[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Conceptverslag notaoverleg Veteranen

Stenogram

Nummer: 2014D02812, datum: 2014-01-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


CONCEPTVERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG OVER:

Veteranennota 2012-2013

Desgewenst kunt u correcties in de weergave van uw woorden aanbrengen. U
wordt verzocht, deze correcties uiterlijk woensdag 29 januari 2014 te
18.00 uur aan de Dienst Verslag en Redactie te retourneren. Het is
voldoende, alleen gecorrigeerde blaadjes aan ons terug te zenden,
eventueel per fax. Hebben wij op het moment van het verstrijken van de
correctietermijn geen reactie ontvangen, dan gaan wij ervan uit, dat u
instemt met de weergave van uw woorden. Let op! Neem voor uitstel van de
uiterste correctiedatum contact op met de griffier van de desbetreffende
commissie.

Inlichtingen: tel. 3182104 / 3183019. 

Faxnummer Dienst Verslag en Redactie 070-3182116.

VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld

De vaste commissie voor Defensie heeft op 27 januari 2014 overleg
gevoerd met minister Hennis-Plasschaert van Defensie over:

- de brief van de minister van Defensie d.d. 23 mei 2013 betreffende de
Veteranennota 2012-2013 (30139, nr. 113);

- de brief van de minister van Defensie d.d. 19 juni 2013 betreffende
antwoorden op vragen van de commissie over de Veteranennota 2012-2013
(30139, nr. 116);

- de brief van de minister van Defensie d.d. 17 juni 2013 betreffende de
beantwoording van aanvullende vragen over de Veteranennota (30139, nr.
115);

- de brief van de minister van Defensie d.d. 30 september 2013
betreffende Aanvulling Veteranennota 2012-2013 (30139, nr. 122);

- de brief van de minister van Defensie d.d. 15 mei 2013 betreffende een
afschrift van het antwoord aan de FOVAM over de verduidelijking van de
Regeling reüniefaciliteiten veteranen, oorlogs- en dienstslachtoffers
en postactieven (2013Z09393);

- de brief van de minister van Defensie d.d. 7 juni 2013 met een reactie
op het artikel "Defensie beknibbelt op veteranen in nood"(30139, nr.
114);

- de brief van de minister van Defensie d.d. 19 juni 2013 betreffende de
stand van zaken over de instelling van een draaginsigne voor de
militairen die hebben bijgedragen aan de beëindiging van de
gijzelingsacties in 1977 (30139, nr. 117);

- de brief van de minister van Defensie d.d. 26 augustus 2013
betreffende de getekende versie van het convenant Landelijk Zorgsysteem
Veteranen (30139, nr. 119);

- de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
d.d. 26 augustus 2013 betreffende subsidietoekenning aan de
oorlogsgravenstichting (30139, nr. 120);

- de brief van de minister van Defensie d.d. 2 december 2013 betreffende
nadere informatie over de volledige schadevergoedingsregeling voor
militaire oorlogs- en dienstslachtoffers, de re-integratie van langdurig
zieke medewerkers en de toekenning van het draaginsigne gewonden (30319,
nr. 124);

- de brief van de minister van Defensie d.d. 10 december 2013 met een
reactie op een brief inzake behoud en onderhoud van het monument van de
gesneuvelde Limburgse Jagers voor Weert (2013Z24357).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk
verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Ten Broeke

De griffier van de vaste commissie voor Defensie,

Van Leiden

Voorzitter: Ten Broeke

Griffier: Van Leiden

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Bosman, Ten Broeke, Bruins
Slot, Van Dijk en Eijsink,

en minister Hennis-Plasschaert van Defensie, die vergezeld is van enkele
ambtenaren van haar ministerie. 

De voorzitter: Welkom. Ik open dit voortgezette notaoverleg van de vaste
Kamercommissie voor Defensie inzake het veteranenbeleid. Dit is een
notaoverleg. Dat is iets anders dan een algemeen overleg, waarmee men
misschien meer gewend is. Tijdens dit overleg kunnen er ook moties
worden ingediend, hetgeen doorgaans alleen in de plenaire zaal
gebruikelijk is. Wij hebben bij dit notaoverleg ook spreektijden en een
sprekersvolgorde. Ik meld bij dezen dat de heer De Roon namens de
fractie van de PVV zich vandaag heeft afgemeld voor dit debat wegens
onvoorziene omstandigheden. Ik heet de hier aanwezige Kamerleden welkom.
Vanzelfsprekend heet ik ook de minister en haar gevolg van harte welkom.

Wij beginnen met de fractie van de VVD, die in totaliteit, dus voor de
eerste en de tweede termijn, achttien minuten spreektijd heeft. Ik lees
even alle spreektijden voor, dan kan men zich daarop voorbereiden. Ik
neem aan dat de leden dat ook hebben gedaan. Op mijn lijstje staat als
tweede fractie de Partij van de Arbeid, met zeventien minuten. Ik ben
echter ook bereid om de begrotingsvolgorde aan te houden en eerst naar
de SP te gaan. Mijnheer Van Dijk, is het akkoord dat u de tweede spreker
bent?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ja.

De voorzitter: Dan hanteren wij de begrotingsvolgorde. Dan is het dus:
de VVD, de SP met acht minuten, de Partij van de Arbeid met zeventien
minuten en ten slotte de fractie van het CDA met zeven minuten. Ik geef
het woord aan de heer Bosman van de fractie van de VVD.

De heer Bosman (VVD): Voorzitter. Dit is de voortzetting van een overleg
dat op 24 juni jongstleden, vorig jaar dus, is gehouden. Daar zit nogal
wat tijd tussen. In de tussentijd zijn er ook twee dagen geweest, 8 en 9
november om precies te zijn, waarop wij als Staten-Generaal getroffen
veteranen in de Kamer hebben mogen ontvangen. Dat waren twee heel
bijzondere dagen. Als Kamerleden hebben wij gesprekken gevoerd met de
veteranen en persoonlijke ervaringen gedeeld. Deze hebben mij, maar ook
vele anderen, diep geraakt. Het is dan ook goed dat wij vandaag dit
notaoverleg voortzetten.

Dank aan de minister voor de nadere informatie. Die geeft op sommige
vlakken meer inzicht in wat er allemaal gaande is. Ik zie echter wel een
aantal overlappen met overleggen die wij gevoerd hebben en nog zullen
voeren. Zo is reeds een aantal zaken besproken tijdens het algemeen
overleg Personeel en komt er binnenkort een algemeen overleg
Veteranenbesluit. Ook in dat AO staan zaken op de agenda die worden
besproken in dit notaoverleg. Soms gaat het dus een beetje door elkaar
heen.

Ik ben blij te vernemen dat het overleg tussen de bonden en de minister
al stukken verbeterd is en dat er stappen worden gezet ter verbetering
van het overleg. Ik vind het van belang dat het overleg tussen de bonden
en de minister plaatsvindt en dat ik als Kamerlid een controlerende taak
houd en niet optreed als extra achtervang voor de bonden. Als bonden en
de minister afspraken maken bij hun overleg, dan is dat voor mij een
gegeven en ga ik als Kamerlid niet wederom zaken aan de orde stellen die
in het overleg tussen beide partijen al zijn afgekaart.

De technische briefing voor het veteranenbesluit was een verademing;
verhelderend en geen herhaling van wetsteksten, maar een inhoudelijk
gesprek over de daadwerkelijke uitvoering van beleid waar de Kamer aan
de wieg van heeft gestaan. De experts van de praktijk kwamen aan het
woord en dat gaf beeld en geluid.

Gelukkig gaat er veel goed in de veteranenzorg. Dankzij de brieven van
de minister weten wij veel over de veteranenzorg. Zo is in kaart
gebracht welk percentage militairen met gezondheidsklachten kampt. Bij
de ISAF-missie was dit meer dan gebruikelijk: 9% in plaats van het
gemiddelde van 4% tot 5%. Het is goed dat Defensie deze informatie zo
gedetailleerd bijhoudt.

Er blijven echter altijd zaken knellen en schuren. Het gaat altijd om
beladen en emotionele zaken. Het gaat over mensen die hun toekomst in
duigen hebben zien vallen, die soms hun baan hebben verloren en in
sommige gevallen hun gezin in de vernieling hebben zien gaan. Het
zorgsysteem dat nu in gang wordt gezet, zal heel veel mensen tot steun
zijn. Helaas zijn er mensen bij wie het, om wat voor reden dan ook,
misgaat.

Er loopt nog een groot aantal bezwaren. Het gaat mij niet zozeer om de
getallen, maar om het principe. Er zijn voorbeelden van mensen die
jarenlang vastzitten in de procedures. Zij willen hun gelijk halen en
krijgen dat uiteindelijk ook. Ik vraag de minister om deze verzoeken
sneller af te handelen. Natuurlijk moet dat zorgvuldig gebeuren. Ieder
geval is uniek en dient ook als zodanig te worden behandeld. Wel heb ik
soms de indruk dat men bij Defensie bang is om een precedent te scheppen
bij het toekennen van individuele rechten. Ik wil benadrukken dat het
bij deze verzoeken naar mijn weten altijd om individuele gevallen gaat
en dat daarbij altijd individuele omstandigheden gelden. Er zijn geen
twee gevallen gelijk en er dient dus altijd een afweging plaats te
vinden. Deelt de minister mijn zienswijze en is zij met mij van mening
dat er geen sprake kan zijn van een collectieve toekenning van rechten
bij bezwaarprocedures? Als dat het geval is, hoop ik op een snellere
afhandeling van lopende zaken en daarmee op snellere duidelijkheid voor
alle betrokkenen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik neem aan dat de heer Bosman verwijst naar de
BNMO en de aantallen, die ook in de aanvullende nota staan, over
herkeuringen, verlaging invaliditeitspercentages en gebruik
overgangsmaatregel. Wij hebben hierover net gesproken. Ik deel de
opmerkingen van de heer Bosman geheel. Dat zal u niet bevreemden,
voorzitter. Ik zoek samen met de heer Bosman naar een oplossing. De heer
Bosman zegt terecht dat het niet collectief kan. In de nota van 30
september gaat het over 230 gevallen. Inmiddels zijn het er nog meer.
Hoe ziet de heer Bosman een individuele oplossing voor zich? Straks zal
ik er zelf ook mijn gedachten over laten gaan, maar het is duidelijk dat
onze inbreng gemeenschappelijk is. Dat is ook voor de minister van
belang. Het is immers niet gemakkelijk en het duurt al te lang.
Misschien kan de heer Bosman enigszins toelichten welke suggesties hij
wil doen? Mogelijk kan ik mij daarbij aansluiten.

De heer Bosman (VVD): Ik vind het belangrijk dat gevallen uniek worden
bezien. Wij moeten oppassen voor stapelen. Dus niet: als man of vrouw in
deze situatie dit krijgt, dan heeft iedereen daar automatisch recht op.
Ik kan mij voorstellen dat een organisatie haar kaders en voorwaarden
dan heel scherp gaat stellen. Als je iedere man of vrouw als uniek geval
beschouwt, dan kun je ook zeggen: bij deze man of vrouw past dit,
aangezien dit het geval is. Het vergt wel enig werk, maar het besluit
kan wel eerder worden genomen. Je zit immers niet vast aan een hele
trits die erachter zou kunnen zitten. Je kunt een besluit nemen
aangezien het om een individueel geval gaat. Ik ben dan ook bezorgd over
een mogelijke procedurering waarin een hele groep centraal staat
waarvoor je kaders gaat vaststellen. Dan ga je lopen steggelen over de
randvoorwaarden, die dan voor iedereen gelden. Dat is mijn zorg. Het zou
mijn voorkeur hebben om zo snel mogelijk de individuele gevallen te
bespreken en vervolgens een besluit te nemen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik luister heel goed naar wat de heer Bosman
zegt. Ik begrijp het ook wel. Laat ik het even concreet proberen te
maken. In 102 van de 230 gevallen uit de nota van 30 september wordt er
bezwaar gemaakt tegen vaststelling van het invaliditeitspercentage op
grond van het PTSS-protocol. Het protocol is onderzocht door Groningen.
Dat ging over de procedure. Er zijn veel procedures gestart tegen de
vaststelling: in meer dan de helft van de gevallen waarnaar de heer
Bosman verwijst. Het protocol is vastgesteld in 2008. Nu blijken er
echter problemen te zijn bij het vaststellen van de percentages. Hoe
moet dit in het vervolg worden vormgegeven? Hoe ziet de heer Bosman dat
voor zich?

Ik maak er nog een vraag aan vast. In de tabel op pagina 15 van de
aanvullende nota zag ik dat het percentage met betrekking tot keuringen
is bijgesteld. Misschien kan de heer Bosman hierop reageren. 

De heer Bosman (VVD): Ik heb begrepen dat Defensie bandbreedtes
ruimhartig vaststelt, om het op die manier "voordeel man" te laten zijn
en niet "voordeel organisatie". Ik denk dat het belangrijk is dat de
bonden en de minister goed overleg voeren en dat zij gezamenlijk tot
uitvoering komen van datgene dat zij vaststellen. Ik ben heel
terughoudend om als Kamerlid weer tussenbeide te komen. Het overleg
tussen bonden en minister is van wezenlijk belang. Zij kunnen immers de
kern van de dingen bespreken, in samenhang. Ik ben dan ook blij dat de
bonden en de minister in gesprek zijn en tot besluitvorming komen.
Daarmee zetten ze stappen. Dat er sprake is van samenwerking om tot
goede oplossingen te komen, maak ik op uit de stukken. Het ministerie
geeft duidelijk aan dat er kansen zijn. Men ziet dat er problemen zijn,
maar men wil de mensen de ruimte geven. Het is dus niet een kwestie van
"naar beneden" of "scherp". Ik denk dat dit positieve ontwikkelingen
zijn.  

De voorzitter: De heer Bosman vervolgt zijn betoog.

De heer Bosman (VVD): Ik spreek de hoop uit dat met een steeds beter
functionerend zorgsysteem de bezwaren steeds minder zullen worden
doordat iedereen veel sneller zorg krijgt, en wel voor, tijdens en na de
missie. In het kader van de nazorg is decentralisering van de AWBZ van
belang. Zo moesten 58 Afghanistanveteranen behandeld worden in een
revalidatiecentrum. De AWBZ wordt gedeeltelijk gedecentraliseerd. Deze
discussie loopt nog, maar de minister schrijft dat bekeken moet worden
waar de mogelijke meerkosten neerslaan. De VVD wil graag de
motie-Aasted-Madsen/Ten Broeke uit 2010 in herinnering roepen. De
strekking van deze motie is dat ook de nazorg wordt betaald uit de HGIS,
tegenwoordig het BIV. De VVD gaat ervan uit dat deze motie gewoon van
kracht blijft, ondanks de decentralisering, maar hoort dat graag van de
minister.

In de brief van 30 september 2013 schrijft de minister dat "een
belangrijk punt van de zorgplicht is dat de militair die op uitzending
gaat, fysiek en mentaal fit moet zijn". Dat lijkt mij een open deur.
Maar er bereiken mij ook signalen dat bij het vaststellen van de relatie
met de uitzending er ook nog eens wordt gewezen op een onverwerkt
jeugdtrauma. Op die manier zou de uitzending alleen een trigger zijn
geweest en is de relatie met de uitzending beperkt. Volgens mij is het
van tweeën één: óf wij concluderen dat iemand fit is, fysiek en
mentaal, om uitgezonden te worden en dan relateren wij zaken vanaf de
uitzending, óf iemand heeft een onverwerkt jeugdtrauma en mag niet
worden uitgezonden. Is de minister dit met mij eens?

De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Bosman. Ik kijk even naar mevrouw
Eijsink. Bent u bereid om als tweede spreker het woord te voeren? Ik had
net een iets andere volgorde. Ik meende dat u dat al had afgeleid uit
mijn gebarentaal, maar dat was niet het geval. Ik zal proberen wat
helderder te communiceren. De non-verbale communicatie tussen ons is ook
van belang.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Als ik u goed begrijp, doe ik de heer Van Dijk
een groot plezier door nu als eerste te spreken. Vliegtuigen is iets
anders, maar als het om veteranen gaat, dan werken wij goed samen. Dat
plezier gun ik de heer Van Dijk dan ook.

Voorzitter. Ik heb het genoegen ook namens de woordvoerders van de
ChristenUnie en D66 te mogen spreken. Ik heb de spreektijden nog niet
gestapeld, maar dat doet u vast voor mij.

Om te beginnen wil ik, net als de heer Bosman, memoreren dat wij op 8 en
9 november een fantastische ontmoeting hebben gehad met gewonde
veteranen. Ik kijk ook even naar het prachtige stukje dat in ons eigen
Kamerblad stond onder het kopje "Te gast op de plek van de moeilijke
besluiten". Dat was een uitspraak van een van de aanwezigen. Die zei: nu
komen wij op de plek waar jullie spreken, maar het gaat over ons, dus is
het goed dat wij hier in gesprek gaan. Het waren heel mooie
bijeenkomsten.

Vandaag spreken wij over de aanvullende nota van 30 september. Op 24
juni hebben wij met de minister gesproken. 30 september ligt alweer vier
maanden achter ons -- het ligt zeker ook aan de Kamer dat wij er nu pas
over spreken -- en wij zijn nu alweer toe aan de nota voor volgend jaar,
die eind mei naar de Kamer gaat.

Ten aanzien van de nota heb ik een aantal vragen en opmerkingen. Dank
voor de aanvullende nota en voor alle moeite die genomen is. Ik begin
met de Veteranenwet en de uitvoering. Ik sluit mij aan bij de
complimenten van de heer Bosman over de technische briefing. Die was
plezierig. Ik spreek de wens uit dat alle briefings die ons de komende
tijd nog te wachten staan, zo open zijn. Het was heel goed. Ik kom nog
terug op de toetsbare normen voor de uitvoering van de Veteranenwet.

Waarom wilde de Kamer een Veteranenwet? Om toetsbaar een aantal zaken
met de minister te bespreken, en wel jaarlijks, om normen vast te
stellen. Er komt een veteranenloket. Je krijgt eerst een oriënterend
gesprek. Dan komt er een zorgplan. De minister schrijft dat er een
strikte scheiding is tussen zorgplan en behandelplan van de
zorginstelling. Kan de minister hierop wat nader ingaan? Over
immateriële en materiële zaken lees ik: het CAP, het veteranenloket
dus, is voor acute vragen dag en nacht bereikbaar. Hoe bepaal je wat
acute zorgvragen zijn? Een en ander heeft te maken met de uitwerking van
de procesbeschrijving.

Wanneer ontvang je gespecialiseerde hulp? Wanneer heb je dat nodig?
Wanneer gaat iets naar het maatschappelijk werk? Wil de minister hier op
ingaan, want uiteindelijk is het de vraag waaraan het zorg plan moet
voldoen? Hoe SMART moet het zijn?

De minister stelt dat er duidelijke voorwaarden moeten zijn voor de
kwaliteit waaraan de zorgcoördinatie en het zorgplan moeten voldoen.
Welke zullen die voorwaarden zijn? Hoe wordt de Kamer hierover
geïnformeerd?

De volledige ontwikkeling van de bedrijfsvoering en
informatievoorziening van het Veteranenloket vergt meer tijd dan was
voorzien. Als ik het goed begrepen heb, wordt het nu medio dit jaar
geopend. Wanneer zal dat zijn? Als het opengaat, dan met volledige
bemensing, volledig op kwaliteit gericht en direct 24 uur stand in te
bellen en uiteraard door te verwijzen.

In het debat op 24 juni is discussie gevoerd over de vraag hoe om te
gaan met de Afghanistanveteranen. Er is gevraagd hoe de Kamer een en
ander kan volgen. Verder is gevraagd naar de ontwikkeling van de
zorgvraag zoals de minister die heeft neergelegd in de nota. Zij
schrijft dat het met alle informatie waarover zij beschikt, mogelijk is
een overzicht te genereren van bijvoorbeeld alle PTSS-gevallen onder
Nederlandse militairen, maar niet van het aantal PTSS-gevallen dat is
gerelateerd aan de missie in Uruzgan. Vervolgens schrijft zij dat uit
het overzicht blijkt dat het percentage hulpvragen van ISAF-veteranen de
laatste drie jaar is toegenomen, maar dat het in verhouding tot de
grootte van de groep beperkt blijft. In een zin onderaan staat: "Voorts
melden steeds meer (jonge) veteranen en gezinnen zich met complexe
problemen. Vooralsnog is er geen sprake van een opvallend aantal
Uruzgan-veteranen." Dit staat naar mijn mening een beetje haaks op
elkaar.

De Kamer heeft gevraagd op welke wijze zij de Afghanistanveteranen kan
volgen. Dit was de grootste naoorlogse missie. Van de 20.000 mensen die
erbij waren betrokken, kunnen er 6.000 niet meer worden getraceerd in de
organisatie. Zij hebben de dienst verlaten. De vraag is nu welk
volgsysteem wordt gebruikt. Er is het Veteranenregistratiesysteem. Op
welke wijze kunnen wij straks volgen hoe het met de veteranen gaat? Ik
krijg graag een antwoord op deze vraag.

Als ik doorblader naar het wetenschappelijk onderzoek lees ik dat in 750
consultaties bij de MGGZ in ruim 50 gevallen PTSS vastgesteld. Voorts
werd vastgesteld dat ongeveer 200 militairen last hadden van
aanpassingsproblemen. Hoe verhoudt deze informatie zich tot de
informatie waarover wij wel beschikken? Wij weten dat er sprake is van
complexe problemen. Wij weten niet hoeveel PTSS-gevallen hieruit
voortkomen. De bron van de tabellen is het Veteraneninstituut, maar
daarbuiten zijn er nog andere organisaties die hierover informatie
zouden moeten en kunnen hebben.

De conclusie van de minister is dat de behoefte aan nazorg van de
ISAF-veteranen zich vooralsnog ontwikkelt in overeenstemming met de
verwachting. Dan is natuurlijk de vraag wat die verwachting was. Wat was
de beginsituatie?

Wij hebben afgelopen donderdag gesproken over het DienstenCentrum
Re-integratie. De minister heeft toegezegd dat zij hierop zal reageren
in de richting van de Kamer.

Ik kom nu op de zorgplicht in relatie tot de ontwikkeling van het
basispakket. De heer Bosman heeft terecht al verwezen naar de vier
wettelijke blokken en de veranderingen die ook voor veteranen zullen
gelden. Hoe gaan wij om met de AWBZ, de Wmo en andere zaken die nu op
gemeentelijk niveau zullen worden uitgevoerd? De minister schrijft op 30
september dat zij overleg voert met de minister van VWS om de mogelijke
meerlasten voor Defensie van dit gewijzigde beleid in beeld te krijgen.
Wat is de stand van zaken? Kan de minister de Kamer hierover informeren?

De nuldelijnsondersteuning is een geweldig systeem dat voor een
belangrijk deel wordt gefinancierd door het V-fonds via de
Postcodeloterij. De nuldelijners hebben onder andere cursussen gehad.
Meer dan 135 mensen zijn op 20 december samen geweest. De energie die
uitgaat van veteranen die elkaar steunen, is fantastisch. Dit wordt nu
betaald door het V-fonds. Wat gebeurt er als het fonds daarvoor verwijst
naar de organisaties die het steunt, bijvoorbeeld Stichting de Basis, en
de diverse organisaties van de veteranen zoals Stichting Wounded
Warriors? Ik ben een voorstander van de nuldelijns, want het is zorg
dichtbij. Er zit een paar honderdduizend euro zo niet meer in al die
diverse organisaties bij elkaar. Kan de minister daarvan een overzicht
aan de Kamer sturen. Hoeveel geld komt uit het V-fonds? Hoe gaan wij
daarmee om? Ik weet uit de ervaring van de afgelopen jaren dat het
V-fonds een grote uitwerking heeft op het veteranenbeleid. Hoe wij het
ook wenden of keren en ook al is nuldelijns vrijwillig, er is wel geld
nodig voor de cursussen en voor de organisatie. Het Veteranenplatform
doet daarin fantastisch werk.

Wordt de nuldelijns straks ook betrokken bij het Veteranenloket? Als wij
de nuldelijns kwalitatief en kwantitatief in stelling willen brengen,
moet nuldelijns zeker in beeld zijn bij het Veteranenloket. 

De minister schrijft dat de nuldelijn gestalte moet krijgen
onafhankelijk van Defensie, door en met veteranen. Ik ben het daar mee
eens, maar ik zeg al een paar jaar dat dit ergens moet worden verankerd.
Er moet ergens een punt zijn zodat dit niet losstaat en er toch enig
zicht op is. Dit kan via het Veteranenloket, maar ook op andere wijze.

Ik heb nog een aantal vragen over de vragenlijsten. Aan deze kant van de
tafel weten wij dat dit vraagstuk ook al jaren speelt. Mevrouw Bruins
Slot, de heer Bosman en ik hebben daarover door de jaren heen al vragen
gesteld. Met het Veteranenbesluit leggen wij rechten en plichten voor de
actief dienenden vast. Uiteindelijk ontstaat het besef dat de veteraan
mogelijk ook verplichtingen heeft en ik zou bijna willen zeggen:
afdwingbare verplichtingen. De vragenlijsten zijn niet afdwingbaar in
die zin dat er sancties zijn, maar men moet beseffen dat je zaken moet
vastleggen om op langere termijn de zorg te krijgen die is bepaald in
het besluit, de wet en de regels. Daar staat dus iets tegenover. Ik heb
hierover gesproken met juristen en het is niet ondenkbaar dat dit wordt
vastgelegd. Wil de minister hierop reageren? Als wij bijvoorbeeld in de
wet bepalen dat er recht bestaat op een inkomensvoorziening, dan is het
toch ook wel belangrijk dat wij dat proberen te regelen. De afgelopen
jaren is veel tot stand gebracht. Het denken over het feit dat je
lijsten moet invullen en vragen moet beantwoorden met het oog op je
eigen dossier later, zou een stap verder moeten kunnen gebracht.

In de nota staat de fascinerende opmerking dat futloosheid de meest
genoemde medische klacht is na uitzending ongeacht het missiegebied. Dit
is de uitkomst van de nazorgvragenlijst. Wil de minister daarop
reageren?

De heer Bosman heeft al gesproken over het PTSS-protocol en het
overgangsrecht. Dit duurt te lang. Ik erken dat het moeilijk is. Wij
hebben het PTSS-protocol in 2008 vastgesteld. Het is voortgekomen uit de
ISAF-missie en het is besproken in februari 2006. Het was trial and
error, learning by doing. Wij hebben al eerder gesproken over het
onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Er is gekeken
naar aangepaste overgangsmaatregelen. Net als de heer Bosman blijf ik
moeite houden met het feit dat de mensen onzeker zijn en wachten op een
mogelijke uitkomst. Wij hebben een aantal van hen gesproken op 8 en 9
november. Het is ingewikkeld, want het betreft de MIP, het
invaliditeitspercentage en het bijzondere invaliditeitspensioen bij
elkaar. Om hier een technisch debat te voorkomen, want daar komen wij
dan toch niet uit, vraag ik de minister om zo spoedig mogelijk met een
voorstel te komen. De minister schrijft op bladzijde 5 van haar brief
van 30 september dat zij binnenkort in overleg zal treden met de BNMO om
de impasse te doorbreken. Wij zijn nu vier maanden verder. Ik hoop dat
er gesproken wordt, ik neem aan van wel, en ik hoop dat de minister ons
kan vertellen wat de volgende stappen zijn.

Ik vertrouw erop dat mevrouw Bruins Slot terugkomt op de revisie van het
PTSS-protocol en DSM 5, gezien haar expertise. In deze paragraaf 12.5
staat dat ook andere NAVO-landen dit standpunt innemen. Naar welk
standpunt wordt hier verwezen? Op welke wijze nemen welke NAVO-landen
dit over? Nu de minister in deze paragraaf naar andere NAVO-landen
verwijst, ben ik heel benieuwd of zij dat ook op andere punten zal doen,
bijvoorbeeld als het om de pensioenregelingen gaat.

Dan nog een opmerking over onderzoek naar zelfdoding onder veteranen. Ik
weet dat er inmiddels een beschrijvend onderzoek is; daarover hebben wij
vorige keer gesproken. Op welke wijze zal de Kamer daarover zo spoedig
mogelijk worden geïnformeerd?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik kom nog even terug op de
bezwaarschriften. Ik ben het met mevrouw Eijsink eens dat dit vraagstuk
snel moet worden opgelost. Heeft zij de brief van 25 september van de
heer Knoops over de zaak van Dave Maat gelezen? Dit is enigszins
vergelijkbaar. De heer Knoops schrijft dat er in ieder geval tien
Dutchbat-3-militairen zijn met een vergelijkbare situatie. Hoe denkt
mevrouw Eijsink over die brief?

Mevrouw Eijsink (PvdA): De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
25 maart 2013 over de heer Maat heeft tot een bijzondere uitkomst
geleid. De brief van de heer Knoops aan de Kamer heeft betrekking op 40
Dutchbatveteranen. Zo'n 20 veteranen denken dat zij in lijn met die
uitspraak mogelijk in aanmerking zouden komen voor … Dit is naar mijn
mening niet helemaal vergelijkbaar met wat ik nu naar voren breng, maar
ik ben blij dat de heer Van Dijk dit aankaart want ik deel zijn zorg.
Tijdens het overleg op 24 juni vorig jaar heb ik de minister al gevraagd
om over deze uitspraak in overleg te treden met de bonden. Toen was
immers al bekend dat een aantal veteranen zich heeft gemeld bij de
bonden. Ik heb haar gevraagd met de bonden te praten over de
mogelijkheden die zij ziet.

In antwoord op de vraag van de heer Van Dijk merk ik op dat het van
belang is dat de procedure over deze aanvragen zo kort mogelijk duurt.
Dave Maat heeft bijna twintig jaar moeten procederen en wachten. De
minister was het ermee eens dat dit niet kan. Ik roep via de heer Van
Dijk de minister op om hier zo snel mogelijk op te reageren. Overigens
is de Ombudsman hier ook bij betrokken, net als bij de BNMO-gevallen.

Hoe staat het met de uitvoering van de regeling voor restschade in het
kader van de ereschuld en volledige schadevergoeding? De minister
schrijft dat eind 2013 een begin wordt gemaakt met de uitvoering. Het
betreft 400 zaken. Er is heel veel goed gedaan in het kader van de
ereschuldregeling. Die is zeven jaar geleden ingezet, maar ik ben bang
dat wij aan een tweede regeling moeten beginnen als wij nu niet direct
die restschade kunnen inzetten. Lof voor het een, goed dat het allemaal
is doorgezet want veel mensen zijn blij en content, maar de afhandeling
duurt te lang.

De voorzitter: Mevrouw Eijsink, u hebt 14,5 minuten van uw spreektijd
gebruikt.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Dit is de voortzetting van het
notaoverleg Veteranen en binnenkort zullen wij over het Veteranenbesluit
spreken. Dit heeft lang op zich laten wachten, maar hopelijk komt er nu
snel een goed werkend systeem voor veteranen; het debat is op 6 maart.

Het is goed dat er een overgangsrecht is voor de herkeuring van
veteranen met PTSS, dat dit recht is verruimd en dat de minister bereid
is om het in overleg met de bonden eventueel nog verder te verruimen.
Dringen de bonden daarop aan?

Hoeveel veteranen vallen nu onder dit overgangsrecht? Moeten zij daar
zelf achteraan of wordt dit automatisch toegepast? Graag een reactie.

In het vorige debat zei de minister dat gevallen waarin nog geen sprake
is van een medische eindtoestand, nu wel als een medische eindtoestand
worden beschouwd, om de onzekerheid weg te nemen. Dit was een reactie op
het feit dat veel militairen al heel lang in een tijdelijke situatie
verkeren en nu opeens een flinke daling van het inkomen op hun bord
kregen. Nu lees ik dat alleen hetzelfde invaliditeitspercentage als
basis voor het inkomen wordt gehandhaafd als het binnen de bandbreedte
van 20% valt. Maar het gaat hierbij toch ook om schrijnende gevallen,
die in één keer van voor 80% afgekeurd naar voor 20% zakken? Die komen
namelijk ook voor. Dat betekent voor hen een daling in het inkomen die
na lange tijd van inactiviteit niet makkelijk valt te compenseren. Wat
heeft de minister hun te bieden? Zijn er mogelijkheden om hen te helpen
bij re-integratie, alvorens zij op hun inkomen worden gekort? Om hoeveel
mensen gaat dit?

Verder maakt de minister in haar aanvullende nota melding van 230
bezwaarschriften in het kader van de BNMO. Inmiddels zijn het er meer.
Er is sprake van een impasse vanwege de wens van de minister om deze
gevallen individueel af te handelen en de wens van de BNMO om dit
collectief af te handelen? Is die impasse inmiddels doorbroken? Dit mag
toch niet te lang duren; eerdere sprekers zeiden dit al, en terecht.
Wordt er onderzoek gedaan naar een oplossing en hoe staat het met het
overleg?

Nu de brief van advocaat Knoops van 25 september over de zaak-Dave Maat,
die 25 maart jongstleden in het gelijk werd gesteld. Ik noemde deze
brief al. Knoops schrijft dat zich daarna 65 veteranen hebben gemeld met
vergelijkbare gevallen, onder wie tien Dutchbat III-militairen. Voor
deze veteranen is er nog niets geregeld, ondanks het heldere juridische
kader dat is ontstaan in de zaak-Dave Maat. Is de minister niet op zijn
minst moreel verplicht om deze mensen zo goed mogelijk te behandelen? De
minister wil daar nog niet aan, maar zodoende worden deze mensen wel
opgezadeld met jarenlang procederen. Althans, dat risico is groot, en
dat terwijl het gaat om veteranen met PTSS. Is hier geen betere en
snellere oplossing voor te verzinnen? Of spelen financiële overwegingen
een rol? In zijn brief van 6 augustus vraag de BNMO om geen termijnen
voor bezwaarschriften in te stellen inzake het PTSS-protocol; dat zou
namelijk tot onverantwoorde uitkomsten kunnen leiden vanwege de haast
die dan wordt opgelegd. Geeft de minister hier gehoor aan?

Over de AWBZ schrijft de minister dat door de keuze van decentralisatie
met betrekking tot de AWBZ, moet worden bezien welke gevolgen deze heeft
voor de militairen in werkelijke dienst en hoe de zorg voor en aan
militairen in de regelgeving kan worden gewaarborgd. De minister wijst
erop dat Defensie nu opdraait voor aanvullende meerkosten voor militaire
oorlogs- en dienstslachtoffers als deze voorzieningen ontoereikend zijn.
Zij is met VWS in overleg, om te bekijken wat voor Defensie de
meerlasten zullen zijn. Begrijp ik het goed dat de minister van Defensie
hiermee garandeert dat militairen en veteranen hiervan geen hinder
zullen ondervinden, hoe die decentralisatie ook uitpakt? Neemt de
minister ook alle eventuele meerkosten voor haar rekening? Wij vragen
ons af hoe dit in de praktijk zou kunnen uitwerken, wanneer een gemeente
bijvoorbeeld de noodzakelijke ondersteuning lager inschat. Wie stelt dan
vast wat er aanvullend moet gebeuren?

Het RIVM gaat onderzoek doen naar zelfmoord onder veteranen. Ik heb daar
eerder aandacht aan besteed. Het is goed dat dit onderzoek er komt. In
december komt dit naar buiten. Wij wachten het af. 

Het is heel goed dat de ereschuldregeling er komt. Daarover wordt gemeld
dat deze tot een overschrijding van de begroting heeft geleid. Het gaat
om 130 miljoen plus 96 miljoen, dus in totaal om circa 230 miljoen euro.
Kan de minister zeggen hoe groot de overschrijding was en waarvan deze
ten laste is gekomen?

De voorzitter: De heer Van Dijk heeft vijf minuten van zijn spreektijd
gebruikt. Dat geeft hem een goede indicatie van wat er voor hem
overblijft in de volgende termijn.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Het CDA vindt dat politiek en
samenleving een bijzondere zorgplicht voor veteranen hebben. Veteranen
hebben zich voor Nederland en zijn belangen ingezet. Het gaat daarbij
vooral om maatschappelijke erkenning en waardering, maar ook om goede
zorg. Het is daarom mooi dat zovele veteranen hier, op uitnodiging van
de Eerste en Tweede Kamer, op bezoek zijn geweest. Uit eigen ervaring
kan ik zeggen dat het goede en soms echt pittige gesprekken waren, maar
ook gesprekken waarin bepaalde vragen onbeantwoord bleven en waarvan ik
als Kamerlid vond dat we er verder mee aan de slag moesten gaan.

Wij hebben een wet, wij zijn op de goede weg, maar er zijn altijd zaken
die nog anders en beter kunnen. Ik moet eerlijk zeggen: het is heel
bijzonder hoe de partners van de veteranen, die waren meegekomen, hun
man of vrouw steunen. Ik vond het heel waardevol om dat te zien. Ik wil
de minister en de CdS bedanken voor hun aanwezigheid, die heb ik zeer op
prijs gesteld. Ik zie in deze aanvullende nota en in het
Veteranenbesluit dat de minister het veteranenbeleid echt een warm hart
toedraagt. Ik ben blij dat we dit notaoverleg op deze manier kunnen
voortzetten.

We kunnen dus trots zijn op onze veteranen. Met velen gaat het goed; zij
zijn nog werkzaam bij defensie of inmiddels uit dienst. De vragen die ik
hierna zal stellen, gaan echter vooral over de veteranen met wie het
beter zou kunnen gaan en die een steun in de rug nodig hebben. Een
aantal zaken zal ter sprake komen bij het Veteranenbesluit, en die zal
ik bewaren tot dan. Een aantal zaken zal ik nu naar voren brengen. De
collega's hebben het al gehad over de BNMO en de afhandeling van de
bezwaarschriften. Ik kan het kort houden: ik sluit mij aan bij de vragen
van de PvdA, de VVD en de SP hierover.

De minister schrijft in haar aanvullende nota dat steeds meer jonge
veteranen en hun gezinnen zich melden met complexe problemen. Aan de ene
kant is het goed dat zij de weg naar de hulpverlening vinden, aan de
andere kant is dit zorgwekkend. Wat voor soort complexe problemen zijn
het? Vallen hierbij bepaalde missies of soms lichtingen binnen missies
op? Waarom vraag ik dit aan de minister? Binnen de Afghanistan- en
Uruzganmissie zal de lichting van 2007, die de Slag om Chora heeft
meegemaakt, een heel andere problematiek hebben gekend dan bijvoorbeeld
de lichting van 2008, waarin ikzelf heb gezeten. Wat doet de minister
met dit soort gegevens? Probeert ze daar ook een bepaald leereffect uit
te halen en om proactief op te treden?

Verder schrijft de minister dat er steeds meer aanpassingsproblemen en
angststoornissen zijn. Bij problemen met aanpassingsstoornissen hebben
we het bijvoorbeeld over relatieproblematiek en een lichte
geestelijke-gezondheidszorgproblematiek, zoals angsten of pleinvrees.
Die zijn uit de verzekerde zorg gehaald. Ook veteranen moeten de kosten
daarvoor nu dus zelf gaan betalen. Heeft de minister daarvoor een
voorziening getroffen? Ik verwijs kortheidshalve naar de motie die het
CDA en de VVD daarover ooit hebben ingediend.

Defensie werkt natuurlijk aan een volledige schadevergoeding voor
veteranen die na 1 juli 2007 invalide zijn geraakt ten gevolge van een
dienstongeval of dienstverbandaandoening. Hoe staat het met de
uitvoering daarvan? Lukt het echt om die 400 zaken in 2014 en 2015 af te
wikkelen?

Er zijn ook nog vragen gesteld over de bezuinigingen in de langdurige
zorg, in de AWBZ. Dat waren terechte vragen van al mijn collega's, waar
ik mij gewoon bij kan aansluiten.

Ik heb nog een drietal onderwerpen. Het eerste heeft ook met veteranen
te maken. Helaas gaat de kazerne in Weert weg. Het CDA had heel graag
gezien dat de minister in staat was geweest om de plannen uit de regio
uit te voeren om de kazerne daar te kunnen behouden. Een en ander
betekent ook dat het monument voor de gesneuvelde Limburgse Jagers
aldaar dreigt te verdwijnen. Het CDA vindt het vanwege de geschiedenis
heel belangrijk dat dat monument juist dáár blijft. De minister zou in
overleg treden met de gemeente Weert en met de oud-strijders van de
Limburgse Jagers, en ze zou kijken naar de verschillende mogelijkheden
en de consequenties. Ik vraag de minister hoe het gesprek is gegaan, wat
het heeft opgeleverd. Kan zij haar sympathieke woorden ook omzetten in
daden?

Een ander punt is de kwestie van de Oorlogsgravenstichting. De vorige
keer, in juni, hebben we deze kwestie ook naar voren gehaald. Ik dank de
minister voor het werk dat zij hiervoor heeft gedaan. Er was geen, of
onvoldoende, geld om de graven van de Indonesische slachtoffers goed te
onderhouden. Het is mooi dat de minister van BZK, mede door de inzet van
de minister van Defensie, het budget voor de Oorlogsgravenstichting
heeft kunnen verhogen, en dat daardoor de oorlogsgraven aldaar goed op
orde blijven.

Ten slotte heb ik in mijn inbreng nog een vraag over DSM V en het
daarbij behorende protocol aan de hand waarvan veteranen worden gekeurd.
Binnen de geestelijke gezondheidszorg is er een soort nieuw woordenboek
van aandoeningen ontstaan. In het veld wordt heel veel gebakkeleid over
wat aan de hand van DSM V zou moeten worden toegevoegd. Gaat de minister
daar nu wel of niet iets mee doen? Als zij wil wachten totdat de
herziening van de protocollen is ingevoerd, zullen we volgens mij dan
zijn aanbeland in 2020. Dat zou de veteranen weinig zekerheid geven.

 

De voorzitter: Mevrouw Bruins Slot heeft iets meer dan 5,5 minuut van
haar spreektijd gebruikt. Dat geeft haar nog ruimte in de volgende
termijn.

Mevrouw Eijsink (PvdA): In dit debat heeft het CDA middels mevrouw
Bruins Slot altijd de nuldelijnsbuddyzorg ingebracht. Ik vraag mij af of
zij de mening van de Partij van de Arbeid en andere partijen deelt dat
de nuldelijnszorg van groot belang is en dat wij goed moeten kijken naar
de middelen en mogelijkheden om aan die kapstok vast te houden, naar het
Veteranenloket en het Veteranenbesluit toe. Ik verneem graag van mevrouw
Bruins Slot of zij nog steeds die mening heeft of inmiddels andere
gedachten heeft.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dit geeft mij meteen de mogelijkheid om een
aftrap te geven voor ons algemeen overleg over het Veteranenbesluit.
Nuldelijnsondersteuning en het mogelijk maken van mantelzorg is van heel
groot belang voor de veteranen. Hoe eerder veteranen kunnen worden
opgevangen, hoe minder groot de kans is dat problemen zich verder
ontwikkelen en groter worden. Daarom ook is die buddyzorg, die
nuldelijnsondersteuning, van belang. Ik ben het eens met wat mevrouw
Eijsink zegt, namelijk dat het heel goed is om te bekijken hoe dat geld
wordt besteed en of het uiteindelijk voldoende zal zijn om die zorg te
kunnen bieden. De plannen van dit kabinet, waarin ook de PvdA zit, gaan
er namelijk voor zorgen dat ook deze vorm van zorg op bepaalde punten
wordt uitgekleed.

 

Mevrouw Eijsink (PvdA): Het is goed om te horen dat PvdA en CDA nog
steeds op dezelfde lijn zitten over de nuldelijnszorg. Overigens was
mijn vraag gericht op het vfonds, dat deze betaalt. Nuldelijnszorg is
natuurlijk heel iets anders dan de Postcode Loterij. Nog een laatste
vraag hierover. Inderdaad zullen we hierop uitvoerig terugkomen bij het
Veteranenbesluit. Is mevrouw Bruins Slot het met mij eens dat wij in de
richting van de Veteranenwet zicht moeten blijven houden op de
nuldelijnszorg en het buddysysteem, zorgvormen waarmee mensen in de
veteranenzorg of in andere vormen van mantelzorg -- zoals zij het
terecht noemde -- elkaar helpen?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ja, die opvatting deel ik volledig, zeker in
het kader van de komende plannen van het kabinet over de Wet
maatschappelijke ondersteuning. Er wordt veel meer van de mensen zelf
verwacht en de daarvoor benodigde middelen en instrumenten komen er niet
altijd bij. Dus jazeker, in het kader van de uitwerking van de
Veteranenwet en de bijzondere zorgplicht die wij, de Kamer en zeker de
regering, hebben, moet dit echt veel aandacht krijgen.

De voorzitter: Daarmee komt een eind aan de eerste termijn van de Kamer
in dit notaoverleg. Voordat ik de regering de gelegenheid geef om in
haar eerste termijn te antwoorden, schors ik deze vergadering voor een
kwartier. 

De vergadering wordt van 16.45 uur tot 17.00 uur geschorst.

De voorzitter: Ik heropen dit notaoverleg. Wij zijn toe aan de eerste
termijn van de kant van de regering. Ik geef het woord aan de minister
van Defensie.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Hartelijk dank voor de inbreng
en voor de gestelde vragen. We spreken vandaag wederom over de
veteranen. Net als de leden zou ik graag even willen stilstaan bij de
ontvangst op 8 en 9 november jongstleden door de Staten-Generaal van
heel veel veteranen die gewond zijn geraakt tijdens missies of daaraan
psychisch letsel hebben overgehouden. Ik vond het een heel mooi
initiatief en volgens mij is het ook zeer geslaagd geweest. Ik dank u
dan ook zeer voor de uitnodiging om hierbij aanwezig te zijn. Er was
sprake van een grote belangstelling. Het gaf mij maar ook u als leden de
gelegenheid om met de verschillende veteranen diepgaand in gesprek te
gaan in bepaalde gevallen. De verhalen van onze veteranen zijn
natuurlijk stuk voor stuk heel intens, overigens ook als ze niet gewond
geraakt zijn of niet psychisch letsel hebben opgelopen. Wat mij vooral
is bijgebleven is die enorme trots op de geleverde prestaties en wat zij
hebben gedaan maar vooral ook op hun ervaringen en wat zij hebben
meegemaakt. Door mevrouw Bruins Slot werd terecht gewezen op de
partners. Het is waar hoe sterk die partners soms in hun schoenen moeten
staan om alles te kunnen dragen. Er wordt ook heel vaak een hoge prijs
betaald. Daar mogen we inderdaad weleens bij stilstaan.

Tijdens dat soort dagen komen natuurlijk ook veel zaken naar voren die
niet goed gaan. De gevolgen van een verwonding, lichamelijk of
geestelijk, zijn ingrijpend. Het is heel moeilijk om je leven weer op de
rails te krijgen als dat behoorlijk ontspoord is geraakt. Er wordt veel
hulp geboden maar niet in alle gevallen gaat het dan ook onmiddellijk
goed, ook soms niet in een langer traject. Wat ik wel weet, is dat veel
Kamerleden zijn aangesproken over specifieke problemen, grote en
ingewikkelde problemen. De informatie die aan Defensie beschikbaar is
gesteld, hebben we tot ons genomen en beoordeeld. We hebben moeten
constateren dat in de meeste gevallen sprake is van een langdurig
zorgtraject en een intensieve begeleiding vanuit Defensie. Wat we ook
hebben gedaan, is naar aanleiding van vragen contact opnemen met de
veteranen en/of hun relatie, ook om na te gaan waar we aanvullende hulp
zouden kunnen bieden. Ik denk dan ook dat we in alle opzichten kunnen
spreken van twee succesvolle dagen, die zeer voor herhaling vatbaar
zijn.

Verder denk ik dat de Kamer er met mij van overtuigd is dat het van
cruciaal belang is om goed voor onze veteranen te zorgen. Dat is wat ze
op z'n minst verdienen, namelijk de erkenning en de waardering maar
zeker ook de zorg als die nodig is. We focussen ons daarmee op datgene
wat centraal staat, namelijk de veteraan en de diensten van de veteraan
in het belang van Nederland.

Dan nog iets over het notaoverleg van 24 juni over de Veteranennota. Dat
overleg ging op z'n zachtst gezegd wat stroef. We hebben toen weliswaar
uitgebreid gesproken maar er waren behoorlijk wat opmerkingen over de
vorm en de inhoud van de Veteranennota. Ik heb toen gemeld dat we dit
niet nog een keer laten gebeuren en dat we dit dan ook anders gaan doen.
Daar wordt inmiddels hard aan gewerkt. In deze tussenrapportage of deze
uitbreiding is dat nog niet helemaal in de juiste vorm gegoten,
simpelweg omdat we daarvoor meer tijd nodig hebben, maar ik wil wel
alvast een aantal uitgangspunten meegeven voor de eerstvolgende nota.

Het eerste uitgangspunt is dat transparantie en draagvlak voor een groot
deel de effectiviteit van het veteranenbeleid bepalen. Dit pleit voor
een interactieve aanpak onder het adagium "voor en door veteranen".
Mevrouw Eijsink heeft daar ook over gesproken. Bij de totstandkoming van
de eerstvolgende nota wil ik dan ook veel verschillende partijen uit
veteranenland betrekken.

Het tweede uitgangspunt dat natuurlijk ook met het eerste uitgangspunt
samenhangt, is dat de nota beter alle inzet en activiteiten die in
Nederland plaatsvinden in het kader van veteranen zal moeten
weerspiegelen. Hiertoe hebben we aan het Veteraneninstituut gevraagd om
vanuit een heleboel verschillende invalshoeken de activiteiten zoals
uitgevoerd door verschillende organisaties op het gebied van veteranen,
overzichtelijk en inzichtelijk te maken. Dit zal als bijlage aan de nota
worden toegevoegd.

Het derde uitgangspunt is de effectiviteit van het veteranenbeleid, de
normering en de toetsbaarheid ervan. De nota in de huidige vorm is
vooral beschrijvend van aard. Dat heeft ook tot dat stroeve gesprek
destijds geleid. Dat wil ik graag veranderen naar meer analyserend. Ik
wil heel graag toe naar een document waarin duidelijk wordt wat onze
beleidsdoelstellingen zijn en wat we doen om die te bereiken en hoe
succesvol we hiermee zijn. Daarmee zal de nadruk meer op de inhoud komen
te liggen dan op het proces. Ik hoop van arte dat het daarmee ook voor
de Kamer wat toetsbaarder wordt. Zoals gezegd, zullen meerdere partijen
betrokken worden bij de Veteranennota van 2014. Ik zal ook de Kamerleden
benaderen om zich over dit proces te buigen, zodat het een gedragen
document is. Uiteraard staat dat uw controlerende taak niet in de weg.
Dat benadruk ik nog maar eens even.

Dan kom ik te spreken over het Veteranenbesluit en het Veteranenloket.
Binnenkort hebben we een algemeen overleg over het Veteranenbesluit,
maar het lijkt mij toch goed om wat dat betreft nu even wat vooruit te
blikken. Een heel belangrijke stap is natuurlijk geweest de
totstandkoming van het Veteranenbesluit. Het maakt het mogelijk dat de
Veteranenwet die nota bene op initiatief van deze Kamer -- daar mag u
terecht trots op zijn -- tot stand is gekomen, in werking treedt. Het
besluit is tot stand gekomen in overleg met de centrales van
overheidspersoneel en vertegenwoordigers uit de veteranengemeenschappen.
Defensie heeft dus niet bepaald in een achterkamertje en totaal
geïsoleerd dat besluit het licht doen laten zien. Eind vorig jaar is
het besluit aan de Kamer aangeboden. Dat heeft inderdaad even geduurd,
zeg ik de heer Van Dijk na. Inmiddels heeft de Kamer op 21 januari
jongstleden een technische briefing gehad over het besluit, volgens mij
tot genoegen van de aanwezige leden. Ik hoop dan ook van harte dat we nu
vaart kunnen gaan maken.

Een specifiek onderdeel van het besluit is toen ook toegelicht, te weten
het Veteranenloket. Ik begrijp de specifieke interesse van de Kamer
hiervoor, aangezien het hier wel een huzarenstukje uit de wet betreft.
Dit loket geeft als frontdesk toegang tot revalidatie, re-integratie,
materiële zorg, maatschappelijke ondersteuning en gespecialiseerde
geestelijke gezondheidzorg. In het notaoverleg een half jaar geleden is
het al gezegd en nu in dit overleg ook weer in iets andere bewoordingen,
maar ik geef de leden groot gelijk: het mag niet weer uitlopen op het
van het kastje naar de muur sturen van veteranen die klachten, wensen of
vragen hebben. Het is mede daarom dat we de projectgroep Inrichting
Veteranenloket in het leven hebben geroepen. We willen namelijk alles op
een goede manier definitief inrichten. Ik heb eerder gemeld dat ik
voornemens was in januari 2014 dat loket te openen. Dat leidde toen tot
nogal wat protest vanuit de Kamer. Toen heb ik besloten, overigens in
overleg met de Kamer, dat ik dat pas zou doen als de Kamer de
gelegenheid zou hebben gehad om op het concept-Veteranenbesluit te
reageren. Dat proces is nu gaande. Op 6 maart hebben we het overleg
daarover en dan kunnen we ook nader ingaan op de inrichting van het
Veteranenloket en op de vraag hoeveel tijd er nog voor nodig is. Als we
vaart maken, denk ik dat we medio dit jaar fase een van de inrichting
achter de rug hebben en dat we einde van dit jaar fase twee moeten
kunnen afronden en we daarmee dan over een volwaardig Veteranenloket
beschikken.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik hoor de minister zeggen dat fase een deze
zomer wordt afgerond en dat fase twee eind van dit jaar zal worden
afgerond. Zoals op pagina 4 van de nota staat betreft fase een de
registratie et cetera en zou de volledige ontwikkeling van de
bedrijfsvoering en informatievoorziening die meer tijd vergen, fase twee
behelzen. Welke betekenis heeft dat? Als Kamer hebben we het heel lang
over het Veteranenloket gehad. Bij het loket gaat het om één man,
één plan en één vrouw, één plan. Wat betekent dit dan waar het
gaat om die fasering? Daar sloeg de Kamer namelijk al eerder op aan. Als
je het loket opent, moet dat in één keer goed zijn met alles er erop
en eraan. Mag ik de minister dus vragen wat hiermee bedoeld wordt? Is de
bemensing rond? Zijn de criteria rond? Is alles aanwezig om het loket te
openen naar de letter en de geest van de wet zoals bedoeld? Zo'n fase
twee klinkt mij namelijk niet zo plezierig in de oren. Het is óf "we
gaan ervoor en het is klaar" óf we hebben een fase waarin we nog niet
weten waar we aan toe zijn.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik weet nu even niet uit mijn hoofd of u
tijdens de technische briefing bent geïnformeerd over het project
Inrichting Veteranenloket. Om u wellicht enigszins gerust te stellen
herhaal ik het in ieder geval. Nogmaals, we doen het niet bepaald in een
achterkamertje en geïsoleerd. Het project Inrichting Veteranenloket
wordt uitgevoerd door het Veteraneninstituut onder verantwoordelijkheid
van de Hoofddirecteur Personeel van Defensie. Hiertoe is een
projectorganisatie ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers van het
Veteraneninstituut, LZV, ABP en Defensie onder leiding van
luitenant-generaal buiten dienst Hans Leij. Afstemming vindt daarnaast
plaats met de contactraad voor de uitvoering van het veteranenbeleid. De
contactraad zorgt voor afstemming tussen het Veteraneninstituut als
uitvoering van het project Inrichting Veteranenloket namens het
ministerie van Defensie en de belangenbehartigende vertegenwoordigende
organisaties. Zoals ik zei, is het streven om het Veteranenloket door
middel van een gefaseerde aanpak te realiseren. Dat heeft vooral te
maken met de bedrijfsvoering en bijvoorbeeld ook met het stroomlijnen
van de ICT. In fase een zijn de procesinrichting en de bemensing van het
Veteranenloket aan de orde. Daarmee kan wat mij betreft het
Veteranenloket ook volledig operationeel zijn. Ik heb het dan over
receptie, dienstverlening en zorgcoördinatie. Hiermee kan het
Veteranenloket van start. Als dat niet zo zou zijn, ga ik er toch echt
van uit dat de mensen die voor ons de inrichting van het Veteranenloket
helemaal definitief in de steigers zetten en uitvoeren, ons daarvoor
zouden waarschuwen. Fase twee, die wat meer tijd vraagt, heeft te maken
met de bedrijfsvoering en met name ICT en informatievoorziening. Dat
vergt dus iets meer tijd. We doen het zo snel mogelijk maar we moeten
ook zorgvuldig tewerk gaan om het helemaal op te lijnen. Volgens mij
zijn we daarmee aan het eind van dit jaar klaar. Dat doet echter niets
af aan het feit dat na fase een het Veteranenloket volledig operationeel
kan gaan functioneren.

 

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dank voor deze toelichting van de minister. Als
er wat betreft fase twee wordt gesproken van "de volledige ontwikkeling
van de bedrijfsvoering en de informatievoorziening vergt meer tijd" is
mijn vraag wat ik mij daarbij dan moet voorstellen. We willen dat de
veteraan naar dat loket kan gaan en dat alles dan gewoon klip-en-klaar
en ook echt af is. Wat kan dan nog niet van wat we eigenlijk willen? In
feite duurt het dan wel heel erg lang. Dus wat missen we om het volledig
te laten draaien? Wat is dan het verschil tussen fase een en fase twee?

Minister Hennis-Plasschaert: Het gaat dan met name om de vraag of alles
geautomatiseerd dan wel handmatig moet worden ingevoerd. Er is niets mis
met handmatig invoeren, maar automatiseren duurt iets langer en dat
betitel ik als fase twee. Fase een betekent dat het loket volledig
operationeel kan zijn 

Voorzitter. Dan kom ik te spreken over de volledige
schadevergoedingsregeling. In het vorige overleg hebben we het ook gehad
over de ereschuldregeling. Dank overigens voor de vriendelijke woorden
over de uitvoering van de ereschuldregeling. Ik heb bij de vorige
gelegenheid ook gezegd -- volgens mij is het ook in verschillende
documenten aan de Kamer geschreven -- dat na de ereschuldregeling een
start zal worden gemaakt met de uitvoering van de volledige
schadevergoedingsregeling en dat moment breekt nu aan. Dit is het
sluitstuk van de financiële regelingen voor militaire oorlogs- en
dienstslachtoffers. Met deze regeling is het niet meer nodig de Staat
aansprakelijk te stellen om in aanvulling op het militair
invaliditeitspensioen een vergoeding voor de geleden schade te
ontvangen. Zowel de ereschuldregeling als de volledige
schadevergoedingsregeling wordt opgenomen in het besluit Aanvullende
arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. De
Algemene Maatregel van Bestuur waarover in 2012 overeenstemming is
bereikt met de centrales van overheidspersoneel zit nog in het
wetgevingstraject, maar het is mijn voornemen om op korte termijn,
zijnde nog dit kwartaal, deze regelingen aan de ministerraad aan te
bieden.

Na advies van de Raad van State zullen beide regelingen vervolgens met
terugwerkende kracht formeel in werking treden. Het spreekt voor zich
dat parallel daaraan alle voorbereidingen voor de uitvoering van de
regeling worden getroffen. Dit betekent onder andere dat ik met de
centrales van overheidspersoneel op korte termijn zal spreken over de
uitvoeringsregeling.

De ereschuldregeling heeft een behoorlijk aparte behandeling gekregen.
Dat had ook te maken met het geld. Dat was ook de reden waarom wij vaart
konden maken met de ereschuldregeling, eigenlijk als uitzondering op de
regel. Normaal moet een wetgevingstraject namelijk wel volledig
doorlopen zijn. Dit heeft een bepaalde druk op de capaciteit
meegebracht, maar zoals gezegd: ik ga nu vaart maken. Het is van belang
om vaart te maken en dit sluitstuk tot een einde te brengen.

Alle leden hebben over de hervorming van de langdurige zorg gesproken.
Ik begrijp heel goed dat over de hervormingen van de langdurige zorg
hier de nodige vragen leven. De doelstelling van de langdurige zorg
lijkt mij evident, namelijk om ook in de toekomst over een kwalitatief
hoogwaardig en betaalbaar zorgstelsel te kunnen blijven beschikken. Dat
is in ons aller belang en ook in het belang van de generaties na ons. Om
dit te bereiken wordt de AWBZ inderdaad teruggebracht tot een
voorziening voor alleen de zwaarste langdurige zorg. Lichtere vormen van
zorg worden overgeheveld naar de Wmo, de Wet maatschappelijke
ondersteuning, en de Zorgverzekeringswet.

Deze ontwikkeling raakt zeker ook de zorg door Defensie en meer
specifiek de zorg voor veteranen. Daarover kan geen misverstand bestaan.
Defensie heeft een bijzondere zorgplicht voor veteranen, zoals ook is
vastgelegd in de Veteranenwet. Die zorgplicht is niet facultatief, maar
structureel. Ik voel die dus niet naar believen, ik voel die permanent
en zo ook de rest van mijn organisatie. De Kamer heeft ons terecht
meermaals erop gewezen dat deze zorg ook in het nieuwe stelsel geborgd
moet blijven. Ik ben mij hiervan zeer bewust en heb dit ook zo in het
kabinet besproken. In de Kamerbrief over de hervorming langdurige zorg
van 25 april 2013 heeft staatssecretaris Van Rijn opgenomen dat bij de
stelselwijziging langdurige zorg rekening moet worden gehouden met de
positie van Defensiepersoneel, veteranen en invalide militairen. Op dit
moment -- ik heb het eerder gezegd, maar hecht eraan om dit verhaal nog
een keer te houden -- is er op ambtelijk niveau nauw overleg met het
ministerie van VWS om te inventariseren hoe deze stelselwijziging de
zorgverlening door Defensie aan veteranen en militaire oorlogs- en
dienstslachtoffers raakt. Daarbij wordt zeer goed gekeken naar de
toegang en de bekostiging van deze zorg. Ook wordt constructief bezien
hoe de beschikbaarheid en de kwaliteit van de veteranenzorg via het LZV,
het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen, gewaarborgd worden. Dat alles
kost even tijd. Ik vraag daarvoor dus enige ruimte en begrip. Op basis
van de gesprekken die ik voer en die op ambtelijk niveau worden gevoerd,
heb ik het vertrouwen dat ook in het nieuwe zorgstelsel de bijzondere
zorg voor de veteranen gegarandeerd is. Ik begrijp echter goed dat de
Kamer mij heus niet zomaar op mijn blauwe ogen gelooft. Als de afspraken
tussen VWS en Defensie definitief hun beslag krijgen, zal ik dus de
Kamer daarover conform informeren. Tot dusverre moet ik echter verwijzen
naar de gesprekken die nog gaande zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik hoor de minister; wij zullen dus de
gesprekken afwachten. Kan zij nu echter al zeggen in welke richting zij
gaat? Ligt het niet voor de hand, gezien de bijzondere zorgplicht voor
veteranen, om het Defensiepersoneel uit te sluiten van die
decentralisering en om het centraal te houden? Is dat een optie?

Minister Hennis-Plasschaert: Dat lijkt mij gevaarlijk, omdat er
alternatieven zijn. De vraag is dan ook waar de meerkosten hun beslag
moeten krijgen. Geef mij nu heel even de ruimte. De zorgplicht staat
voorop; die is in de wet vastgelegd. De Kamer zal mij daaraan houden,
maar ik voel mij daaraan ook gehouden. Nogmaals, het is niet een
facultatief iets. Het is structureel en ik zal daar geen loopje mee
nemen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik begrijp heel goed dat er tijd nodig is voor
een zorgvuldig proces. Is het echter mogelijk dat de minister ons voor 6
maart, wanneer wij spreken over het Veteranenbesluit waarbij dit weer
aan de orde komt, een update geeft waar wij staan, ook al zijn de zaken
dan nog niet uitgewerkt? Ik zou het zeer op prijs stellen en ik denk
mijn collega's ook, als ik hen zo beluister, dat de Kamer hierover wordt
geïnformeerd. Anders wordt dit ook in het debat op 6 maart weer iets
wat wij niet ingevuld krijgen. Ik zou het bijzonder op prijs stellen.
Dan heeft de Kamer ook enigszins een houvast in het proces.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik zal mijn uiterste best doen om in een
update te voorzien. Ik acht echter de kans aanwezig dat de gesprekken
dan nog steeds gaande zijn en dan heb ik weinig ander nieuws te melden
dan ik nu meld. Dat is geen onwil, maar soms heeft iets meer tijd nodig.
Nogmaals: zodra er meer duidelijkheid is over meerkosten, toegang,
bekostiging et cetera, dan wordt de Kamer ook conform geïnformeerd.
Daar heeft de Kamer ook volledig recht op. Ik zeg de Kamer toe dat ik
mijn best doe om voor 6 maart een update te verzorgen, maar wel onder
het voorbehoud dat er een update te verzorgen valt.

Voorzitter. Ik vrees dat er nu wat vragen door elkaar gaan lopen, omdat
ik alle vragen probeer te beantwoorden. Alle woordvoerders hebben
gesproken over de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en
Dienstslachtoffers. Dat begrijp ik ook. Er zijn inderdaad vele
bezwaarzaken op dit moment in behandeling bij de BNMO. Het gaat daarin
niet alleen om de lagere percentages, maar ook om de initiële uitslagen
en de constatering van dienstverband. De realiteit is tegelijkertijd ook
dat vele bezwaarzaken momenteel niet in behandeling worden genomen omdat
een nadere onderbouwing ontbreekt. De BNMO heeft voor een groot deel van
deze zaken een collectief bezwaar ingediend tegen het PTSS-protocol.
Defensie heeft die collectieve aanpak afgewezen. Volgens mij doet een
aantal leden van de Kamer dat ook. Ik ben ook blij dat dit breed door de
Kamer lijkt te worden onderschreven. Ik ben namelijk echt van mening dat
geen geval gelijk is en dat de bezwaren met individuele gronden moeten
worden onderbouwd voordat zij behandeld kunnen worden.

Ik ben met de Kamer zeer van mening dat veteranen recht hebben op een
zorgvuldige behandeling van hun bezwaarzaak, maar ook op een spoedige
uitslag. Het kan natuurlijk niet tot sint-juttemis duren. Het duurt al
veel te lang. Inmiddels ben ik samen met het ABP in constructief overleg
met de BNMO over een plan van aanpak voor het wegwerken van de inmiddels
circa 280 bezwaarschriften. Men heeft dus gelijk, het aantal is al weer
gegroeid. Uiteindelijk is niemand gebaat bij een eindeloze procedure. Ik
doe wat ik kan om er verder invulling aan te geven. Ik hoop van harte
dat de BNMO straks met mij en het ABP inziet dat we echt moeten doorgaan
met constructief overleg. Dat constructieve overleg is op dit moment
constructief en dat wil ik graag zo houden.

De heer Bosman vroeg of, overeenkomstig de motie, in de toekomst voor de
zorg van veteranen gebruikgemaakt kan worden van HGIS-gelden. Mevrouw
Bruins Slot vroeg daar ook naar. Het antwoord is ja. Ik heb dat ook
bevestigd in diverse andere debatten. Er is het Budget Internationale
Veiligheid, zoals men weet. Ik ben met collega Ploumen in gesprek over
de precieze invulling ervan. Dit is ook een post en de Kamer wordt
daarover conform geïnformeerd. Het antwoord op de vraag is echter
volmondig ja.

 

Mevrouw Eijsink (PvdA): Nog een vraag over het vorige punt, de
bezwaarschriften BNMO. Wij hebben gewisseld dat wij allen de zorgen
delen. Wij hebben gewisseld dat wij van mening zijn dat het zorgvuldiger
en sneller kan. Het ABP is aan het werk gezet en is betrokken. Ik wil
van de minister weten waar wij de stip op de horizon zetten, en heel
dichtbij graag, voor de oplossing. De Kamer spreekt hier met
opeenvolgende ministers al drie jaar over. Ik vind dat wij met de kennis
van nu moeten weten wanneer wij dit tot een eind kunnen brengen. Het is
heel ingewikkeld; dat heb ik door de jaren heen ook kunnen ervaren. Wij
kunnen dit echter niet blijven wisselen. Wij hebben net gesproken over 8
en 9 november. In de drie sessies die de Kamer met de leden heeft gehad,
waren veel mensen aanwezig die in die collectieve verzoeken deelnemen.
Deze mensen hebben wij toegezegd dat wij voor hen zullen spreken tijdens
de debatten en de overleggen hier. Dat doen wij gezamenlijk. Ik vind ook
dat wij moeten proberen om een stap te zetten en dat wij in elk geval
van de minister moeten vernemen wanneer de volgende stap wordt gezet.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik zou willen dat ik mevrouw Eijsink op
haar wenken kon bedienen in dit opzicht, maar dat kan ik niet. Niet
alleen Defensie is hierin partij. Wij zijn ook afhankelijk van de BNMO.
Dat zal duidelijk zijn. In het verleden hadden mensen die hun bezwaar
niet onderbouwden, vooral een procedureel probleem en niet zozeer een
inhoudelijk probleem. Dat proberen wij nu met man en macht te
doorbreken. Ik ben met mevrouw Eijsink van mening dat spoed van groot
belang is, zonder dat die ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Ik heb
het echter niet alleen voor het zeggen. Er zijn verschillende partijen
bij betrokken. Dat betekent ook dat bij al die partijen de neus in
dezelfde richting moet staan. Dat gevoel heb ik nu wel. Het overleg is
constructief te noemen. Ik kan mevrouw Eijsink echter niet bedienen
zoals zij mij nu vraagt. 

 

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik begrijp goed wat de minister zegt. Zij hoeft
niet mij te bedienen, maar de veteranen. Dat is wat wij
gemeenschappelijk delen. Het is nu januari. Dit dossier loopt al drie
tot vier jaar. De minister zegt dat het ABP betrokken is, dat alle
partijen betrokken zijn en dat de neuzen dezelfde kant op staan. Dat is
winst. Het gaat echter ook over de capaciteit. De BNMO heeft een
beperkte capaciteit voor zover ik weet. Is de minister bereid of
überhaupt in staat om extra capaciteit beschikbaar te stellen? Dat zou
de stap voorwaarts moeten zijn. Het eerste is de inhoud en de neuzen
dezelfde kant op hebben, maar vervolgens is de vraag of er voldoende
mensen zijn om dit proces te steunen. Uit mijn eigen informatie weet ik
dat de capaciteit binnen de BNMO beperkt is. Wat wordt eraan gedaan om
binnen een half jaar op een rijtje te hebben wat er kan gebeuren in de
inmiddels meer dan 280 individuele situaties van mensen die al jaren
wachten?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik kan toezeggen dat ik bereid ben, te
bekijken of ik kan bijdragen in het capaciteitsprobleem bij de BNMO. Dat
betekent echter niet dat ik iedereen per se langs dezelfde weg wil
behandelen. Dat blijft dus nog steeds een belangrijk uitgangspunt in dit
proces. In antwoord op de vraag van mevrouw Eijsink en in het belang van
de veteranen zal ik bekijken of wij de BNMO kunnen bijstaan in het
creëren van extra capaciteit.

De heer Jasper van Dijk (SP): De minister en de BNMO staan tegenover
elkaar op het punt van individuele afhandeling tegenover collectieve
afhandeling. Is ook overwogen om door een derde partij te laten
onderzoeken wat hierin wijsheid is?

Minister Hennis-Plasschaert: Wijsheid is dat de impasse wordt
doorbroken, waar wij volop mee bezig zijn, en dat zo snel mogelijk tot
afhandeling wordt overgegaan. Hoe sympathiek het ook klinkt, een derde
partij onderzoek laten doen en daardoor opnieuw vertraging oplopen en
veteranen in onzekerheid laten verkeren is niet de juiste weg
voorwaarts. Ik ben echt van mening dat wij nu moeten doorpakken en daar
waar mogelijk tot afhandeling moeten overgaan. 

De heer Jasper van Dijk (SP): Dan rest de vraag of de minister kan
aangeven wanneer zij ons bericht geeft.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik hoop uiteraard, en dat spreekt voor
zich, de Kamer in de eerstvolgende Veteranennota nader te informeren.
Die laat niet meer zo heel lang op zich wachten. Defensie is, zoals
gezegd, niet de enige partij in dezen. Bij de volgende Veteranennota
hoop ik de juiste stappen voorwaarts te hebben gezet en met meer goed
nieuws te komen op dit punt.

De heer Bosman vroeg naar militairen met een onverwerkt jeugdtrauma. Ik
vond dat een interessante vraag. Hij stelde terecht dat je mentaal en
fysiek fit bent of niet. Er bestaat geen screening als zodanig op
onverwerkte jeugdtrauma's. Dat heeft ook alles te maken met de privacy,
die ook gerespecteerd moet worden. Als een militair in het dagelijks
leven goed functioneert en fysiek en mentaal fit wordt bevonden, is er
voor Defensie geen aanleiding om onderzoek te doen naar eventuele
jeugdtrauma's. Het lijkt mij ook heel moeilijk om daarvoor de kaders te
formuleren. Als er geen aanleiding is, is er voor ons ook geen opstapje
om daartoe over te gaan. Mocht een militair psychische klachten krijgen
na een uitzending, dan kan een eventueel onverwerkt jeugdtrauma in het
geneeskundig onderzoek wel worden meegenomen. Voor mij is echter van
belang dat voor de benodigde zorg en de geleverde voorzieningen geen
verschil wordt gemaakt of wel of niet sprake is van een jeugdtrauma. Dat
is voor mij het uitgangspunt. Dat het jeugdtrauma ineens een rol gaat
spelen en daarmee een zaak verergert of iets triggert, is afschuwelijk
voor het individu, maar mag voor mij geen verschil maken in de zorg en
de geleverde voorziening. 

Als daar aanleiding voor is, dus als blijkt, uit uw contacten of in het
veld, dat daarin wel onderscheid wordt gemaakt, dan verneem ik dat
graag, want dat kan wat mij betreft niet de bedoeling zijn.

De heer Bosman (VVD): Het is vaak andersom. Dat komt dan aan de orde
door de trigger van een uitzending of een heftige gebeurtenis tijdens de
dienst. Daarbij wordt dan teruggekeken: is het dienstgerelateerd of is
het nu ontstaan vanwege een onverwerkt jeugdtrauma? Als je zegt dat dit
ook had kunnen voorkomen bij een auto-ongeluk, dan kun je zeggen dat het
geen dienstongeval is maar een jeugdtrauma dat nu toevallig naar boven
is gekomen. In hoeverre praat je dan over de relatie met de dienst,
waardoor er eigenlijk zorg vanuit de dienst zou moeten komen? Of zegt de
dienst dan: sorry, maar dit is niet dienstgerelateerd? Hoe ga je met die
zorg om?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik begrijp heel goed wat u zegt, maar
nogmaals: voor mij gaat het vooral om de geleverde zorg en de geboden
voorziening. Ik ga dit nog een keer na om het zeker te stellen, maar als
er tijdens de dienst, tijdens een missie iets gebeurt waardoor iemand
fysiek of mentaal verwondt raakt, waarmee een ander trauma uit het
verleden naar boven komt waarop Defensie geen zicht had omdat wij
daarbij ook weer gebonden zijn aan bepaalde kaders, dan kan het
natuurlijk nooit zo zijn dat we dus maar even verwijzen, in de trant van
"sorry, de dienst had hier maar een marginale rol, dus u hebt minder
recht op bepaalde voorzieningen". Dat kan niet de bedoeling zijn. Ik
check dit nog even maar ik vind het een plausibel punt.

	Ik vraag ook uw begrip voor de kaders waaraan wij gebonden zijn,
bijvoorbeeld als het gaat om privacy.

	Mevrouw Eijsink heeft gevraagd wat een acute zorgvraag is. Hiervan is
sprake als de betrokkene aangeeft, direct medische, psychische of
maatschappelijke hulp nodig te hebben. Dat is dan ook onmiddellijk een
acute zorgvraag. Dus als er aan de bel wordt getrokken, door betrokkene
of door diens relatie, en er wordt aangegeven dat het acuut is, dan
hebben wij dit ook als zodanig te aanvaarden.

	Dan kom ik bij de nulde lijnsondersteuning, waarover mevrouw Eijsink en
mevrouw Bruins Slot vragen hebben gesteld. Terecht wordt gesteld dat de
kracht van de nulde lijnsondersteuning betekent dat de zorg dicht bij de
veteraan staat, maar ook wel weer op enige afstand van Defensie: door de
veteraan, voor de veteraan. Dat is ook een beginsel dat uw Kamer en ik
zo veel mogelijk willen handhaven. Dit neemt natuurlijk niet weg dat de
nulde lijnsondersteuning een belangrijk onderdeel vormt van de
veteranenzorg en dat Defensie hier een verantwoordelijkheid heeft.
Daarvoor loop ik niet weg en zal ik ook niet weglopen. Ik zal ervoor
zorgen dat ook mijn opvolgers in de verre toekomst er niet van kunnen
weglopen. De organisatie wil dat ook helemaal niet.

	Voor de financiering stelt het vfonds tot 2016 in beginsel €245.000
per jaar beschikbaar. De verwachting is -- dat is de inzet geweest --
dat de nulde lijnsondersteuning zich tot en met 2015, dus nog twee jaar,
ontwikkelt tot een kostenarm landelijk, dekkend en betrouwbaar nulde
lijnsondersteuningssysteem, dat ook in financiële zin zelfdragend is.
Maar natuurlijk blijven wij dit bij Defensie nauwlettend volgen. Dat
geldt ook voor mij. Als in aanloop naar 2016 blijkt dat de haalbaarheid
van deze doelstelling, dus van een landelijk dekkend kostenarm systeem,
onder druk komt te staan, dan zal ik mijn verantwoordelijkheid nemen,
want net als uw Kamer beschouw ik de nulde lijnsondersteuning als
cruciaal in de veteranenzorg. Maar ik acht het nu nog te vroeg om
vooruit te gaan lopen op die verantwoordelijkheid en op de vraag welke
kosten dat met zich mee zou brengen.

	Mevrouw Eijsink heeft ook gevraagd naar de nazorgvragenlijst. Dat vind
ik een heel interessant, maar ook een lastig punt. Volgens mij vinden
wij dat allemaal, want wij willen dat die lijst wordt ingevuld. Hoe
krijgen wij de veteraan zo ver dat hij, maar ook zijn partner, zich
bewust is van het feit dat het belangrijk is om die lijst in te vullen?
Het is steeds een bewuste keuze geweest, die ook in de overleggen met de
Kamer aan de orde is geweest, om die nazorgvragenlijst op vrijwillige
basis te laten invullen. Niet onbelangrijk is dat wij uit onderzoek
weten dat juist die vrijwillige basis voor een groot deel de
betrouwbaarheid van de respons bepaalt. Men vult deze lijst niet zomaar
even in, maar kijkt daar echt zorgvuldig naar. Dat is daarmee ook van
belang voor de waarde van dit instrument.

	Ik zeg mevrouw Eijsink helemaal na dat je ook best iets mag vragen van
de mensen om wie het gaat, zeker als je kijkt naar wat daartegenover kan
of zou moeten staan. Wij hebben uitstekende voorzieningen getroffen. Wij
zijn nog steeds bezig met de verbetering daarvan als het gaat om de
nazorg voor militairen. Daar hebben onze veteranen recht op. Wat zijn
dan de verplichtingen die daar tegenover staan?

	Een grote respons op de nazorgvragenlijst zou kunnen bijdragen aan nog
betere zorg voor veteranen. Daar ben ik het mee eens. Potentiële
problemen worden wellicht eerder gesignaleerd en daardoor wellicht beter
opgelost. En de gevolgen van bepaalde missies kunnen ook beter
inzichtelijk worden gemaakt, want uiteindelijk zijn wij afhankelijk van
de input die wij krijgen.

	Ik zeg gelijk dat ik het heel lastig vind om nu even uit de losse pols
te reageren op de vraag hoe wij het invullen van deze vragenlijst een
minder vrijblijvend karakter kunnen geven, zonder dat dit ten koste gaat
van de betrouwbaarheid. Maar ik wil wel graag, in antwoord op de vraag
van mevrouw Eijsink, zeggen dat ik hier even over wil nadenken en erop
terugkom in de eerstvolgende Veteranennota. Ik ben het namelijk met haar
eens dat een grote respons in het belang is van de veteraan en ook van
Defensie. Tegelijkertijd zit ik dus met de betrouwbaarheid van de
respons en de waarde van het instrument als zodanig.

Mevrouw Eijsink (PvdA): De minister en ik naderen elkaar hierin zeker.
Bij wat nu voor ons ligt van 30 september gaat het om 2.896
vragenlijsten, waarvan ruim 50% is ingevuld. Ik begrijp heel goed dat de
minister zegt dat het lastig is om het invullen op te leggen. Ik ga heel
snel na waar ik het ergens heb kunnen lezen, maar volgens mij is nog
nooit wetenschappelijk onderzocht of bekeken dat wanneer een vragenlijst
moet worden ingevuld, de uitkomst minder betrouwbaar zou zijn. Dat
verband heb ik nog nooit gezien in de afgelopen jaren.

	Ik vraag de minister nog even op het volgende te reageren. Een
dienstvoorschrift binnen de krijgsmacht is gewoon een dienstvoorschrift.
Is na te denken of dit mogelijk ook in een dienstvoorschrift aan de
militairen kan worden voorgeschreven? Ik kan me voorstellen dat
juridische gronden daarvoor moeizaam zijn, maar het beklijven van de
reden waarom dit nodig is, is natuurlijk van groot belang. Ik lees uit
de lijsten dat nota bene 9% van de militairen, uitgezonden naar
Afghanistan de gezondheid na de missie als slechter beoordeelt. Dat is
natuurlijk niet niets. Dan hebben we het over 50% van bijna 3.000
ingevulde vragenlijsten. Kortom, de minister en ik delen het bewustzijn,
maar ik vraag haar te bezien of dit in een dienstvoorschrift zou kunnen.
Ik heb me er een klein beetje in verdiept wat juristen hiervan vinden.
Ik heb me laten vertellen dat er een mogelijkheid zou kunnen zijn dat de
minister in de positie verkeert om dat te kunnen doen. De toezegging om
dit in de volgende Veteranennota mee te nemen vind ik goed om te
vernemen, maar ik vraag de minister om dat "meenemen" ook te mogen zien
als een uitwerking daarvan en mogelijk de Kamer te vertellen hoe hiermee
om te gaan. Wat is noodzakelijk? Er is wetenschappelijk onderzoek, er
gebeurt van alles. Daarvoor zijn gewoon betrouwbare gegevens nodig, maar
ook dienst het tussen de oren van de militair en de veteraan te zitten
dat zij hierin hun verantwoordelijkheid hebben. De Kamer heeft hierover
volgens mij ook al eenduidig gesproken.

Minister Hennis-Plasschaert: Dat is nu precies wat ik bedoelde te
zeggen, althans, niet het dienstvoorschrift maar wel het feit dat ik
even mijn gedachten wil vormen over de vraag welke mogelijkheden er
zijn. Een dienstvoorschrift kan een mogelijkheid zijn. Daar moet ik echt
even op kauwen. Ik neem de verschillende mogelijkheden in ogenschouw,
werk dat uit in de eerstvolgende Veteranennota en kom dan ook met een
conclusie. Dat spreekt voor zich. Dan hebben wij met elkaar daarover
vervolgens een debat.

	In het verlengde hiervan denk ik dat het ook aardig is om even te
spreken over ISAF-veteranen. Op welke wijze volgen wij deze groep? Dat
is een legitieme vraag, die Defensie zichzelf ook stelt. De informatie
waarover wij wel beschikken, hebben wij zo goed mogelijk proberen toe te
lichten in de Veteranennota. Op grond van alle gegevens hebben wij
daarover ook de nodige uitspraken gedaan. Dan komt vervolgens de vraag
of dat beeld compleet is. Nee, zeg ik daarop gelijk, want potentiëe
problemen openbaren zich helaas pas na verloop van tijd. Ik praat nu in
algemeenheden, maar ik zeg dit even voor de duidelijkheid. Verder is de
systematiek om dit te meten nog voor een deel in ontwikkeling. Het
Veteranenloket gaat hierin een belangrijke rol spelen. 

	Daarnaast komen er met het registratieloket van het LZV meer
mogelijkheden om veteranen buiten dienst te volgen. Wij hebben, hoe
graag ik dat soms ook zou willen, niet iedereen aan een touwtje.
Nogmaals, ik wil dat misschien wel heel graag, net als de Kamer, maar er
zijn ook mensen die er wat minder prijs op stellen, dus ik denk dat wij
daarbij ook de nodige realiteitszin moeten betrachten.

	Ik verwacht dus veel van het registratiesysteem van het LZV, althans,
ik verwacht dat het ons weer mogelijkheden gaat bieden, maar dit zal
naar verwachting niet voor 2015 volledig operationeel zijn. Dus ook
wordt ons geduld enigszins op de proef gesteld. Natuurlijk is het
belangrijk om zicht te houden op de verdere ontwikkeling van de
zorgvraag van deze doelgroep in het bijzonder, zodat de zorg daarop kan
worden afgestemd. Ik zal dan ook echt mijn uiterste best blijven doen om
de informatie waarover wij wel beschikken zo goed mogelijk toe te
lichten in de eerstvolgende veteranennota. De RZO heeft ons ook laten
weten dat er nu al steekproefsgewijs onderzoek wordt gedaan in het
veteranenregistratiesysteem hoe wij de zorgvraag per missie beter in
kaart kunnen brengen. Dat is natuurlijk waar u op aandringt en dat
begrijp ik. Maar nogmaals, dat vraagt iets van ons geduld, want het kost
tijd om het registratiesysteem volledig operationeel te hebben.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dank voor de reactie van de minister op dit deel
van de vragen. Wil zij er nog op ingaan wat dan de complexe problemen
zijn en daarmee in feite stilstaan bij de conclusie? Enerzijds zeggen
wij dat de conclusie is dat de behoefte aan nazorg zich ontwikkelt in
overeenstemming met de verwachting. Wat is dan die verwachting, en wat
zijn dan de complexe problemen waar wij het over hebben? Mevrouw Bruins
Slot vroeg daar ook naar. Dan hebben wij toch het een en ander in zicht.
Er is een overzicht van het Veteraneninstituut opgenomen. Dat is breder,
zoals de minister zelf zeer terecht zegt, maar wij willen alles in
ogenschouw kunnen nemen. Kortom, het is een beetje tegenstrijdig wat
hier staat. Kan de minister daarop reageren?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik kom daar zo nog op terug, volgens mij in
antwoord op de specifieke vraag van mevrouw Bruins Slot.

	Sorry, maar ik antwoord op volgorde van vraagstellers. Naar de aard van
de missies, naar de omstandigheden waaronder missies hebben
plaatsgevonden, en logischerwijs ook naar de verwachting die dat met
zich meebrengt voor de militairen die in die omstandigheden hebben
gediend heb ik niet een nulmeting uitgevoerd. Maar wel is de verwachting
die door experts is uitgesproken dat de problemen -- waar ik nu niet
vooruit kan lopen -- na verloop van tijd aan de orde komen, en zich pas
later manifesteren. Dat is naar verwachting zoals de experts ons
adviseren en informeren.

	De heer Van Dijk vroeg naar de verruiming van de overgangsregeling. Ik
heb inderdaad in mijn brief van 17 juni jl. aangegeven, bereid te zijn
om als daar aanleiding toe is een bepaling toe te voegen over
individuele situaties. Het voorstel van de bonden om het overgangsrecht
nader aan te passen zal ik, zoals ik ook heb aangegeven, serieus bezien
en het bespreken in het overleg, maar ik heb tot nu toe geen voorstel
ontvangen. Ik heb tot nu toe ook niet het gevoel, maar misschien vergis
ik mij daarin, dat de bonden daarop aandringen.

	Wat de uitspraak in de zaak van de heer Maat betreft, denk ik dat ik al
iets heb gezegd, al weet ik niet meer tijdens welk debat. Wij mij
betreft is een herhaling van de procedures, zoals doorlopen door de heer
Maat, niet voor herhaling vatbaar, verre van dat. Zo'n proces van zovele
jaren gaat niemand in de koude kleren zitten.

Wat de heer Knoops betreft, het volgende. Hoewel de heer Knoops de zaken
vergelijkbaar noemt, is geen van de aangehaalde zaken identiek met de
zaak van de heer Maat. Dat geldt niet alleen voor de Dutchbatdossiers,
maar ook voor de andere missies waarnaar Knoops verwijst. De rechtbank
Den Haag heeft op 16 december 2013 in een van deze zaken gewezen op de
specifiek op dat geval betrekking hebbende omstandigheden en daarmee is
een vergelijking met de casus Maat van de hand gewezen en het beroep
ongegrond verklaard. Dit bevestigt wat mij betreft dat elk dossier
individueel moet worden getoetst. Premature schikking leidt inderdaad
misschien wel tot onnodige precedentwerking en onacceptabel hoge kosten.
Zijn precedentwerking en onnodig hoge kosten voor mij de drijfveer? Nee,
uiteindelijk moet de drijfveer zijn dat de individuele zaak zorgvuldig
en keurig wordt afgehandeld. De indruk mag niet ontstaan -- volgens mij
zegt de heer Van Dijk dat ook helemaal niet -- dat Defensie niets doet
voor de desbetreffende veteraan. De ereschulduitkering, het
invaliditeitspensioen, speciale voorzieningen en bovenal de
noodzakelijke zorg zijn gewoon dag in dag uit beschikbaar, en terecht.
Dat doet niets af aan het feit dat de zaken met enige spoed moeten
worden behandeld.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dank voor het antwoord. De vraag blijft
staan waarom de minister meent te kunnen zeggen dat er niet weer zo'n
langdurig proces plaatsvindt als destijds in het geval van de heer Maat.
Zij zegt: ik wil het graag op individuele basis doen. De hele brief van
de heer Knoops is daar nu juist op gericht. Hij schrijft: ik heb op zijn
minst tien vergelijkbare gevallen gezien. Hoe voorkomt de minister
vergelijkbare langdurige processen? Wij hebben het hier wel over mensen
met PTSS.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik begrijp de opmerkingen van de heer Van
Dijk. Voorkomen is een groot woord, maar ik doe wel mijn uiterste best.
De organisatie is hierop ook alert na de uitspraak in de zaak van de
heer Maat. Dit is niet voor herhaling vatbaar. Het is niet goed voor
Defensie, maar zeker ook niet voor betrokkene. Er loopt nog een aantal
andere zaken. Die lopen ook al heel lang. Wij doen onze uiterste best om
hier vaart achter te zetten. Ik geef nu niet het antwoord dat de heer
Van Dijk wil horen, dat realiseer ik mij goed. De suggestie dat wij
niets doen, wijs ik echter van de hand. Mijn drijfveer is zeker niet
precedentwerking of onnodig hoge kosten. Ik vind het echter wel
noodzakelijk om zorgvuldig te zijn, ook in het belang van betrokkene.

De heer Jasper van Dijk (SP): Heeft de minister kennisgenomen van de
brief van de heer Knoops van 25 september en, zo ja, heeft zij die
beantwoord? Zo ja, kan de Kamer dan beschikken over een kopie van dat
antwoord?

Minister Hennis-Plasschaert: Mag ik hierop terugkomen in tweede termijn?
Ik moet dit even checken.

De voorzitter: Van mij mag dat en van de heer Van Dijk ook.

De heer Bosman (VVD): In dit soort besluitvorming is het belangrijk dat
je steeds lager in de organisatie beslist. Naarmate er lager in de boom
wordt besloten, om het zo te zeggen, verloopt de afhandeling sneller.
Als alle gevallen uiteindelijk bij de minister terechtkomen, dan lossen
wij niets op. In hoeverre kunnen wij zien wat de transitie is ten
aanzien van dit soort gevallen? Heeft men bij de HDP of zelfs nog lager
in de organisatie het beslissingsrecht om iets af te handelen?

Minister Hennis-Plasschaert: Correct, dat zijn de kaders die gecreëerd
worden.

De heer Bosman (VVD): Dat begrijp ik. Op een gegeven moment neem je
gewoon het besluit en zeg je: u gaat gewoon beslissen. Of dat nu iemand
van de HDP is of daaronder, het besluit moet worden genomen. Ik heb nu
het idee dat het steeds wordt doorgeschoven, uiteindelijk naar de
minister. Klopt dat?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik kan mij voorstellen dat dit beeld is
ontstaan. Tegelijkertijd zeg ik dat er heel veel wordt gedaan. Veel
beslissingen worden wel genomen. De zaken die ons uit het verleden
blijven achtervolgen, verdienen niet de schoonheidsprijs, verre van. Ze
hebben een enorme impact gehad, zowel op de betrokkenen als op de
organisatie. Dit moeten wij niet willen. Het is niet voor herhaling
vatbaar.

Mag ik nog een vraag aan de heer Van Dijk stellen? Aan wie was de brief
van de heer Knoops gericht, aan mij of aan de vaste Kamercommissie voor
Defensie?

De heer Jasper van Dijk (SP): De versie die ik heb is gericht aan de
commissie voor Defensie. Het zou dus kunnen dat deze brief niet is
beland op het ministerie. In dat geval ben ik direct bereid om u een
kopietje te geven.

Minister Hennis-Plasschaert: In alle eerlijkheid kan ik mij niet
herinneren dat ik een brief heb ontvangen van de heer Knoops. Misschien
heb ik die wel ontvangen. Ik ga niets ontkennen, ik moet gewoon even
terugvallen op ons registratiesysteem waarin de brieven worden
opgenomen. Als u mij een kopietje geeft, zorg ik ervoor dat u op een
later tijdstip schriftelijk een reactie krijgt.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Mogelijk is deze brief niet bij de minister
terechtgekomen, maar de veteranen, de mensen om wie het gaat, zijn
natuurlijk wel bekend bij Defensie. Wij willen uiteraard dat het niet
meer voorkomt, dat het beter gaat. Dat delen wij al jaren. Een aantal
zaken is met grote sprongen vooruitgegaan. Iedere keer komt er iets naar
boven, dit keer naar aanleiding van een uitspraak van maart vorig jaar
in de zaak Maat. Ik ga de minister gewoon procedurele vragen stellen.
Kan de doorlooptijd van de bezwaarschriften worden versneld? Een aantal
mensen zit in een soortgelijk traject. Dat is heel breed. De heer Maat
heeft tien jaar moeten wachten op zijn bezwaarschrift. Van die meer dan
twintig jaar heeft hij dus tien jaar moeten wachten op een reactie op
zijn bezwaarschrift. Dat is nogal wat. Is het mogelijk om voor de mensen
die nu in het traject van bezwaarschriften zitten, de procedure te
versnellen? Daarmee kunnen deze mensen uit het juridische traject
getrokken worden, om het zo te zeggen. Anders duurt het wel heel erg
lang. Als de minister werkelijk stappen wil zetten, vraag ik haar om
haar zorgen om te zetten in een aantal stappen. Daarmee zeg ik niets
over de uitkomst van zaak. Daar ga ik immers niet over. Ik verzoek de
minister wel om hier procedureel iets aan te doen. Een aantal gevallen
springen er tussenuit …

De voorzitter: Procedureel moet ik u erop wijzen dat dit een beetje
begint te lijken op een tweede termijn. Als u alleen vraagt om een
versnelling van het proces … Het lijkt erop dat u een hele lijst gaat
afhandelen. Ik vind het lastig om dat als interruptie toe te staan. Kunt
u mij even helpen?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dan houd ik op, voorzitter, als het de minister
maar duidelijk is. Ik probeer …

De voorzitter: U vraagt om de procedure te versnellen, daar komt het op
neer.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ja, maar het is niet zomaar een kwestie van het
versnellen van de procedure. Het gaat om bezwaarschriften, om
jurisprudentie naar aanleiding van de zaak Maat. Die zorgvuldigheid is
wel van belang.

De voorzitter: Ja, maar ik neem aan dat de minister dat …

Minister Hennis-Plasschaert: De vraag van mevrouw Eijsink is mij
volstrekt helder.

De voorzitter: Ook voor de minister geldt dat ik haar het woord geef,
bij dezen.

Minister Hennis-Plasschaert: Dank voor het woord. De vraag van mevrouw
Eijsink is mij volstrekt helder. Ik heb net al gezegd dat de uitspraak
in de zaak van de heer Maat de organisatie op scherp heeft gezet en dat
wij waar mogelijk proberen de procedure te versnellen. Wij zijn dus niet
achterover gaan leunen. Hiermee doe ik waar mevrouw Eijsink terecht om
vraagt.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dank voor deze reactie. Dan wil ik graag weten
of dat in deze gevallen ook het geval is. Voor zover mij bekend zijn
deze zaken bekend bij Defensie. De minister zegt: dat doen wij. Dat het
ministerie hard werkt en zijn best doet, geloof ik, voor 200%. Het gaat
er echter om dat wij aan deze kant van de tafel graag willen vernemen of
dat ook voor deze situaties opgaat en, zo ja, wanneer de Kamer hierover
nader wordt ingelicht. Volgens mij willen wij beiden voorkomen dat wij
over een halfjaar naar aanleiding van de veteranennota hierover weer
komen te spreken. De Kamer heeft hier herhaaldelijk naar gevraagd. De
inzet van de minister is positief. Dan moeten wij hierop ook een reactie
kunnen verwachten.

De voorzitter: Wij zullen zien of u die kunt krijgen. Volgens mij lukt
dat tot nu toe.

Minister Hennis-Plasschaert: Ja, zeker. Ik denk dat het goed is om de
Kamer nader te informeren over de stappen die zijn gezet en de
resultaten die wij hebben bereikt. Voordat ik weer aparte brieven en
aanvullende rapportages toezeg: ik denk dat de veteranennota hiervoor
een goed moment is.

Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd welke complexe problemen veteranen
hebben. Dat is een enorme hoeveelheid en de problemen zijn natuurlijk
afhankelijk van het individu. In algemene zin kan ik zeggen dat het vaak
gaat om een combinatie van sociale en medische problematiek; denk aan
combinaties van schulden, relationele problemen, lichamelijke klachten,
ggz-problematiek en verslaving. Zij vroeg of dit kan worden gemeten per
missie of zelfs per onderdeel van een missie. Zij gaf een goed voorbeeld
uit eigen ervaring. Ik heb in antwoord op een vraag van mevrouw Eijsink
al gezegd dat onze inzet erop is gericht dat het registratiesysteem ons
nieuwe mogelijkheden zal bieden, maar het duurt nog even voordat dit
volledig operationeel is. Ik begrijp het ongeduld en ik heb dezelfde
vragen, maar het is op dit moment nog niet mogelijk om de verschillen
per missie, laat staan per onderdeel van missies, op die manier waar te
nemen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is sowieso goed in vergelijking met de
situatie toen ik in 2004 in de Kamer kwam. Wij hebben stappen vooruit
gezet. We komen er nu tenminste achter dat er op dit moment sprake is
van een toename van complexe problemen met jonge gezinnen. Vooral omdat
dat gezinnen zijn met jonge kinderen, moet je je daarover nog extra
zorgen maken. Die kinderen groeien immers in het gezin op. Wanneer
verwacht de minister dat dit soort informatie over de lichtingen van de
missies bijvoorbeeld kan worden gekoppeld aan de problemen die eruit
voortkomen? Kunnen wij dat binnen twee of drie jaar voor elkaar krijgen?
Of zegt de minister dat de Kamer haar verwachting moet bijstellen en dat
zij daar nog langer op moet wachten?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik heb in antwoord op een vraag van mevrouw
Eijsink al gezegd dat ik verwacht dat het registratiesysteem eind 2015
volledig operationeel zal zijn met de mogelijkheden die ons nu voor ogen
staan. Daar is onze inzet opgericht, dat betekent dus nog twee jaar. Het
zal niet vanzelf gaan. Daarom vraag ik de Kamer om daar ook op te
blijven sturen en duwen. Dat steuntje in de rug heb ik wel nodig om
iedereen te laten zien dat dit de weg voorwaarts is. Het is ook goed
omdat we dit dan weer kunnen meenemen bij het bewust maken van de
veteranen die nu nog geen problemen hebben. Ik hoop van harte dat zij
daarmee nooit te kampen krijgen, maar wij zien nu duidelijk dat de
problemen zich pas later in het proces manifesteren.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Wij zullen de minister hier scherp op houden.
Dat soort inzichten kunnen inderdaad veteranen helpen, maar ze kunnen
ook een bijdrage leveren aan het voorbereiden van mensen op missies als
wij meer inzicht hebben in de oorzaken van de problemen van veteranen.
Ik hoop dat de minister die verbindingen wil leggen door de nieuwe
mogelijkheden die kunnen worden gecreëerd met de Veteranenwet.

Minister Hennis-Plasschaert: Zeker, dat ben ik van harte eens met
mevrouw Bruins Slot. Mede daarom doet de RZO steekproefsgewijs onderzoek
in het veteranenregistratiesysteem naar een mogelijkheid om de zorgvraag
per missie beter in kaart te brengen, juist omdat we dit belang
onderschrijven.

Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd of ik het monument voor de
gesneuvelde Limburgse Jagers in Weert wil behouden. Ik heb in mijn brief
van 10 december gemeld dat ik daar zeer sympathiek tegenover sta. Ik heb
daarvan ook geen geheim gemaakt binnen de organisatie onder andere omdat
ik begrip heb voor de emotionele waarde die het monument heeft voor de
oud-strijders van de Limburgse Jagers. Ik moet nog wel een aantal
mogelijkheden en consequenties op een rijtje zetten. Ik streef ernaar om
dit overleg in februari te laten plaatsvinden. Ik hoop de Kamer kort
daarna te informeren over de uitkomsten van dat overleg. Ik zal dat in
een brief doen zodat de Kamer mij daar niet aan hoeft te herinneren; zij
wordt proactief geïnformeerd.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik begrijp hieruit dat de minister voor 1
maart een brief aan de Kamer zal sturen over de stand van zaken en over
de resultaten van het gesprek.

Minister Hennis-Plasschaert: Ja, dat is mijn streven.

Er is gesproken over het evalueren en bijstellen van de protocollen en
over DSM 5. Mevrouw Bruins Slot merkt terecht op dat de opvattingen
hierover in de onderscheiden vakdisciplines, maar ook daarbuiten, nogal
uiteenlopen. Ik ben op zoek naar wat zij nu eigenlijk wil: de
protocollen alvast bijstellen of wachten tot het moment dat er meer
duidelijkheid is en dan daarop terugkomen. Ik volg de ontwikkelingen op
de voet, dat spreekt voor zichzelf. Ik zal daarover rapporteren in de
Veteranennota. Ik vraag mij echter af wat nu precies het verzoek van
mevrouw Bruins Slot is.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De minister schrijft in haar brief dat zij
afwacht wat de andere NAVO-landen zullen doen. Die hebben ook
afgesproken dat zij afwachten wat het veld doet met betrekking tot DSM
5. Ik heb ook het woordvoerderschap gezondheidszorg in mijn portefeuille
en ik weet dat het nog lang zal duren voordat hierover duidelijkheid
ontstaat. Intussen krijg ik uit de veteranenwereld signalen dat er veel
onduidelijkheid bestaat over de protocollen. Zal het wachten op
duidelijkheid over DSM 5 uiteindelijk niet nadelig zijn voor de werking
van de veteranenprotocollen? Zou de minister niet een eigen koers moeten
varen met de veteranenprotocollen en de herziening daarvan, en niet te
lang moeten wachten op duidelijkheid over DSM 5? Excuses voor al het
vakjargon in deze vraag.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik begrijp heel goed wat mevrouw Bruins
Slot zegt, maar helemaal mijn eigen koers varen zou wat te gemakkelijk
zijn. Ik moet mij wel degelijk laten informeren door vakdisciplines
psychiatrie; ik ben daar niet in gespecialiseerd. Ik wil er nogmaals
naar kijken. Mevrouw Eijsink heeft gevraagd naar de NAVO-landen in
kwestie. Ik heb dat niet op een rijtje, ik moet dat nagaan en wij hebben
de informatie hier niet beschikbaar. Het is niet mijn bedoeling om de
zaken voor mij uit te schuiven, maar ik wil recht doen aan het verzoek
van de Kamer. Daarom zal ik dit meenemen in de eerstvolgende
Veteranennota. Dan kan ik even goed kijken naar de ontwikkelingen binnen
de NAVO. Ik blijf echter benadrukken dat Defensie zich moet laten
adviseren door de mensen die hierin werkzaam zijn. Ik zeg dus toe dat ik
specifiek op dit verzoek terugkom.

Tot slot wil ik een ander punt aan de orde stellen waarover geen vragen
zijn gesteld. Ik hecht er echter aan om daarop in te gaan, omdat wij een
besluit hebben genomen over de waardering en erkenning van militairen
die betrokken zijn geweest bij de beëindiging van de acties bij De Punt
en Bovensmilde. Ik besef dat ik de Kamer hiermee overval en ik zal haar
binnen twee weken een brief met alle details sturen. We kunnen daarna
het gesprek met elkaar voeren.

Ik weet dat mijn ambtsvoorganger met de Tweede en de Eerste Kamer heeft
gesproken over de erkenning en waardering van deze militairen. Dit is
allemaal het gevolg van de behandeling van de Veteranenwet in de Eerste
Kamer in 2011. Op verschillende momenten zijn er verschillende signalen
de samenleving ingestuurd over wat Defensie hiermee wilde en wat de
bedoelingen waren. Het waren altijd goede bedoelingen, maar de berichten
zijn niet altijd even goed geland, niet bij de Molukse gemeenschap en
niet bij de betrokken militairen. Ik heb dit jaar uitgebreid overleg
gevoerd met de Molukse gemeenschap en met de betrokken militairen. Ik
ben tot de slotsom gekomen dat toekenning van de veteranenstatus een
gepast blijk van erkenning is en dus niet een draaginsigne waarover
eerder is gesproken. Dit betekent dat alle 1.500 militairen die zijn
ingezet tijdens de acties bij De Punt en Bovensmilde, in aanmerking
komen voor de veteranenstatus. Voor mij was het van belang dat zowel de
militairen zich hierin konden vinden als de Molukse gemeenschap.

De veteranen kunnen dit zelf aanvragen. Maar nogmaals, het gaat te ver
om hier nu even alle details door te nemen. Omdat ik de commissie
hiermee overval, zal ik de Kamer binnen twee weken een brief sturen
waarin alle details zijn opgenomen. Ik hoop wel dat hiermee een einde
kan komen aan een gevoelig gesprek, iedere keer weer op ongelukkige
momenten, en dat we hiermee recht doen aan de militairen en aan de
Molukse gemeenschap en de gevoeligheden die daarbinnen bestaan.

Voorzitter, ik ben hiermee gekomen aan het eind van mijn eerste termijn.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb nu geen vraag over de laatste mededeling
van de minister. Ik wacht de brief daarover af en dank de minister voor
de informatie tot zover. Ik hoor nog graag een reactie van de minister
op mijn vraag over het vfonds en de financiële middelen die dit fonds
op alle niveaus investeert in de betrokken veteranenorganisaties,
maatschappelijk werk et cetera. Het is natuurlijk van groot belang om te
kunnen weten wat de basiszorg is van de overheid en de regering, en wat
het vfonds elders nog voor bestedingen doet. Dit is van ongelooflijk
belang voor alle organisaties binnen de samenwerking.

Minister Hennis-Plasschaert: Volgens mij heb ik dit in mijn eerste
termijn al gezegd, maar misschien niet duidelijk genoeg, of misschien
begrijp ik deze vraag niet helemaal. Het vfonds stelt in beginsel voor
de financiering tot 2016 €245.000 per jaar beschikbaar. Wij hebben de
intentie dat de nuldelijnsondersteuning zich tot en met 2015 ontwikkelt
tot een kostenarm, landelijk dekkend en betrouwbaar
nuldelijnsondersteuningssysteem, dat ook in financiële zin zelfdragend
zal zijn. Dat is ook de verwachting. Ik heb ook gezegd dat ik uiteraard
niet zal weglopen van mijn verantwoordelijkheid. Wij blijven dit
nauwlettend volgen. Als in de aanloop naar 2016 -- en dat is niet
morgen, maar in de komende tijd; dit jaar of volgend jaar -- blijkt dat
de haalbaarheid van de doelstelling zoals zojuist omschreven onder druk
komt te staan, spreekt het voor zich dat Defensie haar
verantwoordelijkheid neemt. Ik zal die verantwoordelijkheid dan ook
nemen.

 

Mevrouw Eijsink (PvdA): Excuus, maar dat was niet mijn vraag. Met alle
respect, maar wat de minister zei, staat ook letterlijk in de nota die
ons is gestuurd. Daar wist ik gelukkig dus alles van. Het gaat mij veel
meer om het volgende. Het vfonds investeert enorm, op verschillende
plekken in het -- om het zo te noemen -- veteranenlandschap; of dat nu
het maatschappelijk werk is of verschillende stichtingen die van belang
zijn in de nuldelijnszorg. Het is dus niet alleen de ondersteuning voor
de cursussen die nu worden gegeven met betrekking tot de
nuldelijnsstichting Veteranen Platform, maar het gaat veel verder. Ik
vraag de minister, ook met het oog op het Veteranenbesluit en de
middelen die daarin worden vastgelegd voor de ondersteuning ervan, dus
voor het veteranenbeleid, om eens inzichtelijk te maken wat de taken
zijn die de verantwoordelijkheid van de overheid betreffen, dus
maatschappelijk werk en andere taken, en daarnaast wat plaatsvindt
binnen het nuldelijns-, en desgewenst bredere veld. Ik noem de partners
als voorbeeld. Mevrouw Bruins Slot kaartte dit terecht aan, zoals wij
ook al zo vaak hebben gedaan. Dat zijn de middelen die zo meteen via het
vfonds zullen binnenkomen. Het gaat om een aantal zaken die wij van
groot belang vinden, zoals de fundering van het veteranenbeleid en de
uitvoering ervan, die worden gefinancierd door het vfonds en de Postcode
Loterij. Prima, maar het gaat ook om taken die gewoon behoren bij de
overheid; dus in een Veteranenbesluit, die deel vormen van de
Veteranenwet. Ik vraag de minister om dit eens inzichtelijk te maken. Ik
begrijp de opmerking over de nuldelijnszorg. De minister zei dat die
straks landelijk dekkend moet worden. Ik zal hierop terugkomen in mijn
tweede termijn. Ik stelde deze vraag ook op 24 juni. Het is goed om dit
inzichtelijk te krijgen, want hier zit heel veel geld van het vfonds in.
Als het vfonds over een of twee jaar zegt dat het dit niet meer gaat
doen, zijn we dat stukje in het grote geheel van de grote puzzel kwijt. 
 

Minister Hennis-Plasschaert: Dat snap ik. Wij kraken onze hersenen over
de vraag hoe we dit kunnen doen. U vraagt in feite of ik inzichtelijk
wil maken welke activiteiten allemaal door het vfonds worden
gefinancierd. Is dat correct?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik bedoel de basisactiviteiten die eigenlijk
door de overheid zouden moeten worden betaald. Ik noem maar even het
maatschappelijk werk en andere zaken. Dat hebben we jaren geleden ook
aan de hand gehad en de Kamer heeft daar toen ook op gehamerd. Ik vraag
u om die taken inzichtelijk te maken, zodat we bij het centrale besluit
heel duidelijk weten wat er overheidsgeld is en nodig is. De
nuldelijnszorg en andere zaken zijn ook van belang. Maar goed, de
discussie over wat er op dat gebied mogelijk is en wat er, indien nodig,
zou kunnen worden overgenomen, voeren we dan wel, in 2016.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik probeer dit echt scherp te krijgen. Nu
wordt de nuldelijnsondersteuning eruit getrokken. Het gaat dus niet
langer om de ondersteuning en de financiering van het vfonds, maar om de
financiering van andere activiteiten, die onder de verantwoordelijkheid
van de overheid zouden kunnen vallen, door het vfonds? Correct?

 

Mevrouw Eijsink (PvdA): Correct.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik heb dat niet paraat. Wij gaan daaraan
werken.

De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de
regering. De spreektijden zijn de Tweede Kamerleden van tevoren
medegedeeld. Wij hebben ook de tussenstanden gegeven. Ik kan nu het
woord geven aan de heer Bosman, die in zijn eerste termijn zeven minuten
van zijn achttien minuten heeft gesproken en derhalve elf minuten
overheeft, als mijn telling klopt.

De heer Bosman (VVD): Voorzitter. Ik heb al zeer veel antwoorden van de
minister gehad. Dit is de afronding van een heel lang proces. Ik ben er
de minister zeer erkentelijk voor dat zij kijkt naar een volgend proces,
waarin iets anders zal worden gekeken naar hoe we met deze nota moeten
omgaan. Volgens de data zou dat over een paar maanden alweer aan de orde
kunnen zijn. Ik wens de ambtelijke ondersteuning en de minister veel
succes met de toezeggingen. Ik hoop dat we daarmee met veel enthousiasme
gezamenlijk verder zullen kunnen. Het gaat er namelijk niet zozeer om
dat wij hier elkaar dingen toespelen, maar dat we er voor de veteranen
zo goed mogelijk uit gaan komen en dat we goede afspraken maken, zodat
deze mensen een toekomstperspectief hebben. Dat is voor iedereen van
belang. Wij moeten elkaar hier niet afvangen op vragen of op afspraken
die wij al dan niet maken, kunnen maken of zouden moeten maken. Dat is
in ieder geval mijn belang. Dat is ook de kern van het verhaal. Ik kijk
uit naar de nieuwe Veteranennota. Binnenkort spreken we over het
Veteranenbesluit, de volgende stap in een betere zorg voor onze
veteranen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. We hebben veel uitgewisseld en dat
is goed. Het is ook goed dat we deze aanvulling hebben ontvangen van de
minister. Ik dank haar voor de verschillende toezeggingen; ze zullen
terugkomen in de Veteranennota, die de Kamer eind mei dit jaar zal
ontvangen. Ik spreek verder de hoop uit dat we in die nota niet het
volgende zullen lezen: we hebben dat toen en toen besproken, we hebben
in januari overleg gehad et cetera. Beide kanten hebben deze tussenstap
helaas nodig gehad. Volgens mij heeft dat, met het debat van vandaag, nu
positief uitgewerkt. Zo kunnen we naar de nota toe die de Kamer eind mei
zal ontvangen, met de aanvullingen en de mogelijkheden die de minister
zelf heeft benoemd.

Ik waardeer de toezeggingen over het vfonds en de BNMO. De minister zal
terugkomen op de gevolgen van de uitspraak in de zaak-Dave Maat voor
anderen. In de nota zal de minister terugkomen op de vragenlijst. 

Ik heb nog een enkele vraag die zich toespitst op Afghanistan. Mevrouw
Bruins Slot had het daar in haar interruptie ook over. Ik begrijp dat er
systemen moeten worden ontwikkeld om dit te kunnen volgen. Toch wil ik
de minister vragen om in haar Veteranennota de volgende stappen toe te
lichten voor de Kamer. Het gaat mij niet zozeer om de procedures, want
ik denk dat de Kamer die inmiddels wel kent. Het gaat mij veel meer om
de vooruitgang die we zouden kunnen verwachten op het individuele
niveau. De Kamer beoogt met het Veteranenbesluit namelijk dat daarmee
wordt voorkomen dat men te veel op het individuele niveau gaat zitten,
ook al kunnen we dat soms niet voorkomen. Zij wil juist toe naar de
controle van die wet; kortom, van de regels die wij met zijn allen
stellen. Ik denk dat de Kamer door de jaren heen in gezamenlijkheid
daaraan heeft gewerkt. Het gaat hierbij natuurlijk om de toetsbaarheid
en de normering; "SMART", zo u wilt. Daarvoor moeten nog wel stappen
worden gezet. Ik ben nieuwsgierig naar de volgende nota en wens de
minister veel succes bij het opnemen daarvan in die nota. Dat is
namelijk het niveau dat de Kamer met het Veteranenbesluit beoogt: kunnen
controleren op normering, toetsen et cetera.

Mijn laatste opmerking. De Kamer organiseert op woensdagmiddag 19
februari een rondetafelgesprek van 15.00 uur tot 17.00 uur. De Kamer zal
daarvoor in bijzondere procedure mevrouw Tiesinga ontvangen, de
voorzitter van de RZO, als afsluiting van en als opbouw in de richting
van onze discussie over het Veteranenbesluit op 6 maart. Ik zal die
gelegenheid te baat nemen. Volgens mij hebben wij nu veel informatie
uitgewisseld, zodat wij op 6 maart een kwalitatief goed debat kunnen
voeren.   

De voorzitter: Dank u wel, mevrouw Eijsink. U bent mooi binnen uw
spreektijd gebleven en dat inclusief de reclame die u volkomen terecht
maakte.

Dan geef ik het woord aan de heer Van Dijk. 

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar
beantwoording. Ik krijg nog wel graag een reactie van haar op de brief
van de heer Knoops waarin deze vraagt een voorziening te treffen
teneinde een langdurige juridische procedure te voorkomen. Dat lijkt mij
namelijk een goede doelstelling.

Rond de bezwaarschriften in relatie tot de BNMO is het antwoord van de
minister wat mij betreft onbevredigend: de minister is er druk mee bezig
en wij horen nog. Ik vind het een goede suggestie van mevrouw Eijsink om
in ieder geval te kijken of de capaciteit van de BNMO kan worden
uitgebreid.

Ten aanzien van de ereschuld had ik de vraag gesteld ten koste waarvan
de overschrijding gaat.

Tot slot De Punt. De minister komt nog met een brief daarover. Ik heb
nog wel de vraag of zij kan aangeven of de oplossing die zij heeft
gevonden, op draagvlak kan rekenen van beide partijen.

De voorzitter: Dan geef ik ten slotte in deze tweede termijn van de
commissie het woord aan mevrouw Bruins Slot, die van haar zeven minuten
spreektijd vijf-en-een-halve minuut heeft verbruikt en derhalve nog
anderhalve minuut overheeft.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar
uitgebreide beantwoording. Dat geldt met name haar antwoord inzake het
afhandelen van de verschillende juridische procedures die lopen. Ik heb
echt de indruk dat de minister daar hard aan wil werken en dat ze het
ook op een zorgvuldige manier wil gaan doen. Laten we het zo zeggen:
regels mogen niet in de weg staan van wat een rechtvaardige uitkomst
voor mensen is. Juist in dit soort procedures is het heel belangrijk dat
voor ogen te houden.

Ik kijk uit naar de Veteranennota. Het lijkt mij een heel verstandige
stap om van een beschrijvende nota over te gaan naar een stuk dat meer
inzicht geeft in de effectiviteit van het beleid. We hebben de nodige
toezeggingen van de minister hierover al gehad.

De opmerking van de minister over het monument in Weert maakte mij wat
nieuwsgierig. Zij heeft bij herhaling gezegd er sympathie voor te
hebben, maar wat betreft het CDA regelen we dit gewoon. Kan zij niet
toezeggen dat ze het gaat regelen in plaats van dat ze de hele tijd zegt
dat ze het zo sympathiek vindt?

De voorzitter: Ik geef vervolgens direct het woord aan de minister voor
haar tweede termijn.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik heb goed geluisterd naar wat
mevrouw Eijsink heeft gezegd over ISAF en de stappen die zij wenst als
het gaat om de vooruitgang die de Kamer kan verwachten op het
individuele niveau, de toetsbaarheid, de normering en SMART. Ik doe mijn
uiterste best om de Kamer zo goed mogelijk te bedienen, maar ik vrees
wel dat het een proces is dat meer tijd vraagt dan alleen maar een paar
maanden, ook omdat er instrumenten in ontwikkeling zijn, zoals het
registratiesysteem. Nogmaals, ik heb goed geluisterd en ik doe echt mijn
best om dit zo goed mogelijk te adresseren.

Dan de BNMO en de capaciteitsproblemen. Ik heb al gezegd graag bereid te
zijn te kijken of we kunnen bijdragen aan het oplossen van de
capaciteitsproblemen bij de BNMO. Daarbij is wel van belang dat de BNMO,
misschien niet precies, maar toch wel ongeveer dezelfde belangen op het
netvlies heeft staan als Defensie en andersom. Ik ben maar op één ding
uit en dat is samen met de BNMO ervoor zorgen dat de zaken tot een
afronding komen en dat we dus ook vaart gaan maken. Dus dat was een
toezegging en dat blijft een toezegging. Daarover hoort u dus meer.

De vraag over de ereschuldregeling is mij inderdaad ontschoten waarvoor
excuses. Volgens mij is de Kamer overigens al eerder geïnformeerd over
de overschrijding. Die is in ieder geval meegenomen met de meevallers en
dat is via de eindejaarsmarge en dat soort zaken in de Defensiebegroting
gecompenseerd.

Waar het gaat om de toekenning van de veteranenstatus nog het volgende.
Ik heb uitvoerig gesproken met vertegenwoordigers van de Molukse
gemeenschap en vertegenwoordigers van de militairen. Voor het toekennen
van de veteranenstatus anders dan een draaginsigne was er bij beide
partijen draagvlak. Dus dat wordt gedragen, want anders had ik dat niet
aan u meegedeeld.

Mevrouw Bruins Sluit heeft mij gevraagd om dat monument in Weert gewoon
te regelen. Er zijn echter nog een aantal vragen die beantwoord moeten
worden. Nee, ik laat mij niet strikken in een aflevering van Yes
Minister; ik hoop de Kamer wel zo spoedig mogelijk te berichten na het
overleg in februari.

De heer De heer Jasper van Dijk (SP): Ik had nog een vraag gesteld over
de brief van de heer Knoops. Gaat de minister daar schriftelijk op
reageren?

Minister Hennis-Plasschaert: Heel graag schriftelijk want ik heb die
brief nog niet eens kunnen lezen. Ik ga er op reageren. Ik kan nu even
niet zo zien of ik eenzelfde brief heb ontvangen. U krijgt in ieder
geval een reactie van mij op de brief die u hebt ontvangen.

De voorzitter: Ik dank de minister voor haar tweede termijn. Ik
constateer dat er geen moties zijn ingediend. Dat betekent dat dit
notaoverleg nagenoeg is beëindigd. Ik vraag de minister en de leden mij
kritisch te volgen bij het voorlezen van de volgende toezeggingen.

1. De Kamer ontvangt een brief met nadere informatie als er meer
helderheid is over de gevolgen van de hervorming van de langdurige zorg
voor de veteranenzorg. Indien mogelijk ontvangt de Kamer een update ten
behoeve van het overleg op 6 maart 2014.

2. De Kamer ontvangt nader inzicht in de invulling van het Budget
Internationale Veiligheid (BIV). De inzet is daarbij om daaruit ook de
zorg voor veteranen te bekostigen, overeenkomstig de motie van het CDA
en de VVD.

3. In de volgende Veteranennota zal de minister ingaan op de SVZ, de
afhandeling van de 280 individuele bezwaren en de eventuele mogelijkheid
om extra capaciteit daarvoor te benutten bij de BNMO.

4. In de volgende Veteranennota zal de minister ingaan op de
mogelijkheden en eventuele juridische mogelijkheden om de respons op de
nazorgvragenlijst te vergroten.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Het ging niet zozeer om de respons op die
vragenlijsten als wel om een veel meer dwingend karakter ervan.

De voorzitter: Ik zie aan de minister dat ze het snapt en dat is meestal
van belang voor het nakomen van een toezegging. Dus ik verander
"respons" in "het dwingende karakter".

Mevrouw Eijsink (PvdA): De ervaring leert dat we heel duidelijk van
elkaar moeten weten wat er is toegezegd. Als we de volgende week dan de
toezeggingenregistratie nakijken en ik er een opmerking over maak, wordt
dat door u geduid als dat het er zo niet staat. De minister heeft
toegezegd de juridische stappen en mogelijkheden te bezien wat betreft
het verplicht stellen van vragenlijsten. Ik hecht er dan ook zeer aan
dat het op die manier ook geduid wordt.

De voorzitter: Dat hebt u zojuist voor de tweede keer gedaan en zo heb
ik het ook genoteerd. Dus van "het dwingende karakter" maak ik nu "het
verplichtende karakter".

5. In de volgende Veteranennota zal de minister ingaan op de welbekende
informatie over de stand van zaken met betrekking tot de ISAF-veteranen.

6. De Kamer ontvangt een reactie op de brief van de heer Knoops aan de
Kamer over de gevolgen van de uitspraak in de zaak van de heer Maat. Wat
betreft de andere individuele gevallen komt de minister in de volgende
Veteranennota terug op de stand van zaken rond deze gevallen. Zojuist is
aan de heer Van Dijk ook nog toegezegd dat op de brief die volgens de
heer Van Dijk in het bezit is van de minister, een schriftelijke reactie
komt.

7. Na overleg in februari ontvangt de Kamer voor 1 maart 2014 een brief
over de mogelijkheid om het monument in Weert te behouden.

8. In de volgende Veteranennota komt de minister terug op de
ontwikkelingen rond DSMS-protocollen in NAVO-verband.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): DSM V.

De voorzitter: Oké, DSM V.

9. Binnen twee weken ontvangt de Kamer een nadere brief over het
voornemen om militairen die zijn ingezet bij de acties bij De Punt in
aanmerking te laten komen voor de veteranenstatus.

10. Er komt een brief naar aanleiding van de vraag van het lid Eijsink
over de taken van het vfonds.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Niet de taken. Het betreft de financiële
middelen die het vfonds inzet voor alle activiteiten ten behoeve van
veteranen op alle niveaus.

De voorzitter: Alle activiteiten van het vfonds ten behoeve van de
veteranen. Zo staat het genoteerd.

Deze tien toezeggingen heb ik met uw welnemen voorgelezen en zijn
geaccordeerd.

Ik dank de minister en haar ambtenaren voor hun aanwezigheid en inzet,
de leden vanzelfsprekend en allen die hier vandaag aanwezig waren en de
moeite hebben genomen om helemaal naar Den Haag te komen.

Sluiting 18.25 uur.

  SAVEDATE  \@ "dd-MM-yyyy / H:mm"  \* MERGEFORMAT  28-01-2014 / 9:53 		
 DOCPROPERTY  Vergadernr  \* MERGEFORMAT  OSV27  -   PAGE \* MERGEFORMAT
 1