[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van de negende WTO ministeriële conferentie in Bali van 3 tot en met 7 december 2013

Bijlage

Nummer: 2013D51250, datum: 2013-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verslag van de negende WTO ministeriële conferentie in Bali van 3 tot en met 7 december 2013 (2013D51248)

Preview document (🔗 origineel)


Verslag van de negende WTO ministeriële conferentie, Bali, 3 – 7
december 2013.

Bij brief van 29 november jl. lichtte ik uw Kamer aan de hand van de
Koninkrijksinstructie in over de inhoud van de negende WTO ministeriële
conferentie in Bali, Indonesië. (Kamerstuk 25 074, nr. 185 d.d. 29
november 2013). De conferentie vond plaats van 3 tot en met 7 december
jl. Bij dezen wil ik u graag informeren over het verloop en het
resultaat van het overleg, over het mogelijke vervolgtraject en
bilaterale afspraken en side events en marge van de ministeriële
conferentie.

Algemeen

De ministeriële conferentie heeft geleid tot een multilateraal akkoord
over handelsfacilitatie en enkele landbouw- en ontwikkelingselementen.
Het Kabinet is zeer tevreden met het bereikte akkoord. 

Het is het eerste handelsakkoord op multilateraal niveau in bijna
twintig jaar. Sinds de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (World
Trade Organisation, WTO) in 1995 was het nog niet gelukt om tot
overeenstemming te komen om de wereldwijde handel te vergemakkelijken en
zo te stimuleren. 

De waarde van het afgesloten akkoord is groot. In geld uitgedrukt tussen
de 50 en – volgens sommige studies wel – 400 miljard dollar
wereldwijd per jaar.

Van groot belang voor Nederland, ontwikkelingslanden en voor de WTO
zelf:

Voor Nederland als zesde handelsland van de wereld (gemeten in export en
import) is dit akkoord dat leidt tot verlaging van de kosten van
internationale handel  zeer waardevol. 

Ontwikkelingslanden ontvangen tweederde van de baten van dit akkoord. De
kosten voor internationale handel gaan omlaag. Juist voor
ontwikkelingslanden waar deze kosten het hoogst zijn, zal dat voordelig
zijn.

Bovenal draagt dit akkoord bij aan de geloofwaardigheid van de WTO als
hoeder van het wereldhandelssysteem en in het bijzonder als succesvol
onderhandelingsforum. Een open economie als de Nederlandse heeft baat
bij een optimaal functionerend wereldhandelssysteem en WTO-secretariaat

De komende maanden zullen de WTO-leden een werkprogramma afspreken over
de resterende onderhandelingsonderwerpen van de in 2001 gestarte
Doharonde (zoals WTO-regels, industrie- en landbouwtarieven, diensten en
landbouwsteun). Het is van belang dat de WTO-leden zich nu bezinnen over
wat de juiste weg is aangaande onderhandelingen over bestaande en nieuwe
onderwerpen. Nederland zal zich actief inzetten in deze discussie om
mogelijk ook nieuwe onderwerpen als groene goederen en groene diensten
op de agenda te krijgen. Wat Nederland betreft staat het belang van
verdere versterking van het wereldhandelssysteem en meer diepgaande
integratie van ontwikkelingslanden in de wereldwijde handelsketens
voorop. Een sterker en eerlijker handelssysteem is daarbij de inzet.

Hieronder zal ik nader ingaan op het verloop van de onderhandelingen en
het behaalde resultaat.

Verloop van het overleg

Het Kabinet onderschrijft de breed gedragen waardering voor de wijze
waarop de nieuwe directeur-generaal van de WTO, Roberto Azevêdo,
tijdens de ministeriële conferentie leiding heeft gegeven aan het
proces. 

Tijdens de ministeriële conferentie kwamen de lidstaten van de Europese
Unie tweemaal samen op politiek niveau (Raad voor Buitenlandse Zaken
(handel)) en vrijwel dagelijks op ambtelijk niveau (Handelspolitiek
Comité). Als voorzitter van de EU zat Litouwen alle bijeenkomsten voor.


Nederland heeft zich in de RBZ ingezet voor een constructieve rol van de
Commissie, vertegenwoordigd door Eurocommissarissen De Gucht (handel) en
Ciolos (landbouw), en hen opgeroepen zich in te spannen voor een
evenwichtig en ambitieus akkoord waar juist ook ontwikkelingslanden van
profiteren.

Naar aanleiding van de laatste ministeriële conferentie in 2011 (MC8)
waren de WTO-leden sinds begin 2012 aan het onderhandelen over een
deelakkoord op het gebied van handelsfacilitatie(douaneafhandeling). Het
afgelopen jaar is de onderhandelingsagenda uitgebreid met een aantal
voorstellen op het gebied van landbouw en ontwikkeling. In aanloop naar
de ministeriële conferentie is in Genève zeer intensief onderhandeld
en in Bali is daar nog een schep bovenop gedaan. 

In de maanden voorafgaand aan Bali had India verzocht om een oplossing
voor het feit dat zij in het kader van voedselzekerheid een
voedselopkoop-programma heeft dat reeds verder gaat dan de binnenlandse
steun die India mag geven op basis van haar WTO-verplichtingen. India is
voornemens om dat programma uit te breiden en wilde dat de andere
WTO-leden haar dan niet kunnen aanspreken op overschrijding van haar
afspraken, een zogenaamde vredesclausule (peace clause). De meeste
WTO-leden vinden de voedselzekerheid in India ook een legitiem doel en
men zocht naar een goede oplossing. India had zichzelf een sleutelrol
toebedeeld door vlak voor Bali om een langere (peace clause). of zelfs
een meer permanente oplossing voor het voedselzekerheidsvoorstel te
vragen en tegelijkertijd in het handelsfacilitatie-akkoord een aantal
punten open te houden.

DG WTO Azevêdo heeft in Bali het onmogelijke volbracht met hulp van een
constructieve EU en ook met hulp van vele ontwikkelingslanden en van
grote spelers als de VS en China. De positie van de EU was relatief
eenvoudig, omdat wij geen gevoelige punten meer hadden openstaan. Vanuit
de ontwikkelingslanden (LDC groep, ACP groep en Afrikagroep) werd de
druk op India verder opgevoerd. Vrijwel alle ontwikkelingslanden wilden
een brede deal – juist ook op het voor deze landen belangrijke
onderwerp handelsfacilitatie - en wilden zich niet inzetten voor
eventueel blokkerende wensen van India op het terrein van
voedselzekerheid.

Resultaat per onderwerp

De DG WTO presenteerde op vrijdagavond 6 december jl. een
“Balipakket” bestaande uit tien documenten over handelsfacilitatie,
landbouw en ontwikkeling. Hierin had hij alle wensen en zorgen van de
159 WTO-landen meegenomen, maar – zo benadrukte hij – niemand zal
100% tevreden zijn, iedereen moet iets inschikken om dit compromis
mogelijk te maken. Cuba, daarin gesteund door Venezuela, Bolivia en
Nicaragua, blokkeerde die vrijdagnacht een deal op Bali onder verwijzing
naar het Amerikaanse handelsembargo tegen het land. De DG WTO wist deze
blokkade weg te nemen door in de slottekst een verwijzing op te nemen
naar de in de WTO-regels vastgelegde vrijheid van transit (artikel V
GATT 1994), zodat op zaterdag 7 december jl. het hele pakket toch kon
worden aangenomen.  

Handelsfacilitatie

Het akkoord over handelsfacilitatie is de kern van het Balipakket. Dit
akkoord - in de vorm van een bindend verdrag - zal ertoe leiden dat
wereldwijd dezelfde basisafspraken zullen worden geïmplementeerd over
onder meer transparantie en afhandelingstermijnen van de douane. De
verwachting is dat door dit akkoord de transactiekosten van de
internationale handel sterk zullen dalen, in het bijzonder in
ontwikkelingslanden waar deze momenteel het hoogst zijn. Voor sectie I
van dit akkoord, dat de douane-technische bepalingen van het akkoord
bevat, is ook op politiek gevoelige artikelen over onder meer
geautoriseerde exporteurs, consularisatie, inspectie voor verscheping,
douane makelaars, versnelde afhandeling en doorvoer consensus bereikt.
Sectie II van het akkoord, dat bepalingen bevat over speciale en
gedifferentieerde behandeling (overgangstermijnen en technische
assistentie) voor ontwikkelingslanden, was vlak voor Bali afgerond.

Alle ontwikkelingslanden zullen de komende zeven maanden moeten
aangeven welke douane-technische bepalingen zij direct zullen
implementeren (annex A), welke bepalingen zij implementeren na een
overgangstermijn (annex B) en welke bepalingen zij implementeren na een
overgangstermijn en technische assistentie (annex C). 

Ontwikkelingslanden hoeven geen bepalingen te implementeren als zij
daarvoor geen capaciteit hebben. Zij hebben dus zelf veel invloed op de
vraag wanneer zij aan de verschillende bepalingen van het akkoord
gebonden zijn. Westerse landen en andere landen die daartoe in staat
zijn, zullen assistentie verlenen, bijvoorbeeld via programma’s als
Aid-for-Trade en Trade Mark East Africa. 

Nadat de ontwikkelingslanden hun indeling bekend hebben gemaakt, zal het
akkoord een jaar openstaan voor ratificatie. Wanneer twee derde van de
WTO-leden het akkoord heeft geratificeerd, zal het akkoord op 1 augustus
2015 in werking treden.

Landbouw

Op het gebied van landbouw was het akkoord over voedselzekerheid het
hete hangijzer. Er is uiteindelijk een akkoord bereikt over een
zogenaamde (peace clause). voor het geven van binnenlandse steun via
voedselopkoopprogramma’s.

Punt van geschil was de levensduur van deze (peace clause). Deze (peace
clause). houdt in dat landen géén beroep zullen doen op het
WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme wanneer een land met
voedselopkoopprogramma’s inbreuk maakt op zijn WTO- verplichtingen. In
de komende maanden zal er verder worden onderhandeld over een oplossing
die zowel tegemoet komt aan de oorzaken van het probleem als de wens om
zo min mogelijk handelsverstorende steun te geven. India wilde dat de
(peace clause). van permanente duur zou zijn. Dit was voor Pakistan, die
het handelsverstorende effect van de Indiase steun vreest, en voor onder
meer de VS, Japan en de EU niet acceptabel. Uiteindelijk is afgesproken
dat een ontwikkelingsland met zijn bestaande voedselopkoopprogramma zijn
eigen WTO-verplichtingen op dit punt mag schenden zonder dat dit land
daarop kan worden aangesproken voor in beginsel een periode van vier
jaar. Gedurende deze periode zal aan een permanente oplossing worden
gewerkt. Als deze oplossing niet binnen die vier jaar wordt gevonden
loopt de (peace clause) door. Daarbij is wel bedongen dat een buurland
dat negatieve effecten ondervindt van een dergelijk programma
consultaties hierover kan aanvragen met het land dat het
voedselopkoopprogramma heeft. De bewijslast dat het programma niet
handelsverstorend is, ligt bij het land dat het voedselopkoopprogramma
heeft.

Er is verder overeenstemming bereikt over een nieuwe omgang met
exportquota. Tevens is in de ministeriële verklaring de Hong
Kong-verklaring op het gebied van exportsubsidies herbevestigd (met een
nieuwe deadline en) met aandacht voor wat partijen zoals de EU tot nu
toe al hebben gedaan aan afbouw daarvan.

Ontwikkelingsaspecten

De ontwikkelingsaspecten in het Balipakket zijn vlak voor Bali
grotendeels afgerond. Vóór Bali was al besloten de zgn. ‘28
overeenkomst specifieke voorstellen’, die speciale en
gedifferentieerde behandeling voor de ontwikkelingslanden op WTO-regels
verlenen, in de Post-Bali agenda op te nemen. De oplossing over de
reikwijdte van het Monitoringsmechanisme is wel gevonden. De
WTO-commissie voor Handel en Ontwikkeling krijgt daarin een centrale
rol. Via het Monitoringsmechanisme kunnen ontwikkelingslanden
structureel een vinger aan de pols houden over implementatie en
uitwerking van speciale en gedifferentieerde behandeling in de
WTO-regels voor deze landen. Ten aanzien van de aanvullende voorstellen
van en voor de minst ontwikkelde landen (MOLs) zijn de WTO-leden het
eens geworden over de inhoud van twee ministeriële verklaringen die
tijdens Bali bekrachtigd zijn. Het gaat om de invulling van de
LDC-services waiver en niet-bindende richtlijnen om preferentiële
oorsprongsregels transparanter en simpeler te maken.

Op katoen is een verklaring op voorspraak van de Cotton-4 groep (Benin,
Burkina Faso, Tsjaad en Mali) opgesteld, waarin onder meer gevraagd
wordt het ministeriële besluit van 2004 over katoen – waarbij
speciale focus op katoen in de onderhandelingen over landbouw is gelegd
– ambitieus en spoedig te effectueren. Deze verklaring heeft helaas
geen concrete deadline.

Het in 2005 (WTO-top in Hong Kong) uitgesproken streven om de MOLs
vrijwel volledige markttoegang te geven is herbevestigd: ontwikkelde
landen (en die ontwikkelingslanden die dat kunnen) moeten zich inspannen
om 97% markttoegang te geven aan MOLs. De VS zitten op 82% en lijken
helaas niet genegen naar 97% te bewegen. China zit op 83% en is wel van
plan dat op te hogen. India had vlak voor Bali besloten de toegang te
verhogen naar 96%. De EU geeft overigens de MOLs al volledige en
ongeclausuleerde markttoegang via het Everything But Arms-regime.

Post-Bali agenda

Naar verwachting zal binnen de WTO de eerste helft van 2014 vooral in
het teken staan van de implementatie en uitwerking van het
handelsfacilitatie-akkoord. Daarnaast zullen de WTO-leden in 2014 een
werkprogramma afspreken over de resterende onderhandelingsonderwerpen
van de in 2001 gestarte Doharonde (zoals WTO-regels, industrie- en
landbouwtarieven en landbouwsteun) en de gemaakte afspraken op Bali
verder invullen. Ook zullen zij bespreken in hoeverre nieuwe onderwerpen
op de onderhandelingsagenda kunnen komen. Nederland zal zich actief
inzetten in deze discussie om ook nieuwe onderwerpen als groene goederen
en groene diensten, investeringen en non trade concerns op de agenda te
krijgen. 

Het is van belang dat alle WTO-leden enige tijd voor reflectie nemen om
te bezien welke onderwerpen multilateraal verder kunnen worden gebracht
en welke niet. Ik zal actief met het maatschappelijk middenveld en het
bedrijfsleven in overleg treden om de Nederlandse inzet hiertoe verder
te concretiseren.

Conclusie

Voor een middelgrote, open economie als de Nederlandse is open
multilaterale handel van groot belang. Het transparante,
non-discriminatoire en open handelsregime van de WTO biedt handel en
investeerders houvast en zekerheid. Voor de Nederlandse export zijn met
name de gemaakte – bindende – afspraken over handelsfacilitatie van
groot belang – juist voor de export naar nieuwe, opkomende markten met
nu nog minder functionerende douane-autoriteiten.  

Een risico van het uitblijven van resultaat van de ministeriële
conferentie zou zijn geweest dat landen zich alleen gaan richten op
bilaterale of regionale vrijhandelsakkoorden en de WTO een tijd links
laten liggen. Vooral voor veel ontwikkelingslanden die niet of minder
aan dergelijke akkoorden zullen deelnemen, zou dat een negatief effect
hebben. Daarom ben ik extra verheugd dat we nu een multilateraal akkoord
hebben dat juist ook met de belangen en wensen van lage- en
middeninkomenslanden rekening houdt.

Het behaalde deelresultaat doet recht aan het ontwikkelingskarakter van
de Doharonde. Het goede resultaat van deze ministeriële conferentie is
een welkom signaal en een bewijs dat de wereldgemeenschap in staat is om
meningsverschillen te overbruggen en gezamenlijk een antwoord te geven
op uitdagingen waar alle landen mee worden geconfronteerd. 

Bilaterale gesprekken en side-events

En marge van de ministeriële conferentie heb ik collega’s uit
verschillende landen gesproken. Met mijn collega’s uit Botswana en
Namibië alsmede met de handelscommissaris van het ECOWAS-secretariaat
heb ik gesproken over de Economic Partnership Agreements (EPA’s).
Leerzaam om hun visie op de onderhandelingen te vernemen en positief dat
wat betreft de EPA in Zuidelijk Afrika er licht aan het einde van de
tunnel lijkt te zijn.

Ook heb ik een ontmoeting gehad met de nieuwe executive director van het
International Trade Centre, mw. Arancha Gonzalez. Deze VN-organsiatie
werkt nauw samen met het CBI in het kader van private
sectorontwikkeling. Ook de nieuwe secretaris-generaal van UNCTAD,
Mukhisa Kituyi, heb ik gesproken. Met hem heb ik mogelijkheden verkend
om samen onderzoek te doen naar  investeringsbeschermingsovereenkomsten
en investeringsbeleid. 

Verder heb ik gesproken met mijn Chinese collega Gao over de recente
missie en over de WTO ministeriële conferentie. Daarnaast heb ik met
mijn Franse en Italiaanse collega mogelijkheden tot nadere samenwerking
onderzocht zoals een studie naar non tarifaire barrières en heb ik met
mijn Roemeense collega afspraken kunnen maken over versterking van de
Nederlandse bilaterale economische relatie met Roemenië via een
economische missie in 2014.

Met mijn Jemenitische collega heb ik uitvoerig gesproken over hun
toetreding tot de WTO (formeel vastgesteld op Bali tijdens de
ministeriële) en het 12 jaar durende toetredingsproces alsmede over de
duurzame band tussen Jemen en Nederland. Ook heb ik met de van oorsprong
Indiase NGO CUTS International gesproken over de WTO en de positie van
ontwikkelingslanden in de WTO. 

Tot slot heb ik mogen participeren in enkele side-events. De
non-gouvernementele organisatie ICTSD organiseerde een panel met onder
andere de DG WTO en de Indonesische handelsminister Gita Wirjawan,
voorzitter van de negende ministeriële conferentie, over de toekomst
van het multilaterale handelsstelsel, waaraan ik eveneens een bijdrage
heb geleverd. Nederland organiseerde een goed bezocht event samen met
China en UNCTAD over het belang van e-certificering in het
handelsverkeer. Ook vond op Bali (buiten de WTO) een event plaats over
de uitwisseling en intensievere samenwerking van de Nederlandse en
Indonesische filmsector. Bij beide events heb ik de key-note speech
mogen leveren.

Naast het bereiken van een multilateraal akkoord waren de ontmoetingen
op bilateraal niveau en de side-events ook bijzonder nuttig en een goede
aanleiding voor toekomstige bezoeken en bilaterale bijeenkomsten.

	 

	 



 OECD (2003), Quantitative Assessment of the Benefits of Trade
Facilitation,

TD/TC/WP(2003)31/FINAL. World Economic Forum i.s.m. Bain & Company en de
Wereldbank (2013) Enabling Trade Valuing Growth Opportunities.

 PAGE   7 

  PAGE  \* LOWER  1