer zal sturen, zal ik daarop nader ingaan.

Vraag:

Kan de minister duidelijkheid geven over het schrappen van bepalingen
over verborgen gebreken uit het Burgerlijk Wetboek in relatie tot
bouwen? 

Antwoord:

Nog dit jaar stuur ik de Tweede Kamer een brief waarin mijn voornemens
voor het verbeteren van de kwaliteitsborging in de bouw zijn beschreven.
Daarin zal ik ook ingaan op een onderzoek naar wijzigingen in het
Burgerlijk Wetboek ter verbetering van de aansprakelijkheid, ook voor
verborgen gebreken.

Vragen van het lid Visser, B. (VVD)

Vraag:

Hoe gaat het kabinet het ondernemersklimaat voor de bouw verbeteren,
bijvoorbeeld door een betere score op bouwvergunningen t.o.v. andere
landen?

Antwoord:

Met de uitwerking van de nieuwe Omgevingswet wil het kabinet het
ondernemersklimaat voor de bouw verbeteren. De Omgevingswet zal naar
verwachting in 2018 in werking treden, waardoor de effecten pas over
een aantal jaren merkbaar kunnen zijn. Nog dit jaar zal ik met twee
brieven uw Kamer informeren over de wijze waarop wordt beoogd het
ondernemersklimaat in de bouw te verbeteren. Hierin wordt ingegaan
op de verbetering van de kwaliteitsborging in de bouw en de aanpak van
praktijkknelpunten in de bouw die te maken hebben met het
omgevingsrecht. Ook zal worden beschreven welke acties het
kabinet inzet op het wegnemen van knelpunten in de regelgeving voor de
kortere termijn.

Vraag:

Welke oplossingen ziet de minster om de grond anders te waarderen zodat
het aantrekkelijker wordt om een nieuwbouwwoning te kopen?

Antwoord:

Wanneer een grondeigenaar grond uitgeeft, is het belangrijk dat dit
gedaan wordt op basis van de actuele marktwaarde en niet op basis van
een ‘oude’ inmiddels achterhaalde grondprijs. Dit kan door uit te
gaan van de zogeheten residuele grondwaardemethode. Hierbij wordt de
(maximaal haalbare) grondprijs berekend door het verschil te nemen
tussen de verwachte verkoopprijs van een nieuwbouwwoning en de
bouwkosten van de woning. Een andere aanpak die mogelijk is, is het
uitschrijven van een openbare ‘biedprocedure’, bijvoorbeeld door
middel van een veiling. Samen met onder meer de minister van
Infrastructuur en Milieu blijf ik aandacht vragen voor marktconforme
grondprijzen. Dit laat onverlet dat grondeigenaren zoals gemeenten,
projectontwikkelaars, corporaties zelf verantwoordelijk zijn voor de
grondprijsbepaling.

Vraag:

Graag hoor ik uw visie op de Nationale Hypotheekgarantie? Moet deze niet
terug naar het oorspronkelijke doel en zich bijvoorbeeld richten op
mensen met flexibele contracten.

Antwoord:

De NHG richt zich van oorsprong op lagere en middeninkomens. Ook mensen
met flexibele contracten komen in aanmerking voor NHG wanneer zij over
een periode van 3 jaar inkomsten kunnen laten zien. Net zoals in de
periode vóór de tijdelijke verhoging van de kostengrens in juli 2009
wordt de NHG weer gericht op woningen tot een gemiddelde prijs. De
kostengrens wordt geleidelijk omlaag gebracht tot € 225.000 in juli
2016. Daarna wordt de grens gekoppeld aan de gemiddelde huizenprijs.

Vraag:

Is de minister bereid te kijken naar regels en toepassing van regels
voor hypotheekverlening? Hoe kan meer maatwerk worden geboden,
bijvoorbeeld bij mensen met studieschuld? 

Antwoord:

Ik vind het wenselijk en in het belang van de consument dat aanbieders
– binnen de daarvoor geschetste kaders – maatwerk kunnen leveren en
rekening kunnen houden met de persoonlijke omstandigheden van de
consument. Er is ruimte voor maatwerk in de regels. Waar verantwoord is
die ruimte uitgebreid, onlangs nog met het meefinancieren van
restschulden onder NHG of het mogelijk maken van een hogere lening bij
zeer energiezuinige woningen. Ook bij de omgang met studieschuld is die
ruimte voor maatwerk aanwezig, zoals ook mevrouw Visser terecht
constateert. De financiers zijn goed op de hoogte van de ruimte die de
regels bieden voor het leveren van maatwerk. Om te waarborgen dat er
geen onduidelijk grijs gebied ontstaat, vindt er periodiek overleg
plaats tussen de Rijksoverheid, de AFM en financiële sector over de
regels en de uitzonderingsmogelijkheden. Het is aan de geldverstrekkers
om gebruik te maken van de mogelijkheden die bestaan.

Vraag:

Wat zijn de mogelijkheden om de natuurwetgeving en de ruimtelijke
ordening wetgeving aan te passen in relatie tot bouwactiviteiten?

Antwoord:

De nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting in 2018 in werking treedt,
is bij uitstek het kader om de diverse wetten die van invloed zijn op
bouwactiviteiten verder op elkaar af te stemmen. Vooruitlopend op deze
Omgevingswet wordt het wetsvoorstel Natuurbescherming vereenvoudigd,
zodat de toepassing in de praktijk wordt verbeterd. De staatssecretaris
van Economische Zaken heeft een wijziging op dit Wetsvoorstel onlangs
bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt.

Vraag:

Experimenteer artikel in Burgerlijk Wetboek om overlast gevende bewoners
aan te kunnen pakken of te weren?

Antwoord:

Er zijn al veel wettelijke mogelijkheden, lokale instrumenten en
voorzieningen om overlastgevende bewoners aan te pakken. Deze zijn op
maat toe te passen, van lichte tot zware interventies door gemeenten,
corporaties, politie, Openbaar Ministerie en maatschappelijke
instellingen. De minister van Veiligheid en Justitie heeft hierover
afgelopen maandag, mede namens mij, een brief aan uw Kamer gestuurd. In
deze brief kondigt het kabinet aan met de VNG te willen bespreken of er,
in aanvulling op de bestaande mogelijkheden, behoefte is aan nieuwe
instrumenten voor de aanpak van woonoverlast. Verder merk ik op dat er
een aantal initiatieven van start is gegaan of binnenkort start bij
corporaties om ervaring op te doen met het in een vroegtijdig stadium
opleggen van specifieke gedragsvoorwaarden aan overlastgevende huurders.
Ook wijs ik op het project Treiteraanpak dat 1 januari 2013 in Amsterdam
is gestart en begin volgend jaar wordt geëvalueerd. Tot slot heb ik
aangekondigd in de eerste helft van 2014 uw Kamer een
wetsvoorstel aan te bieden, dat het mogelijk maakt
aspirant-woningzoekenden met een crimineel verleden of overlastgevend
gedrag te weren in aangewezen gebieden, bijvoorbeeld waar de
leefbaarheid ernstig onder druk staat.

Vragen van het lid Linde, R.E van der (VVD)

Vraag:

Nederlandse ambtenaren zijn heel mobiel binnen een organisatie, maar nu
moeten ze juist binnen één vakgebied van organisatie naar organisatie
hoppen. Dat moet wel door Rijksbreed personeelsbeleid worden
ondersteund. Hoe staat het daarmee?

Antwoord:

Het Van-Werk-naar-Werk-beleid dat begin 2012 met de vakbonden is
afgesproken heeft het stimuleren van de mobiliteit binnen de rijksdienst
tot doel. Dit Van-Werk-naar-Werk-beleid biedt ook de mogelijkheid om
beleidsambtenaren met specifieke competenties op andere beleidsterreinen
in te zetten.

Vraag:

Kan de minster zeggen hoe hij de samenwerking ziet op het gebied van
ZBO's en decentrale overheden op het gebied van de grootste ICT
uitdagingen?

Antwoord:

Uw Kamer heeft eerder via moties verzocht om ervoor zorg te dragen dat
ZBO's kunnen aansluiten bij de bedrijfsvoeringsinfrastructuur van de
rijksdienst, waar ICT een onderdeel vanuit maakt. Daartoe wordt de
kaderwet ZBO’s aangepast. Begin 2014 zal ik daartoe een wetsvoorstel
bij uw Kamer indienen. Daarmee ontstaat de mogelijkheid dat ZBO’s
meedoen met de ICT ontwikkelingen van de rijksdienst, bijvoorbeeld door
te participeren in de datacenter-aanpak.

Vraag:

De VVD is blij met de toezegging dat de minister een "Dashboard" zal
ontwerpen waarmee we voortgang kunnen meten op het terugbrengen van
apparaatskosten van de overheid. Wellicht kan de minister nu al iets
zeggen over de metertjes op de dashboard? Wordt kantooroppervlakte
bijvoorbeeld een variabele? 

Antwoord:

Tijdens het AO d.d. 14 november jl. heb ik in reactie op een vraag van
de heer Van der Linde (VVD) toegezegd een dashboard te ontwikkelen voor
het volgen van de voortgang op de hervormingsagenda. Dit dashboard zal
worden opgenomen in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Het
dashboard dient nog ontwikkeld te worden, maar zal in ieder geval
informatie – zo u wil ‘meters’ - bevatten over: 

- de ontwikkeling van de apparaatskosten van de departementen,

- de ontwikkeling van de personeelsomvang van de departementen,

- en de inhoudelijke voortgang van de verschillende verandertrajecten.

Ook de ontwikkeling van het aantal vierkante meter kantooroppervlak kan
hierbij worden meegenomen.

 

Vraag:

Is de minister bereid na te denken over het afstoten van onderdelen van
de Werkmaatschappij?

Antwoord:

Er vindt momenteel een heroriëntatie plaats op de taken van De
Werkmaatschappij. Concreet is in de beleidsbrief lage loonschalen van 11
oktober 2013 [TK 31 490, nr. 134] aangekondigd dat het onderdeel
Vijfkeerblauw, tegelijk met de print- en drukwerktaken die nog bij de
ministeries worden uitgevoerd, wordt overgedragen naar de markt. Verder
beziet De Werkmaatschappij momenteel haar takenpakket en structuur. De
bedrijfseenheid ‘Buitenhuis’ wordt binnenkort beëindigd en tevens
is een aantal eenheden gebundeld.

Vraag:

De rolverdeling tussen de ministers van EZ, BZK en de minister voor
Wonen en Rijksdienst kan scherper: wie stelt de kaders, wie is de
opdrachtgever?

Antwoord:

De minister van EZ is verantwoordelijk voor het stimuleren van het
ICT-gebruik bij het bedrijfsleven en het stimuleren van ICT-innovatie in
het algemeen. De minister van BZK is verantwoordelijk voor de ICT bij de
overheid en stelt daarmee kaders voor alle bestuurslagen, inclusief de
rijksdienst. De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft de
systeem-verantwoordelijkheid voor de ICT van de rijksdienst en stelt
daartoe kaders aan alle ministeries.

Vraag:

Hebben we alle adviesraden nog nodig? Hoe ziet de minister nut en
noodzaak van het stelsel van adviesraden?

Antwoord:

Tijdens de bespreking van de Hervormingsagenda Rijksdienst heb ik u
toegezegd in het eerste kwartaal volgend jaar een aanpassing kaderwet
adviesraden bij uw Kamer in te dienen. Daarbij zal ik ook ingaan op de
(mogelijke) combinatie van adviesraden.

Vraag:

Waarom verzelfstandigen we het Rijksopleidingsinstituut als we
vervolgens 15 nieuwe Rijksacademies oprichten? Wil de minister overwegen
in te grijpen bij de Rijksacademies?

Antwoord:

Het ROI, voorheen Rijksopleidingsinstituut, is een marktpartij zoals
alle andere opleidingsinstituten in de markt. De academies bij de
rijksdienst zijn interne opleidingseenheden die direct aan het primaire
proces gerelateerde opleidingen verzorgen. Voorbeelden hiervan zijn de
Belastingdienst Academie, Academie voor Overheidscommunicatie en de
Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering. Opleiden is
een essentieel element van een kwalitatieve rijksdienst. Uitgangspunt is
dat alleen die opleidingen worden gegeven die direct gerelateerd zijn
aan het primaire proces. Algemene opleidingen (bijv.
presentatietechnieken) worden ingekocht op de opleidingsmarkt.

Vraag:

Waarom zetten we het Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel met
200 mensen op afstand en richten we bij de werkmaatschappij een
expertisecentrum Organisatie en Personeel op? Welke andere
ondersteunende taken kunnen worden verzelfstandigd?

Antwoord:

Het Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) is een
onafhankelijke stichting voortgekomen uit het “Georganiseerd Overleg
in Ambtenarenzaken en de Advies- en Arbitragecommissies”. Deze
stichting ondersteunt het overleg met vakbonden in de publieke sector.
CAO gesprekken worden daar gevoerd. Deze taak moet op afstand staan van
de werkgeversrol. Het Expertise Centrum Organisatie en Personeel van de
Werkmaatschappij ondersteunt de ministeries bij de uitvoering van het
personeelsbeheer en is onderdeel van de werkgeverstaak. Waar vroeger
alle ministeries dat zelf deden, is dat nu gebundeld in één
gemeenschappelijke organisatie en worden substantiële besparingen
gerealiseerd die eerder aan de kamer zijn gemeld als onderdeel van het
programma Compacte Rijksdienst en de Hervormingsagenda Rijksdienst.

Vragen van het lid Monasch, J.S. (PvdA)



	Vraag: 

Welke bijdrage levert het kabinet aan het in stand houden van gemengde
wijken?

Antwoord:

Het in stand houden van gemengde wijken is een lokale opgave.
Commerciële aanbieders bieden verschillende categorieën vastgoed aan
in wijken. Ook woningcorporaties kunnen bijdragen aan gemengde wijken
door het verkopen van bestaand bezit en door differentiatie van
huurprijzen. Via het administratief gescheiden niet-DAEB deel of een
dochter-BV kunnen woningcorporaties ook andere woningen bouwen in de
wijken op voorwaarde dat de gemeente dit noodzakelijk acht. Dit laatste
vloeit voort uit het akkoord dat is gesloten met AEDES. Het SCP
concludeert in Werk aan de Wijk dat de concentratie van mensen met lage
inkomens in aandachtswijken sinds midden jaren 2000 minder is geworden.
Het Rijk ondersteunt de lokale overheid door ruimte te creëren, in
regelgeving, door verbinding met nieuwe partners te leggen en door
kennis en ervaringen te delen. Dit gaat uiteraard ook op voor gemengd
samengestelde wijken. 

Vraag: 

Hoeveel kunnen huishoudens lenen bij een inkomen van 33.000 over 43.600
euro en hoeveel huizen staan in deze prijsklasse te koop?

Antwoord:

Op basis van de Nibud-normen kan de maximale hoogte van de
hypotheeklening voor deze inkomensgroepen bepaald worden. Indien het
huis wordt gekocht op één inkomen geldt bij een inkomen van 33.000 een
maximale lening worden afgesloten van 149.569 euro. Rekening houdend met
de maximale Loan-to-Value ratio van 104% per 1 januari 2014 bedraagt de
maximale woningprijs 143.817 euro. Bij een inkomen van 43.600 is het
maximale hypotheekbedrag 197.613 euro. De maximale woningprijs bij een
Loan-to-Value ratio van 104% is dan 190.012 euro. 

Indien het huis wordt gekocht op twee inkomens is de verhouding tussen
beide inkomens van belang. Ter illustratie bij inkomens van 25.000 euro
per jaar en 8.000 euro per jaar bedraagt de maximale hypotheek 146.747
euro. Bij een Loan-to-value ratio van 104% is de maximale woningwaarde
141.103 euro. Bij inkomens van 25.000 euro per jaar en 18.600 per jaar
bedraagt de maximale hypotheek 197.613 euro en de maximale woningwaarde
190.012 euro.  

Onderstaande tabel geeft het woningaanbod in de grote steden. Als in een
straal van 15 kilometer rond de grote steden wordt gekeken, dan gaat het
om een veelvoud van deze aantallen. Op basis van het Woonbestand geldt
dat er in de Randstad in de inkomenscategorie van 33.000-43.000 euro
circa 5.000 tot 15.000 huurders in de gereguleerde huursector zouden
willen verhuizen naar de koop. Deze bandbreedte ontstaat als niet alleen
bij het antwoord op de vraag wilt u verhuizen de categorie beslist wel
wordt meegenomen maar ook diegenen die al een woning hebben gevonden en
diegenen die eventueel wel willen verhuizen.

Koopaanbod in grote steden en heel NL (afgerond op 100 woningen)

	< € 144.000	< € 190.000	Volledig aanbod (geen max. prijs)

Gemeente Amsterdam	      900 	    2.900 	     8.500

Gemeente Rotterdam	   3.200 	    5.100 	     9.000

Gemeente Den Haag	   2.000 	    3.300 	     6.400

Gemeente Utrecht	      500 	    1.700 	     4.400

Totaal G4	   6.600	  13.000	   28.300

Heel Nederland	 35.400 	  87.800	 255.000

Bron: Funda 

Vragen van het lid Klaveren, J.J. Van (PVV)

Vraag:

Erkent het kabinet dat groepen huurders door het beleid de armoede in
worden gestort?

Antwoord:

Het kabinet houdt bij het inkomensafhankelijke huurbeleid rekening met
huurders met lage inkomens. Daarbij heeft het kabinet de effecten van
eventuele huurverhogingen voor de laagste inkomensgroepen beperkt door
meer budget voor huurtoeslag te reserveren. Hiervoor is in het
Regeerakkoord een bedrag opgenomen oplopend tot € 420 miljoen in 2017.

Vragen van het lid Vries, A.A. de (PvdA)

Vraag:

Kan de minister aangeven wanneer meer mensen met een arbeidsbeperking in
dienst genomen gaan worden bij de Rijksoverheid?

Antwoord:

In de brief over de Hervormingsagenda Rijksdienst [TK 31 490, nr.
119] en in de brief over de Lage Loonschalen [TK 31 490, nr. 134] aan
uw Kamer heb ik ook aandacht geschonken aan de wijze waarop invulling
zal worden gegeven aan de afspraken uit het sociaal akkoord betreffende
de inzet van mensen met een arbeidsbeperking. De inbestedingen die zijn
aangekondigd bieden een mogelijkheid om mensen met een arbeidsbeperking
in dienst te nemen. Van deze mogelijkheden maak ik graag gebruik.
Daarnaast is gestart met een aantal pilots Herontwerp Werkprocessen
(jobcarving) dat voorziet in duurzame instroom van mensen met een
arbeidsbeperking. Nadat de participatiewet (die wordt opgesteld door de
minister van SZW) is afgerond, ontstaat duidelijkheid over de definitie
van de doelgroep, waarna voor de sector Rijk bezien kan worden of
aanvullende initiatieven nodig zijn.

Vraag:

Moet de focus bij de afslanking van de rijksoverheid niet op kwaliteit
komen te liggen in plaats van kwantiteit?

Antwoord:

Met de Hervormingsagenda Rijksdienst streeft het kabinet naar een
dienstverlenende, slagvaardige en kostenbewuste rijksoverheid. Het gaat
dus om verbetering van kwaliteit en vermindering van kosten en niet
specifiek om een personele taakstelling.

Vraag:

Hoe kijkt de minister aan tegen het borgen van voldoende kennis binnen
de Rijksoverheid?

Antwoord:

Om een hoogwaardige rijksdienst te kunnen blijven, is het belangrijk dat
de rijksdienst over voldoende relevante kennis beschikt. In de nadere
uitwerking van het strategische personeelsplan rijk door de
verschillende onderdelen in de rijksdienst, wordt expliciet aandacht
gegeven aan het behoud van kennis. Over de door u genoemde casus en het
behoud van specifieke kennis, heeft de minister voor Infrastructuur en
Milieu in een brief van 16 september 2013 aan de Tweede Kamer [TK 27
625, nr. 308] gereageerd.

Vraag:

Met betrekking tot krimpgebieden deelt het kabinet kennis en stimuleert
het samenwerking tussen partijen? Is dat genoeg?

Antwoord:

Het kabinet ondersteunt op diverse manieren krimpregio’s, onder
andere door het delen van kennis en het bevorderen van regionale
samenwerking tussen gemeenten, maatschappelijke organisaties,
ondernemers en bewoners. Daarnaast ondersteunt het kabinet regio’s
ook door het wegnemen van knelpunten in wet- en regelgeving,
bijvoorbeeld met het vervangen van de kleine scholentoeslag door een
toeslag die samenwerking beloont en met het wegnemen van barrières
bij grensoverschrijdende samenwerking. Ook is tot en met 2015 een
krimpmaatstaf in het Gemeentefonds opgenomen. Deze wordt in 2014
geëvalueerd.

Vraag:

Gaat de minister in de toekomst instrumenten ontwikkelen om
voorzieningen en de leefbaarheid op peil te houden?

Antwoord:

De primaire verantwoordelijkheid bij het op peil houden van leefbaarheid
in krimp- en anticipeerregio's ligt bij partijen zelf. Lokale partijen
geven aan behoefte te hebben aan goede cijfers, goede voorbeelden en
kennis op specifieke terreinen. Ondersteuning vanuit het Rijk is daarop
gericht. Onder meer door het in beeld brengen van de demografische
ontwikkelingen met feiten en cijfers en het aanreiken van bouwstenen
voor beleid. Daarnaast bevorder ik de dialoog tussen gemeenten, het
maatschappelijk middenveld, ondernemers en bewoners, zodat zij aan de
slag gaan met de opgaven die voortvloeien uit demografische
veranderingen. Tot slot is er ondersteuning bij specifieke vragen,
bijvoorbeeld juridische expertise in verband met mogelijke planschade.

Vraag:

Welke anticipeergebieden kunnen we in de toekomst toevoegen aan de
krimpgebieden? De achterhoek?

Antwoord:

Ik heb de Kamer eerder toegezegd eind 2014 met een beleidsdoorlichting
krimp te komen. Daarbij betrek ik ook de huidige indeling in krimp- en
anticipeerregio’s. Gezien het feit dat de krimpproblematiek zich over
een langere tijd ontwikkelt en een grondige aanpak hiervan
een meerjarige benadering vereist, ligt het overigens niet voor de hand
de indeling van krimp- en anticipeergebieden periodiek aan te passen.

Vraag:

Wil de minister de Kamer betrokken houden bij de uitwerking van de motie
Barth? De PvdA heeft nog vele vragen over de invulling van de motie.

Antwoord:

Ja, de uitwerking van de in de Eerste Kamer
aangenomen motie-Barth zal ook aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Vraag: 

Hoe wordt de kwaliteit van bouw- en woningtoezicht bij de gemeente
geborgd bij het teruglopen van leges bij invoeren van private
kwaliteitsborging?

Antwoord:

Het stelsel van private kwaliteitsborging zal gevolgen hebben voor de
legesinkomsten bij gemeenten doordat de taak van toetsing op het
Bouwbesluit bij de gemeente wegvalt. Samen met de VNG, Vereniging Bouw-
en Woningtoezicht Nederland en andere betrokkenen bij het Rijk zal ik de
betaalbaarheid en de houdbaarheid van het legessysteem voor de
omgevingsvergunning op langere termijn nader onderzoeken.

Vragen van het lid Knops, R.W. (CDA)

Vraag:

Er zijn maatregelen getroffen om de bouwsector te verbeteren. Wat is er
gedaan? Wat kan er verder gebeuren?

Antwoord:

Voor de bouwsector is het vooral van belang dat de werking van de
woningmarkt structureel verbetert. Wanneer de woningmarkt goed
functioneert zal ook de bouwsector hier baat bij
hebben. Belangrijk hierbij is dat de bouwsector zich veel meer dan in
het verleden gaat richten op de vraag van de woonconsument en dat de
bouwsector dynamischer en innovatiever wordt. Om deze omslag te
bevorderen heeft de bouwsector de Actieagenda Bouw opgesteld. Bij de
uitvoering van de acties uit deze Actieagenda staat de sector zelf aan
de lat. De overheid ondersteunt hierbij, door waar nodig en mogelijk
belemmeringen in wet- en regelgeving weg te nemen en het delen van
kennis te bevorderen. Daarnaast heeft het kabinet diverse gerichte
maatregelen genomen die op dit moment ook de bouwsector ondersteunen. Ik
noem hier als voorbeeld de tijdelijk verlaagde BTW op verbouw en
renovatie, de bijdrage aan het revolverend fonds voor
energiebesparing en de beschikbaar gestelde € 50 miljoen voor
startersleningen.

Vraag:

Er zijn vele goede voorbeelden van gemeenten om de bouw te stimuleren.
Wil de minister hierin een rol spelen en voorop gaan in de strijd door
goede voorbeelden uit te dragen?

Antwoord:

Het uitdragen van goede voorbeelden van gemeenten en andere partijen
gebeurt al op diverse manieren, bijvoorbeeld door het expertteam
eigenbouw en het expertteam kantoortransformatie. Het gaat hierbij
ook om het uitdragen van goede voorbeelden van het aanpakken van
knellende wet- en regelgeving op zowel gemeentelijk, provincie- als
Rijksniveau. Nog dit jaar ontvangt uw Kamer een brief over de aanpak
van knellende regelgeving. Ik zal hierin nader ingaan op de extra
rijksinzet op kennisoverdracht rond het oplossen van knelpunten in wet-
en regelgeving, in samenwerking met de VNG, Bouwend Nederland en andere
partijen.

Vraag:

Wanneer kan de Tweede Kamer de novelle Herzieningswet toegelaten
instellingen (novelle) verwachten?

Antwoord:

Op dit moment ben ik met de verschillende betrokken organisaties in
gesprek over de novelle. Ik streef er naar de voorstellen nog dit jaar
in het kabinet te bespreken waarna het voor advies aan de Raad van State
wordt voorgelegd. Na advisering door de Raad van State zal het
wetsvoorstel bij uw Kamer worden ingediend. Ik verwacht dat dit in het
voorjaar 2014 kan plaatsvinden.

Vraag:

Wat zijn de effecten van de maatregelen van de minister tot nu toe op de
woningmarkt? Zijn ze effectief?

Antwoord:

De signalen over de woningmarkt beginnen van toon te veranderen. Het
vertrouwen in de woningmarkt neemt toe sinds november 2012. De Eigen
Huis Marktindicator is toegenomen van 51 naar 73 punten. Het Kadaster
rapporteerde in oktober van dit jaar een toename van het aantal
verkochte woningen met 16% en een toename van het aantal geregistreerde
hypotheken met 5% ten opzichte van een jaar eerder. Tegelijkertijd is
het aantal executieveilingen gedaald. In de komende jaren kan met behulp
van de beschikbaar komend onderzoek een goed beeld worden gekregen. Met
het WoON-onderzoek Nederland dat in 2015 wordt gehouden zullen
veranderingen in het woningmarktgedrag kunnen worden beschreven. Het
WoON2012 is daarbij een goede nulmeting.

Vragen van het lid Verhoeven, K. (D66)

Vraag:

Kan de minister een toelichting geven op het budgettair neutraal in
dienst nemen van schoonmaak, terwijl de meerkosten zijn berekend op
circa 30%? Leidt dit tot minder schoonmakers?

Antwoord:

Uit de businesscase blijkt dat er meerkosten zijn. Daarbij is het voor
de gebruikende ministeries mogelijk om te sturen op kwaliteit en daarmee
de kosten te beïnvloeden. Indien dat niet lukt, dienen de meerkosten
opgevangen te worden binnen de eigen departementale apparaatsbudgetten.

Vraag:

Wat zijn de effecten van het in dienst nemen van schoonmakers op
bedrijven en hun concurrentie positie?

Antwoord:

Tijdens het algemeen overleg van 14 november jl. heb ik toegezegd in
overleg te gaan met de schoonmaakbranche en de resultaten aan de Tweede
Kamer te melden. Voor de jaarwisseling ontvangt de Kamer een brief met
de uitwerking van het voornemen om schoonmakers in dienst te nemen,
waarin o.a. een fasering en tijdpad is opgenomen. Ook ga ik in de brief
in op de effecten op bedrijven. Als toegezegd neem ik voor die tijd
geen onomkeerbare beslissingen.

Vraag: 

Welke mogelijkheden ziet de minister om bedrijfslasten van corporaties
terug te dringen? Is hier aanpassing van de regelgeving voor nodig? Zo
ja, hoe ziet de minister dit voor zich? 

Antwoord:

Het zijn de bestuurders en toezichthouders van corporaties zelf die aan
de slag moeten met hun bedrijfslasten. De sector lijkt daar inmiddels
van doordrongen. Ik heb signalen dat veel corporaties daar nu ook stevig
aan werken, mede onder druk van zwaardere marktomstandigheden en de
verhuurdersheffing. Ook corporaties willen graag hun vermogen efficiënt
inzetten om betaalbaar wonen voor de doelgroep te realiseren en voelen
daarmee vanuit hun doelstelling de druk om de bedrijfskosten omlaag te
brengen. Daarop worden zij ook aangesproken door bijvoorbeeld gemeenten
en huurdersorganisaties. Het recent van start gegane Corporatie
Benchmark Centrum kan bijdragen aan verdere lastenbeperking doordat
corporaties de resultaten van hun bedrijfsvoering met elkaar vergelijken
en daarvan leren. Zoals ik ook in mijn brief van 14 november jl. heb
geschreven heb ik aan Aedes aangegeven een meer verplichtend karakter
van het CBC wenselijk te vinden met normeringen en sancties. Ik wil in
elk geval wettelijk kunnen afdwingen dat aan corporaties nadere regels
kunnen worden gesteld over de kosten van de bedrijfsvoering. In het
kader van de AMvB bij de novelle zal dit nader worden uitgewerkt.

Vragen van het lid Schouten, C.J. (CU)

Vraag:

Is de minister bereid zich in te spannen om het social return
prestatieladder-systeem in te zetten voor het gehele rijksinkoopbeleid?

Antwoord:

Bij de inkoop van het Rijk heeft social return inmiddels een vaste plek.
Er zijn meerdere initiatieven in de markt om social return goed tot
z’n recht te laten komen in aanbestedingsprocessen. Het social return
prestatieladder-systeem is zo’n systeem. Aanstaande maandag zal ik het
systeem in ontvangst nemen. Bij de lopende evaluatie van social return,
die ik samen met mijn collega van SZW uitvoer, zal dit systeem ook
worden betrokken. Daarbij zal ook worden gekeken naar de toepasbaarheid
van dit systeem voor de rijksoverheid.

Vraag:

Wanneer komt de novelle Herzieningswet toegelaten instellingen
(novelle)?

Antwoord:

Op dit moment ben ik met de verschillende betrokken organisaties in
gesprek over de novelle. Ik streef er naar de voorstellen nog dit jaar
in het kabinet te bespreken waarna het voor advies aan de Raad van State
wordt voorgelegd. Na advisering door de Raad van State zal het
wetsvoorstel bij uw Kamer worden ingediend. Ik verwacht dat dit in het
voorjaar kan plaatsvinden.

Vraag:

Wil de minister met Aedes en de woonbond kijken naar het beter borgen
van de stem van huurders bij woningcorporaties? Bijvoorbeeld via Raden
van Commissarissen (RvC's)?

Antwoord:

Met het wetsvoorstel voor de Herzieningswet toegelaten instellingen is
de positie van huurdersorganisaties beter geborgd. Zo krijgen
huurdersorganisaties, op grond van het door u gedane voorstel, de
mogelijkheid een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer te starten
en zijn zij in de gelegenheid deel te nemen aan het maken van
prestatieafspraken tussen corporaties en gemeenten. Daarnaast hebben
huurdersorganisaties de mogelijkheid twee of meer commissarissen voor te
dragen bij een Raad van Toezicht die uit tenminste vijf leden bestaat;
wanneer de Raad van Toezicht uit drie leden bestaat kunnen de huurders
één lid benoemen. Daarvan mogen huurders van de corporatie, ook nu al,
lid zijn.

Vraag:

Wil de minister kijken naar de mogelijkheden om het gat te dichten
tussen sociale huur en de koopwoningmarkt door de inkomensgrens te
verhogen en voldoende woningen te bouwen en hierover in gesprek te gaan
met partijen uit de bouwsector om te kijken wat zij kunnen betekenen?

Antwoord:

Met het Woonakkoord is een pakket maatregelen getroffen dat er juist
op gericht is om dit gat te dichten. Zo dragen de
inkomensafhankelijke huurverhogingen eraan bij dat de sociale huur weer
ruimte kan bieden aan de doelgroep. Met het herijken van de rol van
corporaties en de afspraken met Aedes over scheiding van taken wordt
ondermeer beoogd dat de particuliere huursector weer tot ontwikkeling
kan komen. De maatregelen ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek
en loan-to-value’ dragen bij aan een houdbare koopmarkt met een
financieel helder perspectief. Onderdeel van het Woonakkoord en de
afspraken van het Kabinet met Aedes is ook een set van maatregelen om
de investeringen in de woningbouw te stimuleren. Met dit pakket is een
substantiële bijdrage van het Rijk gemoeid:

Het kabinet creëert een revolverend fonds voor energiebesparing in de
gebouwde omgeving met een Rijksbijdrage van € 185 miljoen. 

De BTW op arbeidskosten bij verbouwingen en renovatiewerken in de
bestaande bouw tijdelijk verlaagd tot 6%, en recent verlengd tot eind
2014. 

Het afschaffen van de integratieheffing geeft partijen een impuls extra
woningen te bouwen. Uit het Energieakkoord komt €400 miljoen
beschikbaar (200 miljoen in 2018 en 2019) voor energiebesparende
maatregelen. 

Ook de afspraak tussen de rijksoverheid en Aedes, om naar vermogen te
investeren in de bouw van woningen is in het kader van stimulering van
de bouw van niet te onderschatten belang.

Op diverse dossiers ben ik intensief in gesprek met de stakeholders bij
de vormgeving van de maatregelen. Ik noem de vernieuwing van het
woningwaarderingsstelsel en de huursombenadering. Ten aanzien van het
deel van de vraag over verhoging van de inkomensgrens, verwijs ik naar
mijn antwoord op de vragen van de leden Monasch en Knops.

Vragen van het lid Voortman, L.G.J. (GL)

Vraag:

Hoe denkt de minister de petajoule doelstellingen te bereiken met
aanvullende maatregelen naast het energiebesparingsfonds?

Antwoord:

In het Energieakkoord is voor de gebouwde omgeving is een evenwichtig
pakket aan maatregelen afgesproken. Voor de koopsector hebben PBL en ECN
op basis van gevalideerde kennis ingeschat dat dit pakket additioneel 3
PJ oplevert. De partijen betrokken bij het Energieakkoord hebben echter
geconstateerd dat er in de koopsector een groter potentieel is van 5-10
PJ en zijn van mening dat het afgesproken maatregelenpakket hier
invulling aan kan geven, mits goed uitgevoerd. Dit betreft een goed
gecoördineerde uitvoering van het Energiebespaarfonds, de ondersteuning
door gemeenten, het ontzorgen door de markt en het verstrekken van het
vereenvoudigd energielabel. Ook levert de ervaring uit de Blok voor Blok
projecten en de Energiesprong waardevolle informatie op over hoe
eigenaar-bewoners kunnen worden aangezet tot het nemen van maatregelen.
In de doorrekening van PBL/ECN is met dit laatste geen rekening
gehouden. Indien in 2016 uit de evaluatie blijkt dat er onvoldoende
voortgang is, is in het Energieakkoord afgesproken dat er aanvullende
maatregelen worden getroffen.

Vraag:

Is de minister bereid meer ruimte te bieden aan huurders om
verbeteringen aan de woning af te dwingen, bijvoorbeeld door de
mogelijkheid te bieden een verzoek bij de rechter in te dienen? Is de
minister bereid het eerder ingetrokken wetsvoorstel hierop te bezien?

Antwoord:

Er bestaat een vorm van initiatiefrecht voor huurders specifiek op het
punt van energiebesparende maatregelen. Op grond van artikel 243 van
boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen huurders het aanbrengen van
bepaalde energiebesparende maatregelen door hun verhuurder afdwingen. Ik
ben niet voornemens het eerder ingetrokken wetsvoorstel initiatiefrecht
huurders (31 992), al dan niet in aangepaste vorm, opnieuw in procedure
te brengen.

Vragen van het lid Klein, N.P.M. (50PLUS)

Vraag:

De overheidsuitgaven gaan omlaag en de productiviteit moet omhoog. Hoe
denkt de minister dit te realiseren?

Antwoord:

Het kabinet streeft er naar de overheidsuitgaven te verminderen en de
productiviteit van de collectieve sector te verhogen. Met de
Hervormingsagenda Rijksdienst [TK 31 490, nr. 119] heeft het kabinet
voorstellen gedaan voor een dienstverlenende, slagvaardige en
kostenbewuste rijksoverheid.

Vraag:

Richt de minister zich niet te veel op een goedkope rijksdienst in
plaats van goede rijksdienst?

Antwoord:

Met de Hervormingsagenda Rijksdienst streeft het kabinet naar een
dienstverlenende, slagvaardige en kostenbewuste rijksoverheid. Het gaat
dus om verbetering van kwaliteit en vermindering van kosten.

Vraag:

Belooft de minister beterschap als het goed gaat om
leeftijdsdiscriminatie in het personeelsbeleid? Hoe rijmt het langer
doorwerken zich tot het feitelijk stimuleren van 61- en 62-jarigen en
met pensioen te gaan?

Antwoord:

Het kabinet streeft in zijn algemeenheid na dat er langer wordt
doorgewerkt. Dat geldt ook voor de rijksdienst. In het overleg met de
vakbonden is het onderwerp leeftijdsgerelateerde regelingen geagendeerd
waarbij de inzet is om dit soort van regelingen af te bouwen. In het met
de vakbonden afgesproken Van-Werk-Naar-Werk-beleid is geen sprake van
leeftijdsgebonden regelingen.

Vraag:

Kan de minister zijn visie geven op het realiseren van kleinschalige
vormen van wonen en zorg in relatie tot het WWS?

Antwoord:

Het beeld van een ontoereikend verdienmodel voor deze vormen van wonen
en zorg herken ik niet. Er zijn in de afgelopen jaren veel
woonzorgcomplexen gerealiseerd zonder dat er signalen zijn dat dit op
problemen zou stuiten. Het woningwaarderingsstelsel biedt bijvoorbeeld
mogelijkheden om diverse zorgelementen te waarderen voor de
afzonderlijke wooneenheden in een complex.

Er is in het kader van de modernisering van het woningwaarderingsstelsel
overleg met belangenorganisaties op het terrein van huisvesting en
zorg, te weten Actiz en Aedes. Dit overleg gaat specifiek over door deze
organisaties genoemde criteria voor de toeslag voor serviceflats.

Vraag:

Wat gaat de minister doen voor starters op de koopmarkt?

Antwoord:

Specifiek voor starters op de woningmarkt heeft dit kabinet 50 miljoen
euro ingezet voor startersleningen. Verder is begin 2013 de
ministeriële regeling hypothecair krediet aangepast zodat huizenkopers
met goede inkomensperspectieven een hogere lening kunnen afsluiten.
Financiers mogen namelijk rekening houden met een te verwachte
structurele inkomstenstijging binnen een redelijke termijn. Ten slotte
merk ik op dat de daling van de huizenprijzen in de afgelopen jaren in
het voordeel is van starters.

Vraag:

Wat is uw reactie op de stijgende armoede- en betalingsproblematiek? 

Antwoord:

Het armoedebestrijdingsbeleid behoort primair tot het terrein van de
minister van SZW. Ik lever daar een bijdrage aan door de huurtoeslag,
waardoor huurwoningen ook voor de laagste inkomensgroepen toegankelijk
blijven. Verder wordt er op lokaal niveau in goede onderlinge
samenwerking voor gezorgd dat huishoudens worden geholpen met een
oplossing voor schulden, om zo erger te voorkomen. Behalve de
kredietbank, gemeente en maatschappelijk werk maken ook corporaties vaak
deel uit van dit gemeentelijke netwerk. Aedes en corporaties doen er
alles aan om te voorkomen dat huurders te maken krijgen met (hoge)
huurschulden met mogelijke huisuitzetting tot gevolg. Dit doen ze door:

Vroegsignalering: door problemen snel te signaleren kunnen huurders en
corporaties hanteerbare betalingsregelingen afspreken. Dit doen ze vaak
al na één maand huurachterstand. Dit voorkomt dat schulden onnodig
oplopen;

Tweede-kans-beleid: In gevallen waar het toch nog fout gaat, is vaak een
vorm van tweede kansbeleid van toepassing;

Achter-de-voordeur-aanpak: Veel corporaties hebben een zogeheten
‘Achter-de-voordeur-aanpak’. Deze aanpak kenmerkt zich door een
netwerk van in de wijk actieve instanties de bewoners waar nodig de
helpende hand bieden op het gebied van inkomen, werk en onderwijs.

Vraag:

In hoeverre zijn krediet verstrekkers verantwoordelijk voor de problemen
en de gevolgen. Hoe kijkt minister aan tegen het voorstel om de
hypotheek termijn van 30 naar 40 jaar te verlengen?

Antwoord:

Kredietverstrekkers zijn aanvankelijk terughoudend geweest met
bijvoorbeeld het meefinancieren van restschulden. Inmiddels is de
situatie verbeterd. Zo zijn meerdere banken bereid om restschulden mee
te financieren, en zijn banken goed op de hoogte van
de mogelijkheden die de regelgeving biedt. Het verlengen van de
hypotheektermijn van 30 naar 40 jaar zou de hervorming van de
woningmarkt, die leidt tot lagere schuldposities, aanzienlijk
bemoeilijken. Het kabinet werkt aan rust op de woningmarkt en zal dus nu
geen aanvullende hervormingen voorstellen.

Vraag:

Wat is het perspectief op verbreding van het draagvlak voor de
maatregelen op de woningmarkt en het woonakkoord?

Antwoord:

Het Woonakkoord kan al op een breed politiek draagvlak rekenen. Ik
verwijs graag naar de partijen die het Woonakkoord hebben opgesteld. Ook
in de samenleving is er het nodige draagvlak. Een voorbeeld hiervan
betreft het traject van de vernieuwing van het
woningwaarderingsstelsel. Ook verwijs ik naar de afspraken die ik met
Aedes heb kunnen maken.

Vraag:

Nationale eisen en regelgeving voor de bouw van mantelzorgwoningen
werken belemmerend. Er zijn aanpassingen gedaan in de regelgeving, maar
er moet meer gebeuren. Waarom kan de minister de regels niet aan
gemeenten overlaten? Bijvoorbeeld door borging in de WMO?

Antwoord:

Ik onderschrijf de door de heer Bisschop gevraagde ruimte voor
gemeenten. Deze ruimte heb ik nu ook aan gemeenten geboden. Er is een
landelijk geldende regeling gemaakt, maar daarin kunnen gemeenten zelf
bepalen hoe invulling wordt gegeven aan het beleid voor
mantelzorgwoningen. Aan de gemeenten is namelijk ruimte gelaten om in
bestemmingsplannen eigen specifieke eisen op te nemen. Elke gemeente kan
andere uitgangspunten formuleren, al dan niet bij vergunning. De
gemeente kan bepalen welke vormen van mantelzorg worden toegestaan (wel
of niet of basis van een medisch advies, zorgindicatie, alleen ingeval
van medische noodzaak of ook bij vereenzaming van ouderen etc). Bij
mogelijke strijd met het bestemmingsplan kan de gemeente altijd nog
een vergunning verlenen (lange of korte procedure) op basis van dit
eigen beleid

Vraag:

Kan de minister zijn visie geven op de leegstand met betrekking tot
ouderenhuisvesting?

Antwoord:

Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaren van zorgvastgoed om zelf
een nieuwe functie aan het zorgvastgoed te geven. Daarbij kan
bijvoorbeeld gedacht worden aan het omzetten van onzelfstandige
wooneenheden naar zelfstandige eenheden. Hiermee kan het aanbod voor de
doelgroep ouderen op de zelfstandige woningmarkt worden vergroot. Deze
ontwikkeling van scheiden van wonen en zorg is al langere tijd gaande.
Tijdens het algemeen overleg ouderenhuisvesting van 3 oktober 2013 heb
ik aangegeven dat ik knelpunten inventariseer en daar waar mogelijk uit
de weg zal nemen. Tevens heb ik Aedes/Actiz verzocht om te bezien hoe
groot de problematiek rondom leegstaand zorgvastgoed is.

Vraag:

Wil de minister het voorstel met betrekking tot de huursombenadering zo
snel mogelijk aan de Tweede Kamer toezenden?

Antwoord:

In het Woonakkoord is opgenomen dat het kabinet voor het einde van 2014
met een wetsvoorstel komt om het systeem van jaarlijkse
inkomensafhankelijke huurverhogingen te vervangen door een systeem met
een jaarlijkse huursom. Zoals in het Woonakkoord afgesproken wordt de
huursombenadering in overleg met de sector vormgegeven. Dit overleg is
reeds gestart.

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vraag:

Door optreden van de AFM is verwarring opgetreden. Hoe gaat de minister
de toezichthouder duidelijk maken hoe wel opgetreden moet worden?

Antwoord:

Om duidelijkheid te creëren over de regels voor het verstrekken van
hypotheken zijn de leennormen sinds 2013 opgenomen in de ministeriële
regeling hypothecair krediet. Daarmee is duidelijk welke normen
geldverstrekkers moeten hanteren en welke mogelijkheden er zijn voor
afwijking en maatwerk. De AFM houdt toezicht op basis van de
ministeriële regeling. Om te waarborgen dat er geen onduidelijk grijs
gebied ontstaat over de ruimte die regels bieden voor het leveren van
maatwerk, vindt er periodiek overleg plaats tussen de Rijksoverheid, de
AFM en financiële sector over de regels en de
uitzonderingsmogelijkheden. Het is aan de geldverstrekkers om gebruik te
maken van de ruimte die de regelgeving biedt.

Vraag:

Er is nu geen zekerheid over de hypotheekrenteaftrek op dit moment
bijvoorbeeld bij koop van een tweede woning. Recht op dubbele
hypotheekrenteaftrek is niet vanzelfsprekend. Wil de minister hier
duidelijkheid in geven?

Antwoord:

De verlenging van het recht op dubbele hypotheekrenteaftrek van twee
naar drie jaar is een crisismaatregel om de mobiliteit op de woningmarkt
te ondersteunen, en daarmee ook een tijdelijke maatregel. Zoals eerder
aangegeven bekijk ik jaarlijks of een verlenging nodig is. Recent is
besloten om deze crisismaatregel met een jaar te verlengen om mensen
tegemoet te komen die een nieuwe eigen woning hebben gekocht en hun oude
woning nog niet verkocht hebben of verhuren in de tussentijd.

 

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

Pagina   PAGE    \* MERGEFORMAT  20  van   NUMPAGES  \* Arabic  \*
MERGEFORMAT  21 

 pagina’s (inclusief voorblad)

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

Financieel Economische Zaken

Begroten, Budgetteren en Verantwoorden

Turfmarkt 147

Den Haag

Postbus 20011

2500 EA  Den Haag

www.rijksoverheid.nl

Kenmerk

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2013-0000700370 

Uw kenmerk

  DOCPROPERTY  UwKenmerk  \* MERGEFORMAT   



	Datum	  DOCPROPERTY  Datum  \* MERGEFORMAT  20 november 2013 

Betreft	  DOCPROPERTY  Onderwerp  \* MERGEFORMAT  Antwoorden vragen
Tweede Kamer begroting W&R 2014 



Pagina   PAGE    \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES  \* Arabic  \*
MERGEFORMAT  21 

> Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Aan  \* MERGEFORMAT  Aan de Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA  Den Haag 

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

Pagina   PAGE    \* MERGEFORMAT  2  van   SECTIONPAGES  \* Arabic  \*
MERGEFORMAT  2 

Datum

  DOCPROPERTY  Datum  \* MERGEFORMAT  20 november 2013 

Kenmerk

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2013-0000700370